Hoofdstuk 10 Vermogensmarkt De markt: vraag en aanbod

advertisement
www.JoopLengkeek.nl
Hoofdstuk 10
Vermogensmarkt
De markt: vraag en aanbod
Vermogen:
• geld
• Kapitaal (aandelen, obligaties, leningen (lange termijn))
Vermogen is een ruimer begrip dan geld.
Een banksaldo is ook vermogen.
Een aandeel in een bedrijf is ook vermogen.
Als je nog geld van iemand krijgt is dat ook vermogen.
1
Hoofdstuk 10
De vragers van vermogen
Vraagkant
Wie heeft er vermogen nodig?
• Consumenten.
• De overheid.
• Bedrijven.
• Stichtingen, verenigingen.
2
Hoofdstuk 10
De vragers van vermogen
Een consument heeft geld nodig.
Hoe komt een consument aan geld?
Lenen
• De bank.
• Familie, vrienden, bekenden.
Geld lenen kost geld.
• Rentekosten (interest)
• Soms een afsluitprovisie (eenmalige kosten)
3
Hoofdstuk 10
De vragers van vermogen
De overheid heeft heeft geld nodig.
Hoe komt een overheid aan geld?
Belastingen!
Lenen.
Als de overheid geld leent noemen we dat een staatslening, of ook
wel een staatsobligatie.
Wanneer de lening terugbetaald gaat worden, is van te voren
bepaald, dit noemen we de looptijd.
Maar voor het aflopen van de looptijd kan je de obligatie ook aan
iemand anders verkopen. Dit gebeurt op de effectenbeurs. De
waarde kan zijn toegenomen of afgenomen.
4
Hoofdstuk 10
De vragers van vermogen
Ook een onderneming heeft vermogen nodig.
Hoe komt een onderneming aan geld?
Uit de winst (reserves)
Aandelen (eigen vermogen en voor onbepaalde tijd
(lange termijn en permanent)
Leningen (korte termijn en lange termijn)
Lening van de bank (langdurig of kort)
Leverancierskrediet (zelf later betalen)
Afnemerskrediet (de klant betaalt vooruit)
5
Opgave 1
In les
Hoofdstuk 10
6
Opgave 1
In les
Hoofdstuk 10
7
Hoofdstuk 10
De aanbieders van vermogen
Wie biedt er geld aan?
Institutionele beleggers.
(pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen)
Spaarders.
Beleggingsfondsen.
Ondernemingen.
De overheid (centrale overheid, provincies, gemeenten).
8
Opgave 2
huiswerk
Hoofdstuk 10
A
B
9
Opgave 2
huiswerk
Hoofdstuk 10
A
B
10
Opgave 3
huiswerk
Hoofdstuk 10
A
B
11
Hoofdstuk 10
Geldmarkt en kapitaalmarkt
Geldmarkt
Korte termijn, tijdelijk, looptijd maximaal 1 jaar
Een bedrijf kan een rekening-courantkrediet krijgen van de
bank.
Kapitaalmarkt
Langer termijn, permanent aandelenvermogen, langdurig
tijdelijk vermogen (leningen met een lange looptijd)
12
Hoofdstuk 10
Geldmarkt en kapitaalmarkt
Kapitaalmarkt
Openbaar
Aandelen en (bedrijfs)obligaties.
Voor iedereen toegankelijk, veel geldverschaffers, geen
rechtstreeks contact, rentepercentage meestal iets hoger,
makkelijk te verkopen.
Onderhandse lening
In principe niet verhandelbaar. Niet via de bank maar direct met
een vermogensverschaffer.
Slechts 1 geldverschaffer, rechtstreeks contact, de partijen kennen
elkaar, lagere rente, de partijen zijn afhankelijk van elkaar.
13
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 10
a Wat houdt het marktmechanisme in op de
vermogensmarkt?
Marktmechanisme: Vraag en aanbod
Vraag en aanbod bepalen dus de prijs (rente) die je moet
betalen voor vermogen. Is er meer aanbod dan vraag naar
vermogen , dan gaat de rente omlaag. Of als er minder
aanbod is dan vraag, dan gaat de rente omhoog.
b Wat is het verschil tussen de geldmarkt en de kapitaal
markt?
Op de geldmarkt wordt vermogen voor een korte periode
verhandeld, op de kapitaalmarkt voor een lange periode.
c In welk geval zal een onderneming een langlopende
lening vervroegd aflossen?
Als de rente die ze moeten betalen hoog is t.o.v. de
marktrente en de onderneming het geld niet nodig heeft.
14
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 10
d Verklaar dat rekening-courantkrediet kort vreemd
vermogen is terwijl de onderneming jaar in jaar uit “rood”
kan staan.
