HOOFDSTUK 1 PARAGRAAF 1 : Het begin van de Opstand Staatsvorming en centralisatie Vanaf 1543 was Karel V landsheer van alle zeventien Nederlandse gewesten, die daarmee voor het eerst onder één heer verenigd waren. Vanouds bestuurden de gewesten grotendeels zichzelf, maar Karel probeerde een meer centraal bestuur in te stellen met regels die in alle gewesten gelijk waren. De gewesten en steden wilden echter vasthouden aan hun privileges, rechten en vrijheden die ze in de middeleeuwen hadden gekregen in ruil voor het betalen van belastingen. Door de bloei van handel en nijverheid in de 15e en 16e eeuw werd de Nederlandse stedelijke burgerij steeds sterker. Karel was van de rijke burgerij afhankelijk, de steden leverden namelijk geld op voor de oorlogen die hij voerde. Hij beloofde daarom ook de privileges te respecteren. Toch werden sommige privileges door het centralisatiebeleid bedreigd. Vooral de strengheid waarmee Karel het protestantisme bestreed, werd gezien als een aantasting van de privileges. Luther Toen Karel V keizer van Duitsland werd, was Luther daar net begonnen met de Reformatie. Luther had felle kritiek op de rooms­katholieke kerk: ­ Ergerde zich aan de rijkdom en macht van de kerk ­ Ergerde zich aan de zelfgemaakte wetten en regels van de kerk (bijv. het celibaat) De kerk vond dat zij kon vertellen wat Gods bedoelingen waren en bepaalde wat mensen moesten geloven. Ook vergaven priesters zonden en verkochten ze aflaten, volgens Luther had dat niks met het ware christendom te maken. Hij meende dat: ­ Alleen God zonden kon vergeven ­ Mensen alleen in de hemel kunnen komen door hun geloof en Gods genade Het ware geloof en de bedoelingen van God waren alleen te kennen uit de Bijbel, daarom moest volgens Luther de Bijbel voor iedereen te lezen zijn. De kerk probeerden de afwijkende opvattingen van Luther te onderdrukken, maar zijn opvattingen werden al verspreid via gedrukte boeken en pamfletten en kreeg hij steun van een aantal Duitse vorsten. Karel V legde zich hier niet bij neer, samen met katholieke vorsten voerde hij jarenlang oorlog tegen protestantse vorsten. In 1555 in de Vrede van Augsburg w erd de afspraak ‘wiens gebied, diens godsdienst’ gemaakt. De inquisitie Ook in de Nederlanden kreeg Luther volgelingen, maar hier waren geen vorsten die de protestanten konden beschermen. Karel trad hard op tegen de protestanten, zo stelde hij een inquisitie in. Een rechtbank die ketters moest opsporen en berechten. Honderden ketters/protestanten werden verbrand, echter lukte het niet ze uit te roeien. Adellijke en stedelijke bestuurders hadden moeite met de inquisitie. Ze zagen het ook als aantasting van privileges (mensen konden volgens die privileges alleen door hun stedelijke, gewestelijke of adellijke plattelandsrechtsbank worden berecht). Karel meende dat hij privileges mocht aantasten wanneer hij dat nodig vond. Calvinisten Onder Karels zoon Filips II leidde het meningsverschil over de manier waarop de overheid moest reageren op het protestantisme tot de Nederlandse Opstand. Margareth van Parma nam het in 1559 over, en werd benoemd tot landvoogdes van de Nederlanden. Onder haar begon de leer van Calvijn zich te verbreiden in de Nederlanden. Calvijn was veel met Luther eens, maar dacht anders over de overheid. Luther vond dat gelovigen altijd de overheid moesten gehoorzamen terwijl Calvijn vond dat gelovigen zo nodig zonder toestemming van de overheid kerken moesten vormen en desnoods tegen een ‘goddeloze’ overheid in opstand moesten komen. De harde aanpak van ketters ging gewoon door, in 1565 vroegen de Nederlandse edelen om een minder hard aan te pakken. De belangrijkste