211 TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS www.tijdschriftvoorgeschiedenis.nl Uitgave: Amsterdam University Press Vijanden van de Verlichting Antiverlichting en Verlichting in de Europese intellectuele geschiedenis Matthijs Lok TVGESCH 127 (2): 211–228 DOI: 10.5117/TVGESCH2014.2.LOK Abstract In this article several new publications on the critics of the Enlightenment are reviewed. These works build partly on the legacy of Isaiah Berlin’s concept of the Counter-Enlightenment, but they also emphasise the problematic nature of his essentialistic and timeless interpretation of the Counter-Enlightenment tradition. The authors argue that the so-called enemies of the Enlightenment should in fact be examined as part of the Enlightenment itself, and that the Enlightenment cannot be understood without studying its self-proclaimed enemies. Keywords: Anti-Enlightenment, Enlightenment, Theological Enlightenment, Joseph de Maistre, Isaiah Berlin De Verlichting staat de laatste decennia onverminderd in de belangstelling van de academische wereld. De zelfverklaarde ‘vijanden’ van de philosophes in de achttiende en negentiende eeuw kregen tot voor kort veel minder aandacht van historici. Enkele recent verschenen werken laten echter zien dat de critici van de Verlichting veel meer waren dan orthodoxe reactionairen die zich tevergeefs verzetten tegen de verlichte moderniteit.1 1 Ik dank Inger Leemans en de anonieme reviewer voor hun commentaar op dit artikel. Wy leven in de eeuw der vrijheid! Wy leven in de eeuw der Verlichting! Dus doet men elkander, niettegenstaande al het tot nog toe aangevoerde, gelooven en uitschreeuwen. […] Dus roemt zich in blinden hoogmoed een eeuw van slaverny, een eeuw van bygeloof, van afgodery, van onkunde, en van duisternis!2 2 I. da Costa, Bezwaren tegen den Geest der Eeuw (Leiden 1823) 81. Zie verder over Da Costa: M.E. Kluit, Het protestantse réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865 (Amsterdam 1970); J. Hovius, Isaäc da Costa’s Bezwaren tegen den Geest der Eeuw (Den Haag 1973); J. Haitsma, Isaäc da Costa 1798-1860 (Leiden 1993); G.J. Johannes, Isaäc da Costa. Dwaasheid, ijdelheid en verdoemenis! (Amsterdam 1996). VOL. 127, NO. 2, 2014 212 Vijanden van de Verlichting Deze woorden schreef de Nederlandse protestantse bekeerling en literator Isaac da Costa (1798-1860) in zijn geruchtmakende traktaat Bezwaren tegen den geest der eeuw uit 1823. In dit jeugdige werk klaagde Da Costa de verlichte tijdgeest aan die volgens hem heerste in het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) van koning Willem I. In opeenvolgende hoofdstukken bekritiseerde hij op felle toon de verschillende aspecten van wat hij beschouwde als de verlichte eeuw met haar triomfantelijke idee van maatschappelijke vooruitgang. Zo maakte hij het in zijn ogen hoogmoedige geloof in de almacht van de menselijke rede belachelijk en stelde hij daar de door het christendom benadrukte tekortkomingen van de menselijke soort tegenover. Werkelijke vooruitgang dankzij het menselijk vernuft was volgens hem een illusie; wetenschap en kunsten konden zonder een christelijke inspiratie nooit bloeien. Ook hekelde hij het revolutionaire idee dat mensen hun eigen politieke bestel kunnen scheppen op grond van abstracte ideeën in plaats van de door God gegeven menselijke orde te aanvaarden. De verlichte obsessie met de individuele vrijheid leidde in Da Costa’s ogen alleen tot geestelijke slavernij. Zedelijkheid was zonder een godsdienstige ondergrond niet mogelijk: bandeloosheid was het gevolg. Werkelijke onverdraagzaamheid was niet te vinden bij de gelovigen maar juist bij de ongelovigen, zoals de leiders van de Franse revolutionaire Terreur van 1792-1794 hadden aangetoond.3 Da Costa’s verlichtingskritiek staat niet op zich, maar maakte deel uit van een veelal religieus geïnspireerd verzet tegen wat de verlichtingscritici in Nederland en daarbuiten vanaf de late zeventiende eeuw omschreven als de ‘nieuwe’, ‘moderne’ of ‘ongelovige wijsbegeerte’. Tegenover het in hun ogen ‘hoogmoedige’ vertrouwen van de verlichte denkers in het menselijke kunnen, stelden zij kortgezegd een christelijk geïnspireerde, pessimistische visie op de mensheid. Voor de antiverlichters diende de godsdienst het fundament te vormen van de maatschappelijke en politieke orde en kon wijsheid en kennis alleen bereikt worden in het licht van de openbaring. Hoewel verlichtingskritiek niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met conservatisme, geloofden veel antiverlichters in een hiërarchische samenleving en een goddelijk gelegitimeerd staatsgezag. 4 Over het algemeen keerden zij zich tegen volkssoevereiniteit en contracttheorieën als grondslag voor een politieke gemeenschap. Katholieke en protestantse antiverlichters stelden voor het merendeel het vermeende vooruitgangsgeloof van de verlichte philosophes ter discussie, en beschouwden hun eigen samenleving als decadent als gevolg van de doordringing van de nieuwe filosofie. Alleen een terugkeer naar het zuivere geloof zou het morele en culturele verval een halt kunnen toeroepen. Bezwaren tegen den geest der eeuw vormt een goed voorbeeld van dit veelvormige antiverlichte wereldbeeld dat in de loop van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw in de verschillende Europese (en ook in nietEuropese) landen werd gevormd. Het Europese anti- of contraverlichte denken vormde vele decennia een ongemakkelijk onderwerp voor de geschiedwe- 3 Da Costa, Bezwaren, passim. Zie voor de Nederlandse negentiende-eeuwse protestantse verlichtingskritiek: M.M. Lok, ‘De eeuw van ongeloof. De constructie van de “achttiende eeuw” in Groens Ongeloof en Revolutie (1847)’, De Negentiende eeuw 37.1 (2013) 17-35. 4 Zie voor een studie over Verlichting en conservatisme in Nederland: W.R.E. Velema, Enlightenment and conservatism in the Dutch Republic. The political thought of Elie Luzac (1721-1796) (Assen/Maastricht 1993). TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS 213 Lok tenschap en het onderzoek naar dit thema had een sterk gepolariseerd karakter. Lang is de beschrijving van die schrijvers en denkers die zich keerden tegen wat zij beschouwden als de verderfelijke idealen van de eeuw der Verlichting vooral het onderwerp geweest van onderzoekers die zelf ook in een religieuze traditie stonden. Historici met een katholieke of protestantse achtergrond en/of een monarchistische politieke agenda schreven vaak apologetisch en hagiografisch getinte werken over auteurs die zij als hun inspiratiebronnen beschouwden.5 Voor reguliere, in de academie werkende historici van de achttiende eeuw, vanaf de jaren zestig en zeventig gevormd in de progressieve geest van Peter Gay en zijn opvatting van de Verlichting als ‘modern heidendom’ (modern paganism), waren de antiverlichters veelal onsympathieke figuren die aan de verliezende kant van de geschiedenis stonden en zich vergeefs hadden verzet tegen de oprukkende moderniteit.6 Intolerant conservatisme en saaie clichés zonder werkelijke invloed, was doorgaans het veelal impliciete oordeel van academische onderzoekers van de achttiende-eeuwse Verlichting en het revolutionair tijdvak.7 5 Zie voor een modern voorbeeld: M. Riquet, Augustin de Barruel. Un jesuite face aux Jacobins franc-maçons 1741-1820 (Parijs 1989). 6 P. Gay, The Enlightenment I: The rise of modern paganism (New York en Londen 1977, oorspronkelijke uitgave 1966) en II: The science of freedom (New York en Londen 1977, oorspronkelijke uitgave 1969). Ironisch genoeg stelt Gay dat de kern van de Verlichting ‘criticism’ is (I, xi), maar besteedt hij nauwelijks aandacht aan de antiphilosophes, die de philosophes bekritiseerden. 