De wonderboom Ricinus communis

advertisement
De wonderboom Ricinus communis
Resultaten met de wonderboom als bankerplant voor roofmijten
Gerben Messelink, Wim van Wensveen, Marie-Anne Haaring, Chantal Bloemhard,
Marc van Slooten
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Business Unit Glastuinbouw
oktober 2005
© 2005 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door
fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Praktijkonderzoek
Plant & Omgeving.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan
bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
Gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Onderzoeksprogramma 397-IV
Projectnummer PPO: 41203198
Foto omslag: Ricinus communis als bankerplant voor Typhlodromips swirskii in een auberginegewas
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Businessunit Glastuinbouw
Adres
: Kruisbroekweg 5
: Postbus 8, 2670 AA Naaldwijk
Tel.
: 0174 - 63 67 00
Fax
: 0174 - 63 68 35
E-mail
: [email protected]
Internet
: www.ppo.wur.nl
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
2
Inhoudsopgave
1
INLEIDING .................................................................................................................................... 4
2
MATERIAAL EN METHODEN ........................................................................................................... 5
2.1
Stuifmeeltest ......................................................................................................................... 5
2.2
Ricinus als bankerplant voor Typhlodromips swirskii ................................................................. 7
2.3
Ricinus als bankerplant voor Iphiseius degenerans en als nectarbron voor Aphidius ervi ............ 11
2.4
Ricinus met Typhlodromips swirskii in paprika met Iphiseius degenerans .................................. 13
3
RESULTATEN ............................................................................................................................. 14
3.1
Stuifmeeltest ....................................................................................................................... 14
3.2
Ricinus als bankerplant voor Typhlodromips swirskii ............................................................... 15
3.3
Ricinus als bankerplant voor Iphiseius degenerans en als nectarbron voor Aphidius ervi ............ 17
3.4
Ricinus met Typhlodromips swirskii in paprika met Iphiseius degenerans .................................. 19
3.5
Conclusies .......................................................................................................................... 21
4
LITERATUUR............................................................................................................................... 22
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
3
1
Inleiding
Onder bankerplanten verstaat men levende planten die bedoeld zijn als lanceerbasis voor natuurlijke
vijanden in een productiegewas. Ze bevatten een mengpopulatie van een natuurlijke vijand en een fytofaag
(een plantenetend organisme) of een andere voedselbron voor de natuurlijke vijand.
In 1996 werd de wonderboom, Ricinus communis, voor het eerst gelanceerd als bankerplant voor
de roofmijt Iphiseius degenerans (Ramakers & Voet, 1996). Deze roofmijt tegen trips is uitstekend te
kweken op Ricinus vanwege de grote hoeveelheid pollen (Figuur 1) die deze plant produceert en de
extraflorale nectar (van Rijn & Tanigoshi, 1999). Deze nectar blijkt vooral te bestaan uit sucrose, glucose en
fructose, met verder allerlei aminozuren. Ook andere planten als cassave, boon, katoen, zonnebloem en
Prunussoorten produceren extraflorale nectar. De meeste sluipwespen hebben voordeel bij een suikerbron
als nectar of honingdauw. Het voeden met een suikerbron verhoogt de levensduur, totale eileg (fecunditeit)
en de motivatie om gastheren te zoeken (Wäckers & Steppuhn, 2003). Het is goed mogelijk dat de
extraflorale nectar van Ricinus ook voordeel biedt aan bijvoorbeeld bladluisparasitoïden. In dit onderzoek is
gekeken naar het nut van Ricinus voor de verspreiding en overleving van de roofmijt I. degenerans en de
sluipwesp Aphidius ervi (Hymenoptera: Aphidiinae) in paprika. Uit dit onderzoek moet ook blijken of de
extraflorale nectar van Ricinus meer voedingswaarde heeft voor A. ervi dan de nectar van paprika of
honingdauw van bladluizen op paprika.
In 2003 is door PPO gekeken of andere roofmijtsoorten eveneens te kweken zijn op deze
wonderbomen. De roofmijten Euseius scutalis, Euseius ovalis en Typhlodromips swirskii bleken zich allemaal
uitstekend te kunnen vermeerderen op Ricinus. Een uitzondering was de roofmijt Typhlodromalus limonicus.
