Boek1. Les 1. Het verhaal van Maria. Dit is het verhaal van de Here

advertisement
Boek1. Les 1.
Dit is het verhaal van Maria.
Dit is het verhaal van de engel.
Dit is het verhaal van Jezus.
De engel zei:
“God zal jou een kind geven.
God zal jou Zijn Kind geven.
God zal jou Jezus geven.
God zal Zijn Vader zijn.”
Het verhaal van Maria.
Dit is het verhaal van de Here Jezus.
Dit is het verhaal van Maria.
Dit is het verhaal van de engel.
De engel zei tegen Maria:
“Maria, jij zult moeder worden.”
De engel zei tegen Maria:
“Maria jij krijgt een baby.”
Maria zei tegen de engel:
“Maar ik heb geen man,
hoe kan ik dan moeder worden?”
Maria zei tegen de engel:
“Ik heb geen man,
hoe kan ik dan een baby krijgen?
Ik heb geen man.”
De engel zei tegen Maria:
“Jij hebt geen man,
maar jij zult moeder worden.
Jij hebt geen man,
maar jij zult een baby krijgen.”
Maria zong:
“Ik zal moeder worden.
God zal de Here Jezus geven!”
Maria zong, en zong, en zong…..!
Maria zong:
“Ik word moeder!
Ik krijg een Baby.
God zal mij een kind geven.
God geeft Zijn Kind aan mij.
God zal Zijn Vader zijn!”
Lk. 1:26-38.
Boek 1. Les 2.
Jozef vond geen huis in Bethlehem.
Hij vond geen huis voor Maria.
Zij hadden geen huis om in te wonen.
Jozef vond een stal.
Hij vond geen huis om in te wonen.
Hij vond een stal om in te wonen.
Jozef bracht Maria naar de stal.
Maria woonde in de stal.
Jozef woonde in de stal.
Jozef brengt Maria naar Bethlehem.
Dit is het verhaal van Jozef.
Dit is het verhaal van Maria.
Dit is het verhaal van Bethlehem.
Dit is het verhaal van Baby Jezus.
Jozef zag een engel.
De engel zei: ”Jozef, breng Maria
naar je huis, want Maria zal een baby
krijgen, breng haar naar je huis.”
“God zal een baby aan Maria geven.
God zal Zijn Zoon aan Maria geven.
God zal Jezus aan Maria geven.”
“Neem haar mee naar je huis.
Maria zal bevallen van de Zoon van God.
Neem haar mee naar je huis.”
Jozef zei:
“Ik zal Maria naar mijn huis brengen.
Maria zal een baby krijgen.
God zal Zijn Zoon aan Maria geven.
Ik zal Maria naar mijn huis brengen.”
Jozef bracht Maria naar zijn huis.
Jozef zei: “Maria wij moeten naar Bethlehem
gaan, wij moeten ons gaan laten registreren
in Bethlehem.”
Jozef bracht Maria naar Bethlehem.
Zij gingen naar Bethlehem om zich te laten
registreren.
Om hun namen te laten registreren.
Maria kreeg de Baby in de stal.
Jezus werd geboren in de stal.
God gaf een Kind aan Maria in de stal.
God gaf Zijn Zoon aan Maria in de stal.
Maria zong: ”God gaf mij een Kind.
God gaf mij Zijn Zoon.
God gaf de Here Jezus.
mijn Kind is de Zoon van God.”
Maria was heel blij in de stal.
Maria was heel blij. Jozef was heel blij.
Lk. 2:4-7.
Boek 1. Les 3.
“De Zoon van God werd geboren in een stal.
Wij willen naar de stal gaan, om de Zoon
van God te zien.”
De herders gingen naar Bethlehem.
Zij gingen ’s nachts naar Bethlehem.
Zij gingen ’s nachts naar de stal in Bethlehem.
De herders kwamen in de stal.
Zij zagen Jozef in de stal.
Zij zagen Maria in de stal.
Zij zagen Jezus in de stal.
De herders vinden Jezus.
Dit is het verhaal van de herders.
