Huisstijlsjablonen VVKSO - VVKSO - ICT

advertisement
ENGELS
DERDE GRAAD ASO
STUDIERICHTINGEN ZONDER
COMPONENT MODERNE TALEN
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
LICAP – BRUSSEL D/2004/0279/042
September 2004
(vervangt D/1992/0279/010)
ISBN-nummer: 90-6858-366-2
Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs
Guimardstraat 1, 1040 Brussel
Inhoud
1
Situering van het leerplan .................................................................................... 4
2
Algemene doelstellingen .................................................................................... 10
3
Leerplandoelstellingen, leerinhouden en pedagogisch-didactische
wenken ................................................................................................................. 11
3.1
3.2
3.3
3.4
De communicatieve vaardigheden ................................................................................................11
De interculturele component .........................................................................................................49
De ondersteunende vaardigheden ...............................................................................................51
Leren Engels leren: leren zelfstandig werken ..............................................................................57
4
Evaluatie .............................................................................................................. 60
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
De complexiteit van evaluatie ........................................................................................................60
Wat evalueren? ................................................................................................................................61
Waarom evalueren we? ..................................................................................................................61
Hoe moeten we evalueren? ............................................................................................................62
Het testen van de vier vaardigheden .............................................................................................64
Het testen van de lexicale vaardigheden ......................................................................................72
Het testen van grammaticale vaardigheden .................................................................................74
5
Uitrusting en leermiddelen ................................................................................. 75
6
De Vrije ruimte ..................................................................................................... 76
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
6.8
Thema 1: Stalin ................................................................................................................................76
Thema 2: Kind en armoede ............................................................................................................77
Thema 3: Kind en oorlog ................................................................................................................77
Thema 4: Westerse wereldliteratuur .............................................................................................78
Thema 5: Pers en communicatie ...................................................................................................79
Thema 6: Wetenschappelijke literatuur, ook in moderne vreemde talen ..................................80
Thema 7: An educational visit to Dover .......................................................................................82
Bijkomende suggesties ..................................................................................................................83
7
Bibliografie .......................................................................................................... 84
8
Eindtermen .......................................................................................................... 95
Bijlage 1: Samenvattende Checklist............................................................................. 102
2
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Studierichtingen: Economie-wiskunde, Grieks-Latijn, Grieks-wetenschappen, Grieks-wiskunde, Latijnwetenschappen, Latijn-wiskunde, Humane wetenschappen, Sportwetenschappen, Wetenschappenwiskunde, Wetenschappen-Topsport, Economie-Wetenschappen en Wiskunde-topsport
Leeswijzer
In dit leerplan vindt u doelstellingen, leerinhouden, pedagogisch-didactische wenken en richtlijnen i.v.m. de
evaluatie voor het leerplan van de derde graad Moderne Talen.
De doelstellingen worden zo geformuleerd dat ze de wettelijk vastgelegde vakgebonden en specifieke
eindtermen "dekken" en zijn bindend, dus een instrument van controle door de inspectie. Die eindtermen
worden overigens in bijlage achteraan ter referentie overgenomen en hun nummers worden zo vaak dat
relevant is in de tekst vermeld.
Ook de leerinhouden zijn bindend, behalve wanneer ze expliciet als een (niet-exhaustieve) lijst waaruit mag
gekozen worden geformuleerd staan.
Net zoals in de tweede graad is dit leerplan open: dit houdt in dat leraren binnen het kader van de wettelijke
eindtermen vrij kunnen kiezen met welke inhoudelijke thema's of taalsituaties de leerplandoelstellingen
verwezenlijkt worden: die concrete invulling wordt dus aan de deskundigheid van het lerarenteam en de
vakgroep overgelaten.
De pedagogisch-didactische wenken daarentegen moeten gelezen worden als aanbevelingen en bron voor
inspiratie en vernieuwing, niet als een verplichte methodische aanpak. In de pedagogisch-didactische wenken
worden concrete mogelijkheden aangeboden om de leerplaninhouden boeiend en leerlinggericht te brengen.
De richtlijnen voor de evaluatie tenslotte vormen het sluitstuk van dit leerplan. Er worden voorbeelden van
toetsvormen aangereikt. De vereisten voor uitrusting en didactisch materiaal zijn als verplichting te lezen.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3
D/2004/0279/042
1
Situering van het leerplan
1.1
Beginsituatie voor Engels in de derde graad
Dit leerplan Engels ASO, 3de graad is bestemd voor de studierichtingen waarvan Engels voorkomt in de
basisvorming, met name:
•
Economie-wiskunde
•
Grieks-Latijn
•
Grieks-wetenschappen
•
Grieks-wiskunde
•
Latijn-wetenschappen
•
Latijn-wiskunde
•
Humane wetenschappen
•
Sportwetenschappen
•
Wetenschappen-wiskunde
•
Wetenschappen-topsport
•
Economie-wetenschappen
•
Wiskunde-topsport
Het basisleerplan Engels derde graad ASO (2 lesuren per week) maakt dus deel uit van de basisvorming van
alle ASO-leerlingen die geen studierichting met Moderne Talen kozen: Economie-moderne talen, Latijn-moderne
talen, Moderne talen-wetenschappen, Moderne talen-wiskunde, Grieks-moderne talen.
Leerlingen die toegelaten worden tot de derde graad ASO hebben de minimumdoelstellingen van het leerplan
Engels tweede graad (2 lesuren per week) bereikt. Uiteraard moet dit gecontroleerd en waar nodig geremedieerd
worden.
Op basis van de doelstellingen geformuleerd in het leerplan voor de tweede graad betekent dit in concreto dat de
leerkracht mag uitgaan van volgende verwachtingen:
Motivatie en attitudes
De leerlingen beseffen het belang van het Engels voor hun verdere studies en/of hun beroep. Engels is immers
niet enkel de officiële of dominante taal in meer dan 60 landen 1, het is eveneens de taal waarin meestal de
resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden gepubliceerd, de taal van het internationaal lucht- en
zeeverkeer, van de zaken- en computerwereld, van het toerisme en de populaire muziekcultuur.
Om die redenen mag de leerkracht dus rekenen op een heel positieve attitude tegenover het vak Engels. Zo zijn
de leerlingen bereid de doeltaal te gebruiken, in hun vrije tijd via films en muziek met het Engels om te gaan, een
jeugdboek in het Engels te lezen, een woordenboek te raadplegen. In hun vrije tijd kunnen ze door te chatten en
door internationale contacten extra gemotiveerd zijn geraakt voor het Engels.
Taalleervaardigheid
De leerlingen hebben al een zekere leerautonomie verworven: ze deden al enige ervaring op met verscheidene
strategieën die hen helpen zelfstandig met taal om te gaan. Ze leerden in de tweede graad niet alleen tijdens de
taalactiviteiten Engels, maar ook in de andere moderne talen Nederlands en Frans hoe ze zelfstandig een
taaltaak moeten aanpakken en uitvoeren. Ze hanteren daarbij communicatie- en leerstrategieën, dit zowel voor
de receptieve vaardigheden (luisteren en lezen) als voor de productieve (spreken en schrijven).
1
CRYSTAL, D., The Cambridge Encyclopedia of the English Language, CUP, 1995.
4
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
De vier vaardigheden
De vier vaardigheden zijn in de les zelf meestal geïntegreerd aan bod gekomen.
Om de beginsituatie van de leerlingen derde graad te begrijpen, verwijzen we vooraf naar het begrippenkader
dat onder 1.3 wordt verduidelijkt.
Voor luisteren kan de leerkracht ervan uitgaan dat leerlingen prescriptieve teksten 2, zoals niet al te complex
geformuleerde instructies en opdrachten, begrijpen.
Ze leerden luisterend omgaan met niet al te complex geformuleerde en gestructureerde informatieve, narratieve
en argumentatieve teksten. Hun tekstbegrip demonstreren ze door het globale onderwerp en de hoofdgedachte
te achterhalen, de gedachtegang te volgen en een spontane mening te vormen.
Eenvoudig geformuleerde en gestructureerde informatieve en narratieve teksten begrijpen ze op een hoger
niveau dan het verwerkingsniveau: ze kunnen de beluisterde informatie van deze teksten op een overzichtelijke
en persoonlijke wijze ordenen.
Ook eenvoudig geformuleerde en gestructureerde artistiek-literaire teksten hebben ze op een eenvoudig niveau
leren begrijpen: ze kunnen het globale onderwerp bepalen en de hoofdgedachte achterhalen, de gedachtegang
volgen en een spontane mening vormen.
Ze leerden leer- en communicatiestrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen en
kunnen reflecteren op de eigenheid van de spreektaal.
Ze leggen in hun luistergedrag een positieve attitude aan de dag.
Voor lezen kunnen ze eenvoudige tekstsoorten van verschillende aard begrijpen.
Ze kunnen zich mondeling uitdrukken over alledaagse onderwerpen, en kunnen schriftelijk eenvoudige teksten
produceren.
Vaardigheid binnen de grammaticale component
De leerlingen hebben een praktische kennis van de belangrijkste aspecten van de Engelse grammatica en
kunnen die kennis vlot toepassen bij het uitvoeren van communicatieve taken, bijvoorbeeld tijdens het schrijven
of tijdens het begrijpend lezen van een tekst.
Vaardigheid binnen de lexicale component
We mogen ervan uitgaan dat de leerlingen al over een vrij ruime basiswoordenschat van ongeveer 2500
woorden beschikken.3 Daarmee kunnen ze zich vlot uitdrukken in de meest voorkomende reële taalsituaties. Van
die 2500 zijn er zo'n 1500 woorden gemeenschappelijk verworven, terwijl de overige – afhankelijk van de
studierichting en de gelezen teksten – individueel zullen verschillen.
Vaardigheid binnen de culturele component
Deze doelstelling was in het leerplan van de eerste en de tweede graad niet expliciet geformuleerd, en als
dusdanig niet te evalueren. Toch zijn de leerlingen zich door de confrontatie met typische uitingen van de
vreemde cultuur bewust van de socio-culturele eigenheid én verscheidenheid van de Engelstalige wereld en
cultuur. Het lezen en omgaan met fictionele en niet-fictionele teksten heeft tot een zekere interculturele
vaardigheid geleid. Ze zijn gevoelig voor gelijkenissen en verschillen tussen de eigen en de vreemde cultuur. Ze
zijn alert voor het anders zijn van de anderstalige en zijn bereid gangbare opvattingen als stereotiep te bevragen.
Literatuur
Tijdens hun kennismaking met de cultuur van de doeltaal hebben de leerlingen een aantal literaire teksten
gelezen. Dat hebben ze als plezierig en/of zinvol ervaren.
2
Deze termen worden hier gebruikt zoals in de formulering van de Eindtermen.
3
“woord” moet hier begrepen worden als “hoofdwoord” (met alle eenvoudig daarvan afgeleide woordvormen van ongeveer
dezelfde moeilijkheidsgraad). De hier vermelde telling is gebaseerd op ervaring en onderzoek met de EET (European
English Teaching) Vocabulary-list van de K.U.Leuven (zie bibliografie, inclusief de gratis downloadbare software om
woorden in teksten op basis van die lijst te ordenen: WordClassifier).
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
5
D/2004/0279/042
1.2
Diversiteit en heterogeniteit van de groep vanuit de twee specifieke polen
van de studierichting
Leerlingen komen in de derde graad terecht met een eigen voorgeschiedenis en een eigen specifieke leerstijl.
Enerzijds maakt dit het werken in de klas complexer omdat de groep heterogener wordt, anderzijds houdt dit ook
kansen in om via vormen van zelfstandig en coöperatief leren tot een rijkere leeromgeving te komen.
Verschillen tussen leerlingen uit studierichtingen met een klassieke taal als component en deze zonder klassieke
taal als component zijn niet langer zo opvallend als bij de overgang van de eerste naar de tweede graad. Heel
vaak zitten deze leerlingen nu samen in een klasgroep en levert dat geen problemen op. Het blijft ook zo dat in
elke klasgroep zowel communicatief gerichte als meer taalgerichte leerlingen voorkomen. Of ze een klassieke
taal hebben gestudeerd of niet, heeft daar vaak weinig mee te maken.
1.3
Plaats van de eindtermen in het leerplan
De eindtermen voor de derde graad worden expliciet in dit leerplan opgenomen. Het leerplan vult de eindtermen
(ET) echter aan en kadert ze in een eigen perspectief. Voor de scholen geldt dat de goedgekeurde leerplannen
voorrang hebben op de eindtermen.
De eindtermen voor de derde graad sluiten zowel qua concept als formulering nauw aan bij deze voor de tweede
graad. Het leren van een taal volgt immers een ononderbroken ontwikkelingslijn. De verschillen met de tweede
graad hebben te maken met de graad van complexiteit van de taaltaken die de leerlingen moeten kunnen
uitvoeren. Het is logisch dat die in de derde graad complexer zijn dan in de tweede graad.
Dit leerplan bouwt dus verder op de eindtermen. Deze omschrijven:
•
welke gevarieerde 'taaltaken' de leerlingen op het einde van de derde graad moeten kunnen uitvoeren in de
vreemde taal,
•
de graad van beheersing die ze daarbij moeten kunnen aantonen.
Om de complexiteit van taaltaken te omschrijven, doen de eindtermen een beroep op begrippen als 'tekstsoort',
'tekstkenmerken' en 'verwerkingsniveau'. Hoewel deze begrippen geen absoluut criterium zijn voor de aanduiding
van de moeilijkheidsgraad van een taaltaak, helpen ze om die nauwkeuriger te differentiëren. Wat maakt een
taaltaak makkelijk of moeilijk? Het begrippenkader dat aan de basis ligt van de formulering van de eindtermen,
nemen we om praktische redenen over. Het verheldert immers belangrijke begrippen en helpt ons bij de vraag
welke taaltaken moeilijker of makkelijker zijn. Daarom wordt het in wat volgt concreter verduidelijkt.
1.3.1
Tekstsoorten
Met welke uiteenlopende tekstsoorten moeten leerlingen kunnen omgaan?
Het woord 'tekst' slaat op elke boodschap die ze produceren of ontvangen, zowel mondeling als schriftelijk. Ze
moeten enerzijds boodschappen uit gesproken en geschreven teksten kunnen halen en anderzijds deze
boodschappen in een geschikte gesproken of geschreven vorm weten te formuleren.
6
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Tekstsoorten worden omschreven op basis van wat als het meest dominante kenmerk van de tekst ervaren wordt.
De eindtermen onderscheiden vijf tekstsoorten.
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeelden
informatieve teksten
het overbrengen van informatie
schema, tabel, krantenartikel,
nieuwsitem, mededeling, folder,
verslag, formulier, brief, e-mail,
documentaire, interview, gesprek,
uiteenzetting (door de leerkracht),
recensie
prescriptieve teksten
Het rechtstreeks sturen van het
handelen van de ontvanger
instructie (met betrekking tot het
klasgebeuren),
opschrift,
waarschuwing,
handleiding,
gebruiksaanwijzing,
publieke
aankondiging, reclameboodschap
argumentatieve teksten
het opbouwen van een redenering
pamflet, betoog, essay, discussie,
debat
narratieve teksten
het verhalend weergeven van
feiten en gebeurtenissen
reportage,
scenario,
relaas,
interview, hoorspel, verhaal, film,
feuilleton, reisverhaal
artistiek-literaire teksten
expliciete aanwezigheid van een
esthetische component
gedicht,
kortverhaal,
roman,
toneel, stripverhaal, songtekst
Deze indeling is niet absoluut. Je kunt eenzelfde tekst immers onder diverse tekstsoorten klasseren, afhankelijk van
de component die je voor een specifieke taaltaak centraal stelt. Een reclameboodschap is bijvoorbeeld een
informatieve tekst wanneer je leerlingen vraagt om er relevante informatie uit te halen. Dezelfde reclameboodschap
wordt prescriptief wanneer je hen laat zoeken naar elementen die het gedrag van de ontvanger sturen. Bepaalde
reclameboodschappen lenen zich ten slotte ook tot een esthetische analyse, waardoor ze evengoed onder de
artistiek-literaire soort ressorteren. Ook een tijdschriftartikel kan – afhankelijk van de taaltaak – informatief, narratief,
argumentatief of artistiek-literair zijn.
De tekstsoort kan in een zekere mate gelden om de moeilijkheidsgraad van taaltaken te bepalen. De informatie
halen uit een eenvoudig gedicht (artistiek-literair) bijvoorbeeld, is in principe moeilijker dan de informatie halen uit
een eenvoudig schema (informatief). Het schrijven van een eenvoudig betoog (argumentatief) is complexer dan het
schrijven van een eenvoudige waarschuwing (prescriptief).
1.3.2
Tekstkenmerken
De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt niet enkel bepaald door de tekstsoort waartoe hij behoort, maar ook
door enkele intrinsieke kenmerken. Deze kenmerken worden ons onder andere in recente documenten van de
Raad van Europa en van ALTE (Association for Language Testing in Europe) aangereikt. Daarbij worden telkens
twee uitersten aangegeven waartussen zich een continuüm uitstrekt:
Intrinsieke tekstkenmerken
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Van
tot
7
D/2004/0279/042
1
Formulering
eenvoudig
complex
2
Structurering
eenvoudig
complex
3
Lengte
kort
lang
4
Visuele ondersteuning
veel
geen
5
Vertrouwdheid met de inhoud
veel
geen
6
Abstractieniveau
concreet
abstract
7
Afwijking t.o.v. de standaardtaal
weinig
veel
8
Spreektempo en articulatie
laag
hoog
duidelijk
minder duidelijk
Hoewel deze kenmerken ons helpen om de moeilijkheidsgraad van een tekst te bepalen, moeten ze toch omzichtig
worden gebruikt. Zo kan een relatief uitgebreide tekst best makkelijker zijn dan een kort gedicht.
Het volgende schema situeert de verschillende graden van complexiteit, zoals ze door de eindtermen omschreven
worden, in het bovenvermelde continuüm.
zeer eenvoudig
1.3.3
eenvoudig
niet al te complex
relatief complex
complex
Verwerkingsniveaus
Om een verschillende graad van beheersing te kunnen aanduiden of beschrijven, worden drie 'verwerkingsniveaus'
onderscheiden. De door de leerlingen uit te voeren taaltaken kunnen zich op drie verwerkingsniveaus situeren.
•
•
•
Taaltaken op beschrijvend verwerkingsniveau: de leerlingen geven de informatie onveranderd weer.

Receptieve vaardigheden: de leerlingen achterhalen de informatie zoals die in de tekst gegeven en
opgebouwd is.

Productieve vaardigheden: de leerlingen brengen de informatie over zoals ze die verwierven, zonder
noemenswaardige veranderingen qua inhoud, formulering of structuur.
Taaltaken op structurerend verwerkingsniveau: de leerlingen hebben een actieve inbreng in de manier
waarop ze de informatie opnemen of zelf presenteren.

Receptieve vaardigheden: de leerlingen beheersen niet alleen het vorige verwerkingsniveau, maar
kunnen de informatie bovendien op een overzichtelijke en persoonlijke manier ordenen. Anders
gezegd: op een manier die eventueel afwijkt van de ordening in de beluisterde of gelezen tekst. Zo
herstellen ze bijvoorbeeld de feiten in een tekst in hun chronologische volgorde.

Productieve vaardigheden: de leerlingen hebben een eigen inbreng bij de formulering en structurering.
Taaltaken op beoordelend niveau: de leerlingen confronteren de informatie met eigen voorkennis of met
andere bronnen. Dit impliceert dus de inbreng van een tweede perspectief.

Receptieve vaardigheden: de leerlingen beheersen de vorige verwerkingsniveaus, maar kunnen nu
ook de aangeboden informatie beoordelen. Zo zullen ze bijvoorbeeld een gefundeerde mening
vormen, gebaseerd op onder meer voorkennis of informatie uit andere bronnen.
8
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)

Productieve vaardigheden: de leerlingen kunnen goed beargumenteerde en degelijk onderbouwde
standpunten verwoorden en toelichten; ze kunnen kritisch reageren en passende argumenten naar
voren brengen.4
De verwerkingsniveaus gebruiken als kern een handelingswerkwoord.
Verwerkingsniveau
Receptieve vaardigheden
Productieve vaardigheden
Luisteren – Lezen
Beschrijven
1
het globale onderwerp bepalen
2
de hoofdgedachte achterhalen
3
Structureren
Beoordelen
een spontane mening of appreciatie
vormen
3
de gedachtegang volgen
5
relevante informatie selecteren
6
de tekststructuur en -samenhang
herkennen
8
1
2
4
7
Spreken
4
Schrijven
informatie geven 1
en vragen
2
iets navertellen
invullen
een spontane
3
mening
of
appreciatie geven
een spontane
mening
of
appreciatie geven
beschrijven
4
een mededeling
schrijven
5
beschrijven
6
samenvatten
de inhoud globaal
weergeven
informatie op overzichtelijke en 5
persoonlijke wijze ordenen
6
samenvatten
verslag uitbrengen 7
een verslag of een
brief schrijven
informatie (summier) beoordelen
argumenten
formuleren
argumenten
formuleren
7
8
Besluit
Het is duidelijk dat niet één parameter, maar het samenspel van de drie een zicht geeft op de moeilijkheidsgraad
van taaltaken en teksten. Echt taalvaardigheidsonderwijs brengt leerlingen in contact met een gevarieerd aanbod
aan teksten én met uitdagende taaltaken. Combinaties van moeilijkere tekstsoorten met eenvoudiger
verwerkingsniveaus (of omgekeerd) kunnen best zinvol zijn.
1.4
De invulling van de Vrije ruimte
In de derde graad heeft elke studierichting een complementair gedeelte van één tot vier uren dat de school of
scholengemeenschap naar eigen wens kan invullen, de zogenaamde Vrije ruimte. Deze vrije ruimte kan o.m.
aangewend worden voor het uitwerken van vakoverschrijdende thema’s of projecten. Deze activiteiten worden
wel eens met de term ‘Seminaries’ benoemd.
In hoofdstuk 6 van dit leerplan worden een aantal suggesties geformuleerd voor zinvolle invulling van deze vrije
ruimte.
4
'Informatie beoordelen' of 'argumenten formuleren' moet men onderscheiden van het 'vormen/geven van een spontane mening
of appreciatie'. Met dit laatste bedoelt men dat de leerlingen hun eerste indrukken te kennen geven of verwoorden, wat van
beschrijvende aard is.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
9
D/2004/0279/042
2
Algemene doelstellingen
Over de fundamentele doelen van het moderne vreemdetalenonderwijs (vto) bestaat een internationale
consensus.
2.1
Communicatie, communicatieve vaardigheid
De leerlingen taalkundige kennis en vaardigheden bijbrengen, zodat ze (zowel mondeling als schriftelijk)
adequaat in de doeltaal kunnen communiceren.
Op het einde van de tweede graad hebben de leerlingen een zekere taalvaardigheid bereikt. Ze kunnen zich vrij
vlot uitdrukken in de meest courante communicatieve situaties. Ze hebben de grammatica van het Engels
bestudeerd, en door de woordenschat die ze bezitten, kunnen ze zich in deze communicatieve situaties goed
behelpen.
Deze kennis en vaardigheden zullen in de derde graad verder worden uitgebreid en verdiept.
2.2
Toegang tot studie en research
De leerlingen voorbereiden op toekomstige studies aan universiteiten en hogescholen.
De meesten zullen na de derde graad verder studeren. Enkelen zullen hogere studies aanvatten waarin de
Engelse taal al dan niet intensief wordt bestudeerd. Anderen zullen vervolgstudies aanvatten die niets met het
Engels als dusdanig te maken hebben. Toch zullen ook zij het Engels ervaren als een noodzakelijk medium: de
taal van het internet, onmisbaar voor studie- en research, de lingua franca in diverse internationale contacten die
tijdens hogere studies steeds veelvuldiger voorkomen.
2.3
Interculturele competentie
De leerlingen kennis bijbrengen over de taal en de cultuur van de landen waar de doeltaal wordt gesproken. Het
onderwijs van het Engels verschaft toegang tot de cultuur van het Verenigd Koninkrijk, maar eveneens tot de
cultuur van zoveel landen waar Engels wordt gesproken.
2.4
Vorming
Het analytisch en synthetisch denkvermogen van de leerlingen ontwikkelen door ze te laten omgaan met
concepten en begrippen in de vreemde taal; hun denken en voelen verrijken en verruimen door hen met teksten
te laten omgaan. Omwille van die vormende waarde mag de keuze daarvan niet aan het toeval worden
overgelaten, maar dient ze getoetst aan het christelijk opvoedingsproject van de katholieke secundaire school.
2.5
Persoonlijke verrijking
Slechts een beperkte groep leerlingen zal na de derde graad niet verder studeren. Toch zullen ook zij het Engels
leren kennen als een middel tot een brede intellectuele en culturele verruiming en persoonlijke verrijking. Engels
lijkt ook in het alledaagse leven onmisbaar geworden: dat bewijzen bijvoorbeeld de media, computerspelletjes,
gebruiksaanwijzingen telkens opnieuw.
Niet enkel voor leerlingen die geen vervolgstudies aanvatten, maar voor alle leerlingen is het Engels bovendien
het medium dat hen in vertaling toegang verleent tot heel wat artistiek-literaire teksten uit taalgebieden waarvan
ze de taal niet kennen. Op die manier opent het Engels een wereld en een cultuur die anders volledig zouden
verborgen blijven.
10
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
2.6
Taalleervaardigheid
Bij de leerlingen een zo hoog mogelijke vorm van taalleervaardigheid ontwikkelen. Het onderwijs van het Engels
moet niet enkel de taal zelf bijbrengen, maar ook inzicht en kennis verschaffen in de manier waarop je best een
vreemde taal leert. Met deze metacognitie uitgerust kunnen de leerlingen zelfstandig en efficiënt hun
taalvaardigheid verder ontwikkelen.
Omwille van deze brede waaier aan doelstellingen dient in de derde graad een goed evenwicht gevonden te
worden tussen enerzijds de voorbereiding op studie en beroep en anderzijds de algemeen vormende functie van
het onderwijs in deze tweede vreemde taal.
3
Leerplandoelstellingen, leerinhouden en pedagogischdidactische wenken
3.1
De communicatieve vaardigheden
Dit leerplan onderscheidt vier vaardigheidsvelden: de receptieve vaardigheden (luisteren en lezen) en de productieve
(spreken en schrijven).
Onder spreken valt zowel:
•
mondelinge interactie (gesprekken voeren): de interactieve vaardigheid of gespreksvaardigheid, waarbij
twee of meer sprekers in dialoog treden;
•
mondelinge productie (spreken): de spreekvaardigheid, waarbij één spreker duidelijk op de voorgrond treedt
(zoals voor een uiteenzetting of een toelichting).
Beide vragen om een specifieke aanpak. Daarom worden ze afzonderlijk behandeld.
3.1.1
Luistervaardigheid
3.1.1.1
Doelstellingen
3.1.1.1.1 De leerlingen begrijpen beluisterde teksten van uiteenlopende aard: literaire en niet-literaire. Ze
demonstreren dit tekstbegrip door naargelang van het doel globaal te luisteren en door
bijvoorbeeld het onderwerp, de algemene inhoud, de gedachtegang van de tekst te bepalen
(skimming) of selectief informatie uit een tekst te halen (scanning).
Afhankelijk van het type tekst en de moeilijkheidsgraad ervan worden aan het luistergedrag van leerlingen
hogere of minder hoge eisen gesteld. Zo zullen de luistertaken die ze krijgen bij moeilijkere artistiek-literaire
eenvoudiger zijn dan die bij niet-literaire teksten of bij eenvoudige literaire teksten.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
11
D/2004/0279/042
In overeenstemming met de eindtermen 1 tot 3 (ET 1-3) komt dit concreet neer op:
Tekstsoorten
(gesproken teksten waarmee
leerlingen luisterend
moeten kunnen omgaan)
Graad van complexiteit
van de te beluisteren teksten
relatief complex
Informatieve en prescriptieve
Luistertaken
(Wat moeten leerlingen
kunnen doen?)
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een
spontane
mening
appreciatie vormen
•
de gedachtegang volgen
of
op structurerend verwerkingsniveau
•
niet al te complex
op beoordelend verwerkingsniveau
•
niet al te complex
Narratieve en argumentatieve
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
de informatie beoordelen (ET 3)
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een
spontane
mening
appreciatie vormen
•
de gedachtegang volgen
of
op structurerend verwerkingsniveau
•
eenvoudig
op beoordelend verwerkingsniveau
•
niet al te complex
de informatie beoordelen (ET 3)
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een
spontane
mening
appreciatie vormen
•
de gedachtegang volgen
Artistiek-literaire
eenvoudig
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
of
op structurerend verwerkingsniveau
•
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
In het leerplan van de tweede graad werden verwijzingen naar bovenvermelde begrippen als tekstkenmerken,
tekstsoorten en verwerkingsniveaus niet expliciet verduidelijkt. Toch werden ze gebruikt bij het opstellen van de
doelstellingen voor de verschillende vaardigheden.
12
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Waarin verschillen nu de doelstellingen voor luistervaardigheid in de derde graad van die in de tweede graad? De
verschillen hebben te maken met de moeilijkheidsgraad: de teksten die leerlingen in de derde graad beluisteren zijn
complexer. De informatieve en prescriptieve teksten zijn nu relatief complex, in de tweede graad waren ze nog niet
al te complex.
Op dezelfde manier zijn de artistiek-literaire teksten nu niet langer eenvoudig geformuleerd en gestructureerd, maar
moeten leerlingen in staat zijn om pakweg alle literaire teksten te lezen, zolang deze niet al te complex zijn qua
formulering en structuur.
Ook de luistertaken die leerlingen moeten aankunnen, kunnen verschillen: zo werd in de tweede graad van de
leerlingen nog niet verwacht dat ze de informatie in eenvoudige literaire teksten op overzichtelijke en persoonlijke
wijze konden ordenen (structurerend verwerkingsniveau). In de derde graad is deze doelstelling wel aanwezig.
3.1.1.1.2 De leerlingen begrijpen de gesprekspartner voldoende om deel te nemen
•
aan een relatief complex rechtstreeks gesprek en
•
aan een niet al te complex telefoongesprek. (ET 4)
3.1.1.1.3 De leerlingen gebruiken zelfstandig de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van
de luistertaak en reflecteren op de eigenheid van de spreektaal. (ET 5, 7)
•
•
Deze functionele kennis (ET 5) heeft onder meer betrekking op:

de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (zie ook
Woordenschat 3.3.1.1.1en Grammatica 3.3.2.1.1);

het onderscheid tussen verschillende tekstsoorten en luistersituaties;

de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen;

de socio-culturele aspecten van de Engelstalige wereld (zie ook 3.2.1.1 Intercultureel leren).
Reflecteren op de eigenheid van de spreektaal (ET 7) houdt in dat de leerlingen vertrouwd zijn met:

de elementaire omgangsvormen;

de opbouw van een gesprek en van een gesproken tekst (openingsrituelen, onvolledige zinnen,
hernemen van de woorden van de andere, aarzelingen, herhalingen, redundantie);

het taalgebruik van de spreker (zoals formeel, informeel, vertrouwelijk) in duidelijke situaties;

intonatiepatronen waaruit bedoelingen en emoties kunnen worden afgeleid;

non-verbaal gedrag.
3.1.1.1.4 De leerlingen passen bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaken
zelfstandig de strategieën toe die het bereiken van het luisterdoel bevorderen. (ET 6)
Dit betekent dat de leerlingen bij de uit te voeren luisteropdrachten:
•
de relevante eigen voorkennis over het onderwerp, de inhoud en de te verwachten aandachtspunten
oproepen en gebruiken;
•
het luisterdoel bepalen en hun luistergedrag erop afstemmen;
•
gebruik maken van beeldmateriaal, context en redundantie;
•
de tekstsoort herkennen;
•
hypothesen en luisterverwachtingen vormen;
•
zich niet laten afleiden door het feit dat ze in een klankstroom niet alles kunnen begrijpen;
•
de belangrijke informatie noteren;
•
hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van structurerende uitspraken, signaalwoorden, intonatie, debiet.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
13
D/2004/0279/042
3.1.1.1.5 De leerlingen wenden zelfstandig communicatiestrategieën aan. (ET 8)
Dit betekent dat de leerlingen:
•
kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat het betekent;
•
vragen om iets te spellen of iets op te schrijven;
•
vragen naar een omschrijving;
•
verzoeken om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets met andere woorden te
zeggen;
•
zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de ander goed begrepen hebben.
3.1.1.1.6 De leerlingen zijn bereid
•
belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt;
•
aandachtig en onbevooroordeeld te luisteren;
•
luisterconventies (zoals het houden van oogcontact, het niet nodeloos onderbreken van de spreker)
te respecteren;
•
zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker;
•
ook in buitenschoolse context te luisteren naar Engelse teksten;
•
zich open te stellen voor esthetische beleving. (ET 9*)
3.1.1.2
Leerinhouden
3.1.1.2.1 Tekstsoorten
Tekstsoorten vormen op zich geen leerinhouden, die in te studeren vallen. Het zijn vooral middelen om (in dit geval)
de luistervaardigheid, maar ook de algemenere taalleervaardigheid en de communicatief-strategische vaardigheid5
te trainen. Toch kunnen ze in bepaalde gevallen interessante leerinhouden aanbieden, die via spreek- en andere
vaardigheidsoefeningen verder worden verwerkt.
Laat de leerlingen deelnemen aan gesprekken: daarbij speelt de luistervaardigheid immers een fundamentele rol.
Om voldoende variatie te waarborgen, zal de leerkracht daarnaast een oordeelkundige keuze maken uit de diverse
tekstsoorten en uiteenlopende onderwerpen. Het is belangrijk dat geen teksten worden gebruikt die bedoeld zijn om
te lezen (zoals krantenartikels).
Deze lijst met luisterteksten is niet exhaustief, maar oriënterend:
•
5
Informatieve teksten

weerberichten

interviews

nieuwsitems

gesprekken

toeristische info

uiteenzettingen

mededelingen

presentaties (van films, cd's,...)

verslagen

documentaires
Onder ‘communicatief-strategische vaardigheid’ verstaan we de vaardigheden om interactie (hier in het Engels) vlot te laten
verlopen en problemen daarbij met aangepaste strategieën te vermijden/voorkomen of op te vangen (bijvoorbeeld
regelmatig oogcontact met de gesprekspartner, of bijspringen als een gesprekspartner een woord niet vindt dat je zelf denkt
te kennen); die strategische vaardigheid is niet specifiek voor één bepaalde vaardigheid, maar schraagt de hele interactie.
14
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
•
•
•
Prescriptieve teksten

instructies (bijvoorbeeld met betrekking tot
het klasgebeuren)

publieke aankondigingen


reclameboodschappen
waarschuwingen


gevaarmeldingen
recepten

omroepberichten

verkoopgesprekken
Argumentatieve teksten

betogen

discussies

debatten
Narratieve teksten

reportages (over bijzondere

films

ebeurtenissen, reizen, sport...)

feuilletons

relazen

interviews

verhalen
Artistiek-literaire teksten

toneel- en filmfragmenten

kortverhalen

songs, gedichten
3.1.1.1.2 Criteria voor de tekstkeuze
•
Naast interessante onderwerpen van algemene aard, zal de leerkracht vooral zoeken naar boeiende teksten
die, binnen het kader van de specifieke studierichting, aansluiten bij de belevingswereld en de
interessesfeer van de leerlingen en deze tegelijk verruimen.
•
Tekst’ wordt hier in de meest brede zin van het woord bedoeld: niet enkel als tekstdocument dat via cassette
wordt beluisterd, maar ook videodocument dat wordt bekeken en beluisterd, cd-rom of internetdocument dat
wordt beluisterd.
•
Door hun eigen gesproken karakter verschillen luisterteksten nogal van geschreven teksten. Terwijl de
laatste doorgaans met meer zorg werden gestructureerd en geformuleerd, is gesproken taal spontaan,
vertoont ze aarzelingen en een flink stuk redundantie. Dat hindert wel eens de verstaanbaarheid. Daarom is
het belangrijk naast de variatie in tekstsoort en de behandelde onderwerpen ook voldoende te variëren
tussen informeel en formeel taalgebruik. Het taalgebruik in een nieuwsbericht of een lezing zal verschillen
van het spontane taalgebruik in een gesprek tussen twee jongeren. De verstaanbaarheid van luisterteksten
heeft ook te maken met afwijkingen t.o.v. de standaardtaal: hoe groter die afwijking, hoe moeilijker het voor
leerlingen is om een tekst te begrijpen.
Vooreerst moeten de leerlingen vlot leren omgaan met de verschillende standaardvarianten van het Engels als
moedertaal (Brits, Amerikaans, Canadees, Australisch, enzovoort). Ze moeten luisterervaring opdoen met
andere (standaard)varianten van het Engels als tweede taal (uit India, Pakistan, Singapore, Nigeria,
enzovoort), met Engels als lingua franca, gesproken door non-native speakers met een gevorderde
taalbeheersing.
Het ‘Queen’s English’ is geen norm meer. RP (received pronunciation) is niet langer het ene prestigieuze
accent dat geassocieerd wordt met een sociale eliteklasse. Het kan best worden omschreven als een “‘educated accent’, though accents would be more precise, for there are several varieties”.6
6
CRYSTAL, D., The Cambridge Encyclopedia of the English Language, CUP, 1995, p. 365.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
15
D/2004/0279/042
RP is nog het standaardaccent van de koninklijke familie, van het Parlement, de Church of England en van
nationale instellingen, maar wordt door minder dan 3 % van de Engelssprekenden gebruikt. De meeste
sprekers hebben een accent dat een mengeling is van RP en meer regionale kenmerken: modified RP, wordt
het wel eens genoemd. Het Estuary English 7 van de jaren 1990 is daar een voorbeeld van.
Het meest voorkomende, meest richtinggevende accent is dat van de BBC, maar er zijn ook meer
conservatieve en meer trendy variëteiten. Het is voor ons hoe dan ook belangrijk dat de leerlingen zich van
deze verschillende variëteiten bewust zijn en leren omgaan met verschillende accenten van native speakers.
Toch mag een mogelijk regionaal accent van een spreker de boodschap niet in de weg staan.
Vanzelfsprekend bepaalt ook het spreektempo de moeilijkheidsgraad van luisterteksten. De teksten voor de
derde graad worden in een natuurlijk spreektempo aangeboden. Storende bijgeluiden verminderen uiteraard
de verstaanbaarheid. Omdat de teksten in een derde graad zoveel mogelijk levensecht zijn naar inhoud en
formulering (dat wil zeggen dat ze, zoveel mogelijk, authentiek zijn) kunnen dergelijke bijgeluiden niet
systematisch worden vermeden. Toch moet de leerkracht streven naar een gezond evenwicht tussen
authentiek en semi-authentiek luistermateriaal.
3.1.1.3
Pedagogisch-didactische wenken
Luistervaardigheid is een basisvaardigheid in het leren van een taal. Wie niet goed kan luisteren, zal nooit leren
om efficiënt te communiceren. Luistervaardigheidsoefeningen zijn echter niet meteen de makkelijkste
taaloefeningen in de klas. Leerlingen bekruipt al eens een gevoel van paniek. De snelheid waarmee de
klankstroom op hen afkomt en de vrees niet elk woord te zullen begrijpen, maken velen onder hen angstig of
moedeloos. Anderen vinden bepaalde luistervaardigheidsoefeningen dan weer doodsimpel en ervaren te weinig
uitdaging. Precies omwille van deze reële moeilijkheden is het belangrijk dat de luistervaardigheid systematisch
wordt ontwikkeld en doelbewust volgens welbepaalde principes wordt getraind. Variatie en diepgang in
oefenvormen en ingeoefende deelvaardigheden en strategieën moeten zorgen voor voldoende uitdaging, ook
voor de betere leerlingen…
Authenticiteit?
Authenticiteit is geen eenduidig begrip of een eenvoudig vast te stellen kwaliteit, maar een kwaliteit die in een
bepaalde graad of voor bepaalde deelaspecten aanwezig is. Als we spreken over authenticiteit hebben we het
over authenticiteit:
1
van teksten (of en in hoeverre ze in hun originele, niet-schoolse vorm in de klas gehanteerd worden), ook
van korte zinnen of zinsdelen waarmee geoefend wordt;
2
van communicatie (of iets meegedeeld wordt dat de luisteraar nog niet wist en wou weten, of men iets te
vertellen heeft als men aan iemand schrijft, of degene die een vraag stelt het antwoord al op voorhand kent,
enzovoort);
3
van (talige) interactie (of de situatie waarin taal ingeoefend wordt, eruit ziet of klinkt of de onderlinge relaties
weerspiegelt zoals in een interactie of transactie in het ‘echte’ leven).
Voor gesproken teksten, gebruikt voor de luistervaardigheid, is het belangrijk te weten of de opname een
(niet-authentieke) hardop lectuur van een gedrukte tekst is, dan wel een (authentieke) originele, artistiekexpressieve lectuur of performance (bijvoorbeeld van een gedicht), of een geïmproviseerd-gesproken
mededeling. Daartussenin kunnen zich semi-authentieke teksten bevinden. Voor dialogen bijvoorbeeld kan
een gesprek op basis van script worden gecreëerd (scripted dialogue), of als een ‘toneeltekst’ ingesproken
(reading-in-role).
Bij gedrukte teksten zal het wel eens van belang zijn dat de tekst er ook visueel authentiek uitziet, inclusief
lay-out en andere elementen van presentatie en herkenbaarheid van het origineel. Zo is dat bij een
krantenartikel een foto, inleidende alinea, eventuele grafiek, enzovoort. Voor gedrukte tekst kan de
authenticiteit ‘afgeknabbeld’ worden door bijvoorbeeld de woordkeuze te vereenvoudigen, de tekst in te
korten of hem alleen maar tekstueel over te tikken.
7
Estuary verwijst naar de riviermonding van de Thames.
16
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
4
Teksten kunnen ook cultureel authentiek zijn (of niet), in zoverre ze een eerlijke afspiegeling of staal zijn van
de cultuur van de schrijver/spreker en de waardesystemen daarvan.
5
Ten slotte hoort ook het leergebeuren authentiek te zijn, namelijk dat de leerlingen de activiteit als echt,
zinvol en nuttig leren ervaren (zoals een sportbeoefenaar zich ook ‘voelt’ oefenen en prestaties beter ziet
worden).
Het gebruik van authentiek en semi-authentiek materiaal
Het gebruik van video-opnames, geluidscassettes of cd's is absoluut noodzakelijk. Alleen op die manier worden
leerlingen vertrouwd met de eigenheid van het taalgebruik van native speakers, met verschillende accenten, en
met het Engels van non-native speakers. Een tekst die de leerkracht voorleest is vaak niet alleen routineus en
weinig expressief, maar is – zoals overigens elke (ook door native speakers) hardop gelezen tekst – geen
gesproken taal. Daarom is het niet de aangewezen weg om bij de leerlingen de luistervaardigheid te trainen.
Het materiaal ligt voor het grijpen. Zo leveren programma's van de BBC of National Geographic (via tv of pc te
beluisteren) schitterend luistermateriaal. Het visuele element vereenvoudigt het tekstbegrip en werkt motiverend.
Bij dergelijke programma's krijgen de leerlingen verschillende native speakers en non-native speakers te horen.
Bovendien worden ze geconfronteerd met wat inherent is aan dit soort gesprekken: achtergrondlawaai, het
hernemen van zinnen, zelfcorrectie, aarzelingen, enzovoort.
Een authentieke aanpak
Een authentieke aanpak van luistervaardigheidsoefeningen is een aanpak die lijkt op het luisteren in realiteit. Dit
houdt in:
•
dat het luisteren altijd gericht is. Iemand heeft altijd een doel of een reden om te luisteren, om dus bepaalde
informatie te achterhalen. Daarom worden de opdrachten per luisterbeurt vooraf gegeven, om het luisteren
te richten.
•
dat geen lange woordenlijsten vooraf worden gegeven. De vorige jaren al zijn de leerlingen vertrouwd
geraakt met de idee dat ze moeten leren omgaan met ongekende woorden in een tekst. Zo leerden ze
bijvoorbeeld om de betekenis af te leiden uit de context, of om internationalismen te herkennen. Desnoods
kan de leerkracht wel een paar belangrijke maar moeilijke sleutelwoorden vooraf uitleggen. Het spreekt ook
vanzelf dat niet-vertrouwde eigennamen vooraf geïdentificeerd worden, bijvoorbeeld door ze op het bord te
schrijven.
Het lijkt een open deur intrappen, maar toch dient erop gewezen: de luistervaardigheid train je ‘met gesloten
boek’. De leerlingen zijn dus (nog) niet in het bezit van de transcriptie van de luistertekst. Wijk van dit principe
slechts om gegronde redenen af.
Oog voor authentieke taken
Hoewel we in een schoolse situatie zitten, kunnen we toch proberen zoveel mogelijk oog te hebben voor
opdrachten die vergelijkbaar zijn met de realiteit. Twee voorbeelden:
•
Na het beluisteren van een audio-opname van een werkvergadering, vatten de leerlingen de instructies van
de werkplaatsleider samen.
•
In twee groepen verdeeld beluisteren de leerlingen een verschillend nieuwsitem en wisselen daarna de
informatie uit met iemand uit de andere groep.
Al zijn dergelijke real-life tasks niet altijd haalbaar, ze zullen zeker extra motiverend werken als ze dat wel zijn.
Integratie van luistervaardigheid met andere vaardigheden
Luistervaardigheid staat zelden apart. Er zijn talloze mogelijkheden om luisteroefeningen te combineren met
spreken, lezen of schrijven. Verifieer- en voorspellingsoefeningen koppelen luisteren aan zinvolle
spreekoefeningen: het onderwerp van de tekst wordt ingeleid, de leerlingen formuleren – klassikaal of in paren –
hun mening en/of verwachtingen en gaan tijdens het beluisteren na of hun verwachtingen werden ingelost. Dat
prikkelt meteen hun belangstelling. Of laat hen een samenvatting of een schema noteren, een reactie op
bijvoorbeeld een interview uitschrijven, een radiobericht vergelijken met een krantenartikel.
Boeiend is ook als daarbij de inhoud gepersonaliseerd wordt, met andere woorden: als de leerlingen de kans
krijgen zelf iets ermee te doen. Een voorbeeld. Na het beluisteren van iemand die vertelt over zijn job, noteren de
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
17
D/2004/0279/042
leerlingen een aantal vragen die ze als belangstellende interviewer willen stellen. In een rollenspel kunnen ze die
vragen dan ook echt aan elkaar stellen.
Niet alleen het product, ook het proces
Luistervaardigheid moet worden ingeoefend (en niet alleen getoetst). Dit inoefenen is niet louter een kwestie van
kwantiteit, maar van herhaalde oefening met telkens weer variatie en uitdaging door een langzaam stijgende
moeilijkheidsgraad. Inoefenen houdt ook in dat we oog hebben voor de strategieën die iemand luistervaardiger
maken. En dat we de leerlingen bewustmaken van deze strategieën. Iets correct begrijpen betekent immers veel
meer dan de woorden snappen en de zinsstructuren vatten.
Ruimte voor de drie basisbedoelingen van luisteroefeningen
Binnen de taallessen hebben luisteroefeningen drie functies:
•
het bereiken van communicatie: als luisteraar hebben we op de eerste plaats oog en oor voor de
boodschap;
•
het verwerven van goede luisterstrategieën;
•
het uitbreiden van (gesproken) woordenschat en spraakkunst (van gesproken Engels).
Deze drie aspecten spelen een rol in de luistertraining.
De opbouw van de luisteroefening
Luisteropdrachten worden nooit zomaar opgegeven, maar zijn specifiek erop gericht de luistervaardigheid van de
leerlingen te ontwikkelen. Een logische opbouw is daarom:
1
Pre-listening activities:
In realiteit moet iemand zelden een boodschap totaal onvoorbereid verwerken. De betekenis dringt meestal
tot de luisteraar door in een min of meer bekende context. Daarom wordt de luistersituatie beter vooraf
verduidelijkt. Leerlingen voelen zich een stuk zekerder als ze weten waarover de luistertekst zal gaan. Dit
kan door een gesprek waarin de context of de situatie van de luistertekst aan bod komt. Belangrijk is ook het
formuleren van een listening hypothesis die vervolgens in een eerste beluistering wordt geverifieerd. Enkele
voorbeelden:

“Op basis van deze foto (of titel, uitspraak, intro, voorwerpen): waarover zou de tekst kunnen
handelen? Welke elementen zouden aan bod kunnen komen?”