7 Zelfs historici van de contrarevolutie zijn in Frankrijk niet erg te spreken over het antiverlichte denken. J. Godechot omschrijft het denken van Joseph de Maistre en Louis de Bonald bijvoorbeeld als ‘onrealistisch’ en van weinig belang: La Contre-révolution. Doctrine et action, 1789-1804 (Parijs 1961). Zoals de in dit artikel besproken boeken duidelijk maken, is er recentelijk meer wetenschappelijke aandacht voor deze antiverlichte traditie en heeft deze wetenschappelijke interesse minder expliciet een bepaalde politieke of levensbeschouwelijke achtergrond.8 De verklaring voor deze toegenomen belangstelling ligt mijns inziens deels binnen en deels buiten de wetenschap. In toenemende mate is in het verlichtingsonderzoek het idee van een zuiver seculiere Verlichting ter discussie komen te staan. Onderzoekers als Dale van Kley en David Sorkin, en voor Nederland Ernestine van der Wall, Leo Wessels, Wim-Jan Buisman en Joris van Eijnatten, hebben de aandacht gevestigd op de religieuze dimensie van de Verlichting. Niet langer worden religie en Verlichting als tegengestelde posities gezien, maar historici benadrukken tegenwoordig juist de complexe en ‘veelzijdige’ verstandhouding tussen beiden.9 Promi8 Toch blijft het onderzoek naar de antiverlichte intellectuele traditie ook nu nog kennelijk een zekere gevoeligheid behouden in de academische wereld: veel in dit artikel besproken auteurs (als bijvoorbeeld Darrin McMahon en Jeffrey Burson) nemen in de noten bij hun werk afstand van de denkbeelden van hun studieobjecten, hetgeen mijns inziens niet vaak voorkomt bij studies over Voltaire of Diderot. Kennelijk vrezen zij dat zij door lezers te veel geïdentificeerd zullen worden met de personen die zij beschrijven. Ook krijgen onderzoekers, waaronder de schrijver van dit artikel, in Franse bibliotheken en archieven nogal eens negatieve reacties van bezoekers en medewerkers die hun onderzoek om politieke redenen afkeuren. 9 D. van Kley, The religious origins of the French Revolution from Calvin to the Civil Constitution, 1560-1791 (New Haven 1996); D. Sorkin, The Religious Enlightenment. Protestants, Jews and Catholics from London to Vienna (Princeton 2008) en voor Nederland: E. van der Wall en L. Wessels ed., Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850 (Nijmegen 2008); Jan Wim Buisman ed., Verlichting in Nederland 1650-1850. Vrede tussen Rede en Religie? (Nijmegen 2013). De nadruk ligt in deze bundels sterk op de gematigde religieuze Verlichting; de compromisloze Verlichtingscritici komen veel minder aan bod. VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 214 Vijanden van de Verlichting nente Angelsaksische verlichtingshistorici als John Robertson, Dan Edelstein en Jonathan Israel lijken bovendien te zijn teruggekeerd naar de opvatting van één, weliswaar pluriforme Verlichting in plaats van een veelvoud aan nationale Verlichtingen, en leggen hernieuwde nadruk op de intellectuele geschiedenis en de verlichte ideeënwereld.10 Hierin past ook een grotere aandacht voor de antiverlichte intellectuele traditie. Israel heeft in zijn groots opgezette studies naar de radicale Verlichting expliciet aandacht besteed aan de tegenstanders van zijn geliefde Spinoza-aanhangers en pleit in zijn werk voor meer aandacht voor de ‘Counter-Enlightenment’.11 Daarnaast vormen actuele politieke en maatschappelijke ontwikkelingen wellicht een oorzaak voor de aandacht voor de oorsprong van de verlichtingskritiek. De eerste decennia van de eenentwintigste eeuw hebben duidelijk gemaakt dat religieus fundamentalisme geen langzame dood sterft, maar dat zowel binnen als buiten de Westerse wereld onder meer fundamentalistische protestanten en radicale moslims zich – net als Da Costa in 1823 – keren tegen wat zij beschouwen als de geseculariseerde en geïndividualiseerde, op Westerse leest ge- schoeide moderniteit.12 Deze uitdaging van de liberale wereldorde heeft het onderzoek naar de geschiedenis van de ‘anti-moderniteit’ en ‘alternatieve moderniteiten’ bevorderd.13 Ook binnen de hedendaagse Europese academische gemeenschap klinken stemmen als die van de Britse politiek filosoof John Gray, die het Westerse vooruitgangsgeloof ter discussie stelt en het vertrouwen in het menselijk kunnen afdoet als ‘utopisch’.14 Conservatieve vooruitgangskritiek is aan het begin van de eenentwintigste eeuw sterker aanwezig in de Europese en Nederlandse publieke opinie dan in de decennia daarvoor.15 De vroege kritiek op de Verlichting wordt vaak beschouwd als een voornamelijk Engels en Duits fenomeen gericht tegen het Franse verlichte universalisme. De in dit artikel besproken boeken richten de schijnwerper echter op de veel minder bekende Franse antiverlichting. Frankrijk, zo stellen de besproken auteurs, vormde niet alleen voor het verlichte denken een belangrijk – zo niet het belangrijkste – centrum, maar vervulde eenzelfde functie voor de verlichtingskritiek. 10 Zie voor deze wending naar een Europese verlichting in enkelvoud en de hernieuwde nadruk op de intellectuele dimensie van de Verlichting: J. Israel, Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity (Oxford 2001); J. Robertson, The Case for the Enlightenment. Scotland and Naples 1680-1760 (Cambridge 2005); D. Edelstein, The Enlightenment. A genealogy (Chicago 2010). Edelstein gaat overigens opmerkelijk genoeg helemaal niet in op de religieuze dimensie van de Verlichting, laat staan dat de antiverlichting een rol krijgt in zijn conceptie van Franse Verlichting. 11Israel, Radical Enlightenment; idem, Enlightenment contested. Philosophy, modernity and the emancipation of man, 1670-1752 (Oxford 2006) ix-x; idem, Democratic Enlightenment. Philosophy, revolution and human rights 1750-1790 (Oxford 2011) 140-171. 12 Men kan vermoeden dat met name voor Amerikaanse historici de religieuze antiverlichting een actueler en minder excentriek onderwerp is dan voor historici in het grotendeels postchristelijke (Noordwest-) Europa. 13 Zie voor de concepten ‘Alternative Modernity’ en ‘Multiple Modernities’: S.N. Eisenstadt, ‘Multiple Modernities’, Daedalus 129.1 (2000) 1-29. 14 Zie bijvoorbeeld: J. Gray, Black mass. Apocalyptic religion and the death of utopia (Londen 2007). 15 Zie bijvoorbeeld de bundel van T. Baudet en M. Visser ed., Conservatieve vooruitgang (Amsterdam 2010). Overigens benadrukken Baudet en Visser dat zij niet tegen verandering op zich zijn, maar dat zij alleen pleiten tegen vooruitgang gestoeld op wat zij beschouwen als ‘progressieve’ principes. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS 215 Lok Verlichting versus contraverlichting? Het werk van de Britse filosoof Isaiah Berlin (1909-1997) en zijn concept van de CounterEnlightenment zijn bepalend geweest voor de (Angelsaksische) naoorlogse wetenschappelijke discussie over de historische wortels van de verlichtingskritiek. Berlin, van Joods-Russische origine, was sterk beïnvloed door de context van de Koude Oorlog en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Als kind vluchtte hij voor de Russische revolutie naar Groot-Brittannië. Net als de f ilosofen van de Frankfurter Schule beschouwde Berlin de Verlichting en haar vermeende absolute waarheidsconceptie als een belangrijke oorsprong van het twintigste-eeuwse totalitarianisme in Europa. ‘The central doctrines of the progressive French thinkers, whatever their disagreements among themselves, rested on the belief, rooted in the ancient doctrine of natural law, that human nature was the same in all times and places’, aldus Berlin.16 Tegenover de tijdloze waarheid van de Verlichting ontdekte Berlin een ‘contraverlichting’ van denkers als Johan Gottfried von Herder (1744-1803), Giambattista Vico (1668-1774), Johan Georg Hamann (17301788) en Joseph de Maistre (1753-1821), die in zijn ogen juist de tijd- en plaatsgebondenheid van mens- en maatschappijbeelden benadrukten.17 16 I. Berlin, ‘The Counter-Enlightenment’, in: idem, Against the current. Essays in the history of ideas, ed. H. Hardy (Londen 1979) 1. Zie voor het leven van Berlin: M. Ignatieff, Isaiah Berlin. A life (New York 1998). 