Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2

advertisement
Samenvattingen
Economie Havo 4 H1+2
Schooljaar 2014-2015
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
Hoofdstuk 1: kiezen en ruilen
Schaarste is de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in die
behoeften te voorzien.
Behoeften, ieder mens heeft behoeften. Denk daarbij aan primaire behoeften zoals voedsel en
onderdak, maar ook aan de behoefte aan luxegoederen zoals een vakantie of een iPod. Bij het
voorzien van behoeften moet je je behoeften in een volgorde van dringendheid zetten. In de loop
van de tijd veranderen behoeften. Vroeger was een vakantie naar de Veluwe al heel wat, later naar
de Belgische Ardennen en later weer naar Spanje.
Goederen, om in behoeften te voorzien heb je goederen nodig. Goederen zijn niet alleen maar
tastbare dingen (auto’s, meubelen etc.) maar ook diensten (kappers, notarissen en leraren).
Veel goederen zijn alternatief aanwendbaar wat betekend dat je ze op verschillende manieren kunt
gebruiken.  Op een stuk grond kan je huizen bouwen maar ook gebruiken als sportveld. Water kan
je drinken maar ook gebruiken om de auto mee te wassen
Tijd is ook alternatief aanwendbaar. Je kan je zaterdag gebruiken om in de winkel te werken, maar
ook om een dagje op het strand te liggen.
Behoeften
Middelen
Schaarste
Schaarste als spanning tussen behoeften en middelen
Verwar schaarste niet met zeldzaamheid. Want producten als aardappelen en brood zijn niet
zeldzaam, maar in economische zin wel schaars.
Hoe meer je in je behoeften kunt voorzien, hoe welvarender je je voelt. Je kunt ook zeggen dat het
gevoel van welvaart toeneemt naarmate de schaarste wordt teruggedrongen. 1 van de manieren om
de schaarste terug te dringen is het produceren van steeds meer goederen en diensten.
Hoe meer je in je behoeften kunt voorzien, hoe welvarender je je voelt. Je kunt ook zeggen dat het
gevoel van welvaart toeneemt naarmate de schaarste wordt teruggedrongen. 1 van de manieren om
de schaarste terug te dringen is het produceren van steeds meer goederen en diensten.



