Farmacologie2

advertisement
1
Generische naam/stofnaam


Werking, farmacodynamiek
Farmacokinetiek (zie legenda)
Indicaties
Nevenwerkingen, interacties, CI

Lokaal gebruik in de
oogheelkunde: inductie
van miosis
Gesloten hoek glaucoom
(te nauw kanaal van
Schlemm, pilocarpine of
carbachol in oogdruppels +
koolzuuranhydrase
remmers parenteraal in de
acute situatie)
-


Postoperatief om maag-,
darm- en blaasatonie tegen
te gaan
Bij megacolon om
motiliteit te bevorderen
Bij atone constipatie

Stoppen met roken
Zeer giftig (60mg is dodelijk,
voor sommige niet-rokers kan 4
mg dodelijk zijn)
CI: epilepsie en associatie met
MAO-inhibitor
Inleiding tot de farmacologie en begrippen van farmacokinetiek
Transmissiesystemen in het perifeer en autonoom zenuwstelsel
 Cholinerge transmissiesystemen
 Muscarinereceptoragonisten:
Acetylcholine (ACh)
 Oog: miosis, accommodatie
 Speekselklieren,
nasofarynxklieren en
traanklieren: secretie 
 Longen: secretie,
Pilocarpine (specifieke
bronchoconstrictie
muscarinereceptoragonist)
 Hart: - chronotroop effect,
- dromotroop effect
 GI: secretie maag en
darmen, spiertonus,
Carbachol (zowel muscarine- als
motiliteit, tonus
nicotinereceptoragonist)
sfincters
 Blaas: contractie
fundusspier, relaxatie
sfincter
 Genitaal: erectie
Betanechol (voornamelijk
 BV van huid en
muscarinereceptoragonist)
skeletspieren: lichte
vasodilatatie (door NO)
 CZS: afhankelijk van
doorgankelijkheid van BBB
(voor werking zie tabel blz. 5)
 Nicotinereceptoragonisten:
Nicotine
Depolarisatie thv: ortho- en
parasympathische ganglia,
bijniermerg, NMJ, CZS
Bupropion
Inhibitie re-uptake NA en DA 
antidepressivum (geen
nicotinerecptoragonist)
Varenicline
Partiële agonist van de nicotine
ACh-receptor
TD: oogdruppels
T1/2: Zeer kort (o.a. afgebroken
in plasma door
pseudocholinesterasen)

TD: oogdruppels
T1/2: langer dan Ach
Treedt door BBB (tertiair
amine)
TD: oogdruppels
T1/2: langer dan Ach
TD: per os of s.c.
T1/2: langer dan Ach


TD: kauwgom, inhaler,
tabletten, transdermaal
-

Centrale effecten
-


-
Bronchoconstrictie
(astma!)
Bradycardie
AV-geleidingsstoornissen
2
 Cholinesteraseremmers (anticholinesterasen):
Edrofonium (reversibel thv
 Oog: miosis, accommodatie T1/2: Enkele
anionische plaats)
minuten
 Speekselklieren,
nasofarynxklieren en
traanklieren: secretie 
Neostigmine (reversibel thv
WD: lang
 Longen: secretie,
anionische- en esterase plaats)
bronchoconstrictie
 Hart: - chronotroop effect,
- dromotroop effect
Pyridostigmine (reversibel thv
 GI: secretie maag en
anionische- en esterase plaats)
darmen, spiertonus,
motiliteit, tonus
sfincters
Fysostigmine (reversibel thv
Vd: Treedt door
 Blaas: contractie
esterase plaats)
BBB (tertiair
fundusspier, relaxatie
amine)
sfincter
 NMJ: spierfasciculaties en
spiertrekkingen
 CZS: afhankelijk van
doorgankelijkheid van BBB
(voor werking zie blz. 10 & 11)
Ecothiopaat (irreversibel door
fosforylering op esterase plaats)