Deze roofmijt kon zich niet vermeerderen en overleven op Ricinus; de precieze oorzaak hiervan was
onduidelijk. In dit onderzoek is daarom gekeken of het stuifmeel van Ricinus geschikt is als voedselbron
voor T. limonicus in vergelijking met T. swirskii
De roofmijt T. swirskii is vanaf begin 2005 commercieel beschikbaar voor telers. De
introductiekosten zijn veel hoger dan die van de standaardroofmijt Neoseiulus cucumeris. Ondersteuning
van introductie met een wonderboom zou kostenbesparend kunnen werken. In het hieronder beschreven
onderzoek is op een tweetal bedrijven de inzet van deze wonderbomen als bankerplant voor T. swirskii
gevolgd.
Tot slot is in dit onderzoek gekeken naar de vestiging van T. swirskii vanaf een wonderboom in een
gewas dat al gekoloniseerd is door een andere roofmijt.
Figuur 1. Bloem van de wonderboom Ricinus communis.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
4
2
Materiaal en methoden
2.1
Stuifmeeltest
De geschiktheid van stuifmeel van de wonderboom Ricinus communis als voedselbron voor de roofmijten T.
limonicus en T. swirskii werd vergeleken met stuifmeel van de lisdodde Typha latifolia. Het lisdoddestuifmeel wordt door PPO standaard gebruikt voor laboratoriumkweken van roofmijten. De geschiktheid van
het stuifmeel werd beoordeeld door de ovipositiesnelheid (aantal eieren/dag) bij een dieet van één van de
twee stuifmeelsoorten te bepalen.
De volgende behandelingen werden uitgevoerd:
A. T. limonicus met stuifmeel van Ricinus communis
B. T. limonicus met stuifmeel van Typha latifolia
C. T. swirskii met stuifmeel van Ricinus communis
D. T. swirskii met stuifmeel van Typha latifolia
De proef werd opgezet als een gewarde proef met vier herhalingen. Een herhaling bestond uit één plastic
bakje met daarin een zwart kunststof plaatje van 5 bij 8 cm. Een “arena” lag geïsoleerd op watten met
water. Voor de vochtvoorziening van roofmijten werden bij de randen van de arena’s stroken filtreerpapier
aangebracht die gedeeltelijk in de vochtige watten hingen. Om besmetting met andere roofmijten uit te
sluiten werden op het filtreerpapier lijmranden aangebracht (Figuur 2). Per arena werd een kleine
hoeveelheid stuifmeel van Ricinus of Typha aangebracht (Figuur 2). Vervolgens werden met een penseeltje
12 roofmijtvrouwtjes aangebracht. De plastic bakjes met de arena’s werden weggezet in een klimaatcel bij
22 ∘C en 70 % RV (Figuur 3). De ovipositiesnelheid werd bepaald door 4 en 5 dagen na het toevoegen van
de roofmijten het aantal eieren per arena te tellen.
Figuur 2. Arena met stuifmeel van Ricinus (links) of Typha (rechts).
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
5
Figuur 3. Klimaatcel met roofmijten op arena’s.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
6
2.2
Ricinus als bankerplant voor Typhlodromips swirskii
Begin 2005 zijn op twee biologische glastuinbouwbedrijven wonderbomen met daarop de roofmijt T.
swirskii geplaatst bij teelten van komkommer, paprika en aubergine. Op 24 januari werden per bedrijf 20
jonge ricinusplanten geplaatst. De roofmijtbezetting was toen zeer matig, omdat de planten nog maar net in
bloei stonden. Vanaf maart was de roofmijtbezetting op de wonderbomen redelijk. De ricinusplanten werden
aan het einde of aan het begin van een gewasrij geplaatst zodat de roofmijten vanaf de ricinusplanten het
gewas in konden lopen (Figuur 5 en 7). De plaatsing van de planten werd bepaald door de teler en is
weergegeven in Figuur 4 en 6.
Bij de teelt van paprika werd blad bemonsterd in week 16, 22 en 30. Bladeren werden geplukt van
planten die 3, 9, 18, 36 en 72 planten verwijderd stonden van een ricinusplant. Per plant werden 2 jonge
bladeren geplukt. Bij aubergine werd in week 16 en 30 bemonsterd bij planten die 3, 9, 18 en 36 planten
verwijderd stonden van een ricinusplant. In de tussenperiode is veel gespoten met biologische middelen
tegen bladluis, waaronder Spruzit. Het gewas was toen zwaar aangetast door bladluizen waardoor
bemonsteren niet zinvol was. Bij de teelt van komkommer werd in week 20 blad bemonsterd van
komkommerplanten uit een rij waar vooraan een ricinusplant stond. Per komkommerplant werden 2 jonge
rankbladeren geplukt. De bemonsterde planten stonden 1, 3, 8 en 18 planten vanaf de ricinusplant.