Herders waakten bij hun schapen.
Zij waakten ’s nachts bij hun kudde.
Zij bewaakten ’s nachts hun kudde schapen.
De herders zagen een engel.
Zij zagen ’s nachts een engel.
Zij waakten bij hun schapen.
Zij zagen ’s nachts een engel.
De engel zei:
“Vannacht is er een Kindje geboren.
Deze nacht is er een Kind geboren
in Bethlehem.
Vannacht is Jezus geboren in Bethlehem.
De Zoon van God is deze nacht geboren
in Bethlehem.”
De engel zei:
“Herders ga naar Bethlehem.
Ga naar Bethlehem om de Baby te zien.
Ga naar Bethlehem om de Zoon van God
te zien!”
De herders zeiden tegen elkaar:
“Wij willen vannacht naar Bethlehem gaan.
Wij willen naar Bethlehem gaan om
de Baby te zien.
Wij willen naar Bethlehem gaan om
Gods Zoon te zien.
Zij zeiden: “Maria wij zagen een engel.
De engel zei:
‘De Zoon van God is geboren in Bethlehem!
Jezus is geboren in Bethlehem.
Ga naar Bethlehem om de Zoon van God
te zien!’
Wij zijn gekomen om Jezus te zien!”
De herders gingen terug naar hun schapen.
Zij bewaakten ’s nachts hun kudde schapen.
Zij zeiden:
“Onze ogen hebben de Zoon van God gezien!
Wij hebben Jezus gezien. Wij zijn blij!
“De Zoon van God werd geboren in
Bethlehem.
De Zoon van God werd geboren in een stal.
Wij hebben de Zoon van God gezien in de
stal.”
De herders zongen, zij waren blij!
Maria zong, zij was blij!
De engelen zongen, zij waren blij!
Wij zingen ook!
Want Jezus werd geboren in Bethlehem.
Lk. 2:8-20.
Boek 1. Les 4.
Herodes wist niet, dat Jezus geboren was.
Hij riep de schriftgeleerden.
Herodes zei tegen de schriftgeleerden:
“Waar is de nieuwe Koning geboren?”
De schriftgeleerden zeiden:
“De nieuwe Koning zal geboren worden
in Bethlehem.”
Herodes zei tegen de wijzen:
”De nieuwe Koning is geboren in Bethlehem.
Ga naar Bethlehem,
ga de nieuwe Koning zien.”
De Wijzen volgen een ster.
Dit is het verhaal van de Wijzen.
De Wijzen zagen een ster.
Zij zagen een heldere ster bewegen.
Die heldere ster bewoog zich in de richting
van Jeruzalem.
De Wijzen zeiden: “Er zal een nieuwe Koning
geboren worden. Er zal een Heiland geboren
worden. Dit is de ster van de nieuwe Koning.
Dit is de ster van de Heiland.
“Wij gaan de ster van de nieuwe Koning
volgen. Wij gaan die heldere ster volgen.
De ster beweegt zich naar Jeruzalem.
Wij zullen de ster van de Heiland volgen.
Wij zullen die heldere ster volgen.”
De Wijzen volgden die heldere ster.
De heldere ster bewoog zich in de richting
van Jeruzalem. De heldere ster bereikte
Jeruzalem.
De Wijzen bereikten Jeruzalem ook.
De Wijzen gingen naar koning Herodes.
De Wijzen zeiden tegen koning Herodes:
“Koning Herodes, er is een nieuwe Koning
geboren. Wij volgden de heldere ster van
de nieuwe Koning.
Wij zijn gekomen om de nieuwe Koning te
zien. Waar is de nieuwe Koning?
Waar is Hij geboren?
Waar is de nieuwe Koning geboren?”
De wijzen gingen weg uit Jeruzalem.
Zij zagen de heldere ster weer,
zij volgden de ster naar Bethlehem.
Zij bereikten Bethlehem.
Zij zagen Jozef en Maria en Jezus!
De Wijzen zeiden:
“Hij is de nieuwe Koning. Hij is de Heiland.