17 De contraverlichting was voor Berlin een ‘family of political and moral conceptions […] based on the defiant rejection of the central thesis of the Enlightenment, according to which what is true, or right, or good, or beautiful, can be shown to be valid for all men by the correct interpretation of objective methods of discove- De pluraliteit en uniciteit van onderling niet vergelijkbare culturen (‘incommensurability’) was het centrale kenmerk van Berlins contraverlichting.18 Berlin zag de contraverlichting als een tot op zekere hoogte liberale Europese intellectuele traditie die gekenmerkt werd door ‘waardepluralisme’ tegenover het verlichte ‘monisme’. Het ontbreken van systematiek en eenvormigheid als kenmerk van het antiverlichte denken vormde voor Berlin een garantie voor het overleven van vrijheid. De contraverlichte traditie was voor hem niet primair een conservatief fenomeen, maar een bij uitstek moderne denkwijze met grote actuele waarde. Het werk van de Britse filosoof is de laatste decennia steeds meer onder vuur komen te liggen.19 Critici hebben zich in het bijzonder gekeerd tegen Berlins opvatting dat Verlichting en antiverlichting te beschouwen zijn als twee strikt gescheiden, tot op zekere hoogte coherente intellectuele tradities met ieder een min of meer onveranderlijke systematische filosofie. Veel door Berlin geïdentificeerde sleutelfiguren zouden onaangenaam verrast zijn als zij hadden kunnen vernemen met wie zij door hem in een ideologische beweging geschaard werden. Zo was Joseph de Maistre bijvoorbeeld zeer kritisch ten aanzien van ry and interpretation, open to anyone to use and verify’: ‘Counter-Enlightenment’, 19. 18 ‘For Voltaire, Diderot, Helvétius, Holbach, Condorcet, there is only universal civilisation, of which now one nation, now another, represent the richest flowering. For Herder there is a plurality of incommensurable cultures’: Berlin, ‘Counter-Enlightenment’, 12. 19 Zie voor Berlins concept van de ‘Contraverlichting’ onder meer: ‘The Counter-Enlightenment’; idem, ‘Alleged relativism in eighteenth century European thought’, in: idem, The crooked timber of humanity. Chapters in the history of ideas, ed. H. Hardy (New York 1990). Over Berlins idee van ‘Counter-revolution’: R. Wokler, ‘Isaiah Berlin’s Enlightenment and CounterEnlightenment’, in: J. Mali en R. Wokler ed., Isaiah Berlin’s Counter-Enlightenment (Philadelphia 2003). VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 216 de denkbeelden van zijn vermeende Duitse mede-contraverlichter Herder, die hij als een spinozist en atheïst beschouwde.20 Toch vormt Berlins werk ook een belangrijke inspiratiebron van de veelgeprezen dissertatie van de Amerikaanse historicus Darrin McMahon, Enemies of the Enlightenment. The French Counter-Enlightenment and the making of Modernity (2001).21 Dit boek is een nieuw standaardwerk in de hedendaagse studie van de antiverlichting. McMahon toont zich schatplichtig aan Berlins ‘moderne’ interpretatie van de critici van de Verlichting: ‘not “conservative” in any strict sense, not archaically traditional, not romantically medieval, the early right was in fact radical, striving far more to create a world that had never been than to recapture a world that was lost.’22 Wel bekritiseert McMahon terecht Berlins exclusieve voorkeur voor het uitwerken van de filosofische stelsels van grote geesten en geeft hij in navolging van Robert Darnton de voorkeur aan een ‘social history of ideas’ van een veelheid aan veelal weinig oorspronkelijke en soms rabiate publicisten.23 Belangrijker is wellicht dat McMahon niet zoals Berlin een essentialistische en 20 Zie voor de kritiek op Berlins interpretatie van Herder als exponent van de ‘Contraverlichting’ ook: Robert E. Norton, ‘The Myth of the Counter-Enlightenment’, in: Journal of the History of Ideas 68.4 (2007) 635-658. 21 D. McMahon, Enemies of the Enlightenment. The French Counter-Enlightenment and the making of modernity (Oxford 2001). McMahon bouwt behalve op Berlin eveneens voort op andere werken: Allereerst R.R. Palmers Catholics and Unbelievers in Eighteenth century France (z.p. 1939) (zie ook hieronder), maar ook A. Monod, De Pascal à Chateaubriand. Les défenseurs français du Christianisme de 1670 à 1820 (Parijs 1916) en W. Everdell, Christian apologetics in France, 1730-1790. The roots of romantic religion (Lewiston 1987). 22McMahon, Enemies, 14. 23 Robert Darnton, ‘In search of the Enlightenment. Recent attempts to create a social history of ideas’, Journal of Modern History 43 (1971) 113-132. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting tijdloze definitie van het fenomeen antiverlichting geeft. Auteurs worden door McMahon tot de antiverlichting gerekend als zij zichzelf als antiverlicht definiëren en zich kritisch opstellen ten aanzien van wat ze beschouwen als verlichte ideeën en, veelal in het verlengde daarvan, de idealen van de Franse Revolutie.24 Verlichting en antiverlichting zijn voor McMahon geen absolute historische fenomenen maar het resultaat van (zelf)perceptie en beeldvorming.25 Ook nieuw is de nadruk die McMahon legt op de antiverlichting als een Frans fenomeen en niet, zoals bij Berlin, een bij uitstek Duitse traditie: niet alleen verlichte ideeën werden vanuit Frankrijk verspreid over Europa en de wereld, maar hetzelfde gold voor antiverlichte theorieën. Frankrijk was voor McMahon de ideologische bakermat van de antiverlichting als mondiaal intellectueel fenomeen.26 Op Enemies of the Enlightenment is ook kritiek te geven: zo situeert McMahon het begin van het antiverlichte denken rond het midden van de achttiende eeuw en besteedt hij nauwelijks aandacht aan de con24 ‘Rather than begin on high, with an abstract definition of what Enlightenment entailed, I begin on the ground, examining what hostile contemporaries themselves said about the siècle des lumières and its actuating principle, philosophie. As we shall see, it was over and against their own construction of their enemies’ doctrines – a construction, that is, of the Enlightenment – that the men and women in this study positioned themselves in direct Counter-Enlightenment opposition’: McMahon, Enemies, 10. 25 Zie voor het ontstaan van de termen ‘philosophie’ en ‘antiphilosophie’: H.U. Gumbrecht en R. Reichhardt, ‘Philosophe, Philosophie’, in: R. Reichhardt en E. Schmitt ed., Handbuch politisch-sozialer Grundbegriffe in Frankreich 1680-1820 III (München 1985). 26 ‘What does one find in venturing out and down into this Counter-Enlightenment World? […] First and foremost French and First and Foremost religious, it extended outward from there into other countries and realms of enquiry.’: McMahon, Enemies, 9. 217 Lok tinuïteit met het katholieke denken van de contrareformatie of de late zeventiende eeuw. Een verdere tekortkoming van dit boek is de geringe aandacht voor de rol van de Oudheid en het klassieke denken in het katholieke antirevolutionaire discours.27 Een ander, ongeveer gelijktijdig gepubliceerd, standaardwerk over dit onderwerp is het boek van de Franse literatuurwetenschapper Didier Masseau met de opmerkelijk gelijkluidende titel Les Ennemis des philosophes. L’antiphilosophie au temps des Lumières (2000).28 In tegenstelling tot het boek van McMahon, dat in de Angelsaksische traditie van de Intellectual History staat, komt Masseaus boek voort uit de Franse cultuurgeschiedenis. McMahon en Masseau delen een aversie tegen tijdloze definities van antiverlichting en richten zich vooral op eigentijdse percepties. Een belangrijk verschil tussen beide boeken is dat McMahon vooral de continuïteit van het antiverlichte discours van voor en na de Franse Revolutie benadrukt, terwijl Masseau 1789 als een harde scheidslijn beschouwt en er juist voor waarschuwt de contrarevolutie van auteurs als Louis de Bonald (1754-1840) en de verderop besproken Joseph de Maistre (1753-1821) te veel te beschouwen als een vervolg van de antiverlichting van het late Ancien Régime. McMahons studie loopt dan ook door tot en met de Restauratietijd (1814-1830), terwijl Masseaus boek eindigt in 1789. Ook besteedt Masseau meer aandacht dan McMahon aan de politieke context waarin het antiverlichte denken werd gevormd, in het 27 Zie hiervoor: M.M. Lok, ‘Le véritable berceau des muses’. De Oudheid in het Franse contrarevolutionaire denken (1786-1800)’, in: A. Raat, W. Velema en C. de Baar ed., De Oudheid in de Achttiende Eeuw (Utrecht 2012) 59-74. 