Een ruime variatie aan consolideeroefeningen met woorden in de

advertisement
Een ruime variatie aan consolideeroefeningen met woorden in de weer
Invullesjes van de methode worden oefeningen als de kinderen mogen “spieken”op de
woordmuur (anders zijn het toetsen). Zo ook aanvulzinnen, zinnen maken met…, welk woord
hoort niet bij het rijtje? juiste betekenis aankruisen in rijtje antwoorden. Zoek de fout in de
zin en maak de zin weer goed door het te vervangen door een passend woord. Welk woord
hoort bij het plaatje? Welk woord zie je op de praatplaat? Noem een synoniem. enz. Je kunt
ook zelf werkbladen maken.
Opdracht:
Laat de kinderen tekeningen maken bij de woorden.
Of een stripverhaal waar de woorden van de woordmuur in voor komen.
Maak een eigen beeldwoordenweb bij een woordcluster.
Geheimschrift maken en/of oplossen.
Collage maken bij woordcluster. Of een creatieve teken-knutselopdracht.
Maak een memoryspel met woorden en plaatjes/tekeningen. Drietal kan ook, met een
kaartje met de betekenis erbij.
Stelopdracht met woorden van de woordmuur of van een bepaald woordcluster.
Toneelstukje, sketch, mop verzinnen en voordragen met gebruik van bepaalde woorden.
Maak een liedje op een bekend wijsje. Of een rap. Met muziekinstrumenten erbij?
Maak een gedicht, elfje of een naamdicht waarin de betekenis duidelijk wordt van het
woord.
Bedenk raadsels bij de woorden. De kinderen kunnen ook voor elkaar raadsels maken.
Maak een lijstje of maak het lijstje af bij een bepaald woord of een woordcluster.
Woorden of korte zinnetjes rangschikken in de woordkast.
Woorden heel mooi nastempelen of schrijven en versieren.
Met materialen spelen in de hoeken. (leerkracht speelt mee en gebruikt ondertussen vaak
de woorden en betekenissen).
1
Woordzoeker oplossen of zelf maken.
Of een kruiswoordpuzzel of een rebus.
Ingesproken woorden en plaatjes bij elkaar zoeken of in de juiste volgorde leggen.
Woorden overnemen in een eigen woordenschatschrift. Tekening bij woorden maken of
contextzinnen bedenken. Plaatjes erbij zoeken…
Leerlingen maken zelf een powerpointpresentatie met dia’s met het woord, een contextzin,
een plaatje of geluid, de betekenis (omschrijving).
Woorden zoeken in een krant of verhaal/tekst.
Taalspelletjes:
Galgje. Mastermind. Pictonary. Boggle.
Hints, uitbeelden van woorden en raden. Als woorden geraden worden, natuurlijk ook even
de betekenis herhalen.
Raadsel of cryptische omschrijving.
Verkeerd samengevoegde woorden uit elkaar halen en er goede woorden van maken. bijv.
zeilvlieg en boottuig.
Klinkers of medeklinkers van een woord weglaten en dan het woord raden. Lettergrepen bij
lange woorden door elkaar geven. Woorden van een contextzin door elkaar geven en samen
weer de goede zin maken.
De lkr. vertelt een verzonnen verhaaltje. Als je een woord hoort van de woordmuur moet je
gaan staan. Daarna weer zitten en het verhaal gaat weer verder. Eventueel met “af”, dan
moet je op de grond zitten als je niet op tijd bent gaan staan.
Een woord raden op basis van aanwijzingen.
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet…
Detective: een kind gaat de klas uit. De groep spreekt een woord af. Het kind komt terug en
moet d.m.v. ja -nee vragen het woord raden. Je mag maar… vragen stellen.
Of de groep ziet de woordmuur, behalve 1 leerling. Dit is de koning die een belangrijke brief
moet schrijven, maar niet op het woord kan komen. De groep helpt met tips en aanwijzingen
en de koning probeert het woord te raden. De koning heeft een plaatje van een woord op
zijn kroon. De kinderen geven de koning aanwijzingen maar mogen het woord niet noemen!
2
Een woord achterstevoren oplezen en raden welke het is.