“Wat is een mogelijk verband tussen deze woorden?”

De leerlingen bekijken een videofragment zonder klank en gissen naar het gebeuren, naar de plaats,
naar de betrokkenen, of naar het soort woordenschat dat gebruikt wordt, enzovoort.
Op deze manier wordt voorkennis geactiveerd. Dat is overigens een belangrijke leerstrategie op zich. Let
wel: het gaat hier niet om een raad-activiteit (‘tot een leerling juist raadt’), maar om een naast elkaar
formuleren van een (beperkt) aantal mogelijkheden. De leerlingen gaan vervolgens na welke daarvan in de
tekst voorkomen.
2
While-listening activities:
Bedoeling van deze taken is specifiek het ontwikkelen van de luistervaardigheid van de leerlingen. Ze
kunnen helpen om bijvoorbeeld hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Om leerlingen te leren een
tekst te skimmen of te scannen moeten de opdrachten bij die (luister)tekst op dat doel zijn afgestemd.
Opdrachten die leerlingen helpen conclusies te trekken omtrent de algemene inhoud van de tekst
verschillen van opdrachten die selectief bepaalde details doen benoemen en van de leerlingen eerder een
scannen van de tekst vergen. Luistertaken kunnen dan bijvoorbeeld betrekking hebben op:

de hoofdgedachte;

het algemene onderwerp

specifieke informatie;

tekstmarkeerders;

bewijsvoering voor bepaalde stellingen;
18
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)

voorbeelden ter illustratie van een betoog;

de structuur;

keywords.
Bovenstaande taken zijn op de eerste plaats gericht op inhoudelijke informatie. Deze types hoeven niet
telkens allemaal aan bod te komen, maar in de loop van de derde graad moet wel een voldoende ruime
waaier bereikt worden.
Daarnaast bestaan opdrachten die meer te maken hebben met deelvaardigheden van het luisteren of met
luisterstrategieën. Cruciaal daarbij zijn:

infereren (tussen de regels luisteren, proberen te begrijpen wat niet letterlijk gezegd, maar wel
geïmpliceerd wordt);

anticiperen (vooruitlopen op wat komt). De leerkracht laat bijvoorbeeld een halve zin horen, de
leerlingen geven mogelijke aanvullingen;

het begrijpen van bepaalde intonatiepatronen.
Het trainingsaspect (leren luisteren, het luisteren oefenen) bepaalt dan ook de detailfasering van deze
opdrachten. Een (deel van) een luisterles ziet er bijvoorbeeld zo uit:

context, kader, sfeerschepping;

eerste (algemenere) opdracht;

eerste luisterbeurt;

individuele uitvoering van de opdracht (noteren);

de leerlingen wisselen resultaten uit; de leerkracht geeft (nog) geen ‘oplossing’ of uitsluitsel, maar helpt
formuleren en verzamelt (visualiseert eventueel) het reeds gevondene op het bord;

tweede, specifieke luisteropdracht;

tweede luisterbeurt;

de leerlingen wisselen weer uit (leerkracht zoals hierboven; bord aanvullen);

(ev.) verdere opdracht(en);

derde keer luisteren;

de leerlingen vullen verder aan, de leerkracht springt bij waar zij er niet in slaagden het beoogde te
identificeren of benoemen.
Dit is maar een model. Het mag geen dode routine worden, maar kan met variatie toegepast worden.
Herhaling, uitdaging, diepgang zijn de drijvende principes voor aanpassingen aan tekstsoort,
moeilijkheidsgraad, luisterdoel, beoogde deelvaardigheid of luisterstrategie.
Bij de tweede of derde luisterbeurt kunnen opdrachten komen als How does the text formulate? Deze
focussen weer meer op taal en helpen leerlingen betekenissen van ongekende woorden af te leiden. Het is
echter geen authentiek luisteren, maar veeleer een studieactiviteit rond woordgebruik.
3
Post-listening activities:
Om af te ronden kan de tekst geheel of gedeeltelijk opnieuw beluisterd worden – voor de nieuwsgierigheid
en als ultieme begripscontrole (en geruststelling) – terwijl men het tekstscript stil mag meelezen. Maar dat is
geen specifieke luistertraining meer.
Soorten opdrachten
Verschillende opdrachttypes komen in aanmerking (zie de bibliografie voor “oefeningentypologie”)
•
antwoorden op gesloten en halfopen vragen, true/false;
•
invullen van informatie, ontbrekende woorden of zinnen in een stuk tekst, op een formulier;
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
19
D/2004/0279/042
•
vergelijken (de inhoudelijke ‘fouten’ vinden in de tekst): de leerlingen krijgen de tekst aangeboden en
moeten tijdens het beluisteren de inhoudelijke verschillen weten te vinden;
•
koppelen (matching) van bijvoorbeeld woorden, foto's of tekeningen;
•
selecteren van bijvoorbeeld de passende tekening, foto of uitspraak;
•
herhalen (nazeggen);
•
modelleren: na het beluisteren van een model voeren de leerlingen een gelijkaardige taak uit;
•
transfereren: de leerlingen brengen de boodschap over in bijvoorbeeld een grafiek of een tekening;
•
uitbreiden (extending): de leerlingen vervolledigen het verhaal of lossen het probleem op;
•
aanduiden, zoals bij meerkeuzevragen;
•
noteren en structureren: vooral in de derde graad verdient deze activiteit bijzondere aandacht met het oog
op vervolgstudies. Door gericht notitie te nemen via een mindmap of een sterk of minder sterk
voorgestructureerd schema, krijgt de leerling zelfstandig grip op teksten.
Twee afsluitende opmerkingen
•
Als leerlingen moeilijkheden ondervinden bij een luistertaak, dan is gemakkelijker maken veeleer een zaak
van taken aanpassen, dan van een ‘gemakkelijkere tekst’ zoeken.
•
Het mondelinge (doel)taalgebruik van de leerkracht, en de gesprekken tussen leerkracht en leerlingen en
tussen leerlingen onderling, zijn en blijven een belangrijke bron van constante luistertraining. Daarom
moeten leerkrachten voortdurend werk maken van mondelinge vlotheid en correctheid van uitspraak en
intonatie.
3.1.2
3.1.2.1
Leesvaardigheid
Doelstellingen
3.1.2.1.1 De leerlingen begrijpen teksten van uiteenlopende aard: literaire en niet-literaire. Ze
demonstreren dit tekstbegrip door naargelang van het doel globaal te lezen en door
bijvoorbeeld het onderwerp, de algemene inhoud, de gedachtegang van de tekst te bepalen
(skimming) of selectief informatie uit een tekst op te halen (scanning).
De leerlingen van de derde graad begrijpen dus lezend alle tekstsoorten: informatieve, prescriptieve, narratieve,
argumentatieve en artistiek-literaire. Afhankelijk echter van het type tekst en de moeilijkheidsgraad van de tekst
zijn de leestaken – wat leerlingen lezend met de tekst moeten kunnen doen – eenvoudiger of complexer.
Een voorbeeld. Leerlingen kunnen met eenvoudige artistiek-literaire teksten omgaan op het structurerend
verwerkingsniveau: ze kunnen de informatie van een gedicht, kortverhaal, romanfragment of toneelfragment op
overzichtelijke en persoonlijke manier ordenen (ET 11).
Bij artistiek-literaire teksten die ietwat moeilijker zijn – niet al te complexe artistiek-literaire teksten (ET 10) –
liggen de leestaken op een eenvoudiger niveau, het beschrijvend verwerkingsniveau: ze kunnen het globale
onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening of appreciatie vormen, de
gedachtegang volgen, relevante informatie selecteren, de tekststructuur en samenhang van de tekst herkennen
(ET 10).
Het hoogste verwerkingsniveau, het beoordelend verwerkingsniveau, komt voor artistiek-literaire teksten niet in
aanmerking voor leerlingen van de derde graad. De artistiek-literaire boodschap beoordelen is inderdaad
weggelegd voor een aantal hogere studierichtingen.
Tweede voorbeeld. Informatieve en prescriptieve teksten zijn op zich eenvoudiger dan artistiek-literaire. De
leestaken liggen dan ook op een hoger verwerkingsniveau. Leerlingen moeten hun begrip van dit soort teksten
op het beoordelend niveau kunnen demonstreren. Bijvoorbeeld door elementen uit een tekst te halen om een
stelling te verdedigen, of heel concreet door een persoonlijke stellingname tegenover het gebruik van
schoonheidsproducten te motiveren met een selectie van argumenten uit een gelezen tekst daarover.
20
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
In overeenstemming met de eindtermen 10 tot 12 (ET 10-12) komt dit concreet neer op:
Tekstsoorten
waarmee leerlingen lezend
moeten kunnen omgaan
Graad van complexiteit
van de te lezen teksten
relatief complex
Informatieve en prescriptieve
teksten
Leestaken
(Wat moeten leerlingen met de
leestekst kunnen doen?)
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
op structurerend verwerkingsniveau
•
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
op beoordelend verwerkingsniveau
•
eenvoudig
de informatie beoordelen
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
op structurerend verwerkingsniveau
•
Argumentatieve teksten
relatief complex
relatief complex
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
de informatie beoordelen op
beoordelend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
Narratieve teksten
op structurerend verwerkingsniveau
•
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
21
D/2004/0279/042
eenvoudig
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
op structurerend verwerkingsniveau
Artistiek-literaire teksten
•
niet al te complex
informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze ordenen
op beschrijvend verwerkingsniveau
•
het globale onderwerp bepalen
•
de hoofdgedachte achterhalen
•
een spontane mening of appreciatie
vormen
•
de gedachtegang volgen
3.1.2.1.2 De leerlingen gebruiken zelfstandig de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van
de leestaak en reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal. (ET 13, 15)
•
•
Deze functionele kennis heeft onder meer betrekking op:

de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies 3.3.1
(zie ook Woordenschat 3.3.1.1.1 en Grammatica 3.3.2.1.1);

de spelling en de interpunctie;

de socio-culturele diversiteit binnen de Engelstalige wereld (zie ook Intercultureel leren 3.2).
Reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal houdt in dat de leerlingen:

het onderscheid kunnen maken tussen de verschillende tekstsoorten;

de verschillende taalregisters kunnen herkennen (bijvoorbeeld formeel, informeel, vertrouwelijk
taalgebruik);

elementen van tekstopbouw kunnen aanduiden;

het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken in het licht van
de bedoelingen en emoties van de schrijver.
3.1.2.1.3 De leerlingen passen bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken zelfstandig
strategieën toe die het bereiken van het leesdoel bevorderen. (ET 14)
Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren leestaken:
•
de relevante eigen voorkennis over het onderwerp en de inhoud oproepen en gebruiken;
•
het leesdoel bepalen en hun leesgedrag erop afstemmen;
•
de lay-out (titels, subtitels, illustraties, enzovoort) interpreteren;
•
de tekstsoort herkennen
•
zich richten op wat ze begrijpen en zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen;
•
belangrijke informatie aanduiden;
•
hoofd- en bijzaken onderscheiden;
22
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
de teksten in betekenisvolle segmenten onderverdelen, die segmenten met elkaar in verband brengen
(anders gezegd: de tekst of de informatie structureren) en daarbij gebruikmaken van de aanwezige
structuurmarkeerders;
•
op basis van wat ze al lazen anticiperen op het vervolg: hypothesen en leesverwachtingen vormen.
3.1.2.1.4 De leerlingen wenden zelfstandig communicatiestrategieën aan. (ET 16)
Dit betekent dat de leerlingen:
•
de betekenis van ongekende woorden kunnen afleiden uit de context, uit de gelijkenis met woorden in de
moedertaal of in andere talen. Daarbij realiseren ze zich dat woorden die op elkaar lijken een andere
betekenis kunnen hebben in verschillende talen (false friends);
•
traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden kunnen raadplegen;
•
gebruik kunnen maken van ondersteunend visueel materiaal (foto's, cartoons, tabellen, schema's,
enzovoort).
3.1.2.1.5 De leerlingen zijn bereid
•
onbevooroordeeld te lezen;
•
zich te concentreren op wat ze willen vernemen;
•
zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver;
•
te reflecteren op hun eigen leesgedrag;
•
Engelse teksten te lezen, ook buiten de klascontext;
•
zich open te stellen voor esthetische beleving;
•
door het lezen van een ruim en gevarieerd aanbod aan teksten een persoonlijke voorkeur en
leessmaak te ontwikkelen (ET 17*).
3.1.2.2
Leerinhouden
3.1.2.2.1 Tekstsoorten
Om de verschillende doelstellingen in verband met de leesvaardigheid te realiseren, is het belangrijk een
oordeelkundige keuze te maken uit uiteenlopende tekstsoorten en onderwerpen en daarbij de interesses van de
leerlingen én de link met de specifieke studierichting niet uit het oog te verliezen.
Teksten vormen de core business van de taallessen. Wat we ermee doen, hangt af van de specifieke doelstellingen
die we als leerkracht voor ogen hebben. Tekstsoorten vormen, zoals we ook stelden voor luisterteksten, op zich
geen leerinhouden (die in te studeren vallen). Het zijn vooral middelen om (in dit geval) de leesvaardigheid en de
algemenere taalleervaardigheid en de communicatief-strategische vaardigheid 8 te trainen. Toch kunnen ze in
bepaalde gevallen interessante leerinhouden aanbieden, die via spreek- en andere vaardigheidsoefeningen verder
worden verwerkt.
De volgende lijst met tekstsoorten is niet exhaustief, maar oriënterend. Wel moeten de leerlingen met een grote
variatie hiervan leren omgaan.
•
8
Informatieve teksten

formulier

affiche
Communicatief-strategische vaardigheid houdt in de vaardigheid om interactie (hier in het Engels) vlot te laten verlopen en
problemen daarbij met aangepaste strategieën te voorkomen of op te vangen. Regelmatig oogcontact houden met de
gesprekspartner bijvoorbeeld, of bijspringen als een gesprekspartner een woord niet vindt dat je zelf denkt te kennen. Deze
strategische vaardigheid is niet specifiek voor één bepaalde vaardigheid, maar schraagt de hele interactie.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
23
D/2004/0279/042
•
•
•

etiket en verpakking

prijslijst

schema en tabel

rubriek in kranten en tijdschriften, zoals sportagenda, weerbericht of radio- en tv-programma's

krant- en tijdschriftartikel (over personen, actualiteit, culturele onderwerpen, land en volk,…)

mededeling

folder

toeristische informatie

verslag

brief (informeel en formeel)

e-mail

recensie

hypertekst 9
Prescriptieve teksten

opschrift, waarschuwing

publieke aankondiging

reglement

instructie (bijvoorbeeld spelinstructie)

gebruiksaanwijzing

handleiding

recept

reclameboodschap

advertentie
Argumentatieve teksten

pamflet

betoog

essay

opiniestuk

lezersbrief

editoriaal
Narratieve teksten

9
reportage
Een hypertekst is een tekst (of het geheel van verbonden teksten en tekstjes en titels en titeltjes, uiteraard ook
mogelijkerwijze met illustraties of foto's) die niet bedoeld is om lineair (van eerste regel links boven naar laatste woord
rechtsonder op de laatste bladzijde) gelezen te worden, maar een gevarieerd lectuurverloop toelaat. Hij wordt ook niet
lineair gepresenteerd, maar via elektronische hyperlinks stuksgewijze toegankelijk gemaakt. Typisch en iedereen bekend
zijn de vele types van websites, maar er wordt ook stilaan op die manier fictie geschreven, waarbij de lezer door keuze uit
aangeboden opties en hyperlinks het verloop van het verhaal kan beïnvloeden: een tekst met niet alleen een ingang en een
uitgang, maar veel zijdeuren en ‘venstergaten’ naar verdere teksten. Als ‘consument’ van teksten op internet (en spoedig
ook als producent ervan) zullen leerlingen als onderdeel van hun taalopleiding ook daar receptief en productief mee moeten
leren werken.
24
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•