edelman, Willem van Oranje, vroeg zelfs meerdere geloven toe te staan. Deze verzoeken werd niet ingewilligd. In 1566 kwam de lage adel in actie, zo’n vierhonderd edelen trokken naar het paleis van Margaretha en vroegen d.m.v. een ‘smeekschrift’ de kettervervolging te staken. Margaretha willigde dit verzoek voorlopig wel in. Dat had een onverwacht vervolg: calvinisten dachten dat ze nu hun gang konden gaan, zo gingen ze bijvoorbeeld hagenpreken geven met als gevolg de Beeldenstorm. Alva Filips reageerde woedend op de Beeldenstorm. Hij gaf de adel de schuld, benoemde de Spaanse hertog van Alva tot landvoogd en stuurde hem met een groot leger naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Alva stelde een speciale rechtbank in, de Raad van Beroerten, die de schuldigen moest straffen. Zelfs twee edelen werden gestraft/onthoofd, omdat ze te weinig zouden hebben gedaan tegen de ketters. Willem van Oranje, die ook gevlucht was, riep vanuit Duitsland op tot verzet. In 1568 viel hij de Nederlanden binnen, deze invasie mislukte. De onrust in Nederland nam toe, en op 1 april 1572 namen de watergeuzen toevallig Den Briel in, toen gingen steeds meer Hollandse en Zeeuwse steden zich bij de opstand aansluiten. In juli 1572 hielden de Hollandse steden een Staten vergadering waarin ze Oranje uitriepen tot hun leider en opnieuw tot stadhouder benoemden. HOOFDSTUK 1 PARAGRAAF 2 : Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek? Burgeroorlog Alva trok in 1572 Holland in om de opstandige steden tot overgave te dwingen. Het leger van Alva was veel sterker dan die van Oranje. Echter, kreeg Alva ook te maken met de geuzen en de schutterijen van de opstandige steden. Er ontstond een burgeroorlog, omdat Alva de Opstand niet snel neer kon halen. Daarin keerden de opstandelingen zich tegen: ­ Het Spaanse leger ­ Bestuurders die Filips II trouw bleven ­ Katholieke geestelijken Oranje wilden gelijke rechten voor protestant en katholiek, maar daar kwam niets van terecht. Geuzen bezetten steeds weer katholieke kerken en vielen priesters lastig. In 1573 verboden de Hollandse staten de katholieke kerk, omdat ze volgens hen de vijand steunden. Om toch zo veel mogelijk steun te krijgen, koos Oranje niet voor godsdienstige maar voor nationale propaganda. Hij riep Nederlanders op hun vaderland te beschermen tegen ‘vreemde’ Spaanse troepen, hij bleef officieel wel trouw aan Filips II . Volgens zijn propaganda verzette hij zich alleen tegen Alva en zijn ‘slechte adviseurs’. Dat was slim, want velen vonden een openlijke opstand tegen hun wettige heer te ver gaan. De Pacificatie van Gent Terwijl de Spanjaarden vergeefs probeerden Holland en Zeeland onder controle te krijgen, kregen ze steeds grotere financiële problemen. Soldaten kregen maandenlang geen soldij, daardoor braken muiterijen uit. Uiteindelijk werd het zo erg dat de zuidelijke gewesten de soldaten van hun vorst Filips II tot vijand verklaarden en in Gent vredesbesprekingen begonnen met Oranje, deze onderhandelingen leidden in 1576 tot de Pacificatie van Gent . Ze spraken samen met Holland en Zeeland af: ­ Dat ze samen de Spaanse troepen uit de Nederlanden zouden verdrijven. ­ Dat er gewetensvrijheid zou komen ­ Dat de godsdienstige situatie zou blijven als hij was: Holland/Zeeland protestants, rest van de gewesten katholiek De andere gewesten die zich aansloten bij de Opstand, wilden wel de katholieke kerk behouden. Dat bleek niet te lukken. Radicale calvinisten namen al snel Gent over en daarna Antwerpen en Brugge. Unie van Utrecht Uit angst voor calvinistische overheersing waren katholieke bestuurders in het zuiden bereid vrede te sluiten