Neoliberale sufferds Trouw, za. 28-02 -09 De crisis houdt dit katern in haar greep. Historicus en voormalig VVD-prominent Frank Ankersmit zag onze democratie vervallen tot een regelrechte oligarchie. „Dat wil zeggen: de situatie dat een clubje mensen goed voor zichzelf zorgt ten koste van de rest.” De kredietcrisis is een keerpunt in de geschiedenis – net als 1789, de beide wereldoorlogen en de val van de Muur dat waren. Onze wereld zal nooit meer zo zijn als die was vóór 2008. Natuurlijk zal ook veel hetzelfde blijven – daarover geen misverstand. Maar wat hetzelfde blijft, is niet meer van belang. Dat kan geen kompas zijn in de tijd die ons te wachten staat. Niets is pijnlijker en moeilijker dan het nieuwe onbevangen onder ogen zien. Pijnlijk, omdat het afscheid van een oude wereld nooit meevalt. Wie zal niet terugverlangen naar de ongekende welvaart, de relatieve rust en zekerheid van vóór 2008? Toen de vraag of de vader van Máxima bij haar huwelijk aanwezig mocht zijn nog ons grootste politieke probleem kon zijn? Toen we ons druk maakten om Mabelgate? Gelukkig het land dat zich over dit soort dingen kan opwinden. En het is ook moeilijk het nieuwe onder ogen te zien omdat niemand in de toekomst kan kijken. Toch moeten we het proberen, om niet al meteen verstrikt te raken in de eerste de beste val. Eén zo’n val is de opvatting dat de kredietcrisis louter een economisch probleem is. En dat we dus voor de oplossing goed naar economen moeten luisteren. Er is een heleboel mis met dat idee. In de eerste plaats zijn we uit het oog verloren dat er voor nare problemen lang niet altijd een oplossing is. We weten allemaal dat ziekte en dood zowel akelig als onvermijdelijk zijn. Er werd nog nooit een remedie tegen doodgaan ontdekt. Maar zodra het om sociale, economische en politieke problemen gaat, denken we altijd dat daarvoor oplossingen moeten bestaan. En dat we die zullen vinden, als we er maar diep en lang genoeg over peinzen. Niet dus. Ook de economie heeft haar plagen die onvermijdelijk zijn en die we maar hebben te ondergaan. In de tweede plaats is het sowieso vreemd om nu het heil van economen te verwachten. Tenslotte zijn zij het juist geweest die alle rampen over ons afriepen, met hun theorieën over de onfeilbaarheid van de markt, de zegeningen van de hebzucht en de noodzaak van onbeperkte economische groei. Wie nu bij een econoom te rade gaat voor hoe we de toekomst vorm moeten geven, is te vergelijken met iemand die aan de beleggingsadviseur die de helft van zijn vermogen zoekmaakte, vraagt hoe hij die weer terug kan krijgen. De kans is groot dat hij de helft die hem nog rest óók nog zal kwijtraken. Economen zijn niet de oplossing van de huidige problemen, maar zelf een deel daarvan. Interessant is verder dat de ’officiële’ economie de kredietcrisis helemaal niet heeft zien aankomen. Wat zouden wij zeggen van de astronomie als die de botsing tussen de aarde en een grote meteoriet niet zou kunnen voorspellen? Waarom blijven we de economie dan wel serieus nemen? Niet toevallig waren het geen geleerde economen, maar mensen uit de praktijk zoals Warren Buffet, Max Otte, Willem Middelkoop en Rienk Kamer, die jaren geleden al voorvoelden dat er iets heel ergs zat aan te komen. Nog steeds hebben zij veel beter in de gaten wat er aan de hand is dan de ’officiële’ economie. Economen lukt het maar niet om greep te krijgen op de ware omvang van de crisis. Zij hollen steeds achter de feiten aan. De almaar verkeerde inschattingen van het Centraal Planbureau spreken boekdelen. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat wij nu alle adviezen van economen naast ons neer zouden moeten leggen. Maar wel dat we die met het grootste wantrouwen moeten bezien. En dat we van die adviezen nooit meer moeten verwachten dan symptoombestrijding. Waarom presteren economen zo matig? Oorzaak is dat de economie, anders dan ’echte’ wetenschappen als de natuur- of scheikunde, werkt met vereenvoudigingen van de werkelijkheid. Allerlei historische, culturele, psychologische, sociologische, institutionele en politieke factoren worden in de economie welbewust niet, of onvoldoende verdisconteerd. Breekt er een crisis uit die ook die andere factoren triggert, dan is de economische ’wetenschap’ hulpeloos. En eerder een bron van nieuwe inschattingsfouten dan van betrouwbare inzichten. Dat is ook waarom de economie – anders dan die naïeve neoliberale sufferds van de VVD nog steeds willen – nooit de plaats van de politiek kan en mag innemen. Het is fout om de politiek te reduceren tot het brave slaafje van de economie. Juist dat heeft de kredietcrisis mogelijk gemaakt. Het blinde vertrouwen in de economische rationaliteit bracht ons op de rand van de afgrond. De politiek zou algemenere waarden en belangen moeten dienen dan alleen de economie. Anders dan de econoom kan de politicus zich nooit excuseren met het argument dat een bepaalde factor niet in zijn systeem zat. Zoals Alan Greenspan deed, toen hij onlangs onbekommerd verklaarde dat hij jammer genoeg eventjes iets over het hoofd gezien had en na die mededeling weer rustig naar huis ging. Natuurlijk maken ook politici inschattingsfouten. Maar zij weten heel goed dat ze verloren zijn zodra ze de complexiteit van de werkelijkheid onderschatten. Vereenvoudiging van de werkelijkheid is de grootste zonde in de politiek. Anders dan de econoom zal de politicus daarom altijd proberen om zoveel mogelijk het totaaloverzicht te behouden over die baaierd van factoren die onze sociaal-politieke werkelijkheid bepaalt. Dat heeft de politicus gemeen met de historicus. Niet het discours van de economie, maar dat van de politiek en van de geschiedenis biedt daarom de beste mogelijkheden om zicht te krijgen op de toekomst. Talloze grote staatslieden uit het verleden hadden affiniteit met de geschiedbeoefening. Denk aan Caesar, Frederik de Grote, Napoleon, Churchill of Kennedy. Van een groot staatsman met een achtergrond in de economie heb ik nog nooit gehoord. Willen we komen tot een inzicht in de betekenis van de kredietcrisis op langere termijn, dan zullen we het discours van de economie moeten verruilen voor dat van de politiek en van de politieke geschiedenis. Laten we dan maar eens beginnen met het elementaire gegeven dat de representatieve democratie het framework is waarbinnen het politieke spel wordt gespeeld. Het begrip ’representatieve democratie’ werd voor het eerst gebruikt in mei 1778 door de Amerikaan Alexander Hamilton in een brief aan de gouverneur van Vermont. In de tien tot twintig jaar daarna vond de term algemeen ingang in de jonge Verenigde Staten en in Europa. Maar dat ging niet vanzelf. Want velen vonden het een raar en zelfs onjuist begrip. Volgens hen was de zogeheten representatieve democratie helemaal geen democratie, maar een ’electieve aristocratie’. Rousseau had daar al op gewezen, hoewel hij het begrip zelf nog niet gebruikte. Hoe je het ook wendt of keert, die critici van het begrip ’representatieve democratie’ hadden eigenlijk gelijk. In ons soort staat ligt de macht niet bij het volk, maar bij door het volk gekozen leiders. Die bepalen uiteindelijk wat er gebeurt. Het begrip ’electieve aristocratie’ is daarom juister. Maar omdat iedereen aan het einde van de achttiende eeuw de mond vol had van de volkssoevereiniteit en men de aristocratie voor niets anders geschikt achtte dan de guillotine, was er meer aardigheid in de term ’representatieve democratie’ dan in de juistere term ’electieve aristocratie’. En zo werd dat onmogelijke begrip van de representatieve democratie gangbaar tot op de huidige dag. Nu kennen we allemaal de regels van Shakespeare: ’What’s in a name? That which we call a rose/By any other name would smell just as sweet.’ Dus waarom zouden we ons bezighouden met dit soort terminologische muggezifterij? Maar dat is toch te kort door de bocht. Die terminologie kan immers verrassend verhelderend zijn. Aristoteles wees er al op dat de monarchie, de aristocratie en de democratie ieder hun onappetijtelijke tegenhangers hebben. Van de monarchie is dat het despotisme, van de aristocratie de oligarchie en van de democratie de ochlocratie (regering door de straat). Monarchie, aristocratie en democratie, kortom, ontaarden allemaal op hun eigen, specifieke manier. En als je een politiek systeem correct benoemt, weet je ook wat voor vervalsverschijnselen erbij horen. Voor ons politieke systeem – een variant dus van de aristocratie – is dat niet ’de regering door de straat’ (hebben we inderdaad nooit gehad), maar de oligarchie. Dat wil zeggen: de situatie dat een clubje mensen goed voor zichzelf zorgt ten koste van de rest. Dat is een verhelderend inzicht, want de rampen van de kredietcrisis passen uitstekend in het model van de oligarchie. Oligarchisering is de diepere politieke bodem onder de kredietcrisis. En zodra we dat erkennen hebben we ook de gids voor de wereld van na 2008. Denk bijvoorbeeld aan de afschaffing in 1999 onder president Clinton van de uit 1933 daterende Glass-Steagall-wet. Die wet probeerde de lessen te trekken uit 1929. De bedoeling was om spaarders te beschermen tegen banken die failliet gaan wanneer die meer uitgeleend hadden dan op basis van hun vermogen verantwoord was – een probleem waaruit zowel in 1929 als in 2008 de meeste narigheid voortkwam. Deze wet erkende, anders gezegd, dat het een publiek belang was om met regelgeving te komen voor de geldschepping door de banken. Door die wet weer af te schaffen, werd dat publieke belang weer toevertrouwd aan de banken. Het publieke belang van de geldschepping kwam in private handen. Terwijl dat belang bij uitstek aan publieke controle onderworpen hoort te zijn. Welnu, dit is oligarchisering in haar zuiverste vorm. Een publiek belang wordt overgedragen aan een kleine groep (bankiers), die daar voortaan naar eigen goedvinden mee kan omspringen. Nu weten we hoe heel verkeerd dat was – maar ja, berouw komt na zonde. De staat gaf uit handen waarover alleen beslist had mogen worden in het publieke debat en in de discussie tussen regering en parlement. In ditzelfde licht moeten we ook de privatiserings- en verzelfstandigingsmanie van de laatste vijftien, twintig jaar bezien: de verzelfstandiging van de gezondheidszorg, van de woningcorporaties, van de Nederlandse Spoorwegen. Ook daar is de grootste gemene deler het verkwanselen van publieke bevoegdheden aan een onoverzichtelijk leger van nieuwe private potentaatjes, die aan niemand en niets buiten hun eigen geweten verantwoording verschuldigd zijn. Het resultaat was hetzelfde. Zowel in de bankwereld als in die geprivatiseerde organisaties zagen de graaiers al snel hun kans schoon. En al gauw voerden hebzucht en wanbeheer de boventoon. Zie voor de bankwereld het boek ’De prooi’ van Jeroen Smit, waarin hij toont wat er zich de laatste tien jaar bij de ABN Amro en bij Fortis heeft afgespeeld. Het is een demasqué. En zie voor die geprivatiseerde organisaties wat er in de krant staat over de thuiszorg. Of zie een directeur van de Autoriteit Financiële Markten die jaarlijks met 700.000 euro naar huis gaat. Vaak zijn het voormalige politici die dit soort excessief betalende banen in de semipublieke sector in de wacht weet te slepen. Aldus werd ons kostbaarste collectieve bezit – het soevereine recht om zelf te mogen beslissen over zaken van algemeen belang – ons ontnomen zonder dat ons iets gevraagd werd. Dat moeten we ongedaan maken in de wereld van na 2008. Wat dat betreft is die gedeeltelijke nationalisering van de banken zo slecht nog niet. Met geldschepping is een publiek belang gemoeid. En publieke bevoegdheden mogen alleen in het bezit zijn van publieke instanties die te allen tijde verplicht kunnen worden om