Alle bemonsterde bladeren werden in plastic zakken getransporteerd naar het laboratorium, waar ze onder
een binoculair werden beoordeeld op de hoeveelheid roofmijten. Aanwezige roofmijten werden
geprepareerd voor latere determinaties onder een microscoop.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
7
pad
148
147
146
145
144
143
142
141
140
139
138
137
136
135
134
133
132
131
130
129
128
127
126
125
124
123
122
121
120
119
118
117
116
115
114
113
112
111
110
109
108
107
106
105
104
103
102
101
= aubergine
= paprika
= Ricinus
Figuur 4. Overzicht van de kas met aubergine en paprika en de plaatsing van wonderbomen.
Figuur 5. Jonge ricinusplanten bij het paprikagewas.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
8
48
47
46
45
44
43
42
41
40
39
38
20
37
36
35
34
33
32
31
30
19
29
18
27
17
25
16
23
15
21
14
19
13
17
12
15
11
13
10
11
9
9
8
7
7
5
6
3
28
26
24
22
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
5
1
2
3
4
1
deur
= komkommer
= Ricinus
Figuur 6. Overzicht van de kas met komkommer en de plaatsing van wonderbomen.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
9
Figuur 7. Jonge ricinusplant aan de rand van een rij met komkommerplanten.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
10
2.3
Ricinus als bankerplant voor Iphiseius degenerans en als
nectarbron voor Aphidius ervi
Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van 6 kasafdelingen van 17 m2 met per afdeling 46
paprikaplanten cv Spirit. Deze planten werden geplant op 18 april 2003. Op 25 april werd in 3 van deze
afdelingen (afdeling 1, 3 en 5) een bloeiende ricinus neergezet van circa 1,2 m hoog, achterin een afdeling
tussen de twee middelste rijen paprikaplanten (Figuur 8). De ricinusbomen kregen dezelfde bemesting via
druppelaars als de paprikaplanten. Bij de andere afdelingen (2, 4 en 6) werden op dezelfde plek vier
bladeren van ricinus neergelegd met daarop een redelijke hoeveelheid I. degenerans. Het gewas werd 2-7
weken na introductie van I. degenerans wekelijks beoordeeld door op de boven- en onderkant van
willekeurig 6 bladeren van iedere plant de aanwezigheid van deze roofmijten en mogelijke plaagorganismen
te bepalen.
Op 15 mei werd in alle afdelingen de sluipwesp A. ervi geïntroduceerd. Per afdeling werd een koker
van Koppert B.V. met ca. 250 poppen en enkele adulten leeggestrooid. Bij de eerste 5 afdelingen waren
inmiddels kleine haarden ontstaan van de bladluis Myzus persicae (Tabel 1). Vijf en zes dagen na deze
introductie werd in alle afdelingen gezocht naar A. ervi en de wespen werden opgezogen met een respirator
en individueel opgeslagen in epjes met 70% alcohol. Twee dagen later werden opnieuw alle afdelingen
afgezocht. Het suikerprofiel van individuele wespen werd gemeten met “High Performance Liquid
Chromatography” (HPLC) door het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW). Met dezelfde techniek
werd de samenstelling van nectar van paprika en ricinus en het suikerprofiel van I. degenerans
geanalyseerd.
Tabel 1. Situatie in de kasafdelingen op 15 mei 2003.
Afdeling
Aphidius ervi
Ricinus communis
Myzus persicae (aantal
planten)
1
2
3
4
5
6
x
x
x
x
x
x
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
x
x (1)
x (3)
x (2)
x (1)
x (1)
x
x
11
Figuur 8. Kasje met paprika en een wonderboom aan het einde van een rij.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
12
2.4
Ricinus met Typhlodromips swirskii in paprika met Iphiseius
degenerans
In de zomer van 2005 werd een experiment uitgevoerd bij paprikabedrijf Strik-de Kok in Honselersdijk. Op
dit bedrijf werden op 13 juli 2005 tien bankerplanten van Ricinus communis, met daarop de roofmijten T.
swirskii, geplaatst. De planten hadden een gemiddelde lengte van 1,70 meter en er waren gemiddeld 700
roofmijten per plant aanwezig. De bankerplanten werden volgens Figuur 9 verdeeld over het bedrijf. Op het
bedrijf werd een driestengelsysteem aangehouden en werden 3 planten per meter geteeld. In week 3 van
2005 waren eenmalig 2000 stuks Iphiseius degenerans uitgezet. Deze roofmijten hadden het paprikagewas
goed gekoloniseerd. Er werden geen andere roofmijten gebruikt.