Je kan wel meer gaan produceren maar als je steeds meer behoeften ontwikkeld neemt je
welvaart niet meteen toe
Het produceren van goederen en diensten kunnen ook tegeneffecten hebben: als er meer
verkeer op de weg is gaat het CO2 gehalte omhoog en er is meer lawaai.
Welvaart is een subjectief begrip: iedereen ervaart welvaart op zijn eigen manier.
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
1.2 Budgetlijn
Stel je hebt een bepaald bedrag beschikbaar om aan vakantie of een computer te besteden. Dan
noem je dat bedrag het budget. Je zal moeten kiezen waaraan je het budget moet uitgeven. Met een
budgetlijn kan je deze keuze makkelijker maken. In werkelijkheid is die keuze natuurlijk moeilijker.
Voorbeeld: Petra besteedt een maandelijks budget van €300 aan 2 producten, kleding en
belminuten. Kleding kost €50 p/s, een belminuut €0,25.
Als Petra haar gehele budget aan belminuten besteedt is dat
€300/€0,25=1200. Geeft ze haar hele budget uit aan kleding
is dat €300/€50=6. Ze kan natuurlijk ook beide kopen. Dan
krijg je bijvoorbeeld: €300/2 kledingstukken= €200. Het
aantal belminuten dat ze kan kopen is €200/€0,25= 800.
Je kan de mogelijkheden ook in een diagram zetten. Daarbij
moet je het aantal maximale mogelijkheden van kleding op
de horizontale as zetten. En het aantal maximale
mogelijkheden van beltegoed op de verticale as. Alle
combinaties links van de budgetlijn kan ze allemaal kiezen.
Alle combinaties rechts van de budgetlijn zijn onbereikbaar.
Aantal
kledingstukken
0
1
2
3
4
5
6
Aantal
belminuten
1200
1000
800
600
400
200
0
Opofferingskosten
In de volgende maand wil Petra
3 kledingstukken kopen in
plaats van 2. Dan kan ze
natuurlijk minder belminuten
kopen. Het extra kledingstuk
kost Petra €50. Dit betekend
dat ze voor €50 minder
belminuten kan kopen.
Oftewel: het aantal belminuten
dat Petra opoffert om één
extra kledingstuk te kunnen
kopen is:
€50/€0,25=200 belminuten
Belminuten
Budgetlijn van Petra
1400
1200
1000
Budgetlijn
800
A
600
400
200
0
0
1
2
In dit geval zijn die 200 belminuten dus de opofferingskosten.
3
4
5
6
kledingstukken
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
1.3 Arbeidsdeling
Het komt in onze samenleving niet vaak voor dat degene die een product consumeert dezelfde is als
degene die dat product heeft gemaakt. Maar er zijn uitzonderingen  een boer die de melk van zijn
eigen koeien gebruikt, een volkstuinder die de sperziebonen van zijn eigen moestuin eet.
Maar over het algemeen is er een scheiding tussen productie en consumptie.
Zonder scheiding tussen productie en consumptie is er bijna geen ruimte voor specialisatie of
arbeidsdeling (je legt je toe op een klein deel van het hele productieproces).
Arbeidsdeling in huishoudens
In het huishouden is er ook een verdeling. Vooral vroeger was het zo dat de man voor het inkomen
zorgt en de vrouw thuis op de kinderen past. Maar de laatste 50 jaar is dat verandert en mannen
gaan steeds meer in het huishouden doen. Hoewel de vrouw daar wel dominant blijft.
Mannen verdienen meer salaris dan vrouwen als ze werken. En daar zijn verschillende oorzaken
voor:






Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in lagere functies
In hogere functies werken 3x zoveel mannen als vrouwen
Vaak onderbreken vrouwen hun carrière als er kinderen komen, dat kost salaris
Vrouwen werken meestal in de gezondheidszorg en die verdienen meestal minder
Vrouwen werken vaker parttime dan mannen en maken daardoor minder snel promotie
Vrouwen hebben vooralsnog een minder hoge opleiding dan mannen
In een huishouden zijn natuurlijk ook opofferingskosten. En voor 1 uur dat een man onbetaald in het
huishouden werkt, kost hem 1 uur betaald werk. Voor de vrouw geldt dat ook, maar haar uurloon is
meestal lager. Voor de man zijn dan de opofferingskosten het hoogst.
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
Arbeidsdeling in ondernemingen
Specialisatie kan tot een hogere productie per werknemer per uur leiden. Als je je toelegt op een
klein stukje van de productie, kan je daarin ervaring opbouwen en efficiënter worden. Ook
persoonlijke voorkeuren spelen een rol.
Voorbeeld: Ton en Theo hebben samen een scheepstimmerwerf. Ze richten zich vooral op 2 soorten
werkzaamheden: het aftimmeren van stalen casco’s en het aanbrengen van bedrading. Ton is
handiger in het aftimmeren en Theo is handiger met de bedrading. In het volgende figuur zie je het
aantal die ze nodig hebben voor het aftimmeren van 1 casco en voor de bedrading voor 1 boot
Wie?
Ton
Theo
Casco aftimmeren
100 uur
120 uur
Ton doet 100 uur over het aftimmeren
Theo doet 120 uur over het aftimmeren
Bedrading aanbrengen
50 uur
40 uur
In die tijd kan hij 100/50=2 boten niet bedraden
In die tijd kan hij 120/4=3 boten niet bedraden
De opofferingskosten van Theo zijn hoger dan die van Ton. Het ligt dus voor de hand dat Ton de
casco’s gaat timmeren en Theo de bedrading gaat doen.
Ton doet 50 uur over het aanbrengen van de
bedrading
Theo doet 40 uur over het aanbrengen van
de bedrading
In die tijd kan hij 50/100= 0,5 casco niet
aftimmeren
In die tijd kan hij 40/120=0,3 casco niet
aftimmeren
Ook hier volgt de conclusie dat Ton de casco’s moet gaan aftimmeren en Theo de bedrading moet
aanbrengen. Als Ton op 1 schip de bedrading aanbrengt kan hij 0,5 casco niet aftimmeren. Als Theo
op 1 schip de bedrading aanbrengt, zou hij het aftimmeren van 0,3 casco moeten opofferen. Voor
Theo liggen de opofferingskosten van het aanbrengen van de bedrading dus lager.
Degene die de laagste opofferingskosten heeft doet het
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
1.4 Ruil, eigendom en transactiekosten
Ruil
Als je een paar schoenen koopt vindt er ruil plaats: geld wordt geruild tegen een bepaald product.
Vroeger ruilde men goederen tegen goederen. Dat is directe ruil.
In moderne samenlevingen worden goederen eerst tegen geld geruild. Vervolgens wordt het geld
weer voor goederen of diensten geruild. Dat is indirecte ruil. Een makelaar ruilt zijn diensten voor
geld, dat hij vervolgens weer aan goederen en diensten kan uitgeven.
Eigendomsrechten
De aankoop van een product betekend dat je eigenaar van het product wordt. Je kunt (binnen de
grenzen van de wet) alles doen met je eigendom wat je wilt. Je kunt een auto die je eigendom is
bijvoorbeeld weer verkopen. Het is dan wel belangrijk dat je de eigendomsrechten goed hebt
vastgelegd.
Het kan voorkomen dat je een product krijgt aangeboden waarvan je kunt vermoeden dat de
verkoper niet de eigenaar is. Als je op een internetveiling bijvoorbeeld een fiets krijgt aangeboden
van €30, kan je ervan uitgaan dat die fiets gestolen is. Koop je die fiets toch dan kun je van heling
worden beschuldigd en moet je de fiets teruggeven aan de rechtmatige eigenaar.
Transactiekosten
Er vinden elke dag miljarden transacties plaats. Deze transacties zijn niet kosteloos. Natuurlijk moet
je het product betalen. Maar je moet ook extra kosten betalen voor het tot stand komen van de
transactie. Deze kosten noemen we transactiekosten.
Vaak valt het met de transactiekosten wel mee. Als je een nieuwe jas wilt kopen, moet je wat tijd
besteden aan het bezoeken van winkels. De zoektijd is in veel gevallen de enige vorm van
transactiekosten. De woningmarkt is daarentegen heel erg berucht om de transactiekosten:







Informatie inwinnen over te koop staande huizen
Eventueel inschakelen van makelaar
Onderhandelen tussen koper en verkoper
Eventueel opstellen van een technisch rapport
Inschakelen van een notaris
Betalen van overdrachtsbelasting
Registratie door het Kadaster
Deze kosten komen bovenop de prijs van het huis.
Transactiekosten moeten soms worden betaald in euro’s. Andere transactiekosten drukken we
vooral uit in tijd en aandacht.
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
Hoofdstuk 2 Geld
2.1 Wat is geld?
Geld is een ruilmiddel. Geld is alles wat in een samenleving als algemeen aanvaard wordt als
ruilmiddel. Het is belangrijk om te weten dat geld alleen kan functioneren op basis van vertrouwen.
Als burgers geen vertrouwen hebben, dan wordt het niet meer algemeen aanvaard. In feite houdt
geld dan op ‘geld’ te zijn. Dan kunnen bijvoorbeeld de prijzen heel erg snel stijgen  hyperinflatie.
Technische vereisten