publiekelijk verantwoording af te leggen. Alleen op deze manier kunnen we oligarchische zelfzucht weer ombuigen in de richting van het beste wat een electieve aristocratie te bieden heeft. Alleen zo kunnen we een herhaling van de kredietcrisis voorkomen. Dat betekent in de praktijk twee dingen. Allereerst moet we grondig opruiming houden in de hybride wildgroei tussen staat en samenleving, in de zogeheten publiek-private sector. Hoe minder daar van overblijft, des te beter het is. Steeds zullen we ons moeten afvragen of een activiteit in het publieke dan wel het private domein thuishoort. De beslissing daarover zal niet altijd makkelijk zijn. Alleen het openbare debat kan hierover uitsluitsel geven. En weinig staat van tevoren vast – behalve dan dat die grens tussen publiek en privaat niet scherp genoeg kan zijn. Uiteraard sluit dat nauwe en vruchtbare samenwerking tussen beide sferen in het geheel niet uit. Zoals ook de nauwe samenwerking tussen Jan en Piet helemaal niet betekent dat we dan niet meer zouden weten wie Jan is, en wie Piet. In de tweede plaats herinnert zo’n strikte scheiding ons eraan dat publiek belang en privaat belang lang niet altijd samenvallen, zoals de neoliberalen ons met hun greed is good-ideologie wilden doen geloven. Eerst dan is er weer ruimte voor het besef dat we soms het publieke belang boven het eigenbelang moeten stellen. Zoals John F. Kennedy het indertijd compact formuleerde: „Vraag niet wat uw land voor u kan doen, maar wat u voor uw land kunt doen.” Die instelling staat in de politieke filosofie bekend als het republicanisme: bij onze politieke keuzes moeten we ons ook laten leiden door het algemeen belang (res publica betekent ’de publieke zaak’). Dat zal leiden tot een een sterkere en gezaghebbender staat dan die wij nu hebben. Er wordt dan immers door de burger veel maar geïnvesteerd in de staat, als de belichaming van het publieke belang. Dat is overigens niet zonder gevaar. We weten uit de geschiedenis dat sterke staten soms verschrikkelijk ontsporen. Iedere stap die we in deze richting zetten moet daarom gepaard gaan met garanties voor de optimale kwaliteit van ons openbaar bestuur. In de praktijk betekent dit dat we altijd de absolute zekerheid moeten hebben dat publieke bevoegdheden corresponderen met de verplichting tot het publiekelijk afleggen van verantwoording. Geen bevoegdheden zonder verantwoordelijkheden, en geen verantwoordelijkheden zonder bevoegdheden. Dat is de alfa en omega voor alle goed bestuur. Toch zit er – ondanks alles – ook een goede kant aan de kredietcrisis, en aan de sterkere staat die daar onvermijdelijk uit zal voortkomen. In de loop van deze eeuw staan ons grote milieuproblemen te wachten. Waarbij ik er vanuit ga dat de uitstoot van CO2 niet tijdig tot een aanvaardbaar peil wordt teruggedrongen. Geen pijnlijker vertoon van onmacht dan de internationale onderhandelingen daarover. Als maar een fractie uitkomt van wat boeken voorspellen als het recente ’Zes graden’ van de Britse klimaatjournalist Mark Lynas (door de Royal Society bekroond als het beste wetenschapsboek van 2008), dan leven we over honderd jaar op een totaal andere planeet dan die we nu kennen. Aanpassing aan die nieuwe omstandigheden zal een enorme inspanning vereisen. En zonder een sterke, vertrouwenwekkende staat staan ons daarbij chaos, oorlog en burgeroorlog te wachten. Als we onze democratieën niet snel op orde brengen, dan gaan we met een lek sloepje de toekomst in. Hoe erg de kredietcrisis ook is en nog worden zal, we hebben reden om er ook een beetje blij mee te zijn. We staan immers weer met beide benen op de grond. En dat zullen we in deze eeuw nog hard nodig hebben. © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright. Frank Ankersmit @ (1945) is hoogleraar intellectuele en historische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tot voor kort was hij lid van de VVD.