319
335
451
467
116 meter
303
211
227
143
159
175
122 meter
Figuur 9. Verdeling van bankerplanten bij het praktijkbedrijf Strik-de Kok.
Wekelijks werd er per bankerplant aan één rij en alleen in de rijrichting waargenomen. Per plant werd
gekeken naar de aanwezigheid van I. degenerans en per stengel naar T. swirskii. Het monitoren werd in de
kop van de plant uitgevoerd. Wanneer er bij 9 achtereenvolgende stengels geen T. swirskii werd gevonden,
werden de waarnemingen in de rij gestaakt. Op het moment van waarnemen waren de planten ca. 3 meter
hoog.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
13
3
Resultaten
3.1
Stuifmeeltest
De roofmijten T. limonicus en T. swirskii konden zich beide goed vermenigvuldigen op stuifmeel van Typha.
Bij een dieet van dit stuifmeel legde een roofmijtvrouwtje gemiddeld 2,5 ei per dag (Figuur 10). Het
stuifmeel van ricinus was minder geschikt als voedselbron. Bij een dieet van dit stuifmeel was de
ovipositiesnelheid bij T. swirskii gemiddeld 1,3 ei/dag. Voor de roofmijt T. limonicus was het stuifmeel
helemaal niet geschikt, wat resulteerde in een totale stop van de eiproductie (Figuur 10).
Deze resultaten verklaren de ongeschiktheid van ricinus als bankerplant voor T. limonicus.
3.5
ovipositiesnelheid (eieren/dag)
3.0
2.5
2.0
1.5
1.0
0.5
0.0
limonicus + Ricinus
swirskii + Ricinus
limonicus + Typha
swirskii + Typha
Figuur 10. Ovipositiesnelheid van T. limonicus en T. swirskii bij een dieet van ricinus-stuifmeel of Typhastuifmeel.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
14
Ricinus als bankerplant voor Typhlodromips swirskii
3.2
Bij alle gewassen nemen de aantallen roofmijten sterk af bij oplopende plantafstand van de ricinusplant
(Figuur 11, 12 en 13). Zeer hoge roofmijtdichtheden werden alleen bij de planten in de directe omgeving
van de ricinusplant waargenomen. Bij paprika waren in de loop van de tijd de roofmijten steeds verder de rij
in terug te vinden en liepen de roofmijtdichtheden op (Figuur 11). Hetzelfde beeld is te zien bij aubergine
(Figuur 12).
Aantal T. swirskii per 2 paprikabladeren
60
50
week 16
week 22
week 30
40
30
20
10
0
3
9
18
36
72
Plantnummer vanaf Ricinus
Figuur 11. Aantallen roofmijten van de soort T. swirskii op bladeren van paprika van planten met een
oplopende afstand van een ricinusplant met T. swirskii.
Aantal T. swirskii per 2 auberginebladeren
160
140
week 16
week 30
120
100
80
60
40
20
0
3
9
18
36
Plantnummer vanaf Ricinus
Figuur 12. Aantallen roofmijten van de soort T. swirskii op bladeren van aubergine van planten met een
oplopende afstand van een ricinusplant met T. swirskii.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
15
Aantal T. swirskii per 2 komkommerbladeren
160
140
120
100
80
60
40
20
0
1
3
8
18
Plantnummer vanaf Ricinus
Figuur 13. Aantallen roofmijten van de soort T. swirskii op bladeren van komkommer van planten met een
oplopende afstand van een ricinusplant met T. swirskii.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
16
Ricinus als bankerplant voor Iphiseius degenerans en als
nectarbron voor Aphidius ervi
3.3
De kasafdelingen met ricinus laten een duidelijk snellere populatieopbouw van I. degenerans in paprika zien
dan wanneer ricinus niet aanwezig was. Zeven weken na introductie is in deze kasjes reeds 85 % van de
planten gekoloniseerd, terwijl in de afdelingen zonder ricinus 54% van de planten gekoloniseerd is (Figuur
14). Het aantal planten met roofmijten was na 2 weken bij beide behandelingen gelijk. Opvallend was dat
ook trips in eerste instantie hogere populatiedichtheden bereikte in de kasjes met ricinus dan in de kasjes
zonder (Figuur 15). Bij inspectie bleek dat de ricinusplantsen bij introductie in de kasjes al besmet waren
met Californische trips. Vijf weken na het inzetten van de roofmijten waren bijna alle planten in de afdelingen
besmet met trips, zodat het verschil tussen kasjes met en zonder ricinus verdween.