Opheffen van het effect van pachycurares
na anesthesie
Diagnose van myasthenia gravis (na
toediening neemt spierkracht toe)
Opheffen van het effect van pachycurares
na anesthesie
Postoperatieve maag-, darm-, blaasatonie
Behandeling van Myasthenia gravis
(+atropine tegen parasympathische
stimulatie)
Opheffen van het effect van pachycurares
na anesthesie
Inductie van miosis bij gesloten hoek
glaucoom (TD: oogdruppels)
Antidotum bij intoxicatie met atropine of
andere anticholinergica met tertiaire
amine structuur)
TD: oogdruppels  Induceren van langdurige miosis bij
(Meerdere
glaucoom
irreversibele
cholinesteraseremmers dringen
door de BBB)
Donezepil, rivastigmine en galantamine bij behandeling van de ziekte van Alzheimer (zie verder)








Bij intoxicatie: verergerde
farmacologische effecten
met verstikking tot gevolg
(zie blz. 12)
Bij intoxicatie: verergerde
farmacologische effecten
met verstikking tot gevolg
(zie blz. 12)
Bronchoconstrictie
(astma!)
Bradycardie
AV-geleidingsstoornissen
Bij intoxicatie: verergerde
farmacologische effecten
met verstikking tot gevolg
(zie blz. 12)
Centrale effecten: angst
zenuwachtigheid, excitatie
(bij intoxicatie: depressie
van ademhalingscentrum
en vasomotorcentrum met
shock, coma en areflexie)
Bij intoxicatie: verergerde
farmacologische effecten
met verstikking tot gevolg
(zie blz. 12)
3

Atropine
Muscarinereceptorblokkers (antimuscarinica, anticholinergica):
 Gladde spieren: relaxatie
(GI motiliteit, mydriase,
accomodatiestoornissen,
bronchoconstrictiereflex,
tonus blaasfundus)
 Sfincters: contractie
 Klieren: speeksel- en
zweetsecretie
 Hart: + chronotroop, +
dromotroop
 maagzuursecretie (matig)
 EZS: GI motiliteit
 erectie
 CZS: geen effecten bij
quarternaire amines
(quarternaire amines
dringen ook minder goed
door in het oog)










Scopolamine
-
Eucatropine
-




Biperideen
Trihexyfenidyl
Tiotropium (relatief specifiek
voor M3)
Methylatropine (quarternaire
amine)
-

-
-
Pre-anesthesie: om bronchussecretie en
salivatie tegen te gaan bij intubatie
Tijdens anesthesie: om vagale reflexen op
het hart (door manipulatie van
ingewanden) tegen te gaan
Na de anesthesie: om de muscarineeffecten van cholinesteraseremmers tegen
te gaan bij het opheffen van pachycurares
Om mydriase te verkrijgen voor
oogonderzoek (nadeel: werkt 2 tot 5
dagen)
Om salivatie tegen te gaan bij heelkundige
ingrepen in de mondholte
Behandeling van extreme bradycardie en
AV-geleidingsstoornissen door
overdreven vagale tonus of bij overdosage
met -blokkers
Behandeling van GI-spasmen, galblaas- en
ureterkolieken
Behandeling van functionele diarree (door
overdreven actie van het parasympathisch
ZS bij bv. stress)
Ziekte van Parkinson (zie verder)
Door D2-receptor blokkers verwekte
extrapyramidale symptomen (zie verder)
Bij intoxicatie met cholinesteraseremmers
Pre-anesthesie (zie boven)
Reisziekte (inhibitie van braakcentrum)
Om mydriase te verkrijgen voor
oogonderzoek (werkt 30 min)
Onderhoudstherapie van COPD
Nevenwerkingen
 Visusstoornissen
 Droge mond
 Indikken van longsecretie
 Tachycardie en palpitaties
 Obstipatie en vertraagde
maaglediging
 Bemoeilijkte mictie
 Potentiestoornissen
 Hyperthermie (vnl bij
kinderen)
 lage dosis atropine  Geen
effect of tekenen van lichte
excitatie, lage/middelhoge
dosis scopolamine 
sedatie en anterograde
amnesie, hoge dosis
atropine of scopolamine 
agitatie en hallucinaties
CI:





Glaucoom (Ab CI)
Zware astma-aanval
Obstipatie (relatieve CI)
Refluxoesophagitis
Prostaathypertrofie (Ab CI)
4
Ipratropium (quarternaire
amine)

Methylscopolamine
(quarternaire amine)
Butylscopolamine (quarternaire
amine)
Propantheline (quarternaire
amine)
Isopropamide (quarternaire
amine)
Pirenzepine (M1 selectief)

Tubocurarine
Atracurium
Pancuronium
Decamethonium
Suxamethonium

Maagzuursecretie en GI
motiliteit zonder invloed
op andere systemen
(behalve in hoge dosis)
Nicotinereceptorblokkers (van NMJ):
Niet depolariserende blokkers
of pachycurares zijn
competitieve antagonisten van
de nicotinereceptor  slappe
spierparalyse (oogleden eerst,
ademhalingsspieren laatst)
Effect wordt opgeheven door
cholinesterase-inhibitoren
Depolariserende blokkers of
leptocurares verwekken blok
door continue depolarisatie van
de NMJ (worden itt Ach niet
voldoende snel afgebroken) 
slappe spierparalyse
Effect wordt niet opgeheven
door cholinesterase-inhibitoren
(maar juist versneld)
-


-
-
-
-
-
-
-
-
-

-
WD: enkele minuten
(afbraak door
pseudocholinesterase)
Onderhoudstherapie van COPD
Als adjuvans bij astma (zie CI)
Maag- en duodenumulcus (zeker geen
eerste keus, in België niet beschikbaar)
Spierparalyse verwekken bij
anesthesie (orthopedische en
abdominale chirurgische
ingrepen of inbrengen van
instrumenten in bronchus of
oesophagus)
Na de ingreep wordt het effect
van pachycurares
geneutraliseerd door het
toedienen van
cholinesteraseremmer
(+atropine)
-
-
-
Blokkers van nicotinereceptoren in ganglia hebben geen therapeutische toepassingen daar zowel ortho- als parasympathische functies worden geremd
5
Cholinesterasereactivatoren:
De oximes breken de fosfoenzymbinding als ze binnen 2
uur toegediend worden (hierna
DAM (DiAcetylMonoxime)
heeft het enzym een
conformatieverandering
MINA (MonoIsoNitroAcetone)
ondergaan)

Pralidoxime
 Adrenerge transmissiesystemen
 -receptor agonisten:
Fenylefrine
1-receptor agonisten (op de
postsynaptische cel):
 constrictie van arteriolen
en venen (preload 
Metaraminol
slagvolume)
 GI: relaxatie propulsieve
spieren, contractie sfincters
 Contractie uterus
Nafazoline (?)
 Contractie blaassfincter
 Ejaculatie
 Mydriase (zonder
accomodatiestoornissen)
Tramazoline (?)
 BD  baroreceptoren 
bradycardie
 Glycogenolyse in lever
 reninesecretie
Clonidine
2-receptor agonisten (in het
perifeer ZS op de presynaps):
 insulinesecretie
 NA vrijzetting in
orthosympathische
Guanfacine
neuroeffectorjunctie
BD
 Orthosympathisch outflow
uit CZS  BD
Vd: Dringt niet door de BBB
(=nadeel)
Vd: Dringt goed door de BBB
Bij intoxicatie met irreversibele
cholinesteraseremmers die
organofosforverbindingen met
de enzymen maken
Vd: Dringt goed door de BBB
-

TD: per os


TD: neusdruppels


TD: oogdruppels

Chronische hypotensie en
orthostatische hypotensie
(alleen bij ernstige klachten
als alternatieven niet
werken)
Verkrijgen van
neusdecongestie bij
verkoudheid (fenylefrine,
nafazoline en tramazoline)
Induceren van mydriase




-
-



Essentiële hypertensie
Open hoek glaucoom (effect
op outflow en
vochtproductie)
Clonidine: onderdrukken
van dervingverschijnselen
door afbouw van opoid
agonisten (onderdrukken
van de LC) (zie verder)