28 D. Masseau, Les Ennemis des philosophes. L’anti­ philosophie au temps des Lumières (Parijs 2000) bijzonder de vele affaires in de jaren 1750 en 1760, evenals aan de sociale en institutionele aspecten van de Franse verlichtingskritiek. Interessant in het erudiete en waardevolle essay van Masseau is ook dat hij laat zien dat verlichtingscritici in de decennia voorafgaande aan de revolutie contrecoeur de literaire vormen van hun verlichte tegenstanders – het woordenboek, het toneelstuk, de roman – overnamen in een poging het Franse publiek te bereiken.29 De Prades-affaire (1751) Een studie die Isaiah Berlins harde en ahistorische scheidslijn tussen religieus geïnspireerde verlichtingskritiek en verlichte philosophie ter discussie stelt is The rise and fall of theological Enlightenment. Jean-Martin de Prades and ideological polarization in eighteenth century France (2010) van de Amerikaanse historicus Jeffrey Burson.30 Burson onderscheidt in de eerste helft van de achttiende eeuw in Frankrijk een katholieke ‘theologische Verlichting’. In deze gematigde, religieus geïnspireerde variant van de Verlichting waren het volgens Burson vooral Jezuïeten die probeerden de filosofische inzichten van onder meer John Locke te verzoenen met de katholieke ge29 Ibidem, 273-320. 30 J. Burson, The rise and fall of theological Enlightenment. Jean-Martin de Prades and ideological polarization in eighteenth century France (Notre Dame 2010). ‘I am not, therefore, attempting to rehabilitate Prades, or engage in theological polemics concerning his doctrine in light of eighteenth century or current understandings of catholic orthodoxy. I am a historian by profession and a very moderate American protestant by personal conviction’: Burson, Theological Enlightenment, 17. Ook hier voelt de auteur zich kennelijk genoodzaakt om zijn keuze voor zijn onderzoeksonderwerp te rechtvaardigen en zijn persoonlijk wereldbeeld duidelijk te maken. VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 218 loofsleer. De theologische faculteit van de Parijse Sorbonne-universiteit vormde een centrum van deze katholiek geïnspireerde verlichte stroming, evenals het Jezuïtische tijdschrift Journal de Trévoux. De aanhangers van deze theologische Verlichting geloofden volgens Burson in vooruitgang en vrije wil en stonden kritisch tegenover despotisme. Kritische geschiedwetenschap en rationeel natuuronderzoek vormden voor hen wegen naar kennis van de grootheid van God en de waarheid van de katholieke kerk. J. Burson, The rise and fall of theological Enlightenment. Jean-Martin de Prades and ideological polarization in eighteenth century France (Notre Dame 2010) Rond het midden van achttiende eeuw signaleert Burson een breuk die deze katholieke Verlichting splijt in een radicale parti philosophique en een onverzoenlijke parti antiphilosophique. Heel ongebruikelijk voor de intellectuele geschiedenis weet Burson dit breukmoment heel precies te lokaliseren in een relatief kleine historische gebeurtenis: de veroordeling door de TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting Sorbonne, in november 1751, van een thesis van de ambitieuze theologiestudent, JeanMartin de Prades (ca. 1720-1782). De ophef over deze scriptie leidde tot een publiek schandaal en bracht de Sorbonne en de theologische Verlichting van de Jezuïeten ernstig in diskrediet. Op 15 maart 1753 nam het Parlement van Parijs, dat op de hand was van de jansenisten – de vijanden van de jezuïeten binnen de Franse katholieke kerk – de controle over de Sorbonne over en in 1762-1764 werden de Jezuïeten uit Frankrijk verbannen. De zogenoemde ‘Prades-affaire’ wordt traditioneel gezien als een complot van philosophes als Diderot, bedoeld om de katholieke kerk in verlegenheid te brengen – Prades had eerder artikelen voor de Encyclopédie geschreven. Burson beschouwt Prades echter als een typische exponent van de theologische Verlichting, wiens thesis volledig in lijn was met de katholieke leer zoals die gangbaar was geweest aan de Sorbonne in de eerste decennia van de achttiende eeuw. Eerder dan in de inhoud van zijn thesis moeten de oorzaken van de voor Prades volkomen onverwachte ophef volgens Burson dan ook gezocht worden in de complexe politiek-religieuze strijd binnen de instituties van het Ancien Régime, waaronder de onenigheid tussen jansenisten en jezuïeten, de strijd tussen de verschillende facties rondom het hof en die tussen de koning en het parlement van Parijs. In het schandaal gebruikten alle partijen ‘zondebok’ Prades voor eigen doeleinden: de philosophes om de katholieke kerk te ondermijnen, de jansenisten om de jezuïeten in diskrediet te brengen en de jezuïeten, die afstand namen van de onfortuinlijke Prades, om zichzelf vrij te 219 Lok pleiten van heterodoxie en het heulen met atheïsten.31 Tijdens en na de publieke discussie over Prades kristalliseerden de ideologische posities zich uit. De katholieke geloofsleer werd scherper gedefinieerd, waarbij minder ruimte werd gelaten voor incorporatie van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Zo keerde de Sorbonne zich onder invloed van de jansenisten alsnog tegen de Encyclopédie en werd Montesquieu’s L’esprit des lois (1748) onderzocht door de censuur. Pas na de Prades-affaire ontstond volgens Burson een onverzoenlijke antiverlichting die de ideeën van de philosophes te vuur en te zwaard bestreed. Ook voor de philosophes was de affaire cruciaal, omdat zij leidde tot een groter bewustzijn van de eigen positie. In het licht van de censuur en de pogingen tot vervolging door de katholieke kerk konden de philosophes zichzelf als het ware ‘uitvinden’ als de bedreigde beschermers van de waarheid en het vrije woord.32 Burson gaat zelf zo ver dat hij stelt dat Prades een van de voorwaarden schiep voor de Franse Revolutie: door een striktere definitie van het katholieke geloof en de 31 ‘For a variety of reasons factional, doctrinal, and personal, a surprising number of people and interests within the Gallican church invested a great deal in the very public crusade to defend the religion, exonerate themselves, and scapegoat Prades, whose theology was refashioned accordingly.’: Burson, Theological Enlightenment, 268. 32 ‘The Enlightenment, as it unfolded in France during the last half of the eighteenth century was, in part, the accidental creation of frightened theologians, and the fate of Theological Enlightenment unfolded like a murder-suicide in which the Gallican Church, in an attempt to obliterate the most dangerous tendencies of a radicalizing Enlightenment, mortally wounded its own more moderate but no less valuable variants of Theological Enlightenment. A climax of this process was the scandal occasioned by the doctoral thesis of one French Theologian from the town of Castelsarrasin in the diocese of Montauban, the abbé Jean-Martin de Prades.’: Burson, Theological Enlightenment, 1. afwijzing van wetenschappelijke vernieuwingen, gingen steeds meer heterodoxe katholieken die buiten de boot vielen zich tégen de kerk keren. De Verlichting en tot op zekere hoogte ook de Franse Revolutie komen voor Burson niet zozeer voort uit de strijd tegen de katholieke kerk, maar moeten veeleer worden gezien als het resultaat van een strijd die bínnen de katholieke kerk gaande was tussen jezuïeten en jansenisten. Hoewel het voortbouwt op ouder onderzoek van McMahon, Masseau en Van Kley, maar ook op dat van Robert Palmer, is The rise and fall of theological Enlightenment een spannend en vernieuwend boek.33 Het suggereert dat Verlichting en antiverlichting in Frankrijk geen tijdloze en onveranderlijke fenomenen zijn, maar een te traceren oorsprong hebben. Mooi is ook de gelaagdheid van het boek: enerzijds is er de longue durée waarin ideeën zich ontwikkelen en anderzijds is er de kortstondige politieke hectiek van het schandaal rondom Prades. Wel is Burson erg stellig en positioneert hij zich wel heel nadrukkelijk ten opzichte van andere verlichtingshistorici. Daarnaast wordt het belang van de Prades te zeer uitvergroot: Masseau heeft immers laten zien dat naast de Prades-affaire ook 33 Burson bouwt bij zijn analyse voort op het werk van andere historici, zoals een relatief onbekend