De bank kan het rekening-courantkrediet opzeggen. Maar
dat gebeurt niet vaak en het wordt dan ook stilzwijgend
verlengd.
e Wanneer is er sprake van afnemerskrediet?
Als de koper vooruit betaalt. Bijvoorbeeld een abonnement
of verzekering, of de jaarplaatsen op een camping.
f Wat is het criterium tussen de openbare en de
onderhandse kapitaalmarkt?
De openbare kapitaalmarkt is vrij toegankelijk voor
aanbieders van vermogen, de onderhandse kapitaalmarkt
niet.
15
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 10
g Noem 3 verschillen tussen de onderhandse lening en de
obligatielening.
• Bij de onderhandse lening is er rechtstreeks contact
tussen de geldgever en geldlener. Bij de obligatielening
niet.
• Bij de onderhandse lening wordt er onderhandeld over
de voorwaarden. Bij de obligatielening zijn de
voorwaarden vooraf bekend.
• Bij de onderhandse lening is geen bank betrokken, bij de
obligatielening wel. Het is eenvoudiger en meestal
goedkoper.
• Een obligatie kan via de beurs verkocht worden, een
onderhandse lening niet.
16
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 10
h Leg uit dat een obligatiehouder koerswinst maakt als hij
een obligatie te koop aanbiedt die een hoger
rentepercentage heeft dan de marktwaarde.
Een belegger is bereid meer te betalen dan de nominale
waarde (het bedrag wat de obligatiehouder eerder heeft
betaald) omdat de obligatie meer rente geeft. De
obligatiehouder maakt dus winst.
i Wat is een onderhandse emissie van obligaties?
Het is niet openbaar dus niet iedereen kan ze kopen. Wel
institutionele beleggers als pensioenfondsen en
verzekeringsmaatschappijen.
17
Opgave 5
huiswerk
Hoofdstuk 10
a Een onderhandse lening heeft een lange looptijd van
jaren en dit is maar een lening van 4 maanden.
b Een onderhandse lening heeft een hogere opbrengst dan
een spaarrekening.
c Institutionele beleggers (pensioenfondsen en
verzekeringsmaatschappijen)
d Op de aandelen of obligatiemarkt. Hoewel dat voor een
korte periode niet gebruikelijk is.
e Rente opbrengsten (obligaties) of dividend (aandelen)
f Je kan de waarde elke dat vaststellen en ook snel
verkopen.
18
Opgave 6
In les
Hoofdstuk 10
Voordelen van een beleggingsfonds
Minder risico door spreiding over meerdere bedrijven.
Deskundigheid van de fondsbeheerder.
Minder transactie kosten.
Bij een kleine belegging zijn de kosten relatief laag.
In het verleden behaalde resultaten zijn geen garantie voor
de toekomst.
De beleggingsfondsen kiezen altijd een periode uit het
verleden waarin ze goede resultaten hebben behaald.
Ze hebben het niet over het risico.
Bedenk dat het wel degelijk een risico is als je belegd!
19
Hoofdstuk 10
De effectenbeurs
Effecten zijn waardepapieren en dat zijn bijvoorbeeld aandelen,
obligaties, opties en aandelenparticipaties van beleggingsfondsen.
Als je iets wilt kopen of verkopen op de beurs dan noemen we dat een
orde.
De handelaar krijgt daarvoor een vergoeding (commissie)
2 soorten orders
Een limietorde met een minimum (wat je wilt ontvangen bij verkoop of
een maximum (wat je wilt betalen bij aankoop)
Een marketorder of bestensorder waarbij wordt verkocht tegen de
eerstkomende marktprijs.
20
Hoofdstuk 10
De effectenbeurs
Het uitgeven van nieuwe aandelen noemen we een emissie.
De waarde van aandelen wisselt sterk.
Dit wordt veroorzaakt door:
• Bedrijfsresultaten.
• De algemene economische vooruitzichten.
• De rente stand.
21
Hoofdstuk 10
De effectenbeurs
De AEX is de gemiddelde waarde van de aandelen van de 25
belangrijkste aandelen op de Amsterdamse effectenbeurs.
AEX = Amsterdam Exchange Index
22
Hoofdstuk 10
De effectenbeurs
Bij beleggen gaat het altijd om een
afweging van risico en rendement.
Als je veel wilt verdienen moet je risico’s
nemen.
Als je zekerheid wilt moet je niet teveel
risico nemen.
23
Opgave 7
huiswerk
Hoofdstuk 10
24
Opgave 7
huiswerk
Hoofdstuk 10
25
Opgave 8
huiswerk
Hoofdstuk 10
26
Opgave 9
Opgave 10
huiswerk
Hoofdstuk 10
Niet
27
Download