Opletten bij kinderen
wegens het centraal
sedatief effect, bij te lang
gebruik kan na-congestie
ontstaan (rhinitis
medicamentosa)
Hypertensie met
reflexbradycardie
Angor
oogdruk  nauwe hoek
glaucoom
Orthostatische hypotensie
Bradycardie
Sedatie, droge mond
Sexuele stoornissen
“Clonidine-withdrawal”
syndroom (orthostatische
tonus  1-receptoren
 ernstige hypertensie bij
6
Exogeen NA
Combinatie van 1 en 2
effecten (er ontstaat BD-stijging
en bradycardie doch minder
dan met fenylefrine)

Adrenaline
isopropylNA
Dopamine *
Xamoterol
Dobutamine
-receptor agonisten:
Combinatie van 1 en 2
effecten:
Lage concentratie: -effect:
 diastolische BD (2 effect)
 systolische BD gelijk of
gestegen (hartdebiet)
 tachycardie
Hoge concentratie: + effect:
 Diastolische BD
 Systolische BD
 Minder tachycardie
(baroreceptor reflex)
Combinatie van 1 en 2
effecten
 Vasodilatatie thv arteriën
 Tachycardie
 Contractiekracht hart
Zorgen samen voor
 Diastolische BD
 Systolische BD gelijk of
gestegen
 tachycardie
1-receptor agonisten (op
postsynaptische cel)
 GI: relaxatie propulsieve
spieren
 Hart: + chronotroop,
+ dromotroop,
+ bathmotroop, + inotroop
 Lipolyse
-


TD: i.m (i.v. kan cardiale
aritmien uitlokken)
TD: Toevoegen aan lokaal
anestheticum

Hypovolemische shock (in
initieel stadium samen met
herstellen van het
bloedvolume)


Anafylactische shock (BD
herstel, hartdebiet,
bronchoconstrictie,
degranulatie mestcellen)
Verlengen van lokale
anesthesie (door lokale
vasoconstrictie 
vertraagde resorptie)

Extreme bradycardie
AV-geleidingsstoornissen
(als aanvangsbehandeling,
nadien pacemaker
plaatsen)
Hartstilstand (intracardiaal
toedienen)
-
Dopamine: Cardiogene
shock en milde vormen van
acute hartdecompensatie
(bindt ook op de D1receptor  vasodilatatie in
nier en splanchnische vaten
 urinedebiet, Naexcretie


(Exogeen toegediend
adrenaline heeft een bifasisch
effect eerst 2 dan 1)
-



TD: i.v. infuus
-



-
stoppen clonidine)
Reflectoire vasoconstrictie
+ vasoconstrictor kan
leiden tot necrose
Tachycardie, extrasystolen,
tachyaritmieen
Hypertensie
Angor
1 en 1 effecten
afhankelijk van de dosis
7
Ibopamine

Isoxuprine
Fenoterol
Terbutaline
Salbutamol
Ritodrine

Amfetamine
Efedrine
Dopamine heeft ook 1
effecten bij hogere dosis
-

Bepaalde vormen van
hartdecompensatie (+
inotroop effect is relatief
sterker dan + chronotroop)
effect)
-
2-receptor agonisten (op de
post- en presynaptische cel)
 BV: dilatatie (vooral in
skeletspier en hartspier) 
BD
 Bronchodilatatie
 Uterus relaxatie
 Blaas relaxatie
 Zaadblaasjes en vas
deferens: relaxatie
 M. Ciliaris: relaxatie
 Skeletspieren: tremor,
glycogenolyse
 Renine vrijzetting 
AngII
 insulinesecretie
 NA vrijzetting in
orthosympathische
neuroeffectorjunctie
 Histaminevrijzetting uit
mestcellen
-

-
-


Essentiële arteriële
vaatspasmen (isoxuprine
heeft bovendien -receptor
blokkerende werking)
Behandeling van astma
Behandeling van premature
baarmoedercontracties
tijdens de zwangerschap
(eerste lijn behandeling is
atosiban, een oxytocineantagonist, vanwege zijn
betere safety profile)

