Evalueren om te Leren De integratie van formatief toetsen in de dagelijkse praktijk van basisscholen Jos Castelijns Diana Baas Lectoraat Eigentijds Beoordelen in het Onderwijs Hogeschool de Kempel, Helmond Dossiernummer 405-15-509 1 Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 2 1. 2. Inleiding ........................................................................................................................................... 3 1.1 Evalueren om te Leren ............................................................................................................ 4 1.2 Zelfregulering .......................................................................................................................... 5 1.3 Het integreren van evalueren om te leren in de praktijk ........................................................ 6 1.4 Het huidige onderzoek ............................................................................................................ 7 Methoden ........................................................................................................................................ 9 2.1 Sample ..................................................................................................................................... 9 2.2 Aanpak ..................................................................................................................................... 9 2.3 Instrumenten ......................................................................................................................... 10 2.3.1 Video-opnamen en lesvoorbereidingsformulier ........................................................... 10 2.3.2 Interviews ...................................................................................................................... 11 2.3.3 Vragenlijst ...................................................................................................................... 11 2.4 3. 4. Analyse .................................................................................................................................. 11 2.4.1 Video-opnamen ............................................................................................................. 11 2.4.2 Interviews ...................................................................................................................... 12 2.4.3 Vragenlijst ...................................................................................................................... 12 Resultaten...................................................................................................................................... 13 3.1 Taaksituaties .......................................................................................................................... 13 3.2 Evalueren om te leren ........................................................................................................... 15 3.3 Metacognitieve kennis .......................................................................................................... 16 3.4 Samenhang ............................................................................................................................ 17 3.5 Relevantie, opbrengsten en praktische toepasbaarheid ...................................................... 18 3.5.1 Leraren........................................................................................................................... 18 3.5.2 Leerlingen ...................................................................................................................... 22 3.5.3 Leraar-onderzoekers ..................................................................................................... 24 Conclusies en discussie.................................................................................................................. 27 Beperkingen ...................................................................................................................................... 30 5. Aanbevelingen ............................................................................................................................... 32 Literatuur ............................................................................................................................................... 33 Bijlagen .................................................................................................................................................. 35 1. Groepsinterview ............................................................................................................................ 36 2. Handleiding voor het coderen van video-opnamen...................................................................... 38 2 Voorwoord De bevordering van zelfregulerend leren en motivatie van leerlingen vormt een actueel thema in steeds meer basisscholen. In de wetenschappelijke literatuur wordt Assessment for Learning (evalueren om te leren) als een veelbelovende aanpak gezien die leraren kan ondersteunen bij het bevorderen van zelfregulerend leren. Evalueren om te leren is een aanpak die vraagt om integratie in de dagelijkse onderwijspraktijk in de klas. In het kortlopend onderwijsonderzoeksproject ‘Formatief toetsen in taaksituaties’ (dossiernummer 405-15-509) dat van mei 2015 tot december 2016 is uitgevoerd, hebben we onderzocht op welke wijze basisschoolleraren ondersteund kunnen worden bij het integreren van evalueren om te leren in hun dagelijkse onderwijs. Het project was mogelijk dankzij financiële steun van het NRO en werd uitgevoerd door een consortium, bestaande uit Hogeschool De Kempel, Helmond (in het bijzonder het lectoraat Eigentijds Beoordelen in het Onderwijs) en acht basisscholen, namelijk De Ranonkel in Someren, Het Klokhuis in Beek en Donk, Het Palet in Hapert, De Rakt in Helmond, De Lindt in Helmond, Coninxhof in Venray, De Bonckert in Boxmeer en CBS De Meander in Nijverdal. Daarnaast waren Prof. dr. Marjan Vermeulen en Prof. dr. Mien Segers bij het consortium betrokken als leden van de wetenschappelijke begeleidingscommissie. In het project werden leraren in groep 6, 7 en 8 in hun eigen school ondersteund door een getrainde collega, een leraar-onderzoeker. Deze leraar-onderzoekers vormden de spil in het veranderproces in hun eigen school. In dit eindrapport, doen we verslag van het onderzoek dat we hebben uitgevoerd. Naast dit eindrapport heeft het project praktische opbrengsten (Gereedschapskist Denken om te Leren) opgeleverd die leraren kunnen gebruiken om evalueren om te leren te integreren in hun klassenpraktijk. Deze materialen zijn gepubliceerd op de website van het NRO. Voor informatie over het bestellen van een hardcopy van de gereedschapskist kan een mail gestuurd worden naar: Jos Castelijns, hogeschool De Kempel, Helmond; [email protected]. Aan het project hebben veel mensen een bijdrage geleverd. In de eerste plaats de leraren en leerlingen, waarvan een groot deel heeft deelgenomen aan interviews en die hebben meegewerkt aan het maken van video-opnamen in de klas. Onze dank gaat in het bijzonder uit naar de leraaronderzoekers: Gerrit Ter Horst, Danielle Wijnen, Katja Vogels, Femke Nijssen, Martine Berendsen, Maaike Vermeer, Marieke Kellendonk, Rob van Stiphout, Remco Geurts, Jotham Schonberger en Trudy van de Kam. Het was een voorrecht om met hen samen te werken en met hen te leren. Helmond, 1 december 2016 3 1. Inleiding Veel basisscholen streven ernaar leerlingen meer invloed te geven op de manier waarop zij leren. Zij omschrijven dit streven met uiteenlopende termen zoals eigenaarschap, het eigen leerproces regisseren, intrinsiek gemotiveerd leren, zelfverantwoordelijk leren of zelfregulerend leren. Scholen passen uiteenlopende onderwijsvormen toe om dit streven in de praktijk te brengen, zoals coöperatief leren, onderzoekend leren, zelfstandig werken en zelfstandig leren. Het toepassen van deze onderwijsvormen betekent echter nog niet dat leerlingen ook daadwerkelijk hun eigen leerproces gaan reguleren. Hiervoor dienen zij een aantal vaardigheden te leren zoals het plannen van leeractiviteiten, het monitoren van het leerproces en het reflecteren op het leerproces en de opbrengsten ervan. Naast deze specifieke vaardigheden is ook een andere, meer (pro)actieve houding van leerlingen nodig. Zelfregulerend leren vraagt immers dat zij initiatieven nemen, op zoek gaan naar informatie, hulpbronnen raadplegen en niet afwachten tot de leraar hen feedback of aanwijzingen geeft. Zelfregulering veronderstelt verder dat leerlingen gemotiveerd zijn om actief leerdoelen na te streven en zelf leerdoelen te stellen. En ten slotte dienen leerlingen kennis te hebben over hoe zij leren, wat hen daarbij kan helpen en wat hen in de weg kan zitten. Dergelijke kennis wordt ook wel metacognitieve kennis genoemd. Leerlingen die over metacognitieve kennis beschikken, hebben inzicht in hun eigen leren, weten waar ze goed in zijn en wat zij lastig vinden, zijn zich tijdens het leren bewust van hoe het proces loopt en kunnen het desgewenst bijsturen. Zij gebruiken hun metacognitieve kennis om hun eigen leerproces te reguleren. Het regisseren van het eigen leerproces is een complex proces waarvoor instructie, oefening, feedback en reflectie nodig zijn. En dat kost tijd en moeite, niet alleen van scholen en leraren, maar ook van leerlingen zelf. Maar een dergelijke investering loont, zo blijkt uit onderzoek. Zelfregulatie is een belangrijke factor voor schoolsucces. Gemotiveerde leerlingen die zich bewust zijn van hun eigen leerproces en weten hoe ze hun eigen leren kunnen reguleren, hebben een relatief grote kans op succes in school (o.a. Dignath, Buettner & Langfeldt, 2008; Pintrich & De Groot, 1990). Leerlingen die in staat zijn hun eigen leren te reguleren zijn niet alleen succesvol in school, maar ook later als ze gaan studeren, in hun werk en in persoonlijke relaties (Deci & Ryan, 2000). Een belangrijke vraag is: wat kunnen leraren doen om te bevorderen dat leerlingen hun eigen leerproces leren reguleren? In de wetenschappelijke literatuur wordt in dit verband Assessment for Learning als een veelbelovende onderwijsaanpak gezien. Assessment for Learning is het verzamelen en (gezamenlijk) interpreteren van informatie over het leren van leerlingen. De bedoeling van deze informatie is dat leraren en leerlingen die gebruiken om te bepalen waar de leerlingen staan in hun leerproces, waar ze naar toe gaan, en hoe ze daar het beste kunnen komen (Assessment Reform Group, 2013, p.2). Met andere woorden, Assessment for Learning: a) is gebaseerd op gegevens (data) over het leren van leerlingen; b) gaat uit van een actieve rol van zowel leraar als leerlingen; c) is bedoeld om vast te stellen hoe leerlingen zich in hun leerproces verhouden ten opzichte van gestelde leerdoelen; d) geeft informatie over hoe zij die leerdoelen kunnen bereiken. Het integreren van Assessment for Learning in de onderwijspraktijk wordt door velen gezien als een krachtige manier om de zelfregulatie van leerlingen te stimuleren doordat er veel nadruk ligt op het betrekken van de leerling in het eigen leerproces en het inzicht geven in hoe leerlingen hun leerproces kunnen verbeteren. Door met leerlingen in gesprek te gaan over hun eigen leerproces krijgen zij meer inzicht in hoe zij hun leerproces kunnen organiseren en wanneer zij bepaalde leerstrategieën kunnen gebruiken. Deze metacognitieve kennis kunnen zij vervolgens in gaan zetten om hun leerproces te reguleren. Ondanks dat velen overtuigd zijn van de positieve invloed van Assessment for Learning op de zelfregulatie en metacognitieve kennis van leerlingen is er nog weinig 4 bekend over deze relatie, met name in de context van het basisonderwijs (Harris, Brown & Harnett, 2015). Dit project richt zich daarom in het beter begrijpen van de relatie tussen Assessment for Learning en de metacognitieve kennis van leerlingen in het basisonderwijs. 1.1 Evalueren om te Leren In de literatuur wordt Assessment for Learning vaak afgezet tegenover Assessment of Learning. Beide begrippen verwijzen naar twee verschillende functies van beoordelen waarvoor ook wel de termen summatief en formatief toetsen wordt gebruikt. We vertalen deze begrippen als evalueren van het leren respectievelijk evalueren om te leren. Bij evalueren van het leren gaat het erom vast te stellen wat leerlingen op enig moment hebben opgestoken van het onderwijs. Vaak worden daarvoor (gestandaardiseerde) toetsen gebruikt. Deze vorm van evalueren vindt plaats op bepaalde momenten, meestal aan het eind van een periode (trimester of school). Een voorbeeld van evalueren om te leren is het afnemen van toetsen uit het CITO- Leerlingvolgsysteem of de CITO-Eindtoets. Aan de hand van de scores op dergelijke toetsen kun je bepalen of leerlingen de gestelde doelen dan wel het vereiste niveau hebben behaald. Bij gestandaardiseerde toetsen vergelijk je de scores van leerlingen met die van een representatieve (nationale) steekproef. Langs deze weg kun je vaststellen of leerlingen overeenkomstig, onder of boven het gemiddelde presteren. Scores op gestandaardiseerde toetsen gebruik je meestal om belangrijke beslissingen te nemen, zoals selectie voor een bepaald schooltype of het al dan niet bevorderen van leerlingen naar een volgende groep. In de assessmentliteratuur wordt daarom naar deze vorm van toetsing ook wel verwezen met de term high-stake testing: er staat voor leerlingen veel op het spel. Met het oog op de betrouwbaarheid van de beslissing is het van belang dat leerlingen bij evalueren van het leren geen enkele invloed hebben op wat en hoe geëvalueerd wordt. Met evalueren om te leren beperk je je niet tot het vaststellen van wat leerlingen hebben opgestoken van het onderwijs maar richt je je vooral op het ondersteunen van het leerproces. Evalueren om te leren vindt niet plaats op bepaalde momenten na afloop van het leerproces, maar is onderdeel van de dagelijkse praktijk in de klas. Dat is nodig omdat je met deze vorm van evalueren wil beslissen waar de leerlingen staan in hun leerproces, waar ze naar toe gaan en hoe ze daar kunnen komen. En dergelijke beslissingen hebben alleen maar zin als ze tijdens het leerproces (justin-time) worden genomen, zodat leerlingen kunnen leren van de feedback die zij krijgen en in de gelegenheid zijn hun eigen leerproces bij te sturen als dat nodig is (zie: Sluijsmans, Joosten-Ten Brinke & Van der Vleuten, 2013; Schildkamp, Heitink, Van der Kleij, Hoogland, Dijkstra, Kippers & Veldkamp, 2014). Bij evalueren om te leren ligt een sterke nadruk op reflectie en dialoog met en tussen leerlingen over het leerproces. Deze vorm van evalueren richt zich op het niveau van individuele leerlingen, maar ook op dat van de groep. Idealiter is evalueren om te leren volledig geïntegreerd in de dagelijkse onderwijspraktijk in de klas: instructie, begeleiding en evaluatie vormen samen één ondeelbaar proces waarin je samen met leerlingen voortdurend informatie verzamelt en interpreteert en je zo leerlingen helpt de volgende stap in hun leerproces te maken. Overigens kun je in dit verband ook scores op formatieve toetsen als informatie gebruiken, maar essentieel is dat je naar aanleiding van de resultaten van de toets in gesprek gaat met leerlingen en hen stimuleert tot reflectie op de resultaten. Op deze manier krijgen leerlingen inzicht in hun eigen leerproces. Naar dit inzicht wordt in de literatuur verwezen met de term metacognitie. Leerlingen hebben metacognitieve kennis nodig om hun eigen leerproces te reguleren. Zoals hierboven is aangegeven, gaat het bij evalueren om te leren erom vast te stellen waar de leerlingen staan in hun leerproces, waar ze naar toe gaan en hoe ze daar het best kunnen komen. Het samen met leerlingen zoeken naar antwoorden op elk van deze vragen worden ook wel de drie kernprocessen van evalueren om te leren genoemd. Volgens Black en Wiliam (2009) staan leraren drie strategieën ter beschikking om deze kernprocessen vorm te geven, namelijk feedback geven, 5 stimuleren dat leerlingen elkaars leerproces evalueren (peer assessment) en stimuleren dat leerlingen hun eigen leerproces evalueren (self-assessment). De eerste strategie, feedback geven, houdt in dat je informatie verzamelt over het leerproces van de leerling (door bijvoorbeeld te observeren of het werk van leerlingen te bekijken), deze informatie interpreteert en vervolgens naar de leerlingen terugkoppelt. Van belang daarbij is dat je voor leerlingen de leerdoelen en de criteria voor succes verheldert, hen informeert over de effectiviteit van de strategieën die zij gebruiken en hen tips en suggesties geeft om de volgende stap in het leerproces te maken. Deze aspecten van feedback worden ook wel feed up, feed back respectievelijk feed forward genoemd (Hattie & Timperley, 2007). De tweede strategie, stimuleren van peer assessment, houdt in dat je leerlingen aanmoedigt om met elkaar over hun leerproces te praten. Op deze manier kunnen zij elkaar helpen om te begrijpen wat het doel is, hoe ze dat doel kunnen bereiken, of ze op de goede weg zijn en hoe ze hun volgende stap kunnen maken. Stimuleren van peer assessment vraagt van leraren dat zij leerlingen leren hoe zij elkaar feedback kunnen geven en elkaar vragen kunnen stellen over hun leerproces. Stimuleren van peer assessment vraagt ook dat je tijdens de les voortdurend situaties creëert waarin gesprekken tussen leerlingen over hun leren plaats kunnen vinden. De derde strategie, het stimuleren van self-assessment, betekent dat leraren leerlingen uitdagen zelf te onderzoeken waar zij staan in hun leerproces, waar ze naar toe gaan en wat hun volgende stap zou kunnen zijn. In plaats van zelf informatie te verzamelen en leerlingen feed up, feed back en feed forward te geven, stel je vragen, waardoor je hen uitdaagt om over hun eigen leerproces na te denken. In gesprekken stimuleer je dat leerlingen de kennis, die zij hebben over hun eigen leerproces verwoorden. Met andere woorden, je daagt hen uit relevante metacognitieve kennis te expliciteren, te verdiepen en uit te breiden. Met name het stimuleren van self-assessment blijkt een effectieve strategie te zijn die leerlingen helpt zich bewust te worden van hoe zij leren en hoe zij dit leren zelf kunnen beïnvloeden. In dit verband is het van belang dat je in de gesprekken niet alleen aandacht besteedt aan de cognitieve kant van het leren (doelen en strategieën), maar ook aan de metacognitieve kennis en de kennis die leerlingen hebben over hun eigen motivatie in relatie tot de taak. Door open vragen te stellen, naar leerlingen te luisteren, in te gaan op de antwoorden van de leerlingen en de inhoud van je vragen af te stemmen op de antwoorden van de leerlingen, daag je hen uit na te denken over de (tijds)planning, stimuleer je hen om tijdens de uitvoering van de opdracht hun vorderingen en het proces te monitoren en bij te sturen als dat nodig is, en bevorder je dat ze hun eigen leerproces en de opbrengsten daarvan evalueren als ze klaar zijn. Nadenken over de motivationele aspecten van het leerproces helpt dat leerlingen zich bewust worden van hun succesverwachtingen, de mate waarin ze zichzelf in staat achten om de taak met succes af te ronden, de mate waarin ze de taak belangrijk, interessant en motiverend vinden, de strategieën die zij kunnen toepassen om hun aandacht beter op de taak te richten als blijkt dat zij hun concentratie verliezen, enzovoorts. Door in gesprekken met leerlingen over het leren niet alleen de cognitieve, maar ook de metacognitieve en motivationele aspecten van leren mee te nemen, creëer je rijke leersituaties waarin leerlingen hun kennis over hoe zij leren verdiepen en gebruiken om het eigen leerproces te reguleren (Zimmerman & Kitsantas, 2007). 1.2 Zelfregulering Zelfregulering is een belangrijk aspect van het leren van leerlingen. Leerlingen die hun eigen leerproces kunnen reguleren presteren in school beter dan leerlingen die daartoe niet of minder goed in staat zijn (o.a. Dignath et al., 2008; Pintrich & De Groot, 1990). Leerlingen die in staat zijn hun eigen leren te reguleren, kunnen zelf gedachten, gevoelens en acties genereren, die hen helpen om bepaalde leerdoelen te bereiken. Om het eigen leren te kunnen reguleren dienen leerlingen niet 6 alleen kennis te hebben van de doelen en de cognitieve strategieën die nodig zijn om die te bereiken, zij moeten ook in staat zijn hun acties te plannen, te monitoren en te evalueren. Bovendien is het van belang dat zij gemotiveerd zijn om de taak tot een goed eind te brengen. Met andere woorden, voor zelfregulerend leren is het van belang dat leerlingen zowel cognitief, metacognitief als motivationeel ‘klaar’ zijn om de opdracht te maken. Zimmerman (2008) ontwikkelde een cyclisch model van zelfregulerend leren. Dit model bestaat uit drie fasen, namelijk voorbereiding (forethought), uitvoering (performance) en zelfreflectie (zie ook Vandevelde, 2015). In de voorbereidingsfase (de fase die vooraf gaat aan het maken van de opdracht) analyseren leerlingen de opdracht (task analysis). Ze expliciteren hun motivationele opvattingen (motivational beliefs) en plannen de activiteiten die nodig zijn om de opdracht tot een goed einde te brengen. Taakanalyse houdt in dat leerlingen doelen stellen en succescriteria formuleren. Ook selecteren ze (cognitieve) strategieën aan de hand waarvan ze de opdracht kunnen maken. Motivationele opvattingen hebben betrekking op hun eigen succesverwachtingen, hun vermogen om de betreffende taak te maken (self-efficacy), het belang van (task value) en hun motivatie voor de opdracht (goal orientation). Tijdens de uitvoering van de taak monitoren leerlingen de doelmatigheid van de strategieën die zij toepassen, bewaken de aandacht en concentratie waarmee ze de opdracht uitvoeren en ondernemen desgewenst acties om hun gedrag op deze punten bij te sturen. Als ze klaar zijn, evalueren zij de opdracht, zoeken een oorzakelijke verklaring voor het behaalde resultaat (causal attribution), kennen een affectieve waardering toe aan het bereikte resultaat (self-satisfaction) en gaan na wat de taak hen heeft geleerd voor toekomstige vergelijkbare taken (adaptive self-reaction). Om hun eigen leren te kunnen reguleren dienen leerlingen zich bewust te zijn van bovengenoemde aspecten. Inzicht in deze aspecten wordt metacognitieve kennis genoemd. Borkowski en Thorpe (1994) ontwikkelden een samenhangend model voor metacognitie als kennis over het eigen leren. Zij laten zien dat de feedback die succesvolle leerlingen krijgen op het verband tussen hun prestaties en het gebruik van leerstrategieën intern wordt geattribueerd, dat wil zeggen, toegeschreven aan eigen aanleg en/of inspanning. Weiner (1986) maakt in dit verband onderscheid tussen interne en externe, stabiele en niet-stabiele, beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare attributies. Bij het toeschrijven van successen aan eigen aanleg is sprake van een interne, stabiele, nietbeïnvloedbare attributie (‘Ik ben er nu eenmaal goed in.’), bij het toeschrijven aan inzet is sprake van een interne, stabiele en beïnvloedbare attributie (‘Ik doe er meestal goed mijn best voor’). Deze attributies bevorderen de ontwikkeling van de zelfregulatie. Leerlingen leren door deze attributies hun eigen gedrag reguleren, onafhankelijk van externe prikkels of beloningen. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd om opdrachten tot een goed einde te brengen. Ze passen daarvoor bewust strategieën toe die hun kansen op succes vergoten. Op deze wijze ontstaat op de lange termijn een verband tussen het succes van de leerling en de feedback die anderen (zoals de leraar) daarop geven, en de succesverwachtingen die de leerling heeft ten aanzien van zichzelf (self-efficacy). Leerlingen die hoge verwachtingen van zichzelf hebben zullen de volgende keer intrinsiek gemotiveerd zijn om de opdracht goed uit te voeren, enzovoorts. Zelfregulering werkt als een systeem dat zichzelf bevestigt. 1.3 Het integreren van evalueren om te leren in de praktijk Evalueren om te leren, in het bijzonder het stimuleren van self-assessment, is een veelbelovende aanpak om het zelfregulerend leren van leerlingen te bevorderen. Ondanks deze belofte blijkt dat deze vormen van evaluatie nog maar mondjesmaat worden toegepast in het onderwijs (Black & Wiliam, 1998). Evalueren om te leren vindt wel plaats, maar vaak incidenteel en wordt nauwelijks geïntegreerd in de dagelijkse onderwijspraktijk. Leraren vinden het lastig om hun praktijk te veranderen en hebben vaak het gevoel dat zij hiervoor niet over voldoende competenties beschikken (Smith, 2011). Het professionaliseren van leraren op het gebied van evalueren om te leren is 7 noodzakelijk om hen te ondersteunen bij het integreren van evalueren om te leren in de praktijk. Echter, uit onderzoek blijkt dat het integreren van evalueren om te leren dermate complex is dat de meer traditionele professionalisering, in de vorm van het bijwonen van cursussen en workshops, niet toereikend is. Het ontwikkelen van vaardigheden voor evalueren om te leren vraagt niet alleen tijd, maar ook ondersteuning en samenwerking met collega’s (Laveault, 2016). Het integreren van evalueren om te leren in de onderwijspraktijk omvat meer dan enkel het toepassen van een set van handelingen. Evalueren om te leren veronderstelt dat je je opvattingen over hoe leerlingen leren herijkt en dat je nadenkt over de consequenties die dat zou kunnen hebben voor je eigen handelen. Evalueren om te leren betekent dat je je nieuwe vaardigheden dient eigen te maken of bestaande te verdiepen (bijvoorbeeld gesprekken voeren met leerlingen en het stellen van goede vragen stellen). Het vraagt van de school dat zij haar visie op leren en het onderwijsbeleid aanpast, zodat de veranderingen, die van leraren worden gevraagd, ingebed worden en ook op lange termijn kans van slagen hebben. Het integreren van evalueren om te leren in de onderwijspraktijk heeft dan ook niet alleen invloed op het handelen van individuele leraren, maar op de gehele school. Birenbaum, Kimron, Shilton en Shahaf-Barzilay (2009) benadrukken dat het proces van evalueren om te leren in de klas belangrijke overeenkomsten vertoont met het werken in professionele leergemeenschappen. Tegelijkertijd vertoont het werken in professionele leergemeenschappen opvallende overeenkomsten met het proces van zelfregulerend leren van leerlingen. In een professionele leergemeenschap werken leraren nauw samen aan het verbeteren van het leren van leerlingen (Stoll, Bolam, McMahon, Wallace, & Thomas, 2006; Verbiest, 2015). Het stellen van doelen ter verbetering van de praktijk, reflecteren op de praktijk en het aanpassen van deze praktijk om het leren van leerlingen verder te stimuleren zijn essentieel bij het werken in professionele leergemeenschappen. Het professionaliseren van leraren bij het implementeren van evalueren om te leren dient dan ook niet gezien te worden als het ondersteunen van individuele leraren, maar als het ondersteunen van het gehele team van leraren (Birenbaum, Kimron, Shilton & Shahaf-Barzilay; 2009; Black, Harrison, Lee, Marshall & Wiliam, 2003; Pedder, 2006). In een onderzoek onder leraren naar factoren die hen ondersteunen bij het toepassen van evalueren om te leren in de praktijk identificeerden De Luca, Valiquette en Klinger (2016) vijf factoren. Ten eerste bleken leraren ondersteuning te ervaren van een netwerk waarin zij in gesprek konden gaan over evalueren om te leren met zowel leraren binnen als buiten de school. Ten tweede gaven leraren aan dat theoretische input over evalueren om te leren hen ondersteunt bij het maken van keuzes en verantwoorden waarom en wanneer ze evalueren om te leren toepassen in hun lessen. Ten derde leidt het observeren van evalueren om te leren in de praktijk tot gesprekken tussen leraren waarin zij de mogelijkheden en uitdagingen bespreken en elkaar ondersteunen bij het verder ontwikkelen van hun vaardigheden. Ten vierde biedt het reflecteren op de eigen praktijk met collega’s de mogelijkheid om feedback te ontvangen en zo te experimenteren met nieuwe ideeën. Tenslotte werd door leraren aangegeven dat blijvende ondersteuning van belang is om de motivatie voor het blijven ontwikkelen van hun vaardigheden levend te houden. 1.4 Het huidige onderzoek In dit project wilden we rekening houden met de complexiteit die het integreren van evalueren om te leren in de praktijk met zich meebrengt. In een traject dat drie tot vijf maanden duurde, zijn basisschoolleraren door getrainde collega’s binnen de eigen school (zogeheten leraar-onderzoekers) ondersteund bij het integreren van evalueren in hun dagelijkse onderwijs. De focus lag daarbij op het stimuleren van self-assessment door leerlingen in taaksituaties. Onder taaksituaties verstaan we onderwijsleersituaties (lessen) waarin leerlingen na een instructie een verwerkingsopdracht krijgen, waaraan zij vervolgens individueel of samen werken en waarop na afloop met hen gereflecteerd kan worden. De structuur van dergelijke situaties lijkt zich bij uitstek te lenen voor het voeren van 8 gesprekken waarin het werk gepland, gemonitord en geëvalueerd wordt. De aanname was dat het stimuleren van self-assessment leerlingen in deze situaties zou ondersteunen bij het verkrijgen en verdiepen van het inzicht in hun eigen leerproces. Met het oog hierop maakten leraren gebruik van een praktisch instrument, de self-assessmenttool ‘Denken om te Leren’. Deze tool bestond uit een poster waarop de verschillende fasen van het proces van zelfregulerend leren was afgebeeld. Leraren werd gevraagd de poster in de klas op te hangen en in de gesprekken met leerlingen ernaar te verwijzen. Leerlingen kregen dezelfde afbeelding op een reflectieblad, met daarop vragen over hun leerproces. Leraren vroegen leerlingen dit blad tijdens de les te gebruiken, na te denken over de vragen en hun antwoorden op het blad te noteren. De antwoorden van de leerlingen diende als input voor gesprekken over het leerproces. Het prototype van deze tool was in een eerder onderzoek ontwikkeld voor gebruik in de bovenbouw van de basisschool (Baas, i.v.; Castelijns, Baas & Vermeulen, 2014). Om die reden gebruikten we de tool in het onderhavige onderzoek in de groepen 6, 7 en 8 van de basisschool. Het doel van dit onderzoek was nagaan op welke wijze we leraren konden ondersteunen bij het integreren van evalueren om te leren in het dagelijkse onderwijs, gebruik makend van de selfassessmenttool ‘Denken om te Leren’. De vraagstelling luidde: Hoe wordt de self-assessmenttool Denken om te Leren geïntegreerd in taaksituaties en hoe hangt dit samen met de metacognitieve kennis van basisschoolleerlingen in groep 6, 7 en 8? Met het oog op de beantwoording van deze vraag, onderscheidden we de volgende deelvragen: a) In welke taaksituaties en op welke wijze wordt Denken om te Leren gebruikt? b) Welke aspecten van evalueren om te leren passen leraren toe? c) Welke metacognitieve kennis verwoorden leerlingen in taaksituaties? d) Op welke wijze hangen toepassing van evalueren om te leren door leraren en het verwoorden van metacognitieve kennis door leerlingen samen? e) Hoe waarderen leraren en leerlingen het werken met Denken om te Leren in termen van praktische toepasbaarheid, relevantie en opbrengsten en welke verbeteringen vinden zij noodzakelijk? f) Hoe waarderen leraar-onderzoekers hun rol als begeleider van leraren met het oog op de implementatie van Denken om te Leren in taaksituaties? 9 2. Methoden 2.1 Sample In totaal hebben acht basisscholen deelgenomen aan dit onderzoek. Op iedere school is ten minste één leraar benaderd om te fungeren als leraar-onderzoeker. Op drie scholen werden (door de school zelf) twee leraar-onderzoekers aangewezen. In totaal hebben 11 leraar-onderzoekers, 29 bovenbouw leerkrachten en 499 leerlingen deelgenomen aan dit project. 2.2 Aanpak Het uitgangspunt van dit onderzoek was het verkennen van de relatie tussen evalueren om te leren en metacognitieve kennis van leerlingen in de complexiteit van de onderwijspraktijk. Het omarmen van de complexiteit van de praktijk paste binnen ons streven naar ecologische validiteit. Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk met als doel die verder te helpen. Dit uitgangspunt heeft consequenties gehad voor de gehanteerde aanpak. Gezien de nadruk op het beter begrijpen van de relatie tussen evalueren om te leren en metacognitieve kennis van leerlingen in taaksituaties heeft het onderzoek een sterk kwalitatief karakter. Kwantitatieve data zijn enkel verzameld ter ondersteuning van de kwalitatieve data. Bij het ontwikkelen van de professionaliseringsaanpak zijn de factoren die bijdragen aan het ondersteunen van leraren, zoals geïdentificeerd door De Luca en collega’s (2016) als uitgangspunt genomen. Tabel 1 geeft een overzicht van hoe deze factoren zijn verwerkt in de opzet van het onderzoek. In de zomer van 2015 zijn door de scholen leraar-onderzoeker aangewezen (op drie scholen werden twee leraar-onderzoekers aangewezen). De leraar-onderzoeker had als taak om de leraren uit de bovenbouw te begeleiden bij het werken met Denken om te Leren. Om de leraar-onderzoekers te ondersteunen bij deze taak zijn een zestal bijeenkomsten georganiseerd op Hogeschool De Kempel. Tijdens deze bijeenkomsten werd de theorie omtrent evalueren om te Leren besproken, werden ervaringen over het werken met Denken om te Leren en het begeleiden van collega’s uitgewisseld en werden de leraar-onderzoekers gevraagd om mee te denken over de opzet en uitvoering van het onderzoek. Om de leraar-onderzoekers verder te ondersteunen bij hun rol binnen de school is een lesvoorbereidingsformulier en een observatieformulier ontwikkeld dat zij konden gebruiken bij het begeleiden van hun collega’s bij de toepassing van Denken om te Leren in de praktijk. Binnen de school gaven de leraar-onderzoekers hun collega’s theoretische input en begeleidden hen bij het toepassen van Denken om te Leren. Zij deden dit door samen met leraren lessen voor te bereiden aan de hand van het lesvoorbereidingsformulier (zie ‘instrumenten’) en na te denken over hoe Denken om te Leren toegepast zou kunnen worden in de lessen. Daarnaast observeerden de leraar-onderzoekers de lessen waarin Denken om te Leren werd toegepast met behulp van het ontwikkelde observatieformulier. Tevens werden van de lessen video-opnamen gemaakt. Naar aanleiding van de gegeven lessen organiseerden de leraar-onderzoekers intervisie bijeenkomsten met de leraren van de bovenbouw. Tijdens deze bijeenkomsten werden leraren in staat gesteld om hun ervaringen te delen, feedback te geven en te ontvangen en nieuwe doelen voor zichzelf te formuleren met betrekking tot het toepassen van Denken om te Leren. Om de ecologische validiteit van het onderzoek te vergroten hebben we voortgeborduurd op bestaande praktijken. We wilden aansluiten bij wat leraren al deden in de klas in plaats van hen vragen geheel nieuwe activiteiten te implementeren. Om die reden hebben we leraren zelf laten kiezen in welke situatie, bij welk vak en bij welke les zij Denken om te Leren toe wilden passen. 10 Tabel 1 Integratie van factoren (De Luca et al., 2016) die leraren ondersteunen bij het implementeren van evalueren om te Leren in het huidige onderzoek Factoren die leraren ondersteunen bij het ontwikkelen van EotL 1. Netwerk 2. Theoretisch input 3. Observeren van lessen 4. Reflectie en feedback 5. Blijvende ondersteuning Operationalisatie in huidige onderzoek Bovenbouw leraren vormden binnen de school een netwerk. Zij bespraken mogelijkheden om evalueren om te Leren te integreren en gaven elkaar feedback. De leraar-onderzoekers van de verschillende scholen vormden een netwerk en bespraken de ontwikkelingen op hun school. Ze deelden ervaringen en wisselden tips uit met betrekking tot het begeleiden van collega leraren bij de ontwikkeling van evalueren om te Leren. Tijdens de bijeenkomsten met de leraar-onderzoekers werd de theorie over evalueren om te Leren besproken. Leraaronderzoekers presenteerden deze theoretische inzichten vervolgens in hun eigen school. Er zijn video-opnamen gemaakt van lessen waarin leraren evalueren om te Leren toepasten. Deze opnamen zijn nabesproken met de leraar-onderzoeker en hebben op deze manier bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van evalueren om te Leren. Leraren werden gestimuleerd om te reflecteren op hun lessen door middel van het lesvoorbereidingsformulier en door middel van de intervisie bijeenkomsten met de leraaronderzoeker Gezien de looptijd van het project was het niet mogelijk om blijvende ondersteuning te organiseren. Wel is er gedurende de hele looptijd van het project ondersteuning georganiseerd. De onderzoekers ondersteunden de leraar-onderzoekers. De leraar-onderzoekers ondersteunden collega leraaronderzoekers en collega’s binnen de school. Binnen de scholen ondersteunden leraar elkaar in de intervisie bijeenkomsten. 2.3 Instrumenten 2.3.1 Video-opnamen en lesvoorbereidingsformulier Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen a t/m d zijn de video-opnamen van de lessen gebruikt. De video-opnamen boden de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de manier waarop leraren Denken om te Leren gebruikten in de les. Tegelijk gaven de video-opnamen inzicht in de metacognitieve kennisaspecten die leerlingen verwoordden tijdens de lessen. De lessen werden voorbereid aan de hand van een lesvoorbereidingsformulier. Het lesvoorbereidingsformulier is ontwikkeld op basis van de componenten van het curriculair spinnenweb van Van den Akker (2007). Op dit formulier gaven leraren aan bij welk vak zij Denken om te Leren toe wilden passen, welk doel ze met de les hadden, welke opdrachten leerlingen kregen, met welke materialen er gewerkt werd en welke leeractiviteiten en docentrollen zij gepland hadden. Het lesvoorbereidingsformulier en de video-opnamen waren voor de leraar-onderzoekers 11 hulpmiddelen om intervisie bijeenkomsten te organiseren met hun collega’s. In deze bijeenkomsten werd gereflecteerd op de les, werd feedback gegeven en werd nagedacht over manieren om evalueren om te leren verder te integreren in de praktijk. Op iedere school hebben de leraren van groep 6, 7 en 8 ieder 1 tot 3 lessen gegeven waarin Denken om te Leren werd toegepast. In totaal waren de video-opnamen van 51 lessen bruikbaar om te analyseren 2.3.2 Interviews Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen e en f zijn open groepsinterviews afgenomen met leraar-onderzoekers, leerlingen en leraren. Het open groepsinterview is een methode waarmee je kwalitatieve informatie verzamelt bij groepjes respondenten. De aanname is dat doordat verschillende respondenten gezamenlijk geïnterviewd worden, er tussen hen interactie kan ontstaan, waardoor meer informatie boven tafel komt dan in een individueel interview. Verschillende respondenten kunnen verschillende perspectieven inbrengen. In het groepsinterview kunnen die geëxpliciteerd en uitgediept worden. Voor een beschrijving van het open groepsinterview, zie Bijlage 1. Tijdens een bijeenkomst van het netwerk van leraar-onderzoekers in april 2016 is door middel van een open groepsinterview onderzocht hoe de leraar-onderzoekers Denken om te Leren waarderen. In twee aparte parallelsessies hebben projectmedewerkers met de in totaal 11 leraar-onderzoekers gesproken. Het interview diende om data te verzamelen waarmee deelvraag f beantwoord kon worden en vormde tevens een introductie op het groepsinterview. Aan leraar-onderzoekers werd namelijk gevraagd om deze methode toe te passen bij het interviewen van een groepje leerlingen in hun eigen school. Analyse van de transcripts van de interviews met de leraar-onderzoekers leverde een codestructuur op met 136 tekstfragmenten. In de periode mei-juni is door leraar-onderzoekers het groepsinterview toegepast om data te verzamelen bij leerlingen. In totaal zijn 17 groepsinterviews afgenomen waarbij met 62 leerlingen is gesproken. Analyse van deze transcripts leverde een codestructuur op met in totaal 298 gecodeerde fragmenten. In de periode april-mei 2016 is door een projectmedewerker op elke school een groepsinterview afgenomen bij de deelnemende leraren. In totaal is met 28 leraren gesproken. Analyse van deze transcripts leverde een codestructuur op met in totaal 666 fragmenten. 2.3.3 Vragenlijst Ten behoeve van de beantwoording van onderzoeksvraag c is bij de leerlingen uit groep 6, 7 en 8 van de deelnemende scholen de Children’s Perceived Use of Self-Regulated Learning Inventory (CP-SRLI) van Vandevelde, Van Keer en Rosseel (2013) afgenomen. Deze vragenlijst meet leerlingpercepties van het gebruik van zelf-regulatiestrategieën. Vijf schalen van deze vragenlijst zijn afgenomen, namelijk, taakanalyse, planning, monitoring, product-evaluatie en proces-evaluatie. De resultaten van de vragenlijst vormden een aanvulling op de video-opnamen waarin de metacognitieve kennis die leerlingen verwoordden tijdens die lessen geobserveerd werd. 2.4 Analyse 2.4.1 Video-opnamen De video-opnamen van de lessen zijn getranscribeerd. Vervolgens zijn de transcript gecodeerd. Bij het coderen van de lessen is gebruik gemaakt van thematisch coderen. Het theoretisch kader van Black en Wiliam (2009) vormde het uitgangspunt voor het coderen van de aspecten van evalueren om te Leren die terugkomen in de lessen. Voor het coderen van de metacognitieve kennisaspecten die leerlingen tijdens de lessen verwoordden, vormde het theoretisch kader van Vandevelde en 12 collega’s (2013) en van Zimmerman en Kitsantas (2007) het uitgangspunt. Ten behoeve van het analyseproces werd aan de hand van proeflessen een uitgebreide scoringshandleiding ontwikkeld (zie Bijlage 2). Bij het coderen werd om praktische redenen het principe van event-sampling toegepast met een dichotome scoringsregel: als een bepaald aspect (van evalueren om te leren of metacognitieve kennis) werd geobserveerd dan kreeg het betreffende onderdeel de score 1. Werd het niet geobserveerd, dan kreeg het de score 0. 2.4.2 Interviews De audio-opnamen van de interviews met de leraren, leerlingen en leraar-onderzoekers zijn getranscribeerd. De transcripts zijn geanalyseerd met behulp van MaxQDA (versie 12), software voor de analyse van kwalitatieve data. Bij het coderen van de interviews is een combinatie van thematisch en open coderen gebruikt. De categorieën die zijn gebruikt voor het thematisch coderen verwijzen naar de aspecten van deelvraag e (Hoe waarderen leraren en leerlingen het werken met het schema Denken om te Leren in termen van praktische toepasbaarheid, relevantie en opbrengsten en welke verbeteringen vinden zij noodzakelijk?) en f (Hoe waarderen leraar-onderzoekers hun eigen rol als begeleider met het oog op de implementatie van Denken om te Leren in taaksituaties?). 2.4.3 Vragenlijst De resultaten van de CP-SRLI zijn ingevoerd in SPSS. Vervolgens zijn van de afgenomen schalen Cronbach’s alphas, gemiddelden en standaarddeviaties uitgerekend. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn vergeleken met de metacognitieve kennis die leerlingen verwoordden in de video-opnamen. 13 3. Resultaten In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van het onderzoek. Aan de hand van data die we (met name door middel van observaties) hebben verzameld, gaan we allereerst in op de taaksituaties waarin Denken om te Leren is gebruikt en de wijze waarop dat is gebeurd (paragraaf 3.1). Daarna laten we zien welke aspecten van evalueren om te leren de leraren hebben toegepast (paragraaf 3.2). In paragraaf 3.3. beschrijven we welke metacognitieve kennis de leerlingen in de beschreven taaksituaties hebben verwoord. Vervolgens gaan we in op de samenhang tussen het toepassen van evalueren om te leren door leraren en het verwoorden van metacognitieve kennis door leerlingen (paragraaf 3.4). In paragraaf 3.5 beschrijven we de uitkomsten van de interviews waarin leraren en leerlingen hebben aangegeven hoe zij het werken met Denken om te Leren waarderen in termen van praktische toepasbaarheid, relevantie en opbrengsten, en welke verbeteringen zij noodzakelijk vinden. In paragraaf 3.5.3 presenteren we de uitkomsten van het interview waarin de leraaronderzoekers aangeven hoe zij hun eigen rol als begeleider van leraren waarderen. 3.1 Taaksituaties 50 50 40 40 Aantal lessen Aantal lessen In dit onderzoek hadden de leraren de vrijheid om zelf te bepalen in welke situatie en op welke wijze zij de self-assessmenttool in wilden zetten. Wel is hen gevraagd klassikale lessituaties te nemen met de volgende fasering: instructie, uitvoering en evaluatie. In totaal zijn 51 video-opnamen van lessen gemaakt. In 43 hiervan werd de tool (zoals gevraagd) in een klassikale les gebruikt, waarbij de leraar zich in eerste instantie richtte tot de hele groep. In deze lessen werd een klassikale start vaak gecombineerd met het individueel of in groepjes zelfstandig werken. In 34 lessen gaf de leraar een opdracht (al dan niet in combinatie met instructie of begeleide inoefening), waarna de leerlingen zelfstandig (individueel of in groepjes) gingen werken. In de lessen werd vooral bestaande kennis herhaald dan wel uitgebreid (samen in 49 lessen). Lessen waarin geheel nieuwe kennis werd aangeboden kwamen nauwelijks voor. 30 20 10 30 20 10 0 Individueel 0 Methode Project Weektaak Context Figuur 1a. Verschillende contexten waarin Denken om te Leren is toegepast Samen individueel Samen Soort opdracht Figuur 1b. verschillende opdrachten waarbij Denken om te Leren is toegepast Figuur 1a laat zien dat in 31 gevallen lessen uit de methode zijn gegeven. Ook lessen naar aanleiding van projectwerk (12 keer) of de weektaak (acht keer) kwamen voor. In 17 lessen voerden de leerlingen de opdracht individueel uit, in 15 lessen werkten ze samen aan een gezamenlijke opdracht en in acht lessen aan een individuele opdracht (Figuur 1b). Het ging daarbij om zowel open als gesloten opdrachten. Een voorbeeld van een open opdracht was: ‘Maak de sommen op bladzijde 14 van je rekenboek’. Een voorbeeld van een open opdracht was: ‘Zoek uit hoe lang de vis op de foto in werkelijkheid is’ of ‘Maak een werkstuk over een klimaat naar keuze’. 14 Aantal lessen Aantal lessen 50 40 30 20 10 50 40 30 20 10 0 0 Fase van de les Gebruik Evalueren om te Leren Figuur 2a. Gebruik Denken om te Leren, uitgesplitst naar de fase van de les. Figuur 2b. Manieren waarop Denken om te Leren werd gebruikt door leraar en leerlingen. Uit Figuur 2a blijkt dat Denken om te Leren in verschillende fasen van de les werd gebruikt. In 42 lessen werd de tool tijdens of na de instructie gebruikt, in 32 lessen tijdens de uitvoering van de opdracht en in 41 lessen na afloop van de les bij de evaluatie van de opdracht. In 26 lessen werd de tool in elke fase toegepast. In de lessen werd overwegend gebruik gemaakt van het Denken om te Leren reflectieformulier. Afhankelijk van de fase van de les vroeg de leraar aan de leerlingen de betreffende vragen op het formulier te beantwoorden, (deel 1 na de instructie, deel 2 tijdens de uitvoering en deel 3 en 4 bij de evaluatie). Uit Figuur 2b blijkt dat het in 11 lessen daarbij bleef; de leerlingen vulden het formulier in waarna er door de leraar niet meer op teruggekomen werd. In vier lessen vroeg de leraar na het invullen van het formulier aan de leerlingen te benoemen wat zij hadden opgeschreven; van een gesprek (in de zin dat leraar en leerlingen in verschillende beurten op elkaar reageerden) was in deze gevallen echter geen sprake. In 19 lessen werd het invullen van het formulier gecombineerd met een gesprek hierover; de leraar stelde de leerlingen vragen over wat ze hadden genoteerd en gingen (soms uitvoerig) in op de antwoorden van de leerlingen. Figuur 2b laat verder zien dat in 14 lessen in de verbalisaties van de leraren weliswaar de categorieën en vragen van de tool te herkennen zijn, maar dat er niet expliciet naar werd verwezen. 50 Aantal lessen 40 30 20 10 0 Gesloten Combi Open Aard van het gesprek Figuur 2c. Aantal lessen waarin verschillende gesprekssoorten voorkwamen. 15 Figuur 2c laat zien dat de kwaliteit van de gespreksvoering varieerde. In zes lessen stelden leraren vooral losse en gesloten vragen en waren erop gericht bij leerlingen het juiste antwoord te ontlokken. In 34 lessen richtten de leraren zich vooral op het proces door het stellen van open vragen. In die lessen was sprake van interactie waarbij leraar en leerlingen op elkaar reageerden; samen diepten ze in het gesprek het gespreksonderwerp uit. In 10 lessen combineerden leraren een open met een gesloten gespreksvoering. De gesloten vragen hadden vooral betrekking op de inhoud van de taak en op de cognitieve strategieën die daarvoor nodig waren. De open vragen hadden vooral betrekking op de metacognitieve aspecten van de taak. 3.2 Evalueren om te leren 50 40 30 20 10 0 50 Aantal lessen Aantal lessen Het doel van de Denken om te Leren was het ondersteunen van leraren bij het bevorderen van selfassessment in reguliere onderwijssituaties. In 47 lessen besteedde de leraar aandacht aan één of meer aspecten van self-assessment (Waar ga ik naar toe? Waar sta ik? Wat wordt mijn volgende stap?). In 39 lessen stimuleerde de leraar leerlingen na te denken over de vraag ‘Waar ga ik naar toe?’, in 41 lessen over ‘Waar sta ik?’ en in 35 lessen over ‘Wat wordt mijn volgende stap?’ Waar ga ik Waar sta ik? Wat wordt naartoe? mijn volgende stap? Aspecten van self-assessment Figuur 1a. Aspecten van self-assessment 40 30 20 10 0 Waar ga je naartoe? Waar sta Wat wordt je? je volgende stap? Aspecten van peer-assessment Figuur 3b. Aspecten van peer-assessment Aantal lessen 50 40 30 20 10 0 Waar ga je Waar sta je? Wat wordt naartoe? je volgende stap? Aspecten van leraar feedback Figuur 3c. Aspecten van leraarfeedback Naast het stimuleren van self-assessment bleken leraren ook in 20 lessen aandacht te besteden aan één of meer aspecten van peer assessment (zie Figuur 3b), hoewel dat niet het doel van Denken om te Leren was. In 8 lessen stimuleerde de leraar leerlingen elkaar te helpen bij het nadenken over de vraag ‘Waar ga je naar toe?’, in 11 lessen over ‘Waar sta je?’ en in 13 lessen over ‘Wat wordt je 16 volgende stap?’ Verder bleken leraren ook zelf één of meer aspecten van de feedbackloop te hebben toegepast. Dit gebeurde in 43 lessen. In 35 lessen gaf de leraar leerlingen informatie met betrekking tot de vraag ‘Waar ga je naar toe?’, in 22 lessen over ‘Waar sta je?’ en in 15 lessen over ‘Wat wordt je volgende stap?’ 3.3 Metacognitieve kennis Figuren 4a, 4b , 4c en 4d geven inzicht in de metacognitieve kennis die de leerlingen in de lessen hebben verwoord. 