meesterwerkje van Robert Palmer, Catholics and Unbelievers in eighteenth century France (1939). In dit interessante essay probeert Palmer als een van de eersten de apologeten van de katholieke kerk bewust zo neutraal mogelijk te analyseren, zonder ze te verheerlijken of te bekritiseren. Een verassende conclusie is dat de kloof tussen verlichte ideeën en de katholieke apologeten niet zo groot is als gedacht. Palmer stelt dat de katholieke antiverlichting veel elementen die doorgaans als verlicht aangeduid worden overnam om de officiële leer van de katholieke kerk te verdedigen. Zeker tot het midden van de achttiende eeuw is er volgens Palmer geen duidelijke grens te trekken tussen een nauw afgebakende ‘Verlichting’ en een ‘katholieke antiverlichting’. VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 220 tal van andere affaires in de jaren 1750 en 1760 van belang waren voor de ontwikkeling van het antiverlichte denken.34 Ook besteedt Burson net als McMahon vrijwel geen aandacht aan het antiverlichte katholieke denken van vóór 1750 (van bijvoorbeeld de bisschop Jacques-Bénigme Bossuet (1627-1704)) en de continuïteit met de zestiende- en zeventiende-eeuwse contrareformatie.35 Maistre tussen Verlichting en antiverlichting Het problematische karakter van Berlins interpretatie van de ‘antiverlichting’ komt ook goed tot uiting in enkele recente publicaties over de – zeker in Nederland relatief onbekende – diplomaat en publicist Joseph de Maistre (1753-1821). De edelman Joseph de Maistre werd in 1753 geboren in Chambéry in de Savoie (tegenwoordig in Frankrijk, destijds deel uitmakend van het Italiaanse koninkrijk Piëmont-Sardinië). Als gevolg van de Franse Terreur ontwikkelde Maistre zich van een gematigde hervormer tot een verbitterde vijand van de revolutie en van de verlichte philosophie die haar in zijn ogen mogelijk had gemaakt. Na in 1792 de Franse revolutionaire legers in Savoie te zijn ontvlucht, bracht hij een groot deel van zijn leven als diplomaat van de koning van Sardinië door bij het hof van de tsaar in Sint Petersburg, temidden van een kosmopolitische gemeenschap van voor de Revolutie gevluchte bannelingen uit heel Europa. Dit gedwongen verblijf in Rusland tussen 1803 en 1817, ver van vrienden en fami34Masseau, Ennemis, 109-156. 35 Zie voor de vroege antiverlichters van de late zeventiende en vroege achttiende eeuw het klassieke werk van Monod, De Pascal à Chateaubriand. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting lie, vormde intellectueel voor Maistre de meest vruchtbare periode. De laatste jaren van zijn leven raakte hij gedesillusioneerd over het effect van zijn strijd tegen het verlichte denken en vreesde hij dat de overwinning van de revolutie en het verlichte wereldbeeld onomkeerbaar zou blijken. Maistre is bij het grote publiek vooral bekend van zijn antirevolutionaire geschrift Considérations sur la France (anoniem gepubliceerd in 1797), waarin hij de revolutie uitlegde als straf van de voorzienigheid voor de goddeloze achttiende eeuw maar ook als moment van spirituele wedergeboorte. Verder schreef hij onder meer Les Soirées de Saint-Pétersbourg (postuum gepubliceerd in 1821) en Du Pape (1819), een lang historisch werk waarin hij de Paus verdedigt als beschermer van de vrijheid in Europa en zich kritisch toont ten opzichte van de Restauratieorde. In een lang essay verkondigt Berlin een enigszins dubbele boodschap over Maistre. Enerzijds typeert hij hem net als Herder, Vico en Hamann als een verdediger van het pluralisme tegenover de universele verlichte waarheid, maar hij vestigt ook de aandacht op de in zijn ogen donkere kanten van Maistre, die door zijn vermeende verheerlijking van geweld als essentieel aspect van de staatsmacht een voorloper van het fascisme en totalitarianisme zou zijn.36 ‘In a sense then, Maistre is a kind of 36 ‘The doctrine of violence at the heart of things, the belief in the power of the dark forces, the glorification of chains as alone in curbing man’s self-destructive instincts, and using them for his salvation, the appeal to blind faith against reason, the belief that only what is mysterious can survive, that to explain is always to explain away, the doctrine of blood and self-immolation, of the national soul and the streams flowing into one vast sea, of the absurdity of liberal individualism, and above all of the subversive influence of uncontrolled critical intellectuals – surely we have heard this note since. In practice if not in theory […], Maistre’s deeply 221 Lok protagonist of the militant anti-rationalism of modern times, and that is what makes him so interesting’, aldus Berlin.37 Het irrationalisme van Maistre en het verlichte geloof in een universele waarheid van Voltaire waren voor Berlin de twee bronnen van het totalitarianisme van de twintigste eeuw.38 Door te benadrukken dat Maistres denken niet conservatief was, zoals vaak gesteld, maar juist zijn tijd ver vooruit, gaf de Engelse filosoof een impuls aan het onderzoek naar zijn gedachtengoed.39 Eveneens na de Tweede Wereldoorlog bracht de Franse historicus Robert Triomphe Maistre in verband met Vichy-Frankrijk, door de edelman te beschouwen als een van de geestelijk vaders van de rechtse ideologie die uiteindelijk zou leiden tot Vichy.40 Dit beeld van Maistre, enerzijds als rabiate vijand van de Verlichting en katholieke legitimist met een middeleeuwse ‘mindset’, en anderzijds als geweldsverheerlijkende ‘protofascist’, wilden de AmerikaansSpaanse historica Carolina Armenteros en de Canadese historicus en Maistre-vertaler Richard Lebrun ter discussie stellen op het vijfde internationale colloquium over Joseph de Maistre dat in in 2008 werd gehouden in Cambridge en dat voortbouwde pessimistic vision is the heart of the totalitarianisms, of both left and right, of our terrible century.’: I. Berlin, ‘Joseph de Maistre and the origins of fascism’, in: idem, The crooked timer of humanity, 127. 37 I. Berlin, ‘introduction’, in: R. Lebrun ed., Joseph de Maistre. Considerations on France (Cambridge 1994), xxxii. 38 Berlin, ‘Joseph de Maistre’, 159. 39 ‘In comparison with his progressive contemporaries he [Maistre] is really ultramodern, born not so much after as before his time.’: I. Berlin, ‘introduction’, xiii. 40 R. Triomphe, Joseph de Maistre. Étude sur la vie et sur la doctrine d’un matérialiste mytique (Génève 1968). op eerdere congressen en ouder onderzoek van onder meer Lebrun zelf.41 C. Armenteros en R.A. Lebrun ed., Joseph de Maistre and the legacy of Enlightenment (Oxford 2011) Het doel van Joseph de Maistre and the legacy of Enlightenment (2011), één van de maar liefst drie bundels die voortkwamen uit dit congres, is de relatie tussen Maistre, de Verlichting en de contraverlichting opnieuw te onderzoeken. 42 Onderwerpen die in de 41 Zie voor een (misschien niet geheel onpartijdig) overzicht van de naoorlogse historiografie over Maistre: C. Armenteros en R.A. Lebrun, ‘Introduction’, in: idem ed., Joseph de Maistre and the legacy of Enlightenment (Oxford 2011) 8-13. Oudere werken van Lebrun die ook de erfenis van de Verlichting in het denken van Maistre benadrukken zijn: R.A. Lebrun, Throne and altar. The political and religious thought of Joseph de Maistre (Ottawa 1965); idem, Joseph de Maistre. An intellectual militant (Montreal 1988); idem id., Joseph de Maistre’s life, thought and influence. Selected studies (Montreal 2001). Lebrun maakt deel uit van de groep wetenschappers die in de jaren 1970 probeerde de Maistre-studies nieuw leven in te blazen door de oprichting van de ‘Société des amis de Joseph et Xavier Maistre’ en het bijbehorende tijdschrift Revue des études maistriennes. 