verhaal, reisverhaal

relaas

interview

nieuwsbericht in de krant

anekdote

scenario
Artistiek-literaire teksten

gedicht

kortverhaal

roman

toneel

stripverhaal
3.1.2.2.2. Criteria voor de tekstkeuze
Naast interessante onderwerpen van algemene aard, zal de leerkracht vooral zoeken naar boeiende teksten die,
binnen het kader van de specifieke studierichting, aansluiten bij de belevingswereld en de interessesfeer van de
leerlingen en deze tegelijk verruimen.
‘Tekst’ wordt hier in de meest brede zin van het woord bedoeld: niet enkel als tekstdocument, internet- of cdromdocument, maar ook als film, toneel en videoclip, enzovoort. Voor het trainen van de leesvaardigheid is het
internet heel waardevol en motiverend: bij het opzoeken van informatie op sites vergeten leerlingen algauw dat ze
met een schoolvak bezig zijn. De les wordt authentieker.
Welk soort teksten lezen we in de derde graad?
Bij de keuze van teksten zal de leerkracht rekening houden met de hierboven geformuleerde doelstellingen:
teksten moeten algemeen vormend zijn, ze moeten cultureel verrijkend zijn, ze moeten de leerlingen boeien, hen
leesplezier verschaffen én voorbereiden op latere studies en/of beroep.
Uit de lijst van mogelijke tekstsoorten (zie punt 3.1.2.2.1) verdienen internet, tijdschriften en kranten als
tekstbronnen bijzondere aandacht in de derde graad, omwille van hun authenticiteit en actualiteitswaarde.
Kranten bevatten een breed gamma aan boeiende onderwerpen, uiteenlopende teksttypes en verschillende
taalvariëteiten. Daardoor zijn ze een onmisbare aanvulling voor het meer conventionele taalmateriaal van een
leerboek, dat nooit zo actueel kan zijn. Juist die actualiteit en authenticiteit van kranten- en tijdschriftartikels laat
leerlingen ze doorgaans liever lezen. Als we als taalleerkracht onze rol van opvoeder ernstig willen nemen,
kunnen we om de algemeen vormende waarde van zorgvuldig gekozen artikels niet heen. Ze vormen een
waardevolle bron van culturele informatie en precies omdat ze up-to-date zijn, voelen leerlingen zich ook meer
aangesproken. We kunnen alleen maar hopen dat we door frequent en goed gebruik ervan in de klas onze
leerlingen zullen motiveren om later ook op eigen houtje met interesse en plezier te blijven lezen.
Met het oog op zelfstandigheidsontwikkeling in de derde graad werkt het beslist de motivatie en autonomie van
leerlingen in de hand wanneer we hen (binnen een gegeven kader of thema) zelf een aantal teksten laten kiezen.
Van leerlingen kan dan worden verwacht dat ze hun tekstkeuze motiveren, de inhoud ervan kort samenvatten
(oefening in skimming), informatie verwerken (tot een nieuwe tekst), informatie uitwisselen (bijvoorbeeld in een
discussie, een presentatie of een panelgesprek).
“Kilometers maken” (G. Westhoff). Om vlotte lezers te worden is het nodig dat leerlingen veel en een grote
variatie aan teksten lezen. Niet alles wat ze lezen hoeft zo nodig uitvoerig in de klas te worden geanalyseerd of
besproken. Spontaan reactie geven op wat ze lazen en specifieke informatie halen uit een verzameling tekstjes
zijn voorbeelden van authentieke leestaken. Alle vormen van thuislectuur verdienen ook daarom aanbeveling.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
25
D/2004/0279/042
3.1.2.3
Pedagogisch-didactische wenken.
3.1.2.3.1 Waarom is de leesvaardigheid in de derde graad zo belangrijk?
Lezen op zich is een vormende activiteit: zoveel staat vast. Wie veel of graag leest, heeft doorgaans een dieper
inzicht en is op de hoogte. Laat ons dus proberen – in het verlengde van de inspanningen in de tweede graad –
om via de lessen Engels in de derde graad onze leerlingen graag, veel én goed te leren lezen. Bovendien is
leesvaardigheid in het rijtje van de vier vaardigheden heel belangrijk in het licht van toekomstige studies. Een
goed ontwikkelde leesvaardigheid is immers fundamenteel bij het doorwerken van de stapels teksten die
studenten te lezen krijgen. Zo leveren we meteen een bijdrage tot de twee grote doelstellingen voor het lezen:
lezen voor het plezier en lezen voor informatie.
3.1.2.3.2 Vaardig zijn in het lezen – leesvaardigheid: wat betekent dat?
Om teksten van uiteenlopende aard zelfstandig te kunnen begrijpen (het algemeen doel voor leesvaardigheid in
de derde graad) moeten leerlingen autonoom met die teksten kunnen omgaan. Ze moeten dus de informatie op
een efficiënte manier eruit kunnen halen. Dit houdt in dat ze op de hoogte zijn van technieken om greep te
krijgen op een tekst en dat ze die technieken autonoom en spontaan kunnen toepassen op verschillende
tekstsoorten. In de lessen zullen de technieken om leesteksten op een gestructureerde manier te lijf te gaan dus
telkens opnieuw worden gebruikt. Hopelijk beleven de leerlingen zo meer plezier aan het lezen, waardoor ze
meteen ook meer gaan lezen. Leerlingen zullen bij het lezen van teksten m.a.w. niet louter lezen, maar ook
moeten ervaren op welke verschillende manieren teksten gelezen kunnen worden. Het is dus belangrijk het
lezen van teksten te onderbouwen met strategieën, leesactiviteiten, handelingen die helpen om vlugger greep te
krijgen op een tekst en de tekst beter te begrijpen. Deze inspanning moeten we als leerkracht Engels niet alleen
leveren: we kunnen rekenen op heel wat verworven kennis en vaardigheden vanuit de lessen moedertaal. Ook in
de lessen Frans en eventueel Duits wordt daar rond gewerkt: uitwisseling van informatie en overleg zijn dus
aangewezen. Daarenboven werd dit proces van strategietraining al gestart in de lessen Engels in de tweede
graad. Dat proces moeten we bewust voortzetten. Dit wordt in de volgende rubriek concreet behandeld.
Lezen is een interactief proces: je neemt lezend nieuwe dingen in je op en je toetst ze – bewust of onbewust –
aan je reeds bestaande kennis en ervaring. Eigen, reeds bestaande kennis van de wereld en van de taal speelt
een grote rol in dat proces. Kennis en inzichten vanuit andere vakken kunnen zo meespelen in de Engelse les en
het lezen van Engelse teksten vergemakkelijken. Vakoverschrijdend of vakkencombinerend werken ligt in het
natuurlijk verlengde.
3.1.2.3.3 Hoe wordt de leesvaardigheid ontwikkeld?
Doel in het oog houden: waarom en wat lezen we?
Afhankelijk van leesdoel en tekstsoort lezen we teksten op een andere manier. De manier waarop we een
krantenartikel lezen, verschilt van de wijze waarop we een uithangbord of een recept lezen. Zoals genoegzaam
bekend worden in de vakliteratuur vier leesvormen onderscheiden, die ook al in de tweede graad aan bod
kwamen:
•
globaal lezen,
•
selectief lezen,
•
extensief lezen
•
intensief lezen.
Globaal lezen doen we als we enkel de hoofdlijnen uit een tekst opnemen.
Selectief lezen doen we als we geïnteresseerd zijn in specifieke details. We ‘overvliegen’ als het ware de tekst
op zoek naar die details; alle irrelevante informatie laten we daarbij achterwege.
Extensief lezen doen we vooral bij het lezen van langere teksten: vaak voor het plezier, uit intellectuele
nieuwsgierigheid, hobby of interesse.
26
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Intensief lezen. Wetenschappelijke of technische artikels, bijvoorbeeld, willen op een andere manier worden
gelezen. Het komt voor dat we een tekst tot in het detail gaan analyseren, bijvoorbeeld als we hem voor
studiedoeleinden willen gebruiken.
Dit zijn algemene termen die soorten, vormen van lezen benoemen, maar voor het praktische werk in de klas
(voor het trainen van leesvaardigheid), richten we onze aandacht veeleer op de leesstrategieën, de technieken
die de lezer telkens anders combineert om een tekst te lezen.
De verschillende manieren van lezen komen vaak samen voor, net zoals in het gewone leven: je overvliegt een
krant, beslist om een bepaald stuk wat grondiger te lezen, gewoon omdat het je interesseert of omdat je
specifieke informatie zoekt.
Afhankelijk van het leesdoel gaan we dus verschillende strategieën gebruiken om de tekst aan te pakken. Het is
belangrijk dat leerlingen telkens opnieuw ervaren dat het woord-voor-woord-lezen weinig oplevert, en dat ze
sneller en efficiënter lezen als ze strategieën gebruiken.
Door de lesactiviteiten die we rond de gekozen teksten voorzien, met ander woorden door onze didactische
aanpak (het bewust hanteren van en reflecteren op de gebruikte strategieën), maken we leerlingen vertrouwd
met deze strategieën. Het is vooral nuttig hen een grote variatie aan strategieën te leren kennen.
Belangrijke strategieën voor de leesvaardigheidsontwikkeling
Deze strategieën worden hier voor de duidelijkheid apart opgesomd, maar komen als dusdanig zelden voor.
Geoefende lezers gebruiken ze samen. Wie bijvoorbeeld de inhoud van een tekst voorspelt op basis van
sleutelwoorden die hij in de tekst herkent, skimt tegelijk de tekst. Of we skimmen een artikel eerst om het daarna
grondiger, eventueel selectief scannend, te lezen. Het is niet zinvol om voor elke tekst alle strategieën op een
rijtje aan bod te laten komen.
1
Anticiperen: het opbouwen van een verwachtingspatroon
Wanneer we lezen hebben we bepaalde verwachtingspatronen die, tijdens het interactief proces dat lezen is,
bevestigd of ontkend worden. Dit anticiperen maakt van het lezen een actief proces, waardoor we sneller
informatie uit de tekst opnemen. Goede lezers anticiperen vaak en veel.. Oefeningen om deze strategie te
ontwikkelen, zijn daarom belangrijk in de leesvaardigheidstraining.
Om dit te bevorderen kunnen leerlingen:
•
vooraf vragen van de leerkracht over de tekst proberen te beantwoorden. Na lectuur checken ze of de
genoteerde antwoorden overeenstemmen met wat feitelijk in de tekst staat;
•
zich afvragen wat ze al over het onderwerp weten en zelf een aantal vragen formuleren;
•
titels, kopjes en afbeeldingen in de tekst gebruiken om verwachtingen en/of vragen te formuleren;
•
anticiperen op de inhoud op basis van de sleutelwoorden van een tekst;
•
verwachtingen formuleren over bijvoorbeeld de inhoud, de toon of de waarheidswaarde van de tekst op
basis van de zogenaamde shell (de ‘verpakking’: de materiële presentatie van, de publicatie waarin de tekst
staat).
2
Gebruik maken van de voorkennis omtrent het onderwerp
Hoe meer leerlingen vertrouwd zijn met de inhoud van een tekst, hoe makkelijker, sneller en efficiënter het lezen
in de vreemde taal zal verlopen. Ook deze strategie moet dus bewust worden ontwikkeld. Het verzamelen van
voorkennis die het lezen van de tekst kan vergemakkelijken, kan gestructureerd gebeuren (via zoekopdrachten
op internet bijvoorbeeld) of door een informeel klasgesprek, waarbij leerlingen informatie aan elkaar uitwisselen.
Leerlingen zijn soms verrast vast te stellen dat ze meer over een onderwerp weten dan ze dachten. Leerlingen
ideeën over het onderwerp laten uitwisselen met elkaar is daarom een zinvolle en motiverende spreekactiviteit
die het lezen ondersteunt.
3
Skimmen
Snelle lezers lezen zelden woord voor woord, maar concentreren zich op de hoofdlijnen van een tekst. Ze laten
zich niet afleiden door ongekende woorden, maar identificeren snel algemene aspecten en thema’s. Om goede
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
27
D/2004/0279/042
lezers te worden, moeten leerlingen dus ook bewust daarin oefenen: hoe haal je de hoofdlijnen uit een tekst?
Welke oefeningen helpen leerlingen deze strategie te ontwikkelen?
•
De leerlingen krijgen een ‘(structuur)skelet’ van de tekst; na snelle lectuur noteren ze daarbij bondig de
inhoudelijke hoofdlijnen.
•
De leerlingen krijgen een half ‘skelet’ of een ‘gatenskelet’ en moeten dit tijdens het lezen aanvullen. Dat
vestigt hun aandacht op de hoofdzaken in de tekst.
•
Tijdens het lezen onderlijnen de leerlingen per alinea de sleutelwoorden of de sleutelzin (key-sentence) die
de alinea samenvat.
•
De leerlingen vormen zich een idee van de inhoud van de tekst door, behalve titel en ondertitels, van elke
alinea alleen de eerste regel of zin, en de laatste zin of regels te lezen.
4
Scannen
Als lezers specifieke informatie willen opzoeken, hoeven ze niet de volledige tekst te lezen. Ze zoeken waar de
informatie staat door te scannen en daarna lezen ze het betreffende tekstdeel nauwkeuriger.
Volgende oefeningen zijn daarom zinvol:
•
zoekopdrachten bij een tekst én een scherpe tijdslimiet om te leren scannen;
•
true/false-statements laten beoordelen;
•
het opzoeken van informatie op het internet, opnieuw met tijdslimiet;
•
zoeken naar definities of omschrijvingen van woorden in titels, of een volle formulering van een acroniem.
5
Inzoomen op details
Om goed te lezen, moeten we soms even stilstaan bij details en onszelf vragen stellen bij de bedoeling van de
schrijver, bij onze interpretatie van vage woorden, verwijzingen, als gekend veronderstelde informatie, bij de
sfeer van de tekst, van een humoristische tekst in het bijzonder (ironie, sarcasme).
Vaak wordt een deel van de informatie in een tekst niet geëxpliciteerd, maar moet de lezer infereren:
•
inzoomen op verwijswoorden: “Wie of wat wordt concreet bedoeld met?”;
•
gevoelens van de auteur verwoorden;
•
tussen de regels lezen.
6
Afleiden van de woordbetekenis
De hoeveelheid moeilijke woorden in een tekst beïnvloedt het tekstbegrip. Een vlot lezer struikelt niet over een
ongekend woord, maar hanteert verschillende strategieën om de betekenis ervan af te leiden. Zo gebruikt hij de
context van het woord, zijn voorkennis van het Engels, van zijn moedertaal en zelfs van andere talen, of zijn
eigen achtergrondkennis. Het is belangrijk dat leerlingen bij het lezen van moeilijke teksten niet zomaar
onmiddellijk naar het woordenboek grijpen, maar dat ze getraind worden in deze belangrijke strategie.
Deze strategie kan door volgende oefeningen of leesactiviteiten worden getraind:
•
de leerlingen noteren tijdens het lezen van een tekst in de marge de vermoedelijke betekenis van een
woord;
•
de leerlingen matchen een lijst synoniemen (of antoniemen) met de ongekende woorden in een tekst;
•
cloze-oefeningen, vooral de interessantere variant daarvan, de c-test 10: de leerlingen krijgen een tekst met
gaten die ze opnieuw moeten aanvullen. In een c-testversie van een tekst is behalve een beginzinnetje, van
elk tweede woord de tweede helft weggelaten. Let wel: het gaat hier om een oefenactiviteit, alleen of in
kleine groep (met twee of drie), niet om een toets.
Beide zijn vormen van zogenaamde “gereduceerde redundantie”. Gewone, zakelijke teksten blijken ongeveer voor één
vierde redundant. Er zijn mogelijkheden om uit de informatie van de tekst en uit de eigen kennis van taal en de ons
omringende wereld af te leiden wat er eventueel door storingsfactoren wegvalt (verstrooidheid, lawaai, door elkaar spreken,
aandacht afgeleid, een ongekend woord,…). Daarom kan een vlotte lezer “overleven” met minder.
10
28
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
de leerlingen krijgen een tekst waaruit woorden werden weggelaten. In de marge krijgen ze woorden die van
de ontbrekende woorden in de tekst afgeleid zijn. Uitgaande van die woorden in de marge zoeken ze de
woorden die in de tekst ontbreken. Een voorbeeld: leerlingen krijgen reliable en vullen het woord to rely in
de tekst aan.
7
Gebruik maken van structuurmarkeerders in een tekst
Ervaren lezers letten op signaalwoorden (zoals first, second, as a conclusion) en voegwoorden die een tekst
immers een grotere coherentie geven en hem toegankelijker maken.
Welke oefeningen bevorderen het gebruik van deze strategie?
•
De leerlingen rangschikken jumbled (in volgorde door elkaar gehaalde) stukken tekst in de originele
volgorde.
•
De leerlingen krijgen stukken zinnen of alinea's, weliswaar in de juiste volgorde, maar moeten die door
middel van structuurmarkeerders met elkaar in een logisch verband plaatsen. Ze brengen dus zelf de
structuurmarkeerders in de tekst aan en bepalen ook zelf de plaats waar die moeten worden gebruikt. Die
markers kunnen bovenaan in een lijstje aangeboden worden.
•
De leerlingen krijgen een tekst met structuurmarkeerders en moeten die door synonieme woorden
vervangen.
•
De leerlingen krijgen een (eventueel kort daarvoor al gelezen) tekst, waarin de zinsdelen na de
voegwoorden werden weggelaten en al dan niet in een lijstje worden gegeven. Ze vullen die zinsdelen dan
aan.
•
De leerlingen krijgen een plan van de structuur van de tekst en moeten dat stramien met details uit de tekst
aanvullen.
8
Structureren wat je hebt gelezen
Vlotte lezers zullen tijdens het lezen op een of andere manier belangrijke informatie vasthouden; soms in het
hoofd, maar in het gewone leven meestal door die te noteren.
Oefeningen die deze strategie ondersteunen:
•
De leerlingen vullen tijdens het lezen van een tekst een mindmap aan of maken – na voldoende oefening –
een totaal nieuwe mindmap.11 Daarin houden ze de hoofdzaken van de tekst bij. Dit impliceert dat ze
bijvoorbeeld algemene van specifieke, hoofd- van bijzaken onderscheiden.
•
De leerlingen vullen een door de leerkracht gegeven plan van de tekst aan, of maken zelf een tekstschema.
Diverse vormen van planning komen hiervoor in aanmerking.
•
De leerlingen krijgen enerzijds de alinea's van een tekst in een lukrake volgorde, anderzijds een aantal
titeltjes, kernwoorden of zinsneden die de inhoud van die alinea weergeven of erbij passen; eerst matchen
ze de alinea's en titeltjes enzovoort, dan proberen ze die in een zinvolle volgorde te plaatsen; dat resultaat
vergelijken ze ten slotte met de eigenlijke tekst qua opbouw.
9
Bronnen gebruiken
Meer dan eens hebben lezers nood aan informatie die ze niet in de tekst zelf vinden. Dan zoeken zij hulp, gaan
ze bronnen raadplegen:
•
vragen aan de leerkracht of aan de klasgenoten, thuis aan de ouders;
•
woordenboeken: gedrukt of elektronisch (ET 16)
•
opzoekwerk in bibliotheek en op internet.
11
Een mindmap visualiseert de associatieve en/of logische verbanden tussen woorden, concepten, structuuronderdelen van
een tekst, enzovoort. Een mindmap heeft dan ook veeleer het uitzicht van enkele losse woorden met lijntjes en pijltjes
tussen verzamelkringen, dan van een lopende tekst.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
29
D/2004/0279/042
Woordenlijsten bij teksten
We verwijzen alvast ook naar wat we verder over woordenschat zullen zeggen en benadrukken dat
•
niet alle woorden moeten uitgelegd worden (vooral niet als de context voldoende aanduidingen geeft om
globaal begrip mogelijk te maken);
•
de leerlingen niet alle verklaarde woorden op dezelfde manier moeten kennen. Spreek dan ook duidelijk met
hen af welke woorden ze goed moeten kennen en welke (weinig frequente) woorden ze gewoon niet moeten
studeren (die worden vanzelfsprekend ook niet getoetst);
•
dat natuurlijk niet wegneemt dat ongekende woorden voor een vlotte communicatie in de klas over een
gelezen tekst wel mogen begrepen, en dus verklaard worden.
Een en ander betekent dat, afhankelijk van de leer-bedoeling met die woorden, vele varianten van woorduitleg
kunnen worden aangemaakt (door de leerkracht, maar zeker ook door de leerlingen): definitie, voorbeeldzin,
vlugge vertaling, omschrijving, studeerlijsten met voorbeeldzinnen waarin het doelwoord als gap is weggelaten,
in de marge of tussen de regels vermeld, enzovoort.
Concreet in de klas
Actief
Uit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat de ontwikkeling van de leesvaardigheid slechts mogelijk wordt via
taakgericht onderwijs waarbij de leerstof niet wordt overgebracht door de leerkracht, maar waarbij de leerlingen
via goedgekozen taken en opdrachten de leerstof zelf kunnen leren en verwerken.
Bovenvermelde oefeningen helpen de leerlingen om actief met de tekst om te gaan en helpen hen de tekst goed
en vlug te begrijpen. Precies daarom motiveren dergelijke oefeningen ook meer dan leesactiviteiten waarbij
leerlingen enkel de tekst hoeven te lezen, zonder te weten waarom ze dat moeten doen. Deze strategieën, die
nodig zijn om zelfstandig met een tekst om te gaan, krijgen leerlingen het best in de vingers (en in het hoofd)
door ze daadwerkelijk te gebruiken, uit te proberen, ermee te experimenteren én met elkaar erover te
communiceren.
Welomschreven doe-opdrachten motiveren de leerlingen sterker: om hun metacognitie te ontwikkelen kunnen we
hen zelf opdrachten over een interessante tekst laten formuleren, in plaats van hen de vragen of opdrachten uit
het boek te laten beantwoorden.
Reflectief
Het is belangrijk af en toe bewust stil te staan bij de voorziene oefeningen en te reflecteren op het waarom ervan:
het blind doorlopen van dergelijke oefeningen heeft weinig zin.
Bewuste reflectie op deze leesstrategieën verdiept het leereffect en maakt van onze leerlingen dus zelfstandiger
taalgebruikers.
Geïntegreerd
De gesuggereerde oefeningen staan zelden op zich, maar vormen het uitgangspunt voor meer geïntegreerde
taalactiviteiten. Zo zal het opstellen van een mindmap niet alleen bewijzen dat de leerlingen de tekst hebben
begrepen, maar ze kan ook als uitgangspunt voor zinvolle spreekactiviteiten dienen.
Hoe authentieker de oefeningen – hoe nauwer ze aansluiten bij wat in het gewone leven met het lezen van
teksten gebeurt – hoe beter dit de leerlingen zal motiveren.
In de derde graad wordt in de regel met authentieke teksten gewerkt.
Begrijpend lezen heeft niets te maken met hardop lezen. Expressief of citerend hardop lezen (van een
gekende, voorbereide tekst) kan een occasionele oefenactiviteit zijn voor uitspraak of intonatie, of als training in
expressief-artistiek presenteren. Uitspraak en intonatie worden beter in spreekactiviteiten geoefend. Voor het
leren begrijpend lezen is hardop lezen contraproductief en dus te mijden.
3.1.2.3.4 Wat met literatuur?
Doelstellingen voor literatuur
In het leesvaardigheidsonderricht van de derde graad neemt literatuur een onmiskenbare plaats in. (ET 10, 11,
17) Binnen de twee-urencursus zal de leerkracht moeten nagaan in welke mate onderstaande doelstellingen
voor zijn specifieke doelgroep haalbaar zijn.
30
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Leerlingen begrijpen nagenoeg alle niet al te complexe literaire teksten die ze lezen. Dit zijn teksten met een
relatieve moeilijkheidsgraad (de eindtermen verwijzen slechts naar één hogere categorie). Met deze teksten
kunnen leerlingen op het eenvoudige beschrijvende niveau omgaan: het globale onderwerp bepalen, de
hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening vormen, de gedachtegang volgen, relevante informatie
selecteren, de tekststructuur en -samenhang herkennen. (ET 10)
Als we van onze leerlingen verwachten dat ze méér uit de tekst kunnen halen, op een meer persoonlijke manier
de literaire boodschap verwerken of erop reageren (beschrijvend verwerkingsniveau), dan selecteren we
daarvoor ietwat eenvoudiger literaire teksten: ET 11 heeft het over eenvoudige artistiek-literaire teksten.
ET 17 werd als attitude geformuleerd: de leerling is bereid zich open te stellen voor esthetische beleving. Dit is
echter geen verplichte doelstelling; leesplezier kun je immers niet afdwingen.
Het werken met literaire teksten zal – omwille van de beschikbare tijd die dit basisleerplan voorziet eerder
beperkt zijn. Laat dus de tekstkeuze niet aan het toeval over en laat ze ook niet dicteren door een literaire canon.
Zoek naar hedendaagse literaire teksten, waarvan de taal de leerlingen aanspreekt, en de inhoud een zinvolle
verrijking van hun leefwereld is. Actuele literatuur én jeugdliteratuur verdienen daarom bijzondere aandacht.
Waarom lezen we Engelstalige literatuur in de les?
Veel meer dan niet-fictionele teksten vormen literaire teksten een brug naar een beter, ander begrijpen van het
eigen ik en van de wereld. Literatuur stimuleert de verbeelding en verschaft inzicht in universele ethische
waarden. Wie zou dit vormende aspect voor de persoonlijkheid van de derdegraadsleerling willen betwisten?
Literaire teksten bieden een culturele meerwaarde. “Literary texts in English reflect the rich and fascinating diversities of our world”.12 Ze helpen ons inzicht verkrijgen in verschillende culturen en leren ons andere
waardesystemen begrijpen en waarderen.
Kennis van literatuurgeschiedenis, van literaire begrippen en stromingen is geen primaire doelstelling. Literaire
teksten zullen zelden het voorwerp uitmaken van intense literair-technische studie. In dit basisleerplan derde
graad (2 uur per week) staat ons daarvoor onvoldoende tijd ter beschikking.
Afgezien van dit alles mag de literaire tekst gelezen worden puur met het oog op leesplezier. Het graag lezen,
het lezen als ontspanning, het ontwikkelen van de persoonlijke leessmaak verdient – na het bescheiden begin in
de tweede graad – ook in de derde graad onze volgehouden aandacht. (ET 17)
De leerpsychologie benadrukt de rol van motivatie en emotie bij het leren: literaire teksten hebben ook op dit vlak
heel wat te bieden.
In literaire teksten wordt taal tenslotte op een bijzondere manier gebruikt. Daarom vormen artistiek-literaire
teksten ook altijd een uitgangspunt om interessante taalactiviteiten op te zetten. Daar gaan we in een volgend
hoofdstuk op in.
Wat doen we met literaire teksten?
Omwille van de emotionele betrokkenheid van de leerlingen kunnen we literaire teksten voor boeiende
taalactiviteiten gebruiken. De omgang met de rijke, literaire taal verruimt de taalvaardigheid van de leerlingen en
maakt hen gevoeliger voor de manier waarop taal kan worden gebruikt. Literaire teksten lezen helpt hen de
symboolwaarde van taal beter te begrijpen. Centraal daarbij staan de boodschap als dusdanig én de manier
waarop taal wordt gebruikt om die boodschap over te brengen; dus niet de taal op zich. Dit vertaalt zich in vragen
als: “Wat zegt de tekst/auteur?”, “Wat wordt daarmee bedoeld?”, “Wat heb ik eraan?”, “Wat betekent dit voor
mij?” en “Hoe zegt of formuleert de tekst dat…?”.
En dus niet: “Wat betekent dit woord?”
Hoeft het nog gezegd dat woordverklaring en grammaticale uitleg nooit het voorwerp kunnen uitmaken van een
‘literatuurles’?
Kies bij de behandeling van de literaire tekst voor taken die gesprek en discussie stimuleren en leerlingen helpen
om de tekst te begrijpen en te smaken. Het kan ook nooit de bedoeling zijn één enkele interpretatie van de tekst
aan te bieden. De activiteiten moeten leerlingen helpen om tot een persoonlijke interpretatie te komen. Vragen
die het algemeen tekstbegrip toetsen en die aanleiding geven tot discussie onder leerlingen vormen daartoe een
belangrijke stimulans.
12
LAZAR, G., Literature and Language Teaching, CUP, 1993, p. 16.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
31
D/2004/0279/042
Literaire teksten zijn taalteksten bij uitstek. Daarom zijn bijvoorbeeld ook volgende taalactiviteiten zinvol:
1
Taaltaken die focussen op specifiek woordgebruik binnen de gegeven context:
•
Vóór het lezen van de literaire tekst brainstormen de leerlingen rond een reeks woorden die specifiek zijn
voor de inhoud van de tekst. Op basis van die woorden maken ze daarna hypotheses rond de tekstinhoud.
•
De leerlingen krijgen een stuk literaire tekst waaruit de beschrijvende adjectieven en bijwoorden/ de tijden
werden gehaald. Ze vullen ze zelf aan en vergelijken daarna met het origineel.
2
Geïntegreerde communicatieve activiteiten gebaseerd op de literaire tekst:
•
Spreekactiviteiten zoals brainstormactiviteiten of discussieopdrachten rond het thema van de tekst. Met
vervolgens een vergelijking tussen de ideeën van de leerlingen en de ideeën van de auteur. Expliciet of
impliciet biedt een literair werk antwoorden op vragen die ook onze vragen (de vragen van leerlingen)
kunnen zijn. Geef de leerlingen nog voor het lezen een lijst met die vragen. Hoe zouden zij ze beantwoorden
voor en/of na het lezen van de tekst?
•
Voorspellingsoefeningen op basis van de tekst op de achterflap, van de titel, van een kort fragment, van
sleutelwoorden.
•
Inlevingsoefeningen in (één van) de personages. Hoe zouden leerlingen reageren in die bepaalde
crisissituatie die zich in de roman of het kortverhaal voordoet? Ook het schrijven en spelen van dialogen en
rollenspeloefeningen hoort hier thuis.
•
Rollenspeloefeningen gebaseerd op dramafragmenten.
•
Schrijfactiviteiten: leerlingen schrijven zelf een verhaal op basis van summiere gegevens uit de literaire
tekst. Ze schrijven een slot aan een gelezen verhaal of zetten het verder.
•
Brieven aan (een van) de personages of tussen de personages: leerlingen stellen er vragen over zaken die
de auteur in de tekst zelf niet heeft geëxpliciteerd.
•
In gesprekken, waaronder interviews, met (een van) de personages komt heel wat van de inhoud van de
tekst aan bod. Daarnaast worden veel zaken door de leerlingen – binnen het kader van het literaire werk –
vrij verzonnen.
•
Alle lege plaatsen in de tekst die de auteur niet heeft ingevuld of opzettelijk onvolledig liet, worden door de
leerlingen ‘geschreven’ of ‘ingevuld’.
3
Zinvolle follow-up activiteiten rond de literaire tekst:
•
Indien relevant: de leerlingen exploreren op basis van gegeven websites de historische en/of culturele
achtergrond van het gelezen verhaal. Ze geven hierover een mondelinge presentatie (eventueel schriftelijk
via een poster).
•
De leerlingen zoeken interpretaties op die door literaire critici werden geschreven: ze lezen en motiveren
hun keuze gebaseerd op hun eigen ‘receptie’ van de literaire tekst.
•
De leerlingen herschrijven een gedicht als een verhaal of als een niet-fictionele, zakelijke (kranten-)tekst.
Concreet in de klas
Door leerlingen veel literaire teksten aan te bieden, is de kans allicht groter dat ze hun persoonlijke voorkeur
ontdekken. Dit is dus een pleidooi om het niet bij een (toevallige) tekstsoort te laten, maar om leerlingen met
verschillende genres in contact te brengen: romanfragment naast kortverhaal, poëzie naast dramatekst, klassiek
naast avant-garde, romantisch naast realistisch, enzovoort.
Binnen één thematisch kader werken met literaire naast niet-literaire teksten lijkt ons interessant. Naast
zakelijke en andere teksten rond een gekozen thema, biedt een literaire tekst die hetzelfde thema behandelt
immers een ongetwijfeld boeiende invalshoek.
Hierboven werd reeds voldoende verduidelijkt dat de literaire tekst niet op zich staat, maar altijd het uitgangspunt
kan vormen voor geïntegreerde activiteiten.
32
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Literatuurlessen zijn geen woordenschatlessen
Om leerlingen met de grote hoeveelheid ongekende woorden te leren omgaan, kun je twee strategieën
gebruiken. Stimuleer hen zoveel mogelijk om zich op de hoofdlijnen van het verhaal te concentreren en dus
woordbetekenissen uit de context af te leiden. Laat hen ook tijdens het lezen vooraf aangemaakte woordenlijsten
raadplegen.
Literatuurgeschiedenis geven is niet de bedoeling
Er is ook nauwelijks tijd. Zorg wel voor voldoende variatie in genre, periode, werelddeel, taalgebied en thematiek.
De enorme omvang van de Engelstalige literatuur is zowel een voordeel als een nadeel voor de leerkracht.
Gelukkig bestaan allerlei hulpmiddelen die literatuurlijsten per thema aanbieden en een goed uitgangspunt
vormen – zeker als men leerlingen verschillende teksten wil laten lezen. 13
Actuele teksten en jeugdliteratuur liggen zeker dichter bij de leefwereld van de derdegraadsleerlingen en lenen
zich ook meer tot persoonlijke reactie of inleving. In de bibliografie werd een lijst met actuele titels opgenomen.
Eens leerlingen zich via deze modernere teksten in een probleem hebben ingeleefd, kan het bijzonder verrijkend
zijn hen – beknopt en fragmentarisch – te laten kennismaken met de literaire canon: hoe hebben de grote
auteurs dit thema verwerkt?
Het langste stuk over literatuuronderwijs mag dan al gewijd zijn aan boeiende taalactiviteiten, de belangrijkste
functie van het literatuuronderricht situeert zich toch op het affectieve en emotieve vlak. Kies gedichten,
kortverhalen, literaire uittreksels uit grote romans in de hoop dat ze de leerlingen zullen aanspreken, dat ze
bepaalde gevoelens bij hen zullen opwekken. Of laat de leerlingen (binnen een aanbod) vrij kiezen welke literaire
tekst ze zullen lezen. Bezorg de leerlingen daartoe een lijst van literaire werken met korte inhoud. Ze maken
daaruit een persoonlijke keuze. Vragenlijsten waarin gepeild wordt naar de voorkeur van leerlingen zijn beslist
zinvol en kunnen op zich al een interessante en motiverende instap naar literatuur vormen.
Een klasbibliotheek?
Om leesplezier bij leerlingen te ontwikkelen, is een kleine verzameling literaire teksten die makkelijk ter
beschikking staat van de leerlingen geen overbodige luxe. De teksten hoeven niet per se in de klas aanwezig te
zijn. Ook op het net zijn heel wat teksten te vinden en vrij te raadplegen. De leerkracht maakt best vooraf een
kritische selectie of stelt een lijst met betrouwbare URL’s ter beschikking. Literaire teksten of schitterende
fragmenten, kortverhalen, gedichten, simplified readers, videomateriaal gebaseerd op grote werken,
luistermateriaal: dit alles kunnen leerlingen gebruiken voor hun zelfstandig werk of voor huiswerk.
3.1.3
Gespreksvaardigheid
Met gespreksvaardigheid bedoelen we de interactie tussen twee of meer sprekers. In een volgend onderdeel
(3.1.4) behandelen we de spreekvaardigheid, waarbij één spreker (voor een langere tijd, niet of minder
onderbroken) het woord neemt.
3.1.3.1
Doelstellingen
3.1.3.1.1 De leerlingen nemen zelfstandig deel aan gesprekken. (ET 23, 24, 26)
De eindtermen maken een onderscheid tussen gesprekken (ET 23) en telefoongesprekken (ET 24). De
gesprekken zijn relatief complex qua moeilijkheidsgraad, de telefoongesprekken niet al te complex.
3.1.3.1.2 De leerlingen brengen in een discussie gefundeerde standpunten naar voren. (ET 25)
In vergelijking met de tweede graad ligt het peil dat de leerlingen op het einde van de derde graad met
betrekking tot deze doelstelling dienen te bereiken, hoger. Zo zijn de gesprekken in de tweede graad niet al te
13
Twee voorbeelden: TUCKER, Nicholas en ECCLESHARE, Julia, The Rough Guide to Books for Teenagers, Rough
Guides. (Bevat een 200-tal titels van lezenswaardige, bruikbare jeugdboeken.)
McBRIDE, G. (Ed.), High Interest-Easy Reading. A Booklist for Junior and Senior High School Students, 1990.
(Samengesteld door de Amerikaanse National Council of Teachers of English)
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
33
D/2004/0279/042
complex, in de derde graad worden ze gespecificeerd als relatief complex. Telefoongesprekken worden zowel in
de tweede als derde graad gespecificeerd als niet al te complex. Toch worden nuances aangebracht: ze zijn
minder eenvoudig qua structuur, ze zijn vlotter gebracht. Bovendien kunnen ze langer zijn en in hun verloop
minder voorspelbaar.
3.1.3.1.3 De leerlingen gebruiken zelfstandig de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van
de spreektaak en reflecteren op taal en taalgebruik. (ET 27, 29)
Concreet betekent dit dat de leerlingen vertrouwd zijn met:
•
uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen van vlot gesproken Engels van native speakers en advanced
non-native speakers;
•
de socio-culturele diversiteit binnen de Engelstalige wereld;
•
de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies in de spreektaal;
•
non-verbaal gedrag, zoals lichaamstaal, de toon van het gesprek;
•
elementaire omgangsvormen;
•
de typische kenmerken van een gesproken tekst, zoals redundantie, haperingen, onvolledige zinnen, typisch
Engelse tussenwerpsels (say, see, what do you call it, ermm, …), responssignalen of ‘fillers’ (sure, indeed,
right, I see what you mean,…), contracted forms en assimilatie.
3.1.3.1.4 De leerlingen passen bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaken,
leerstrategieën toe die het bereiken van het spreekdoel bevorderen. (ET 28)
Dit houdt onder meer in dat de leerlingen:
•
zelf het spreekdoel bepalen (“Wat moet ik bereiken?”). Het is belangrijk dat dit spreekdoel zo realistisch en
authentiek mogelijk is;
•
zich afvragen wat ze omtrent het onderwerp al weten;
•
zich afvragen hoe ze de boodschap correct en aangepast aan de gesprekspartner zullen verwoorden;
•
zich vragen stellen over wat ze zullen zeggen en in welke volgorde ze dit zullen doen;
•
gebruik maken van voorbeelden en modellen;
•
gebruik maken van gelezen of beluisterde informatie over het onderwerp.
3.1.3.1.5 De leerlingen passen communicatiestrategieën toe. (ET 30)
Dit betekent dat de leerlingen:
•
bij het uitvoeren van de gesprekstaak tegelijk receptieve en productieve vaardigheden inzetten;
•
gebruikmaken van non-verbaal gedrag (oogcontact om bijvoorbeeld begrip of onbegrip, twijfel of akkoord te
signaleren);
•
zeggen dat ze iets niet begrijpen;
•
verzoeken om langzamer te spreken, om iets aan te wijzen;
•
vragen om iets te herhalen en zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere goed begrepen hebben;
•
vragen naar een omschrijving en/of zelf het op een andere manier formuleren;
•
vragen om iets te spellen of te schrijven;
•
vragen wat iets betekent;
•
navragen bij de gesprekspartner of hun formulering correct is.
34
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.1.3.1.6 De leerlingen zijn bereid:
•
goed te luisteren om tot goed spreken te komen
•
het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek
•
lexicale en grammaticale correctheid na te streven
•
een gevarieerd taalgebruik na te streven
•
de nodige bereidheid en spreekdurf op te brengen om in relevante communicatieve situaties te
functioneren. (ET 31*)
3.1.3.2
Leerinhouden
3.1.3.2.1 Taalelementen en -kenmerken van Oral English 14
Gesproken taal verschilt nogal van geschreven Engels. De woorden en grammaticale structuren zijn minder
formeel, de zinnen zijn korter, zelfs elliptisch, de boodschap zelf wordt minder gestructureerd overgebracht en
wordt gekenmerkt door aarzelingen, herformuleringen, herhalingen, waardoor een sterke redundantie ontstaat.
Gesproken taal is immers taal ‘in actie’, onderhevig aan heel wat zaken die we niet altijd onder controle hebben.
Gesproken taal is ook interactief: we reageren op wat de ander zegt.
Het is opvallend hoe sterk het mondeling Engels gekenmerkt wordt door woorden als Really, How interesting!,
That’s nice!, I thought so. Typisch voor het mondeling Engels zijn adjacent pairs (zoals Dinner’s ready! –
Coming! en Hello! – Hi!).
Naast de eigenlijke boodschap zijn er de typische woorden die de communicatie tussen twee sprekers helpen in
stand houden, zoals fillers (zoals uh, em) die helpen om tijd te winnen tijdens het gesprek en discourse markers
(zoals well, so, right, good, now, anyway) die duidelijk aangeven waar een boodschap begint of wordt afgerond.
Belangrijk zijn ook de woorden en uitdrukkingen die helpen bij het turn taking: hoe wordt een conversatie
begonnen, onderbroken, beëindigd?
Ook stress en intonatie spelen in gesproken Engels een pertinente rol: zo kan intonatie een neutrale boodschap
in een ironische opmerking veranderen.
Om leerlingen te helpen Engels op een natuurlijke manier te spreken, moeten we hen gevoeliger maken voor
deze kenmerken en in spreekoefeningen hun aandacht erop vestigen.
3.1.3.2.2 Gesprekssituaties waarbinnen leerlingen bovenvermelde doelstellingen realiseren
Gespreksvaardigheid nam binnen het leerplan van de tweede graad een prioritaire plaats in. In de derde graad
blijft dat zo. De spreekvaardigheid (zie verder 3.1.4) krijgt echter een ruimere plaats toebedeeld.
In de tweede graad leerden de leerlingen omgaan met niet al te complexe taaluitingen: informatie geven over
zichzelf, hun omgeving en leefwereld. Ze leerden iets navertellen, een spontane mening geven, verslag
uitbrengen en iets samenvatten.
De eindtermen van de derde graad hebben het bij gespreksvaardigheid over gesprekken – zowel directe als
telefoongesprekken – en discussies.
De gesprekken waaraan de leerlingen moeten kunnen deelnemen zijn relatief complex en verdiepen de
taalsituaties die in de tweede graad aan bod kwamen. Dit zijn bijvoorbeeld taalsituaties rond klas en school, thuis
en de vriendenkring, diensten en administratie, winkel of bedrijf, technische en wetenschappelijke situaties,
landschap en omgeving, reizen, vakantie en studeren in het buitenland. Ze leren dus breed en diep
communiceren over hedendaagse onderwerpen.
Over deze onderwerpen moeten de leerlingen ook kunnen discussiëren. Discussies zullen echter ook verband
houden met de inhoud van de in de klas beluisterde en gelezen teksten. Teksten – zo stelden we reeds (zie
3.1.2.2.1 Lezen - Tekstsoorten) – vormen de core business van de lessen Engels. Ze worden gekozen omdat ze
inhoudelijk boeiend zijn, maar ook omdat ze zich tot interessante leeractiviteiten lenen. Zo zullen enkele teksten
potentiële gesprekskernen bevatten. Ze lenen zich tot boeiende discussies, ze geven aanleiding tot een
rollenspel, ze vormen de aanzet voor een interview.
14
R. Carter, M. McCarthy, Exploring Spoken English, CUP, 1997.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
35
D/2004/0279/042
3.1.3.2.3 Welke taalfuncties moeten leerlingen kunnen realiseren?
Om autonoom met anderen te kunnen communiceren, moeten leerlingen de gelegenheid krijgen om de vreemde
taal te gebruiken voor de normale doeleinden waarvoor taal wordt gebruikt. Verschillende linguïsten hebben op
diverse tijdstippen lijsten van taalfuncties gemaakt. We nemen hier bij wijze van niet-exhaustieve lijst een
selectie over die de Raad van Europa ter beschikking heeft gesteld, een eerste keer in The Threshold Level
1990. Deze lijst werd overgenomen in Common European Framework of Reference for Languages: learning,
teaching, assessment:
http://culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html
1
personal identification
2
house and home, environment
3
daily life
4
free time, entertainment
5
travel
6
relations with other people
7
health and body care
8
education
9
shopping
10 food and drink
11 services
12 places
13 language
14 weather
Deze thematische categorieën, waarbinnen leerlingen zich moeten kunnen uitdrukken, kunnen verder worden
onderverdeeld in subthema's.
3.1.3.2.4 Criteria voor de keuze van gesprekssituaties en onderwerpen
Bij de keuze van gespreksonderwerpen houden we rekening met:
•
de ervarings- en belangstellingswereld van de leerlingen: ze moeten de spreekactiviteit als zinvol ervaren.
Daarom kiezen we boeiende onderwerpen die tot de leefwereld van de leerlingen horen, maar deze ook
kunnen verrijken. Ze komen aan bod in teksten, videofragmenten.
•
de specifieke studiecontext van de leerlingen: de onderwerpen sluiten aan bij het profiel van hun
studierichting. Interesse van leerlingen is belangrijk. Hoe meer de leerlingen zich persoonlijk aangesproken
voelen, hoe groter de kans dat ze enthousiast en gemotiveerd aan het gesprek deelnemen.
•
de algemeen vormende en cultureel verruimende invloed die van de studie van interessante onderwerpen
uitgaat;
•
het taalgebruik: de gebruikte taal moet als levensecht ervaren worden;
•
keuzemogelijkheden: om de leerlingen persoonlijk sterker te motiveren, bieden we hen een keuze van
gespreksonderwerpen aan.
36
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.1.3.3
Pedagogisch-didactische wenken
3.1.3.3.1 Waarom valt het spreken de leerlingen zo moeilijk?