Wij willen de nieuwe Koning aanbidden.
Wij willen de Heiland aanbidden.
Wij willen de Zoon van God aanbidden.”
De Wijzen aanbaden Jezus.
Zij aanbaden de nieuwe Koning.
Zij aanbaden de Heiland.
De Wijzen aanbaden de Zoon van God.
De Wijzen gaven geschenken aan Jezus.
Zij gaven geschenken aan de nieuwe Koning.
Zij gaven geschenken aan de Heiland.
Zij gaven geschenken aan de Zoon van God.
De Wijzen waren blij.
Maria was blij. Jozef was blij.
De Wijzen zeiden:
“Wij hebben de nieuwe Koning gezien!
Wij hebben de Heiland gezien!
De Heiland werd geboren in Bethlehem!
Hij is de nieuwe Koning.”
Mt. 2:1-11.
Namen van de nieuwe Koning:
Heiland; Verlosser; Redder; Zaligmaker.
Boek 1. Les 5.
Koning Herodes was boos.
Hij zei tegen zijn soldaten:
“Soldaten, ga naar Bethlehem,
doodt al de baby jongetjes,
doodt al de baby jongetjes in Bethlehem.”
De soldaten gingen naar Bethlehem.
Zij doodden de baby jongetjes in
Bethlehem.
De soldaten doodden al de baby jongetjes.
De soldaten doodden Jezus niet,
want Jezus was in Egypte.
Jezus en Jozef en Maria waren in Egypte.
Jozef brengt Maria naar Egypte.
De wijzen zagen een engel.
De engel zei tegen de wijzen:
“Ga niet terug naar Jeruzalem,
ga terug naar huis.”
“Ga niet terug naar Jeruzalem,
ga niet terug naar Herodes.
Koning Herodes is heel boos,
hij wil de nieuwe Koning doden.
Koning Herodes wil Jezus doden.”
Koning Herodes is boos.
Koning Herodes wil geen nieuwe Koning.
Hij wil de nieuwe Koning doden.
Hij is boos op de nieuwe Koning.
De wijzen gingen niet terug naar
Koning Herodes. Zij gingen naar huis.
Jozef zag ook een engel.
De engel zei tegen Jozef:
“Jozef, koning Herodes is boos.
Hij wil Jezus doden.
Hij wil de nieuwe Koning doden.
“Ga naar Egypte.
Neem Maria en Jezus mee naar Egypte.”
Jozef ging naar Egypte.
Hij bracht Jezus en Maria naar Egypte.
Later stierf koning Herodes.
Koning Herodes stierf in Jeruzalem.
Een engel zei tegen Jozef:
“Koning Herodes is dood.
Ga naar Nazareth, want koning Herodes
is nu dood.
Koning Herodes kan Jezus niet doden,
want hij is dood.
“Ga in Nazareth wonen.
Ga met Maria en Jezus naar Nazareth.”
Jozef bracht Maria en Jezus naar
Nazareth.
Maria en Jezus en Jozef woonden in
Nazareth.
Mt. 2:13-23.
Boek1. Les 6.
Maria en Jozef gingen terug naar Nazareth.
Zij wisten niet waar Jezus was.
Zij wisten niet dat Jezus nog in de tempel was.
Zij konden Jezus niet vinden.
Zij waren ongerust.
Zij zeiden: “Waar is Jezus?”
Zij zagen Hem niet bij Zijn vrienden.
Zij waren zeer ongerust.
Zij gingen terug naar Jeruzalem, om Jezus te
zoeken. Maar zij wisten niet waar Hij was.
Zij vroegen iedereen: “Waar is Jezus?”
Jezus in de tempel.
Jozef ging met Maria en Jezus naar Nazareth.
Zij woonden in Nazareth.
Jezus woonde met Zijn moeder en Jozef in
Nazareth.
Toen Jezus 12 jaar oud was, zei Jozef:
“Jezus moet samen met ons naar Jeruzalem
gaan. Alle jongens van 12 jaar moeten naar
het grote feest in Jeruzalem gaan.