gemiddeld percentage planten met roofmijten
100
90
80
zonder Ricinus
met Ricinus
70
60
50
40
30
20
10
0
08-mei
15-mei
22-mei
30-mei
tijd (2003)
Figuur 14. Populatieopbouw van I. degenerans in 6 kasjes met paprika.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
17
05-jun
100
gemiddeld percentage planten met trips
90
zonder Ricinus
met Ricinus
80
70
60
50
40
30
20
10
0
08-mei
15-mei
22-mei
30-mei
05-jun
tijd (2003)
Figuur 15. Populatieopbouw van trips in 6 kasjes met paprika.
Per kascompartiment werden 8 tot 17 wespen van A. ervi teruggevangen, waarvan het grootste deel
vrouwelijk was (Tabel 2). Sluipwespen in de kassen met ricinus lieten geen hogere suikerwaarden zien dan
de sluipwespen in de kassen zonder ricinus. Wel bleken de losgelaten wespen in alle compartimenten
suikers te hebben geconsumeerd. De glucose/fructose-ratio is bij ongevoede sluipwespen zeer hoog en
verschuift na voeding richting 1. Bij de controlewespen (direct uit de koker van de leverancier) was deze
glucose/fructose-ratio 84. De voor honingdauw typerende suikers als melezitose, maltose en raffinose
werden vooral gevonden in wespen van afdeling 1. De bladluishaard van M. persicae was in deze
kasafdeling ook relatief groot.
Bij ricinus bleek sucrose de dominante suiker te zijn, terwijl bij paprika fructose en glucose dominante
suikers waren (Tabel 3). Verzamelde roofmijten van ricinus hadden een suikerspiegel met relatief veel
sucrose (Tabel 3), hetgeen wijst op consumptie van nectar van ricinus.
Tabel 2. Aantal teruggevangen wespen van A. ervi vijf, 6 of 8 dagen na loslating.
Afdeling
1
2
3
4
5
6
Ricinus communis
x
x
x
Myzus persicae
Aantal A. ervi
(aantal planten)
man
vrouw
totaal
x (1)
x (3)
x (2)
x (1)
x (1)
8
1
4
0
5
3
4
11
13
8
10
9
12
12
17
8
15
12
Tabel 3. Verhouding van suikers (percentages) in nectar van paprika en ricinus, gemeten met HPLC.
Plant
Glucose
Fructose
Sucrose
Ricinus
26,4
33,7
39,9
Paprika
37,9
51,0
11,1
I. degenerans
31,3
13,6
44,4
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
18
3.4
Ricinus met Typhlodromips swirskii in paprika met Iphiseius
degenerans
De roofmijt I. degenerans werd op iedere plant waargenomen. Uitzondering was pad 227. Daar werd in de
eerste 2 weken na het uitzetten van de bankerplanten op een aantal planten geen I. degenerans gevonden.
De roofmijt T. swirskii was in de meeste gevallen tot en met 21 stengels van de plek van de ricinusplant
terug te vinden (Figuur 16). Padnummer 227 is al vanaf de eerste weken een uitzondering. Daar liep de
roofmijt veel verder het gewas in en werd op veel meer stengels de roofmijt teruggevonden (Tabel 4, figuur
16). Bij nadere analyse bleek daar een zwavelverdamper te hangen voor de bestrijding van meeldauw.
Tabel 4. Totaal aantal stengels met de roofmijt T. swirskii per padrij.