50 40 Aantal lessen Aantal lessen 50 30 20 10 0 40 30 20 10 0 Aspecten van taakanalyse Figuur 4b. Aantal lessen waarin verschillende aspecten van motivatiestrategieën zijn verwoord. 50 50 40 40 Aantal lessen Aantal lessen Figuur 4a. Aantal lessen waarin verschillende Aspecten van taakanalyse zijn verwoord. Aspecten van motivatiestrategieën 30 20 10 0 30 20 10 0 Aspecten van zelfcontrole Figuur 4c. Aantal lessen waarin verschillende aspecten van zelfcontrole zijn verwoord. Aspecten van zelfreflectie Figuur 4d. Aantal lessen waarin verschillende aspecten van zelfreflectie zijn verwoord. In 42 lessen gingen leerlingen in op de analyse van de taak. Uit Figuur 4a blijkt dat zij in 31 lessen het doel en/of de succescriteria verwoordden alvorens aan de uitvoering van de opdracht te beginnen. In evenveel lessen vertelden leerlingen over de strategieën die zij zich voornamen om te gaan 17 gebruiken bij het maken van de opdracht. In 12 lessen expliciteerden zij welke (tijds)planning zij gingen hanteren bij het maken van de opdracht. Leerlingen gingen in 18 lessen in op hun motivatiestrategieën. Figuur 4b laat zien dat in 15 lessen leerlingen voordat ze aan de opdracht begonnen, hun succesverwachtingen expliciteerden en in acht lessen verwoordden zij hun motivatie in relatie tot de opdracht. In 17 lessen gingen leerlingen in op het gebruik van zelfcontrolestrategieën. In dit verband wordt onderscheid gemaakt tussen strategieën die helpen om tijdens de uitvoering van de opdracht te monitoren of je op de goede weg bent en strategieën om tijdens de uitvoering te bewaken of je nog aandachtig genoeg met je opdracht bezig bent. In 16 lessen gingen leerlingen in op het monitoren van strategiegebruik en in drie op het monitoren van aandacht. In 37 lessen reflecteerden leerlingen op het leerproces en/of het leerresultaat. Uit Figuur 4d kan worden opgemaakt in hoeveel lessen leerlingen verschillende aspecten van zelfreflectie toepasten. Deze aspecten waren: zelfbeoordeling, verklaring van het leerresultaat (attribuering), (on)tevredenheid met het resultaat, strategiegebruik volgende keer en moeilijkheidsgraad. In 35 lessen evalueerden leerlingen de resultaten van hun leerproces. In 21 lessen verwoordden zij een verklaring voor het behaalde resultaat (attribueren). Leerlingen gingen in 11 lessen in op de mate waarin zij tevreden waren over het resultaat. In 22 gevallen anticipeerden leerlingen op hun strategiegebruik bij een volgende opdracht en in 14 lessen reflecteerden ze achteraf op de moeilijkheidsgraad van de taak. Als aanvulling op de observaties is in de periode april en mei 2016 bij alle deelnemende leerlingen de Vragenlijst Zelfstandig Leren afgenomen. Deze lijst bevat een selectie van schalen die ontleend zijn aan de CP-SRLI van Vandevelde en collega’s (2013), namelijk taakanalyse, planning, monitoring, productevaluatie en procesevaluatie. Met deze vragenlijst worden leerlingpercepties gemeten van de mate waarin zij (in het algemeen) hun eigen leren reguleren. Tabel 2. Gemiddelde, standaarddeviatie en Cronbach's alpha van de gebruikte schalen Schaal Taakanalyse Monitoring Productevaluatie Procesevaluatie Gemiddelde 3.30 3.44 3.81 3.24 Standaarddeviatie .72 .80 .99 1.07 Cronbach's alpha .68 .80 .75 .79 In Tabel 2 zijn de gemiddelden en de standaarddeviaties weergegeven per schaal. De tabel laat zien dat de gemiddelden elkaar weinig ontlopen, ze variëren van 3.14 tot 3.81 op een vijfpuntsschaal. Ook de standaardafwijkingen verschillen weinig van elkaar; ze variëren van .72 tot 1.07. De gemiddelden bevestigen het beeld dat uit de observaties naar voren komt, met name dat leerlingen aandacht hebben voor taakanalyse en zelfevaluatie. Door middel van de vragenlijst gaven de leerlingen ook aan dat zij monitoringsstrategieën toepasten. 3.4 Samenhang De aanname in dit onderzoek was: hoe meer aspecten van evalueren om te leren door de leraar worden toegepast hoe meer metacognitieve kennisaspecten door leerlingen worden verwoord. De correlatie-coëfficiënten in Tabel 3 laten zien in welke mate deze aanname werd bevestigd. De tabel laat zien dat sprake was van een significante positieve samenhang tussen de mate waarin leraren verschillende aspecten van evalueren om te leren toepasten en de mate waarin leerlingen verschillende metacognitieve aspecten verwoordden. De correlatie tussen Integratie EotL en Totaal metacognitieve kennis bedroeg .43 (p = .001). Er bleek geen samenhang tussen het de mate waarin 18 leraren zelf verschillende aspecten van feedback toepasten en de mate waarin leerlingen verschillende metacognitieve aspecten verwoordden. De correlaties varieerden van -.07 tot .02. Tabel 3. Correlaties tussen Evalueren om te Leren en metacognitieve kennis van leerlingen 1. Leraar feedback 2. Self-assessment 3. Peer-assessment 4. Integratie EotL 5. Taakanalyse 6. Motivatiestrategieën 7. Zelfcontrole 8. Zelfreflectie 9. Totaal metacognitieve kennis 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1.00 .01 1.00 -.02 .02 1.00 .57** .61** .55** 1.00 .06 .40** .05 .30* 1.00 -.07 .17 -.02 .06 .31* 1.00 -.03 .18 -.24 -.04 .10 -.07 .03 .30* .41** .44** .20 .16 .02 .46** .26 .43** .67** .47** 7. 8. 9. 1.00 -.01 1.00 .22 .800** 1.00 * Correlatie is significant op 0.05 niveau (tweezijdig) ** Correlatie is significant op 0.01 niveau (tweezijdig) Wat betreft het stimuleren van peer assessment bleek alleen sprake van een significante samenhang met zelfreflectie (r = .41; p = .003). Met betrekking tot het stimuleren van self-assessment werden significante verbanden gevonden met Taakanalyse (r = .40; p=.003), Zelfreflectie (r = .30; p = .03) en totaal metacognitieve kennis (r = .46; p = .001). 3.5 Relevantie, opbrengsten en praktische toepasbaarheid In deze paragraaf beschrijven we de resultaten van de interviews die met leraren en leerlingen zijn gehouden. Langs deze weg wilden we antwoord krijgen op de volgende vraag: Hoe waarderen leraren en leerlingen het werken met Denken om te Leren in termen van praktische toepasbaarheid, relevantie en opbrengsten en welke verbeteringen vinden zij noodzakelijk? In paragraaf 3.5.1 gaan we in op het interview met de leraren, in paragraaf 3.5.2 vatten we de uitkomsten van het interview met de leerlingen samen. 3.5.1 Leraren Relevantie In het interview vertelden leraren over wat volgens hen de relevantie is van Denken om te Leren en waarom het belangrijk is ermee te werken. Zij noemden drie argumenten die alle betrekking hebben op het leren van leerlingen. Ten eerste vinden sommige leraren dat leerlingen door Denken om te Leren kunnen leren van ‘fouten’. Voor hen telt niet het resultaat (het goede antwoord), maar het proces. Ten tweede stelden zij dat Denken om te Leren leerlingen kan helpen zich meer bewust te worden van hun eigen leerproces. Ten derde helpt de tool leerlingen meer regie over hun eigen leren te nemen. Leraren vinden het belangrijk dat leerlingen zelf hun eigen leerproces leren reguleren en dat zij zelfstandig worden. Eén van de leraren verwoordde dat als volgt: ‘We hebben met z’n allen gezegd: dit is eigenlijk waar we met alle kinderen naar toe willen. We zochten al heel lang iets om kinderen meer verantwoordelijk te maken, daar praten we al heel lang over.’ 19 Opbrengsten Leraren noemden verschillende opbrengsten die volgens hen door het werken met Denken om te Leren zijn gerealiseerd. Deze opbrengsten zijn onder te verdelen in drie categorieën: opbrengsten voor de school, henzelf (leraren) en de leerlingen. De school Als opbrengst voor de school noemden leraren de ontwikkeling van een cultuur van samenwerken en samen leren. Leraren veranderen de praktijk in hun klassen door samen te werken en samen hun praktijk te onderzoeken. De leraren die deelnamen aan het project werkten niet alleen onderling samen, ze betrekken ook overige collega’s bij de veranderingen in hun klas, onder andere door hen te informeren over het project. Een gevolg hiervan was dat andere collega’s ook met Denken om te Leren gaan werken. Een belangrijk aspect dat leraren in dit verband expliciet noemden was het uitwisselen van ervaringen en het samen vieren van successen. Sommige leraren gaven aan trots te zijn op de bereikte resultaten. Een voorbeeld van een uitspraak van één van de leraren: ‘Ik denk wel dat het samenwerken (in het project) ons een opstapje heeft gegeven om professioneler met elkaar te bouwen aan onze onderwijsontwikkeling. Dat er nu klasbezoeken zijn, dat die gefilmd worden en dat je met elkaar intervisie hebt en dat je onderwijsinhoudelijk met elkaar reflecteert. Dat is heel erg waardevol geweest voor onze school.’ Een tweede opbrengst voor de school waarover leraren spraken was de betrokkenheid van ouders. Ouders worden op een andere manier geïnformeerd over het leren van hun kinderen en leerlingen krijgen een actieve rol tijdens ouderavonden. Ouders zijn daar enthousiast over. Leraren zelf Leraren vertelden ook dat zij zelf door het werken met Denken om te Leren zijn veranderd. Zij gaven aan dat zij zich meer bewust zijn geworden van hun handelen, met name hoe zij vragen stellen en feedback geven. Leraren stelden ook dat zij zich meer bewust zijn geworden van hun eigen leerpunten. Ze vertelden over wat ze bij het werken met Denken om te Leren lastig vinden en waaraan ze nog wilden werken, zoals het stellen van doelen, het stellen van vragen en het reflecteren op het leerproces na afloop. Leraren gaven niet alleen aan dat zij meer bewust zijn geworden van hun handelen, maar ook dat dit handelen zelf was veranderd. In dit verband wezen zij erop dat zij Denken om te Leren niet enkel toepassen in de geobserveerde lessen, maar dit ook doen in andere situaties. Ze stelden dat zij meer aandacht geven aan het verhelderen van doelen en aan het geven van feedback aan leerlingen. Ook benadrukten zij dat zij meer met leerlingen in gesprek gaan over hun werk en leerlingen stimuleerden bewust te worden van hun eigen leerproces. In de interviews gaven leraren voorbeelden van vragen die zij gebruiken om leerlingen uit te dagen tot self-assessment. Ook gaven zij aan dat zij leerlingen stimuleren om elkaar te ondersteunen bij evalueren om te leren (stimuleren peer assessment). Eén van de leraren stelde: ‘Ik merk dat ik vaker, ook tijdens het werken al, vragen probeer te stellen zodat ze zich ook bewust worden: wat ben ik nu eigenlijk aan het doen? En dat ze dan ook voor zichzelf een doel stellen, voordat ze aan iets gaan beginnen. Want ik kan wel zeggen: ik wil dat jullie dit gaan leren, maar kinderen zelf vinden daar natuurlijk ook iets van. Dus daar ben ik voor mezelf wel meer mee bezig. Dat ik me zelf wel bewuster ben van: wat vraag ik nou eigenlijk aan ze en wat verwacht ik dan aan het einde van de les.’ Leerlingen In de interviews rapporteerden leraren verschillende opbrengsten van het werken met Denken om te Leren bij leerlingen. Allereerst melden sommigen dat leerlingen beter gingen presteren door met Denken om te Leren te werken. Anderen gaven aan dat leerlingen spontaan aspecten van Denken om te Leren in andere situaties gingen toepassen. 20 Leraren benadrukten verder dat leerlingen door de aanpak beter begrijpen hoe ze leren; ze zijn bewuster met leren bezig en kennen zichzelf beter. Eén van de leraren vertelde: ‘Ik zie dat het heel veel oplevert, dat de kinderen veel bewuster met het werk bezig zijn en gewoon weten waar ze mee bezig zijn: wat is de bedoeling (van de opdracht) en hoe gaat het? Ik denk dat dat het leren heel erg ten goede komt.’ Een opbrengst waarover veel leraren spraken is de toegenomen zelfregulering van leerlingen. Leerlingen nemen meer verantwoordelijkheid voor hun leerproces, ze nemen meer initiatieven en passen door Denken om te Leren hun eigen leergedrag aan, zowel individueel als in samenwerking met andere leerlingen. Sommige leraren vertelden dat leerlingen soms om extra oefeningen komen vragen wanneer ze de opdracht niet goed begrijpen. Ook stellen ze zichzelf leerdoelen of vragen of ze andere dingen mogen leren. Leerlingen nemen volgens leraren steeds meer regie over hun eigen leerproces. Dit uit zich onder andere in het stellen van doelen, het vooraf nadenken over passende leerstrategieën en succescriteria, het expliciteren van verwachtingen en het plannen van het werk (taakanalyse en motivatiestrategieën). Leerlingen passen tijdens het maken van opdrachten verschillende strategieën toe om hun leerproces te monitoren en zo nodig bij te sturen. Wanneer ze bijvoorbeeld merken dat ze hun aandacht verliezen gaan ze anders of geconcentreerder werken (zelfcontrole). En tenslotte kijken leerlingen na afloop terug op hun eigen leerproces en de gerealiseerde leeropbrengsten, en proberen hun leerresultaat te verklaren (zelfreflectie). Leraren gaven verder aan dat de motivatie van leerlingen toeneemt. Veel leerlingen zijn enthousiast over het werken met Denken om te Leren. Overigens kwam uit het interview naar voren dat deze opbrengsten niet door alle leerlingen worden gerealiseerd. Volgens leraren maakt het uit hoe oud leerlingen zijn, of zij hoogbegaafd zijn dan wel speciale leerbehoeften hebben. Niet alle leerlingen vinden het leuk om (altijd) met de tool te werken. Het volgende voorbeeld laat dat zien: ‘Ik merk wel dat sommige kinderen eigenlijk wel een beetje die druk nodig hebben. Ik heb minder werk af, omdat de juffrouw niet meer zegt: dit moet aan het einde van de les af zijn. Omdat ze nu zelf moeten beslissen, zelf mogen beslissen welke les ze gaan maken, waar ze gaan starten. Dus sommige kinderen moet ik nog wat aandacht geven. Bij hen moet ik meer zoeken hoe ik ze die eigen verantwoordelijkheid kan geven. En sommige kinderen kun je juist helemaal loslaten. Zelfs kinderen waarvan je eerst dacht: ik weet niet of die dat wel kunnen. En die komen dan vlak voor de toets zeggen: juffrouw die milliliters heb je daar nog een oefenblaadje voor? Dan denk ik oh ja, geweldig.’ Praktische toepasbaarheid Volgens leraren kost het werken met Denken om te Leren tijd, vooral in het begin. Leerlingen moeten met de tool leren werken en hebben tijd nodig om eraan te wennen. Het ligt volgens leraren niet voor de hand dat leerlingen Denken om te Leren uit zichzelf toepassen. Leraren moeten het hen stap voor stap aanleren. Ondanks deze investering qua tijd en moeite levert de aanpak volgens leraren (na verloop van tijd) veel op. Leraren vertelden dat ze Denken om te Leren aanpassen aan de dagelijkse realiteit in de klas. Ze gaan adaptief met het hulpmiddel om. Ze gebruiken het niet voor alle leerlingen, niet in alle situaties en ook niet steeds op dezelfde manier. Ze stellen ook niet altijd alle onderdelen aan de orde. De gedachte hierachter is dat ‘overdaad schaadt’. Sommige leerlingen hebben er volgens hen meer behoefte aan dan anderen en niet alle leerlingen vinden het werken met Denken om te Leren leuk. Leraren houden daar rekening mee en differentiëren in de manier waarop ze de tool gebruiken. Ook gaven zij in dit verband aan dat zij zelf materialen maken op basis van Denken om te Leren of er zelf aanpassingen in aanbrengen. Eén van de leraren stelde: ‘Alleen ik merk wel dat bij sommige kinderen het invullen van zo’n formulier lastig is. Kijk je kunt het ook mondeling doen, maar je merkt dat het belangrijk is om het toch in te laten vullen om ze te richten en er echt even bij stil te staan. Dan zijn er natuurlijk kinderen die denken: pff het zal wel. Maar het invullen vinden sommigen 21 gewoon echt heel vervelend. Weer zo’n formulier invullen. Terwijl ik denk dat het toch goed is om dat wel te blijven doen, en om het af te wisselen.’ Voorwaarden De leraren gingen uitgebreid in op voorwaarden voor het toepassen van Denken om te Leren. Deze voorwaarden hebben betrekking op de ondersteuning door de leraar-onderzoeker, de samenwerking met anderen, de inbedding in de organisatie van de school en de lerende houding van hen zelf. Leraren vertelden wat hen heeft geholpen bij het (leren) werken met de aanpak en over wat zij nodig hebben om met de aanpak te kunnen werken. De eerste categorie opmerkingen heeft betrekking op de ondersteuning die zij hebben gekregen van hun leraar-onderzoeker. Vooral de manier waarop die leiding en supervisie heeft geboden heeft de leraren geholpen de aanpak in de vingers te krijgen. Voor leraren is de leraaronderzoeker een expert op het gebied van evalueren om te leren en fungeert voor hen als een bron van kennis. Hij/zij inspireert en motiveert en geeft leraren ruimte om zelf doelen te stellen en zelf een weg te zoeken om zich de tool eigen te maken. Leraren waarderen dat de leraar-onderzoeker hun deskundigheid en professionele autonomie heeft gerespecteerd en gaven aan dat hen dat erg geholpen heeft. De leraar-onderzoeker gaf op een positieve en constructieve wijze feedback in de gesprekken naar aanleiding van de lesobservaties in intervisiegroepen. De leraar-onderzoeker zette leraren aan het denken door het stellen van vragen. Het volgende voorbeeld maakt dat duidelijk: ‘Hij kwam twee lessen filmen en de tweede les gingen we zelf doen. Wat ik als prettig ervaar is dat hij je daarin begeleidt. Hij zegt niet: dat had je zus of zo moeten doen. Je gaf gewoon zelf aan: dat ik vind heel moeilijk. En dan gingen we het daar samen over hebben: oké hoe kunnen we dat opvangen, hoe kunnen we dat gaan oplossen?’ Naast de leraar-onderzoeker hebben ook collega’s van binnen en buitende school geholpen bij het leren werken met Denken om te Leren. Het uitwisselen van praktijkervaringen, het samen leren en overleggen, het samen bespreken van de theorie over evalueren om te leren, het elkaar feedback geven in (intervisie)groepjes is door veel leraren als ondersteunend ervaren. In het interview werden verder enkele voorwaarden in de schoolorganisatie genoemd. Enkele leraren benadrukten dat een vernieuwing als evalueren om te leren niet moet worden opgelegd of van buiten moet komen maar juist vanuit het team moet komen. Een vernieuwing als deze moet aansluiten bij ontwikkelingen die al in de school gaande zijn, moet passen bij de visie van de school en bijdragen aan de verdere ontwikkeling van die visie. Eén van de leraren zei: ‘Het was wel goed om met (de collega’s van) groep 6, 7, 8 elkaars aanpak te bekijken en ook te zien dat je inderdaad een aantal ideeën van elkaar kon opdoen; en ook weer dingen zag waarvan je dacht: die richting wil ik ook in of dat vind ik ook een prettige manier van reflecteren. Dat vond ik wel heel prettig’. Leraren willen erkend worden als autonome professionals die zelf belangrijke beslissingen kunnen nemen. Zij benadrukten dat zij van de organisatie meer tijd nodig hebben om evalueren om te leren goed in de vingers te krijgen. Voor een daadwerkelijke verandering moet de aandacht voor dit onderwerp niet eenmalig zijn. De school zou volgens hen maatregelen moeten nemen om evalueren om te leren te verankeren in het beleid van de school en hierin een doorgaande lijn te ontwikkelen. Evalueren om te leren moet volgens leraren onderdeel van het systeem worden. Verder wezen enkele leraren erop dat het belangrijk is dat de schoolleider het proces ondersteunt. Hij/zij moet betrokkenheid en interesse tonen en moet naar buiten toe goed over de rationale van evalueren om te leren communiceren. Tenslotte benoemden leraren ook een lerende houding van henzelf als voorwaarde. Allereerst wezen zij op het belang van een geïnteresseerde houding. Je moet de aanpak zien zitten, ermee willen werken, het zelf leuk en interessant vinden. Het helpt wanneer de aanpak bij je manier van werken past. Je moet niet afwachten maar er gewoon zelf mee aan de slag gaan. Je moet er zelf 22 bewust mee bezig zijn en over het toepassen van evalueren om te leren (willen) nadenken. Een voorbeeld van een uitspraak die dit illustreert: ‘Ik vind dat het wel een bepaalde grondhouding van je als leerkracht vraagt en dat je een beetje open moet staan voor een flexibele benadering. Het is niet zo dat jij de wijsheid in pacht hebt, want dan gaat dit niet lukken. Ik vind dat je het moet willen proberen en open moet staan voor wat er leeft (bij de leerling): wat vind jij daar nou van en waarom vind je dat? Als je dat niet doet, dan heeft het geen kans van slagen denk ik’. Enkele leraren wezen erop dat het van belang is jezelf kwetsbaar op te stellen, met name als video wordt gebruikt voor lesobservaties en intervisie. En tenslotte benadrukten veel leraren dat het belangrijk is dat je jezelf de tijd gunt om je de aanpak eigen te maken, om te leren goede vragen te stellen en gesprekken met leerlingen te organiseren. Niet alles lukt meteen en dat hoeft ook niet. Je moet er aan wennen en je mag ook niet verwachten dat alle leerlingen het onmiddellijk zullen oppikken. 3.5.2 Leerlingen Relevantie In het interview drukken leerlingen de relevantie van het werken met Denken om te Leren uit door aan te geven dat zij het belangrijk, handig of fijn vinden om hier mee te werken. De volgende uitspraak van een leerling is illustratief voor de manier waarop leerlingen de relevantie van Denken om te Leren onder woorden hebben gebracht: “Het is belangrijk om met Denken om te Leren te werken. Want het is gewoon handig om te gebruiken en ja. Dat is het ongeveer. En je weet wat je moet doen en zo. Je begrijpt wat je moet doen. Ik denk dan niet zo vaak van: wat moet ik hier doen, dan kan je gewoon meteen aan het werk.” Niet alle leerlingen deelden deze mening. Uit de uitspraken van leerlingen bleek dat er ook leerlingen waren die het werken met Denken om te Leren niet relevant vonden. Zij ervar en Denken om te Leren als niet belangrijk, handig of fijn. Een leerling gaf over de relevantie het volgende aan: “Opschrijven van tevoren van wat is mijn doel enzo en wat gaan we deze les doen en wie gaat wat doen. Ik vond het eigenlijk een beetje, ja, niet echt helpen, omdat je, bij mij was het zo in het groepje dat we elke keer dezelfde doel stelden. Het was elke keer weer informatie opzoeken. Dus dat was eigenlijk een beetje nutteloos, dus daar had je niet zo veel aan. Bij elke les is het gewoon logisch dat je ja informatie op gaat zoeken.” Opbrengsten In de interviews met leerlingen werden verschillende opbrengsten van het werken met Denken om te Leren genoemd. Deze opbrengsten zijn onder te verdelen in een viertal categorieën: leerprestaties, metacognitie, motivatie en zelfvertrouwen. Leerprestaties Leerlingen geven aan dat zij door het gebruik van Denken om te Leren makkelijker leren. Ze maken minder fouten bij hun taken en halen hogere cijfers voor toetsen. Een leerling doet hier de volgende uitspraak over die illustratief voor de uitspraken die gedaan zijn door andere leerlingen: "In de klas gebruik ik het ook heel veel. Of nou ja, heel veel, ik gebruik het niet altijd, meer bij rekenen en bij taal, want dat zijn de vakken die ik het moeilijkst vind. Dan denk ik eerst heel goed na. Ik heb wel gemerkt dat het beter is met de tactiek die we nu doen met de cirkel, want het helpt het me veel meer. Ja, dat toets ik dan wel een beetje aan cijfers, dat ik dan betere cijfers haal." Metacognitie Leerlingen spraken in de interviews uitvoerig over verschillende aspecten van hun metacognitie. Ten eerste gaven zij aan dat Denken om te Leren hen helpt om hun werk te plannen. Het ondersteunt 23 hen bij het plannen van werk op de weektaak, bepalen welke taken zij het beste eerst kunnen gaan doen en bepalen hoeveel tijd ze nodig hebben om een taak te kunnen maken. Een leerling zegt hier het volgende over: “Ik ga eerst nadenken van dit ga ik eerst doen en dan ga ik iets anders doen. Zoals bij rekenen bij de weektaak. Dan heb ik de les, dan moet ik naar de taken, dan heb ik in m’n strategieschrift staan van wat moet ik nog doen, wat vind ik nog lastig, dan ga ik kijken of dat er ook in staat. Dat ga ik dan eerst doen en dan pas ga ik de hele taak maken.” Daarnaast geven leerlingen aan dat ze voor aanvang van een taak beter zijn gaan analyseren wat de taak van hen vraagt. Op deze manier denken leerlingen na voor ze beginnen aan het maken van de taak over de strategie die nodig is om de taak te kunnen maken. Het volgende werd hier over gezegd door een leerling: “Voor een begin van de les dan ga ik meestal kijken, als ik bijv. een tekst moet lezen ofzo dan ga ik eerst een beetje kijken waar het over gaat en dan kijken hoe ik het wil gaan doen. Dus dan wil ik, als ik ga beginnen met de tekst, dan ga ik gewoon goed lezen. Meestal als ik het niet snap dan ga ik beginnen te gokken en dat moet niet.” Een aantal leerlingen gaf aan dat zij door Denken om te Leren konden beslissen of zij wel of niet mee zouden doen aan de instructie. Deze leerlingen analyseren nauwkeurig de taak, wanneer zij de taak begrijpen gaan zij hier zelfstandig mee aan de slag. Wanneer het voor hen niet duidelijk is hoe ze de taak aan kunnen pakken volgen zij de instructie voordat ze aan de slag gaan met de taak. Leerlingen gaven in de interviews aan dat Denken om te Leren hen stimuleert om doelen te stellen en na te denken aan welke criteria hun werk moet voldoen. De volgende uitspraak van een leerling is illustratief voor wat leerlingen hier over zeggen: “Als je doelen gaat stellen dan zeg je voor jezelf: zoveel wil ik goed hebben en dat wil ik afhebben en zo en dan ga je misschien nog beter aan het werk en zo”. Om een doel voor zichzelf te formuleren kijken leerlingen goed naar wat ze nog moeilijk vinden en waar ze nog aan moeten werken. Een ander aspect van metacognitie dat in de interviews werd besproken is het inzetten van hulp tijdens het leerproces. Door te werken met Denken om te Leren zijn leerlingen zich meer bewust geworden van de hulpmiddelen die zij in kunnen zetten wanneer zij een opdracht moeilijk vinden. Leerlingen geven aan dat ze het makkelijker vinden om hulp te vragen aan een maatje of om extra instructie te vragen aan de leraar. Ook geven ze aan dat ze er vaker voor kiezen om in een andere omgeving te gaan werken wanneer ze merken dat ze zich niet goed kunnen concentreren. Tijdens het leerproces helpt Denken om te Leren leerlingen om hun leerproces te monitoren. Leerlingen geven aan dat Denken om te Leren vooral behulpzaam is wanneer zij een opdracht moeilijk vinden en daardoor niet meer verder kunnen. Tijdens het maken van de opdracht proberen ze zelf te achterhalen waarom het soms niet goed lukt. Ze geven aan dat dit kan komen doordat niet de juiste strategie wordt gehanteerd of omdat ze zich te makkelijk af laten leiden. De volgende uitspraak illustreert dit: “Dan kijk ik even naar die cirkel en dan lees ik wat daar op staat en dan zie ik: ‘ik kijk hoe het gaat’. En dan ga ik altijd denken van kan het niet op een makkelijkere manier als ik heel lang bezig ben met één opdracht. Als ik geen manier weet te bedenken, vraag ik het gewoon aan de juffrouw. Dus die cirkel helpt ook tijdens het werken als ik moeilijk zit te denken.” Tenslotte geven leerlingen aan dat Denken om te Leren hen helpt om na afloop van een taak te evalueren hoe de taak is gegaan en hoe zij het een volgende keer eventueel anders aan kunnen pakken. Leerlingen evalueren niet alleen het leerproduct, maar ook de manier waarop zij de taak hebben aangepakt. Eén leerling zegt hierover: “Dan kijk je hoe het ging in de les en dan kun je kijken wat je dan mee kunt nemen voor de volgende les en de volgende les hetzelfde doen of iets anders.” Motivatie In de interviews vertelden leerlingen dat zij door het werken met Denken om te Leren meer gemotiveerd zijn om te leren. Zij vinden dingen leuker om te doen en waarderen de vrijheid die zij hebben om keuzes te maken met betrekking tot hun eigen leerproces. Ook geven leerlingen aan dat 24 ze bereid zijn harder te werken wanneer zij zelf een doel hebben geformuleerd. De volgende uitspraak is hier illustratief voor: “Als je een doel opschrijft, kan je harder werken en dan ga je ook harder nadenken en dan denk je: ik wil het doel halen. Want als je bijvoorbeeld geen doel opschrijft, dan denk je, oh, ik ga gewoon aan de slag. Maar als je dan wel een doel opschrijft dan ga je iets harder aan de slag. Ik wil dat doel halen. Dat ga je dan allemaal denken. Dus dat is dan veel fijner.” Praktische toepasbaarheid In de interviews geven leerlingen aan dat zij Denken om te Leren in een verscheidenheid van situaties gebruiken. Ten eerste noemen leerlingen vakken waarbij ze Denken om te Leren toepassen. Leerlingen geven aan dat de tool wordt gebruikt bij taal en rekenen. Daarnaast zijn er leerlingen die aangeven dat zij Denken om te Leren vooral gebruiken bij vakken die zij moeilijk vinden. Door een leerling werd hier het volgende over gezegd: “In de klas gebruik ik het ook heel veel. Of nou ja, heel veel, ik gebruik het niet altijd, meer bij rekenen en bij taal, want dat zijn de vakken die ik het moeilijkst vind.” Ten tweede doen leerlingen meer algemene uitspraken over de praktische toepasbaarheid van Denken om te Leren. Een aantal leerlingen geeft aan dat het gebruik van het schema automatisch gaat, zij gebruiken het zonder dat de leerkracht hen daar expliciet om vraagt. Een leerling geeft hier over aan: “Ja, want ik was er nog niet zo heel bekend mee zeg maar. En als je dat ineens uit je hoofd moet doen dat vond ik toen wel lastig. Maar toen ik het een paar keer met dat blad had gedaan toen wist ik het ook gewoon zeg maar. Dan ben je er een beetje aan gewend en dan gaat het een beetje automatisch.” Er zijn ook leerlingen die aangeven dat zij het niet fijn vinden om de stappen uit het Denken om te Leren schema te noteren. Het opschrijven van hun reflecties op de leertaak en het leerproces kost hen veel tijd en onderbreekt hen in hun leeractiviteiten. Deze leerlingen geven echter wel aan dat zij het nuttig vinden om de onderwerpen van het Denken om te Leren in de klas met elkaar te bespreken. 3.5.3 Leraar-onderzoekers In april 2016 zijn alle leraar-onderzoekers geïnterviewd. Het doel was antwoord te krijgen op de vraag: Hoe waarderen leraar-onderzoekers hun eigen rol als begeleider van leraren met het oog op de implementatie van Denken om te Leren in taaksituaties? De opmerkingen die in het interview zijn gemaakt zijn geordend in vier hoofdcategorieën, namelijk Relevantie, Opbrengsten, Praktische toepasbaarheid en Voorwaarden. Relevantie Over de relevantie van Denken om te Leren merkten leraar-onderzoekers op dat de aanpak voor hen als leraar waardevol is en persoonlijk meerwaarde heeft. Ook wezen zij op het belang van intervisie als professionaliseringsstrategie: ‘We hebben nu drie intervisiemomenten gepland; ik merk dat het toch echt iets oplevert bij de leerkrachten die er nu aan deelnemen. Dat is natuurlijk nog niet heel het team, maar ik denk wel dat dat een waardevolle manier is om het zo aan te pakken.’ Opbrengsten In het interview gaven de leraar-onderzoekers aan dat door Denken om te Leren opbrengsten zijn gerealiseerd bij de leerlingen, de leraren, de school en bij henzelf als leraar-onderzoeker. Leerlingen zijn door evalueren om te leren meer betrokken geraakt bij het leren in school. Ze denken meer na over hun eigen leerproces en nemen hierin meer zelf de regie. De gekozen professionaliseringsaanpak heeft er volgens leraar-onderzoekers toe geleid dat leraren anders met leerlingen omgaan, dat ze naar hen toe meer open vragen zijn gaan stellen en dat zij meer kritisch naar zichzelf zijn gaan kijken. Ook de school heeft als organisatie geprofiteerd van de aanpak. 