Wij gaan naar het grote feest in Jeruzalem.”
Maria zei: “Wij moeten naar Jeruzalem gaan.”
Jezus vroeg: “Wanneer gaan wij?”
Jozef zei: “Wij gaan samen naar het grote
feest in Jeruzalem.”
Jozef ging met Maria en Jezus naar Jeruzalem.
Wat was Jezus blij. Hij mocht meegaan naar
het grote feest van Zijn Vader.
Er waren veel mensen op het grote feest.
Er waren veel mensen in de tempel.
Jezus ging ook naar de tempel.
De schriftgeleerden waren in de tempel.
Jezus was in de tempel.
Hij sprak met de schriftgeleerden.
Jezus stelde hun heel veel vragen.
De mensen zeiden: “Hij is 12 jaar, maar
Hij is zeer wijs! Hij stelt wijze vragen.”
De schriftgeleerden waren verbaasd.
Iedereen zei: “Wij zijn verbaasd over deze
jongen. Hij stelt wijze vragen, Hij geeft wijze
antwoorden.
Hoe weet Hij deze wijze woorden?
Hoe weet Hij deze goede antwoorden?”
Iemand zei: ”Ik zag Hem in de tempel.
Hij stelt wijze vragen aan de schriftgeleerden.
Hij geeft antwoord op hun vragen.
Ik was verbaasd over Zijn wijze antwoorden.
Jullie hebben een wijze Zoon, Hij is een heel
goede jongen.”
Jozef en Maria vonden Jezus in de tempel.
Hij was bij de schriftgeleerden.
Hij stelde hun veel goede vragen.
Hij gaf wijze antwoorden op hun vragen.
Maria was verbaasd, ze zei: “Maar Zoon,
wist Je niet dat we naar huis moesten gaan?
Waarom ben Jij in de tempel gebleven?
Waarom ging Jij niet met ons mee naar huis?”
Jezus antwoordde: “Waarom bent
u ongerust? Waarom bent u verbaasd?
Wist u niet, dat Ik in Mijn Vaders huis
moet zijn? Dit is het huis van Mijn Vader.
De tempel is het huis van Mijn Vader.
Ik ga met jullie mee naar huis.”
Jezus ging met Maria en Jozef terug naar
Nazareth.
Maria zei tegen Jozef: “God is Zijn Vader.
Hij was in Zijn Vaders huis.
De tempel is het huis van God.
“Jezus stelde vragen over Zijn Vader.
Wij weten dat Hij de Zoon van God is.
En God is Zijn Vader. Daarom is Hij zo wijs.
Onze Zoon is de Zoon van God.”
Lk. 2:41-52.
Boek 1. Les 7.
Een stem kwam uit de hemel.
Het was de stem van God.
Het was de stem van Jezus’ Vader.
Gods stem zei:
“Dit is Mijn geliefde Zoon.”
De stem zei: “Jezus is Mijn geliefde Zoon.”
God zei: “Luister naar Mijn geliefde Zoon.
Hij is Mijn Zoon, luister naar Hem!”
Jezus wordt gedoopt.
Dit is het verhaal van Johannes de Doper.
Johannes de Doper was bij de Jordaan rivier.
Heel veel mensen kwamen naar hem luisteren.
Hij zei tegen de mensen:
“Heb berouw van je zonden, en word gedoopt.”
Veel mensen beleden hun zonden.
Als de mensen hun zonden beleden hadden,
doopte hij hen in de Jordaan rivier.
Veel mensen werden gedoopt.
Als ze geen berouw hadden, doopte hij hen niet.
Toen kwam Jezus bij de Jordaan,
Jezus zei tegen Johannes:
“Doop Mij in de Jordaan.”
Maar Johannes antwoordde: “U hebt geen zonde,
U hoeft niet gedoopt te worden.
“U hebt niet gezondigd, U hoeft niet te belijden.
U hebt geen zonde.
Ik wel, ik heb ook gezondigd,
Ik heb nodig dat U mij doopt.”