-
-
-
-
-
-
-
-
Vd: Dringen door de BBB

Geen indicaties thv het
perifere ZS (zie verder)

Neusdecongestie en
bronchodilatatie
Indirect –werkende sympathomimetica:
o Stimulatoren van NA vrijzetting
Verdrijven NA uit de
secretiegranulen, inhiberen
Uptake-1 van NA, hebben
invloed op het MAO en bezitten
zwakke intrinsieke activiteit op
- en -receptoren (zetten ook
dopamine en serotonine vrij)
Bij continue of kort
opeenvolgende toedieningen
verliezen ze grotendeels hun
activiteit omdat de voorraden
NA uitgeput raken
8
o
o

Inhibitoren van Uptake-1  tricyclische antidepressiva (zie verder)
MAO-inhibitoren (zie verder)
-receptor blokkers:
Fentolamine
Fenoxybenzamine
(irreversibele antagonist)
Dihydroergotamine
Prazosine (1 selectief)
Labetalol (1 en  selectief)
1 blokkering:
 vasodilatatie van arteriolen
en venen (sterker bij
verhoogde adrenerge
tonus, bv rechtop staan)
 BD  reflextachycardie
(via baroreceptoren)
 preload en afterload 
einddiastolysch volume
en BD
 renine (door NA op 2,
wegvallen van inhibitie op
, gedaalde BD)  Na en
waterretentie
 GI motiliteit
 Relaxeren van
blaashalsspier en
prostaatkapsel
 Inhibitie ejaculatie
 Miose
2 blokkering:
 NA vrijzetting in
neuroeffectorjunctie van
hart , nieren en BV 
sterkere reflextachycardie,
meer reninevrijzetting
afzwakken van “1”
vasodilatatie  minder en
kortere BD
-


-



-
-

Feochromocytoom: preoperatief om de
BD te normaliseren, peroperatief om de
hypertensieve opstoten door
tumormanipulatie te voorkomen,
postoperatief ter behandeling van
resterend tumorweefsel (prazosine + blokker ter voorkoming van tachycardie
en ritmestoornissen)
Hypertensieve crisis door overdosage met
-agonisten, kaasreactie (zie verder) of
clonidine-withdrawal syndroom
(fentolamine of prazosine i.v.)
Chronische behandeling van essentiële
hypertensie (enkel in geval van
combinatietherapie)
Benigne prostaathypertrofie
Hypovolemische shock, na volume
correctie
Centrale en perifere arteriële
circulatiestoornissen (alleen
vaatvernauwingen van functionele aard,
bv bij de ziekte van Raynaud)








Reflextachycardie
Na retentie
Oedeem
Diarree
Ejaculatie stoornissen
neuscongestie
Zie fentolamine
Blokkeert ook muscarine-,
serotonine-, en
histaminereceptoren

Zie fentolamine




Na retentie
Diarree
Ejaculatie stoornissen
neuscongestie



Na retentie
Diarree
Ejaculatie stoornissen
Neuscongestie
-bijwerkingen

9
-receptor blokker:
Effecten van niet selectieve blokkers (alleen duidelijke bij
verhoogde adrenerge tonus):
Timolol
 hart (1): - chronotroop,
- inotroop, - dromotroop,
- bathmotroop 
Sotalol
arbeidsbelasting en
hartdebiet (O2 sparend)
 BV (2): vasoconstricitie 
Nadolol
vermoeidheid (door
spierdoorbloeding)
 BD (slagvolume,
Pindolol (ISA)
renine, orthsympathische
tonus door effect thv CZS,
NA vrijzetting door
Oxprenolol (ISA)
presynaptische 2-blok)
 Bronchi (2):
bronchoconstrictie
Atenolol (1 specifiek)
 GI (1): motaliteit
 Lever en skeletspier (2):
glycogenolyse
Metoprolol (1 specifiek)
 Vetweefsel (1): lipolyse
 serumTG’s
 Pancreas (2):
insulinesecretie (door
Acebutolol (1 specifiek, ISA)
tegelijk optreden van
glycogenolyse ontstaat er
zelden hyperglycemie)
Carvedilol ( en  specifiek)
 Nier (2): renine  Na en
waterretentie
Bucindolol ( en  specifiek)