25 Tenslotte vertelden leraar-onderzoekers dat zij vaardiger zijn geworden in het begeleiden en coachen van hun collega’s en dat zij daar positieve ervaringen mee hebben. Eén van de leraaronderzoekers zei: ‘Ik vond de gesprekken die ik met deelnemende collega’s heb gehad heel waardevol. Samen nadenken. Als er intervisie was, dan mocht de ander gewoon aansluiten, dus dan was dat wel dat het gesprek ging over de één, maar dan waren de anderen er gewoon bijna altijd wel bij. Dan zie je dus gewoon dat je samen ook meer weet. En hoe bijzonder interessant het is om elkaar te zien. Er zit ook herkenning in. Je kijkt naar beelden en denkt: oh dat doe ik ook! Of ja zo kan het ook. En dat vond ik heel prettig. Degene met wie ik zo heb samengewerkt vond het heel fijn’. Praktische toepasbaarheid Ondanks de positieve ervaringen met het begeleiden en coachen van collega’s, gaven leraaronderzoekers aan zich onzeker te voelen over deze nieuwe rol. Zij hadden op dit punt graag meer ondersteuning gehad. Ook voor praktische vragen als: hoe plan je observaties en coachingsgesprekken en hoe organiseer je overleg met het hele team hadden ze graag iemand naast zich gehad. Eén van de leraar-onderzoekers vertelde: ‘In het begin was ik heel onzeker. Dacht ik: ojee als wij dat maar allemaal voor elkaar kunnen krijgen. Uiteindelijk kies je toch je eigen tempo. Je past je aan aan je eigen school. We dachten wel af en toe -zeker met de video-opnames: weten we wel voldoende om daar mee aan de slag te gaan? Dat was wel een stukje waar we misschien wel wat meer ondersteuning bij hadden kunnen gebruiken’. Diezelfde onzekerheid gold ook voor hun rol als onderzoeker. Sommige leraar-onderzoekers hadden soms het gevoel dat ze er alleen voor stonden. Ze benadrukten verder dat zij meer tijd nodig hadden om zich beide nieuwe rollen eigen te maken. Voorwaarden De leraar-onderzoekers gingen ook in op voorwaarden voor het begeleiden van collega’s bij het integreren van Denken om te Leren. Deze voorwaarden zijn samen te vatten in de categorieën: schoolgebonden voorwaarden, het netwerk van leraar-onderzoekers en de leraar-onderzoekers zelf. Voor het ondersteunen van collega’s is het creëren van situaties waarin leraren samen kunnen leren volgens leraar-onderzoekers van belang. In deze situaties dient sprake zijn van een sfeer waarin leraren op een open en respectvolle manier met elkaar kunnen praten over hun praktijkerveringen. Daarbij is het nodig aan te sluiten bij de mogelijkheden, ervaringen en behoeften van collega’s. Leraar-onderzoekers vinden het betrekken van overige teamleden niet alleen van belang, het vormt ook een uitdaging. Je moet ervoor zorgen dat het groepje leraren dat met de aanpak werkt geen ‘elitegroepje’ wordt. Het is belangrijk om ervaringen te delen, ook met collega’s die niet zelf met de Denken om te Leren werken. Evalueren om te leren moet gedragen worden door het hele team en dient aan te sluiten bij ontwikkelingen die al gaande zijn in de school. De vernieuwing moet ingebed worden in de organisatie. Een illustratieve uitspraak in dit verband was: ‘En dat stukje informeren van het team is meer: het team ook meenemen. Vooral het delen, om de volgende slag te kunnen maken. Hoe kunnen we dat nu breder trekken? Dus het team moet wel op de hoogte zijn van wat we nou eigenlijk aan het doen zijn’. Verder wezen leraar-onderzoekers erop dat een ondersteunende schoolleider in hun ogen niet gemist kan worden. Deze moet leraren en leraar-onderzoekers in het vernieuwingsproces niet alleen faciliteren en het proces initiëren, hij/zij moet vooral betrokken zijn, de innovatie prioriteren en achter de leraar-onderzoekers staan. Leraar-onderzoekers benadrukten het belang van het netwerk. Zij geven aan zich in de netwerkbijeenkomsten gesteund te hebben gevoeld door collega’s van buiten de school. In dit verband wezen zij met name op het belang van theoretische input en het uitwisselen van ervaringen met andere scholen, vaak ook omdat ze in hun eigen school een sparringpartner missen. Leraaronderzoekers gaven aan het telkens fijn te hebben gevonden om naar de netwerkbijeenkomsten te 26 gaan. Eén van hen merkte op: ‘Ik vond het zelf ook altijd heel fijn om hier naartoe te komen. Ik had er altijd heel veel zin in. Je weet gewoon dat je een paar ankermomenten hebt. Die structuur heb ik ook wel weer nodig. Dat je weet: nu kan ik even gaan zitten horen hoe anderen het doen. Dat je even weer alles op een rijtje zet en even een moment van bewustwording hebt. Ja, dat was heel fijn’. Tenslotte wezen leraar-onderzoekers erop dat het belangrijk is om zelf initiatieven te nemen en zelf vorm te geven aan de uitvoering van het project in de eigen school. 27 4. Conclusies en discussie In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek samen en geven we een antwoord op de onderzoeksvragen. Deelvraag a) luidde: In welke taaksituaties en op welke wijze wordt Denken om te Leren gebruikt? Op basis van de resultaten kan deze vraag als volgt worden beantwoord. Zoals van de leraren werd gevraagd, gebruikten zij de self-assessmenttool Denken om te Leren overwegend in klassikale lessen met de drie fasen: instructie, uitvoering en evaluatie. In het merendeel van de lessen werd de tool in elke fase van de les gebruikt. In deze lessen werd vooral bestaande kennis herhaald of uitgebreid. In de meeste gevallen gaven de leraren lessen uit de methode (zoals rekenen of spelling), maar lessen naar aanleiding van projectwerk of de weektaak kwamen ook voor. De aard van de opdracht varieerde. In sommige lessen werkten de leerlingen individueel aan de opdracht. In andere lessen werkten ze samen aan een individuele opdracht. Ook opdrachten waarbij de leerlingen door middel van samenwerken een gezamenlijke opdracht maakten, kwamen voor. In deze situaties werd Denken om te Leren op verschillende manieren gebruikt. In een deel van de lessen vulden leerlingen op verzoek van de leraar het reflectieformulier in, zonder dat er verder op teruggekomen werd. In enkele lessen vroeg de leraar aan de leerlingen ook te benoemen wat zij hadden opgeschreven. In de meeste gevallen werd het invullen van het reflectieformulier echter gecombineerd met een gesprek. Aan de hand van het ingevulde formulier stelde de leraar vragen over het leerproces en ging (soms) uitvoerig in op de antwoorden van de leerlingen. Samen diepten leraar en leerlingen het gespreksonderwerp uit. En tenslotte, in een deel van de lessen stelde de leraren vragen van de self-assessmenttool, zonder dat expliciet naar de tool zelf werd verwezen. De tool (in de vorm van het reflectieformulier) werd door leraren vooral gebruikt als hulpmiddel bij het stellen van open vragen in gesprekken met leerlingen over hun leerproces. Deelvraag b) was: Welke aspecten van evalueren om te leren passen leraren toe? Bij evalueren om te leren staan drie vragen centraal (zie: Black & Wiliam, 2009): Waar ga ik naar toe? Waar sta ik nu? en Wat wordt mijn volgende stap? Leraren kunnen deze aspecten op drie verschillende manieren aan de orde stellen, namelijk door self-assessment te stimuleren, door leerlingen aan te moedigen deze vragen met elkaar te bespreken en door als leraar zelf feedback te geven. Het doel van de tool was leraren te ondersteunen bij het stimuleren van self-assessment door leerlingen. De resultaten wezen uit dat de tool inderdaad met name voor dat doel werd gebruikt. In het merendeel van de lessen daagden de leraren leerlingen in gesprekken uit om na te denken over hun eigen leerproces en daarbij kwamen de aspecten uit het model van Black en Wiliam aan bod. Verder bleken leraren Denken om te leren ook te gebruiken voor het stimuleren van peer assessment en voor het zelf geven van feedback op het leerproces, hoewel de tool niet voor dat doel ontwikkeld was. Vaak combineerden zij het stimuleren van self-assessment met andere vormen van evalueren om te leren. Deelvraag c) was: Welke metacognitieve kennis verwoorden leerlingen in taaksituaties? Uit de analyse van de lessen bleek dat leerlingen in een groot deel van de lessen verschillende aspecten van taakanalyse onder woorden brachten: het doel en/of de succescriteria, bruikbare leerstrategieën en ook de (tijds)planning. In een groot deel van de lessen bleken zij ook na afloop op hun eigen leerproces te reflecteren. Zij evalueerden hun resultaten, gaven er een verklaring voor (attributies), verwoordden hun (on)tevredenheid met het resultaat, reflecteerden op de moeilijkheidsgraad van de opdracht en anticipeerden op het gebruik van leerstrategieën in toekomstige (vergelijkbare) opdrachten. Voor het nadenken over motivatiestrategieën (succesverwachtingen en het verwoorden van hun motivatie voor de taak) en het expliciteren van zelfcontrolestrategieën (monitoren strategiegebruik en monitoren aandacht) werden ook aanwijzingen gevonden, maar in beduidend minder lessen. De uitkomsten van de Vragenlijst Zelfstandig Leren bevestigden het beeld dat uit de 28 observaties naar voren kwam, namelijk dat leerlingen nadenken over de analyse van opdrachten alvorens met de uitvoering te beginnen en dat zij achteraf reflecteren op hun eigen leerproces en de opbrengsten daarvan. De bedoeling van het toepassen van Denken om te Leren was het activeren van metacognitieve kennis. In het onderzoek is daarom antwoord gezocht op de deelvraag d): Op welke wijze hangen toepassing van evalueren om te leren door leraren en het verwoorden van metacognitieve kennis door leerlingen samen? De aanname was: hoe meer aspecten van evalueren om te leren door de leraar worden toegepast hoe meer metacognitieve kennisaspecten door leerlingen worden verwoord. Uit de resultaten bleek dat, naarmate leraren meer aspecten van evalueren om te leren integreerden, leerlingen ook meer metacognitieve kennisaspecten verwoordden. Verder werd een verband gevonden tussen het stimuleren van self-assessment door de leraar en het verwoorden van metacognitieve kennis (alle kennisaspecten), taakanalyse en zelfreflectie door leerlingen. Het geven van feedback door de leraar bleek niet samen te hangen met de mate waarin leerlingen verschillende metacognitieve aspecten verwoordden. Dit kan te maken hebben met het gegeven dat bij feedback leerlingen wel worden geïnformeerd over hun leerproces, maar niet worden uitgedaagd aspecten hiervan zelf te benoemen. Dat wil overigens niet zeggen dat leerlingen er zich niet bewust van zijn. Ze geven er alleen geen uiting aan. Het stimuleren van peer assessment door de leraar bleek samen te hangen met zelfreflectie. De samenhang tussen het werken met de tool enerzijds en het verwoorden van metacognitieve kennis en het gebruiken ervan om zelf het eigen leerproces te reguleren anderzijds werd door zowel leraren als leerlingen bevestigd in de interviews. Deelvraag e) luidde: Hoe waarderen leraren en leerlingen het werken met Denken om te Leren in termen van praktische toepasbaarheid, relevantie en opbrengsten en welke verbeteringen vinden zij noodzakelijk? In het interview gaven leraren aan dat zij in de praktijk goed met de tool uit de voeten kunnen, hoewel het werken ermee tijd kost, vooral in het begin. Leerlingen kunnen Denken om te leren niet zomaar toepassen, ze moeten dat leren. Maar deze tijdsinvestering loont na verloop van tijd. Leraren passen de tool aan aan hun eigen behoeften en aan de dagelijkse realiteit in de klas. Ze geven niet in elke les alle aspecten aandacht en doen dat ook niet bij alle leerlingen in dezelfde mate en op dezelfde manier. Ze maken eigen materialen of eigen versies van de tool. Zij vinden Denken om te Leren relevant omdat hiermee leerlingen worden geholpen om van fouten te leren, bewust te worden van hoe zij leren en regie te nemen over hun eigen leerproces. Dat zijn volgens leraren belangrijke zaken met het oog op de ontwikkeling van zelfstandigheid van leerlingen. Leraren noemen tenslotte verschillende opbrengsten van het werken met Denken om te Leren, zowel voor de school, voor henzelf als voor de leerlingen. Opbrengsten voor de school zijn de ontwikkeling van een cultuur van samenwerken en samen leren en een toename van de betrokkenheid van ouders. Opbrengsten voor henzelf zijn bewustwording van hun eigen handelen en inzicht in eigen leerpunten. Ook geven leraren aan dat zij daadwerkelijk hun handelen hebben veranderd, met name op het gebied van het voeren van gesprekken met leerlingen en het stellen van vragen. Opbrengsten voor leerlingen zijn volgens leraren het toegenomen metacognitief inzicht, meer zelfregulering, betere prestaties en het spontaan toepassen van aspecten van Denken om te Leren in andere situaties. Leerlingen bevestigen dat in de interviews die met hen zijn gehouden. Overigens geldt dit niet voor alle leerlingen in dezelfde mate. De leraren noemden geen verbeterpunten voor de tool. Deelvraag f) was: Hoe waarderen leraar-onderzoekers hun eigen rol als begeleider van leraren met het oog op de implementatie van Denken om te Leren in taaksituaties? Uit het interview bleek dat leraar-onderzoekers het begeleiden van collega’s (al dan niet in intervisieverband) en hun rol als onderzoeker als positief hebben ervaren. Wel voelden zij zich nog onzeker en hadden in het project 29 graag meer ondersteuning gehad en meer tijd om zichzelf te bekwamen. Essentieel voor het slagen van de integratie van evalueren om te leren is dat leraar-onderzoekers in de school gelegenheid krijgen om situaties te creëren waarin collega’s met en van elkaar kunnen leren. Een bijzonder punt van zorg betreft het belang van het verbreden van evalueren om te leren in de school en –daarmee samenhangend- het risico dat de betrokken leraren een ‘elitegroepje’ vormen. Sommige leraar-onderzoekers hadden het gevoel er in de school alleen voor te staan. In dat opzicht was de rol van een betrokken schoolleider essentieel. Dat gold ook voor het de ondersteuning van collega leraar-onderzoekers. De leraar-onderzoekers gaven aan dat zij bijeenkomsten van het netwerk (waarin ervaringen werden gedeeld en theoretische input werd gegeven) bijzonder hebben gewaardeerd. De hoofdvraag in dit onderzoek was: Hoe wordt de self-assessmenttool Denken om te Leren geïntegreerd in taaksituaties en hoe hangt dit samen met de metacognitieve kennis van basisschoolleerlingen in groep 6, 7 en 8? Deze vraag laat zich op basis van de antwoorden op de deelvragen als volgt beantwoorden. Leraren integreren de self-assessmenttool vooral door samen met collega’s taaksituaties te ontwerpen, uit te voeren en erop te reflecteren, al dan niet aan de hand van video. De leraar-onderzoeker fungeerde daarbij als model, die hen stimuleerde tot self- en peer assessment door met hen in gesprek te gaan en hen vragen te stellen over hun eigen leerproces. Daarbij waren dezelfde vragen aan de orde dan die de leraar leerde aan de leerling te stellen: Waar ga ik naar toe? Waar sta ik nu? Wat wordt mijn volgende stap? In dit opzicht waren de leerprocessen van leraren en leerlingen analoog (Birenbaum, Breuer, Cascallar, Dochy, Dori & Ridgway, 2006; Birenbaum et al., 2009). Deze analoge leerprocessen werden mogelijk doordat binnen de school een cultuur van samen werken en samen leren kon worden gecreëerd, en leraren een professionele leergemeenschap vormden, waarin sprake was van een gedeelde ambitie om de praktijk in de klas te verbeteren (Stoll et al., 2006). Van belang in dit verband was dat leraren zich in hun professionaliteit erkend en aangesproken wisten. Onder andere het gegeven dat zij de tool zelf aanpasten aan hun eigen voorkeur en behoeften wijst erop dat dit het geval is geweest. Cain verwijst naar dergelijke vormen van kennisbenutting met de term ‘çonceptual use’. Dit houdt in dat leraren kennis uit onderzoek aanpassen op basis van kenmerken en eisen van de eigen context, hun eigen opvattingen over wat goed opleidingsonderwijs is en hun eigen praktijkervaringen. Met andere woorden: zij transformeren onderzoeksresultaten, modificeren wetenschappelijke concepten en ontwikkelen eigen concepten op basis van hun praktijkervaringen. Ze passen algemene kennis toe op specifieke gevallen en generaliseren specifieke kennis naar andere gebieden (Cain, 2015). ‘Conceptual use’ is op te vatten als een proces van co-creatie van kennis. Bij çonceptual use is sprake van een ‘long , focussed discussion’ (p. 482) waarbij wetenschappelijk onderzoek een derde stem toevoegt aan de professionele dialoog tussen leraren over hun praktijk. In deze dialoog ‘the teachers offered their thoughts and opinions, supporting them with evidence from their values and knowledge, particularly experiential knowledge’ (p. 489). De waarden van de leraren, die van collega’s en die van de onderzoeker worden met elkaar verbonden tot nieuwe kennis. In dit project heeft deze nieuwe kennis geleid in bepaalde opzichten tot veranderingen in het handelen van leraren of wel ‘research informed teaching’ (p.482). Uit de observaties bleek dat leraren door het stellen van open vragen, het interpretatief luisteren naar het antwoord van leerlingen en het aanpassen van het eigen denken en handelen op basis daarvan (zie Black & Wiliam, 2009) leerlingen stimuleerden taken te analyseren, motivatiestrategieen te verwoorden, zelfcontrolestrategieen toe te passen en op hun eigen werk te reflecteren. De tool fungeerde hier als een effectief hulpmiddel dat leraar en leerlingen (en ook leerlingen onderling) met elkaar in gesprek bracht en waardoor leerlingen werden uitgedaagd zich zowel cognitief, motivationeel als metacognitief op de opdracht te richten. Een dergelijke wijze van interacteren was voor veel leraren niet vanzelfsprekend. Het vroeg een (forse) investering qua tijd en 30 inspanning. Maar leraren vonden deze investering gerechtvaardigd, gezien de relevantie en de positieve opbrengsten ervan. Beperkingen Dit onderzoek kent een aantal beperkingen die deels samenhangen met de nadruk die is gelegd op het streven naar ecologische validiteit. Dit was belangrijk vanwege het praktijkgerichte karakter en het streven naar benutting van kennis uit onderzoek door leraren. Een dergelijk uitgangspunt vraagt erom zo weinig mogelijk in te grijpen in de gangbare dagelijkse praktijk waarvoor een tool als Denken om te Leren is ontwikkeld. Het vraagt ook om leraren ruimte te geven om de setting en context voor het toepassen van evalueren zelf te kiezen en de tool naar eigen inzicht en op basis van eigen behoeften (met in achtneming van de rationale erachter) aan te passen. De consequentie van dit uitgangspunt is dat de toepassing van de tool moet worden onderzocht in complexe, onoverzichtelijke en voor een deel onvoorspelbare situaties, waarin veel variabelen niet onder controle zijn. Illustratief in dit verband is de keuze voor een onderzoeksdesign zonder voor- en nameting of controlegroep. De scholen die zich voor dit onderzoek hadden aangemeld, werkten deels al met de tool. Van een voor- en nameting kon derhalve geen sprake zijn. Het opnemen van een controlegroep was in deze context niet mogelijk