Maar Jezus zei: “Ik heb geen zonde,
maar Ik moet gedoopt worden.”
Johannes ging de rivier in met de Here Jezus.
Johannes doopte de Here Jezus.
Toen daalde een duif uit de hemel naar beneden.
De duif kwam uit de hemel naar beneden.
De duif daalde neer op het hoofd van de Here
Jezus. De duif was de Geest van God.
De Geest van God was op het hoofd van de Here
Jezus.
Johannes de Doper hoorde Gods stem.
Alle mensen daar, hoorden Gods stem.
Zij hoorden Gods stem zeggen:
‘Dit is Mijn geliefde Zoon,
luister naar Hem!’
Jezus is Gods Zoon, Hij spreekt Gods
woorden.
Johannes zei tegen de mensen:
“Jezus is de Zoon van God.
Belijd je zonden en luister naar Hem.
Hij wil jullie zonden vergeven,
want Hij is Gods geliefde Zoon.
Hij kwam uit de hemel om ons onze
zonden te vergeven.”
Alle mensen zeiden:
“Luister naar Johannes.
Johannes zegt: ‘Jezus is de Zoon van God.’
En Gods stem uit de hemel zegt:
‘Dit is Mijn geliefde Zoon.’
De mensen zeiden:
“Wij hebben berouw van onze zonden.
Wij willen onze zonden belijden,
en gedoopt worden.
God wil ons onze zonden vergeven.”
Mt. 3:13-17.
Boek 1. Les 8.
Satan nam Jezus mee naar de tempel.
Hij bracht Hem naar het dak van de
tempel.
Satan zei tegen Jezus: ”Bent U de Zoon
van God?
Als U Gods Zoon bent, spring dan naar
beneden.
Als de mensen zien dat U van de tempel
springt, zullen ze weten, dat U Gods Zoon
bent, en ik ook!
De verzoeking in de woestijn.
De Here Jezus ging naar de woestijn.
Hij ging daarheen om te bidden.
Satan kwam naar de woestijn waar Jezus bad.
Satan kwam naar de woestijn om Jezus
te verzoeken.
Jezus at niet in de woestijn terwijl Hij bad.
Hij at niets in 40 dagen.
Toen had de Here Jezus honger.
Als mensen 40 dagen niets eten, hebben ze
erge honger.
De Here Jezus had erge honger, nadat Hij
40 dagen gebeden had in de woestijn.
Satan kwam naar de Here Jezus toe, Hij zei:
“U hebt 40 dagen niets gegeten, U hebt honger.
Bent U de Zoon van God?
Als U de Zoon van God bent, zeg dan tegen deze
stenen dat ze broden worden.
Als de stenen geen brood worden, bent U
niet de Zoon van God.”
De Here Jezus antwoordde Satan:
“Ik wil niet tegen stenen zeggen dat ze
broden moeten worden. Ik wil God niet gebieden.
Mijn Vader gebiedt Mij, en ik doe wat Mijn Vader
zegt. Ik gehoorzaam Gods Woord.
“Gods Woord zegt: ‘Mensen moeten elk Woord
dat van God komt gehoorzamen’.
Ze moeten alleen God gehoorzamen.
God heeft niet gezegd dat Ik brood van stenen
moet maken.
Ik gehoorzaam alleen God.
Ik gehoorzaam Satans woorden niet.”
“Spring van de tempel naar beneden, als U
Gods Zoon bent. Want Gods Woord zegt
dat de engelen U op handen zullen
dragen.
God zal Zijn engelen gebieden om U te
dragen.”
De Here Jezus antwoordde Satan:
“Jij verzoekt Mij om God te verzoeken.
God gebiedt niet, dat Ik van de tempel
moet springen.
Gods Woord zegt: ’Je mag God niet
verzoeken’
Ik spring niet van de tempel. Ik
gehoorzaam God!
God gebiedt niet, dat Ik van de tempel
spring.”
Satan nam Jezus mee naar de top van een
berg.
Op de top van de berg zagen zij de hele
wereld.
Satan zei: “U ziet de hele wereld. De hele
wereld is van mij. Ik geef U de hele
wereld.
