Nuttige dieren en abiotische factoren Gaasvlieg Chrysopa spp De volwassen dieren van de groene gaasvlieg, of goudoogje, hebben een vleugelspanwijdte tot 3 cm. Er zijn groene, bruine en beige soorten; overwinterende exemplaren zijn ze vaak bleker van kleur. Kenmerkend zijn de twee paar tere vleugels die als een dakje over het lijf liggen. Die vleugels hebben een zeer fijn netwerk van adertjes en lijken op gaas, vandaar de naam van deze groep. De eieren worden één voor één, meestal in groepjes op bladeren of op schors afgezet. Elk eitje staat op een dun steeltje van ongeveer 10 mm. De larven zijn langwerpig met poten en grote kaken. Lieveheersbeestje Adalia pp Tweestippelig lieveheersbeestje, Adalia bipunctata (A. 2-punctata) is 4,5 to 6 mm lang. Rode en zwarte dieren komen het meeste voor, maar ook allerlei overgangsvormen en varianten. Kenmerkend is de volledig zwarte onderkant van deze keversoort. Deze soort wordt regelmatig op fruitbomen gevonden. Sluipwesp Aphidius De sluipwesp Aphidius ervi komt van nature voor in grote delen van Europa en wordt met name gebruikt als biologische bestrijder van bladluizen in kasteelten. De soort lijkt qua uiterlijk sterk op de verwante Aphidius colemani, maar is tweemaal zo groot (2mm). Aphidius ervi heeft een zwart, slank lichaam met bruine poten en lange antennen. Haar grotere formaat is logisch verbonden met het feit dat ze grotere bladluissoorten parasiteert. Het vrouwtje heeft een puntig, het mannetje een afgerond achterlijf. Zweefvlieg Syrphus spp De meeste zweefvliegen zijn tussen de 5 en 10 mm groot en zijn vaak geel-zwart gestreept. Ze worden vanwege hun kleurenpatro on vaak met wespen verward. Aaltje Heterorhabditis Insecten-parasitaire aaltjes zijn ongesegmenteerde, ronde wormen van 1 tot 1,5 mm lengte. Ze leven van nature in allerlei bodems, maar zijn alleen algemeen als ook hun gastheren massaal voorkomen. Er zijn veel verschillende soorten en stammen, die vaak elk gespecialiseerd zijn om bepaalde groepen insecten aan te vallen. Loopkever Carabidae spp De kevers zijn zwart of bruin, soms met een groen of blauwkleurige metallic glans. De grootte kan afhankelijk van de soort, variëren van 2- 30 mm. De antennen en poten zijn lang. Het dekschild bedekt het gehele achterlijf. De eieren zijn wit van kleur en worden in de grond gelegd, waardoor ze meestal niet te zien zijn. De larve is zwart of bruin van kleur, langgerekte tot wel 30 mm lang. Veelal zijn er uitsteeksels aan het lichaamseinde. De larven zijn erg actief en leven in of op de bodem op plaatsen waar prooien voorkomen. De larven van Agonum dorsale ontwikkelen zich in juli-augustus. In het najaar begeven deze jonge kevers zich naar de akkerranden waar ze op ongeveer 20 cm diepte overwinteren. Fosfaatgebrek Er is minder scheutgroei en de plant groeit ijl. Het blad is veel kleiner dan normaal en de bladkleur is donkergroen. Vaak is een paarse gloed op het blad aanwezig. In de loop van de zomer wordt het blad onderin de plant bruin en valt af. Deze symptomen zijn ook in de vroege herfst zichtbaar. De scheuten, die in het laatste jaar zijn gegroeid, behouden meestal het blad, voorzover het bladhoudende Ericaceeën betreft. Calluna vulgaris 'H.E. Beale' (van links naar rechts) controle, stikstof-, fosfaat- en ijzergebrek) Rhododendron molle (Azalea mollis) (van links naar rechts) controle, stikstofen fosfaatgebrek Slemp Stikstofgebrek Bij stikstofgebrek blijft de groei van coniferen achter ten opzichte van de normaal bemeste planten. Het gewas heeft een ijle open stand. De kleur is lichter dan normaal en de 'naalden' zijn korter. Bij de groene soorten en cultivars wordt de hele plant lichtgroen van kleur. In een later stadium ontstaan bruine naalden en schubben onder in de plant. Blauwe cultivars zijn eveneens lichter van kleur bij een tekort aan stikstof. Bij een ernstig gebrek komt er een zilverachtige glans over het gewas. Onderin de plant sterven de naalden en takjes af. De stand van het gewas is bij ernstig stikstofgebrek zeer slecht.