Lettersoep; alle letters door elkaar.
Een woord doorfluisteren. Een woord doorfluisteren en er daarna op een kladblaadje een
tekeningetje van maken… heeft iedereen hetzelfde getekend. Doorfluisteren van woord met
betekenis of contextzin.
Ik ga op reis en ik neem mee…. variatie hierop die past bij de woorden.
Aanwijsspelletjes.
Hussekluts. Een kort stukje tekst (rondom een woord of woordcluster) in orde maken. Er zijn
woorden/letters door elkaar gehusseld. Kun jij de goede woorden en volgorde van woorden
in een zin ontdekken?
Tongbrekers bedenken en samen zoveel mogelijk en zo snel mogelijk herhalen. Voorbeeld
Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.
Quiz. Door de leerkracht gemaakt of door een groepje leerlingen voor de andere leerlingen.
Liplezen en raden.
De keizer van China. De leerkracht vertelt waar de keizer wel van houdt en waar niet van,
wat hij wel doet en wat niet… natuurlijk gericht op woorden van de woordmuur. De
leerlingen moet de spelregels/sleutel zien te ontdekken… de keizer houdt bijvoorbeeld
alleen van woorden met 4 letters, of van woorden met een r erin, of van…
woordslang met woorden waarvan de eindklank de beginklank van het volgende woord is
(slang-giraf-flamingo… bijvoorbeeld in een bepaalde categorie)
Een kind moet wat vertellen over een onderwerp wat aan de orde is, maar mag het
verboden (afgesproken) woord niet gebruiken.
Woord (op een opdrachtenkaartje) omschrijven en de anderen moeten het raden, maar je
mag het woord zelf niet gebruiken.
Doorgeefverhaal/roddel. 1e geeft het verhaal aan de 2e door, terwijl de anderen het niet
horen. De 2e aan de 3e en de 3e aan de 4e leerling. Deze vertelt het overgebleven (onthouden
stuk) van het verhaal. Klopt het nog? Eventueel met een aantal centrale woorden die
genoemd moeten worden, maar niet van te voren bekend zijn (ik hou van holland).
3
In gesprek:
In tweetallen nieuwe woorden verzinnen bij een woordenweb op de woordmuur.
In tweetallen meer voorbeelden bedenken bij een koepelterm (parachute) of meer
eigenschappen in een woordkast.
Praatplaten.
(door) denkvragen stellen over woorden van de woordmuur of van een bepaald cluster.
Voorwerpen zoeken of aanwijzen in de klas bij een bepaald woord.
Woorden en/of betekenissen verwisselen op de woordmuur. Wat klopt er niet? Samen weer
in orde maken of door een kind laten doen en samen kijken of het goed is.
Een (leer) liedje (of rap) aanleren… welke woorden van de woordmuur komen er in voor?
Samen oefenen en herhalen.
Interactief voorlezen van een boek dat aansluiten bij de woordmuur of een woordcluster.
Uiteraard in gesprek over het boek.
Om de beurt (in duo’s) tegenstellingen bedenken. Of synoniemen… of een lijstje bij een
categorie afmaken…
Woordenweb zonder het centrale woord. Welk woord moet er staan?
In gesprek: we gaan… wat hebben we allemaal nodig? Wat gaan we dan doen (stappenplan,
juiste volgorde)? Wat kan er misgaan? Hoe lossen we het weer op?
Een zin maken bij het woord. Een langere zin maken. Nog een langere zin… Kun je in de zin
horen wat de betekenis is van het woord (context duidelijk?) Zo niet… kun je een zin maken
waarin de betekenis wel duidelijk is?
Vragen stellen over de woorden en je mag als antwoord geen ja,nee of uh zeggen. Duo’s;
Dan ben je af en is de ander aan de beurt met vragen stellen. Kan ook klassikaal, dan
probeert de leerkracht alle leerlingen af te krijgen.
Varianti: Ieder 5 lucifers. Je voert een vraaggesprekje met een andere ll. Als de ander ja, nee,
uh zegt krijg je 1 lucifer van de ander. Wie heeft alle lucifers? Of wie heeft na bepaalde tijd
de meeste lucifers?