met de koning ( Unie van Atrecht ). Hetzelfde jaar sloten de noordelijke (protestante) gewesten zich aaneen in de Unie van Utrecht . De leden van de Unie van Utrecht spraken af zelfstandig te blijven, maar militair samen te werken. Ook zou er hier gewetensvrijheid plaatsvinden. De Unie werd al snel een calvinistisch verbond, ookal werd afgesproken dat ieder gewest hun geloofszaken zelf zou regelen. De breuk tussen Filips II en de opstandige werd definitief toen de koning in 1580 Oranje vogelvrij verklaarde. De Republiek Na de afzetting van Filips kregen de opstandige gewesten het moeilijk: ­ Filips stopte oorlog tegen Turken, had meer geld voor oorlog tegen de Nederlanden Parma rukte op in Brabant en Vlaanderen, waar de ene na de andere stad zich moest overgeven. Hij heroverde ook delen van Noord­ en Oost­Nederland, na de moord op Oranje kreeg Parma ook Antwerpen in handen. De situatie van de opstandige gewesten leek hopeloos. Ze vroegen aan de Engelse koningin hun staatshoofd te worden, dat wilde ze niet. Wel wilde ze na de val van Antwerpen geld en troepen leveren, hierdoor hielden de gewesten stand. Uiteindelijk besloten de gewesten dat ze geen vorst nodig hadden. Ze richten De Republiek der Verenigde Nederlanden . De Republiek bestond toen alleen maar uit Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland. Later, in 1598, wist de Republiek Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland te heroveren. De Republiek kon in de aanval gaan, omdat Filips II opnieuw op te veel fronten vocht. In 1596 wilde Filips opnieuw ook Engeland aanvallen. Elisabeth sloot daarop met de Franse koning en de Republiek een bondgenootschap tegen Spanje. Daarmee waren Engeland en Frankrijk de eerste landen die de onafhankelijkheid van de Republiek erkenden. Bij de Vrede van Münster werd de internationale erkenning algemeen. HOOFDSTUK 1 PARAGRAAF 3 : Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw? Een unie van staatjes De Republiek was een unie van zeven zelfstandige gewesten. De soevereiniteit in elk gewest was in handen van de Staten­Generaal. In Holland en Zeeland overheersten de steden. In de oostelijke gewesten waren adel en steden even sterk. De bestuurders werden regenten genoemd. De Staten­Generaal De Republiek had ook centrale instellingen, waarvan de Staten­Generaal het belangrijkst waren, deze waren verantwoordelijk voor de buitenlandse en militaire politiek van de Republiek: ­ Beslisten over oorlog en vrede ­ Onderhielden contacten met buitenland ­ Gingen over de oorlogsvloot van het Staatse leger (leger van de Republiek) De kosten werden opgebracht door de gewesten. Holland nam het meeste hooi op zijn vork en had daardoor ook het meeste invloed. Toch konden alleen beslissingen genomen worden als iedereen ermee instemde. Besluiten duurden hierdoor lang. Lang hielden de Staten­Generaal zich alleen bezig met de oorlog in Spanje, maar later kregen zij meer taken, bijvoorbeeld de VOC. De stadhouder en de landsadvocaat De macht was verdeeld over een groot aantal regenten, maar twee machthebbers staken erbovenuit. In de eerste plaats de stadhouder . Na de dood van Willem van Oranje werd zijn zoon Maurits tot stadhouder benoemd en ook na Maurits kozen de Staten telkens een Oranje als stadhouder. De stadhouder was in dienst van de Staten . Hij : ­ Had het recht in sommige steden regenten te benoemen ­ Was opperbevelhebber van het Staatse leger. De andere machtspersoon was de landsadvocaat of raadspensionaris van Holland. De eerste dertig jaar was dat Johan van Oldenbarnevelt. Ook hij was ambtenaar, net als de stadhouder: hij was als adviseur in dienst van de Hollandse Staten. Hij: ­ Was ook voorzitter van de Staten ­ Vertegenwoordigde Holland in de Staten­Generaal Daardoor werd hij in de praktijk de leider van de Republiek. In de oorlog tegen Spanje werkten Oldenbarnevelt en Maurits goed samen, maar in 1609 kwam aan de oorlog een eind door het Twaalfjarig Bestand . Tijdens dit bestand ontstonden in de Republiek heftige religieuze en politieke tegenstellingen. Het ging onder meer over de vraag hoe streng de calvinistische leer moest zijn en of de oorlog tegen Spanje moest worden hervat. Ook Maurits en Oldenbarnevelt kwamen tegenover elkaar te staan. Maurits steunde de strenge calvinisten en zei dat de oorlog moest worden hervat en in 1621 werd hij dan ook hervat. In 1648 werd de oorlog beëindigd door De Vrede van Münster . Economische groei Holland en Zeeland leden de eerste jaren van de Opstand zwaar onder de oorlog. Maar na 1576 speelde de Tachtigjarige Oorlog zich af buiten Holland en Zeeland. In de Noordelijke Nederlanden begon de Gouden Eeuw. Voor een deel was de Gouden Eeuw een voortzetting van eerdere ontwikkelingen, zoals de handel met het Oostzeegebied. Hollandse kooplieden kochten graan in dat gebied, sloegen het op en verkochten het met winst door aan Spanje en Italië, later noemde ze dit de moedernegotie . Ook was deze Oostzeehandel gunstig voor de landbouw. De meeste boeren in Europa produceerden vooral voor zichzelf en hun heer. In Nederland waren de boeren echter niet afhankelijk van de adel. Door de aanvoer van goedkoop graan uit het Oostzeegebied konden zij zich ook specialiseren. Na de val van Antwerpen Vanaf 1580 profiteerden Holland en Zeeland van de Spaanse veroveringen in Vlaanderen en Brabant. Deze gewesten behoorden tot de rijkste gebieden van Europa. Na de val van Antwerpen kwamen veel kooplieden naar Amsterdam en dus ontwikkelde Amsterdam zich zo weer. Hetzelfde gebeurde met tienduizenden Vlaamse en Brabantse ambachtslieden en textielarbeiders. Hier profiteerden de Hollandse en Zeeuwse steden van ! Economisch beleid Spanje en andere landen werden geregeerd door vorsten en edelen die weinig oog hadden voor handelsbelangen. Ze probeerden voor hun oorlog zoveel mogelijk geld uit de handel te persen. In de Republiek was dit ook zo, maar tegelijkertijd stonden hier ook de handelsbelangen centraal . Regenten hadden nauwe contacten met kooplieden, dat leidde tot slagvaardig optreden, zoals toen bij de oprichting van de VOC in 1602. Vanaf 1595 voeren kooplieden op Azië, alleen in 1600 was de concurrentie al zo erg, dat de Staten­Generaal besloot om al deze concurrerende bedrijven één bedrijf te maken dat monopolie kreeg op de handel in Azië , de VOC. Het einde van de Gouden Eeuw Na de Tachtigjarige Oorlog kwamen Frankrijk en Engeland als grote mogendheden op. Zij bedreigden de positie van de Republiek steeds meer. De Republiek voerde veel oorlogen met Engeland en Frankrijk. Mede door die kostbare oorlogen kwam geleidelijk een eind aan de Gouden Eeuw. HOOFDSTUK 2 PARAGRAAF 1 Het ontstaan van het Duitse keizerrijk Vanaf de tijd van Lodewijk XIV was Frankrijk de machtigste mogendheid op het Europese continent, maar in de loop van de 19e eeuw werd Frankrijk ingehaald door Pruisen: ­ Pruisische bevolking steeg snel, Franse niet ­ Pruisen industrialiseerde sneller dan Frankrijk > hierdoor kon Pruisen snel sterk leger en een sterke wapenindustrie opbouwen Naast Pruisen waren er tientallen andere Duitse staten en staatjes. Duitse nationalisten wilden één grote Duitse staat. Hiervan maakte de Pruisische kanselier Otto von Bismarck goed gebruik. In 1870 wakkerde hij dit nationalisme nog verder aan door een oorlog met Frankrijk uit te lokken. Door