42 Armenteros en Lebrun ed., Maistre and Enlightenment; idem, Joseph de Maistre and his European Readers. From Friedrich von Gentz to Isaiah Berlin. (Leiden VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 222 door een keur aan Maistrespecialisten geschreven artikelen aan de orde komen zijn onder meer Maistres idee van het genie, zijn beeld van de Amerikaanse indianenstammen, eindtijdverwachtingen en het kwaad in zijn geschriften en de invloed van neoplatonisme op zijn werk. Anders dan Berlin definiëren de samenstellers van de bundel de contraverlichting als een ‘plural phenomenon that thrived both within and in the fringes of the Enlightenment’, kortom als een deelaspect van de Verlichting in plaats van als een denkwereld buiten de Verlichting. Maistre was volgens de samenstellers een late vertegenwoordiger van de katholieke Verlichting van de vroege achttiende eeuw, zoals geïnterpreteerd in het hierboven besproken boek van Jeffrey Burson. Het enfant terrible onder de philosophes, JeanJacques Rousseau, was voor Maistre (zoals voor vele andere antiverlichte auteurs tot ver in de Franse revolutie) zowel een ideologische tegenstander als een belangrijke inspiratiebron.43 Maistre gebruikte verlichte argumenten om de Verlichting met eigen middelen te bestrijden en de katholieke godsdienst te verdedigen. Veel concepten die doorgaans met de Verlichting geassocieerd worden – en Boston 2011); C. Armenteros en R. Lebrun ed., The new enfant du siècle. Joseph de Maistre as a writer (St. Andrews 2010) De als derde genoemde bundel is digitaal uitgegeven en heeft vooral betrekking op de literaire aspecten van het werk van Maistre. Juist de samenhang tussen literaire vorm en politiek denken is bij Maistre van groot belang, zo wordt beargumenteerd in verschillende artikelen in deze bundel. 43 Zie voor Rousseau als antiverlichter: G. Garrard, Rousseau’s Counter-Enlightenment. A republican critique of the philosophes (New York 2003); idem, ‘Rousseau, Maistre and the Counter-Enlightenment’, History of Political Thought 15 (1994) 97-120; idem, Counter-Enlightenments from the eighteenth century to the present (2005). Zie voor de verering van Rousseau als held van de katholieke orthodoxie: McMahon, Enemies, 34-35, 51-52, 99. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting rede, vrijheid en vooruitgang – zijn volgens de auteurs uit de bundel ook bij Maistre te vinden, alleen plaatste hij ze in een katholiek kader. Zo zou de rede voor Maistre een belangrijk instrument zijn geweest om de natuur te doorgronden, mits deze geplaatst werd in de christelijke traditie. Tegelijkertijd bestreed Maistre de philosophie, die hij hoogmoed en gebrek aan moraliteit verweet: ‘[Catholic] Tradition and Enlightenment thus met, attacked and formed each other in the pages of Maistre’s work’, zo vatten de samenstellers de strekking van hun bundel samen. 44 De tweede bundel die voortkomt uit dit congres, Joseph de Maistre and his European readers. From Friedrich von Gentz to Isaiah Berlin (2011), heeft eveneens expliciet tot doel het bestaande beeld van Maistre te corrigeren. Ten onrechte wordt de auteur volgens de samenstellers beschouwd als een rechtse nationalist en als een van de geestelijk vaders van het Vichy-regime: Maistre maakte juist deel uit van de kosmopolitische wereld van katholieke verlichters en voor de Revolutie gevluchte ballingen. Hij was eerder een Europeaan die zich loyaal toonde aan het Huis van Sardinië dan een verdediger van enige nationale gedachte, en niet toevallig werd hij daarom juist ook weinig gelezen in het Italië van de negentiende eeuw. Ook zou het alleenrecht op het gedachtengoed van Maistre ten onrechte zijn geclaimd door de rechtse politieke traditie. Het felle antirevolutionaire pamflet Considérations sur la France heeft volgens de samenstellers de beeldvorming van Maistre bepaald ten koste van latere werken als Du Pape, die kritischer staan ten aanzien van de koninklijke macht en het belang van vrijheid benadrukken. De 44 Armenteros en Lebrun ed., Maistre and Enlightenment, 7. 223 Lok auteurs van de bundel willen duidelijk maken dat Maistre invloed heeft gehad op een breed scala van linkse, centristische en rechtse denkers, variërend van Auguste Comte tot Herbert Marcuse en Walter Benjamin. Een van de interessante conclusies is dat het werk van Maistre aanvankelijk juist niet zo goed lag bij diegenen die men als zijn natuurlijke achterban zou verwachten, de Franse ultraroyalisten van het Restauratietijdperk (1814-1830), onder meer als gevolg van zijn kritiek op de politiek van de Europese koningen na de revolutie en zijn idee dat de revolutie uiteindelijk voortkwam uit het optreden van de voorzienigheid. Aan het einde van de negentiende eeuw werden Maistres ideeën echter ingelijfd – en daarmee ook vervormd – door de rechtse critici van de Derde Republiek, om na de Tweede Wereldoorlog in diskrediet te raken. C. Armenteros en R.A. Lebrun ed., Joseph de Maistre and his European Readers. From Friedrich von Gentz to Isaiah Berlin (Leiden en Boston 2011) In hoeverre overtuigt deze poging tot revisie van ons beeld van deze cruciale figuur in Berlins contraverlichting? De auteurs van de twee bundels slagen er zeker in te laten zien dat het beeld van Maistre als zuivere reactionair en protofascist veel te eenzijdig is en dat zijn denken veel complexer, minder grijpbaar en vooral ook spannender is dan eerder aangenomen in kritische of apologetische werken. Ook demonstreren zij met de casus Maistre eens te meer dat de relatie tussen Verlichting en antiverlichting veel ingewikkelder en minder eenduidig is dan Berlin voor ogen had. De samenstellers werpen interessante vragen op die ook gesteld kunnen worden voor andere auteurs die doorgaans als reactionair worden geclassificeerd. In hoeverre kan Joseph de Maistre bijvoorbeeld vergeleken worden met de Nederlandse antirevolutionair Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876)? Ook Groen bedient zich in zijn magnum opus Ongeloof en Revolutie (1847) van de niet-Bijbelse, seculiere geschiedenis van Europa om de verlicht-revolutionaire erfenis die hij als ‘ongeloof’ typeerde te bestrijden.45 Ik constateer echter ook dat niet alle artikelen die in de bundels zijn opgenomen het beeld van de ‘verlichte Maistre’ evenzeer ondersteunen. Sommige auteurs betogen juist precies het tegenovergestelde en benadrukken het antimoderne en Middeleeuws-christelijke karakter van Maistres denken. 46 Vooral overtuigend vind ik de 45 G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. Eene reeks van historische voorlezingen (Leiden 1847); Lok, ‘Eeuw van Ongeloof’. 46 Zo stelt bijvoorbeeld Douglas Hedly in zijn bijdrage dat ‘Maistre, I suggest, should not be viewed as a specifically modern figure, but as a Christian thinker in the great tradition of the Christian metaphysics’: ‘Enigmatic images of an invisible world. Sacrifice, suffering and theodicy in Joseph de Maistre’, in: Armenteros en Lebrun ed., Maistre and Enlightenment, 144. Andere auteurs laten dan weer op fascinerende wijze zien hoe Maistre via het Alexandrijnse neoplatonisme van de VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 224 plaatsing van Maistre in een kosmopolitische en Europese postrevolutionaire context. Te vaak wordt kosmopolitisme verbonden met verlichte liberalen, terwijl het eveneens karakteristiek is voor de contrarevolutionaire wereld van adellijke émigrés aan het begin van de negentiende eeuw. Wel overdrijven de auteurs soms in hun enthousiaste pogingen om Maistres invloed op de Europese intellectuele geschiedenis aan te tonen. Zo gaat het beslist te ver om Maistre medeverantwoordelijk te maken voor de Russische revolutie van 1917. Ook dreigt onder al het revisionistische geweld nu de rechtse en conservatieve intellectuele erfenis van Maistre ondergesneeuwd te raken, en waar Maistre eerder opnieuw werd ‘uitgevonden’ door rechtse denkers, lijkt nu het tegenovergestelde te gebeuren. 47 In hun streven om het bestaande beeld te corrigeren schieten de auteurs op sommige punten door. Zo wordt er wel erg veel nadruk gelegd op de verlichte en liberale zijde van Maistre en de ‘normaliteit’ van zijn denken (‘Maistre was like nearly everybody else’, aldus Armenteros48). Het concept Verlichting wordt door de auteurs opgerekt en van een sterke christelijke dimensie voorzien. Zo is de typering van de Verlichting als ‘de eerstgeborene van de christelijke theologie’ 49 wellicht evenzeer eenzijdig als de puur seculiere opvatting vroegchristelijke kerkvader Origenes gebruikmaakte van de taal van het verlichte deïsme: A.E. Barbeau, ‘The Savoyard philosopher. Deist or neoplatonist?’ en P. Barthelet, ‘The Cambridge Platonists mirrored by Joseph de Maistre’, in Armenteros en Lebrun ed., Maistre and Enlightenment, resp. 161-190 en 67-78. 47 Zie voor deze kritiek ook de recensie van Steven Kale in H-France Review 12 (Juli 2012). 48 Aldus Carolina Armenteros: European Readers, 267. 49 Armenteros en Lebrun ed., Maistre and Enlightenment, 6. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting van de Verlichting zoals gepropageerd door Peter Gay. De vraag is wat Maistre er zelf van zou vinden om bijna twee eeuwen na zijn dood als afgeschilderd te worden als volbloed erfgenaam van de verlichte philosophie. Een minder strijdvaardige aanpak zou misschien meer effect hebben gesorteerd – al was zij dan misschien ook minder in overstemming geweest met het temperament van de Savoiaardse denker zelf. Maistre als historisch denker Carolina Armenteros’ revisionistische beeld van Joseph de Maistre keert ook terug in haar mooie boek The French idea of history. Joseph de Maistre and his heirs, 17941854 (2011), een bewerking van de dissertatie die zij in 2004 verdedigde aan de Universiteit van Cambridge. In dit boek analyseert Armenteros de ontwikkeling van het historisch denken van Maistre in zijn verschillende geschriften en de erfenis ervan in Frankrijk gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. Voor Maistre was de menselijke geschiedenis een strijdveld en een wapen om Verlichting en Revolutie mee te bestrijden. In Armenteros’ ogen was Maistre paradoxaal genoeg een vernieuwer – een revolutionair zelfs – in zijn pogingen de orthodoxie te verdedigen. Door middel van zijn speculatieve geschiedfilosofie gaf Maistre betekenis aan de voor hem zeer schokkende gebeurtenissen van de Franse revolutie. Zijn visie op de geschiedenis had een sterk f ilosof isch en theologisch karakter en wijkt daardoor af van de hedendaagse opvatting van geschiedenis en geschiedwetenschap. 225 Lok C. Armenteros, The French idea of history. Joseph de Maistre and his heirs, 1794-1854 (Ithaca 2011) Maistre begreep de geschiedenis van de mensheid als een goddelijke openbaring, zoals zeventiende en achttiende-eeuwse natuuronderzoekers God zochten in de natuurlijke wereld. De menselijke geschiedenis verliep niet willekeurig maar volgens regelmatigheden en oorzakelijkheid, hetgeen volgens Maistre bewees dat God zich manifesteerde in de historie. De mens heeft slechts in beperkte mate inzicht in de goddelijke patronen in de geschiedenis (‘the future is yet never completely knowable in the present’), maar dit inzicht kan toenemen door een goddelijk geïnspireerd gebruik van de rede.50 Net als de achttiendeeeuwse verlichte geschiedschrijvers zag Maistre de geschiedenis als een opeenvolging van tijdperken met verschillende stadia van ontwikkeling. In tegenstelling tot zijn verlichte voorgangers meende hij echter dat de mensheid zich ontwikkelde als gevolg van bloedoffers van onschuldige 50 ‘People can glimpse the universal only in flashes of revelation, invention, discovery – that is, intuitively, nonsystematically, and through the particular.’: C. Armenteros, The French idea of history. Joseph de Maistre and his heirs, 1794-1854 (Ithaca 2011) 103. mensen.51 Deze opvatting had christelijke wortels – het klassieke voorbeeld van ontwikkeling door opoffering was uiteraard de dood van Christus – maar vond daarnaast ook haar oorsprong in mystieke en esoterische tradities. Door deze geschiedvisie kon Maistre hoop putten uit de voor hem zeer schokkende terechtstelling van Lodewijk XVI, die net als bij Christus zou leiden tot een fase van spirituele wedergeboorte.52 De menselijke geschiedenis zou eindigen, profeteerde Maistre, door een spirituele regeneratie van de mensheid in de (nabije) toekomst en een terugkeer tot God.53 In het tweede deel van het boek bespreekt Armenteros de erfgenamen van Maistre. Interessant genoeg ziet zij het historisch denken van Maistre niet zozeer terug in katholieke en conservatieve kringen, maar juist bij positivisten en vroege socialisten als Comte, Saint-Simon, Lamennais, Proudhon en de Franse socioloog Durkheim. Het historisch denken van Maistre ‘stierf’ volgens Armenteros met de dood van het utopisch socialisme na het midden van de negentiende eeuw.54 The French idea of history is waardevol omdat het een nieuw en ander licht werpt op het Franse historisch denken door een unusual suspect als Maistre centraal te stellen. Juist omdat zijn geschiedopvatting een doodlopende weg is gebleken, is Maistre interessant als historiografisch onderzoeksobject. Toch zijn er ook op dit boek een 51 ‘Sacrifice as a historical motor and as a verhicle of eschaton’: Armenteros, French idea, 156. 52 ‘What made Maistre’s theory of violence historically compelling – and consoling to royalists in the political climate of the Restoration – was that it lent the death of the martyr-king Louis XVI (1754-1793) socially progressive powers, integrating it, implicitly, into the larger divine story of cosmic salvation by sacrifice’: Armenteros, French idea, 165. 53 Ibidem, 213. 54 Ibidem, 322-323. VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 226 aantal kritiekpunten te geven. Net als bij de congresbundels kiest Armenteros ook hier voor een polemische aanpak: veel Franse republikeinen zullen ongetwijfeld op de kast gejaagd worden door een boek dat gaat over de in veel Franse ogen reactionaire Joseph de Maistre – die bovendien niet eens een Fransman was – maar dat als titel The French idea of history heeft meegekregen. Belangrijker is evenwel dat Armenteros haar claim dat de Franse contrarevolutie in het algemeen en Maistre in het bijzonder de eigenlijke schakel vormde tussen de achttiende-eeuwse filosofische geschiedschrijving en de ‘moderne’ negentiende-eeuwse geschiedschrijving niet waar maakt.55 De verhouding van Maistre tot liberale en gematigd conservatieve historici als François Guizot (1787-1874), Prosper de Barante (1782-1866), Adolphe Thiers (1897-1877) en Charles de Rémusat (1797-1875) wordt nauwelijks behandeld, wat des te merkwaardiger is omdat er de laatste jaren juist veel over hen is geschreven.56 Hierdoor is moeilijk in te schatten welke plaats Maistre nu eigenlijk inneemt in de evolutie van het Franse historisch denken na de Franse Revolutie. Niettemin is The French idea of history een uitdagend boek, een intellectuele tour de force met een origineel verhaal. 55 Ibidem, 4. 56 Zie voor het meer liberaal georiënteerde historische denken in Frankrijk aan het begin van de negentiende eeuw bijvoorbeeld: C. Crossly, ‘History as a principle of legitimation in France (1820-48)’, in: S. Berger, M. Donovan en K. Passmore ed., Writing national histories. Western Europe since 1800 (London en New York 1999) 49-56; S. Mellon, The political uses of history (Stanford 1958); D.R. Kelley, historians and the law in post-revolutionary France (Princeton 1984); J. Tollebeek, De illusionisten. Geschiedenis en cultuur in de Franse romantiek (Leuven 2000); A. de Dijn, French political thought from Montesquieu to Tocqueville. Liberty in a levelled society? (Cambridge 2008); J.K. Burton, Napoleon and Clio (Durham 1978). TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting Niet alle kritiek op het werk van Isaiah Berlin is per definitie een verbetering. Dit blijkt na lezing van het boek The ­Anti-Enlightenment tradition (2010) van Zeev Sternhell.57 Deze Israëlische politicoloog en intellectueel is een eminence grise op het gebied van de geschiedenis van het Franse rechtse denken, die eerder onder meer mooie studies schreef over de Franse nationalistische denker Maurice Barrès en over het Franse rechtse denken aan het begin van de twintigste eeuw.58 In het hier besproken boek heeft hij zich ten doel gesteld voor eens en voor altijd af te rekenen met Berlins stelling dat de Verlichting een belangrijke bron vormde voor het twintigsteeeuwse Europese totalitarianisme en dat de antiverlichte traditie van Vico, Herder, Hamann en tot op zekere hoogte Maistre juist moeten worden beschouwd als het liberale pluralistische alternatief voor het verlichte absolute waarheidsdenken. Voor Sternhell is het juist de antiverlichte traditie die verantwoordelijk moet worden gehouden voor de verschrikkingen van de afgelopen eeuw: ‘Antirationalism, relativism and nationalism, those three immutable pillars of the war against the Enlightenment and the principles of the French Revolution, always had the same function: that of sustaining the campaign against humanism, the much derided universal values and, finally, democracy.’59 Sternhell traceert deze traditie van de achttiende eeuw tot en met de Koude Oorlog, zonder daarbij te spreken over de Tweede Wereldoorlog en de plaats van het nazisme in de 57 Z. Sternhell, The Anti-Enlightenment tradition, vert. David Maisel (New Haven en Londen 2010). 