Dat gesproken en geschreven Engels nogal van elkaar verschillen, hebben de leerlingen al in de tweede graad
ervaren. Ze zijn zich bijvoorbeeld ervan bewust dat gesproken zinnen doorgaans heel wat korter zijn dan de
zinnen van geschreven teksten, of dat het taalgebruik niet zo formeel is. Toch blijkt gesproken Engels niet
makkelijker dan geschreven Engels. Specifieke kenmerken van het gesproken Engels (zoals kortere
zinsstructuren, elliptische bouw, typische fillers die gebruikt worden om de conversatie op gang te houden) zijn
eigen aan de gesproken taal en willen bij het leren ervan de nodige aandacht krijgen.
Spreken omvat veel meer dan louter taalkundige vaardigheid. Perfecte kennis van woordenschat en grammatica
volstaan niet om nauwkeurig een boodschap te formuleren, laat staan om vlot te communiceren. Naast de
taalkundige aspecten (zoals een goede uitspraak en intonatie, parate kennis van woorden en grammaticale
structuren) spelen zoveel andere zaken mee: de boodschap zelf moet juist zijn, de formulering aangepast aan de
situatie, aan de persoon tot wie men zich richt, aan de context.
Al deze taalkundige aspecten moeten simultaan geactiveerd worden terwijl de leerlingen bezig zijn met de
inhoud van hun tussenkomst. Bovendien is er bij het spreken geen tijd om over dit alles diep na te denken. Voeg
daarbij de emoties van de derdegraadsleerlingen, die – ook al bevinden zij zich in een gevorderd
taalverwervingsproces – zeker bij het spreken een niet onbelangrijke rol spelen. Zo is het begrijpelijk dat
leerlingen, ook in de derde graad, zich geremd, ietwat onzeker of zelfs angstig gaan voelen. De activiteiten zijn
daarom ook altijd gericht op de ontwikkeling van positieve attitudes als spreekbereidheid, spreekdurf,
zelfvertrouwen.
Vooral gespreksvaardigheid is voor veel leerlingen een struikelblok en lijkt moeilijker dan spreekvaardigheid: ze
moeten meer improviseren en spontaan inspelen op wat de andere spreker, vaak onverwacht, aanbrengt of zegt.
Alles is heel wat minder voorspelbaar. Bij spreekvaardigheid daarentegen, gaat het meestal om activiteiten die
de leerlingen wat meer in de hand (lijken te) hebben, omdat ze die zorgvuldiger kunnen voorbereiden.
3.1.3.3.2 Hoe kan de gespreksvaardigheid worden getraind?
De leerlingen kregen in de tweede graad al veel geleide spreekoefeningen op basis van halve dialogen, scripts,
rollenspelkaartjes, schema's met enkel de kernwoorden van een dialoog. Hoewel deze geleide oefeningen hun
plaats in de opbouw van de gespreksvaardigheid in de derde graad behouden, moeten ze worden aangevuld
met vrijere oefeningen waarbij niet de taal op zich (de ongekende woorden en structuren), maar het overbrengen
van de boodschap de belangrijkste uitdaging wordt.
Voor een geslaagde ontwikkeling van de spreekvaardigheid is het belangrijk dat leerlingen worden
bewustgemaakt van en leren omgaan met strategieën die het interactieve spreken vergemakkelijken, zoals het
vragen om hulp, het gebruik van mime of gebarentaal, het gebruik van synoniemen.
Bepaalde – weliswaar voorbereidende – spreekvaardigheidoefeningen zullen daarom vooral de ontwikkeling en
bewustmaking van communicatieve strategieën beogen, zoals parafraseren, woordvindingsoefeningen, of het
vereenvoudigen van de boodschap.
Volgende opsomming verduidelijkt dat goede leertaken voor spreken altijd een doel hebben dat als dusdanig
niets met taal heeft te maken: de leerlingen moeten een probleem oplossen, tot een beslissing of consensus
komen, een rangorde aanbrengen, een besluit trekken. Dit maakt de taak levensechter en zinvoller en sluit meer
aan bij de reële communicatieve situatie.
1
Gesprekken rond de in de klas behandelde teksten
Goedgekozen teksten bieden een waaier van mogelijkheden om tot spontaan taalgebruik te komen. De
leerlingen kunnen hypotheses vormen rond de inhoud, voorspellen hoe een verhaallijn zal verdergaan, hun
spontane mening formuleren rond controversiële standpunten in de tekst. Literaire teksten zijn hier bij uitstek
voor geschikt omwille van hun rijke ambiguïteit, diep-menselijke vragen en dilemma's, persoonlijke emoties.
Deze kansen om tot spontaan spreken te komen, liggen in elke les voor het grijpen en niet zelden moeten we in
de klas zelf vaststellen dat leerlingen zich in deze spontane situaties enthousiaster uitdrukken dan in goed
georganiseerde en geplande spreekactiviteiten.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
37
D/2004/0279/042
2
Information-gap oefeningen
De leerlingen hebben verschillende informatie en kunnen een probleem slechts oplossen door de informatie
onderling uit te wisselen.
3
Vragenlijst, onderzoek
De leerlingen moeten een onderzoekje of een vragenlijst afwerken of zelf opstellen om tot een besluit te komen
en daarna verslag uit te brengen. De vragenlijsten kunnen te maken hebben met de hierboven opgesomde
taalsituaties (reizen, vakantie, thuis, enzovoort). Ze kunnen zo van het internet worden geplukt, maar het is
beslist ook een goede oefening ze door de leerlingen zelf te laten opstellen. Heel wat lees- en luisterteksten
lenen zich ook tot deze activiteit.
4
Rollenspel en simulatie
In een rollenspel spelen leerlingen de rol van iemand ‘anders’, in een simulatie zijn ze zichzelf in een andere
situatie of functie (beroep, sociale rol, enzovoort). Geschreven instructies (rollenkaartjes) zorgen ervoor dat het
rollenspel snel en efficiënt verloopt.
Het is hoe dan ook heel belangrijk dat leerlingen veel moeten luisteren naar vlotte Engelse conversaties en die in
rollenspel en simulatie imiteren en verder spelen.
5
Discussie
Geplande discussieopdrachten, maar ook korte discussies naar aanleiding van teksten, zijn waardevol.
Leerlingen doen zowel ervaring op met oefeningen waarbij de argumenten aangereikt worden, als met totaal vrije
discussieopdrachten.
Door de specifieke didactische aanpak van de leerkracht doen de leerlingen in de oefeningen ervaring op met
strategieën die hen helpen efficiënt een discussie te voeren: zich inhoudelijk voorbereiden, de verschillende
ideeën of argumenten helder en logisch structureren, gebruik maken van de specifieke taal typisch voor
discussies zoals inleidende zinnen, zinnen die uitdrukken of men al dan niet akkoord gaat.
6
Interviews en dialogen
Op basis van een gelezen tekst schrijven de leerlingen een interview of een dialoog: ze gebruiken daarbij
beweringen uit de gelezen tekst om het interview of de dialoog inhoudelijk te stofferen. In een eerste fase kunnen
ze zich nog vrij strak aan de gedachtegang van de tekst houden, maar gaandeweg kunnen ze evolueren tot
spreeksituaties waarin ze – in het verlengde van de tekst – eigen ideeën inbrengen.
Elektronische netwerken – discussiefora (ook gesproken 15)
7
Deze vrij nieuwe tussenvorm tussen schriftelijke en mondelinge communicatie stimuleert de onderlinge
communicatie tussen leerlingen. Concreet bestaan voorbeelden van netwerken in de klas waarbij de leerkracht
een schriftelijke (of mondelinge) vraag ‘post’, waarop de leerlingen zowel naar de leerkracht als onderling naar
elkaar (mondeling of schriftelijk) antwoorden. De elektronische discussie die volgt, is in beide gevallen “lively,
conversational, student-driven, and inclusive of all members of the class in a way not possible in face-to-face
discussion”.16 Ook de geschreven conversaties van e-mail, chat- en discussiefora zijn sterk oral getint.
Concreet in de klas
Authentieke communicatie
Uit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat we spreken zien als reële communicatie, als vrij en spontaan spreken dat
weinig te maken heeft met het klassieke vraag- en antwoordspel van de traditionele talenklas.
15
Een snel opkomende technologische ontwikkeling laat op dit vlak een even snel uitbreidende toepassing verwachten.
16
BUSH, Michael D. (Ed.), Technology-Enhanced Language Learning, Englewood-Cliffs: National Textbook Company, 1997,
p. 168.
38
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Uitspraakoefeningen, mondelinge grammaticaoefeningen en het inoefenen van basisdialogen kunnen best even
zinvol zijn, maar ze bewijzen pas hun nut als ze aangevuld worden door de vrije, communicatieve oefentypes
zoals hierboven gespecificeerd.
Praten, maar waarover?
Heel wat gesprekken, discussies, rollenspeloefeningen vallen letterlijk stil omdat de leerlingen inhoudelijk niets
meer te zeggen hebben: ze zijn onvoldoende op de hoogte, hebben zich nog geen mening kunnen vormen
omdat argumenten nog niet werden aangereikt. Als we de doelstelling over de vormende waarde van teksten
ernstig willen nemen, moeten we daarom voor voldoende informatie over het onderwerp zorgen. Dit kan via
teksten die vooraf werden gelezen of beluisterd, via zoekopdrachten op internet of in geschreven bronnen. Deze
bieden interessante inhoud, en tegelijk ook de specifieke woorden en uitdrukkingen die nodig zijn om over het
onderwerp te praten. Dat verhindert meteen dat leerlingen uit de moedertaal gaan vertalen.
Het spreken oefenen
Deze vrije communicatieve spreekoefeningen moeten begeleid en ondersteund worden: het vrije spreken moet
regelmatig gevoed worden met input, waarbij de leerlingen kans krijgen het taalmateriaal in zich op te nemen, in
te oefenen. Dit wil wel niet zeggen dat aan elke discussie lectuur moet voorafgaan. De specifiek nuttige woorden
en uitdrukkingen bij een bepaald gespreksonderwerp worden overzichtelijk gepresenteerd in een hand-out. Het
is belangrijk om leerlingen daarbij ook te wijzen op vaste uitdrukkingen, clichématige formules die bij het spreken
gehanteerd worden.
Werkvormen variëren
Zodra de interactie met anderen op de voorgrond treedt, zodra de leerlingen dus deelnemen aan een gesprek,
krijgt de ontwikkeling van hun gespreksvaardigheid een kans. Alle interactieve werkvormen waarbij leerlingen
onderling met elkaar spreekkansen krijgen, werken in paren, kleine of grote groepen, horen daarom tot het
basisrepertoire. Variatie in opstelling van de klas (lessenaars, stoelen), in kring en anders, maakt het interactieve
spreken authentieker. Stemgedrag en spreekstijl moeten zich aanpassen aan de typische afstand tussen
sprekers, zoals die varieert voor een persoonlijk gesprek, sociale conversatie of spreken voor een publiek. 17
Voertaal in de les
Een eerste kans om veel Engels te spreken biedt zich aan in de les zelf: in de derde graad moet de algemene
voertaal van het lesgebeuren een conversationeel vlot Engels zijn, zowel in bewust-geconstrueerde, taalinoefenende, proberende interactie als in spontane reacties en discussies: de interactie tussen leerkracht en
klasgroep, leerkracht en leerling, leerlingen onderling.
Dit betekent niet dat we de moedertaal kost wat kost uit de Engelse les willen bannen, maar het zou voor de
leerlingen een uitdaging moeten zijn om de weinige oefentijd die hen in de les ter beschikking staat volop voor
het spreken van het Engels te benutten. Als ons onderwijs van het Engels een echte uitdaging inhoudt, kunnen
we meestal wel op deze positieve attitude van de leerlingen rekenen.
Stimulerende correctie- en feedbacktechnieken
Precies om de spreekdurf en -bereidheid van de leerlingen optimale kansen te geven, zal de leerkracht pas
verbeteren nadat ze de kans kregen om de volledige boodschap te formuleren. Een duidelijk correctiemoment na
het spreken is daarom meer aangewezen dan corrigerend onderbreken tijdens het spreken zelf. Een selectieve
aandacht voor bepaalde fouten is beter dan een lange opsomming van alle gemaakte fouten. Een positief
stimulerende houding tegenover al dan niet geslaagde spreekpogingen van de leerlingen motiveert hen
eveneens meer.
17
Zie bijvoorbeeld HALL, E.T., The Hidden Dimension. New York: Fawcett, 1959.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
39
D/2004/0279/042
3.1.4
Spreekvaardigheid
3.1.4.1
Doelstellingen
3.1.4.1.1 De leerlingen voeren zelfstandig het woord in het Engels op basis van teksten
In overeenstemming met de eindtermen 18 tot 20 (ET 18-20) komt dit concreet neer op:
Waarover
leerlingen moeten kunnen spreken
Graad van complexiteit
Op het beschrijvend verwerkingsniveau:
Documenten zoals een afbeelding,
een formulier, een ontwerp, een
gebruiksaanwijzing, een prijsofferte
•
Informatieve, prescriptieve, narratieve
en argumentatieve teksten die ze
gelezen hebben.
Relatief complex
Informatieve, prescriptieve, narratieve
en argumentatieve teksten die ze
beluisterd hebben.
Niet al te complex
Artistiek-literaire teksten
beluisterd hebben
die
Artistiek-literaire
gelezen hebben
die
teksten
ze
Spreektaken:
wat moeten leerlingen concreet
kunnen doen?
Op het structurerend verwerkingsniveau:
•
Niet al te complex
Eenvoudig
Informatieve, prescriptieve, narratieve
en argumentatieve teksten die ze
gelezen hebben.
Niet al te complex
De informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten.
Op het structurerend verwerkingsniveau:
•
Informatieve, prescriptieve, narratieve
en argumentatieve teksten die ze
beluisterd hebben.
De informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten.
Op het structurerend verwerkingsniveau:
•
ze
De informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten
Op het structurerend verwerkingsniveau:
•
Eenvoudig
Informatie geven en vragen (ET 18)
De informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten.
(ET 19)
Op het beoordelend verwerkingsniveau
•
Een beredeneerde mening
conclusie naar voren brengen
of
Op het beoordelend verwerkingsniveau
•
Een beredeneerde mening of
conclusie naar voren brengen (ET 20)
De eindtermen definiëren het peil dat de leerlingen op het einde van de derde graad dienen te bereiken verder
als volgt: “De te produceren teksten worden begrijpelijk en met een zekere vlotheid gebracht en bevatten een
aanzet tot gevarieerde intonatie. Qua taalregister zijn ze al enigszins aangepast aan de luisteraar en/of
gesprekspartner.”
3.1.4.1.2 De leerlingen voeren ook zelfstandig het woord in het Engels
Los van teksten moeten de leerlingen ook een eenvoudige presentatie over een vertrouwd onderwerp kunnen
geven. (ET 22)
De leerlingen brengen verslag uit over ervaringen en gebeurtenissen en becommentariëren ze. (ET 21)
40
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.1.4.1.3 De leerlingen gebruiken zelfstandig de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van
de spreektaak en reflecteren op taal en taalgebruik. (ET 27, 29)
Concreet betekent dit dat de leerlingen vertrouwd zijn met:
•
uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen van gesproken Engels;
•
de socio-culturele diversiteit binnen de Engelstalige wereld;
•
de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies in de spreektaal
(zie Woordenschat 3.3.1.1.1 en Grammatica 3.3.2.1.1);
•
non-verbaal gedrag zoals lichaamstaal, toon van het gesprek;
•
elementaire omgangsvormen;
•
de opbouw van een gesproken tekst (redundantie, haperingen, onvolledige zinnen; bijzondere zinspatronen
en intonatie bijvoorbeeld zakelijke tegenover ironische).
3.1.4.1.4 De leerlingen passen bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaken,
leerstrategieën toe die het bereiken van het spreekdoel bevorderen. (ET 28)
Dit houdt onder meer in dat de leerlingen:
•
zelf het spreekdoel bepalen (“Wat moet ik bereiken?”). Het is belangrijk dat dit spreekdoel zo realistisch en
authentiek mogelijk is;
•
zich afvragen wat ze omtrent het onderwerp al weten;
•
zich vragen stellen in verband met wat men zal zeggen en in welke volgorde ze dit zullen doen.
•
zich afvragen hoe ze de boodschap correct zullen verwoorden;
•
gebruik maken van voorbeelden en modellen;
•
gebruik maken van gelezen of beluisterde informatie over het onderwerp.
3.1.4.1.5 De leerlingen passen communicatiestrategieën toe. (ET 30)
Dit betekent dat de leerlingen:
•
bij het uitvoeren van de gesprekstaak tegelijk receptieve en productieve vaardigheden inzetten;
•
gebruik maken van non-verbaal gedrag;
•
zeggen dat ze iets niet begrijpen;
•
verzoeken om langzamer te spreken, om iets aan te wijzen;
•
vragen om iets te herhalen, en zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere goed begrepen hebben;
•
vragen naar een omschrijving en/of het zelf op een andere manier proberen te formuleren;
•
vragen om iets te spellen of te schrijven;
•
vragen wat iets betekent;
•
navragen bij de gesprekspartner of hun formulering correct is.
3.1.4.1.6 De leerlingen zijn bereid
•
het woord te nemen en een langere tussenkomst te doen in een gesprek;
•
lexicale en grammaticale correctheid na te streven;
•
een gevarieerd taalgebruik na te streven en de nodige bereidheid en spreekdurf op te brengen om in
de spreeksituatie goed te functioneren. (ET 31*)
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
41
D/2004/0279/042
3.1.4.2
Leerinhouden
3.1.4.2.1 Spreekvaardigheid versus gespreksvaardigheid
Spreekvaardigheid zoals hier bedoeld heeft niet het dialogisch, interactief karakter dat typisch is voor de
gespreksvaardigheid. Het gaat hier om het vermogen zélf ononderbroken kortere of langere tijd aan het woord te
zijn voor een luisteraar of een groep luisteraars. Ook deze vaardigheid moet getraind worden. Het is belangrijk
dat leerlingen leren ‘niet met de deur in huis te vallen’, maar de boodschap ‘inkleden’ naar een publiek toe. Ze
leren daarbij gebruik maken van typische formule-achtige zinswendingen van sustained speech. Afhankelijk van
het soort tussenkomst leren ze inleidende, verbindende en afsluitende zinnen hanteren als: “In this story the
writer suggests that…”. Of in een uiteenzetting: “This article deals with/ raises the question…”, “What I would like
to explain first, is…”, “I would now like to move on to a next point which…”,“To sum up…/ in a nutshell…”.
3.1.4.2.2 Criteria voor de keuze van situaties en onderwerpen
Het leerplan van de derde graad is, net zoals dat van de tweede graad, een open leerplan. De bovenvermelde
doelstellingen voor spreekvaardigheid kunnen op veel verschillende manieren worden gerealiseerd, op
voorwaarde dat wordt rekening gehouden met:
•
de ervarings- en de belangstellingswereld van de leerlingen: ze moeten de spreekactiviteit als zinvol
ervaren;
•
de specifieke studiecontext van de leerlingen: onderwerpen sluiten aan bij het profiel van hun studierichting;
•
de algemeen vormende en cultureel verruimende invloed die van de studie van interessante onderwerpen
uitgaat;
•
het taalgebruik: de gebruikte taal moet als levensecht ervaren worden.
Spreekactiviteiten die in aanmerking komen, zullen dus – gedeeltelijk althans – in het verlengde liggen van de
gekozen lees- en/of luisterteksten, zowel zakelijke als fictionele. Andere mogelijke spreekactiviteiten zullen te
maken hebben met de persoonlijke leefwereld van de leerlingen: ervaringen die ze opdeden, gebeurtenissen die
ze meemaakten en waarover ze verslag uitbrengen, belevenissen in hun vrije tijd (film, sport) of interessante
onderwerpen waarover ze iets lazen of zagen (media). Ook al door deze ruime keuze liggen hier kansen voor de
opbouw van motivatie en zelfstandigheid voor het grijpen.
3.1.4.3
Pedagogisch-didactische wenken
Hoewel de spreekvaardigheid makkelijker lijkt dan de gespreksvaardigheid – je bent immers alleen aan het woord, je
hoeft minder in te spelen op de luisteraar, je lijkt het meer zelf in de hand te hebben – hebben de leerlingen ook
training nodig in het zelfstandig spreken. Ze moeten nl. informatie leren opzoeken, overzichtelijk leren structureren,
gebruik leren maken van inleidende en verbindende zinnen bij het spreken.
De voorgestelde oefeningen distantiëren zich ook daarom van de traditionele spreekoefening, schriftelijk voorbereid,
voor de hele groep, al te vaak van buiten geleerd en gereciteerd.
Opdat leerlingen zich op een zinvolle manier oefenen in het zelfstandig spreken en meteen ook de strategieën om
hun spreekvaardigheid te ontwikkelen trainen, zijn volgende taken daarom waardevoller:
1
Verslag uitbrengen
Nadat ze zich over een in de klas behandeld onderwerp hebben geïnformeerd, brengen de leerlingen op een
gestructureerde manier verslag uit. Bij het verwoorden mogen ze dus best een spiekbriefje 18 gebruiken. Jigsawactiviteiten – waarbij de ene leerling andere gegevens moet zoeken dan de andere – lenen zich daartoe uitstekend
en werken juist omwille van de informatiekloof motiverend.
18
Letterlijk een speak-briefje, dus een spreekplannetje.
42
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
2
Toelichten van schema's, mindmaps: in paren, in kleinere groepen
De leerlingen hebben bij een gelezen tekst een mindmap gemaakt en geven een presentatie op basis van deze
visuele synthese. Het uitwisselen van de informatie in kleine groepen is een goede training. Meer dan het exposé
vooraan in de klas maakt dit voor hen meteen duidelijk dat het zinloos is die ene formulering van buiten te blokken,
maar dat oefening in parafraseren – het op een andere manier formuleren – hen beter vooruithelpt. Wegens de
beperkte tijd en het verminderen van de stress bij het spreken is dat een aanrader.
3
Kort navertellen
Iets op een andere manier herhalen (parafraseren) om het te verduidelijken, kan naar aanleiding van gelezen of
beluisterde teksten.
3.1.5
Schrijfvaardigheid
3.1.5.1
Doelstellingen
3.1.5.1.1 De leerlingen schrijven een samenvatting. (ET 32)
Tekstsoorten
waarmee Graad van complexiteit van de Schrijftaken
leerlingen schrijvend moeten teksten die de basis voor de
kunnen omgaan
schrijftaak vormen
Beluisterde
informatieve, Eenvoudig
narratieve en argumentatieve
teksten
Informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten
Gelezen
informatieve, Niet al te complex
narratieve en argumentatieve
teksten
Informatie op overzichtelijke en
persoonlijke wijze samenvatten
In de tweede graad moesten leerlingen enkel van informatieve en narratieve teksten de inhoud kunnen weergeven
en samenvatten. In de derde graad wordt van hen verwacht dat ze de informatie op overzichtelijke en persoonlijke
wijze samenvatten. Dit ligt op een hoger niveau dan het eenvoudige samenvatten.
Überhaupt geldt dat de teksten die ze moeten kunnen schrijven op een hoger niveau liggen dan hun schrijfproducten
van de tweede graad: de taal van de geschreven boodschap zal minder eenvoudig zijn dan in de tweede graad. In
de derde graad worden eveneens hogere eisen gesteld aan de vormcorrectheid: ze streven naar een grotere
nauwkeurigheid qua spelling en grammatica. Naargelang van de formulering van de opdrachten en de criteria die
voor de schrijftaak gelden, realiseren de leerlingen andere eindtermen of combinaties van eindtermen.
3.1.5.1.2 De leerlingen schrijven een verslag. (ET 33)
In de tweede graad ging het om een eenvoudig verslag over een eigen ervaring, een situatie of een gebeurtenis. In
de derde graad worden hogere eisen gesteld aan het verslag: het is op overzichtelijke en persoonlijke wijze
geschreven. Er worden hogere eisen gesteld aan de taal en de vormcorrectheid.
3.1.5.1.3 De leerlingen schrijven niet al te complexe, formele en informele brieven, nota's en e-mails.
(ET 34)
In de tweede graad ging het om een eenvoudige brief en e-mail. De moeilijkheidsgraad van de brieven in de derde
graad ligt hoger: de brieven worden gespecificeerd als niet al te complex. Bovendien moeten de leerlingen zowel een
informele als een formele brief kunnen schrijven.
3.1.5.1.4 De leerlingen verwoorden een beredeneerd standpunt over een vertrouwd onderwerp. (ET 35)
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
43
D/2004/0279/042
Anders dan in de tweede graad gaat het hier om een gemotiveerd standpunt dat leerlingen over vertrouwde
onderwerpen kunnen neerschrijven, niet om een spontane mening of appreciatie.
3.1.5.1.5 De leerlingen gebruiken zelfstandig de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van
de schrijftaak en reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal. (ET 36, 38)
Deze functionele kennis heeft onder meer betrekking op:
•
de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (zie
Woordenschat 3.3.1.1.1 en Grammatica 3.3.2.1.1);
•
de spelling en de interpunctie;
•
de socio-culturele diversiteit binnen de Engelstalige wereld (zie Intercultureel leren 3.2).
Reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal houdt in dat de leerlingen:
•
weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal;
•
de betekenis van spelling, interpunctie en lay-out begrijpen.
In het leerplan van de tweede graad werd gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen op het vlak van de
vormcorrectheid. In de derde graad daarentegen wordt gesteld dat de leerlingen de schrijftaken zo correct
mogelijk uitvoeren.
3.1.5.1.6 De leerlingen passen bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken
zelfstandig strategieën toe die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen. (ET 37)
Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren schrijftaken:
•
de relevante eigen voorkennis over het onderwerp en de inhoud oproepen en gebruiken;
•
rekening houden met het doelpubliek voor wie ze schrijven;
•
informatie verzamelen – ook via elektronische hulpbronnen;
•
een schrijfplan opstellen;
•
passende lay-out gebruiken;
•
hun functionele kennis inzetten en deze tegelijk uitbreiden;
•
bij een gemeenschappelijke schrijftaak taken verdelen, met elkaar overleggen, zich aan afspraken houden,
elkanders inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.
3.1.5.1.7 De leerlingen wenden zelfstandig communicatiestrategieën aan. (ET 39)
Dit betekent dat de leerlingen:
•
traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden kunnen raadplegen;
•
bij het schrijfproces gebruik maken van mogelijkheden van ICT;
•
gebruik maken van goed geschreven modelteksten.
3.1.5.1.8 De leerlingen zijn bereid:
•
geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud om van vroegere fouten te leren;
•
zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten;
•
zo nodig de schrijfwijze van een woord op te zoeken;
•
lexicale en grammaticale correctheid na te streven;
•
een gevarieerd taalgebruik na te streven.(ET 40*)
44
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.1.5.2
Leerinhouden
3.1.5.2.1 Tekstsoorten
De doelstellingen voor schrijfvaardigheid zoals ze voor de derde graad in het verlengde van de eindtermen
werden gespecificeerd, hebben nog maar weinig te maken met eenvoudige, formele schrijfactiviteiten zoals het
schrijven van grammaticaal juiste zinnen of het beantwoorden van kennisvragen over teksten. In de derde graad
gaat het om vrije, geschreven communicatie, om het construeren van geschreven teksten waarin informatie
wordt doorgegeven, ideeën of argumenten aan een bepaalde lezer of aan verschillende lezers worden
verduidelijkt. De leerlingen drukken zich dus op een persoonlijke en creatieve manier uit.
Het leerplan is open: de leerkracht mag zelf een keuze maken uit interessante schrijfopdrachten om de
doelstellingen voor schrijven te realiseren. Er moet wel rekening worden gehouden met de studierichting en de
interessesfeer van de leerlingen.
In de derde graad wordt de schrijfvaardigheid belangrijk met het oog op verdere studies. In het kader van
uitwisselingsprojecten worden lessen in het Engels gegeven en moeten de leerlingen verslagen en rapporten in het
Engels opstellen. Binnen internationale projecten van om het even welk vak corresponderen leerlingen met elkaar;
niet zelden wordt daarbij het Engels als lingua franca gebruikt.
Leerlingen moeten daarom veel training krijgen in het gestructureerd en persoonlijk noteren, het schrijven van
samenvattingen en rapporten of verslagen, brieven, nota's en e-mails.
Van alle tekstsoorten moeten deze vier zeker aan bod komen:
•
samenvatting (ET 32),
•
verslag (ET 33),
•
brief en e-mail (ET 34),
•
de beredeneerde stellingname omtrent een vertrouwd onderwerp (ET 35).
Met het oog op interesse, motivatie en persoonlijkheidsvorming van de leerling valt het aan te bevelen ook het
schrijven van deze vier in een ruimer, communicatief kader te plaatsen en vrijere schrijfopdrachten (zie onder
3.1.5.3) daarmee te verbinden.
Om het zelfstandig werken en de ontwikkeling van de leerautonomie te stimuleren, laten we de leerlingen – binnen
een gegeven thema – best ook zelf kiezen uit mogelijke schrijfopdrachten. Het is belangrijk dat ze daarbij leren
schrijven met een doelgroep voor ogen. Ze communiceren immers met een lezer (bijvoorbeeld een partnerleerling in
een project, een penvriend(-in) of een reisbureau), en moeten daarbij hun schrijfstijl en inhoud aan dit doelpubliek
aanpassen.
3.1.5.2.2 Aan welke criteria moeten de geschreven teksten voldoen?
Authentieke schrijftaken
Leerlingen enkel teksten laten schrijven die bedoeld zijn om door de leerkracht op foutief taalgebruik te worden
nagelezen, werkt demotiverend. Het is onpersoonlijk en weinig creatief. Goedgeschreven teksten hebben een
bedoeling en zijn geschreven voor een specifieke lezer. Verduidelijk dit doel bij het opgeven van de schrijftaak.
Stimuleer de leerlingen om zich zoveel mogelijk af te vragen: “Voor wie schrijf ik deze tekst?” en “Wat wil deze
persoon over mijn onderwerp weten?” Dit maakt de schrijftaak veel authentieker en boeiender.
Functionele schrijftaken
Dit leerplan vindt het geven van functionele schrijfopdrachten belangrijk: die liggen in het verlengde van de andere
vaardigheden en ondersteunen ze ook. Bij een presentatie bijvoorbeeld zullen leerlingen een schriftelijk spiekbriefje
gebruiken of een mindmap. Na het lezen van een roman kan je een brief schrijven naar een van de personages. Na
het bekijken van een aangrijpend videofragment wil je je mening kwijt over wat je hebt gezien en gehoord.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
45
D/2004/0279/042
3.1.5.3
Pedagogisch-didactische wenken
Wat maakt het vrije, communicatieve schrijven in de derde graad moeilijk voor leerlingen?
In tegenstelling tot de andere productieve vaardigheid, spreken, is schrijven een eenzame activiteit: de leerlingen
moeten de eigen gedachten en ideeën op papier zetten. Daarbij reageren ze niet direct op vragen en antwoorden
van een tegenspeler zoals tijdens het spreken. Toch moeten ze rekening houden met de persoon voor wie de
geschreven boodschap bestemd is. Tijdens het schrijven richt je je immers altijd (al dan niet expliciet) tot iemand.
Schrijven houdt meer in dan goede zinnen bouwen en daarbij de juiste woorden, correcte grammatica- en
spellingregels toepassen. De ideeën moeten samenhangend en helder gestructureerd zijn, de stijl bovendien
aangepast aan het soort boodschap en aan de doelgroep. Tijdens het schrijven zijn de leerlingen op een intense
manier met taal bezig. Dit vergt inspanning en concentratie, de bereidheid ook om kritisch te zijn over eigen teksten
(ET 40*). Dat maakt het schrijven enerzijds moeilijk, anderzijds ook uitdagend en boeiend als taalactiviteit.
Schrijven is een WERKwoord, een proces dus
“Easy reading is hard writing.” (Hemingway) Dat een goedgeschreven tekst zomaar uit de lucht komt vallen, is een
mythe die ook de betere schrijvers afdoen als onjuist. “Revising is what all good writers do.” (Kaplan) Goede
schrijvers hebben ideeën die ze uitschrijven, verbeteren, herwerken en opnieuw schrijven. Ook in ons
schrijfonderwijs moeten we leerlingen stimuleren om het schrijven van teksten te plannen, te organiseren, en ze op
basis van feedback van medeleerlingen of de leerkracht zelf te verbeteren en uiteindelijk opnieuw te schrijven.
Drie fasen zijn belangrijk:
1
Het voorbereiden van de schrijftaak
De leerlingen stellen zich twee vragen: wat is de bedoeling van de tekst en voor wie schrijf ik hem? Het antwoord op
deze vragen schept een context die het makkelijker maakt om de inhoud te bepalen en te structureren. Bij vrije
schrijfoefeningen (waarbij leerlingen dus zelf bepalen wat ze schrijven) voelen leerlingen wel eens een writer’s block:
ze weten niet wat geschreven, lijken geen ideeën te hebben. Daarom verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan
te knopen bij hun (vaak onbewuste) voorkennis en hun leefwereld, en zo het schrijven voor te bereiden. Dit kan
mondeling, bijvoorbeeld door een brainstormactiviteit, een discussie of een debat rond een onderwerp, het stellen
van vragen over de topic. Ook het lezen van een tekst kan inspirerend werken. Zo wordt het voor leerlingen
makkelijker om bijvoorbeeld een persoonlijke brief te schrijven, als ze vooraf een dialoog schreven waarin ze alle
mogelijke vragen van hun lezer hebben beantwoord.19
2
Het schrijven zelf
Hierbij concentreren de leerlingen zich vooral op het helder overbrengen van de informatie, en op het correct
formuleren van hun ideeën. Dit kan individueel gebeuren (de leerlingen schrijven elk voor zich) of in paren (de
leerlingen lezen telkens een stuk tekst van hun partner en schrijven verder).
3
Feedback en herschrijven
Op basis van aanmerkingen, vragen om verduidelijking, suggesties van de leerkracht of van medeleerlingen, of op
basis van eigen kritische lectuur (self-monitoring), worden de teksten door de leerlingen herschreven, aangevuld, op
taalfouten gecorrigeerd, verfijnd naar woordgebruik, stijl, enzovoort. Deze fasen kunnen telkens herhaald worden tot
het product ‘af’ is.
Dankzij ICT wordt dit redigeren een stuk makkelijker: herschrijven en verbeteren is haalbaarder voor de leerlingen
als het vlug kan gebeuren. Zinvol gebruik van ICT tijdens het schrijven zal de ontwikkeling van de schrijfvaardigheid
stimuleren. Stel je bijvoorbeeld een concrete klassituatie voor waarbij de leerlingen aan de computer teksten
schrijven en doorsturen naar de leerkracht. Die geeft feedback, bijvoorbeeld via de menufunctie (tekstverwerker)
“extra” en “wijzigingen bijhouden”, en stuurt de tekst terug. Een ander voorbeeld: een powerpoint-presentatie
voorbereiden is tegelijk een oefening in gestructureerd schrijven.
19
HEDGE, Tricia, Writing. Resource Books for Teachers, OUP, 1988.
46
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Feedback tijdens het schrijfproces
Juist omwille van de procesmatige opvatting van het schrijfproces is het aangeraden de leerlingen niet na, maar
tijdens het schrijven feedback te geven. Geef hen stimulerende opmerkingen omtrent de inhoud, maak hen
constructief én selectief attent op specifieke terugkerende fouten. Dat helpt hen de tekst te herschrijven zoals
bedoeld in fase 3 hierboven.
Bezorg je leerlingen een checklist met evaluatiecriteria, zoals inhoud, tekstsamenhang, zinsbouw en stijl,
woordgebruik, spelling en interpunctie. Dat helpt hen om zelfstandig hun teksten – naar vorm en inhoud – te
verbeteren en te herwerken.
Werken vanuit modellen
Voor het opstellen van zakelijke teksten (zoals formele brieven, verslagen en rapporten) is het goed dat de leerlingen
goede modellen bestuderen voor ze zelf aan de slag gaan: zo hebben ze meer zelfvertrouwen en werken ze
efficiënter.
Hoe wordt de schrijfvaardigheid in de derde graad ontwikkeld?
Net als bij de andere vaardigheden wordt de schrijfvaardigheid systematisch en geleidelijk opgebouwd. Dat gaat dus
van gesloten (guided) oefeningen naar vrijere, communicatieve schrijfoefeningen waar de boodschap als dusdanig
centraal staat.
Schrijftaken
Een dictee, invuloefening (bijvoorbeeld cloze) of formuleringsoefening zijn geen eigenlijke schrijfoefeningen zoals in
de eindtermen en de doelstellingen voor schrijfvaardigheid gespecificeerd. Zo bestaan er nog een aantal
vingeroefeningen waarbij deelvaardigheden van het schrijven geoefend worden: gebruikmaken van woordenboeken,
van modellen die inspirerend kunnen werken, van een grammatica of van lijsten met inleidende of verbindende
zinnen nodig voor het schrijven van de specifieke tekst.
Deze oefeningen zijn zinvol, maar om tot echt schrijven te komen, moeten ze aangevuld worden met de meer
communicatieve oefeningen waarbij de leerlingen zelf de inhoud moeten bedenken. Wat zijn ondersteunende
oefeningen voor de schrijfvaardigheid en wat zijn echt communicatieve schrijftaken?
Ondersteunende oefeningen voor de schrijfvaardigheid
1
Dictees. Het gewone dictee kan zinvol gevarieerd worden tot een spot dictation, waarbij leerlingen slechts
woorden moeten invullen, of een pair dictation, waar leerlingen om beurt aan elkaar dicteren.
2
In- of aanvuloefeningen. Vooral de cloze-oefeningen waarin systematisch gaps (bijvoorbeeld elk zevende woord)
of gerichte gaps (bijvoorbeeld alle topicspecifieke woorden of alle werkwoorden) worden weggelaten.
3
Formuleringsoefeningen. Oefeningen die gaan van het samenvoegen van afzonderlijke woorden tot correcte
zinnen tot oefeningen waarbij de aandacht uitgaat naar het logisch structureren van zinnen met de juiste
verbindingswoorden (connectors).
4
Notities nemen. Dit kan een ondersteunende activiteit zijn tijdens het beluisteren van een tekst of het bekijken
van een videofragment, maar ook heel gericht en systematisch worden ingeoefend.
5
Reconstructie van een beluisterde of gelezen tekst. De leerlingen proberen elk voor zich een vooraf beluisterde
of gelezen tekst te reconstrueren. Dit kan al dan niet op basis van notities gebeuren en best binnen een
tijdslimiet. Na dit individueel moment vergelijken de leerlingen met elkaar en daarna ook met de tekst en vullen
ze hun ‘reconstructie’van de tekst aan. Met een tikkeltje competitiviteit wordt dit een boeiend en intens
leermoment, waarbij wordt geluisterd of gelezen, geschreven en achteraf mondeling gerapporteerd. Hoewel nog
geen communicatieve schrijftaak, is deze formele schrijfoefening wel een meer procesgerichte vorm van
schrijven.
Oefeningen in deelvaardigheden
Omdat de vormcorrectheid bij het schrijven een veel grotere rol speelt, is het belangrijk aan volgende zaken
aandacht te besteden:
•
woordenboeken en opzoekgrammatica's leren gebruiken;
•
thesaurus en spellingchecker van de tekstverwerker leren gebruiken.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
47
D/2004/0279/042
Voorbeelden van communicatieve schrijfoefeningen
1
Schrijven van persoonlijke brieven, waarin leerlingen over iets persoonlijks vertellen of een persoonlijke ervaring
beschrijven.
2
Schrijven van formele brieven: dit zal gebeuren op basis van modellen. Vooral de handelsbrieven worden
geoefend op basis van modellen die digitaal ter beschikking staan.
3
Langere krantenteksten herschrijven tot een kort bericht (ET 32).
4
Hertalingsoefeningen. In het dagelijkse leven kan men zich makkelijk situaties voorstellen waarin de
vreemdetalenleerder de inhoud van een Nederlandse tekst moet overbrengen naar de andere taal, in casu het
Engels. Dit levert meteen een waardevolle oefening op: de leerlingen krijgen bijvoorbeeld een Nederlands artikel
over een (brandend) actueel onderwerp en moeten de inhoud ervan in het Engels weergeven. Ze doen dit na
lectuur van Engelse artikels rond hetzelfde onderwerp. Bij deze hertaaloefening komt heel wat kijken: begrip van
de tekst, het herkennen van specifieke woordenschat en idiomen, het redigeren van een nieuwe tekst.
5
Schrijven van een nieuwsbulletin of een krantenartikel al dan niet op basis van een aantal gegeven zinnen of
kernwoorden.
6
Een advertentie schrijven (argumentatieve tekst).
7
Een verslag schrijven na een bezoek of na een researchopdracht: na het bekijken van een BBC-reportage wordt
aan leerlingen gevraagd bijvoorbeeld drie bijkomende artikels te zoeken en op basis daarvan een verslag te
schrijven rond het onderwerp of een standpunt te verwoorden omtrent een aspect van het onderwerp.
8
Een klasmagazine schrijven dat binnen internationale projecten gebruikt wordt in de e-mailcorrespondentie.
(ET 33)
9
Brochures schrijven die binnen projecten worden uitgewisseld.
10 Rechercheren en schriftelijk samenvatten (variërend van ‘spiekbriefje’ tot coherente tekst) van informatie omtrent
een topic als basis voor een discussie, presentatie of debat.
Literaire teksten bieden kans tot schitterende, uitdagende schrijfopdrachten.
11 Een verhaal dat onderbroken werd verder schrijven.
12 De lege plaatsen in een verhaal (‘witte plekken’, in het Duits: Leerstellen in der Geschichte) zelf schrijvend
gestalte geven. Bijvoorbeeld: een door de auteur niet beschreven tijdsspanne in een roman zelf invullen.
13 Een dialoog uitschrijven of een interview met een van de personages in een roman of verhaal.
14 Een eenvoudige recensie over een gelezen boek schrijven.
Concreet in de klas
Accurate instructies en een vaste leidraad helpen de leerlingen om creatief en persoonlijk een sterke tekst te
schrijven. Een uitgeschreven taakomschrijving is daarbij geen overbodige luxe: ze voorkomt misverstanden, werkt
tijdsbesparend in de klas en bevordert hun zelfstandig werken.
48
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.2
De interculturele component
3.2.1
Doelstellingen
3.2.1.1
De leerlingen kunnen hun kennis met betrekking tot de socio-culturele diversiteit binnen de
Engelstalige wereld gebruiken voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de luistertaak
(ET 5), de leestaak (ET 13), spreektaak (ET 27), schrijftaak (ET 36).
3.2.1.2
De leerlingen zijn bereid zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker/schrijver.
Het gaat hier om een attitude, die bij de eindtermen voor de receptieve vaardigheden luisteren en lezen expliciet
wordt vermeld. (luisteren ET 9 en lezen ET 17).
Bovenstaande eindtermen – de eerste expliciet als doelstelling geformuleerd, de tweede als na te streven attitude –
houden concreet in dat de leerlingen kennis en vaardigheden verwerven die hen helpen de andere wereld en de
cultuur die ze via de vreemde taal leren kennen, beter te begrijpen.
Bovendien wordt verwezen naar inlevingsvermogen: begrip, respect en tolerantie staan hier dus centraal. Deze
positieve ingesteldheid tegenover de andere cultuur zal ook het taalverwervingsproces zelf ten goede komen. Door
deze doelstellingen te realiseren, kunnen we via de lessen Engels bijdragen tot een betere multiculturele
samenleving, waarin begrippen als verdraagzaamheid en respect voor de ander geen lege woorden zijn.
Concreet: als de leerlingen informatie over de vreemde cultuur moeten verwerven, moeten ze weet hebben van:
•
de plaats en het belang van het Engels in de wereld;
•
verschillen in waarden, houdingen, sociale conventies (zoals omgangsvormen, taalgebruik of lichaamstaal),
zodat ze de bedoelingen van de Engelstaligen correct interpreteren en zelf geen aanleiding geven tot
culturele misverstanden.
De leerdoelen in verband met attitude houden in dat de leerlingen:
•
belangstelling hebben voor mensen, leefgewoonten en cultuur;
•
aandacht hebben voor verschillen en (onderliggende) gelijkenissen met hun eigen leefgewoonten en
gevoeligheden. Bij gelegenheid worden ze attent gemaakt op achterliggende oorzaken of motieven. Zo leren
ze stereotiepe of onterecht generaliserende opvattingen doorprikken. Ze zijn bereid hun eigen leefsituatie en
de daarmee gepaard gaande vooroordelen kritisch te bekijken;
•
een gezond kritische houding leren ontwikkelen ten opzichte van elke zogenaamd objectieve of eenzijdige
presentatie van informatie (monoperspectivistische, zogenaamde ‘subjectieve’ teksten);
•
een attitude ontwikkelen tot interculturele openheid, inleving en nieuwsgierigheid naar de cultuur van de
andere.
3.2.2
Leerinhouden
Het gaat hier niet om losstaande feiten en weetjes omtrent de cultuur van de andere. Het kan ook niet de