Het moet grote waarde in klein bestek bezitten. Het ruilmiddel moet als het ware in de
binnenzak passen
Het moet gemakkelijk deelbaar zijn. Het ruilmiddel moet geschikt zijn voor allerlei
transacties, grote en kleine
Het moet houdbaar zijn. Als een ruilmiddel niet houdbaar is, zou de bezitter ervan armer
worden naarmate hij het langer in zijn bezit heeft.
Het mag niet reproduceerbaar zijn. Als het geld gemakkelijk in grote hoeveelheden na te
maken is, verliest het snel zijn functie.
Functies van geld
Geld is een ruilmiddel. Je kan bijvoorbeeld de taxi chauffeur betalen voor zijn dienst en in winkel
koop jij in ruil voor geld, eten, drinken, kleding etc.
Geld is naast een ruilmiddel ook een rekenmiddel. Dor middel van geld kan je de waarde van
bepaalde zaken met elkaar vergelijken.
Geld is ten slotte ook een oppotmiddel. Geld dat je ontvangen hebt in een ruiltransactie hoef je
niet meteen uit te geven. Je kunt ervoor kiezen om het op te potten en het later uit te geven.
Intrinsiek en nominaal
Nominale waarde= de waarde die vermeld staat op de munt of op het biljet
Intrinsieke waarde= bij munten is dat de waarde van het in de munt aanwezige materiaal.
In moderne economieën is het verschil tussen intrinsieke en nominale waarde niet meer van
belang. Dat we geld zonder intrinsieke waarde toch accepteren komt doordat we erop vertrouwen
dat anderen dit geld op hun beurt zullen accepteren  Fiduciair geld (geld gebaseerd op
vertrouwen).
Chartaal en giraal geld


Chartaal Geld, dat bestaat uit munten en bankbiljetten
Giraal Geld, dat bestaat uit direct opeisbare tegoeden bij de banken.
Chartaal geld:
Giraal geld:
Maatschappelijke geldhoeveelheid:
€600 miljard
€4000 miljard
€4600 miljard
Samenvattingen Economie Havo 4 H1+2
2.2 bankbalansen en schepping
Een balans is een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een onderneming op
een bepaald tijdstip.
Een eenvoudige balans 
Activa
Bezittingen
Balans per 1 januari
100
(bedragen x €1 miljoen)
Eigen vermogen
Schulden
100
Passiva
40
60
100
Een bankbalans
Activa
Kasmiddelen
Tegoed Centrale bank
Debiteuren
Een gedeelte van een bankbalans
(bedragen €1
10
50
150
miljoen)
Rekeningcouranttegoeden
Passiva
600
De balansposten:




De Kasmiddelen bestaan uit het chartale geld dat de bank bezit. Een bepaalde voorraad
chartaal geld is nodig, omdat mensen geregeld via de geldautomaat een deel van hun girale
tegoeden omzetten in chartale vorm
Banken hebben een rekening bij de Centrale bank. Het bedrag van die rekening vind je
onder Tegoed centrale bank.
Debiteuren zijn de vorderingen die de bank op anderen heeft. Als de bank geld uitleent,
moet die schuld natuurlijk worden terug betaald. Dat geld wat moet worden terugbetaald
vind je onder ‘Debiteuren’.
De Rekeningcouranttegoeden vormen het girale geld. De rekeninghouders kunnen op elk
gewenst moment over die tegoeden beschikken, bijvoorbeeld door geld op te nemen via de
geldautomaat of door overschrijving naar een andere rekening.
Liquide middelen zijn het tegoed bij de centrale bank en de kasmiddelen. De liquiditeit kan je
berekenen door:
𝑙𝑖𝑞𝑢𝑖𝑑𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 =
𝑙𝑖𝑞𝑢𝑖𝑑𝑒 𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑒𝑛
𝑥100%
𝑘𝑜𝑟𝑡𝑒𝑡𝑒𝑟𝑚𝑖𝑗𝑛𝑣𝑒𝑟𝑝𝑙𝑖𝑐ℎ𝑡𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛
Geldschepping is een toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid
Download