het enthousiasme onder de bevolking moesten de andere Duitse staten wel meevechten. Frankrijk werd verpletterend verslagen. Terwijl het Duitse leger Parijs omsingeld hield, liet Bismarck de Duitse vorsten naar Versailles komen. Hier riepen ze op 18 januari 1871 het Duitse keizerrijk uit en kroonden ze de koning van Pruisen tot keizer Wilhelm I Duitsland onder Bismarck De Frans­Duitse oorlog maakte duidelijk dat er een eind was gekomen aan het Franse overwicht op het Europese continent. Het Duitse keizerrijk was politiek, economisch en militair de sterkste mogenheid. Maar het was niet sterker dan de andere mogendheden samen : Frankrijk, Oostenrijk­Hongarije en Rusland. Bismarck wilde daarom ook geen verdere uitbreiding van Duitsland, hij was zich bewust van de kracht van de andere mogenheden. Dit is ook waarom hij een voorzichtig buitenlands beleid voerde. Hij was vooral bang dat Frankrijk een bondgenootschap zou sluiten met een van deze landen. Daarom sloot Duitsland allianties met Oostenrijk­Hongarije en Rusland om elkaar te helpen in een oorlog of in ieder geval neutraal te blijven. Duitsland onder Wilhelm II In 1888 overleed Wilhelm I. Zijn kleinzoon Willem II kwam aan de macht, die zette Bismarck in 1890 aan de kant, dit in tegenstelling tot Willem I die Bismarck continu geaccepteerd had. Willem II wilde een groter Duitsland, met meer macht en aanzien. Er ontstond een nieuw tijdperk, met een agressieve buitenlandse politiek van Duitsland. Al snel gebeurde waar Bismarck bang voor was: Rusland en Frankrijk werden bondgenoten. Ook Groot­Brittannië werd tot vijand gemaakt, dit kwam door de Weltpolitik die Duitsland voerde. Het wilde net als Groot­Brittannië een wereldimperium stichten. Militarisme Omdat de Weltpolitik geen succes werd, ging Duitsland zich meer op Europa zelf richten. Extreme nationalisten vonden dat zij zich naar het oosten moest uitbreiden > Drang nach dem Osten . De Duitsers hadden Lebensraum nodig. Duitsland werd een militaristische staat zo langzamerhand. Militairen hadden grote invloed in de politiek en achttienjarige jongens moesten twee jaar naar een kazerne waar ze werden gedrild. Intussen bleef de Duitse economie ook sterk groeien. Door dit alles namen de zorgen van Rusland, Frankrijk en Groot­Brittannië toe, zij zochten dus steeds meer steun bij elkaar. Op Duitsland en Oostenrijk­Hongarije hun beurt voelden zij zich daardoor omsingeld. Duitsland en Oostenrijk waren vooral bang voor Rusland , die zijn invloed naar het westen wilde uitbreiden. De Duitse legerleiding stelde dat oorlog onvermijdelijk was. Ze moesten z.s.m. met Rusland afrekenen voordat het te sterk was, ze waren immers aan het industrialiseren. De Eerste Wereldoorlog In 1914 leidde deze rivaliteit tot WO1. Het werd de eerste totale oorlog uit de geschiedenis, een oorlog waarin de hele maatschappij meevocht. Doordat miljoenen mannen aan het front vochten en achterblijvers werkten in de wapenindustrie, bleef de landbouw achter. Er kwam een tekort aan voedsel, dit leidde weer tot onvrede bij de burgers en de Duitse nederlaag was daarom ook onvermijdelijk. Op 9 november 1918 riepen de sociaaldemocraten vanaf het balkon van de Rijksdag de republiek uit. Een dag later vluchtte de keizer naar Nederland en weer een dag later, op 11 november 1918, werd de wapenstilstand geboren. HOOFDSTUK 2 PARAGRAAF 2 : Nazi­Duitsland 1933­1945 Nazificatie Na Hitlers machtsovername begonnen de nazi’s met de opbouw van een totalitaire staat. Bij deze nazificatie werd gebruik gemaakt van propaganda, censuur en terreur. Er kwam een geheime politie, de Gestapo, die tegenstanders van het regime moest opsporen en