bedoeling zijn de culturele eigenheid systematisch te bestuderen. Toch moeten de leerlingen in de les zelf
kansen krijgen om genuanceerder te denken en enkele hardnekkige stereotypen te ontmaskeren. Authentiek en
actueel materiaal dat waarden, houdingen, conventies, vanuit verschillende standpunten illustreert en
verduidelijkt, is dus van groot belang.
Kennismaking met land en volk kan niet beperkt worden tot het Verenigd Koninkrijk, zelfs niet tot die gebieden
waar Engels als moedertaal of tweede taal wordt gesproken (Canada en de Verenigde Staten van Amerika, de
vroegere Britse kolonies).
Veel meer dan de taal van die gebieden, is Engels de lingua franca: de internationale taal die gebruikt wordt in
(professionele) contacten over de hele wereld, de taal die toegang verschaft tot landen waarvan we de taal niet
spreken. Dit World English opent meteen horizonten en mogelijkheden: teksten, de core business van onze
lessen, zullen worden gekozen om de rijke, culturele inhouden: ze helpen leerlingen wereldcultuur te ontdekken.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
49
D/2004/0279/042
Literaire teksten krijgen hierin een belangrijke plaats. Aandacht voor culturele en sociaal-maatschappelijke
aspecten in andere landen is zonder meer een appel om over eigen waarden en cultuur na te denken.
Volgens ons heeft het weinig zin om het in de Engelse les over kleine cultuurverschillen te hebben, als we niet
tegelijk een fundamentele openheid tegenover andere culturen nastreven. Kennis van culturele diversiteit is geen
doel op zich, wel een middel om de nieuwsgierigheid, de openheid van geest en de brede belangstelling van de
leerlingen te stimuleren De leerinhouden worden multiperspectivistisch aangeboden: ze worden vanuit niet één,
maar verschillende perspectieven gepresenteerd, zodat de leerlingen hun eigen culturele opvattingen en
inzichten kunnen verruimen.
Zowat alle culturele aspecten, van cultuur met kleine ‘c’ tot Cultuur met grote ‘C’, kunnen aan bod komen:
•
aspecten van het alledaagse leven: manieren van wonen, zich kleden, humor, sportieve prestaties, rituelen,
gebruiken, taboes;
•
aspecten van historische, economische aard en hun invloed op de manier van leven, zoals belangrijke
instellingen, tradities, subculturen, gebeurtenissen die de laatste jaren wereldnieuws vormden,
hoogtepunten uit de (culturele) geschiedenis, de rol en de betekenis van het Engels in de wereld;
•
artistieke en literaire aspecten.
3.2.3
Pedagogisch-didactische wenken
Nooit was ‘Kennis met land en volk’ boeiender, nooit leek begrip van de andere cultuur makkelijker dan in deze
tijd van het internet en www. De wereld kan letterlijk in de klas worden gehaald: the world at your fingertips is niet
zomaar holle slogan van de BBC World Service.
Inzicht en begrip verwerven in verband met andere culturen gebeurt door middel van de lectuur en behandeling
van ‘teksten’ in de meest brede zin van het woord: krantenartikels, literaire teksten, videoreportages, websites,
cd-rom, enzovoort. Ze vormen de aanzet tot geïntegreerde activiteiten. Door de confrontatie met aspecten uit de
andere cultuur gaan leerlingen nadenken en reflecteren op hun eigen cultuur.
Om leerlingen bij te brengen hoe ze met vreemde culturen kunnen omgaan, moeten ze ‘cultuurleerstrategieën’ 20
verwerven, zoals observeren of het opzoeken van informatie.
Dit zijn enkele voorbeelden van activiteiten die leerlingen aanzetten tot actieve en zelfstandige exploratie van de
Engelstalige cultuur:
•
ze volgen één belangrijk nieuwsfeit in verschillende online kranten. Ze volgen bijvoorbeeld het reilen en
zeilen van een sportclub over een bepaalde periode;
•
ze zoeken informatie op in online encyclopedieën;
•
ze maken een virtuele tour door belangrijke historische gebouwen, musea;
•
ze lezen een literaire tekst, bijvoorbeeld fragmenten uit Brideshead Revisited van Evelyn Waugh en
exploreren de veranderingen in de Britse maatschappij na de Eerste Wereldoorlog;
•
ze bekijken reportages van National Geographic of BBC en maken kennis met bijzondere aspecten van de
andere cultuur;
•
ze bekijken een videoclip op de CNN-site (http://www.cnn.com) in de International category en schrijven een
synthese of geven een mondelinge presentatie over de wetenswaardigheden die ze hebben geëxploreerd.
Naast ‘teksten’ liggen via projecten, uitwisselingen en mailcorrespondentie kansen voor contacten met de andere
cultuur voor het grijpen. Stuk voor stuk bieden ze een authentieke en rijke leeromgeving voor het leren van het
Engels en voor een intensere ontmoeting met de andere cultuur.
•
20
Al hoort een reis naar London, Dover of Canterbury tot het klassieke, traditionele repertoire, het blijft een
uitdaging. De voorbereiding mag niet aan het toeval worden overgelaten; de leerlingen kunnen in hun
SERCU, L., Intercultureel Vreemdetalenonderwijs, Cahiers voor Didactiek, Wolters Plantyn, 1999.
50
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
persoonlijk werk zelf telkens een onderdeel voorbereiden en op die manier tijdens de reis ook als
deelverantwoordelijke fungeren.
•
E-mailprojecten rond gemeenschappelijke culturele thema's als ‘Water’.
•
Uitwisselingen met andere landen, waarbij het Engels vaak als lingua franca fungeert.
•
Alle vakoverschrijdende projecten…
3.3
De ondersteunende vaardigheden 21
3.3.1
Woordenschat
3.3.1.1
Doelstellingen
De eindtermen geformuleerd voor de communicatieve vaardigheden leiden tot volgende doelstellingen voor de
functionele vaardigheid, woordenschat:
3.3.1.1.1 De leerlingen gebruiken de woorden die nodig zijn voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de
luister- en leestaak, de spreek- en gesprekssituatie en de schrijftaak. (ET 5, 13, 27 en 36)
De bovenstaande doelstelling (i.v.m. de lexicale vaardigheid) is duidelijk functioneel: de woordkennis van de
leerlingen staat ten dienste van het zo correct mogelijk uitvoeren van de lees- en luister-, spreek- en schrijftaken.
Ze verduidelijkt eveneens dat niet alleen kennis (van spelling, interpunctie…), maar ook de concrete
toepasvaardigheid (zeg maar de concrete correcte toepassing van woorden) binnen luister- en leessituaties, spreeken gespreks- en schrijfsituaties verwacht wordt.
3.3.1.1.2 De leerlingen gaan zelfstandig met ongekende woorden en uitdrukkingen om bij het uitvoeren van
de verschillende communicatieve taken en breiden zelf hun woordenschat uit. (ET 6, 14, 28 en 37)
Deze doelstelling (i.v.m. de taalleervaardigheid) impliceert dat de leerlingen weten hoe ze ongekende woorden met
behulp van verschillende strategieën kunnen begrijpen en zelf gebruiken. Binnen de communicatieve situaties leren
ze dat ze betekenissen van woorden kunnen afleiden uit de context of via kennis van woordvormingsregels. Ze leren
woordenboeken en digitale hulpbronnen gebruiken voor het ontdekken van woordbetekenissen.
Hoewel deze doelstellingen ten dienste staan van de communicatieve doelstellingen, zijn ze van primordiaal belang:
authentieke communicatie mislukt al eens omdat de spreker niet het precieze woord kent of omdat de leerlingen
onvoldoende woorden kennen.
3.3.1.2
Leerinhouden
Dit is een open leerplan. Een lijst met te kennen woorden, receptief of productief, wordt niet opgelegd. Op het einde
van de tweede graad beschikken de leerlingen grosso modo over een algemene woordenschat van zo'n 2500 tot
3000 woorden 22. In de loop van de derde graad wordt die woordenschat verder uitgebreid.
In overeenstemming met de eindtermen en met de daaruit afgeleide communicatieve doelstellingen worden de
In plaats van functionele vaardigheden – dit zijn vaardigheden binnen de grammaticale (woordenschat en grammatica) en
de culturele component – hebben we het liever over ondersteunende vaardigheden (het Engels hanteert hiervoor
enabling skills). Zo vermijden we de woordelijke verwarring met (taal)functies in de zin van speech functions (zoals zich
informeren, zich introduceren, gevoelens uitdrukken, aansporen, zich verontschuldigen).
21
“woord” moet hier begrepen worden als “hoofdwoord” (met alle eenvoudig daarvan afgeleide woordvormen van ongeveer
dezelfde moeilijkheidsgraad). De hier vermelde telling is gebaseerd op ervaring en onderzoek met de EET (European
English Teaching) Vocabulary-list van de K.U.Leuven (zie bibliografie, inclusief de gratis downloadbare software om
woorden in teksten op basis van die lijst te ordenen: WordClassifier).
22
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
51
D/2004/0279/042
leerinhouden voor woordenschat bepaald door de themakeuze van de leerkracht. De lexicale leerinhouden worden
bepaald op grond van de te bereiken communicatieve doelstellingen.
Binnen het geschetste kader zijn leerkrachten in principe vrij hun eigen thema's te bepalen. De teksten die zij
daarvoor kiezen, bevatten zowel receptieve als productieve woordenschat. De woordenschat zal gedeeltelijk
gegenereerd worden naar aanleiding van de teksten. Daarnaast zal hij verrijkt worden met woordvelden volgens het
gekozen thema en de uiteindelijke communicatieve doelstellingen.
Door veelvuldig met teksten te werken, zullen leerlingen het verschil ervaren tussen productieve en receptieve
woordenschat. De productief te kennen woorden zullen in verwerkingsoefeningen bij de teksten actief ingeoefend
worden. Ze vallen door de leerlingen in te studeren. De receptieve woordenschat hoeven ze niet zelf te beheersen,
enkel in de specifieke taalsituatie te herkennen. Met dit onderscheid zullen leerlingen moeten leren omgaan.
Bovendien gaat het in de doelstellingen niet om kennis van woorden op zich, wel om lexicale toepasvaardigheid.
Woorden zijn een te smalle basis voor de opbouw van de communicatieve taalvaardigheid. De leerlingen kunnen
bitter weinig aanvangen met de kennis van de woorden op zich, maar moeten ze kunnen gebruiken in relevante
communicatieve taalsituaties. Dit houdt in dat woorden steeds contextueel worden aangepakt, verwerkt en
ingeoefend.
Criteria voor de selectie van woorden
Precies omdat de tekstkeuze vrij is, is het belangrijk het leren van ongekende woorden niet aan het toeval over te
laten, maar op oordeelkundige wijze te bepalen welke woorden zo frequent zijn dat ze beter als productief te kennen
woorden worden beschouwd.
Anderzijds moeten de leerlingen in geen geval alle woorden die toevallig opduiken in de klassikaal gelezen
teksten ‘kennen’, zelfs al werden die hoogstwaarschijnlijk eens uitgelegd tijdens de lesactiviteit, om
communicatief met de tekst te kunnen werken. Voor een groot aantal woorden betekent ‘leertijd’ verloren
leerenergie, omdat ze zo weinig courant zijn dat er nauwelijks een leereffect op lange termijn mogelijk is. Van
andere ‘specialistische’ woorden is het alleen zinvol om ze vanuit de context te leren interpreteren en kan het
helemaal niet de bedoeling zijn dat de leerlingen ze zelf leren produceren (in gesproken of geschreven vorm).23
3.3.1.3
Pedagogisch-didactische wenken
Wat maakt het leren van woorden makkelijker?
Hoeveel woorden zijn er wel niet? Het is onbegonnen telwerk, maar hoe je ook telt, een miljoen woorden is zeker
geen overdreven schatting.
De vreemdetalenleerder leert vanzelfsprekend nooit zoveel woorden. De productieve woordenschat van een goed
taalgebruiker (native speaker) werd in een test geschat op 56 250, de reproductieve op 76 250.24 Wetenschappelijk
onderzoek toont aan dat een vreemdetalenleerder een woordenschat van minstens 3000 hoofdwoorden nodig heeft
om met enig comfort niet-vereenvoudigde teksten te lezen. Anders gezegd: het Engels kent tussen de 2000 à 3000
hoogfrequente woorden en verschillende honderdduizenden laag of minder frequente woorden.
Heel wat van de moeilijkheden die met het leren van vreemde talen te maken hebben, houden verband met het
geheugen: leerlingen ‘komen’ niet op woorden, herinneren ze zich maar half, vergeten woorden volledig. Het is dus
belangrijk samen met de leerlingen te zoeken hoe je het best te werk gaat bij het opslaan van ongekende woorden in
het geheugen: hoe organiseer je dat? Kan je zoiets ook efficiënt structureren?
Ons mental lexicon – zo leert wetenschappelijk onderzoek – is efficiënt georganiseerd als een groot netwerk waarin
informatie (bijvoorbeeld woorden) associatief met elkaar verankerd wordt. We slaan semantisch verwante woorden
samen op: zo zijn ze makkelijker weer op te roepen. Verankering gebeurt via herhaling en via zinvolle mental
Het programma WordClassifier, dat de woorden van een tekst automatisch opdeelt in een zestal “lagen”, hoofdzakelijk
maar niet uitsluitend op basis van frequentie, is een handig instrument bij deze identificatie. Zie de bibliografie. Bij het
(gratis) downloaden komt ook een handleiding mee, met achtergrondinformatie over de samenstelling van de E.E.T
Vocabulary-list, de lijst die bij die opdeling als analyse-instrument gebruikt wordt. De leerkracht kan in WordClassifier
vooral inspiratie zoeken voor remediërende aanvulling van hiaten in de gekende woordenschat. Ook om duidelijk af te
spreken welke moeilijke woorden (in teksten bijvoorbeeld) door de leerlingen (nog) niet moeten gestudeerd en steeds in
voetnoot of marge of bijgevoegde lijst zullen uitgelegd worden (ook op toetsen!).
24 CRYSTAL, D, o.c., p. 123
23
52
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
processing 25, authentieke activiteiten die tot een intense omgang met taal leiden. Hoe sterker de verankering, hoe
groter de kans dat het woord uit het geheugen kan worden teruggehaald. Zinvolle authentieke activiteiten en
creatieve herhaling laten sporen na in het geheugen waarlangs het woord kan worden teruggevonden. Hoe meer
sporen, hoe makkelijker dit ‘opdiepen uit het geheugen’ verloopt. Vereenvoudigd uitgedrukt zou je dus kunnen
stellen dat het dus belangrijk is geen losse, lege, ‘blote’ woorden te leren, wel netwerken te maken waarin woorden
onderling via associaties verbonden zijn.
Wat niet wordt gebruikt, ‘zinkt’ langzaam weg in het geheugen. Belangrijke woorden die men dreigt te vergeten,
moeten daarom ‘gerecycleerd’ worden.
Welke strategieën moeten worden ingeoefend?
Extra aandacht voor raadvaardigheid
Betekenissen van woorden raden vanuit de onmiddellijke en brede context van het ongekende woord is een
vaardigheid die leerlingen tijdens het lezen kunnen verwerven.
Aandacht voor regelmatigheden in woordvorming
Voor alle leerlingen is kennis van de manier waarop woorden worden gevormd een goed hulpmiddel om ongekende
woorden vanuit de vorm te herkennen. Dit doet hun potentiële woordenschat betekenisvol toenemen. Bijvoorbeeld:
endless, useless, harmless / friendship, partnership, membership. Kennis van veelgebruikte patronen in de
woordvorming laat leerlingen andere woorden makkelijker begrijpen en leren, en vraagt geen extra leerinspanning.
Woordenboeken gebruiken is een belangrijke studievaardigheid
Leerlingen die een woordenboek goed kunnen gebruiken, kunnen autonoom en zelfstandig het taalleerproces
voortzetten. Dit is niet vanzelfsprekend. In oefeningen moeten leerlingen worden getraind om informatie uit zowel
een één- als tweetalig woordenboek te halen:
1
Uitspraak. Herkennen ze fonetisch schrift en de klemtoon?
2
Bijzonderheden die te maken hebben met spraakkunst. Transitief of niet, gevolgd door gerund of infinitief,
onregelmatige vormen?
3
Bijzonderheden die te maken hebben met spelling. Bijvoorbeeld: AE versus BE spelling?
4
Betekenis: het is belangrijk dat leerlingen niet alleen de betekenis, maar ook de gebruikscontext van een
woord leren kennen: ook details die te maken hebben met stijl en register moeten leerlingen van de derde
graad leren kennen.
Nadat leerlingen zich geoefend hebben in het raden van woorden uit contexten, kunnen ze het woordenboek
gebruiken om die guesses te bevestigen of te corrigeren.
Welke zinvolle taken kunnen we in de derde graad voor woordenschat voorzien?
Vermits het werken met teksten de core business van onze lessen Engels uitmaakt, zullen de meeste
woordenschatoefeningen die in de derde graad worden aangeboden in het verlengde liggen van het thema van de
gekozen teksten. Die oefeningen zijn dus telkens functioneel en situationeel.
Associatieoefeningen (bijvoorbeeld in brainstormactiviteiten)
Door woorden niet in louter opsommende woordenlijsten aan te bieden, maar ze zoveel mogelijk te verbinden met
andere woorden in associatieve ‘semantische netwerken’ (of: associatiesterren, word roses, word lobsters), helpen
we de leerlingen een zo groot mogelijke woordenschat te verwerven.
Bij het inleiden van teksten is het best zinvol leerlingen productief en creatief (sprekend of schrijvend) te laten werken
rond semantische of thematische woordvelden die met het thema van de tekst te maken hebben.
Omschrijven (paraphrasing)
Alle oefeningen waarbij de leerlingen volledige zinnen of zinsdelen moeten omformuleren en woorden moeten
omschrijven (hetzij via synoniemen, antoniemen, definities of contexten) zijn zinvol. Ze verrijken hun taalbeheersing
an sich, helpen de leerlingen tijdens het communiceren de boodschap op een andere manier te formuleren en
compenseren bij gebrekkige woordkennis.
25
GAIRNS, Ruth en REDMAN, Stuart, Working with Words, CUP, 1986.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
53
D/2004/0279/042
Strategie: herkennen van transfereerbare taalelementen
Bij het werken met teksten zal de leerkracht de aandacht van de leerlingen vestigen op de ongekende woorden
en uitdrukkingen die interessant genoeg zijn om ook in andere situaties te gebruiken, maar uiteindelijk is het de
bedoeling dat de leerlingen zelf interessante woorden en uitdrukkingen in teksten leren opsporen. Die kunnen ze
dan transfereren naar andere communicatieve situaties. Met het oog op het verwerven van die strategie is het
zinvol leerlingen bij het aanbieden van nieuwe teksten te laten zoeken naar de transfereerbare zinvolle
taalelementen: useful chunks.
Ten slotte: systematisch woorden leren
Woordenschat wordt niet enkel incidenteel verworven via het vele lezen (kilometers maken), tv-kijken of beluisteren
van, maar moet ook systematisch worden opgebouwd. Zeker in een derde graad mogen we leerlingen stimuleren
ongekende woorden bij te leren, niet via losse vertaalwoordenlijsten, wel in een ruimer thematisch verband en in
zinvolle semantische contexten. Er zijn heel wat interessante uitgaven op de markt die helpen om op een
systematische manier aan snellere woordenschatuitbreiding te doen. Los van dergelijke lexicale oefenboeken kan
men zich – in het verlengde van de gekozen teksten – in de derde graad situaties voorstellen waar van de leerlingen
wordt verwacht dat ze woordenlijsten (bijvoorbeeld beroepen, woorden die gevoelens beschrijven) memoriseren.
Hoe ze dat snel en efficiënt kunnen doen – bijvoorbeeld via mindmapping en wordroses – wordt in gezamenlijke
activiteiten in de klas gedemonstreerd, getraind en in een reflectiemoment besproken.
Concreet in de klas
“Are there any words you don’t understand?”
Te vaak nog is dit de belangrijkste vraag in een les waarin rond een tekst wordt gewerkt. Te dikwijls nog gaat onze te
beperkte lestijd op aan het uitleggen van ‘woordjes’. Vermijd liever lesfases gewijd aan de uitleg van woorden.
Vervang ze door meer efficiënte methodes. Afhankelijk van de doelstellingen kunnen we daarbij onze aanpak van
ongekende woorden variëren:
•
In literatuurlessen mag geen tijd verloren gaan aan het uitleggen van woorden. De tekst wordt best van
glossen voorzien, zodat alle tijd vrijkomt voor het begrip van de tekst en het genietend lezen ervan.
•
In lessen waar leesvaardigheidstraining centraal staat, zullen leerlingen bijvoorbeeld werken op teksten en
zelf de betekenis van een aantal woorden uit de context moeten afleiden. Dit kan een zinvolle begeleidende
taak tijdens het opnieuw lezen zijn.
Hoe stel je woordenlijsten op?
We gaan ervan uit dat leerlingen bij de aangeboden teksten functionele woordenlijsten krijgen. Die zijn bedoeld als
houvast bij het studeren en om in de klas geen tijd aan kopiëren te verspillen. Er zijn verschillende manieren om
deze lijsten zo functioneel mogelijk te maken. Er kan worden gewerkt met woordvelden, synoniemen, antoniemen,
een beperkte context. Vertaling wordt slechts in laatste instantie gebruikt omdat het te dikwijls tot betekenisverenging
leidt.
Gebruik van productief te kennen woorden stimuleren en optimaliseren
In de les worden heel wat spreekmomenten en schrijfmomenten voorzien waar leerlingen kansen krijgen om de
nieuwe topicspecifieke woorden te gebruiken. Helaas lijken ze er vaak wonderwel in te slagen hun boodschap ook
op een eenvoudiger taalniveau uit te drukken en op die manier het preciezere nieuwe woord, de nauwkeuriger
omschrijving te vermijden. Daarom worden ook korte gespreksmomenten in de les best ondersteund door expliciet
aangeboden lijsten met ongekende woorden of uitdrukkingen. Deze kunnen visueel ter beschikking worden gesteld,
zodat leerlingen tijdens het formuleren van boodschappen taalkundige hulp én inspiratie krijgen.
Welke woorden moeten we instuderen?
Wie ooit zelf een totaal nieuwe taal heeft geleerd, weet dat de hoeveelheid ongekende woorden die in authentieke
teksten op de leerder afkomen duizelingwekkend is. De toegewijde en gemotiveerde leerder wil daarin structuur en
duidelijkheid brengen en heeft daar ook recht op.
Het onderscheid tussen receptieve en productieve woordenschat kan worden verduidelijkt door de productief te
kennen woorden via een hand-out of werkblad in bijkomende oefeningen aan te bieden: via deze oefeningen wordt
de woordenschat op een dieper niveau verwerkt. In de klas kan ook mondeling creatief rond die woorden worden
geoefend, met de bedoeling ze dieper te verankeren.
Veel variatie in het oefenen
Woorden echt leren, ze werkelijk internaliseren, zodat ze productieve woordenschat vormen, doe je niet enkel door
ze eens stevig in te studeren. Al is dit weliswaar een belangrijke stap in het leerproces, het leidt niet tot een
54
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
communicatieve transfer: de woorden moeten zoveel mogelijk worden gebruikt in zinvolle authentieke situaties met
anderen. Om het leerresultaat te versterken wordt woordenschat daarom binnen communicatieve situaties op veel
verschillende manieren ingeoefend en creatief herhaald.
3.3.2
Grammatica
3.3.2.1
Doelstellingen
De eindtermen geformuleerd voor de communicatieve vaardigheden leiden tot volgende doelstellingen voor de
functionele vaardigheid, grammatica:
3.3.2.1.1 De leerlingen gebruiken de grammaticale structuren die nodig zijn voor het zo correct mogelijk
uitvoeren van de luister- en leestaak, de spreek- en gesprekssituatie en de schrijftaak. (ET 5, 13, 27
en 36)
De bovenstaande doelstelling (i.v.m. de grammaticale vaardigheid) is duidelijk functioneel: de grammaticale kennis
van de leerlingen staat ten dienste van het zo correct mogelijk uitvoeren van de communicatieve taken.
Ze maakt ook duidelijk dat niet louter kennis (van vorming van tijden, spelling, interpunctie…), maar wel concrete
toepasvaardigheid binnen luister- en leessituaties, spreek-, gespreks- en schrijfsituaties wordt verwacht.
3.3.2.1.2 De leerlingen gaan bij het uitvoeren van de verschillende communicatieve taken zelfstandig met
nieuwe grammaticale structuren om bij en breiden zelf hun grammatica uit. (ET 6, 14, 28 en 37)
Deze doelstelling (i.v.m. de taalleervaardigheid) impliceert dat de leerlingen:
1
weten hoe ze de ongekende grammatica met behulp van diverse strategieën kunnen begrijpen en zelf gebruiken
om zo correct mogelijk te spreken en te schrijven;
2
binnen de communicatieve situaties leren een opzoekgrammatica te hanteren, en dat ze kunnen gebruikmaken
van digitale hulpbronnen voor het begrijpen en zo correct mogelijk zelf hanteren van grammaticale regels bij het
spreken en schrijven;
3
grammaticale metataal (bijvoorbeeld countable-uncountable, gerund) voldoende begrijpen om zelf een
opzoekgrammatica en/of een woordenboek te kunnen gebruiken. Heel wat bruikbare grammatica's zijn immers
in het Engels opgesteld. Het is dus geen overbodige luxe dat de leerlingen over een praktische, receptieve
werkkennis van de metataal beschikken. Ze moeten die immers ook herkennen bij het raadplegen van een
woordenboek.
3.3.2.2
Leerinhouden
In overeenstemming met de eindtermen en met de daaruit afgeleide communicatieve doelstellingen worden de
leerinhouden voor grammatica bepaald op grond van de te bereiken communicatieve doelstellingen.
In het leerplan van de tweede graad werd een niet-exhaustieve lijst gegeven van aspecten van grammatica die in de
loop van het eerste en tweede leerjaar van de tweede graad op de een of andere manier aan bod zouden moeten
komen. Deze lijst was bedoeld als oriëntatiemiddel, niet als een vrijgeleide om het aandeel van de grammatica in de
leerstofafbakening te vergroten.
Dit principe geldt eveneens voor de derde graad: er zal vrij weinig expliciet aan exhaustief grammaticaonderwijs
worden gedaan. De leerkracht zal inspelen op fouten van de leerlingen en expliciet corrigeren daar waar
grammaticale fouten daadwerkelijk de communicatie in de weg staan. In overleg met de leerkracht van de tweede
graad zullen bepaalde grammaticale items met het oog op een steeds groeiende vormcorrectheid herhaald,
uitgediept en telkens gerecycleerd worden.
Vooral volgende aspecten hebben extra aandacht nodig in de derde graad. Ze werken storend in de geschreven en
mondelinge communicatie van leerlingen:
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
55
D/2004/0279/042
1
Irregular verbs: sommige leerlingen blijven hardnekkig vreemde fouten maken als ‘catched’ of ‘putted’. Native
speakers kijken van dergelijke fouten wel even op.
2
Tenses: niet zozeer de kleine nuances in de verschillen tussen simple en continuous tenses, tussen past en
present perfect tenses, maar wel verfoeilijke fouten als ‘Did he went?’ en andere onmogelijke combinaties.
3
Conditional clauses: courante fouten als ‘If I would be rich’, het verschil tussen would en should, tussen when en
if.
4
Correct gebruik van adjective en adverb.
5
Gebruik van signaalwoorden (although, however, to start with, to illustrate, as a conclusion, to put things
differently) die leerlingen helpen grip te krijgen op de macrostructuur van een tekst.
In de tweede graad hebben leerlingen heel wat grammaticale aspecten onvolledig en fragmentarisch geëxploreerd,
in de derde graad kan hierin meer systematiek worden gebracht. Momenten waarin grammaticale moeilijkheden
expliciet worden bestudeerd, blijven kort en zijn altijd functioneel. Ze kunnen nooit als doel op zich een eigen
theoretisch leven gaan leiden. Het materiaal dat voor het inoefenen wordt gebruikt, biedt steeds een authentieke
context aan, zodat de leerlingen deze activiteit als zinvol en levensecht ervaren.
In het licht van zelfstandigheidsvorming in de derde graad kunnen leerlingen deze grammaticale zaken in goed
gekozen digitale hulpbronnen en/of grammatica's zelfstandig instuderen. Een follow-up in de klas met de hele groep
kan tot interessante reflectie leiden.
Grammaticale metataal?
Met het oog op de grammaticale opzoekvaardigheid moeten leerlingen beschikken over een receptieve werkkennis
van veel voorkomende grammaticale begrippen, zoals subject, pronoun of gerund. Deze praktische werkkennis moet
hen helpen vragen op toetsen en examens te begrijpen en zelfstandig hulpbronnen te raadplegen. Deze kennis
maakt geen voorwerp uit van evaluatie.
Criteria voor de keuze van de grammaticale items
De studie van grammaticale aspecten zal steeds gebeuren naar aanleiding van en met het oog op de
communicatieve taaltaken.
Centraal in de aanpak van de grammatica staat niet de kennis op zich, wel de concrete toepasvaardigheid binnen
communicatieve taalsituaties. Daarom zullen formele grammaticale oefeningen (waarin expliciet regels worden
toegepast) gevolgd worden door communicatieve oefeningen (waarin leerlingen de correcte vorm gebruiken binnen
een gegeven communicatieve situatie).
3.3.2.3
Pedagogisch-didactische wenken
Grammatica communicatief aanpakken: wat betekent dat?
‘Functioneel’ en ‘authentiek’ zijn de sleutelwoorden.
In elk taalverwervingsproces is impliciete of expliciete grammaticale kennis onontbeerlijk om vlot en nauwkeurig te
communiceren.
In het kader van de eindtermen en de daaruit voortvloeiende leerplandoelstellingen wordt voor de derde graad van
het ASO expliciete grammaticale kennis verwacht. Toch kan kennis van de grammatica nooit het eigenlijke doel van
de grammaticale activiteiten in de les zijn. Wel moet deze kennis functioneel worden gemaakt, zodat ze de
taalleerder daadwerkelijk helpt bij het uitvoeren van de communicatieve taken.
Functioneel en authentiek rond grammatica werken houdt dan ook in dat het presenteren en inoefenen van de
grammaticale structuren gebeurt binnen authentieke communicatieve situaties, dit wil zeggen binnen tekstverband.
De ‘tekst’ kan bijvoorbeeld een verhaal, een geschreven boodschap, of een videofragment zijn.
Ook het inoefenen mag niet zonder context gebeuren. De meeste leerboeken bevatten veel oefeningen die zich op
de vorm van de grammaticale structuur toespitsen, en minder op het gebruik ervan in authentieke communicatieve
situaties. De leerkracht zal op dit vlak dus het leerboek moeten aanvullen. In de bibliografie werden suggesties
daarrond opgenomen.
Welke oefenvormen?
De formele oefeningen waarbij de leerling zich vooral op de vorm concentreert, bewijzen pas hun nut als ze gevolgd
worden door de meer communicatieve oefentypes.
56
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Formele oefeningen, zoals invul- en omvormoefeningen, behouden een bescheiden plaats. Communicatief
vreemdetalenonderwijs betekent immers niet dat we enkel communicatieve activiteiten zouden plannen. In het
taalleerproces moeten we op gegeven momenten even stilstaan bij bepaalde verschijnselen en deze gescheiden en
sterk gefocust op afzonderlijke aspecten gaan belichten en inoefenen. Daarna moet deze opgedane kennis wel
verder worden geïntegreerd via communicatieve oefentypes.
Bij het traditionele repertoire van de oefenvormen voor grammatica hoort het thema. Hoe staan we daartegenover?
Om verschillende redenen wensen we het gebruik van de moedertaal niet dogmatisch uit de les Engels te weren. In
bepaalde situaties kan het gebruik van de moedertaal, of van om het even welke andere taal, een belangrijke
strategie zijn om zelf vlugger en efficiënter de vreemde taal onder de knie te krijgen. Daar waar met name het Engels
van het Nederlands afwijkt, zoals bij false friends, is het gebruik van het Nederlands zeker zinvol en zal het dus ook
zijn weg vinden in de bij de oefening horende testbatterij.
Vertaaloefeningen in de zin van “Hoe zou je in het Engels formuleren dat…?” zijn zinvol, als het gaat om inhoudelijke
vertaling, het hertalen van een boodschap dus. Het is belangrijk de leerlingen daarbij niet tot slechts één mogelijke
oplossing te dwingen, maar integendeel het gebruik van verschillende alternatieve formuleringen te stimuleren en op
die manier ook te wijzen op de rijkdom die de taal te bieden heeft.
Communicatieve oefentypes
Alle grammaticale oefeningen waarbij een information-gap of informatiekloof moet worden overbrugd, zijn authentiek.
De leerlingen ervaren ze dan ook als zinvol.
Grammaticale taalleervaardigheid
Het is belangrijk dat leerlingen niet enkel de grammatica kennen en zelf vlot en correct kunnen toepassen, maar dat
ze weten hoe ze met ongekende grammaticale verschijnselen kunnen omgaan. Dit is een vaardigheid die reeds in
de tweede graad werd getraind in de lessen zelf: door talrijke authentieke voorbeelden te exploreren, hebben de
leerlingen hypotheses omtrent een regel opgesteld en deze hypotheses aan nieuw taalmateriaal getoetst. Via deze
inductieve aanpak leren ze uiteindelijk zelfstandig met grammaticale structuren omgaan.
Geef leerlingen, met het oog op de zelfstandigheidsontwikkeling in de derde graad, ook training in het zelfstandig
gebruiken van een opzoekgrammatica. Als ze willen in staat zijn zelfstandig en op eigen houtje hun taalleerproces
verder te zetten, dan moeten leerlingen weten hoe ze in een grammatica (in het leerboek, digitaal of als naslagwerk)
snel en efficiënt iets kunnen opzoeken. Het verdient aanbeveling traditionele grammaticalessen – als die al zouden
bestaan – te vervangen door begeleide zelfstudieopdrachten, waarbij leerlingen door zorgvuldige begeleiding en
feedback leren zelfstandig met bronnen omgaan.
3.4
Leren Engels leren: leren zelfstandig werken
Waarom leren Engels leren?
In de laatste decennia is het traditionele leren – leren als opname van kennis – geëvolueerd in de richting van
zelfstandig leren. Leren wordt gezien als een actief proces dat leerlingen zelf ook in handen moeten nemen.
Goed lesgeven resulteert niet zonder meer in goed leren: om goed te leren moeten leerlingen in leeractiviteiten
de kans krijgen de leerstof zélf te verwerken.
De leerkrachten zelf stimuleren dit leerproces, begeleiden leerlingen daarbij, observeren en geven feedback. Zij
blijven de professionals die de hele zaak goed overzien, verschillende leerwegen kunnen aanduiden en
begeleiden en leerlingen kunnen helpen hun doelen te bereiken. Zij zijn echter niet de enige verantwoordelijken
voor het leren van de leerlingen. Zij delen die verantwoordelijkheid met de leerlingen. Die moeten zich dus goed
bewust zijn van deze opdracht in de derde graad: hoe Engels geleerd wordt is dus een expliciet thema voor
gedachtenwisseling.
Reeds in de tweede graad hebben leerlingen geleerd af te stappen van een vorm van onderwijs waar ze enkel
consumeren wat de leerkracht hen voorzegt of voorkauwt. De leerkracht heeft hen niet enkel Engels bijgebracht,
maar via de leeractiviteiten werd leerlingen ook duidelijk gemaakt hoe ze zelf met Engels aan de slag moesten,
tijdens het lezen en beluisteren van een tekst, het spreken of schrijven. Aan de verantwoordelijkheid van de
leerlingen worden in de derde graad nog hogere eisen gesteld.
Leren leren of in dit geval zelfstandig met het Engels leren omgaan, veronderstelt dat de leerling ervaring opdoet
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
57
D/2004/0279/042
met verschillende manieren om zelfstandig zijn taalleerproces in handen te nemen en verder te zetten. Ons
onderwijs van het Engels moet dus zeker in de derde graad gericht zijn op strategieën en metacognitie.
3.4.1
Doelstellingen
3.4.1.1
De leerlingen hebben inzicht in hun eigen taalleerproces. (ET 6, 14, 28 en 37)
Ze weten hoe ze bepaalde taken kunnen aanpakken en wat tot succes daarbij leidt.
3.4.1.2
De leerlingen kunnen uitleggen hoe ze iets (gaan) leren en ervaringen uitwisselen.
Ze staan open voor adviezen en geven raad aan medeleerlingen.
3.4.1.3
De leerlingen zijn in staat om overeenkomstig hun mogelijkheden verantwoordelijkheid op te
nemen bij het bepalen van taken en deeltaken en bij de manier waarop ze deze uitvoeren.
3.4.2
Pedagogisch-didactische wenken
Zelfstandig leren mag niet worden verward met op je eentje zitten werken
Zelfstandig leren betekent werkelijk je eigen leren in handen nemen. Dit houdt in:
1
Plannen
De leerlingen plannen zelf de leertaak. Zij vragen zich af: “Wat moet ik bereiken? Wat is mijn doel?” en zij
oriënteren zich op de leertaak.
2
Uitvoeren
Zij kiezen een aanpak, voeren die uit en monitoren tegelijk. Zij weten dus hoe ze dat leerdoel zullen
realiseren, met welke middelen en ook met welke werkvormen. Zij waken over de timing.
3
Evalueren
Zij evalueren de leertaak en de kwaliteit van het bereikte. “Heb ik mijn doel bereikt? Wat heb ik ervan
geleerd?”
De leerlingen als actieve samenwerkers in het leerproces
Om actief te kunnen meewerken, moeten de leerlingen inzicht hebben in het leerproces. Het is voor hen niet
steeds even duidelijk wat het verband is tussen het uiteindelijk te bereiken doel en de concrete les- en
leeractiviteiten. Daarom is het nodig dit doel zo transparant mogelijk te maken, zodat ze zich bewuster worden
van wat ze doen. Met het oog daarop zijn korte reflecties heel zinvol. Bijvoorbeeld: “Wat was het uiteindelijke
leerdoel?” of “Wat waren voor mij zinvolle leeractiviteiten die me geholpen hebben om dit doel te bereiken?”
In de loop van de tweede graad hebben ze reeds bewust bepaalde strategieën leren gebruiken om teksten te
beluisteren, te lezen, om woorden en grammaticale patronen te leren hanteren.
Deze kennis wordt in de derde graad tot een stevig repertoire uitgebouwd. Zo weten ze
•
hoe ze structuur in een beluisterde of gelezen tekst kunnen aanbrengen en vlug informatie in een tekst
kunnen opzoeken;
•
hoe ze tijdens het formuleren van mondelinge boodschappen hulp kunnen vragen;
•
hoe ze bij het schrijven van teksten best tewerk gaan;
•
hoe ze met moeilijke woorden in teksten best omgaan;
•
hoe ze hun leren van het Engels best aanpakken om snel en efficiënt te leren.
58
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Ten slotte is het van belang leerlingen sterker bij de evaluatie te betrekken. Als leerlingen zelfstandig moeten
leren leren, moeten ze ook zélf hun eigen werk én dat van medeleerlingen leren evalueren.
Dit kan voor formele oefeningen door het aanbieden van de oplossingen. De leerlingen controleren dan zelf of
van elkaar. Voor open opdrachten kan meer met correctiemodellen worden gewerkt.
Voor het trainen en evalueren van vaardigheden, de schrijfvaardigheid bijvoorbeeld, maakt de leerkracht gebruik
van observatieschema’s met belangrijke criteria of aspecten die inspirerend werken bij evaluatie en ontwikkeling
van de bedoelde vaardigheid. Leerlingen moeten tijdens schrijfactiviteiten ervaring opdoen met de verschillende
criteria, niet om op elk criterium een apart cijfer te geven of te krijgen, maar om van daaruit de concrete evaluatie
te motiveren en toe te lichten.
Binnen het kader van de zelfstandigheidstraining is de leerkracht dus niet meer de enige die feedback geeft in
het leerproces.
Leerlingen maken zelf keuzes
Om zelfverantwoordelijkheid te ontwikkelen is het belangrijk dat leerlingen niet steeds alles voorgeschoteld
krijgen: de teksten die ze moeten lezen, de werkvorm die ze moeten gebruiken, de oefeningen die ze moeten
maken. Binnen een door de leerkracht of het leerplan gegeven thematisch kader is het zinvol de leerlingen zelf
teksten te laten kiezen die aansluiten bij het thema. Laat ze zelf kiezen op welke manier ze mondelinge
activiteiten voorbereiden.26 Keuzes inbouwen betekent allicht als leerkracht een stukje risico nemen, maar
wanneer het doel duidelijk werd omschreven voor de leerlingen, is dit een berekend risico dat zeker tot een
boeiender leeromgeving en een grotere leermotivatie kan leiden.
Zorgvuldige reflectie
Om leerlingen zelfstandig te leren omgaan met de taal, volstaat het niet strategieën zonder meer in de
didactische activiteiten in te bouwen. Dit mechanisch uitvoeren van leertaken, dat ook wel eens blind training
wordt genoemd, moet integendeel worden vervangen door een bewustere omgang met taal en de manier
waarop taalactiviteiten best worden aangepakt.
Deze reflectie-activiteiten in groep, kleinere groepjes of ook individueel via checklists, zijn heel zinvol: zonder dat
leerlingen gedwongen worden hun eigen leerstijl te veranderen, biedt met elkaar praten een kans om door
observatie en vergelijking een betere kijk op het eigen leren te krijgen.
Een mooie mogelijkheid tot interessante zelfreflectie: het sporadisch laten bijhouden door leerlingen van goed
geslaagde taalproducten, geschreven teksten, mondeling gepresenteerde teksten op cassettes in een
taaldossier.
Een taalportfolio
In het model van taalportfolio dat de Raad van Europa uitgewerkt heeft (en het theoretisch kader daarrond, het
CEF – Common European Framework of Reference for Languages: Learning, Teaching, Assessment – zitten
drie onderdelen: (1) een taalpaspoort, waarin de leerling op basis van een uitgebreid aantal zogenaamde can dostatements het kwaliteitsniveau van zijn taalvaardigheden gedifferentieerd inschattend situeert op één van de
zes uitgewerkte niveaus, (2) een taalbiografie, waarin exemplarisch activiteiten opgesomd worden waarmee de
leerling zijn taalvaardigheden heeft laten groeien, en (3) een taaldossier, waarin (kopieën van) voorbeelden zitten
van taalprestaties (beste steloefeningen, opname van een mondelinge presentatie, boekbesprekingen, e-mail en
andere pen-pal-correspondentie, …) en van verworven certificaten of attesten van taalleeractiviteiten waaraan
men deelnam. Zo een taalportfolio biedt een interessante mogelijkheid tot zelfreflectie.
Samen leren
Leren is een sociaal proces. Actief leren veronderstelt interactie tussen leerlingen. We laten daarom de
leerlingen in paren of kleine groepjes taken afwerken, oplossingen expliciteren, uitwisselen, aan elkaar
toelichten, uitleggen en uitzoeken hoe ze bepaalde taken zullen aanpakken. Zeker in de derde graad verdient het
aanbeveling de leerlingen de rol van leerkracht te laten overnemen in een gestructureerde leersituatie, waarin ze
bijvoorbeeld zelf leerstof uitleggen aan een partner of aan een groepje.
26
Heel wat taken die wij als taken voor de leerkracht zien, kunnen de leerlingen zelf invullen. Zie Deller, S. Lessons from the
learner. London: Longman, 1990.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
59
D/2004/0279/042
De rol van de leerkracht
Zelfstandige lerende leerlingen, leerlingen die dus aan het leren zijn, hoe ze hun eigen leren moeten aanpakken,
hebben een leerkracht nodig die hen begeleidt. Die kan hen bijvoorbeeld:
•
wijzen op strategieën die ze kunnen gebruiken om de leertaak anders of beter aan te pakken. Leerlingen
hebben vaak een voorkeur voor bepaalde strategieën. Met het oog op zelfstandig leren is het belangrijk dit
basisrepertoire zo breed mogelijk uit te bouwen;
•
stimuleren om zélf zinvolle taaltaken te verrichten, zoals woorden opzoeken of zélf vragen bij een gelezen
tekst bedenken;
•
positieve feedback geven;
•
stimuleren om andere werkvormen uit te proberen, zoals samenwerken en overleggen in plaats van alles
individueel uit te zoeken;
•
stimuleren om zelf initiatieven te nemen, voorstellen te doen om op een boeiende manier Engels te leren;
•
wijzen op bronnen. Ervoor zorgen dat deze bronnen toegankelijk zijn. Zorgen voor buitenschoolse
toepassingsmogelijkheden voor het Engels via e-mailprojecten, reizen, bezoeken van Engelse
boekenwinkels;
•
helpen reflecteren op wat ze hebben gedaan: “Werd het doel bereikt?”, “Hoe kon het efficiënter?” Hen
begeleiden bij hun zelf- en peer-evaluatie.
Transfer tussen vakken bevorderen
In de keuze van teksten die we voor ons taalonderwijs gebruiken, kunnen we als leerkracht veel zinvolle links
met andere vakken inbouwen. Boeiende leerinhouden uit andere vakken worden via een ander
communicatiemiddel, in dit geval het Engels, verrijkt en verdiept.
Sterkere samenwerking tussen vakken is ook onontbeerlijk om het proces van metacognitie en zelfregulering bij
de leerlingen te bevorderen. Ongetwijfeld kunnen begrippenkaders tussen talen onderling beter op elkaar
worden afgestemd. Zeker kan ook meer expliciet gebruik worden gemaakt van kennis en inzichten die in andere
talen werden opgedaan.