4
Doelbewust het woord fout in een zin gebruiken. Kunnen de kinderen wel een goede zin
maken?
Woorden kopen. De waarde van de letters staat op het bord. Bijv. a=2 b=3 c=5 d=2 e=1. Tel
de waarde van een woord van de woordmuur. Welk woord is het duurste? welk woord het
goedkoopste?
Bewegings- en doespelletjes:
Gooi een prop papier rond in een klein groepje. De gooier noemt een woord van de
woordmuur. De ontvanger noemt de betekenis en een nieuw woord voor iemand anders.
Variatie: de eerste noemt een stukje van een woord, de ander maakt het woord af, enz.
Een woord uitbeelden en raden.
Hints
Dit spel wordt net zo gespeeld als het spel op tv. Dit is dus anders dan uitbeelden(!). Ze mogen hier
het aantal lettergrepen vertellen dmv tekens met de vingers. Ze mogen het teken ‘klinkt als..’
(trekken aan je oor en dan datgene uitbeelden wat je bedoelt) gebruiken en het ‘goedteken’ (met je
wijsvinger bij je neus en met je andere arm naar diegene wijzen).
Een lln kiest een woord van het bord/flap. Deze beeld hij uit. (voor de klas/groepje/schoudermaatje)
De lln mag niks zeggen. Hij gaat net zolang door tot dat het woord geraden is.
Variant lama’s
Je maakt groepjes van 3/4 lln. De eerste leerling kiest een woord. Hij beeldt het woord uit aan
leerling 2. De andere twee leerlingen mogen niet kijken. Wanneer leerling 2 het woord denkt te
weten, tikt hij leerling 3 aan. Leerling 2 beeldt het woord uit voor leerling 3. Wanneer leerling 3 het
woord weet, tikt hij de laatste, leerling 4, aan. Ook hier wordt het woord weer uitgebeeld. Wanneer
leerling 4 het woord denkt te weten, wordt er gestopt. Leerling 4 zegt het woord wat wordt
uitgebeeld.
Eens of oneens.
De leerkracht noemt een zin, stelling of betekenisomschrijving. Wie het er mee eens is gaat
staan, de anderen blijven zitten. Daarna mag iemand anders iets noemen.
Een ballon alleen hooghouden en telkens een woord noemen van de woordmuur.
Een ballon met z’n tweeën hooghouden. De een noemt een woord, de ander de betekenis
(of een synoniem), terwijl de ballon weer aangetikt wordt. Dus als je te lang wacht, valt de
ballon op de grond en dat is niet de bedoeling. Een ballon hooghouden in de krijg en zo een
lijstje opzeggen dat past bij een woordcluster (bijv. de kleuren, grondstoffen, fruitsoorten,…)
Woordentikkertje. Als je een woord van de woordmuur noemt terwijl je stilstaat met je
armen gekruisd, mag je even niet getikt worden. Na 5 tellen moet je weer wegrennen en
mag je niet hetzelfde woord zeggen.
5
Ren je rot, met vragen en antwoorden over de woorden van de woordmuur.
In tweetallen rugtekeningen maken en raden om welk woord het gaat.
Mix-koppel met kaartjes met woorden en kaartjes met betekenissen. Tijdens het mixen
noemen de kinderen telkens de betekenis bij het woord, of het woord dat volgens hen past
bij de betekenis.
Prentenboek (verhaal) waarin veel woorden van de woordmuur voorkomen samen
naspelen. Verteltafel of hoek.
Adders en ladders. Speelbord. Als je op een bepaald vakje komt krijg je een vraag of een
opdracht bij een bepaald woord of woordcluster. Zo zijn er meer bordspelen te bedenken
met vragen/opdrachten.
Kwartetspel maken bij parachute of trap-woorden die dat jaar al aan bod zijn geweest…
herhaling.
Alle vogels vliegen… De leerkracht noemt allerlei dingen die bij vliegen passen en de
kinderen maken vliegbewegingen, als de leerkracht iets noemt dat niet kan vliegen, moeten
de kinderen stilstaan. Hier zijn ook variaties op te bedenken. Bijvoorbeeld als de leerkracht
een zin zegt die niet klopt (met een bijl kun je schrijven) dan blijven de kinderen zitten en als
het wel klopt moeten de kinderen staan en een beweging maken(van te voren afspreken).