Als U de hele wereld wilt hebben, moet U
mij aanbidden. Dan geef ik U de hele
wereld.”
De Here Jezus zei: “Nee, Ik wil jou niet
aanbidden. Hou op Mij te verzoeken.
Ik zal jou nooit aanbidden. Ga weg van
Mij!
Gods Woord zegt: ‘De Here God moet je
aanbidden, alleen God aanbidden, Hem
alleen dienen’. ’’
De Here Jezus, de Zoon van God werd
verzocht, maar Hij zondigde niet.
Mt. 4:1-11.
Boek 1. Les 9.
De Here Jezus geneest zieken.
Jezus kwam uit de woestijn.
Hij ging naar Kapernaum.
Hij preekte in de synagoge in Kapernaum.
Er was een man met een boze geest,
die zei: “Wat doet U hier, Jezus?
Ik weet Wie U bent.
U bent de Heilige van God.”
De Here Jezus stopte met spreken.
Hij zei: “Boze geest, zwijg! Ga uit van hem.”
De boze geest kwam uit de man,
en de man was beter.
Alle mensen waren heel verbaasd.
Zij zeiden: “Wat is deze kracht?
Hij geeft bevel aan boze geesten,
En die gehoorzamen Hem!”
De Here Jezus preekte in de synagoge
in Kapernaum. Hij was vol kracht.
Hij was gevuld met de Heilige Geest.
De Heilige Geest vulde Jezus met liefde.
Hij had kracht om zieken te genezen.
Hij preekte tegen de mensen.
Zijn woorden waren ook gevuld met kracht.
De mensen in Kapernaum brachten
hun zieken naar Jezus en Hij genas hen.
De mensen waren verbaasd.
Zij zeiden: “Hij kan zieken genezen.
Hij kan mensen met boze geesten genezen.
Je kunt zien, dat Hij vol is met de Heilige
Geest.” Er kwamen ook lepra patiënten naar
de Here Jezus om genezen te worden.
Hij houdt ook van hun.
De Here Jezus zei tegen hen:
“Wat kan Ik voor jullie doen?”
De lepra patienten zeiden:
“U kunt ons beter maken, wij zijn melaats.”
Jezus genas de lepra patiënten.
Hij genas allen die naar Hem toe kwamen.
Hij preekte weer in de synagoge.
Hij was vol van de Heilige Geest.
Toen Jezus de synagoge verliet,
volgden de mensen Hem.
De Here Jezus ging een huis in Kapernaum
binnen. Heel veel mensen kwamen kijken.
Zij brachten een lamme man naar Hem.
De Here Jezus keek hem aan en zei:
“Mijn zoon, je zonden zijn vergeven.”
Sommige schriftgeleerden zeiden:
“Waarom zegt deze Man
‘je zonden zijn vergeven?’
Een mens kan toch niet zonden vergeven?
Alleen God kan zonden vergeven.”
De Here Jezus wist wat zij zeiden.
Hij vroeg hun: “Waarom vraagt u dit?
De Zoon des mensen heeft kracht om zonden
te vergeven. God heeft zijn zonden vergeven.”
De Here Jezus zei tegen de lamme man:
“U bent beter, sta op en neem uw mat op,
en ga naar huis.”
De lamme man stond op, nam zijn mat mee
en ging naar huis.
Alle mensen zagen het, zij waren verbaasd.
Zij zeiden: “Wij hebben zoiets nog nooit
gezien.” Zij gingen naar huis en vertelden
het verhaal van de lamme man aan iedereen.
Zij vertelden dat Jezus kracht heeft om
zonden te vergeven.
En dat Hij een lamme man genas.
En dat Hij ook lepra patiënten genas.
En dat boze geesten Hem gehoorzamen.
Zij zeiden: “Jezus is vol met de Heilige Geest.
Hij is de Heilige van God.”
Zij brachten veel zieke mensen naar Jezus.
Hij genas hen, de mensen waren verbaasd.
Mk. 1:1-12.
Download