Leerplannen van het VVKSO zijn het werk van leerplancommissies, waarin begeleiders, leraren en
eventueel externe deskundigen samenwerken.
Op het voorliggende leerplan kunt u als leraar ook reageren en uw opmerkingen, zowel positief
als negatief, aan de leerplancommissie meedelen via e-mail ([email protected]).
Vergeet niet te vermelden over welk leerplan u schrijft: vak, studierichting, graad, nummer.
Langs dezelfde weg kunt u zich ook aanmelden om lid te worden van een leerplancommissie.
In beide gevallen zal de coördiantiecel leerplannen zo snel mogelijk op uw schrijven reageren.
4
Evaluatie
4.1
De complexiteit van evaluatie
Evaluatie is een zeer complex gebeuren. Het gaat om verschillende invalshoeken, met verschillende doelen voor
ogen, die al te vaak door elkaar gehaald worden:
•
observatie: zien (kunnen beschrijven, niet beoordelend) wat de leerlingen presteren, wat ze terechtbrengen
van wat ze geleerd hebben, wat ze kennen en kunnen en (nog) niet kennen en kunnen, voor een correcte
communicatie daarover;
60
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
situering (meestal met de Engelse term assessment aangeduid): de leerders plaatsen op een schaal, op de
evolutielijn van hun leren, tussen begin- en eindpunt van de opleiding, in vergelijking met de leerlingen van
een jaar daarvoor en van hogere jaren, en in vergelijking met de rest van de klas en gelijkaardige klassen 27;
•
evaluatie: een beoordeling, een waarde-oordeel over de prestaties van de leerling, hoofdzakelijk een
uitdrukking van de graad van ‘voldoening’ van de verwachting van de leerkracht: presteert deze leerling
zoals de leerkracht dat mag verwachten? Die verwachting moet in principe samenvallen met het bereiken
van de vooropgestelde doelen, maar iedereen is realistisch genoeg om te weten dat hier discrepanties
optreden;
•
toetsing: de prestaties van de leerder worden gemeten, door middel van toetsen/testen in meetbare
grootheden (cijfers) omgezet en onder die vorm gerapporteerd aan de leerling, de ouders, enzovoort, en
verrekend of anders in rekening gebracht met de uitslagen van andere schoolvakken;
•
terugkoppeling, feedback: de informatie die aan de lerende verstrekt wordt over de details van de
(geobserveerde, gesitueerde, geëvalueerde, getoetste) prestaties, zodat bijvoorbeeld cijfers kunnen
begrepen worden, of ter ondersteuning van verder leren en eventueel daarbij horende beslissingen over de
planning van verder leren (remediëren of heroriënteren).
Voor het geheel van deze vijf verschillende activiteiten gebruiken we ook “evaluatie” als algemene,
overkoepelende aanduiding.
4.2
Wat evalueren?
De leerplannen moderne vreemde talen voor Engels onderscheiden telkens twee grote domeinen van
doelstellingen waarrond gewerkt dient te worden: vaardigheden (te verrekenen voor minimaal 60% tot maximaal
100%) en kennis van woordenschat en grammatica (te verrekenen voor maximum 40% van het totale
puntenaantal).
Tests zijn geen op zich staand gebeuren: ze zijn een spiegel van onze onderwijspraktijk die bepaald wordt door
eindtermen en doelstellingen.
Binnen dit driedelig spanningsveld is het een uitdaging voor elke leerkracht om te zoeken naar rijke, authentieke
testvormen die zo nauw mogelijk aansluiten bij de bestaande communicatieve lespraktijk.
4.3
Waarom evalueren we?
Met evaluatie wil de leerkracht nagaan of de doelstellingen werden bereikt: kunnen de leerlingen een nieuwe
tekst lezend of luisterend begrijpen? Slagen ze erin de kerninhouden van een artikel te verwoorden? Kennen de
leerlingen de voorheen ongekende woorden en grammaticale structuren die nodig zijn om communicatief vaardig
te worden?
Vooral voor leerlingen vormt de evaluatie een ultiem leermoment: wat zijn de belangrijkste doelstellingen? In
hoeverre werden ze bereikt? De evaluatie verschaft de leerkracht én de leerlingen een scherp beeld omtrent de
vooruitgang die in het leerproces werd geboekt. Wat zijn de oorzaken van de vastgestelde tekorten? Hoe kunnen
tekorten worden bijgestuurd? Goede resultaten zijn bijzonder motiverend voor leerlingen. Slechte resultaten
moeten kansen bieden om alsnog tekorten te remediëren. Op die manier vormen toetsen en examens een
krachtige hefboom om het leren van leerlingen te optimaliseren. Leerlingen – hoe sterk hun intrinsieke motivatie
ook is – leren helaas vooral met het oog op toetsen en examens.
Tegelijk kan de leerkracht via toetsen en examens vaststellen hoe efficiënt zijn methodologische aanpak wel
was. Leidde zijn aanpak tot het gewenste resultaat? Tests en examens zijn dus ook belangrijke momenten in de
persoonlijke reflectie van de leerkracht op zijn eigen functioneren.
Hiervoor is het onderdeel ‘taalpaspoort’ in het Europese taalportfolio, op basis van de vele gedetailleerde can-do
statements een gedroomd instrument.
27
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
61
D/2004/0279/042
4.4
Hoe moeten we evalueren?
4.4.1
Kwaliteitscriteria voor tests
Hoe moet een goede test eruit zien om binnen het driedelig spanningsveld (eindtermen en doelstellingen –
leeractiviteiten – test) niet langer de zwakke schakel te zijn, maar integendeel een sterkere impuls te geven aan
het leren van onze leerlingen?
De vakliteratuur stelt zes kwaliteitscriteria voorop waaraan een goede test moet voldoen: betrouwbaarheid,
validiteit, authenticiteit, interactiviteit, impact en haalbaarheid. Dit zijn geen absolute criteria waaraan elk voor
zich moet worden voldaan. Voor taaltesten zullen vooral de criteria betrouwbaarheid en validiteit heel belangrijk
zijn, en dan nog blijft een goede test altijd een compromis tussen de verschillende criteria. Zo zal een test die
100% betrouwbaar is, niet steeds even goed scoren op authenticiteit en validiteit.
Betrouwbaarheid
Zijn de cijfers die we voor toetsen en examens geven wel 100% objectief? Indien een toets door verschillende
leerkrachten wordt verbeterd, worden dan op dezelfde manier punten toegekend? Wat vindt leerkracht A
belangrijk en wat is voor leerkracht B essentieel om te bewijzen dat leerlingen iets kunnen en kennen?
Leerkrachten kunnen dus eenzelfde score toekennen, maar iets anders daarmee bedoelen.
Als een leerkracht dezelfde toets of hetzelfde examen een tweede keer quoteert, geeft hij dan dezelfde punten?
Of nog: worden dezelfde resultaten bereikt wanneer een toets een tweede keer wordt afgenomen en verbeterd?
Evalueert een leerkracht de (bijvoorbeeld) 30 examenkopijen van één en dezelfde klas op dezelfde manier? Het
is duidelijk dat we deze vragen in het oog moeten houden, als we willen dat onze toetsen en examens
betrouwbaar zijn.
Validiteit
Toetst een test of een examen werkelijk datgene wat zij verondersteld worden te meten en niets anders? Een
examenvraag bijvoorbeeld waarin van leerlingen wordt gevraagd dat ze inhoudelijke vragen omtrent een
bestudeerde tekst beantwoorden, is geen valide vraag om spreek- of schrijfvaardigheid te meten: leerlingen
bewijzen in hun antwoord hun kennis van inhoudelijke elementen en reproduceren het antwoord vanuit het
geheugen. Spreek- en of schrijfvaardigheid, zoals die door eindtermen en leerplandoelstellingen worden
bedoeld, overstijgen dit niveau van puur reproduceren en houden heel wat meer in dan reproductie van
behandelde leerstof.
Authenticiteit
Een taaltest moet ook zoveel mogelijk aan het criterium van authenticiteit voldoen: liggen de taken die van de
leerlingen op een toets of examen worden verwacht in het verlengde van wat van hen in het werkelijke leven
wordt verwacht? Dit lijkt logisch: binnen dit communicatief leerplan speelt authenticiteit immers een belangrijke
rol.Toch is dit voor toetsen en examens niet steeds vanzelfsprekend en moet dit extra worden bewaakt, als we
een goede test en/of examen willen opstellen.
Impact
Tests en examens hebben steeds gevolgen voor het leerproces. Leerlingen leiden bepaalde zaken af uit de
manier waarop ze worden getest, ze veranderen hun leer- en studiegedrag ten gevolge van en met het oog op
de test. De impact die toetsen en examens op het leerproces hebben is groot, en kan zowel positief als negatief
zijn. In dit verband wordt van een negatief of positief washback-effect of terugkoppelingseffect gesproken. Indien
leerlingen op een examen enkel schriftelijk getoetst worden, zullen ze de eis om een goede uitspraak en
intonatie te verwerven niet zo ernstig nemen. Als we in lessen spreek- en luistervaardigheid centraal stellen en
intens oefenen, maar in onze examens vooral naar kennis van woorden en structuren peilen, kan dit tot gevolg
hebben dat leerlingen dergelijke lesactiviteiten minder belangrijk gaan vinden. Het is niet denkbeeldig dat ze op
die manier een stuk motivatie tijdens de les gaan verliezen.
De impact van toetsen en examens strekt dus verder dan het pure terugkoppelingseffect op het leren. De manier
waarop leerlingen worden geëvalueerd is een concrete indicator van de waarden die de school huldigt. Een
verkeerd begrepen toetspraktijk heeft nefaste gevolgen voor de schoolcultuur: toetsen en examens moeten
peilen naar relevante en essentiële kennis en vaardigheden, niet naar de laatste uitzondering of naar het
zoveelste kenmerk. Dit is pure selectie die niets heeft te maken met positieve evaluatie.
62
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Interactiviteit of betrokkenheid
Een test is interactief wanneer de leerlingen de kans krijgen hun ruimere kennis en vaardigheden in de test of het
examen te demonstreren. Zo zal een test waarbij leerlingen woorden met equivalenten moeten matchen, laag
scoren op dit criterium. Een mondeling examen per twee daarentegen, waarbij de ene leerling naar de
voorstelling van een nieuw artikel door een medeleerling moet luisteren en (met vragen) moet reageren, is heel
wat interactiever. Die leerlingen moeten immers ook hun metacognitieve vaardigheden, hun strategische
vaardigheden en eventueel ook hun kennis van de wereld inzetten.
Haalbaarheid
Bepaalde tests zijn niet haalbaar, omdat er onvoldoende tijd ter beschikking staat of omdat de materiële
uitrusting niet voldoet of nog omdat de groep te groot wordt. Het is mogelijk dat bepaalde tests niet haalbaar zijn,
omdat de tijd die de leerkracht aan het cijfers geven moet besteden te groot wordt.
Een test waarbij leerlingen een volledig nieuwe literaire tekst moeten lezen en vragen omtrent de inhoud
beantwoorden, eventueel een stukje tekst verder schrijven, is weliswaar valide en authentiek, maar nauwelijks
haalbaar binnen de traditionele examenperiode. Luistertests kunnen omwille van hun specifiek karakter moeilijk
tijdens een traditioneel examen worden afgenomen. Het opzoeken en verwerken van relevante informatie
omtrent een onderwerp op het internet is een boeiende leeractiviteit en beantwoordt aan eindtermen en
doelstellingen. Toch is deze testvorm tijdens traditionele examenperiodes niet altijd haalbaar.
4.4.2
De moeilijkheidsgraad van testtypes
De doelstellingen voor moderne vreemde talen, geformuleerd in eindtermen en leerplannen, kunnen we op drie
taxonomische niveaus kennis – transfer – communicatie situeren.28
Kennisniveau
Heel wat van onze test- en examenvragen bevinden zich op het eenvoudigste niveau dat voor vto in aanmerking
komt: het kennisniveau. De vraag die we op dit niveau voor woordenschat en grammatica stellen, is van het
eenvoudige type omdat ze als het ware letterlijk uit de leerstof van de cursus werd geplukt. Voor een
schrijfoefening is dit een dictee dat letterlijk uit het leerboek werd overgenomen, voor de invuloefening op tijden
worden dezelfde zinnetjes gebruikt als die tijdens de les werden behandeld. De leerlingen ‘reproduceren’ op de
test de woorden en grammaticale structuren. Er wordt van hen geen transfer naar een andere, gelijksoortige
situatie verwacht.
Transferniveau
Dit is wel het geval wanneer we vragen stellen waarbij de leerling de geleerde kennis (woorden, grammaticale
structuren, culturele of literaire kennis) naar een andere nieuwe situatie of context moet transfereren.
Het creatieve of communicatieve niveau
Nog complexer wordt het niveau wanneer de leerling zélf de inhoud van de boodschap bepaalt en dit zonder
hulp van de leerkracht.
Dit is het communicatieve niveau waarvan in de leerplannen sprake is. Wanneer een leerling moet tonen dat hij
(lezend of luisterend) een totaal nieuwe tekst begrijpt, is hij op dit niveau met taal bezig. Wanneer hij een tekst
28
Er is de laatste tijd verrassend weinig onderzoek verricht rond taxonomieën van doelstellingen en/of toetsitems. Inspiratie
voor dit denken vonden we bij R. Valette & Disick, Language Performance Objectives and Individualization, Harcourt, 1975.
Het boek is relatief oud, maar biedt een helder en zeer bruikbaar begrippenapparaat. Niveau 1 en niveau 5, het laagste en
hoogste niveau in die taxonomie, vinden we niet goed bruikbaar. We geven hun schema – ter informatie – even volledig en
gaan er in detail niet verder op in.
Stage
Internal behaviour
External behaviour
1 Mechanical skills
2 Knowledge
Perception
Recognition
Reproduction
Recall
3 Transfer
4 Communication
Reception
Comprehension
Application
Self-expression
5 Criticism
Analysis/evaluation
Synthesis
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
63
D/2004/0279/042
schrijft in het verlengde van een gelezen of beluisterde tekst of mondeling exploreert, werkt hij op het niveau dat
leerplannen en eindtermen voor vto op het oog hebben: het communicatieve niveau.
4.4.3
Zelfevaluatie, peer-evaluatie
(taalleer)vaardigheid
en
evaluatie
van
de
metacognitieve
In de derde graad moet ons onderwijs zoveel mogelijk gericht zijn op zelfsturing door de leerling. Dit bereiken we
alleen als we die leerlingen niet enkel de taal bijbrengen, maar hen ook inzicht verschaffen in de manier waarop
ze best een taal leren. Over de vraag “Hoe werkt een taalleerproces?” kun je eindeloos doorbomen, maar beter
is het om in de lessen meteen bewust strategieën toe te passen, en om communicatie en reflectie daarrond te
stimuleren.
Enkele voorstellen voor een praktische aanpak:
1
Zorg ervoor dat de leerlingen heel goed weten wat de leerdoelen zijn, wat van hen wordt verwacht op het
vlak van kennis, vaardigheden, enzovoort. Deze doelen kunnen schriftelijk of mondeling worden
gecommuniceerd, of ook, in reflectiemomenten door leerlingen zelf worden geformuleerd.
2
De leerlingen bereiden zelf een aantal vragen voor die in een test kunnen voorkomen. Op die manier worden
ze zich bewuster van de inhoudelijke moeilijkheden van de leerstof.
3
De leerlingen laten we aan elkaar rapporteren hoe ze een bepaalde taak zullen aanpakken en waarom ze
dat zo zullen doen. In het begin worden deze vormen van probleemoplossend denken vrij bewust toegepast,
maar training leidt tot vlottere toepassing.
4
Als leerlingen een probleem hebben, geven we hen niet zomaar de oplossing, maar stellen we hen de
vragen hoe en met welke strategieën ze zélf de oplossing kunnen vinden.
Als we deze vorm van zelfregulering en metacognitie ernstig willen nemen, zal onze evaluatie er onvermijdelijk
anders uitzien. We zullen ervaring moeten opdoen met andere vormen van evaluatie die onze meer traditionele
evaluatievormen ongetwijfeld zullen verrijken:
1
Zelfevaluatie
•
de can-do statements van het taalportfolio zijn handige voorbeelden;
•
bezorg de leerlingen sleuteloplossingen: stel ze bij een oefening de sleutel ter beschikking voor
zelfcorrectie.
2
Peer-evaluatie
•
de criterialijsten die voor de evaluatie van de spreek- en schrijfvaardigheid worden voorgesteld, zijn ook
hiervoor geschikt;
•
in een mondelinge proef gespreksvaardigheid wordt aan leerlingen gevraagd op elkanders fouten attent te
zijn en daarvoor verbeteringen te suggereren.
3
Evaluatie van de metacognitieve vaardigheid
Dt kan door hen in een gesprek te laten uitleggen hoe ze zich bijvoorbeeld op een mondeling examen hebben
voorbereid.
4.5
Het testen van de vier vaardigheden
Omdat de concrete situatie waarin luisteren wordt getest, grondig verschilt van de testsituatie voor lezen,
behandelen we deze twee vaardigheden afzonderlijk. Voor de productieve vaardigheden (spreken en schrijven)
64
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
liggen de doelstellingen en de daaruit voortvloeiende tests zo ver uit elkaar, dat het ook hier noodzakelijk is de
testpraktijk bij spreken en bij schrijven gescheiden te behandelen.
4.5.1
Luisteren
De leerplannen vermelden voor luisteren verschillende doelstellingen: zo moeten leerlingen tijdens het
beluisteren van een gesproken tekst in staat zijn specifieke details uit een tekst te halen (scanning) of ook de
belangrijkste inhoudelijke aspecten uit de tekst te distilleren (skimming).
Het testen van de luistervaardigheid gebeurt tijdens het jaar: heel wat leerkrachten gebruiken een luisteroefening
als luistertest en kennen één cijfer toe voor de verschillende toetsen luistervaardigheid die in de loop van het jaar
werden afgenomen. Een luistertest afnemen op de examendag, als deel van het ‘schriftelijk’ examen, brengt
inderdaad een aantal praktische moeilijkheden met zich mee: in scholen waar klassengroepen voor een examen
moeten samen zitten, is de test nauwelijks uitvoerbaar (criterium Haalbaarheid).
Bij luistertests in de derde graad wordt enkel gewerkt met nieuwe, authentieke teksten. Het is niet zo eenvoudig
voor luistervaardigheid een tekst te vinden die qua niveau precies of min of meer overeenstemt met het niveau
van de in de klas behandelde teksten. Vaak zijn de gekozen teksten té eenvoudig of té moeilijk. Beter overleg
tussen collega's kan ongetwijfeld ook hier helpen: zo zijn er scholen waar elke leerkracht voor iedere tekst een
bijkomend exemplaar voor het ‘archief’ voorziet: een tekstbank waaruit collega's tijdens de drukke
examenvoorbereidingen putten.
Voorbeelden van technieken om luistervaardigheid te testen
Deze technieken werden gerangschikt volgens graad van validiteit: tests waarbij enkel de luistervaardigheid
wordt getest en geen andere vaardigheden meespelen, bezitten een grotere validiteit dan tests waar dit wel het
geval is. Allicht worden ze daarom frequenter gebruikt.
True/false-questions
Omwille van de validiteit en makkelijke scoorbaarheid wordt dit testtype frequent gebruikt: leerlingen hoeven
immers niet zelf taal te produceren, enkel tekstbegrip te demonstreren door de juiste oplossing te herkennen.
Vaak worden voor dergelijke tests letterlijke zinnen uit de tekst genomen: in dat geval is een ja- of nee-antwoord
mogelijk zonder dat de leerling de inhoud van de zin/het nieuwe woord begrijpt. In het voorbeeld He was
outrageous when he heard the news, biedt het beantwoorden met true/false geen garantie dat de leerling de
betekenis van outrageous ook daadwerkelijk begrijpt. Daarom is het essentieel de true/false-zinnen niet letterlijk
uit de tekst over te nemen, maar een woord anders te formuleren of de volledige inhoud van de zin te
parafraseren. Bovendien wordt aan leerlingen best gevraagd hun antwoord door een verwijzing naar de tekst te
motiveren en een nee-antwoord te corrigeren. Slechts onder die voorwaarden test dit type van vraag werkelijk
wat het beweert te testen – tekstbegrip – en is de test dus valide.
Matching
Leerlingen paren woorden met definities of uitleg, beeldmateriaal met tekst, paragrafen met headlines en
demonstreren op die manier hun globaal tekstbegrip.
Op voorwaarde dat ook hier de zinnen niet volledig letterlijk uit de tekst werden overgenomen is dit een testtype
dat aan de validiteitsnormen voldoet. De opgave wordt een stuk uitdagender voor leerlingen wanneer in een van
de kolommen extra, niet-passende taalelementen worden toegevoegd.
Information transfer
Leerlingen demonstreren hun tekstbegrip door informatie uit de tekst te gebruiken om bijvoorbeeld een route uit
te stippelen, een afbeelding te labellen, opdrachten uit te voeren, taken op te lossen tijdens of veelal na het
beluisteren van de tekst.
Bij het scoren komt heel wat kijken: het is immers niet altijd duidelijk of de leerling de tekst niet goed heeft
begrepen dan wel de kaart verkeerd heeft geïnterpreteerd… Dergelijke nadelen kunnen echter makkelijk in
nagesprekken en reflecties op examens vastgesteld worden.
Jumbled text
Na het beluisteren van een tekst wordt de leerlingen een vereenvoudigde ongeordende versie van de tekst
voorgelegd. Door de verschillende onderdelen correct te ordenen, tonen ze hun tekstbegrip aan. Ze letten hierbij
vooral op de structuurmarkeerders in de tekst. Ook dit is een valide test.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
65
D/2004/0279/042
Gapped text
Hier tonen de leerlingen aan dat ze bepaalde details van de tekst hebben begrepen door specifieke weggelaten
woorden in te vullen.
Echt globaal begrip wordt bovendien getoetst wanneer de in te vullen zinnen op een andere (meestal
eenvoudiger) manier werden geparafraseerd.
Short-answer questions
Deze testvorm vervangt de ‘open vragen’ over een tekst: het antwoord wordt door de leerkracht gedeeltelijk
voorgeformuleerd. Op die manier worden de grammaticale fouten ook beperkt. De open-vragen-toetsvorm
verlangt immers van de leerling niet enkel tekstbegrip – het herkennen van het juiste antwoord – maar ook het
zélf formuleren ervan: hoe moeten dan grammaticale fouten worden gesanctioneerd? Bij het demonstreren van
luistervaardigheid kan grammaticale nauwkeurigheid maar in zoverre een rol spelen als ze echte communicatie
in de weg staat. Klinkt het antwoord dus correct indien gesproken, dan wordt het als juist aangerekend: de
leerling heeft de boodschap immers begrepen.
Nauwkeurigheid bij het formuleren van het antwoord en spelling kunnen in andere punten (kennisinhouden) mee
worden verrekend. Een luistertest waarbij de leerlingen perfect tekstbegrip demonstreren, maar zakken omdat ze
te veel grammaticale fouten bij het neerschrijven van het juiste antwoord hebben gemaakt, is niet valide.
Note taking
De leerlingen bewijzen begrip van de tekst door zelf goede notities bij een te beluisteren tekst te maken. Ook
kunnen door de leerkracht aangemaakte notities (in de vorm van een plan) door de leerlingen tijdens het
beluisteren worden aangevuld.
Het gaat hier om een testvorm die vanuit verschillende invalshoeken aan te bevelen is. Notities maken is een
authentieke testvorm: in dagdagelijkse (al dan niet professionele) situaties komt het niet zelden voor dat je
tijdens of net na het luisteren bepaalde zaken schriftelijk moet noteren.
Hoe komt het dat dergelijke interessante testvorm toch relatief weinig in luisterexamens opduikt? Naast de
tijdsdruk speelt de scoorbaarheid ongetwijfeld een rol: het is allicht moeilijker het aandeel schrijfvaardigheid – en
de fouten die dit met zich kan meebrengen – correct te verrekenen en aldus toch een valide luistertest te
behouden. Toch blijft dit een manier van werken die omwille van zijn authenticiteit, om te beginnen tijdens de les
en vervolgens in tests, meer aandacht verdient.
De moeilijkheid van het schrijven in de vreemde taal vervalt wanneer de notities in het Nederlands genomen
worden: dit is een valide testvorm binnen het kader van de gestelde luisterdoelstellingen. Zo kan bij het
beluisteren van moeilijke teksten (zoals het nieuws) de opdracht bijvoorbeeld luiden: “Formuleer in het
Nederlands: Waarom heeft de minister nu eigenlijk ontslag genomen? Waarom staken de arbeiders van dit
bedrijf? Waarom hebben de verkiezingen zulke aardverschuivingen met zich meegebracht?”
Ook dit beantwoordt aan de dagdagelijkse situatie: je luistert naar de radio en op iemands vraag wat er juist
gezegd werd, antwoord je in je moedertaal. Wie minder goed scoort in schrijven, kan hier bewijzen in staat te zijn
een tekst echt te begrijpen. Dit is een vorm van inhoudelijk vertalen, zoals gespecificeerd in ons stuk over
woordenschat.
Taalgerichte opdrachten: hoe formuleert de tekst…?
Meer taalgerichte opdrachten kunnen voor het testen van de luistervaardigheid worden gebruikt. In onderstaande
voorbeelden gaat het om microvaardigheden, zoals het gebruik maken van de context, die voor de ontwikkeling
van de luistervaardigheid heel belangrijk zijn: het kan dus zinvol zijn te toetsen of leerlingen deze vaardigheden
bezitten. Bij deze taalgerichte opdrachten wordt van de leerlingen verwacht dat ze de tekst gaan scannen op
zoek naar specifieke details in de tekst, dit in tegenstelling tot skimming waar leerlingen de hoofdgedachten van
de tekst moeten weergeven.
4.5.2
Lezen
De leerlingen moeten in staat zijn authentieke ‘teksten’ van verschillende aard te begrijpen, gaande van brieven
over rapporten en artikels tot literaire teksten. Het gaat hierbij telkens om niet-bestudeerde, nieuwe teksten.
Ook hier moet de leerkracht de traditionele testvormen – true/false-questions en matching – aanvullen met
testvormen die omwille van hun representativiteit ten opzichte van de doelstellingen van modern
vreemdetalenonderwijs zeker een plaatsje verdienen in ons testrepertorium. In dit lijstje komt de opgave ‘hardop
lezen’ niet voor: hardop lezen is geen vorm van leesvaardigheid, wel van spreekvaardigheid: het gaat hier
inderdaad om een microvaardigheid bij het spreken.
66
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Voorbeelden van technieken om leesvaardigheid te testen
True/false-questions
De leerkracht formuleert rond kernbeweringen in de tekst true/false-beweringen.
Om werkelijk tekstbegrip te testen is het bij het opstellen van de testitems belangrijk de vragen of zinnen op een
eenvoudiger manier te formuleren dan in de oorspronkelijke leestekst. Een eenvoudige omschrijving is allicht het
best. Wanneer leerlingen die begrijpen, demonstreren zij meteen dat ze de authentieke tekst minstens globaal
begrijpen.
Het invoegen van een derde optie “Wordt niet vermeld” maakt de test een stuk moeilijker en is daarom eerder
geschikt voor niet-beginnelingen, de doelgroep van dit leerplan dus.
Matching items
Voor het testen van leesvaardigheid is dit zeker een betrouwbare testvorm: er wordt enkel begrip getest. De
leerlingen hoeven zelf geen taal te produceren.
Jumbled text
Na het lezen van een authentieke tekst worden de leerlingen met een vereenvoudigde, maar geparafraseerde
versie geconfronteerd. Door de verschillende onderdelen correct te ordenen, demonstreren ze hun tekstbegrip
en hun strategiegebruik: herkennen van structuurmarkeerders. Het is ook mogelijk dat elke zin in de
ongeordende tekst verwijst naar een bepaalde paragraaf in de moeilijkere basistekst. In dat geval vallen we terug
op de matching-techniek waarvan hierboven sprake.
Tijdens de les biedt deze vereenvoudigde versie een heel interessante instap naar de veel moeilijkere tekst. De
leerlingen zoeken uit naar welk stuk in de basistekst de zinnen uit de vereenvoudigde versie verwijzen. Als
testvorm is deze manier van werken dus zeker valide.
Information transfer
Leerlingen demonstreren hun tekstbegrip door informatie uit de gelezen tekst te gebruiken om een route op een
kaart uit te stippelen, informatie uit de tekst in een tabel te rangschikken, een afbeelding tijdens het lezen te
labellen, opdrachten uit te voeren op basis van de uit de gelezen tekst gehaalde informatie.
Bij het scoren komt heel wat kijken: bij fouten is het immers niet altijd duidelijk of de leerling de tekst niet goed
heeft begrepen dan wel de kaart verkeerd heeft geïnterpreteerd. Dergelijke nadelen kunnen echter makkelijk in
nagesprekken en reflecties op examens vastgesteld worden.
Cloze
Een voorbeeld: People today are quite astonished by the rapid improvements in medicine. Doctors … (1) becoming more specialised and … (2) drugs are appearing on … (3) market daily.29
In de wetenschappelijke literatuur wordt de cloze-test door de enen beschouwd als een test die globaal
tekstbegrip toetst (op macro- of discourse-niveau), door anderen als een test die gewoon begrip op woordniveau
toetst. Het blijft dus een controversieel onderwerp. Allicht kan je zelf oordelen dat (1) en (3) inderdaad geen
begrip op macroniveau vergen, maar enkel kennis van grammaticale structuren.
Het is dus belangrijk – bij het vaststellen van welk hoeveelste woord men zal weglaten – de proef even op de
som te nemen en te controleren of leerlingen werkelijk de context moeten begrijpen om het juiste woord te
kunnen invullen.
Short-answer questions
Een veel voorkomende toetsvorm zowel bij lees- als luisterteksten is deze manier van testen waarbij het
antwoord wordt voorgeformuleerd. Zo worden ook de taalfouten beperkt. Wat en hoe evalueren we als de
leerling inhoudelijk het juiste antwoord heeft geproduceerd, maar in een povere taal met heel wat taalfouten? Om
een valide leestest te hebben, kan de grammaticale nauwkeurigheid maar in zoverre een rol spelen als ze echte
communicatie in de weg staat. Dit principe wordt ook in internationale examens toegepast. Slechte spelling wordt
niet in scores op leestests verrekend.
Note-taking
Uitgaande van een skeleton van de tekst wordt aan leerlingen gevraagd de tekst vanuit de lectuur aan te vullen.
Dit is een heel waardevolle cognitieve strategie. Leerlingen demonstreren hetzelfde tekstbegrip als ze een
mindmap in plaats van een plan van de tekst of schema gebruiken.
29
COHEN, Andrew D., Strategies in Learning and Using a Second Language, Addison Wesley Longman Limited, 1998.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
67
D/2004/0279/042
In alle gevallen gaat het om een betrouwbare valide test voor leesvaardigheid die ook omwille van zijn positief
washback effect zeker aan te bevelen is. Net zoals bij het testen van de luistervaardigheid kan de boodschap
ook in het Nederlands vertaald of hertaald worden.
Summarising
De leerlingen moeten een tekst lezen en daarna een samenvatting van de tekst schrijven.
Dit is een test die ook bij schrijven zou kunnen worden ondergebracht. Het is duidelijk een complexe,
geïntegreerde test waarin zowel het lezend begrijpen als het schriftelijk produceren van de hoofdgedachtes in de
geschreven tekst (skimming) centraal staan. Ook het verbinden van de hoofdgedachtes met
structuurmarkeerders is complex als schrijfvaardigheidsgedrag.
How does the text formulate?
Een voorbeeld: Guessing from context: what could be the meaning of the underlined word?
Het gaat hier om microvaardigheden, maar voor het testen van deelvaardigheden is deze manier van testen toch
heel zinvol. Afleiden uit de context is immers een strategie waarover leerlingen moeten beschikken om een tekst
te begrijpen.
4.5.3
Spreken
Ontwikkeling van de spreek- en gespreksvaardigheid wordt in de eindtermen en dit leerplan als een primordiale
doelstelling omschreven. Het vrije, creatieve spreken hoort dus tot de basisdoelstellingen van dit leerplan.
Dit betekent concreet dat we ons bij de ontwikkeling van de spreek- en gespreksvaardigheid niet kunnen
tevreden stellen met het nabootsen van en omgaan met bekende structuren en woorden in een vooraf
bestudeerde context (kennisniveau) of in een nieuwe context (transfer). Willen de leerlingen in een taal goed
kunnen functioneren, dan moeten ze zelf nauwkeurig en vlot een authentieke boodschap kunnen overbrengen.
Hou als leerkracht dus zeker dit taxonomisch niveau – het vrije, creatieve spreken – als einddoel in het oog.
Het testen van de spreek- en gespreksvaardigheid verloopt op verschillende manieren: in bepaalde scholen
wordt vooral met gespreide evaluatie gewerkt, waarbij de tests deel uitmaken van de mondelinge activiteiten. In
andere scholen worden speciale testmomenten voorzien op het einde van elk semester. Om de betrouwbaarheid
te vergroten, houden nog andere leerkrachten het dan weer bij een combinatie van gespreide evaluatie én een
proef op het einde van elk semester.
Hoe de evaluatie van de spreekvaardigheid wordt georganiseerd, is een afspraak die binnen de vakgroep, door
de school zelf dient bepaald.
Om het testen van de spreekvaardigheid zelf te optimaliseren en aldus een positief washback effect te
verkrijgen, lijken ons volgende twee zaken heel belangrijk:
Het is voor onze leerlingen niet altijd even duidelijk wat de doelstellingen voor spreken inhouden en wat op dat
vlak van hen wordt verwacht. Moeten ze modeldialogen kunnen naspelen rond de in het leerboek aangeboden
en bestudeerde topics (kennisniveau)? Of ze naar andere, gegeven situaties kunnen variëren (transferniveau)?
Of nog: moeten ze binnen gegeven situaties inhoudelijk volledig op eigen initiatief authentieke boodschappen
kunnen verwoorden (dit is het hoogste taxonomisch niveau voor vreemdetalenonderwijs: vrij spontaan gebruik)?
Tenzij leerlingen duidelijk te horen krijgen wat ze moeten kunnen doen en met welke graad van beheersing,
tenzij ze dit via voorbeelden ook geconcretiseerd krijgen, blijft dit voor hen erg onduidelijk. Zo is het begrijpelijk
dat sommige leerlingen tests en examens met onzekerheid en angst tegemoet zien. Deel dus de criteria voor de
beoordeling mee en moedig de leerlingen aan daarop te reflecteren. Ook dat is immers leren leren.
Om de objectiviteit bij de evaluatie van de spreekvaardigheid te vergroten, gebruiken al heel wat leerkrachten
volgende parameters. Ze verwijzen elk naar een belangrijk aspect van de mondelinge taalvaardigheid. De
globale beoordeling (holistic scoring) wordt door deze meer analytische beoordeling (analytic scoring) wellicht
objectiever en in elk geval transparanter en betrouwbaarder voor de leerlingen.
Vijf criteria worden doorgaans onderscheiden:
Uitspraak en intonatie: Goed? Weinig of sterk beïnvloed door het Nederlands? Komen zware uitspraakfouten
voor? Articulatie?
68
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Woordenschat: Gebruikt de leerling een eenvoudige, rijke woordenschat? Moet de leerling veel/weinig naar het
juiste woord zoeken?
Grammatica: Zijn de zinnen grammaticaal correct? Veel/weinig grammaticale fouten?
Vlotheid (soepelheid in het gebruik van de taal): Maakt de leerling gebruik van verbindende zinnen? Zijn er
veel/weinig pauzes waarin de leerling ‘stokt’?
Inhoud: Is wat de leerling zegt, de inhoud dus, aangepast aan de communicatiesituatie? Bereiken de leerlingen
hun doel, weiden ze niet nodeloos uit? Zijn ze wel to the point? Houdt de leerling het bij het thema? Is wat wordt
gezegd ook begrijpelijk?
Hoe zinvol dergelijke kwalitatieve criteria ook zijn, hoe goed ze ook bijdragen tot een grotere betrouwbaarheid
van de test spreekvaardigheid, ze schieten ten dele hun doel voorbij als de leerlingen zelf ze niet kennen, er niet
mee kunnen omgaan, niet weten op welke manier ze voor spreekvaardigheid worden geëvalueerd. Wijs de
leerlingen dus op deze criteria, om hun motivatie te versterken en hen tot zelfstandiger talenleerders te maken.
Breng bijvoorbeeld via een korte checklist een reflectie daarop op gang.
Voorbeelden van technieken om spreekvaardigheid te testen
Retelling stories/ oral presentation
Aan leerlingen wordt gevraagd de inhoud van een gelezen tekst, verhaal weer te geven.
Een voorbeeld: Tell the legend of the Hound of The Baskervilles in your own words.
Het navertellen – wanneer dit in de klas expliciet werd geoefend – is taalgedrag op het kennisniveau. Om de test
valider te maken, en enkel spreekvaardigheid en niet bijvoorbeeld een goed geheugen te testen, kunnen we de
leerlingen sleutelwoorden aanbieden. Wordt aan leerlingen gevraagd het verhaal vanaf een gegeven punt voort
te zetten zonder dat het vooraf werd gelezen (zie hypothesevorming als didactische oefenvorm), dan gaat het
om vrij, creatief spreken.
De test wordt authentieker en minder voorspelbaar door de stereotiepe, eenvoudige vraagstelling te vermijden:
zo kunnen leerlingen een kort tekstfragment uit het gelezen verhaal aangeboden krijgen. Ze moeten het duiden
binnen het geheel van het verhaal. Zo kunnen we vermijden dat leerlingen stukken tekst gewoon van buiten
leren en die dan op het examen ‘spuien’. Dit soort testgedrag van leerlingen is eerder typisch voor vragen die
zich op het eenvoudige kennisniveau situeren. Door aan leerlingen een nieuw verhaal aan te bieden dat ze
moeten navertellen, wordt enkel spreekvaardigheid op het niveau van vrij, spontaan gebruik getest.
Vanzelfsprekend worden in dit geval geen punten afgetrokken voor het onnauwkeurig weergeven van de inhoud.
Het is immers geen geheugentest.
Nog een voorbeeld: Present what you consider to be the ideal school system.
Als de leerlingen een aantal teksten hebben gelezen rond dit onderwerp, is dit een inhoudsvalide vraag.
In het kader van zelfstandigheidsbevordering wordt de opgave nog authentieker en interactiever
(strategiegebruik wordt immers impliciet meegetest) wanneer de leerlingen wordt gevraagd dit onderwerp voor
het mondeling examen niet enkel voor te bereiden op basis van de in de klas bestudeerde teksten, maar ook via
de exploratie van een relevante website (bijvoorbeeld: www.edunet.uk) hun keuze van één, twee of drie
bijkomende ‘ideale scholen’ te motiveren. Ook voor de leerkracht die dit mondelinge examen pakweg 25 keer
moet afnemen, is dit beslist een stuk boeiender. Tenslotte is het inbouwen van options op zich motiverend voor
de leerlingen en mogen we ons aan een positief washback effect verwachten.
Oral interview
De leerlingen beantwoorden spontaan en automatisch (dat betekent hier: onvoorbereid) vragen die de leerkracht
op hen ‘afvuurt’. De vragen peilen niet in de eerste plaats naar kennis van bepaalde behandelde leerinhouden,
wel naar de verworven interactieve communicatieve vaardigheid in verband met een topic. Ook kan hier getest
worden of de leerlingen informele, idiomatische uitdrukkingen die nodig zijn om de interactie vlot te laten
verlopen (zie ook adjacent pairs), goed kunnen toepassen.
Een voorbeeld: What’s your name? Could you spell it? Can you tell me the time? How are you today? What were
you doing at this time last week?
Het betrouwbaar scoren van dergelijke tests vormt vaak een probleem voor de leerkracht. Het antwoord kan in
twee onderscheiden gevallen inhoudelijk kloppen, maar in het ene geval talig veel beter, nauwkeuriger, rijker en
complexer geformuleerd zijn dan in het andere. Daarom lijkt het ons zinvol hiermee in de scores rekening te
ouden en een inhoudelijk naast een formeel criterium te gebruiken om de validiteit te vergroten.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
69
D/2004/0279/042
Deze testvorm wordt niet exclusief in mondelinge examens gebruikt. Ook in schriftelijke examens duikt zij vaak
op: het ligt voor de hand dat telkens andere criteria zullen meespelen in de evaluatie.
Interaction with peers/discussion between candidates
In dit type van spreekvaardigheidstest nemen twee leerlingen tegelijk aan de mondelinge test deel. Ze proberen
tot een vergelijk te komen op basis van consensus activities:
•
Ze proberen een informatiekloof te overbruggen. Daarbij beschikken ze elk over een verschillend stuk
informatie.
•
Ze proberen een standpunt voor of tegen een bepaalde stelling te verwoorden.
Bijvoorbeeld: Top sports players are massively overpaid of waarom niet It’s unfair to judge pupils by their exam
results.
Het spreken verloopt minder voorspelbaar en veel authentieker door deze spontane interactie tussen de twee
leerlingen. Problemen rijzen bij het vormen van duo's: leerlingen voelen zich nogal eens benadeeld als ze
toevallig samen met een (voor spreken) minder sterke leerling worden geëvalueerd. Anderzijds ervaren ze dit
zelf als minder stresserend, omdat ze met gelijken praten. Deze testvorm laat bovendien ook toe het gebruik van
conversation gambits te testen: “I don’t agree”, “I can see your point”, “Do you mean that…?”
Omwille van deze voordelen lijkt dit ons – in combinatie met andere evaluatiemomenten – zeker een testvorm
die door zijn authenticiteit en zijn positief washback effect de moeite waard is.
Cued dialogue
Aan leerlingen worden zogenaamde blank dialogues gegeven: de rol van de ene spreker wordt hen ter
beschikking gesteld. Zij moeten de andere rol aanvullen.
Het gaat hier om het toetsen van spreekvaardigheid op kennisniveau als het gaat om identieke dialogen. Gaat
het om een nieuwe, ongekende combinatie van overigens vertrouwde zinnen en structuren, dan situeert dit
taalgedrag zich tijdens de test op transferniveau.
Het is duidelijk dat we met deze testtechniek weliswaar wel de spreekvaardigheid, maar niet het vrije, creatieve
spreken op taxonomisch niveau 3 testen zoals dat in andere testtypes wel het geval was.
Questions and requests for information
Teksten van leerboeken worden gekozen op grond van de boeiende (culturele) inhouden die ze overbrengen; die
inhouden maken dan weer voorwerp uit van de evaluatie. Vooral in de tweede en derde graad wordt de inhoud
van de gelezen en beluisterde teksten gebruikt om mondelinge taalvaardigheid te evalueren. Het gaat hier vaak
om kennis van culturele leerinhouden.
Men zou kunnen stellen dat een test waarbij leerlingen hun mondelinge taalvaardigheid moeten bewijzen door
het te hebben over de oorzaken van de Ierse moeilijkheden geen valide test is. Deze test lijkt ons echter wel
valide op voorwaarde dat dit leerinhoud was in de loop van het jaar én deze doelstellingen ook duidelijk aan
leerlingen werden meegedeeld. Bovendien moeten leerkrachten zich bij de interpretatie van het antwoord bewust
zijn dat zij ook inhoudelijke feitenkennis mee-evalueren en daar in hun evaluatie rekening mee houden. Zo
kunnen zij in bepaalde klassen de inhoud in sleutelwoorden ter beschikking stellen, en het in taal omzetten of
‘vertalen’ als inhoud van de test zien. In sterkere klassen kunnen we ons best voorstellen dat de leerkracht de
oorspronkelijke opgave een zinvolle uitdaging vindt. Hoe dan ook zal bij de evaluatie ook het inhoudelijke aspect
een rol spelen. Dit is heel wat minder het geval in het eerste testtype dat we hierboven hebben besproken:
retelling stories.
Een voorbeeld: Which of the students met in the video extract on ‘Student Life’ would you like to share a room
with?
In dit voorbeeld moet de leerling ook zijn inhoudelijk-culturele bagage bewijzen: hij zal in zijn antwoord inderdaad
heel wat culturele leerinhouden moeten ter sprake brengen. De persoonlijke stellingname maakt de test echter
flink wat minder schools, authentieker en rijker.
Picture description
Spreekvaardigheidstests worden authentieker en het spreken gebeurt spontaner wanneer foto's, echt
beeldmateriaal of reële voorwerpen worden gebruikt. Tijdens het mondeling examen kan bijvoorbeeld aan twee
leerlingen worden gevraagd dat ze rond dit visueel materiaal elk drie vragen stellen, die dan door de partner
worden beantwoord. Meteen is daarmee ook een voorwaarde vervuld om de test interactiever en authentieker te
maken. Het gaat hier om een vorm van vrij, creatief spreken.
70
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Role play
De leerlingen spelen het rollenspel op basis van diagrammen die de rollen weergeven, sleutel- of trefwoorden,
rolkaarten (al dan niet met bijhorende woordenschat), spreekopdrachten in telegramstijl.
Het gaat hier om spreekvaardigheid op kennisniveau bij geziene teksten, om transferniveau bij opnieuw
gecombineerde teksten. Om het vrije, creatieve spreken via een rollenspel te testen kan volgende testvorm: de
leerlingen hebben vooraf een tekst gelezen, bijvoorbeeld over The Prolific Writer, Barbara Cartland. Ze bereiden
een rollenspel voor tussen de jarige Cartland en de jonge journalist die haar bij deze gelegenheid interviewt.
4.5.4
Schrijven
Over de eenvoudige, formele schrijfoefeningen en tests – waar de aandacht van de leerling op het correct
invullen van die ene grammaticale vorm of dat ene woord is gevestigd – kunnen we hier heel kort zijn. Ze zijn
meestal op het eenvoudige kennisniveau te situeren. Slechts als de leerkracht de moeite doet ze naar een
andere situatie te transponeren, kan van transfer sprake zijn. Hoe dan ook, deze puur formele schrijfoefeningen
hebben hun plaats in de les en dus ook in de tests, maar horen thuis en zullen worden verrekend in het
grammatica- en woordenschatonderdeel (dat maximaal 40% van het totale puntenaantal inneemt).
De communicatieve schrijfoefeningen waar leerlingen zich vrijer uitdrukken, liggen op een hoger taxonomisch
niveau: vrij, creatief of spontaan gebruik. Precies omdat andere criteria zoals keuze van woorden, vlotheid bij het
schrijven en juist overbrengen van de inhoud belangrijk zijn, zullen deze communicatieve schrijfoefeningen nooit
enkel op grammaticale criteria, zoals juistheid bij het spellen of correcte morfologie worden geëvalueerd.
Als hiermee rekening wordt gehouden, is de test ook valide. Duidelijke afspraken met leerlingen en grondige
nagesprekken zijn belangrijk om de transparantie op dit vlak te verhogen.
Voorbeelden van technieken om schrijfvaardigheid te testen
Formele schrijftests van het type: vul in, transformeer…
Ook puur formele schrijftests die op het eenvoudige kennisniveau te situeren vallen, worden het best binnen
authentieke gebruikscontexten geplaatst. Zo wordt de test rond woorden als arrival date, number of nights,
number of adults, ages, accommodation required, double bed, single, other requirements such as vegetarian diet
stukken authentieker wanneer de leerlingen deze in een echt document via computer moeten invullen. Vragen
stellen in een interview wordt een authentiekere opgave dan bevestigende zinnen in vragen transformeren. Hier
wordt duidelijk hoe goede tests de leermotivatie van leerlingen kunnen versterken.
Invullen van tekstballonnen
Een voorbeeld. Leerlingen krijgen een foto van een school aangeboden met de opgave: beschrijf je school. Of
nog: de leerlingen krijgen een postkaart en moeten de afbeelding (in de tekst die ze schrijven) verwerken.
Gaat het om afbeeldingen waarmee de leerlingen vertrouwd zijn, dan situeert hun taal-testgedrag zich op het
eenvoudige kennisniveau. Gaat het om nieuwe situaties, dan wordt transfer van hen verwacht.
Zodra leerlingen langere teksten moeten schrijven en daarbij zelf de inhoud min of meer kunnen bepalen, valt
hun taalgedrag op het niveau van vrij, creatief gebruik te situeren: een langere, samenhangende tekst schrijven
is duidelijk moeilijker dan een zin goed opbouwen.
Dialogen opstellen
Een voorbeeld: Complete this dialogue using the keywords – complete this dialogue according to the instructions
given.
Nog een voorbeeld: Write a dialogue. This is the situation: you want to travel to London and come back the same
Sunday. You want to be there before 8 p.m. The only thing you know is the price.
Om de schrijfvaardigheid te testen, wordt in sommige examens in de derde graad aan leerlingen gevraagd
dialogen schriftelijk te maken. Terecht kan hier de vraag worden gesteld of het hier om schrijfvaardigheid gaat:
vanuit communicatief standpunt ligt het immers niet onmiddellijk voor de hand dat je schrijfvaardigheid via deze
testvorm gaat testen: je schrijft dialogen in het dagelijkse leven niet uit: je spreekt ze. De face validity van deze
test is eerder beperkt. Om dezelfde reden lijkt ons een schrijftest waarin leerlingen een telephone conversation
moeten neerschrijven ook niet kunnen.
We kunnen ons echter best voorstellen dat deze testvorm een vaste plaats in onze examens zal blijven innemen.
Met het oog op het objectiveren van cijfers komt dit inderdaad als een heel betrouwbare testvorm over. Toch
willen we hier een pleidooi houden om schrijfvaardigheid vooral te testen met oefenvormen die nauwer
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
71
D/2004/0279/042
aansluiten bij de reële omgang met taal. Bijvoorbeeld: chatten rond bepaalde onderwerpen komt neer op virtueel
schrijven van een dialoog. Een kort berichtje op een post-it (leg uit waarom je laat komt), brieven, kaartjes, een
dagboek… zijn andere voorbeelden van authentiek schrijfgedrag.
Schrijftests op basis van in de klas behandelde leerinhouden
Heel wat schrijfvaardigheidstests hebben als inhoud niet het vrije, creatieve schrijven waar de inhoud volledig
door de leerling wordt bepaald, maar zijn gebaseerd op kennisinhouden van de behandelde teksten. Dit is
taalgedrag op het kennisniveau. Een examen schrijfvaardigheid dat uitsluitend uit dergelijke beperkte
schrijfopdrachten bestaat, is niet valide ten opzichte van de doelstellingen van de leerplannen. Leerlingen scoren
vaak heel hoog op zulke kennisvragen en krijgen dan de verkeerde indruk dat ze heel goed zijn voor Engels,
terwijl ze eigenlijk niet vrij hebben leren schrijven. Vul deze beperkte schrijfopdrachten dus aan met creatievere
vormen van schrijven, zoals besproken hieronder.
Deze vorm van schrijfoefening zal anders moeten worden geëvalueerd dan schrijfopdrachten van het type Write
a letter to a friend of yours… Welke rol speelt naast de eigenlijke feitenkennis het vlot en goed formuleren in de
evaluatie? Hoe worden die tegenover elkaar afgewogen? Dergelijke vragen moeten met het oog op de
doelstellingen vooraf duidelijk worden beantwoord. Op grond van de genomen beslissingen moeten de
testresultaten worden geïnterpreteerd en consequent worden toegepast: pas dan kan de test als valide worden
beschouwd. Bovendien moet duidelijk zijn dat het examen naast dit type vragen ook meer creatieve
schrijfopdrachten moet bevatten.
Omgekeerd komt het ook voor dat leerlingen heel slecht scoren omdat ze de inhoud van de tekst onvoldoende
hebben bestudeerd. Daarom proberen heel wat leerkrachten het probleem van de feitenkennis te omzeilen door
sleutelwoorden, een kort plan van de te verwoorden inhouden mee te geven.
Schrijfoefeningen uitgaande van een headline, regel, woord
Ook deze oefeningen kunnen als voorbeeld van vrije schrijfopgave worden beschouwd, niettegenstaande het feit
dat een aantal woorden worden opgegeven die in the composition/ essay moeten voorkomen.
Schrijfoefeningen geïntegreerd met andere vaardigheden
Een voorbeeld: Listen to the story and write a text in which you retell the story you heard.
Het evalueren van deze complexe opgave is niet zo eenvoudig. Geef je punten voor de juiste weergave van het
verhaal? Trek je punten af voor de gemaakte grammaticale fouten? Hoe zwaar wegen die door? Dat valt af te
spreken binnen de vakgroep.
Nog een voorbeeld: Watch the BBC video fragment ‘Children in Poverty’. Write an essay about ‘Would you consider these children little devils or victims of our modern society?’
De door de leerlingen geschreven teksten zullen niet enkel een indicatie zijn van hun schrijfvaardigheid, maar
ook van hun luistervaardigheid. Als we daarmee in onze beoordeling geen rekening houden, is deze test niet
valide.
Volledig vrije schrijfopdrachten
De leerlingen schrijven bijvoorbeeld een tekst waarin ze een gelezen boek aanbevelen.
Deze vrije schrijfopdrachten, die volledig op het creatieve niveau te situeren vallen, zullen nooit uitsluitend op
grammaticale nauwkeurigheid worden geëvalueerd. Met het oog op de doelstellingen zullen criteria (zoals
spelling, grammatica, woordenschat, vlotheid, inhoud en structuur) zorgvuldig worden gewogen en in het
eindresultaat worden verrekend.
4.6
Het testen van de lexicale vaardigheden
Het testen van lexicale vaardigheden
De leerplannen formuleren concrete toepasvaardigheid als doelstelling. De vragen die we voor woordenschat
stellen, moeten zich dus niet enkel op het eenvoudige kennisniveau bevinden (als het ware letterlijk uit de cursus
geplukt). We moeten er minstens voor zorgen dat van de leerlingen transfer naar een andere, gelijksoortige
situatie wordt verwacht.
De wetenschappelijke literatuur rond woordenschatverwerving maakt ook duidelijk dat de verwerving van
ongekende woorden optimaal verloopt via contexten, semantische samenhangen en associaties. Het is dus
belangrijk het werken rond functionele, authentieke contexten zo sterk mogelijk te stimuleren en tests die enkel
afzonderlijke woorden vragen definitief de rug toe te keren.
72
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Enkele voorbeelden uit de praktijk:
Werken met de semantisch bepalende contexten
He was enormously …(sympathetic) when my father died.
Liever dan de vertaling tussen haakjes te geven waardoor het decoderen van de context overbodig wordt, kan de
eerste letter van het in te vullen woord of een omschrijving worden gegeven.
Uitbreiding (extension)
Lack of sleep interferes …
De leerlingen vullen de zin aan.
Parafraseren
De leerlingen geven dezelfde inhoud op een andere manier weer. Deze testvorm test ook het kunnen gebruiken
van compensatiestrategieën.
Bijvoorbeeld: I will lend you enough money to pay your fees  you can…
In dit soort testtypes wordt de omgang met taal heel wat minder voorspelbaar en authentieker. Er speelt een
portie persoonlijke keuze mee in het weergeven van het juiste antwoord. De leerlingen voelen zich op die manier
persoonlijk sterker betrokken, wat op zich een positieve impact heeft op hun leermotivatie.
Bovenstaand voorbeeld test productief te kennen woordenschat: het woord, de uitdrukking, de collocatie wordt
door de vraagstelling uitgelokt, de leerlingen moeten het woord, de uitdrukking of collocatie zelf produceren. In
woordenschattests waarbij de leerlingen de oplossingen uit een vooraf gegeven lijst Engelse woorden moeten
herkennen, wordt hoofdzakelijk receptieve kennis van de woordenschat getest. Dergelijke testvormen zijn op
zich zinvol, maar kunnen vanzelfsprekend maar een erg beperkte plaats innemen in onze examens. De
doelstellingen in de leerplannen vermelden namelijk productieve beheersing van de nieuwe woordenschat.
Vertaaloefeningen: een blijvende controverse?
We bekijken eerst even twee voorbeelden.
Voorbeeld 1: Say that:
•
je beter de dokter zou roepen: …
•
hij bewusteloos was na zijn hartaanval:…
Voorbeeld 2: Say that:
•
Groot-Brittannië een uitgebreid netwerk heeft van langeafstandsvoetpaden dat heel wat wandelaars
aantrekt.
•
het noorden van Cornwall een gevaarlijke, woeste kustlijn heeft en het zuiden een subtropisch klimaat.
De vertaaloefening van het Nederlands naar het Engels blijft controversieel: het dwingt leerlingen tot woord voor
woord vertalen en sluit onvoldoende aan bij de doelstellingen van het ‘communicatief vreemdetalenonderwijs’.
De gekunstelde vorm van vertaling, waarbij zinnen worden ‘geforceerd’, met het oog op het testen van
grammaticale en lexicale uitzonderingen, moet dan ook worden afgewezen.
Heel wat zinvoller is de inhoudelijke vertaling die ook door het European Framework (Council of Europe, 2001)
wordt opgenomen: het gaat hier om een hertalen van een boodschap, het overbrengen van een boodschap naar
iemand die de taal niet spreekt, wat op zich een heel authentieke situatie is, zelfs in ons kleine landje. Daarom
beschouwen we de hoe-zeg-je-testvormen als zinvol: leerlingen worden immers ook aangemoedigd
compensatiestrategieën te gebruiken, wat dan weer een positief washback effect heeft. Dergelijke testvormen
worden wel eens verkeerdelijk als spreekvaardigheidstest gebruikt. Het gaat hier inderdaad om een zinvolle
voorbereiding op het vrije spreken, maar niet om de doelstelling spreekvaardigheid zoals in het leerplan als
einddoelstelling wordt vooropgesteld.
Een bijzonder interessante én authentieke testvorm is het vertalen in de zin van ‘het weergeven van de inhoud’
van een Nederlands artikel vanuit de lectuur en studie van een of meer doeltaalartikels. Leerlingen moeten
daarbij immers uit het Engelse artikel de specifieke woorden en structuren plukken die ze zullen nodig hebben
om de kerninhoud van het Nederlandse artikel naar de doeltaal te verwoorden. Dit is op zich een heel rijke
werkvorm waarbij veel strategieën moeten worden ingezet.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
73
D/2004/0279/042
4.7
Het testen van grammaticale vaardigheden
Grammatica wordt in het leerplan niet als doel op zich beschouwd, wel als middel om vlotter en nauwkeuriger te
spreken en te schrijven.
Om valide te zijn – representatief t.o.v. de doelstellingen van de leerplannen – moet het grammatica-onderdeel in
onze examens ook de concrete toepasvaardigheid van onze leerlingen testen.
We moeten dus vermijden dat het taalmateriaal (de vragen en zinnen die we gebruiken om bijvoorbeeld kennis
van tijden, werkwoorden of bijwoorden te testen) binnen dezelfde talige context zou gebeuren als die waarin de
nieuwe grammaticale items werden ingeoefend in de klas. In dat geval zou het immers gaan om pure reproductie
van vooraf ingestudeerde kenniselementen gaan (kennisniveau). Daarmee kunnen we onvoldoende controleren
of onze leerlingen de grammaticale kennis ook in nieuwe situaties kunnen gebruiken.
Dit betekent meteen dat grammatica maximaal vanuit en binnen authentieke gebruikscontexten moet worden
getest. Bovenstaande twee aspecten, transfer en authentieke gebruikscontexten, zijn van wezenlijk belang om
de validiteit van onze grammaticatests en examens te waarborgen.
Enkele voorbeelden. Grammaticale vaardigheden toetsen kan aan de hand van vraagtypes:
•
waarbij leerlingen het antwoord vanuit hun persoonlijke situatie kunnen invullen (personaliseren ): (simple
present) What do YOU generally do on Sunday mornings?
•
waarbij leerlingen het antwoord moeten variëren of veranderen;
•
waarbij leerlingen hun kennis in een authentieke, zinvolle context gebruiken: bijvoorbeeld in een minidialoog.
Goed talenonderwijs is authentiek: de validiteit van onze grammaticatests verhoogt dus ook wanneer we erin
slagen de tests werkelijk binnen een authentieke context te plaatsen. Enkele voorbeelden ter verduidelijking:
•
Vraagtypes (who-questions met en zonder gebruik van to do) die traditioneel getest worden via
invuloefeningen, kunnen ook best zo worden getest: de leerlingen bereiden een interview voor op basis van
een gegeven tekst over een bekend persoon.
•
Vaardigheid in het toepassen van de tenses in het Engels, die al te vaak via invul- of
omvormoefeningen van afzonderlijke zinnetjes wordt getest. Gebruik om te checken of leerlingen ook echt weten
wanneer ze een bepaalde tijd moeten hanteren liefst authentieke, doorlopende tekst.
Het testen van kennis van grammaticaregels
Binnen het kader van ons communicatief vreemdetalenonderwijs geven we geen toetsopdrachten die naar
kennis van regels peilen: onze leerlingen moeten weliswaar over een grammaticale werkkennis beschikken,
maar die is receptief en vormt op zich geen voorwerp van evaluatie.
Het testen van de interculturele communicatieve competentie
Interculturele leerinhouden zullen enkel dan het voorwerp van toetsing uitmaken, wanneer ze tijdens de lessen
expliciet aan bod zijn gekomen en leerlingen begeleid en getraind werden in het bereiken van de culturele
leerdoelen. In overleg met de leerlingen zal een aantal culturele leerinhouden worden geselecteerd die expliciet
leerstof voor het examen vormen: daarover worden kennisvragen gesteld, maar ook vragen waarin de leerlingen
de culturele aspecten in een ruimere context moeten plaatsen of met hun eigen leefsituatie moeten vergelijken.
Heel wat doelstellingen rond interculturele communicatieve competentie hebben ook met attitudes te maken. Die
vormen uiteraard geen voorwerp van toetsing.
Men kan zich in het kader van de zelfstandigheidsontwikkeling en autonoom leren in de derde graad ook
voorstellen dat leerlingen zelf een keuze uit de aangeboden culturele leerinhouden mogen maken en die op
basis van verder opzoekwerk verdiepen vóór ze die op een mondeling examen presenteren.
Besluit
De hierboven aangehaalde tests hebben slechts een beperkte of relatieve waarde. In het licht van de 6
kwaliteitscriteria doorstaan ze niet altijd de vuurproef. Bovendien, hoe belangrijk ze ook zijn, tests zijn nooit een
doel op zich, wel een middel om het leren van leerlingen in de goede richting te sturen. Goede examens zullen
daarom steeds een breed palet van testtypes omvatten: gesloten (betrouwbare) opgaven naast meer open,
74
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
geïntegreerde. Als leerkracht moeten we ons bovendien van de relatieve waarde van elk testtype bewust zijn en
ze nemen voor wat ze zijn: een momentopname, één steekproef van hoofdzakelijk cognitieve elementen. In
dergelijke tests werd zoveel buiten beschouwing gelaten wat in het leerproces een heel belangrijke rol speelt,
maar met een test niet gemeten kan worden: affectieve attitudes (zoals motivatie, inzet of sociale vaardigheden)
en het gebruik van strategieën. Het is duidelijk dat binnen het kader van de vernieuwde praktijk binnen ons vto
de hierboven geschetste testpraktijk niet langer de enige vorm van testen kan uitmaken.
Als we met onze tests de leermotivatie van leerlingen en hun zelfverantwoordelijkheid willen bevorderen, moeten
we dringend werk maken van een bredere, meer gevarieerde testpraktijk waarin de bestaande testbatterijen
aangevuld worden met andere vormen van testen zoals portfolio, en alternatieve vormen van zelf- en peerevaluatie.
5
Uitrusting en leermiddelen
5.1
Minimale materiële uitrusting
Onder ‘minimale’ uitrusting verstaat men wat normaal voor elke moderne-vreemdetaalles beschikbaar moet zijn
opdat er een rijke, krachtige leeromgeving zou ontstaan, waarin de leerder zelf de verantwoordelijkheid voor zijn
eigen leren zou kunnen nemen, vanzelfsprekend in dialoog met de leerkracht.
•
een cassetterecorder met goede klankkwaliteit voor klasgebruik;
•
een cd-speler van aangepaste kwaliteit voor klasgebruik: goede klankkwaliteit en met trackaanduiding;
•
een videorecorder met beeldscherm;
•
IN HET KADER VAN ZELFSTANDIGHEIDSONTWIKKELING is het noodzakelijk hen de cassettes, cd’s en
videobanden die horen bij de gebruikte leermiddelen ter beschikking te stellen (via de schoolserver
bijvoorbeeld);
•
een overheadprojector met projectievlak;
•
een wandbord of andere mogelijkheid tot affichering in elk lokaal waar regelmatig taallessen gegeven
worden;
•
verklarende en/of vertaalwoordenboeken, aangepast aan het taalniveau van de leerlingen en in voldoende
aantal; digitale woordenboeken;
•
verplaatsbaar meubilair voor flexibele opstelling.
5.2
Bovendien
•
moeten de leerlingen geregeld toegang hebben tot de pc-lokalen met een internetaansluiting om ook ICTvaardigheden in al zijn aspecten, ook voor Engels en via activiteiten in het Engels, volwaardig te
ontwikkelen;
•
moeten zij in de klas of in de mediatheek kunnen raadplegen:

grammatica's of grammaticale compendia;

leesmateriaal;

aanvullend luistermateriaal;

naslagwerken, inclusief cd-rom's;

een internetaansluiting;

algemene software en software bij leermiddelen.
In zoveel mogelijk klassen zou minstens één pc met internetaansluiting voor consultatie voorhanden moeten zijn.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
75
D/2004/0279/042
6
De Vrije ruimte
De lessentabellen voor de derde graad ASO laten de scholen, afhankelijk van de studierichting, één tot vier
uren ruimte. Dit is de Vrije ruimte. Een school/scholengemeenschap bepaalt autonoom hoe zij de lessentabel
aanvult tot 32 uren. De Vrije ruimte biedt een extra stimulans om als schoolteam verder werk te maken van
onderwijsvernieuwing en om de lopende experimenten en projecten in het reguliere lestijdenpakket een plaats
te geven. Het VVKSO suggereert, behalve invulling met vakken: zelfstandig leren/seminaries, overgang naar
hoger onderwijs, vakoverschrijdende thema’s, projecten en ook clustering van vakken.
Hieronder vind je een aantal voorbeelden van clustering. Het zijn suggesties met telkens vermelding van de
betrokken vakken. Een bundeling van alle thema’s vind je terug in het Inspiratiehandboek Werken in de Vrije
ruimte. Hierin wordt ook aandacht besteed aan methodieken, inhouden, evaluatievormen en aan de praktische
consequenties voor de schoolorganisatie (infrastructuur, uurrooster).
We hopen dat deze vakkencombinerende thema’s je inspireren om met collega’s een initiatief op maat van de
studierichting(en) en van de school uit te werken. Een multidisciplinaire benadering kan, in combinatie met het
uitdiepen van nieuwe didactische werkvormen, die ook al aan bod komen binnen het vak, een meerwaarde
betekenen voor leraar én leerling.
In dit hoofdstuk lichten we drie thema’s toe die zinvol en vakoverstijgend kunnen uitgewerkt worden binnen het
kader van de vrije ruimte. Het staat elke leerkracht uiteraard vrij hierbij andere vakken te betrekken.
SUGGESTIES VOOR INVULLING VRIJE RUIMTE – VAKKENCOMBINERENDE SAMENWERKING
6.1
Thema 1: Stalin
1
Betrokken vakken: geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst, muziek
2
Beschrijving: naar aanleiding van de 50e verjaardag van de dood van Stalin werd in de internationale pers
veel aandacht besteed aan de historische figuur van Stalin en aan de donkere periode uit de 20e-eeuwse
geschiedenis die met zijn naam wordt verbonden.? Het artikel ‘Inside Stalin’s Terror’ (Financial Times, 1
March 2003) verhaalt de zoektocht van de FT-journalist Stefan Wagstyl naar de goelag waar zijn moeder 60
jaar geleden vanuit Oost-Polen werd naartoe gebracht. Het artikel zelf levert een aantal boeiende links van
geschiedkundige, aardrijkskundige of ethische aard: Wat was het lot van de vele vluchtelingen die vanuit
Polen naar Rusland gedeporteerd werden? Wat was de betekenis van Stalin voor het toenmalige Rusland?
Hoe leeft hij verder in dictaturen tot op vandaag? Het kan tevens de aanzet vormen tot verdere research
omtrent Russische kunstenaars in het algemeen, de muziek van Sergei Prokofiev in het bijzonder.
In de vakkencombinatie kan een samenwerking met geschiedenis de figuur en het regime van Stalin in
een breder kader plaatsen via toevoeging van enkele relevante concrete kaderende probleemstellende
vragen:
•
Hoe is de dictatuur van Stalin mogelijk geweest?
•
Propaganda als wezenlijk onderdeel van de dictatuur
•
Tijdsgebondenheid van dit soort dictatuur: Is dit soort dictatuur heden ten dage nog mogelijk?
•
Wisselende beeldvorming rond Stalin (communist, Russisch dictator, …) en een toepassing van de
historische methode
•
Plaats van Stalin op de relevante langetermijnlijnen van de hele Russische geschiedenis én van de tijd
waarin hij geleefd heeft. Stalin situeren op de relevante diachrone en synchrone doorsneden/ tijdskaders.
3
Werkvormen: in een eerste fase wordt het artikel gelezen. Via mindmapping (cf.bijlage) wordt een aantal
links in kaart gebracht: de informatie die het artikel levert, wordt gestructureerd samengevat. Het artikel
wordt talig verwerkt. Het artikel bevat impliciet ook heel wat vragen die leiden naar geschiedkundige en
76
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
socio-economische achtergronden van Rusland in het verleden en nu. In een volgende fase bereiden de
leerlingen dan ook - in paren of in groepjes van drie - elk een specifieke research opdracht voor. In een
derde fase worden de resultaten aan de hele groep gepresenteerd.
4
Bronnen
Financial Times, 1 March 2003:
Robert Conquest is een van de twee auteurs die zijn leven wijdde aan de studie van de Stalin-periode. Hij
is de auteur van 17 boeken over Soviet geschiedenis, de politiek, o.a. de klassieker The Great Terror
(Macmillan, 1968). Vertalingen zijn in meer dan 20 talen verschenen, o.a. ook in het Russisch.in de SovjetUnie. Zijn meest recente boek, Reflections on a Ravaged Century (W.W. Norton & Company, 1999), kan
ook gebruikt worden in dit project: het analyseert de catastofes van onze tijd en wat de toekomst kan
bieden.
Websites zoals www.russia.com en andere.
6.2
Thema 2: Kind en armoede
1
Betrokken vakken: Engels – godsdienst – geschiedenis – aardrijkskunde – economie
2
Beschrijving: vanuit de schokkende BBC-reportage ‘Children in Poverty’ wordt de problematiek ‘Armoede –
Kansarmoede bij kinderen’ belicht. De reportage maakt duidelijk dat een op drie kinderen in Groot-Brittannië
op dit eigenste ogenblik in armoede leven: wat is dat, ‘armoede’? Waar komt ze vandaan? De reportage kan
in een eerste fase als interessant taaldocument bestudeerd worden. Daarnaast zijn veel links mogelijk: socioeconomische studie van Groot-Brittannië, vergelijking met andere Europese landen, met ons land in de
eerste plaats. Een onderzoek naar kansarmoede van het kind, onze vierde wereld hier thuis.
3
Werkvormen
Fase 1: bekijken van de BBC-reportage.
Fase 2: studie van de sociale en economische situatie in Groot-Brittannië (geschiedenis), hetzij nu, hetzij in
het verleden dat we kennen vanuit de romans van Dickens.
Fase 3: vergelijking met andere landen: per twee of drie kiezen de leerlingen voor een land van hun keuze
en rechercheren hoe ‘het kind’ in dat andere land leeft, hoe hun situatie er concreet uitziet. Ze bereiden op
basis daarvan een bijdrage voor die aan de medeleerlingen wordt gepresenteerd.
4
Bronnen
BBC-reportage: Children in Poverty (BBC, 2002)
Dickens: Oliver Twist (uitbuiting van kinderen tijdens de Industriële revolutie)
www.bbc.co.uk
www.unicef.org
www.savethechildren.org.uk
6.3
Thema 3: Kind en oorlog
1
Betrokken vakken: geschiedenis, godsdienst, Duits
2
Beschrijving: Dit thema kan vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd:naargelang van de
invalshoek variëren ook de vakken waarmee wordt samengewerkt.
Een belangrijke doelstelling is het weten omtrent oorlogen, bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog (leerplan,
derde graad geschiedenis). De keuze van het kind vergroot de betrokkenheid voor de leerlingen van de
derde graad en maakt het thema ‘Oorlog’ boeiender.
Het kind tijdens de Joodse vervolging: hier kan gewerkt worden met Duitse romans ‘Jakob der Lügner’ of de
roman van Gudrun Pausewang ‘Auf einem langen Weg’ of met de Engelse roman van Anita Lobel “No
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
77
D/2004/0279/042
Pretty Pictures. A Child of War”.
Tweede mogelijke invalshoek: vanuit de problematiek van de kindsoldaten in Ruanda, Burundi, Liberia.
3
Werkvormen
Fase 1
Via de exploratie van de websites (zie bronnen, o.a. www.warchild.org) brengen leerlingen zelf het probleem
in kaart: ze lezen, verzamelen informatie en presenteren die zaken die het meest een indruk op hen maakten
aan de groep
Fase 2
Leerlingen maken een keuze uit de trieste lijst van oorlogen en rechercheren de achtergronden.
Fase 3: Lectuur van de betrokken romans.
4
Bronnen
“No Pretty Pictures. A Child of War’ by Anita Lobel (de schrijfster die, geboren in Krakov, samen met haar
broer, 5 jaar lang op de vlucht was voor de Nazi’s .
www.parentingpress.com  talking with your child about war.
www.unicef.org
6.4
Thema 4: Westerse wereldliteratuur
1
Betrokken disciplines
Klassieke talen, Nederlands, moderne vreemde talen, esthetica, godsdienst
2
Beschrijving
De studie van talen en literatuur is een van de pijlers van het ASO. Bij de aanvang van de derde graad
hebben de leerlingen dan ook al heel wat mooie letterkundige ervaringen opgedaan (in het Nederlands,
Frans, Engels, Duits, Grieks, Latijn…). Teksten kunnen ook duiden op een levensbeschouwelijke of
intellectuele ervaring van het leven. Omdat verhalen vaak ook ‘verklankt’ zijn, is het mogelijk literatuur ook in
de richting van muziek uit te breiden.
Leerlingen zijn misschien al zelf op zoek gegaan naar teksten die hen aanspreken. De vrije ruimte biedt de
kans om hen, via suggesties, aan te zetten om (verder) op verkenning te gaan, teksten te kiezen en om hen
aan te zetten om hun keuze te verantwoorden. We laten hen journalist, criticus en enthousiast verkondiger
zijn.
Het moet dan ook mogelijk zijn om de leerlingen een persoonlijke top twintig van de westerse
wereldliteratuur te laten maken.
3
Werkwijze
Het werk wordt verdeeld: voor elke taal worden medewerkers gezocht. Deze kiezen verschillende teksten
die ze belangrijk en mooi vinden, voor alle talen samen: twintig.
Ze verdedigen deze keuze tegenover de deelnemers van de andere talen en proberen hen te laten
meegenieten van wat zij zelf er mooi (c.q. interessant) aan vinden. Zo leren ze mekaars voorkeur, gevoelens,
argumentering, vak... kennen en (hopelijk) appreciëren.
De leerlingen werken per taalgroep en krijgen een reeks suggesties rond vindplaatsen van teksten. Er is
geen bezwaar dat ze in vertalingen naar geschikte teksten gaan zoeken. Maar eens de teksten gekozen zijn,
werken ze op de authentieke tekst in de originele taal. De opdracht bestaat er in een presentatie voor te
bereiden waarbij de leerlingen van de andere taalgroepen overtuigd worden van de waarde van de
voorgebrachte teksten: de schoonheid, de impact van een tekst op de eigen persoon of op de maatschappij,
het cultuurhistorische belang… Alle middelen om de medeleerlingen te overtuigen zijn toegelaten:
voordracht, afbeeldingen, aangepaste muziek… en uiteraard de nodige argumentatie en contextgegevens.
De leerlingen kunnen desgewenst een gedrukte bundeling van hun gezamenlijk werk maken.
Het is mogelijk om steeds rond andere categorieën te werken (en dus niet elk jaar rond eenzelfde idee).
Enkele voorbeelden:

20 topgedichten;

20 topverhalen of fragmenten uit verhalen;

20 geslaagde pogingen om mensen te overtuigen;
78
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
4
6.5

20 humoruitingen (ook uit de komedie);

20 ‘misdaden’;

20 opmerkelijke personen (m/v) die impact hadden op de geschiedenis;

20 wetenschappelijke hoogtepunten (met gebruik van originele betogen);

20 fragmenten met betrekking op de onbekende, exotische wereld rond ons (vb. fragmenten uit
reisverhalen);

20 superfantasieën (fragmenten uit Homerus, Lucianus, Gulliver, Alice in Wonderland, Baron Von
Munchhausen…);

20 uitingen van Liefde (en/of vriendschap);

20 oorsprongsverhalen;

20 duidingsverhalen;

20 muziekwerken gebaseerd op verhalen;

…
Bronnen
Er is geen directe nood aan gespecialiseerde literatuur. Nuttig is een aantal bloemlezingen bij elkaar te
brengen, zoals bv. Op de snaren van Apollo. Acht eeuwen Latijnse poëzie. Samengesteld en ingeleid door
Patrick De Rynck of Muze zeg me… Bloemlezing Griekse literatuur door Patrick Lateur. Hiernaast kunnen
we voor klassieke talen verwijzen naar de vele vertalingen uitgegeven door Athenaeum - Polak & Van
Gennep, Ambo, Historische uitgeverij e.a.
Thema 5: Pers en communicatie
1
Betrokken vakken:
2
Beschrijving
In samenwerking met de andere taalvakken, gaan de leerlingen na hoe een bepaald nieuwsfeit weergegeven
wordt in diverse kranten en/of tijdschriften. Daarbij zouden verscheidene soorten aan bod moeten komen,
bijvoorbeeld een kwaliteitskrant, een "doorsneekrant" en een sensatiekrant of regionale krant Zo zouden
bijvoorbeeld een vijftal Vlaamse en Nederlandse, Waalse en Franse, Engelse en Duitse kranten kunnen
"gescreend" worden.
De onmiddellijke bedoeling is dat de leerlingen nagaan of er objectieve verschillen zijn in de berichtgeving en
of de auteur/de redactie zijn/haar standpunt laat doorschemeren in de artikels. Eventueel kan ook het
editoriaal in de analyse betrokken worden.
Het onderwerp kan een bepaald voorval zijn dat zich situeert in de politieke of economische sfeer
(bijvoorbeeld het resultaat van verkiezingen, een bericht van een multinational om in verscheidene Europese
landen te herstructureren, ...). Ook breder maatschappelijke fenomenen zoals het probleem van veiligheid,
wapenbezit, de ecologische problematiek... kunnen aan bod komen. Op vlak van cultuur kan eveneens heel
wat gevonden worden: bijvoorbeeld het optreden van een buitenlandse of Belgische groep in een Europees
land, evenementen in het kader van de culturele hoofdstad van Europa,... De sportrubriek kan tevens
interessant materiaal opleveren: bijvoorbeeld hoe het succes van het Belgische tennissters verklaren?
In samenwerking met het vak economie kan een item uit de financiële rubriek besproken worden. Er kunnen
eveneens artikels gezocht worden die raakpunten hebben met of in het verlengde liggen van wat in de
lessen godsdienst of geschiedenis aangebracht werd.
De analyse is uiteraard interessanter en motiverender als het actuele thema's betreft die de jongeren
mogelijk aanspreken en die onmiddellijk inspelen op de actualiteit; in het recente verleden bijvoorbeeld de
houding van de Belgische regering in de oorlog tegen Irak of de verwijdering van de zangeres uit de groep
die in 2003 België vertegenwoordigde op het Eurosongfestival.
De analyse van een aantal concrete nieuwsfeiten of thema's kan ook dienen om na te gaan in hoeverre
bepaalde culturele stereotiepen bevestigd dan wel ontkracht worden. Klopt bijvoorbeeld het beeld dat wij
hebben van de Fransen, Duitsers en Engelsen met wat uit de analyse, tussen de regels door, naar voren
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Nederlands, Frans, Duits en Engels
(evt. economie, geschiedenis, godsdienst)
79
D/2004/0279/042
komt? Wijst de analyse eerder op een Europese identiteit dan wel op verscheidenheid? Dit soort vragen lijkt
een stuk complexer en het zal wellicht van de studierichting en de klasgroep afhangen of ze aan bod kan
komen.
De leesvaardigheid wordt intensief geoefend, en om de opdracht tot een goed einde te brengen, zullen de
diverse leesstrategieën moeten aangewend worden. Er kan echter ook een substantiële aanbreng zijn van
woordenschat (o.a. "mots transparents" in het Nederlands, Engels, Frans en Duits, met bijzondere aandacht
voor eventuele semantische of "orthografische" verschillen). Vermits de groepen aan mekaar zullen moeten
rapporteren, komt ook spreekvaardigheid aan bod. Als zou blijken dat er in deze of gene krant onjuistheden
staan of dat de informatie onvolledig is, zouden de leerlingen als schrijfoefening de opdracht kunnen krijgen
een lezersbrief te richten aan de krant om dit aan te klagen. Ze zouden ook een synthese kunnen maken van
het project, of van een deel ervan.
In de oefening zouden ook de "on line-versies" van de krant of het tijdschrift kunnen onderzocht en
geëvalueerd worden.
3
Werkvormen
Dit soort "project" zou zich uitstekend lenen tot taakgericht leren.
Het welslagen ervan zal wellicht voor een stuk afhangen van de onderwerpen of thema's die gekozen
worden, en het lijkt aangewezen om die keuze in overleg met de leerlingen te maken. Ook over de aanpak
van de analyse zouden de leerlingen moeten nadenken en voorstellen uitwerken. Samen met de leerlingen,
kan de leerkracht dan de analyse in een reeks heel concrete opdrachten vertalen (bijvoorbeeld grille de
Quintilien, of duid in de tekst alle stukken aan waar een mening of waardeoordeel geuit wordt, spoor alle
cijfergegevens op en verklaar ze, ...) die van vrij eenvoudig naar eerder complex evolueren.
De meeste van de opdrachten worden het best in pairs gemaakt waarbij niet alle groepjes dezelfde taak
krijgen, maar mekaar aanvullen. Zo vlot het werk beter, en zijn de leerlingen ook verplicht geregeld aan
mekaar te rapporteren in de verschillende talen. Het laat ook toe gedifferentieerd te werken.
De samenstelling van de groepjes gebeurt liefst willekeurig, en zou na een (deel)opdracht kunnen gewijzigd
worden.
De schrijfoefeningen kunnen deels in groepjes, deels individueel gemaakt worden.
De evaluatie kan op verschillende manieren: de leerkracht kan op bepaalde tijdstippen het proces evalueren,
maar ook het product, bijvoorbeeld de synthese of de lezersbrief. De aandacht zou ook moeten uitgaan naar
zelfevaluatie van de leerling, en misschien ook naar evaluatie van de leerling door andere leerlingen, zonder
dat dit daarom moet vertaald worden in een cijfer op een puntenlijst.
4
Bronnen
(Franstalige) kranten die in de analyse kunnen betrokken worden:

Le Soir, La Libre Belgique, La Dernière Heure, La Capitale, La Meuse, Vers l'avenir, La Nouvelle Gazette

Le Monde, Le Figaro, l'Humanité, Libération, L'Equipe, Voix du Nord, Le Parisien, ...
Heel wat sites van kranten kunnen via www.weboscope.be geraadpleegd worden.
6.6
Thema 6: Wetenschappelijke literatuur, ook in moderne vreemde talen
1
Betrokken disciplines
Aardrijkskunde, biologie, chemie, fysica, Nederlands, Frans, Engels, Duits, Klassieke talen, geschiedenis,
plastische opvoeding, gedragswetenschappen
2
Beschrijving
Bedoeling is wetenschappelijke teksten met natuurwetenschappelijke diepgang te lezen, te bespreken, te
bediscussiëren of te verwerken aan de hand van opdrachten. De leraar talen begeleidt de leerlingen bij de
analyse van de taalaspecten, opbouw en structuureigenschappen, woordbetekenissen en een eventuele
vertaling vanuit of naar een moderne vreemde taal. De leraar wetenschappen helpt bij de hertaling, geeft
toelichting en speurt mee naar natuurwetenschappelijke verduidelijkingen, uitdieping en illustraties in de
brede betekenis van het woord. Bij een gevarieerde keuze van de teksten kan men komen tot een mooie
synthese van de natuurwetenschappen. Teksten worden gekozen in overleg tussen de betrokken leraren en
de leerlingen. Door leerlingen aangebrachte onderwerpen kennen ongetwijfeld een verzekerde interesse.
Allerlei teksten uit natuurwetenschappelijke tijdschriften, kranten en folders, van het internet en kaderend
rond inhouden van de natuurwetenschappen komen in aanmerking. De inhoud kan ook geëvalueerd worden
80
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
op exactheid en worden getoetst aan de inhoud van andere teksten, eventueel experimenteel worden
uitgetest. Leerlingen kunnen rond een thema naar keuze individueel of in groepjes een zelfstudie verrichten,
een presentatie voorbereiden en brengen als spreekoefening. Onderwerpen die aan bod kunnen komen:

Natuurwetenschappelijke actualiteit

Milieuproblemen en de oplossing ervan geboden door de natuurwetenschappen

Nieuwe technologieën

Nieuwe materialen, hun eigenschappen en gebruik

Ethische aspecten van de natuurwetenschappen

Geschiedenis van de natuurwetenschappen

Natuurwetenschappen en geschiedenis of hoe wetenschappelijke kennis en geschiedenis elkaar
beïnvloeden (zie ook geschiedenis, thema 1)

Maatschappelijke impact van natuurwetenschappelijke ontdekkingen

Wetenschapsfilosofie

Natuurwetenschappen en gezondheid

Natuurwetenschappen en fotografie

Natuurwetenschappen en sport

Natuurwetenschappen en kunst (zie ook plastische opvoeding – thema 1 en thema 5)

Natuurwetenschappen – misdaad en misdaadopheldering

Natuurwetenschappen in de Oudheid (zie ook klassieke talen – thema 3)

Astronomie en kosmografie

Biografie van natuurwetenschappers (zie ook Duits – thema 2)

Belangrijke vrouwen in de natuurwetenschappen

….
3
Werkvormen
Klassikale lectuur of zelfstudiepakket, beantwoorden van vragen in verband met de tekstinhoud, eventueel
de tekst vertalen, herschrijven naar een breder publiek, een standpunt formuleren, een presentatie
voorbereiden (zie ook plastische opvoeding – thema 1), een spreekbeurt brengen, ….
4
Bronnen
Allerlei tijdschriften zoals MENS, EOS, Natuurwetenschap & Techniek, Kosmos, National Geographic,
Scientific American, Dossiers pour la Science, Découverte, Science & Vie, …
De zender ‘National Geographic’ zelf omwille van de grotere duidelijkheid die het beeld biedt.Ook moeilijkere
onderwerpen worden op die manier makkelijker toegankelijk.
Tekstboeken omtrent Natuurwetenschappen in Moderne Vreemde Talen.
Natuurwetenschappen en ethiek: tegenspraak of samenspraak? Dossiers voor de klaspraktijk – VVKSO
Uitgaven van De Wetenschappelijke Bibliotheek. Natuurwetenschap & Techniek
Uitgaven van De Wetenschappelijke Biografie. Natuurwetenschap & Techniek
Uitgaven van Fedichem (www.fedichem.be) zoals:

Biotechnologie

Jij en chemie

Chemie verhoogt de sportieve prestaties

Geen duurzame ontwikkeling zonder chemie
Extracten uit werken van Max Wildiers, Etienne Vermeersch, Paul Schotsmans, ….
Extracten uit Lessen voor de Eenentwintigste Eeuw, Universitaire Pers Leuven en Davidsfonds
Toneelstuk Copenhagen – Michael Frayn
Tekstmateriaal geplukt van het internet
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
81
D/2004/0279/042
6.7
1
Thema 7: An educational visit to Dover
30
Doelgroep: derde graad, 6de jaar
Het project wordt opgestart vanuit het vak Engels.
Eraan gekoppeld: geschiedenis, aardrijkskunde, ICT
2
Duur: 2 ½ dag (+ voorbereiding vooraf)
3
Voorbereiding:
•
De deelnemende groep leerlingen wordt in 2 groepen verdeeld (de Moderne Talengroepen werken vanuit
het vak Engels, de anderen vanuit het vak geschiedenis).
•
Opdrachten:
4

Engels:
Henry VIII (historical background, his life and marriages, the political and the religious scene, Henry
and Anne Boleyn)
Elizabeth I (her life and times, the ‘Golden Age’)
Dover Castle through the ages (Dover, the ‘Key to England’, function of Dover Castle at different moments in history up to the present day)

Geschiedenis: Dover en het Kanaal als metafoor
De geschiedenis van het kasteel in Dover worden in een breed historisch kader geplaatst (ligging,
Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd, 1ste en 2de Wereldoorlog, het Verenigd koninkrijk en de
EU)

ICT: alle werkgroepen presenteren een werkstuk rond de gekozen deeltaken in de vorm van een
powerpointpresentatie