Aantal weken na het uitzetten van de bankerplanten
Padnummer
1
2
3
4
5
6
7
303
211
319
227
335
143
451
159
467
175
2
4
3
24
1
0
3
1
3
3
6
7
3
46
3
0
4
3
6
3
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
6
7
3
88
4
4
5
5
6
8
6
7
4
106
4
6
6
7
8
8
6
7
4
106
4
6
6
9
8
8
19
6
7
4
106
4
6
7
9
8
8
6
8
4
108
4
6
7
9
8
8
8
9
10
8
12
4
113
5
6
7
9
13
8
8
16
6
117
7
8
11
9
13
8
8
18
8
120
8
8
14
11
14
8
Verspreiding A. swirskii in het pad. Tien weken na introductie.
stengelnummer
120
positie bankerplant
padnummer
40
39
38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
16
15
14
13
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
`
`
`
`
`
`
`
`
`
`
303
211
319
227
335
143
451
159
467
175
Figuur 16. Verspreiding van T. swirskii 10 weken na het plaatsen van de ricinusplanten.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
20
3.5
Conclusies
•
Het stuifmeel van de wonderboom Ricinus communis is geschikt als voedselbron voor T. swirskii en
ongeschikt als voedselbron voor T. limonicus. De eileg van T. swirskii is echter lager bij stuifmeel
van ricinus dan bij het stuifmeel van de lisdodde. Op de ricinusplanten zelf is naast stuifmeel ook
extraflorale nectar aanwezig als voedingsbron, zodat daardoor de eiproductie hoger kan zijn dan bij
alleen stuifmeel.
•
Bij de roofmijt I. degenerans wijzen de suikerwaarden op consumptie van extraflorale nectar van
ricinus. De beschikbaarheid van zowel stuifmeel als deze nectar verklaren de hoge
populatiedichtheden die roofmijten op ricinus kunnen bereiken.
•
Ricinusplanten kunnen goed als bankerplant fungeren voor de roofmijt T. swirskii. Waargenomen is
dat de roofmijten tot 30 meter het gewas inlopen. De hoogste dichtheden worden altijd dicht bij de
plant gevonden, ondanks de aanwezige stuifmeel in het teeltgewas zelf.
•
De roofmijt T. swirskii is goed in staat om vanaf ricinus een paprikagewas te koloniseren waar de
roofmijt I. degenerans reeds aanwezig is. De kolonisatie gaat echter stukken beter wanneer minder
I. degenerans aanwezig is. Het lijkt er daarom op dat de populatieopbouw van T. swirskii door de
aanwezigheid van I. degenerans geremd wordt.
•
Ondanks de massale aanwezigheid van roofmijten op ricinus, kunnen nog steeds tripsen op de
planten voorkomen. In de meeste gevallen gaat dit om volwassen tripsen die op de bloemen van
ricinus afkomen. Bij gebruik van ricinus als bankerplanten moet hier rekening mee worden
gehouden.
•
De nectar van ricinus lijkt vooralsnog geen toegevoegde waarde te hebben voor de
bladluisparasitoïde Aphidius ervi.
Bij het experiment op het paprikabedrijf was opvallend dat T. swirskii zich veel beter in het gewas vestigde
op de plek waar een zwavelverdamper hing. Op dezelfde plek werd geconstateerd dat I. degenerans zich
daar minder goed had gevestigd. Eerder onderzoek (Kersies & van Slooten, niet gepubliceerd) wees al uit
dat I. degenerans erg gevoelig is voor zwavel. Mogelijk dat T. swirskii dat minder gevoelig voor zwavel is
dan I. degenerans. De lagere dichtheden van I. degenerans door de nevenwerking van zwavel kan de
oorzaak zijn geweest van een betere vestiging van T. swirskii. De populatieopbouw vanT. swirskii lijkt dan
ook geremd te worden door de aanwezigheid van I. degenerans.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
21
4
Literatuur
Ramakers, P.M.J. & Voet, S.J.P., 1996. Introduction of Amblyseius degenerans for thrips control in sweet
peppers with potted castor beans as banker plants. IOBC WPRS Bulletin 19(1): 127-130.
Rijn, C.J.P. & Tanigoshi, L.K., 1999. The contribution of extrafloral nectar to survival and reproduction of
the predatory mite Iphiseius degenerans on Ricinus communis. Experimental & Applied Acarology.
23: 281-296.
Wäckers, F.L. & Steppuhn, A., 2003. Characterizing nutritional stage and food source use of parasitoids
collected in fields with high and low nectar availability. IBOC WPRS Bulletin 26: 203-208.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
22
Download