Kies de juiste hoek. Elke hoek van de klas/speelzaal is een bepaald woord. De leerkracht
noemt woorden, voorwerpen, betekenissen, zinnen die bij een bepaald woord horen. Terwijl
de leerkracht aftelt van 5-0 of 3-0 moeten de leerlingen in een bepaalde hoek staan… wie
staan in de goede hoek? (Dit is een soort ren je rot.)
Dobbelsteen met op iedere zijde een woord van de woordmuur. Dobbelen in een klein
groepje en betekenis aan elkaar vertellen. (of aanwijzen of de woordmuur).
Memory, lotto, bingo,domino,… met plaatjes en woorden of contextzinnen en woorden.
Woord op de rug (kaartje, post-it), de leerling moet vragen stellen om er achter te komen
wat, wie hij is? De andere kinderen mogen alleen ja of nee antwoorden. Afspreken of ze na
een bepaalde tijd ook tips/hints mogen geven.
Geblinddoekt tekenen. Het ene kind geeft het andere kind een woord als opdracht.
Kleurplaten met woorden (alà VLL).
6
Raven en ratten.
Hoorspel maken met de kinderen of door een groepje kinderen en laten presenteren.
Luisteropdracht; welke woorden kwamen er in deze presentatie voor?
Woordenestafette
De groep is verdeeld in 2 rijen, iedereen gaat staan. De nummers 1 van de rij komen voor de klas
staan. De leerkracht noemt een woord of een betekenis. Degene die het antwoord (bijpassend
woord of betekenis)als eerste goed heeft, mag blijven staan, de ander gaat zitten. Allebei fout,
allebei gaan zitten en komen de nummers 2. Zo gaat het door totdat alle leerlingen van een rij zitten,
dan heeft de andere rij gewonnen. Daarna worden de groepen anders verdeeld (door elkaar
gehusseld) en kun je het nog eens spelen.
Vertelpantomime.
De leerkracht vertelt een verhaaltje over een woord of woordcluster en de lln. beelden het
ondertussen uit.
Levend memory
Eén of twee leerlingen gaan even op de gang staan. Andere leerlingen maken koppels en
krijgen een woord. Ze spreken af wie het woord zegt en wie de betekenis of een contextzin.
Leerlingen komen terug in de klas. Steeds worden door deze leerlingen twee zittende
leerlingen (memory-kaartjes) aangewezen, die moeten staan en hun tekst zeggen. Horen de
2 kaartjes (leerlingen) bij elkaar, dan is er één punt verdiend.
Dierentuin.
De opzichter staat midden in de kring en noemt een naam en een dier. Kan dus ook
een ander woord zijn van de woordmuur. Diegene voert de opdracht uit en de buren
moeten meehelpen. Fout is af.
oorspronkelijke opdrachten:
*olifant; middenll. slurf met armen door elkaar heen en buren de oren met beide
armen aangeven.
*krokodil; middenll. bek met beide armen gestrekt en buren ogen boven water, met
een gestrekte arm en een rondje maken met de hand.
*vis; middenll. hoofd en lippen omhoog en de handen opzij (ellebogen tegen het
lichaam aan), de buren wapperen met hun handen (vinnen) bij de handen van de
middenll.
Samen andere varianten van dieren of voorwerpen bedenken die bij de woordmuur
passen.
Woordduel.
2 groepen tegenover elkaar in 2 rijen. De 1 e van de rijen spelen tegen elkaar. De lkr. noemt
een categorie/verzamelnaam (koepelterm). Om de beurt noemen deze 2 lln. een woord,
7
hetzelfde woord is af en degene die niet binnen 5 sec. een woord zegt is ook af. Als je af
bent, ga je zitten. Dan de volgende 2 tegen elkaar. Eventueel na een aantal leerlingen een
nieuwe categorie (als de mogelijkheden te beperkt worden). Welk team overwint?
8
Download