58 Z. Sternhell, Maurice Barrès et le nationalisme français (Parijs 1985) ; idem, La droite révolutionnaire, 18851914. Les origines françaises du fascisme (Parijs 2000). 59Sternhell, The Anti-Enlightenment tradition, 16 [mijn cursivering]. 227 Lok antiverlichte traditie, de witte olifant waar dit boek juist om schijnt te draaien. Hoewel het boek veel goeds bevat, kunnen Sternhell grotendeels dezelfde verwijten worden gemaakt als zijn grote Nemesis. Sternhells analyse heeft een onverbloemde politieke agenda, maar erger is dat hij Verlichting en antiverlichting ziet als twee onveranderlijke (‘immutable’) elkaar bestrijdende tradities, met als slagveld de Europese intellectuele geschiedenis van de afgelopen drie eeuwen.60 Hoewel Sternhell zijn boek bedoelde als aanval op Berlin, is het veeleer een onfortuinlijke terugkeer naar diens essentialisme, die geen navolging verdient. De publicaties van de Britse filosoof Isaiah Berlin zijn nog altijd van groot belang omdat zij de anti- of contraverlichting als een belangrijk historisch fenomeen onder de aandacht hebben gebracht. De besproken boeken van McMahon, Armenteros, Lebrun en Burson bouwen deels voort op Berlins ‘moderne’ interpretatie van de contraverlichting, maar bieden daarnaast in vier opzichten een cruciale correctie op zijn werk. Allereerst maken de recente publicaties duidelijk dat Verlichting en antiverlichting in Frankrijk geen strikt gescheiden denkwerelden vormen, maar op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. Zeker in de vroege achttiende eeuw probeerden bijvoorbeeld Jezuïeten de nieuwe wetenschappelijke inzichten op natuur- maar ook op historisch gebied te integreren in de katholieke geloofsleer en maakte de Sorbonne deel uit van de verlichte communicatiegemeenschap van de vroege achttiende eeuw. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstaan een zelfbewustere philosophie en antiphilosophie, maar het voorbeeld van Maistre maakt duidelijk dat er tot in de negentiende eeuw onverwachte dwarsverbanden zijn tussen Verlichting en verlichtingskritiek en dat beide denkwerelden nooit helemaal van elkaar te scheiden zijn. Zo spelen begrippen als ‘vrijheid’, ‘rede’ en ‘vooruitgang’ in de menselijke geschiedenis, die doorgaans bij uitstek met het verlichte denken geassocieerd worden, ook een belangrijke rol bij diverse antiverlichte publicisten. Maistre trachtte gebruik te maken van verlichte denkbeelden om de Verlichting met eigen middelen te kunnen verslaan. Ten tweede wordt eens te meer duidelijk dat de historische categorieën Verlichting en antiverlichting werden geconstrueerd in de achttiende eeuw zelf.61 Philosophes gebruikten de censuur van de katholieke kerk om hun ideeën voor het voetlicht te brengen. McMahon heeft beschreven hoe belangrijk juist de antiphilosophes en later de contrarevolutionairen zijn geweest voor het ontstaan van het beeld van de achttiende eeuw als eeuw van Verlichting en Revolutie.62 De besproken studies maken duidelijk dat Verlichting en antiverlichting geen neutrale begrippen zijn, maar dat ze het product zijn van eigentijdse beeldvorming en polarisering. Zoals Darrin McMahon stelt: ‘to understand the 60 ‘The great enemies of the Enlightenment were not mistaken: it is enough to compare the view of man of Rousseau, Voltaire, Fontenelle, and Lessing with that of Burke, Herder, Taine de Maistre and Spengler to see the gulf that existed between the Enlightenment and its enemies.’: Sternhell, Anti-Enlightenment tradition, 428. 61 Zo geeft bijvoorbeeld de Amerikaanse historicus Dan Edelstein geen essentialistische definitie van Verlichting, maar ziet hij de Verlichting als een ‘narrative’ en een ‘sense of historical development’: Edelstein, Enlightenment, 7-18. 62 Zie ook: Lok, ‘Eeuw van ongeloof’. Besluit: antiverlichting en Verlichting VOL. 127, NO. 2, 2014, ‘ALLES IS VERLICHT’ 228 French Counter-Enlightenment, then, is to begin to understand a movement with tremendous international impact, as well as to help understand the Enlightenment itself. For surely any evaluation of the Enlightenment’s character – indeed, its very definition – cannot be complete without an appraisal of those who opposed it in a contemporary context.’63 Armenteros en Lebrun laten, ten derde, aan de hand van het voorbeeld van Maistre goed zien hoe complexe auteurs in later eeuwen toegeëigend en vervormd zijn door bepaalde politieke stromingen. Een meerduidige auteur als Maistre werd bijvoorbeeld door latere generaties gereduceerd tot ‘reactionair’. Wanneer er een rechte lijn getrokken wordt van denkers als Burke, Herder en Maistre naar de twintigste en eenentwintigste eeuw, gebeurt dit doorgaans door intellectuelen met een politieke agenda en politieke wetenschappers zonder historische interesse, en zegt dit weinig over de eeuwen waarin die denkers leefden. Ook als er op een hoog en ahistorisch abstractieniveau wellicht overeenkomsten te vinden zijn, moet het nog steeds levende idee van een tijdloze contraverlichting toch als fictie beschouwd worden. Ten vierde vestigen de besproken boeken de aandacht op het tot voor kort onvoldoende onderkende belang van Frankrijk in het Europese antiverlichte denken, en geven zij daarmee tegenwicht aan Berlins meer Duits (en Brits) georiënteerde contraverlichting. De vraag rijst in welke mate de Franse antiverlichte ideeën elders werden overgenomen en toegeëigend. In navolging van Porter en Teich doen verlichtingshistorici al drie decennia onderzoek naar het nationale en regionale karakter van Ver63McMahon, Enemies, 11. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS Vijanden van de Verlichting lichtingen.64 Maar in hoeverre kan worden gesproken van verschillende nationale ántiverlichtingen? Welke vormen nam de dialectiek tussen Verlichting en antiverlichting bijvoorbeeld in Nederland aan?65 Het standaardbeeld is dat Europese antiverlichte en conservatieve denkers zich juist afzetten tegen het verlichte universalisme en zich beriepen op nationale tradities. Maar zoals de casus van Maistre suggereert, moet dit beeld wellicht gecorrigeerd worden en bestond er ook een antiverlicht internationalisme. Over de auteur Matthijs Lok doceert moderne Europese geschiedenis bij de opleiding Europese studies van de Universiteit van Amsterdam. In 2009 promoveerde hij op Windvanen. Napoleontische bestuurders in de Nederlandse en Franse Restauratie 1813-1820 (Amsterdam 2009). Momenteel doet hij onder meer onderzoek naar politieke herinneringen en historisch denken in de achttiende en de negentiende eeuw, Europees- en transnationaal conservatisme en het idee van Europa rond 1800. Lok is redactielid van de Achttiende eeuw en bestuurslid van de Negentiende eeuw. 64 R. Porter en M. Teich ed., The Enlightenment in national context (Cambridge 1981). 65 Er bestaan natuurlijk wel talrijke publicaties over individuele schrijvers als Willem Bilderdijk, Isaac da Costa en Guillaume Groen van Prinsterer, maar er is zover ik weet geen systematische studie van de Nederlandse antiverlichting in de achttiende en negentiende eeuw. Zie voor Bilderdijk: J. van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum 1998); voor Groen: J. Bijl, Een Europese antirevolutionair. Het Europabeeld van Groen van Prinsterer in tekst en context (Amsterdam 2011).