omdat binnen scholen de kennis min of meer spontaan werd gedissemineerd, waardoor ook in andere groepen met de aanpak werd gewerkt. Vanuit innovatie-perspectief is dat een mooie opbrengst, voor een onderzoeker bemoeilijkt dit het verhelderen van verbanden tussen het toepassen van de tool en de opbrengsten die werden gerealiseerd. Een belangrijke consequentie is dan ook dat op basis van de verzamelde data geen conclusies kunnen worden getrokken over de causaliteit van de relaties tussen integratie van evalueren om te leren en metacognitieve kennis van leerlingen. Er zijn wel indicaties gevonden in de geobserveerde lessen en in de interviews met leraren, leerlingen en leraar-onderzoekers, maar harde bewijsvoering ontbreekt en die kan in dit soort onderzoek ook niet geleverd worden. Daar komt nog bij dat het transcriberen en analyseren van de geobserveerde lessen een dermate grote tijdsinvestering van de onderzoeker vraagt, dat het aantal lessen beperkt moest blijven. De aantallen zijn daardoor simpelweg te klein voor het uitvoeren van statistische analyses. Een tweede beperking van dit onderzoek is gelegen in de bijdrage die we van de leraren hebben gevraagd. De bedoeling was dat zij een reguliere les zouden geven, met drie fasen: instructie, uitvoering en evaluatie. De leraren werd gevraagd om in dergelijke lessen het concept evalueren om te leren te integreren in hun dagelijkse onderwijspraktijk. Een belangrijk probleem is dat deze fasering leraren mogelijk op het spoor heeft gezet van de aspecten van evalueren om te leren: Waar ga ik naar toe (instructie), Waar sta ik nu en wat wordt mijn volgende stap (uitvoering en evaluatie). Dit kan tot bias geleid hebben. De vraag is daarom nog steeds: is de tool ervoor verantwoordelijk dat leraren met leerlingen in gesprek gaan over hun leerproces, of wordt dit voor een deel ook verklaard door de opbouw van de les? De data geven aanleiding te veronderstellen dat het een combinatie is die ervoor gezorgd heeft dat leraren evalueren om te leren integreerden. Een les die is opgebouwd zoals in dit onderzoek is gebeurd biedt een context waarbinnen de Denken om te Leren leraren kan ondersteunen bij stimuleren van self-assessment in gesprekken met leerlingen. Een bijkomend probleem is dat de gevraagde fasering weliswaar zorgt voor een focus in het handelen van de leraren, het legt leraren ook een beperking op, waardoor het onderzoek geen inzicht geeft in hoe zij eventueel in andere situaties evalueren om te leren toepassen, iets waarnaar ze in de interviews verwijzen. Een derde probleem is gelegen in de wijze waarop de data zijn verzameld. De gekozen aanpak (event sampling) heeft als nadeel dat achteraf niet meer duidelijk is hoe vaak en hoe intensief de leraar het betreffende aspect heeft toegepast en hoe vaak en uitvoerig leerlingen de betreffende metacognitieve kennis hebben verwoord. Ook wordt niet duidelijk om hoeveel leerlingen het gaat. 31 Dit probleem kan worden aangepakt door de verzamelde video-opnamen opnieuw te analyseren en daarbij een kwalitatieve insteek te kiezen. Via cross-case analyses kunnen zo lessen onderling worden vergeleken en kan beter worden bestudeerd hoe de interactie tussen leraar en leerlingen precies verliep, op welke wijze de leraren de onderscheiden aspecten van evalueren om te leren hebben geïntegreerd en hoe, hoe vaak en hoeveel leerlingen de metacognitieve aspecten hebben verwoord. Wellicht kan langs deze weg ook meer inzicht worden verkregen in de door leraren gerapporteerde differentiële opbrengsten van evalueren om te leren voor leerlingen. 32 5. Aanbevelingen Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kunnen de volgende aanbevelingen voor leraren worden gedaan. 1. Stimuleer dat leerlingen zich (meer) bewust worden van hun eigen leerproces. Van belang daarbij is dat je hen uitdaagt hun metacognitieve kennis te expliciteren en deze kennis te gebruiken bij het reguleren van hun eigen leerproces. Het bevorderen van self-assessment (zo mogelijk in combinatie met het geven van feedback en het stimuleren van peer assessment) is daarvoor een bruikbare aanpak. 2. Organiseer met het oog daarop gesprekken met en tussen leerlingen en doe dat zoveel mogelijk just-in-time in reguliere lessituaties, zodat leerlingen de geëxpliciteerde kennis onmiddellijk kunnen toepassen bij het maken van opdrachten. Gesprekken met en tussen leerlingen kunnen klassikaal gevoerd worden, maar ook groepsgewijs en individueel. 3. Besteed in de gesprekken aandacht aan elk van de drie kernprocessen van evalueren om te leren: waar ga je naar toe, waar sta je nu en wat wordt je volgende stap. Eén of twee kernprocessen is niet genoeg. 4. Richt leerlingen in de gesprekken niet alleen op de taak maar ook op het proces en de zelfregulering. Dat betekent dat in de gesprekken niet alleen de opdracht aan bod komt, maar ook de beleving ervan door de leerlingen. Hierbij gaat het om hun opvattingen over eigen competenties in relatie tot de opdracht, succesverwachtingen, het ervaren belang van de opdracht, de motivatie van de leerlingen, de ervaren moeilijkheidsgraad, de mate waarin de leerlingen tevreden zijn over het behaalde resultaat en attributies hiervan. Zelfregulering vraagt dat je leerlingen niet alleen cognitief, maar ook motivationeel en metacognitief op de opdracht richt. 5. Om dit te bereiken is een open gesprekshouding nodig, waarin je veel (open) vragen stelt en goed luistert naar wat leerlingen zeggen. Hierdoor krijg je bruikbare informatie waarmee je de timing en dosering van je eigen handelen kan afstemmen op de inbreng en de behoeften van leerlingen. 6. Denken om te Leren is een middel bij het voeren van bedoelde gesprekken. Het is niet bedoeld als een instrument waarmee leerlingen zelfstandig hun weg in een opdracht zoeken. De kracht van het middel is dat het leergesprekken met en tussen leerlingen kan ondersteunen. Het gebruik van de tool als ‘invuloefening’ moet afgeraden worden vanwege het risico dat leerlingen dit als demotiverend kunnen ervaren. 7. Integratie van evalueren om te leren vraagt om een conceptueel gebruik van de tool. Het gaat om de rationale achter de tool, niet om het hulpmiddel zelf. Het is van belang dat je de tool aanpast aan de situatie, de behoeften van leerlingen en je eigen voorkeur, uiteraard met inachtneming van de principes waarop de tool is gebaseerd. 8. Stem het werken met Denken om te Leren af met leerlingen. Als leerlingen er het nut niet van inzien of het werken met Denken om te Leren als een hinderlijke onderbreking van hun leerproces ervaren, is terughoudendheid geboden, zeker als blijkt dat zij de gegeven opdrachten ook zonder de tool tot een goed einde kunnen brengen. 9. Bouw het integreren van evalueren om te leren rustig op. Gun je zelf de tijd om je de aanpak eigen te maken. Zeker in het begin zal integratie van evalueren om te leren tijd vragen, maar dat zal gaandeweg minder worden. Streef ernaar dat de aanpak een tweede natuur wordt. Dat geldt ook voor leerlingen. 10.Bekwaam je (zo nodig) in het voeren van gesprekken met leerlingen, het luisteren naar leerlingen en het stellen van vragen die metacognitieve kennis activeren. Een professionaliseringsaanpak gebaseerd op samen werken en samen leren met collega’s, het delen van kennis en ervaringen, het toepassen van self-assessment op je eigen leerproces kan daarbij behulpzaam zijn (Birenbaum et al., 2006 en 2009). Wat je zelf hebt ervaren kan je voordoen bij leerlingen. 33 Literatuur Assessment Reform Group. (2013). Assessment for learning: 10 principles. Gevonden op http://assessmentreformgroup.files.wordpress.com/2012/01/10principles-englisch.pdf Baas, D. (in voorbereiding). Assessment for Learning: More than a tool. (Dissertation). Universiteit Maastricht, Maastricht. Birenbaum, M., Breuer, K., Cascallar, E., Dochy, F., Dori, Y., Ridgway, J., (2006). A learning integrated assessment system. Educational Research Review, 1, 61-67. Birenbaum, M., Kimron, H., Shilton, H. & Shahaf-Barzilay, R. (2009). Cycles of inquiry: Formative assessment in service of learning in classrooms and in school-based professional communities. Studies in Educational Evaluation, 35, 130-149. Black, P., & William, D. (1998). Assessment and classroom learning. Assessment in Education, 5, 7-73. Black, P., & William, D. (2003). In praise of educational research: Formative assessment. British Educational Research Journal, 29, 623-637. Black, P., & Wiliam, W. (2009). Developing the theory of formative assessment. Educational Assessment, Evaluation and Accountability, 21, 5-31. Black, P., Harrison, C., Lee, C., Marshall, B. & Wiliam, D. (2003). Assessment for Learning. Putting it into practice. Maidenhead: Open University Press. Borkowski, J.G., & P. K. Thorpe (1994). Self-Regulation and Motivation: A Life-Span Perspective on Underachievement. In: D.H. Schunk, & B.J. Zimmerman (Eds.). Self-Regulation of Learning and Performance. Issues and Educational Applications (pp. 45-73). Hillsdale, NJ/Hove UK: Lawrence Erlbaum Associates. Cain, T. (2015a). Teachers’ engagement with research texts: Beyond instrumental, conceptual or strategic use, Journal of Education for Teaching. Cain, T. (2015b). Teachers’ engagement with published research: addressing the knowledge problem, The Curriculum Journal, 26, 488-509. Castelijns, J., Baas, D., & Vermeulen, M. (2014). Motivatie en evalueren. In: A. Ros, J. Castelijns, A.M. van Loon, & K. Verbeeck (Red.). Gemotiveerd leren en lesgeven. De kracht van intrinsieke motivatie (pp. 107-130). Bussum: Coutinho. Deci, E.L., & R.M. Ryan (2000). The ‘What’ and ‘Why’ of Goal Pursuits: Human Needs and the SelfDetermination of Behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268. DeLuca, C., Valiquette, A. & Klinger, D.A. (2016). Implementing Assessment for Learning in Canada: The challenge of teacher professional development. In D. Laveault & L. Allal (Eds.), Assessment for Learning: Meeting the challenge of implementation. New York: Springer International Publishing. Dignath, C., Buettner, G. & Langfeldt, H.P. (2008). How can primary school students learn selfregulated learning strategies most effectively? A meta-analysis on self-regulation training programmes. Educational Research Review, 3, 101-129. Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Review of Educational Research, 77, 81112. Laveault, D. (2016). Building capacity: Professional development and collaborative learning about assessment. In D. Laveault & L. Allal (Eds.), Assessment for Learning: Meeting the challenge of implementation. New York: Springer International Publishing. Pedder, D. (2006). Organizational conditions that foster successful classroom promotion of Learning How to Learn. Research Papers in Education, 21, 171-200. Pintrich, P.R., & De Groot, E.V. (1990). Motivational and self-regulated learning componentsof classroom academic performance. Journal of Educational Psychology, 82, 33-40. Doi: 10.1037/0022-0663.82.1.33 Schildkamp, K., Heitink, M., Van der Kleij, F., Hoogland, I., Dijkstra, A., Kippers, W., & Veldkamp, B. (2014). Voorwaarden voor effectieve formatieve toetsing. Een praktische review. Reviewstudie uitgevoerd in opdracht van en gesubsidieerd door NRO-PPO: Dossiernummer 405-14-534, eindrapport 30-09-2014. Enschede: Universiteit Twente. 34 Sluijsmans, D.M.A., Joosten-ten Brinke, D. & Van der Vleuten, C.P.M. (2013). Toetsen met leerwaarde. Een reviewstudie naar de effectieve kenmerken van formatief toetsen. Den Haag: NWO. Stoll, L., Bolam, R., McMahon, A., Wallace, M., & Thomas, S. (2006). Professional learning communities: A review of the literature. Journal of Educational Change, 7, 221–258. Verbiest, E. (2015). Professionele leergemeenschappen. Een inleiding. Antwerpen: Garant Vandevelde, S. (2015). The challenge of assessing and promoting late primary school children’s selfregulated learning. Exploring the impact of student tutoring. Unpublished dissertation. Vandevelde, S., Van Keer, H. & Rosseel, Y. (2013). Measuring the complexity of upper primary school children’s self-regulated learning: A multi-component approach. Contemporary Educational Psychology, 38, 407-425. Van den Akker, J. (2007). Curriculum Design Research. In T. Plomp & N. Nieveen (Eds.). An introduction to educational design research. Enschede: SLO. Veenman, M.V.J., & Spaans, M.A. (2005). Relation between intellectual and metacognitive skills: Age and task differences. Learning and Individual Differences, 15, 159-176. Weiner, B. (1986). An Attributional Theory of Motivation and Emotion. New York: Springer Verlag Zimmerman, B.J. (1990). Self-regulated learning and academic achievement: An overview. Educational Psychologist, 25, 3-17. Zimmerman, B.J. (1994). Dimensions of Academic Self-Regulation: A Conceptual Framework for Education. In: D.H. Schunk & B.J. Zimmerman (Eds.). Self-regulation of Learning and Performance: Issues and Educational Applications (pp. 3-21). Hillsdale, New Jersey: Lawrence Earlbaum Associates, Publishers. Zimmerman, B.J. (2008). Investigating self-regulation: A social cognitive perspective. In: M. Boekaerts & P.R. Pintrich (Eds.) Handbook of self-regulation (pp. 13-39). San Diego, CA: Academic Press. Zimmerman, B.J. & Kitsantas, A. (2007). The Hidden Dimension of Personal Competence: SelfRegulated Learning and Practice. In: Elliot, A.J., & Dweck, C.S. (Eds.). Handbook of Competence and Motivation (pp. 509-526). New York. The Guilford Press. 35 Bijlagen 36 1. Groepsinterview Wat is het? Het groepsinterview is een methode waarmee je kwalitatieve informatie verzamelt bij groepjes respondenten (zoals leerlingen of leraren). Doordat verschillende respondenten gezamenlijk geïnterviewd worden, kan er tussen hen interactie ontstaan, waardoor meer informatie boven tafel komt dan in een individueel interview. Bovendien kunnen verschillende respondentenverschillende perspectieven inbrengen. In het groepsinterview kunnen die verhelderd en uitgediept worden. Met het groepsinterview verzamel je letterlijke uitspraken van respondenten waaruit blijkt hoe zij over een bepaald onderwerp denken. Die uitspraken komen in een tekstbestand (word) te staan. Omdat het lastig is tijdens het gesprek te noteren wat de respondenten precies zeggen, wordt van het groepsinterview een geluids- of video opname gemaakt. Die opname worden na afloop van het interview afgespeeld. De letterlijke uitspraken van de respondenten worden uitgeschreven (transcript). De uitspraken in het transcript geven antwoord op de onderzoeksvragen. Doel Het groepsinterview gebruik je om te onderzoeken wat de opvattingen van de respondenten zijn over de opbrengsten, de praktische toepasbaarheid en de relevantie van het werken met Denken om te Leren. Het is een open interviewmethode, waarbij vooral respondenten aan het woord zijn en de interviewer zo weinig mogelijk stuurt. Bij wie en hoe vaak Je neemt in het geval van leerlingen per deelnemende groep één keer het groepsinterview af. Je mag zelf in overleg met de groepsleerkracht de samenstelling van het groepje bepalen. Het verdient aanbeveling leerlingen te kiezen die hun opvattingen goed onder woorden kunnen brengen en gemotiveerd zijn om aan het groepsinterview mee te doen. Ga uit van drie (maximaal 4) respondenten per groepje. Handreiking voor de interviewer Voorbereiding In een rustige ruimte zet je een tafel klaar met drie of vier stoelen, al naar gelang het aantal respondenten. Je stelt de opname-apparatuur in en controleert of die werkt. Leg op de tafel een groot vel papier en voldoende stiften voor het maken van een mindmap. Zet in het midden een cirkel en schrijf hierin: Denken om te Leren. Omdat je op zoek bent naar informatie over de opvattingen van respondenten over Denken om te Leren, dient het gesprek zoveel mogelijk een open karakter te hebben. Dat betekent de respondenten volop ruimte moeten krijgen om te vertellen over wat zij belangrijk vinden, zonder dat je daar als interviewer in stuurt of een waarde-oordeel aan koppelt. Je luistert vooral. Het groepsinterview Je legt de respondenten uit waar het gesprek over gaat, waarvoor het bedoeld is en je vraagt hen om toestemming voor het maken van een geluidsopname. Vraag de respondenten om alle gedachten, gevoelens en ideeën op de mindmap te noteren die volgens hen relevant zijn voor het gespreksthema. Vraag hen ook schriftelijk te reageren op opmerkingen van elkaar. Dit deel van het interview wordt zonder te spreken uitgevoerd (stille dialoog). Wanneer er geen nieuwe onderwerpen meer bij komen, stop je de stille dialoog. Vervolgens nodig je de respondenten om beurten uit over hun eigen opmerkingen op de mindmap te vertellen. 