uitschakelen. Ook kwam er een minister van Propaganda, geleid door Goebbels. Het propagandaministerie controleerde alle media, liet films maken en verzorgde het bioscoopjournaal evenals de radio­uitzendingen. Om deze media zo goed mogelijk te verspreiden, werd een goedkope radio geproduceerd die alleen binnenlandse zenders kon ontvangen. De propaganda zorgde dat Hitler ongekend populair werd en de nazi’s steeds meer steun kregen. Hitlers regime zorgde ook voor welvaartsgroei, dat maakte hem nog populairder. Bovendien lapte hij het gehate Verdrag van Versailles aan zijn laars. Uitsluiting Hoewel er in 1933 nog nauwelijks politiek verzet was, werden de concentratie kampen vanaf 1935 weer voller. Dit omdat de nazi’s niet alleen tegenstanders oppakten, maar ook mensen oppakten die volgens hen niet pasten in de volksgemeinschaft . Het ging onder meer om Jehova’s getuigen, homoseksuelen, zigeuners en vooral joden. Er kwamen honderden maatregelen die een normaal leven voor hen onmogelijk maakten. Naar een nieuwe oorlog Het economisch herstel van Duitsland kwam voor een groot deel doordat Hitler vanaf 1933 een oorlog voorbereidde. De meeste nieuwe banen ontstonden in de wapenindustrie. Ook daalde de werkloosheid door de herinvoering van militaire dienstplicht. Hitler wilde van Duitsland een wereldmacht maken met absolute heerschappij in Europa. Hitlers uiteindelijke doel was een etnische herschikking waarbij het Germaanse ras zou heersen van de Noordzee tot het Oeralgebergte diep in Rusland. Hitler zei dat Duitsland Lebensraum in het oosten nodig had. Het grootste deel van de Slavische bevolking moest worden vernietigd of worden verwijderd naar Siberie , en een klein deel kon blijven en moesten de Germanen als horigen dienen. Hitler richtte zich in zijn buitenlandse politiek eerst op de inlijving van alle Duitstalige gebieden. De Tweede Wereldoorlog Hitler begin na Tsjecho­Slowakije ook Polen te bedreigen. Hij gokte erop dat Frankrijk en Groot­Brittannië hem opnieuw zijn gang zouden laten gaan. Maar op 3 september 1939, twee dagen nadat Duitsland Polen was binnengevallen, verklaarden zij Duitsland de oorlog. Hitler voorkwam een tweefrontenoorlog doordat hij kort daarvoor afspraken met Stalin had gemaakt. In het geheim hadden ze afspraken gemaakt om Polen te verdelen, mede daardoor kon Duitsland Polen snel verslaan. Hitler overheerste in de zomer van 1940 het Europese continent tot aan de Sovjet­grens. Een tegenvaller was dat Groot­Brittannië doorvocht. Hij had verwacht dat de Britten na de Franse nederlaag vrede zouden sluiten, maar onder leiding van Churchill zetten ze de oorlog voort. Hierdoor kwam er nog een tweefrontenoorlog toen Hitler Stalin binnenviel. Ze drongen diep in Rusland door, maar konden ze niet verslaan. De ommekeer begon begin 1943 toen ze de slag bij Stalingrad verloren. In juni 1944 kwam ook in West­Europa een beslissende doorbraak toen Amerikaanse, Canadese en Britse troepen landden in Normandië. De oorlog eindigde op 8 mei 1845, een paar dagen nadat de Russen Berlijn hadden ingenomen en Hitler zelfmoord had gepleegd. Onder Duitse heerschappij Tijdens de oorlog werden alle landen die Duitsland had verslagen onderworpen aan het naziregime. In Oost­Europa traden ze veel bruter op dan in West­Europa. Ze moesten dwangarbeid uitvoeren en kregen te weinig voedsel. De SS kreeg de opdracht om alle joden en communisten te vernietigen. Achter het front werden ze massaal vermoord. Hitler zei kort na de inval in de Sovjet­Unie dat ook in de rest van Europa de joden moesten worden uitgeroeid. Hij zei dat het hun verdiende straf was omdat ze Duitsland opnieuw in een wereldoorlog stortte.