Ongeveer 3 weken vóór de start van de effectieve projectdagen krijgen de 2 groepen leerlingen de
opdrachten Engels en geschiedenis waarrond ze zullen werken. Het is de bedoeling dat ze zelf de
opdrachten grondig bekijken, ze verdelen, kleinere groepen vormen, en het opzoekingswerk rond de
opdrachten organiseren.
Ze verzamelen materiaal via bibliotheek en internet.
De leerlingen moeten met het meeste werk klaar zijn en voldoende materiaal vezameld hebben tegen
de 1ste projectdag.
In de les Engels wordt woordenschat (nodig voor het oplossen van de (zoek)opdrachten in Dover)
aangebracht.
Programma van de eigenlijke projectdagen:
1ste projectdag: woensdag
De volledige groep leerlingen krijgt een inleiding aardrijkskunde (geologie en geomorfologie van Zuid-Oost
Engeland; de tunnel onder het Kanaal), een inleiding geschiedenis en een inleiding Engels.
Daarna werken de leerlingen in hun respectieve groepen in de computerklas(sen) de vooraf opgegeven en reeds
voorbereide opdrachten af en bereiden de powerpoint-presentatie voor.
2de projectdag: donderdag: uitstap naar Dover
•
bezoek Dover Castle. (Opsplitsen in drie groepen, iedere groep krijgt (zoek)opdrachten ter plaatse.
•
een geleid bezoek aan Dover Museum: the Bronze Age Boat
30
Met dank aan M. Leenknecht en collega’s.
82
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3de projectdag: vrijdag
Volledig afwerken van de opdrachten.
Mondelinge presentaties (+ powerpointpresentaties)
Evaluatie van het project door de leerlingen
(Afhankelijk van de beschikbare tijd: b.v. bekijken van een in Dover gemaakte videoreportage van dag 2,
bekijken van een videofilm of –fragmenten i.v.m. de behandelde onderwerpen ... )
6.8
Bijkomende suggesties
Lichamelijke opvoeding en taal
Het concreet uitvoeren van lichaamsbewegingen op basis van Engelse teksten, het lezen van teksten rond
gezondheidsopvoeding kan best een zinvolle taaloefening zijn. Bronnen: Fitness and Health, Brian J. Sharkey,
PhD, Human Kinetics, 4th Edition, 1997.
Website: http://www.humankinetics.com/
Lichaams- en bewegingsexpressie als ondersteuning van taal: theater, circus, mime.
Thema: vredesopvoeding/oorlog en vrede
Flanders Fields
Studie van war poetry (W. Owen, Mc-Cray, Sassoon)
Link met geschiedenis en Nederlands liggen voor de hand.
Aardrijkskunde: bezoek historisch Ieper, Passendaele, Diksmuide, Vladslo (Käthe Kollwitz)
Muziek: Passendaele suites) (W. Vermandere)
Racism/cooperation and understanding among different peoples
Maatschappelijk/ethische thema’s als deze (en/of andere: euthanasie, liefde/relatievorming) worden via literaire
en niet-literaire teksten geëxploreerd.
Natuurverschijnselen in het Engels doorgronden en bespreken. (op basis van NATIONAL GEOGRAPHIC
documentaires (voorbeeld: Wildlife,) of BBC programma’s. Bv. What the Romans Did for Us.
Comenius-projecten
1
Political campaigns in verschillende landen
2
Regional and National Identities: uitgaande van de provincie West-Vlaanderen of Limburg, België voorstellen
+ welk beeld hebben Belgen en anderen over Europa?
3
Film maken: jongeren leggen uit hoe ze de toekomst van Europa zien. Jongeren maken een scenario. Film
wordt gemaakt in Lancaster, omdat daar een studio is.
4
Vrijetijdsbesteding van jongeren in verschillende landen.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
83
D/2004/0279/042
7
Bibliografie
Hieronder volgt een zeer beperkte keuze 'aanraders'. De boekenmarkt voor Engels als vreemde taal is zeer
groot en titels alleen zeggen weinig. Wat hieronder gecommentarieerd staat, is in elk geval ruim de aankoop
waard. We selecteerden een paar basiswerken en veel verzamelingen van goede lesideeën en voorbeelden van
lesmateriaal: praktisch bruikbaar en gemakkelijk toegankelijk. Schoolboeken (voor leerlingen) werden niet
opgenomen, op een uitzonderlijk oefenboek en enkele woordenboeken na.
7.1
Algemeen
COHEN, A., D., Strategies in Learning and Using a Second Language, Addison Wesley Longman Limited, 1998.
Praktische suggesties voor de leerkracht rond het gebruik van strategieën voor de vier vaardigheden.
CRYSTAL, D., The Cambridge Encyclopedia of the English Language, CUP, 1995.
Een boeiend achtergrondwerk over zowat alle aspecten die met de Engelse taal te maken hebben.
CRYSTAL, D., English as a global language, CUP, 1997.
DUFF, A., Translation, Oxford University Press, Oxford, 1990, 160 blz.
"Not to teach translation, but to explore the use of translation" als een communicatieve activiteit in de
vreemdetaalles. Een 20-tal vrij uitgewerkte voorbeelden met 'task sheets', rond 'context and register',
'word order and reference', 'time: tense, mood and aspect', 'concepts and notions' en 'idiom: from one
culture to another'.
ELLIS, G., SINCLAIR, B., Learning to Learn English. A course in learner training, Cambridge University Press,
Cambridge, 1989 (met Teacher's Book en Cassette), 118 blz.
Een systematische gids, en een collectie activiteiten, om met de leerlingen over hun leeractiviteit, hun
leerproces, hun leermoeilijkheden met Engels te werken, op weg naar zelfstandig leren: leren leren,
specifiek voor het vak Engels.
HARMER, J., The Practice of English Language Teaching, Longman, London, 1991, 270 blz.
Herwerking van de uitgave van 1983. Met aangepaste 'teaching materials' als overvloedige illustratie. Na
de theoretische inleiding tast het praktische gedeelte alle domeinen van het leerproces af. 'Class
management' en 'Planning' biedt een communicatieve kijk op leraren en leerlingen. Een uitstekend
referentiewerk. Zeer bevattelijke formuleringen en overzichtelijke presentatie.
LEWIS, M., HILL, J., Practical Techniques for Language Teaching, Language Teaching Publications, Hove,
1992, 136 blz.
Dé verzameling adviezen van het praktische gezond verstand voor de leraar Engels. Zeer herkenbaar,
vaak verrassend, steeds deugddoend. Ideale lectuur voor 'n kwartiertje tussendoor.
LEWIS, M., The English Verb. An exploration of structure and meaning, Language Teaching Publications, Hove,
1987, 180 blz.
Een serieuze doordenker, voor wie de Engelse grammatica eens helemaal anders wil bekijken. Nieuw
en verfrissend, maar niet eenvoudig om in de dagelijkse praktijk met onze gewone schoolboeken in te
passen. Een uitdaging.
84
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
LEWIS, M., The Lexical Approach. The State of ELT and a way forward, Language Teaching Publications, Hove,
1993, 200 blz.
Een totaal vernieuwende kijk. Lewis doet geen afbreuk aan de ‘communicative approach’, maar kent wel
een centrale, zelfs bepalende rol toe aan woordenschat. Grammaticale structuren, ‘functional phrases’
werken aanvankelijk als gehelen, als ‘woordenschat’ en worden pas later gesystematiseerd, d.i.
gegrammaticaliseerd.
LEWIS, M., HILL, J., Implementing the Lexical Approach. Putting Theory into Practice, Language Teaching Publications, Hove, 1997, 223 blz.
Vertaling van de ideeën, vertolkt in The Lexical Approach, naar de concrete klassituatie toe. Rijke schat
aan allerlei types woordenschatoefeningen; vocabulary management voor de leerlingen.
NUNAN, D., Designing Tasks for the Communicative Classroom, Cambridge University Press, Cambridge, 1989,
211 blz.
Wat is 'task-based learning'? Over wat voor taken gaat het? Geen moeilijke theorie; toegankelijke
duiding. Veel voorbeelden. Hét standaardwerk voor een grondige introductie in de taakgerichte aanpak
van communicatief en op de ontwikkeling van vaardigheden afgestemd vreemdetalenonderwijs. Opgevat
als zelfstudieboek voor leraren, met suggesties voor reflectie en exploratie-activiteiten tussen de tekst.
Een paar sprekende hoofdstuktitels: 'analysing language skills', 'task components', 'roles and settings in
the language class', 'grading tasks', 'sequencing and integrating tasks'
OXFORD, R.L., Language Learning Strategies. What every teacher should know, Harper & Row, London, 1990,
343 blz.
Vooreerst een degelijke theoretische inleiding in taalleerstrategieën. Bovendien talloze voorbeelden van
activiteiten om gericht leerlingen hun eigen Engels leren beter in handen te laten nemen. Toch eerder
een studieboek.
SHEILS, J., Communication in the modern languages classroom, Council of Europe (Council for Cultural Cooperation), Strasbourg, 1988, 309 blz.
Systematisch geordend overzicht van een ontelbare variatie van leeractiviteiten in een communicatief
vreemdetalenonderwijs; onder de hoofdingen 'interaction' 'comprehension', 'listening','reading',
'speaking', 'writing' en grammatica; daarbinnen in (chrono)logische volgorde, met overgedrukte les- en
materiaalvoorbeelden uit tientallen publicaties (ook enkele voor Frans, Duits ...). Een onuitputtelijke bron
voor jaren exploratie en herontdekken.
UR, P., A Course in Language Teaching. Practice and Theory, Cambridge University Press, Cambridge, 1996,
384 blz.
Fris, vernieuwend, alles-omvattend, stevig en zeer praktijk-gericht zelfstudie-nascholingshandboek voor
de taalleraar. Absolute aanrader.
VAN EK, J.A., TRIM, J.L.M., Threshold Level 1990. A revised and extended version of “The Threshold Level” by
J.A. van Ek, Cambridge University Press, Cambridge, 1997, 192 blz.
Nieuwe uitgave van de stilaan algemeen bekende en onmisbare systematische inventaris van
taalfuncties, noties, woordenschat en structuren, die een zinvol geheel vormen op wat men noemt het
drempelniveau (Threshold Level); nu uitgebreid met communicatieve (compensatie-)strategieën en
taalleerstrategieën. Het drempelniveau is dat van volwaardige sociale (niet-academische) communicatie.
Een spiegel voor eindtermen, dus ter toetsing van het niveau op het einde van de derde graad (ook al is
dit boek voor volwassenenonderwijs gedacht).
VAN EK, J.A., TRIM, J.L.M., Waystage 1990. A revised and extended version of “Waystage: an intermediary
objective below Threshold Level in a European unit/credit system of modern language learning by adults, Cambridge University Press, Cambridge, 1997, 160 blz.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
85
D/2004/0279/042
Systematische inventaris van taalfuncties, noties, woordenschat en structuren, die een zinvol geheel
vormen op een niveau dat als 'onderweg' of 'halfweg' naar het drempelniveau (Threshold Level) kan
beschouwd worden. Het drempelniveau is dat van volwaardige sociale (niet-academische)
communicatie. Het 'waystage' niveau bepaalt een sociale verbale communicatie met duidelijke
beperkingen in complexiteit van functies en noties, over minder verschillende 'topics', met een nog
hinderende beperking in woordenschat en structurele variatie. Een spiegel ter toetsing van het niveau op
het einde van de tweede graad (ook al is dit boek voor volwassenenonderwijs gedacht). De uitbreiding in
de nieuwe versie van 1990 behandelt vooral de socio-culturele competentie (communicatie- en
compensatiestrategieën) en het aspect leren (talen) leren.
7.2
Lezen
GRELLET, F., Developing Reading Skills. A practical guide to reading comprehension exercises, Cambridge
University Press, Cambridge, 1981, 211 blz.
Zo goed als geen theorie over lezen en leesstrategieën, wel een systematische verzameling van talrijke
korte voorbeelden van activiteiten bij teksten die bij de leerlingen leesstrategieën moeten helpen
ontwikkelen, dus leren beter lezen. Bij elke oefening vooraf: 'specific aim', 'skills involved' en 'why?'.
HADFIELD, J. & C., Reading Games. A collection of reading games and activities for intermediate and upper
intermediate students of English, Longman, London, 1995, 26 Ð116 blz.
Fotokopieerbaar en tot werkkaarten verknipbaar lesmateriaal: direct bruikbaar en voorbeelden voor
navolging.
NUTTALL, C., Teaching Reading Skills in a Foreign Language, Heinemann, London, 1996, 282 blz.
Zowel goed leesbare achtergrondkennis rond de vernieuwde aanpak van het leren lezen in de vreemde
taal, als de nodige voorbeelden daarbij (alle voor het Engels).
WALLACE, C., Reading, Oxford University Press, Oxford, 1993, 161 blz.
Voor zelfstudie (voor de leraar): een overzicht van de nieuwste inzichten rond leesproces en
leesstrategieën.
7.3
Luisteren
ANDERSON, A, LYNCH, T., Listening, Oxford University Press, Oxford, 1988, 150 blz.
Grondige inleiding en zelfstudieboek voor leraren: voor wie toch wel wat meer wil dan alleen maar
lesvoorbeelden (die de tweede helft van het boek geeft): overzicht van onderzoek ('begrijpend luisteren,
luisteren in de moedertaal, luisteren in de vreemde taal, graduele ontwikkeling van luistervaardigheid).
Aan de hand van voorbeelden wordt ingegaan op activiteiten, toetsen, opbouw van vaardigheid en
materialen.
ROST, M., Listening in Action. Activities for developing listening in language teaching, Prentice Hall International,
Hemel Hempstead, 1991, 162 blz.
37 vrij gedetailleerd uitgewerkte lessuggesties met variaties en aanzetten voor 'teacher reflection'.
UR, P., Teaching Listening Comprehension, Cambridge University Press, Cambridge, 1984,173 blz.
Een goed leesbare inleiding (30 blz.) over 'listening in real-life' en algemene adviezen voor het bedenken
van luisteroefeningen. De rest van het boek zijn voorbeelden: 'listening for perception' (at word level; at
sentence level), 'making no (verbal) response', 'making short responses', 'making longer responses'.
86
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
7.4
Spreken
CARTER, R., McCARTHY, M., Exploring Spoken English, CUP, 1997.
KLIPPEL, F., Keep Talking. Communicative fluency activities for language teaching,Cambridge University Press,
Cambridge, 1985, 202 blz.
123 systematisch beschreven mondelinge activiteiten, 'elementary to advanced', telkens met: 'aim, level,
organisation, preparation, time, procedure, variations, remarks. De nodige indexen achteraan. 50 blz.
'worksheets to be copied'.
MORGAN, J., RINVOLUCRI, M., Once Upon a Time. Using stories in the language classroom, Cambridge University Press, Cambridge, 1983, 120 blz.
Gewoon omdat verhalen zo belangrijk blijken te zijn voor het aanbieden, inoefenen en onthouden van
taal en zo centraal staan in de menselijke communicatie. Een heel boek vol voorbeelden in een 60-tal
varianten.
(zie ook bij Algemeen, Spel en drama, Grammatica, Woorden, en Media)
7.5
Spel en drama (expressie)
PORTER LADOUSSE, G., Role Play, Oxford University Press, Oxford, 1989, 181 blz.
WESSELS, C., Drama, Oxford University Press, Oxford, 1987, 137 blz.
Van rollenspel tot 'opvoering': telkens een variatie aan activiteiten, na een inleidend didactisch overzicht
van de mogelijkheden. Voor Drama: games, language presentation, pronunciation, speaking skills, literature; drama projects (and performance). Voor Role Play: van strikt(er) gecontroleerd rollenspel (van een
15 minuten) tot simulaties (van een half uur tot enkele uren).
WRIGHT, A., BETTERIDGE, D., BUCKBY, M., Games for Language Learning (new edition), Cambridge University Press, Cambridge, 1984, 212 blz.
101 spelideeën voor de les Engels, systematisch-praktisch beschreven, met goede indexen achteraan
volgens structuren en functies die ingeoefend worden.
7.6
Schrijven
BYRNE, D., Teaching Writing Skills (new edition), Longman, London, 1993, 154 blz.
Vlotte handleiding met veel gevarieerde voorbeelden om communicatief georiënteerde schrijfvaardigheid
systematisch op te bouwen, geïntegreerd met de andere vaardigheden.
DAVIS, P., RINVOLUCRI, M., Dictation. New methods, new possibilities, Cambridge University Press, Cambridge, 1988, 122 blz.
Vervang de traditionele antwoorden op de volgende vragen door verschillende alternatieven en je
creëert een rijke bron aan communicatieve en boeiende dictee-activiteiten: 'Who gives the dictation?
Who to? Who controls the pace? Who chooses or creates the text? Who corrects?' Dat biedt dit boekje;
niets dan voorbeelden.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
87
D/2004/0279/042
HEDGE, T., Writing, Oxford University Press, Oxford, 1992, 167 blz.
Steekkaartmatige verzameling van schrijfactiviteiten voor een grote variatie aan doelstellingen. Telkens
aangegeven: niveau, ‘topic’, taalfunctie, vorm, focus, voorbereiding, procedure, opmerkingen, en
eventueel variatie, voorbeeld en te gebruiken tekst.
PINCAS, A., Teaching English Writing, Macmillan, London, 1982, 136 blz.
Vooral interessant voor die aspecten van schrijfvaardigheid die verder gaan dan ondersteuning van
grammatica en woordenschat: schrijven als communicatieve taalhandeling. Een inleidend hoofdstuk
bespreekt de plaats van communicatief schrijven in het geheel van een leergang. In de verdere eerste
helft van het boekje worden dan de deelvaardigheden behandeld (schrijfdoel, onderwerp; zin, alinea,
cohesie; stijlsoorten), telkens met lesvoorbeelden; de tweede helft is een (ook weer met voorbeelden
geïllustreerde) typologie van schrijfoefeningen (familiarisation, controlled writing, guided writing, free
writing).
7.7
Grammatica
CHALKER, S., English Grammar. Word by Word, Nelson, Walton-on-Thames, 1990, 448 blz. Handig naslagwerk
voor afstuderenden om vlug de oplossing van een grammaticaal probleem op te zoeken. Heel goed.
COLLINS COBUILD, English Grammar, Collins, London, 1990, 485 blz. Met bijhorend volume Exercises. (112
blz.). Ook: Student's Grammar, with Practice materials by D. Willis, classroom edition or self-study edition, 256 or
288 blz.
Trendsetter voor de 'nieuwe' schoolgrammatica's: op basis van 'waarschijnlijkheid'
(probabiliteitsgrammatica: wat zal een moedertaalspreker meest waarschijnlijk zeggen/schrijven), dit wil
zeggen op basis van een zeer) uitgebreide verzameling authentiek Engels tekstmateriaal (en uiteraard
onderzocht m.b.v. computer). Een aantal verrassend ongewone 'regel'formuleringen. Zal velen nog
vreemd aandoen, maar boeiend en uitdagend voor exploratief leren (voor de leraar Engels op de eerste
plaats).
FRANK, C., RINVOLUCRI, M., Grammar in Action. Awareness activities for language learning, Prentice Hall,
Hemel Hempstead, 1987, 126 blz.
Evenveel lesactiviteiten als bladzijden. 'Awareness activities' zijn communicatieve activiteiten op basis
van de menselijke waarde van iets positiefs mee te kunnen delen over jezelf.
Telkens als inoefening van de 'use of the tenses' en nog enkele in alle schoolboeken behandelde
grammaticale problemen.
HALL, N., SHEPHEARD, J., The Anti-grammar Grammar Book. A teacher's resource bookof discovery activities
for grammar teaching, Longman, London, 1991, 160 blz.
Steekkaartmatige beschrijving van zeer gevarieerde grammatica-activiteiten hoofdzakelijk op het gebruik
van de tijden. Geen regels geven/verklaren, maar voorbeelden geven/laten creëren in context om de
leerlingen zelf regels te laten ontdekken. Voor meer dan de helft fotokopieerbare werkbladen. Telkens:
'verb form', doelstelling, niveau, duur, materiaal en lesverloop. In inhoudstafel ook activiteitentypering.
HARMER, J., Teaching and Learning Grammar, Longman, London, 1989, 71 blz.
Bevattelijk, beknopt, heel toegankelijk. geslaagde poging om de spraakkunst zijn passende plaats te
geven in de ‘communicatieve approach’.
HILL, J., HURST, R., LEWIS, M., BLISSET, C., HALLGARTEN, K., Grammar and Practice. An intermediate
grammar practice and reference book. Self study with key, Language Teaching Publications, Hove, 1989, 287
blz.
88
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Een Engelse 'grammaire et exercices à la carte'. De grammatica-overzichten zijn overgenomen uit het
handige A Very Simple Grammar of English van de twee laatstvermelde auteurs. 78 units. Telkens een
'grammar summary' (systematisch geordende voorbeelden) en/of 'grammar content' (inzicht,
voorwaarden voor gebruik) en 1 à 3 blz. (goede) oefeningen (geen nonsensicale zinnen). Oplossingen
achteraan.
RINVOLUCRI, M., Grammar Games. Cognitive, affective and drama activities for EFL students, Cambridge University Press, Cambridge, 1984, 138 blz.
Een ruime collectie van (vooral gezelschapsspelachtige) activiteiten voor grammatica-inoefening, zo
nodig compleet met (in het boek afgedrukte) spelborden of ander spelmateriaal. Geordend naar
spelsoort. Grammaticale punten staan in de inhoudstafel mee aangegeven. Bij elk spel staat het
taalniveau aangegeven (meestal tussen 'post-beginner' en 'intermediate').
UR, P., Grammar Practice Activities. A practical guide for teachers, Cambridge University Press, Cambridge,
1988, 288 blz.
40 blz. inleidend (en vooral praktisch) advies over de integratie van grammatica-activiteiten in een
communicatief georiënteerd taalonderricht. De rest is één lange lijst voorbeelden (zeer vaak met visueel
materiaal) van activiteiten voor een contextueel zinvolle inoefening van zowat alle grammaticale punten
die in de eerste drie à vier jaren Engels aan de orde komen.
WAJNRYB, R., Grammar Dictation, Oxford University Press, Oxford, 1990, 132 blz.
Steekkaartmatige verzameling van klasactiviteiten voor de inoefening van een grote variatie aan
grammaticale items. Opgedeeld per niveau. Telkens ‘topic’, ‘language point’, voorbereiding, opwarming,
eventueel ‘pre-text vocabulary’, tekst, en ‘notes’.
7.8
Woordenschat
GAIRNS, R., REDMAN, St. , Working with Words. A guide to teaching and learning vocabulary, CUP, 1986.
Dit is een praktisch boek voor de leerkracht over hoe je woordenschat best aanpakt. Tegelijk verheldert
het linguistisch theoretische achtergronden voor optimale woordenschatverwerving.
GOETHALS, M., E.E.T. Vocabulary-list. European English Teaching Vocabulary-list based on objective frequency combined with subjective word-selection for learners of EFL in Europe.Version 1.0-b, Academische
Lerarenopleiding Letteren, Leuven, 1996, 136 blz.
Computerafdruk van cijfergegevens over de 5 000 belangrijkste woordgroepen ('clusters' van
hoofdwoorden met afleidingen) van het 'algemeen Engels' (core vocabulary) op basis van 17 miljoen
woorden, aangevuld met een aantal andere woordenlijsten in vijf aanleerniveaus. Een relatief objectieve
maatstaf voor afspraken over basiswoordenschat. Een meer didactisch gerichte classificatie dan de
vroegere uitgave van de L.E.T.-list van L.K. Engels en andere.
PROCTER, P., (Ed.), Cambridge International Dictionary of English, CUP, Cambridge, 1995.
50 000 ingangen, 100.000 voorbeeldzinnen uit reëel Engels (corpus: Cambridge Language Survey).
Definitiewoordenschat van 2 000 woorden. Een 'phrase index' van 30 000 uitdrukkingen.Aanduiding van
Brits, Amerikaans, Australisch Engels. Betekenis-'signposts' (korte betekenisaanduiding in een kadertje)
voor sneller opzoeken, afleidingen per betekenisgroep.
SINCLAIR, J. , (Ed.), Collins COBUILD Essential English Dictionary, Collins, London, 1988, 948 blz., ook een
Student's Dictionary (1991).
Een droom van een ééntalig verklarend schoolwoordenboek voor Engels op 'intermediate level'. 45 000
woorden (40 000 in de Student's), 50 000 voorbeeldzinnen uit reële teksten. Met een door de computer
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
89
D/2004/0279/042
gecontroleerde beperkte woordenschat voor de woordverklaringen. Nieuw type van definities: volzinnen
waarin het syntactisch gebruik van het te verklaren woord vanzelf en concreet duidelijk is.
SINCLAIR, J., (Ed.), Collins COBUILD English Dictionary. New, completely revised edition, Harper Collins,
London, 1995, 1951 blz.
De 'grote broer' van de Essential dictionary. 75 000 ingangen, 100 000 voorbeeldzinnen uit reële
teksten, gesproken en geschreven (corpus: The Bank of English). Met aanduiding van
frequentiecategorieën: de 14 000 meest frequente lemma's in 5 moeilijkheidsgraden.
SUMMERS, D., (Ed.), Longman Essential Activator. Put Your Ideas into Words, met workbook, Longman, London, 1997, 997 blz.
Compleet nieuw type woordenboek: een 'production dictionary'. Niet om woorden op te zoeken voor
verklaring, maar om vanuit een centraal concept, een eerste gok, na te kijken hoe men zijn gedachten zo
precies mogelijk (zoals in een thesaurus) maar ook zo correct mogelijk (met de juiste woordkeuze en:of
uitdrukking) kan verwoorden. Getrapte ingang: 'key words' (op 'intermediate' niveau) met daarbij reeksen
gealfabetiseerde verwijswoorden en uitdrukkingen die dan op een verder niveau toegang geven tot meer
uitgesplitste woorden en uitdrukkingen met telkens aangegeven wat die precies willen uitdrukken en met
(echte) voorbeeldzinnen (corpus: The British National Corpus).
SUMMERS, D., (Ed.), New Longman Dictionary of Contemporary English, Longman, London, 1995, 18 blz.
80 000 ingangen, gedefinieerd met 2 000 woorden. Frequentie-informatie apart voor mondeling en
geschreven taal (telkens drie groepen van 1 000 woorden). Regelmatig grafieken die woordgebruik
vergelijken: ondeling-geschreven, Brits-Amerikaans, in uitdrukkingen. Gebruik van 'sign-posts' (korte
betekenisaanduiding in groot lettertype) voor vlugger opzoeken.
Voorbeelden uit reëel taalgebruik (corpus: The British National Corpus).
TAYLOR, L., Vocabulary in Action, Prentice Hall International, Hemel Hempstead, 1992.
198 blz. Steekkaartmatige presentatie van activiteiten met 'sample teaching material' en telkens een
aanzet voor 'teacher reflection' na de les. Ook suggsties om beschreven voorbeelden met elkaar te
verbinden. Duidelijke (verrijkende) invloed van Silent Way en suggestopedie. Aandacht voor register en
'discours'. Goede indexen.
WRIGHT, J., Dictionaries, OUP, 1998. Verschenen in de reeks ‘Resource Books for Teachers’ biedt dit werk veel
interessante activiteiten voor het gebruik van woordenboeken.
7.9
Cultuur
BYRAM, M., MORGAN, C., e.a., Teaching-and-learning Language-and-culture, Multilingual Matters, Cevedon,
1994, 219 blz.
Theorie-met-praktijk van een van de gangmakers van een vernieuwde aanpak van de culturele
component in het taalonderwijs. Belangrijke begrippen en ideeën worden heel concreet vertaald in
klasvoorbeelden. Nogal wat voorbeelden voor Frans begin secundair onderwijs, maar ook voor andere
vreemde talen waaronder Engels.
TOMALIN, B., STEMPLESKI, S., Cultural Awareness, Oxford University Press, Oxford, 1993, 160 blz.
Een steekkaartmatige verzameling van een honderdtal lesideeën om de anderstalige cultuur te
verkennen. Wellicht nog wat in de gekende traditie van ‘Landeskunde’ maar best een goede
inspiratiebron.
SERCU, L., Intercultureel Vreemdetalenonderwijs, Cahiers voor Didactiek, Wolters Plantyn, 1999.
90
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
7.10
Literatuur
COLLIE, J., SLATER, S., Literature in the Language Classroom. A resource book of ideas and activities, Cambridge University Press, Cambridge, 1988, 266 blz.
Een systematisch, zeer verrijkend overzicht van werkvormen voor de Engelse les. Veel voorbeelden.
Toch hoofdzakelijk inspirerende (studie)lectuur voor momenten van lange(re)-afstandsvoorbereiding.
DUFF, A., MALEY, A., Literature, Oxford University Press, Oxford, 1991, 167 blz.
Een 40-tal uitgewerkte, communicatieve activiteiten rond literaire teksten van verschillende genres.
Telkens een korte, overzichtelijke beschrijving van voorbereidend werk en klasprocedure, eventueel met
voorbeeldteksten.
MALEY, A., DUFF, A., The Inward Ear. Poetry in the language classroom, Cambridge University Press, Cambridge, 1989, 186 blz.
Heel wat voorbeelden voor communicatieve activiteiten met relatief eenvoudige gedichten, ideaal als
instap naar literatuur.
LAZAR, G., Literature and Language Teaching, CUP, 1993.
Een boek dat heel wat interessante suggesties biedt hoe literatuur op een boeiende en leerlinggerichte
manier in de Engelse lessen kan worden gebruikt.
WIDDOWSON, H.G., Practical Stylistics, OUP, Oxford, 1992.
Inspirerend boek voor literatuuronderricht. Voor de derde graad.
7.11
Jeugdliteratuur
ALMOND, D., Skellig, Hodder, London, 1998.
BOWLER, T., River Boy, Oxford University Press, Oxford, 1999. (Winner of the Carnegie Medal 1998), Shadows, Oxford University Press, Oxford, 2001, Starseeker, Oxford University Press, Oxford, 2002
BURGESS, M., Junk, Penguin, London, 1997.(Winner of the Carnegie Medal); Bloodtide, Puffin, London, 2001;
My Life As a Bitch ,Penguin Books, London, 2003. (has a ‘Parental Advisory Explicit Content’- sticker)
COLFER, E., Artemis Fowl, Puffin Books, London, 2002.
COPPARD, Y., Bully, Red Fox, London, 1991.
CROSS, G., Calling a Dead Man, Oxford University Press, Oxford, 2002.
CROSSLEY - HOLLAND, K., The Seeing Stone. Arthur, Orion, London, 2000. (winner of The Guardian Children’s Fiction Award. This is the first part in the Arthur trilogy)
FLAKE, Sharon G., The Skin I’m In, Corgi Books, London, 2001.
MARK, J., Handles, Puffin, London, 1985; Heathrow Nights, Hodder, London, 2000;The Lady with Iron Bones,
Walker Books, London, 2000; The Oxford Book of Children’s Stories, Oxford University Press, Oxford, 2001.;he
Stratford Boys, Hodder, London, 2003.
McCAUGHREAN, G., Golden Myths and Legends of the World, Orion Children’s Books, London, 1999.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
91
D/2004/0279/042
McBRIDE, G., (Ed.), High Interest-Easy Reading. A Booklist for Junior and Senior High School Students, 1990.
(Samengesteld door de Amerikaanse National Council of Teachers of English)
NAIDOO, B., The Other Side of Truth, Puffin Books, London, 2000. (winner of the Carnegie Medal)
NICHOLSON, W., The Wind Singer, Hyperion Press, London, 2001 (Winner of the ‘The Book I Couldn’t Put
Down’ and Blue Peter 2001 ‘Book of the Year’ Awards) Slaves of the Mastery, Egmont Books, London, 2002.
Firesong, Egmont Books, London, 2003.
PRUE, S. Cold Tom, Oxford University Press, Oxford, 2002.
PULLMAN, P., The Broken Bridge, Macmillan, London, 1998;Northern Lights, Scholastic, London, 1996. (Winner
of the Carnegie Medal); The Subtle Knife, Scholastic, London, 1998; The Amber Spyglass, Scholastic, London,
2000. (Winner of the prestigious Whitbread Award 2002] [the so-called Dark Materials Trilogy)
REES, C., Witch Child, Bloomsbury, London, 2001;Sorceress, Bloomsbury, London, 2002.
ROWLING, J.K., Harry Potter and the Philosopher’s Stone, Bloomsbury, London, 1997. (Winner of the 1997
Smarties Gold Award) Harry Potter and the Chamber of Secrets, Bloomsbury, London, 1999.
SWINDELLS, R., Brother in the Land, Oxford University Press, Oxford, 1998; Stone Cold, Puffin Books, London,
1995.
TUCKER, N., ECCLESHARE, J., The Rough Guide to Books for Teenagers, Rough Guides. (Bevat een 200-tal
titels van lezenswaardige, bruikbare jeugdboeken.)
WHITE, K., Will He Love Me If I’m Thin, Scholastic, London, 1998.
WILSON, J., Girls under Pressure, Corgi Books, London, 1999; The Illustrated Mum, Yearling Books, London,
2000; Girls in Love, Corgi Books, London, 2003. (3-books-in-1)
WYNNE JONES, D., Charmed Life, Collins, London, 2000, Witch Week, Collins, London, 2000. (advertised as
‘Hotter than Potter!’)
7.12
Media
BUSH, MICHAEL D., (Ed.), Technology-Enhanced Language Learning, Englewood-Cliffs: National Textbook
Company, 1997.
Interessant werk met tal van suggesties rond de integratie van ICT in het vreemdetalenonderwijs.
GERNGROSS, G., PUCHTA, H., Pictures in Action, Prentice Hall International, Hemel Hempstead, 1992, 157
blz.
62 steekkaartmatig gepresenteerde activiteiten met tekeningen op bord, commerciële prenten, cartoons,
'picture stories' en foto's. Index op vaardigheden, taalniveau ('elementary' tot 'advanced'; meest voor
'lower' en 'upper intermediate') en activiteitentype.
SHEERIN, S., Self-Access, Oxford University Press, Oxford, 1989, 200 blz.
Hoe maak je materiaal klaar, met daarbijbehorende taken, om leerlingen leraaronafhankelijk(er) te laten
werken. Een verzameling van 85 welomschreven taken, kort en overzichtelijk beschreven, met al het
nodige taalmateriaal, voor verschillende niveaus (vooral intermediate en advanced). Ook aandacht voor
reflexie over taalleerstrategieën.
92
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
STEMPLESKI, S., TOMALIN, B., Video in Action. Recipes for using video in language teaching, Prentice Hall,
New York, 1990, 173 blz.
Een summiere methodologische inleiding, vooral korte, overzichtelijke/schematische beschrijving van
activiteiten met modeltaakbladen (invulrasters, vragenlijsten). Cross-referenced index.
STEMPLESKI, S., TOMALIN, B., Film, OUP, 2001. Net als de andere werken van dezelfde schrijvers veel
praktische voorbeelden en taken.
WRIGHT, A., Pictures for Language Learning, Cambridge University Press, Cambridge, 1989, 218 blz.
Na een 20-tal pp. inleiding over zinvol gebruik van visuele media (hier beperkt tot tekeningen en foto's),
staan talrijke voorbeelden beschreven, voor de hele gamma van taalactiviteiten. De laatste 35 blz. geven
advies over verzamelen en beheren van 'visuals'.
7.13
Evaluatie
COUNCIL OF EUROPE, Modern languages: Learning, Teaching, Assessment. A common
European framework of reference, Strasbourg, 1998, 224 blz.
HUGHES, A., Testing for Language Teachers, Cambridge University Press, Cambridge, 1989, 172 blz.
Behandeling van het gehele veld van (zo objectief mogelijke) toetsing van taalgedrag tijdens het
vreemde-talenleren. Enkele kortere algemene hoofdstukjes (soorten, validiteit, betrouwbaarheid,
weerslag op het lesgebeuren, testconstructie), maar vooral talrijke voorbeelden (van gepubliceerde
toetsen) met commentaar, gegroepeerd rond: algemene taalvaardigheid, schrijven, spreken, lezen,
luisteren, grammatica en woordenschat. En een aanhangsel over statistische verwerking van resultaten.
REA-DICKENS, P., GERMAINE, K., Evaluation, Oxford University Press, Oxford, 1992, 175 blz.
Een boek voor zelfstudie. Het hele brede kader van evaluatie in het taalonderwijs: van taalgedrag van de
leerling (procesgericht, productgericht), lesmateriaal (woordenboeken, schoolboeken, leerplan),
methodes, leraargedrag.
PETERS, E., SERCU, L., VYNCKE, C., Testen en Evalueren in het vreemdetalenonderwijs, Cahiers voor
Didactiek 15 , KULeuven- Mechelen, Wolters Plantyn, 2003, 118 blz.
Naast een theoretisch raamwerk waarmee de kwaliteit van testen in kaart gebracht wordt, biedt het
tweede deel van dit werk een waaier aan voorbeelden voor het testen van de kennis en woordenschat
en de beheersing van de vier vaardigheden. Courant gebruikte toetsvormen worden op hun sterke en
zwakke punten getaxeerd en er worden voorstellen voor verbetering gesuggereerd. In het derde deel
van het cahier worden recente ontwikkelingen binnen de evaluatie toegelicht.
UNDERHILL, N., Testing Spoken Language. A handbook of oral testing techniques, Cambridge University
Press, Cambridge, 1987, 117 blz.
Na een uiterst zinnige (korte) inleiding, volgt het boekje de (chrono)logische orde van het werkschema
bij het ontwerpen van (in dit geval mondelinge) toetsen (per hoofdstuk): formuleer doel van de lessen,
leerbehoefte en verwachtingen van de leerling (1), kies het gewenste algemene type van toets (2), kies
de meest geschikte toetstechniek (3), bepaal je scoresysteem (4) en (ev. achteraf) controleer of de toets
goed getoetst heeft (5). Telkens geeft de auteur commentaar, voorbeelden en praktische tips. In zijn
geheel wellicht meer voor de 'grotere' mondelinge toetsen, maar ook bij lectuur 'stukje voor stukje' een
bron van inspiratie voor het dagelijkse klasgebeuren.
VAN PETEGEM, P., VANHOOF, J., Evaluatie op de testbank – Een handboek voor het ontwikkelen van
alternatieve evaluatievormen, Wolters Plantyn – UA – Edubron, 2002 Didier
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
93
D/2004/0279/042
VAN THIENEN, K., SCHOLLAERT, R., Gewikt en gewogen, (Syllabus Serie nr 3), Leuven, Garant, 2000, 207
blz.
Vanuit een theoretisch kader worden een aantal instrumenten aangereikt om toetsen te beoordelen en te
maken.
7.14
Zelfstandig leren
DELLER, S., Lessons from the learner. London: Longman, 1990.
BRANDT, W., PETEGEM van, P., Begeleid zelfstandig leren, Mechelen, Wolters-Plantyn, 2003. aflevering 1:
108 blz.
FRIED-BOOTH, D., Project Work, Rescource Book for Teachers, OUP, 2002.
SCHOLLAERT, R., (Ed.) Disclosing the treasure within. Towards schools as learning communities (Syllabus
serie nr. 9) Antwerpen, Garant, 2003, 299 p.
SCHOLLAERT, R.,ERREY, L., (Eds) ''Whose Learning is it anyway? Developing learner Autonomy through
Task-based langiuage Learning', (Antwerpen: Garant, 2003)
Legt uit hoe een taakgerichte benadering van het vreemdetalenonderwijs verrijkt kan worden vanuit twee
invalshoeken. Ten eerste hoe inzichten vanuit onderzoek naar taalverwerving kunnen geïntegreerd
worden in de klaspraktijk. Ten tweede hoe een taakgerichte benadering het lerend vermogen van de
leerling kan bevorderen, zodat hij niet alleen de vreemde taal beter kan hanteren, maar ook beter wordt
in het leren van talen, en in het leren tout court.
Naast een conceptueel kader en hoofdstukken over taalverwerving, coöperatief leren en evaluatie, zijn
een aantal praktische voorbeelden en instrumenten opgenomen in een bijbehorende cd-rom.
VAN THIENEN, K., Krachtig leren binnen een taakgerichte Benadering: naar een cultuuromslag in de taalles,
Antwerpen, Garant 2004.
94
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
8
Eindtermen
Vakgebonden eindtermen
8.1
Luisteren
De leerlingen kunnen
1
het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane
mening/appreciatie vormen, de gedachtegang volgen bij niet al te complexe artistiek-literaire teksten zoals
een kortverhaal, een chanson/song, een toneelfragment.
2
3
4
de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
•
relatief complexe informatieve teksten zoals een verslag, een radio- en tv-nieuwsitem, een
documentaire, een interview, een uiteenzetting
•
relatief complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap, een instructie
•
niet al te complexe narratieve teksten zoals een reportage, een film- en feuilletonfragment
•
niet al te complexe argumentatieve teksten zoals een discussie, een debat, een betoog
•
eenvoudige artistiek-literaire teksten zoals een kortverhaal, een chanson/song, een eenvoudig
toneelfragment
de informatie beoordelen bij:
•
niet al te complexe informatieve teksten zoals een verslag, een radio- en tv-nieuwsitem, een
documentaire, een interview, een uiteenzetting
•
niet al te complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap, een instructie
•
eenvoudige narratieve teksten zoals een reportage, een film- en feuilletonfragment
•
eenvoudige argumentatieve teksten zoals een discussie, een debat, een betoog
begrijpen wat een gesprekspartner aanbrengt om een relatief complex rechtstreeks gesprek en een niet al
te complex telefoongesprek te kunnen voeren.
De teksten met betrekking tot eindtermen 1-4:
•
hebben te maken met de eigen belevingswereld en met onderwerpen van meer algemene aard
•
worden in een natuurlijk spreektempo gebracht en zijn goed gearticuleerd
•
kunnen enige afwijking vertonen t.o.v. de standaardtaal
De leerlingen kunnen
5
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de luistertaak:
•
m.b.t. vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
•
m.b.t. uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen
•
m.b.t. de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige/Engelstalige wereld
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
95
D/2004/0279/042
6
7
8
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaak leerstrategieën toepassen die het bereiken
van het luisterdoel bevorderen:
•
relevante voorkennis in verband met de inhoud inzetten en hun kennis tegelijk uitbreiden
•
hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
•
het luisterdoel bepalen
•
de tekstsoort herkennen
•
hypothesen en luisterverwachtingen vormen
•
het luistergedrag afstemmen op het luisterdoel
•
zich niet laten afleiden als ze in een klankstroom niet alles begrijpen
•
belangrijke informatie noteren
reflecteren op de eigenheid van de spreektaal. Dit betekent dat ze:
•
vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen
•
vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag
•
vertrouwd zijn met de specificiteit van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, verkorte
vormen, )
•
het taalgebruik van de spreker kunnen inschatten (formeel, informeel, vertrouwelijk) en hieruit
conclusies kunnen trekken in verband met de bedoelingen en emoties van de spreker
communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
•
gebruik maken van beeldmateriaal, context, redundantie
•
kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat iets betekent
•
vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets te spellen, iets in
andere woorden te zeggen, iets op te schrijven
•
zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben
Attitudes
9*
De leerlingen zijn bereid:
•
belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt
•
grondig en onbevooroordeeld te luisteren
•
luisterconventies te respecteren
•
zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker
•
ook buiten de klascontext te luisteren naar Franse/Engelse teksten
•
zich open te stellen voor esthetische beleving
8.2
Lezen
De leerlingen kunnen
10
het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening/appreciatie vormen,
de gedachtegang volgen, relevante informatie selecteren, de tekststructuur en -samenhang herkennen bij:
•
relatief complexe argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een
lezersbrief
96
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
11
12
niet al te complexe artistiek-literaire teksten zoals een gedicht, een kortverhaal, een romanfragment,
een toneelfragment
De informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
•
relatief complexe narratieve teksten zoals een (reis)verhaal, een reportage
•
eenvoudige artistiek-literaire teksten zoals een gedicht, een kortverhaal, een romanfragment, een
toneelfragment
•
niet al te complexe argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een
lezersbrief
De informatie beoordelen bij:
•
relatief complexe informatieve teksten zoals een folder, een krantenartikel, een recensie, een
hypertekst
•
relatief complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap
•
eenvoudige argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een lezersbrief
De teksten m.b.t. eindtermen 10-12:
•
hebben te maken met de eigen belevingswereld en met onderwerpen van meer algemene aard
•
kunnen redelijk uitgebreid zijn
•
kunnen reeds vrij abstract zijn en impliciete informatie bevatten
De leerlingen kunnen
13
14
15
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de leestaak:
•
m.b.t. vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
•
m.b.t. spelling en interpunctie
•
m.b.t. de socioculturele diversiteit binnen de Franstalige/Engelstalige wereld
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken leerstrategieën toepassen die het bereiken
van het leesdoel bevorderen:
•
relevante voorkennis in verband met de inhoud inzetten en hun kennis tegelijk uitbreiden
•
hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
•
het leesdoel bepalen
•
de tekstsoort herkennen
•
de lay-out interpreteren (b.v. subtitels)
•
het leesgedrag afstemmen op het leesdoel
•
zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen
•
belangrijke informatie aanduiden
•
op basis van het gelezene anticiperen op het vervolg
reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal. Dit betekent dat ze:
•
het onderscheid kunnen maken tussen verschillende tekstsoorten
•
verschillende taalregisters kunnen herkennen (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik)
•
elementen van tekstopbouw kunnen aanduiden
•
het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken m.b.t. de
bedoelingen en emoties van de schrijver
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
97
D/2004/0279/042
16
communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
•
de betekenis van ongekende woorden afleiden uit de context
•
zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden raadplegen
•
gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto's, cartoons, tabellen, schema's)
Attitudes
17*
De leerlingen zijn bereid:
•
onbevooroordeeld te lezen en zich te concentreren op wat ze willen vernemen
•
zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver
•
te reflecteren op hun eigen leesgedrag
•
Franse/Engelse teksten te lezen, ook buiten de klascontext
•
zich open te stellen voor esthetische beleving
•
door het lezen van een ruim en gevarieerd aanbod aan teksten een persoonlijke voorkeur en
leessmaak te ontwikkelen
8.3
Spreken/gesprekken voeren
De leerlingen kunnen
18
informatie geven en vragen bij documenten zoals een afbeelding, een formulier, een gebruiksaanwijzing,
een ontwerp, een prijsofferte.
19
de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij:
•
niet al te complexe beluisterde en relatief complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en
argumentatieve teksten
•
eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen artistiek-literaire teksten
20
Een beredeneerde mening of conclusie naar voor brengen bij eenvoudige beluisterde en niet al te
complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten.
21
ervaringen en gebeurtenissen verslaan en becommentariëren.
22
een eenvoudige presentatie geven over een vertrouwd onderwerp.
23
een relatief complex rechtstreeks gesprek - zoals een conversatie, een vraaggesprek, een discussie beginnen, onderhouden en afronden.
24
een niet al te complex telefoongesprek beginnen, onderhouden en afronden.
25
in een discussie gefundeerde standpunten naar voor brengen.
26
bij het voeren van een gesprek inspelen op wat de gesprekspartner aanbrengt.
De te produceren teksten m.b.t. eindtermen 18-26:
•
hebben te maken met de eigen belevingswereld en met onderwerpen van meer algemene aard
•
worden begrijpelijk en met een zekere vlotheid uitgesproken
•
bevatten een aanzet tot gevarieerde intonatie
98
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
•
zijn qua taalregister enigszins aangepast aan de luisteraar en/of gesprekspartner
•
kunnen deel uitmaken van een gesprek met een minder voorspelbaar verloop
De leerlingen kunnen
27
28
29
30
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de
spreektaak/gesprekstaak:
•
m.b.t. vorm, betekenis, reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
•
m.b.t. uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen
•
m.b.t. de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige/Engelstalige wereld
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaak/gesprekstaak leerstrategieën toepassen die
het bereiken van het spreekdoel bevorderen:
•
relevante voorkennis in verband met de inhoud inzetten
•
hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
•
informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken
•
het spreekdoel bepalen
•
een spreekplan opstellen
•
bij een gemeenschappelijke spreektaak de taken verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen,
zich aan afspraken houden, elkanders inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.
reflecteren op taal en taalgebruik. Dit betekent dat ze:
•
vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen
•
vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag
•
vertrouwd zijn met de opbouw van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, )
communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
•
bij het uitvoeren van de gesprekstaak simultaan receptieve en productieve vaardigheden inzetten
•
gebruik maken van non-verbaal gedrag
•
het op een andere wijze zeggen
•
zeggen dat ze iets niet begrijpen, vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te
wijzen, iets te spellen
•
zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben
•
navragen bij de gesprekspartner of hun formulering correct is
Attitudes
31*
De leerlingen zijn bereid:
•
goed te luisteren om tot goed spreken te komen
•
het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek
•
lexicale en grammaticale correctheid na te streven
•
een gevarieerd taalgebruik na te streven
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
99
D/2004/0279/042
8.4
Schrijven
De leerlingen kunnen
32
de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij eenvoudige beluisterde en niet al te
complexe gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten.
33
op overzichtelijke en persoonlijke wijze een verslag schrijven over een eigen ervaring, een situatie en een
gebeurtenis.
34
Een niet al te complexe informele en formele brief, nota en e-mail schrijven.
35
Een beredeneerd standpunt verwoorden over een vertrouwd onderwerp.
De te produceren teksten m.b.t. eindtermen 32-35:
•
hebben te maken met de eigen belevingswereld en met onderwerpen van meer algemene aard
•
zijn samenhangend en overzichtelijk opgebouwd
•
vertonen een vrije hoge vormcorrectheid bij voorspelbaar taalgebruik (standaardformules)
De leerlingen kunnen
36
37
38
39
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de schrijftaak:
•
m.b.t. vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
•
m.b.t. spelling en interpunctie
•
m.b.t. de socioculturele diversiteit binnen de Franstalige/Engelstalige wereld
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken leerstrategieën toepassen die het bereiken
van het schrijfdoel bevorderen:
•
relevante voorkennis in verband met de inhoud inzetten
•
hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
•
informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken
•
rekening houden met het doelpubliek
•
een schrijfplan opstellen
•
passende lay-out gebruiken
•
bij een gemeenschappelijke schrijftaak taken verdelen, met elkaar overleggen, zich aan afspraken
houden, elkanders inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren
reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal. Dit betekent dat ze:
•
weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal
•
de betekenis van spelling, interpunctie en lay-out begrijpen
•
vertrouwd zijn met de opbouw van een geschreven tekst
communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
•
zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen raadplegen
•
bij het schrijfproces gebruik maken van de mogelijkheden van ICT
•
gebruik maken van een model
100
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Attitudes
40*
De leerlingen zijn bereid:
•
hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren
•
zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten
•
desgevallend de schrijfwijze van een woord op te zoeken
•
lexicale en grammaticale correctheid na te streven
•
een gevarieerd taalgebruik na te streven
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
101
D/2004/0279/042
Bijlage 1: Samenvattende Checklist
Deze samenvattende checklist refereert aan de rubrieken 3 (Leerplandoelstellingen, leerinhouden en
pedagogisch-didactische wenken) en 4 (Evaluatie) die in elk leerplan concreet en uitvoerig beschrijven wat van
de leerkracht wordt verwacht. De checklist moet snelle oriëntatie in het leerplan (Engels derde graad ASO mét
en zonder Moderne Talen) mogelijk maken. Ze kan eveneens gebruikt worden als instrument bij zelfevaluatie of
als instrument bij horizontaal en verticaal vakoverleg met collega’s Engels of collega’s van andere vakken. Het
spreekt vanzelf dat het lezen van deze checklist nooit de lectuur en studie van het leerplan kan vervangen.
Elk leerplan omvat telkens volgende rubrieken:
Inleiding: Visie op Moderne talen
1
Situering van het leerplan
2
Algemene doelstellingen
3
Leerplandoelstellingen, leerinhouden en pedagogisch-didactische wenken
4
Evaluatie
5
Uitrusting en leermiddelen
6
De Vrije Ruimte: dit deel geldt enkel voor de derde graad
7
Bibliografie
8
De eindtermen waaraan het leerplan moet beantwoorden
9
Realisatie van de specifieke eindtermen voor Duits, Engels en Frans
Via deze vragen wordt telkens
gerefereerd
aan
hoofdzaken
en
kernpunten van het leerplan derde
graad ASO
Kernwoorden die zoveel mogelijk het
antwoord samenvatten
Leerplanreferentie
3
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN
3.1
DE COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
LUISTEREN
1
2
Wat zijn de doelstellingen die ik
nastreef voor luisteren én streef ik alle
doelstellingen na?
Ontwikkel ik de luistervaardigheid
systematisch en doelbewust?
102
D/2004/0279/042
•
Literaire én niet-literaire teksten
•
Gesprekken
•
Leren luisterstrategieën toepassen
•
Authenticiteit is het sleutelwoord!
•
Integreer
luistervaardigheid
andere vaardigheden
•
Heb aandacht voor het leren luisteren:
luisteren moet doelbewust geoefend
worden.
3.1.1.1
3.1.1.3
met
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3
Zorg ik voor voldoende afwisseling
van het Engels in contact?
Uiteenlopende onderwerpen – bedoeld om
strategische luistervaardigheid op te
bouwen.
3.1.1.2.1
4
Breng ik leerlingen met verschillende
varianten van het Engel in contact?
Niet enkel Brits Engels, maar verschillende
standaardvarianten van Engels als
moedertaal.
3.1.1.2.2
LEZEN
1
Leer ik leerlingen tekstsoorten op
verschillende manieren lezen?
Leerlingen moeten alle tekstsoorten kunnen
lezen.
Afhankelijk
van
de
moeilijkheidsgraad voeren ze eenvoudige
of complexere taaltaken (= leestaken) uit.
3.1.2.1
2
Zijn de leesteksten waarmee ik werk
boeiend,
specifiek
voor
de
studierichting en horizonverruimend
voor leerlingen?
•
Het begrip ‘tekst’ moet je breed
interpreteren.
3.1.2.2
•
Laat leerlingen ook zelf teksten kiezen.
Ontwikkel ik de leesvaardigheid
systematisch en doelbewust?
•
Pak teksten leesstrategisch aan: wat
kunnen leerlingen doen om de tekst
beter te begrijpen? Geef dus leestaken
die het lezen ondersteunen.
•
Heb aandacht voor het leren lezen en
bewust reflecteren op gebruikte
strategieën.
3
4
Leer ik leerlingen literaire teksten
begrijpen en genietend te lezen?
3.1.2.3.1
t.e.m.
3.1.2.3.3
Praat niet over literatuur, maar organiseer
boeiende taalactiviteiten die emotionele
betrokkenheid en inleving mogelijk maken.
3.1.2.3.4
In vergelijking met de tweede graad moet
de moeilijkheidsgraad hoger.
3.1.3.1
GESPREKSVAARDIGHEID
1
Help ik leerlingen om vloeiend, correct
en autonoom aan gesprekken en
telefoongesprekken deel te nemen?
2
Maak ik leerlingen gevoelig voor
typische kenmerken van het interactief
gesproken Engels?
3
Leer ik leerlingen over een breed
gamma van onderwerpen praten en
discussiëren?
Laat leerlingen het spreken oefenen in het
verlengde van de gelezen en beluisterde
teksten.
3.1.3.2.2
t.e.m.
3.1.3.2.4
4
Ondersteun ik via gevarieerde
activiteiten het leren spreken van
leerlingen?
Verrijk geleide oefeningen met aanvullende
vrijere oefeningen waarin een boodschap
centraal staat.
3.1.3.3
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.1.3.2.1
103
D/2004/0279/042
SPREEKVAARDIGHEID
1
Help ik leerlingen om op basis van
teksten zelfstandig en vlot het woord
te voeren, maar ook om los van
teksten zelfstandig, vlot en correct
over vertrouwde onderwerpen in het
Engels te praten?
Naargelang het soort tekst zijn de
spreektaken moeilijker of makkelijker.
3.1.4.1
2
Zijn de onderwerpen en situaties
boeiend, gelinkt aan de persoonlijke
interessesfeer van leerlingen én aan
de specifieke studierichting?
Met het oog op autonomie kun je ook je
leerlingen teksten laten kiezen.
3.1.4.2.2
3
Help ik hen via gevarieerde taken zich
te oefenen in het zelfstandig spreken?
Probeer leerlingen te doen loskomen van
uit het hoofd geleerde teksten die ze
aframmelen.
3.1.4.3
SCHRIJFVAARDIGHEID
1
Help ik leerlingen om teksten als een
samenvatting, verslag, brief en mail
vlot en correct te leren schrijven en om
over vertrouwde onderwerpen een
beredeneerd standpunt schriftelijk te
leren verwoorden?
Gebruik modellen.
3.1.5.1
2
Ondersteun ik via authentieke en
functionele schrijftaken het leren
schrijven (leerproces) van leerlingen
voldoende?
Geef
vrije,
communicatieve
schrijfopdrachten waarin de boodschap
centraal staat.
3.1.5.2
3.1.5.3
3.2
DE INTERCULTURELE COMPONENT
1
Help ik leerlingen kennis en
vaardigheden te verwerven die hen in
staat stellen zich in een andere cultuur
in te leven en die beter te begrijpen?
Leer leerlingen via een zo breed mogelijk
gamma aan rijke, culturele leerinhouden
genuanceerd te denken en stereotiepen te
ontmaskeren.
3.2.1
3.2.2
2
Help ik leerlingen om zelfstandig met
de vreemde cultuur te leren omgaan?
Geef gevarieerde taken bij authentiek
materiaal die leerlingen helpen de andere
cultuur actief en zelfstandig te exploreren.
3.2.3
104
D/2004/0279/042
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
3.3
DE ONDERSTEUNENDE VAARDIGHEDEN
WOORDENSCHAT
1
Help ik leerlingen om in functie van het
verwerven
van
communicatieve
taalvaardigheid op een zelfstandige
manier nieuwe woorden te begrijpen
en zelf te gebruiken?
Ontwikkel de woordleervaardigheid.
3.3.1.1
2
Welke
woorden
moeten
mijn
leerlingen instuderen? (Ga ik op een
oordeelkundige
manier
met
woordenschat om?)
Bepaal te kennen woorden in functie van
communicatieve doelstellingen voor teksten
(“open leerplan”).
3.3.1.2
3
Help ik leerlingen om op een
strategische manier nieuwe woorden
echt te verwerven?
Geef zinvolle, communicatieve taken rond
woorden – contextuele aanpak –
functionele woordenlijsten.
3.3.1.3
GRAMMATICA
1
Help ik leerlingen om in functie van het
verwerven
van
communicatieve
taalvaardigheid op een zelfstandige
manier
nieuwe
grammaticale
structurente begrijpen en zelf te
gebruiken?
Concrete
toepasvaardigheid
opzoekvaardigheid – metataal.
–
3.3.2.1
2
Bepaal
ik
mijn
keuze
van
grammaticale items in functie van de
communicatieve taaltaken?
Binnen communicatief kader creatief
herhalen, systematisch uitdiepen in functie
van. grotere vormcorrectheid.
3.3.2.2
3
Pak ik de grammatica communicatief
aan?
= Niet als doel op zich, maar functioneel (in
functie
van
de
communicatieve
doelstellingen) en authentiek (binnen
tekstverband).
3.3.2.3
3.4
LEREN ENGELS LEREN
1
Help ik leerlingen om inzicht in hun
taalleerproces te verwerven en
autonoom Engels te leren?
Leerlingen zijn medeverantwoordelijk in
hun leerproces –zelfverantwoordelijke
leerders.
3.4
2
Betrek ik leerlingen actief in het
leerproces?
Strategiegebruik – reflectie – bewuste
keuzes – sociale interactie – zelf evalueren.
3.4
4
1
EVALUATIE
Evalueer ik zowel vaardigheden (voor
60-100
%)
als
kennis
van
woordenschat en grammatica (max.
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
4.2
105
D/2004/0279/042
40 %)?
2
Zijn mijn tests valide en betrouwbaar?
= de 2 belangrijkste kwaliteitscriteria voor
tests
4.4.1
3
Test ik naast kennis en transfer ook
vrije, communicatieve toepassing?
Houd de moeilijkheidsgraad van je vragen
in de gaten.
4.4.2
4
Gebruik ik ook andere vormen van
evaluatie naar de traditionele?
Denk vooral ook aan vormen van zelf- en
peer evaluatie.
4.4.3
5
Test ik de vaardigheden systematisch
en met gevarieerde, specifieke
technieken?
Het testen van elk van de vier
vaardigheden vergt een eigen, specifieke
aanpak.
4.5
6
Test ik voor de woordenschat de
concrete toepasvaardigheid vooral via
functionele, authentieke contexten?
Transfer en authentieke gebruikscontexten.
4.6
7
Test ik voor de grammatica de
concrete toepasvaardigheid vooral via
functionele, authentieke contexten?
106
D/2004/0279/042
4.7
3de graad aso
AV Engels (zonder Moderne talen)
Download