37 Je stelt open vragen, zoals: Kun je daar iets meer over vertellen? Kun je daar een voorbeeld van geven? Hoe is dat bij jou? Hoe komt dat? Zo probeer je de meningen en opvattingen van de respondenten verder te onderzoeken. Het is van belang hier dicht bij de antwoorden van de respondenten te blijven en daarop aan te sluiten. Als de respondenten geen/onvoldoende informatie geven probeer je ze daartoe door middel van doorvragen uit te dagen. Bij ieder onderwerp zijn hieronder voorbeeldvragen geformuleerd. * Opbrengsten o Wat lukt jou (wat lukt leerlingen) beter als je met Denken om te Leren werkt? / Wat leer je ervan? o Wat snap je (wat snappen leerlingen) beter door te werken met Denken om te Leren? o Wat doe je (wat doen leerlingen) vaker als je werkt met Denken om te Leren? o In welke situaties is het handig om Denken om te Leren te gebruiken? * Praktische toepasbaarheid o Op welke verschillende manieren heb je met Denken om te Leren gewerkt en wat vond je ervan? o Vind je het handig om te gebruiken? Waarom wel/waarom niet? Kun je voorbeelden geven? Hoe zou het handiger kunnen? * Relevantie o Vind je het belangrijk om met Denken om te Leren te werken? o Vind je het leuk om mee te werken? o Wanneer zou je zelf Denken om te Leren gebruiken? Afronding Het gesprek is afgelopen als alle respondenten hebben gezegd wat ze wilden zeggen. Het is goed hen nog een keer te vragen of er nog iets is dat ze nog niet hebben verteld, maar dat nog wel belangrijk is. Soms komt zo nog belangrijke informatie naar boven. Je bedankt de respondenten voor hun bijdragen en je legt uit, hoe het verder gaat met de informatie die zij hebben gegeven. Tot slot vraag je hen hoe ze het gesprek hebben ervaren. 38 2. Handleiding voor het coderen van video-opnamen Setting waarbinnen onderwijs en leren plaatsvinden Klassikaal: - Leraar richt zich tot hele klas Groepje: - Leraar richt zich tot groepje leerlingen; in de klas of in aparte ruimte Individueel - Leraar richt zich tot individuele leerling; in de klas of in aparte ruimte; Algemeen - Wanneer leraar zich tijdens uitvoering (zelfstandige verwerking) richt op individuele leerlingen of op groepje: coderen als klassikaal - Wanneer leraar bijvoorbeeld instructie klassikaal doet en evaluatie individueel: beide codes toekennen. Context: plaats van de les in het onderwijsprogramma Losstaande les (al dan niet uit methode): - Les staat op zich of is (kennelijk) onderdeel van de methode Les is onderdeel van een project waaraan leerlingen langere tijd (meer dagen) werken - Bijvoorbeeld rondom een thema als ‘slavernij’ Les is onderdeel van weektaak - Les is onderdeel van een samengestelde taak waaraan leerlingen langere tijd (meer dagen) werken - De taak bestaat uit taken die betrekking hebben op verschillende vakgebieden (rekenen, taal etc.) Type kennis die wordt aangeleerd of geoefend Bestaande kennis: - Bestaande kennis wordt herhaald; is al een keer aan bod geweest Uitbreiding bestaande kennis - Reeds aangeboden kennis wordt uitgebreid Nieuwe kennis - Een nieuw onderwerp wordt aangeboden of geoefend Soort opdracht Gesloten opdracht - Leerlingen krijgen een opdracht waarbij de aanpak of strategie vastligt (bijvoorbeeld spellingsregels toepassen); - De opdracht heeft betrekking op taakniveau Open opdracht - Leerlingen krijgen een opdracht waarbij verschillende strategieën mogelijk of te ontdekken zijn (uitzoeken wat de lengte is van een vis) - De opdracht heeft betrekking op taakniveau Opdracht niet op taakniveau - Bijvoorbeeld leerlingen krijgen de opdracht om het schema DotL in te vullen Verwerking (alleen bij opdracht op taakniveau) Begeleid inoefenen - De leraar oefent de kennis/vaardigheden stapje voor stapje samen met de leerlingen 39 Korte instructie + zelfstandige verwerking - De leraar geeft een korte opdracht, zonder veel uitleg. De leerlingen gaan de opdracht daarna uitvoeren. Uitvoering (allen bij opdracht op taakniveau) Individueel - Leerlingen voeren de opdracht individueel uit Samenwerking, individueel leerproduct - De leerlingen werken samen bij de uitvoering van de opdracht; de samenwerking leidt niet tot een gezamenlijk resultaat Samenwerking, gezamenlijk leerproduct - De leerlingen werken samen aan de opdracht; de samenwerking leidt tot een gezamenlijk resultaat Algemeen: - dubbel coderen kan Leraar past zelf feedback(loop) toe Where the learner is going? - De leraar legt uit wat het doel is van de les, de bedoeling van de opdracht of de activiteit; - De leraar legt uit aan welke eisen de opdracht moet voldoen (succescriteria) - De leraar legt uit wat het belang is van de opdracht - De leraar geeft informatie over de moeilijkheidsgraad van de opdracht Where the learner is right now? - De leraar informeert leerlingen over hoe hun prestaties zich verhouden tot het gestelde doel of de bedoeling - De leraar informeert leerlingen over de cognitieve strategieën die zij hanteren bij het uitvoeren van de opdracht - De leraar informeert leerlingen over de wijze waarop zij hun opdracht hebben gepland dan wel geëvalueerd (metacognitieve strategieën) - De leraar informeert leerlingen over de wijze waarop zij hun aandacht gericht hebben gehouden bij het uitvoeren van de taak - De leraar geeft een verklaring voor het resultaat (attributie) - De leraar verwoordt zijn/haar (on)tevredenheid met het resultaat How to get there? - De leraar legt uit hoe de opdracht of activiteit uitgevoerd moet (kan) worden (gebruik cognitieve strategieën) - De leraar legt uit hoe de uitvoering van de opdracht gepland, gemonitord dan wel geëvalueerd moet (kan) worden (metacognitieve strategieën). - De leraar legt uit hoe leerlingen hun aandacht gericht kunnen houden bij het uitvoeren van de opdracht Leraar bevordert self-assessment Where the learner is going? - De leraar vraagt leerlingen uit te leggen wat het doel is van de les, de bedoeling van de opdracht of de activiteit; - De leraar vraagt leerlingen om eigen leerdoelen te stellen - De leraar vraagt leerlingen uit te leggen aan welke eisen de opdracht moet voldoen (succescriteria) - De leraar vraagt leerlingen om eigen succescriteria te verwoorden 40 - De leraar vraagt leerlingen wat het belang is van de opdracht De leraar vraagt leerlingen hoe zij de moeilijkheidsgraad van de opdracht inschatten De leraar vraagt leerlingen naar hun succesverwachtingen De leraar vraagt leerlingen in welke mate zij zichzelf in staat achten de opdracht succesvol uit te voeren Where the learner is right now? - De leraar vraagt leerlingen hoe hun prestaties zich verhouden tot het gestelde doel of de bedoeling van de opdracht/activiteit - De leraar vraagt leerlingen naar de cognitieve strategieën die zij hanteren bij het uitvoeren van de opdracht - De leraar vraagt leerlingen naar de wijze waarop zij hun opdracht hebben gepland dan wel geëvalueerd (metacognitieve strategieën) - De leraar vraagt leerlingen naar de wijze waarop zij hun aandacht gericht hebben gehouden bij het uitvoeren van de taak - De leraar vraagt leerlingen naar een verklaring voor het resultaat (attributie) - De leraar vraagt leerlingen naar hun tevredenheid met het resultaat How to get there? - De leraar vraagt leerlingen hoe zij de opdracht of activiteit gaan (kunnen) uitvoeren (gebruik cognitieve strategieën) - De leraar vraagt leerlingen hoe zij de opdracht gaan (kunnen) plannen, monitoren dan wel evalueren (metacognitieve strategieën). - De leraar vraagt leerlingen hoe zij hun aandacht gericht gaan (kunnen) houden bij het uitvoeren van de opdracht Leraar bevordert peer-assessment Where the learner is going? - De leraar vraagt leerlingen aan elkaar uit te leggen wat het doel is van de les, de bedoeling van de opdracht of de activiteit; - De leraar vraagt leerlingen elkaar te stimuleren om eigen leerdoelen te stellen - De leraar vraagt leerlingen aan elkaar uit te leggen aan welke eisen de opdracht moet voldoen (succescriteria) - De leraar vraagt leerlingen elkaar te stimuleren om eigen succescriteria te verwoorden - De leraar vraagt leerlingen om met elkaar het belang van de opdracht te bespreken - De leraar vraagt leerlingen elkaar te stimuleren om de moeilijkheidsgraad van de opdracht in te schatten - De leraar vraagt leerlingen elkaar te vragen naar hun succesverwachtingen - De leraar vraagt leerlingen met elkaar te praten over de mate waarin zij zichzelf in staat achten de opdracht succesvol uit te voeren Where the learner is right now? - De leraar vraagt leerlingen elkaar te informeren over hoe hun prestaties zich verhouden tot het gestelde doel of de bedoeling van de opdracht/activiteit - De leraar vraagt leerlingen elkaar te informeren over de cognitieve strategieën die zij hanteren bij het uitvoeren van de opdracht - De leraar vraagt leerlingen elkaar te informeren over de wijze waarop zij hun opdracht hebben gepland dan wel geëvalueerd (metacognitieve strategieën) - De leraar vraagt leerlingen elkaar te informeren over de wijze waarop zij hun aandacht gericht hebben gehouden bij het uitvoeren van de taak 41 - De leraar vraagt leerlingen elkaar te vragen naar een verklaring voor het resultaat (attributie) - De leraar vraagt leerlingen elkaar te vragen naar hun tevredenheid met het resultaat How to get there? - De leraar vraagt leerlingen elkaar te helpen bij het zoeken naar cognitieve strategieën om de taak uit te voeren - De leraar vraagt leerlingen elkaar te helpen bij het plannen, monitoren dan wel evalueren (metacognitieve strategieën). - De leraar vraagt leerlingen elkaar te helpen bij het richten van hun aandacht bij het uitvoeren van de opdracht Op welk feedbackniveau richt de leraar zich in deze les? Taak/proces - Taak (heeft betrekking op een vak- of vormingsdomein zoals spelling, rekenen, creatieve vorming) - De cognitieve strategieën die nodig zijn voor het uitvoeren van de taak (bijvoorbeeld inwisselen honderdtallen tegen tientallen bij rekenen of het gebruik van algoritme bij spelling) Zelfregulering (zie schema voor uitleg) - Task-analysis (goal setting, strategic planning, time management) - Self-motivation beliefs (outcome expectations, task interest/valuing, goal orientation, self effcicacy) - Self-control (attention focussing, task strategies) - Self-judgement (self-evaluation, causal attribution) - Self-reaction (self-satisfaction, adaptive/defensive) Persoonlijk - Leraar geeft a-specifieke feedback, gericht op de persoon (‘Goed zo.’ ‘Knap van jou.’); als het incidenteel gebeurt: niet scoren Algemeen - Wanneer zowel feedback op taak/procesniveau als op het niveau van de zelfregulering wordt gegeven (bijvoorbeeld aan de hand van het schema DotL): beide codes toekennen - Wanneer met schema DotL wordt gewerkt, maar niet expliciet domeinspecifieke kennis aan bod komt: enkel code zelfregulering toekennen In welke fase van de les past de leraar AfL toe? Instructie - Start van de les, uitleg, geven van de opdracht, begeleid inoefenen Uitvoering: - Tijdens zelfstandige uitvoering van de opdracht (zelfstandig werken) - Niet: zelfstandig maken van opdrachtjes tijdens begeleid inoefenen: dat coderen als instructie - Hoeft niet op dezelfde dag als instructie te zijn (bij voorbeeld bij projectwerk of weektaak) Evaluatie - Einde van de les, na het zelfstandig werken, als de opdracht klaar is - Hoeft niet op dezelfde dag als instructie/uitvoering te zijn (bijvoorbeeld bij projectwerk of weektaak) Kwaliteit van de gespreksvoering Leraar en leerling(en) voeren een gesprek 42 - Er is interactie; leraar en leerling(en) reageren op elkaars inbreng, diepen samen een gespreksonderwerp uit Leraar stelt veel losse vragen - Leraar stelt veel losse vragen, leerlingen reageren hierop; leraar herhaalt hooguit het antwoord, maar gaat er niet verder op in; er vindt geen verdieping plaats van het gespreksonderwerp Leraar stelt geen vragen - De leraar is (vooral) aan het woord; er worden geen vragen gesteld aan de leerlingen Leraar stelt veel open vragen - Het antwoord staat niet vast; stimuleert leerlingen tot nadenken - Leraar vraagt leerlingen te verwoorden wat zij op het schema DotL hebben ingevuld Leraar stelt veel gesloten of suggestieve vragen - Het antwoord staat vast. - Er is maar één goed antwoord - Leerlingen geven korte antwoorden (vaak één woord) - Alleen coderen als leraar veel losse vragen stelt Leraar is gericht op het proces van individuele leerlingen - Leraar legt nadruk op (meta)cognitieve strategieën en niet op het juist uitvoeren van de opdracht door één of enkele leerlingen - Niet coderen wanneer de leraar algemene opmerkingen maakt over het proces Leraar is gericht op het juiste antwoord - Leraar leidt leerlingen naar het juiste antwoord Algemeen: - Het gaat om de algemene indruk van de les - Als tegengestelde kwaliteiten in ongeveer gelijke mate voorkomen: dubbel coderen en uitleggen bij ‘Opmerkingen’ in welke fase Gebruik Denken om te Leren Door leraar (bijvoorbeeld als middel bij instructie) - Gebruik schema of poster om uit te leggen wat de bedoeling van de taak is - Idem om uit te leggen hoe leerlingen de uitvoering van hun taak kunnen monitoren - Idem om uit te leggen hoe leerlingen hun taak kunnen evalueren Door leraar (impliciet) - Verwijzing door leraar naar DotL ontbreekt of is summier - Leraar hanteert wel categorieën van DotL, zonder er expliciet naar te verwijzen Invullen door leerlingen - Leraar vraagt leerlingen (delen van) het schema DotL in te vullen - Leraar vraagt niet meer naar wat leerlingen hebben ingevuld; er vindt geen gesprek meer over plaats Invullen door leerlingen; daarna benoemen wat is ingevuld - Leraar vraagt leerlingen (delen van) het schema DotL in te vullen - Leraar vraagt daarna aan leerlingen wat zij hebben ingevuld, zonder er verder op in te gaan; er vindt geen verdieping plaats Invullen door leerlingen in combinatie met gesprek - Leraar vraagt leerlingen DotL in te vullen - Er vindt een gesprek plaats over wat de leerlingen hebben ingevuld. - Leraar en leerlingen kunnen ook eerst een gesprek hebben, waarna de leerling de uitkomsten hiervan op het schema invult 43 Verhelderen leerintenties Verhelderen doel - Er wordt een expliciet doel gesteld in de les: wat gaan we leren? Verhelderen succescriteria - Aan de uitvoering van de taak worden expliciete succescriteria verbonden Verhelderen opdracht of activiteit - Er wordt geen expliciet leerdoel gesteld. Leraar geeft aan wat de opdracht is, dan wel de activiteit waaraan in deze les gewerkt gaat worden. Toepassen metacognitieve kennis door leerlingen Algemeen: - Alleen gesproken verbalisaties worden gecodeerd. - Vermoedens omtrent wat leerlingen aan verwijzingen naar metacognitieve strategieën noteren (DotL) worden niet gecodeerd. - Codes zijn niet gekoppeld aan fasen in de les. Bijvoorbeeld Reflectie op self-motivation beliefs kan ook tijdens de uitvoering of evaluatie Task-analysis Leerlingen verwoorden doel van de taak en/of succescriteria - Verwijst naar Goal setting door leerlingen Leerlingen verwoorden welke strategieën bruikbaar zijn voor / zij gaan gebruiken bij het maken van de taak - Verwijst naar Strategic planning: leerlingen plannen strategieën Leerlingen verwoorden (tijds)planning voor het maken van de taak - Verwijst naar Time management. Bijvoorbeeld eerst de gemakkelijke en dan de moeilijke taken op een weektaak Self-motivation beliefs Leerlingen verwoorden succesverwachtingen / moeilijkheidsgraad van de taak / mate waarin zij zichzelf in staat achten de taak te maken - Verwijst naar Outcome expectations en self-efficacy. Leerlingen denken dat ze op een spellingtoets 0 fouten halen; of zeggen dat zij het uitrekenen van procenten moeilijk vinden; of dat zij denken dat ze bepaalde sommen (cijferend aftellen onder de 100) wel kunnen. Leerlingen verwoorden hun motivatie ten aanzien van de taak - Verwijst naar Task interest/valuing en goal orientation - Leerlingen zeggen dat ze de taak leuk, interessant, belangrijk vinden; Self-control Leerlingen verwoorden de strategieen die zij gebruiken om tijdens de uitvoering van de taak te bepalen of ze op de goede weg zijn. - Verwijst naar task strategies Leerlingen verwoorden de strategieen die zij gebruiken om tijdens de uitvoering hun aandacht op de taak gericht te houden - Verwijst naar Attention focussing Overig: - Leerling zegt bijvoorbeeld dat hij/zij erop heeft gelet niet te snel te werken Algemeen: - Als er geen opdracht is gegeven, kan self-control niet gecodeerd worden 44 Self-reflection Leerlingen beoordelen hun eigen leren - Verwijst naar self-evaluation - Kan zowel op taak als procesniveau betrekking hebben - Leerlingen zeggen dat ze hun eigen werk hebben nagekeken Leerlingen verklaren het resultaat van hun eigen leren; leggen verband tussen resultaat en strategie - Verwijst naar Causal attribution Leerlingen verwoorden hun (on)tevredenheid over hun eigen leren - Verwijst naar self-satisfaction - Allen coderen als reden wordt genoemd Leerlingen verwoorden welke strategieën ze bij een volgende taak gaan toepassen - Verwijst naar Adaptive/defensive - Wat heb ik van deze taak geleerd, wat ga ik de volgende keer weer (anders) doen?