Propranolol
Vd: hydrofiel
slecht door BBB
Vd: Hydrofiel
slecht door BBB
Vd: Hydrofiel
slecht door BBB
-
De belangrijkste indicaties:
 Essentiële hypertensie
 Angor pectoris (chronisch, niet bij
spastische angor)
 Acuut myocardinfarct (tenzij CI)
 Ritmestoornissen tgv verhoogde
orthsympathische tonus (sinusale
tachycardie, paroxismale VKtachycardie,
VK-fibrillatie)
 Hartinsufficientie (beginnen aan extreem
lage dosis)
Andere indicaties:
 Anxiolyse (perifere symptomen 
somatopsychische feedback 
angstgevoel, vooral bij sociale fobie)
 Tremor (door adrenerge overstimulatie)
 Feochromocytoom (zie -receptor
blokkers)
 Open hoek glaucoom (timolol in
oogdruppels vermindert oogvocht
productie)
 Preventieve therapie van migraine (zie
verder)
 Obstructieve hypertrofische
cardiomyopathie (verminderen van
obstructie door verminderde
contractiliteit)
Nevenwerkingen:
 Bradycardie
 AV-geleidingsstoornissen
 AV-blok
 Hartdecompensatie
 Zelden hypotensie
 Bronchospasmen
 Astma-aanval (bij mensen
met astma, indien toch
nodig  1-blokkers)
 Koude handen en voeten
 GI krampen
CI:
 Reeds bestaande
nevenwerkingen (zie
boven)
 Sick Sinus Syndroom
(afwisselende periodes van
tachy- en bradycardie)
 Behandeling met verapamil
of diltiazem)
 Longoedeem
 Circulatiestoornissen
(claudicatio, ziekte van
Ranaud)
 Einde van de zwangerschap
(-blokkers gaan nog door
naar het kind, gevaar voor
ischemie en hypoglycemie)
10
ISA= Intrinsieke Sympatomimetische Activiteit  ze verwekken minder bradycardie, perifere vasoconstrictie, lipolyse inhibitie en stijging van serumTG’s dan de anderen

Reserpine
Guanethidine
-methyltyrosine
-methyl DOPA
Neuronblokkers:
Blok van NA-, dopamine-, en serotonineopslag in
granulen  depletie van NT’s  effecten van
gecombineerde - en -blokkering
Blok van NA-vrijzetting (moet hiervoor via uptake-1
worden opgenomen)  effecten van
gecombineerde - en -blokkering
Blok van NA-synthese door inhibitie van tyrosine
hydroxylase  effecten van gecombineerde - en blokkering
Wordt intraneuronaal omgezet tot -methylNA dat:
zich gedraagt als valse NT (met weinig affiniteit),
een centrale en perifere 2 antagonist is  effecten
van gecombineerde - en -blokkering
 Dopaminerge transmissiesystemen
Dopamine
Dopaminereceptor agonisten:
 Dilatatie van renale en
mesenterische BV (D1)
Bromocriptine (D2 specifiek)
 Postprandiale
maagledeging (D2)
 Chemoreceptor trigger
Cabergoline (D2 specifiek)
zone in MO  braken (D2)
 Prolactine secretie (D2)
Domperidone
D2-receptor blokkers
-
Hypertensie (maar het gebruik
wordt beperkt door ernstige
nevenwerkingen)





-
-

-



-
Vd: Niet of weinig door BBB



Caridiogene shock en milde
vormen van
hartinsufficientie (i.v.)
Hyperprolactinemie
Prolactineceladenoom
Stoppen van melksecretie
tijdens lactatie
(cabergoline)
Parkinsonisme (zie verder)
Nausea, braken
Gastro-oesofagale reflux
Orthostatische hypotensie
(zowel arteriële als
veneuze vasodilatatie)
Na- en waterretentie
Ejaculatiestoornissen
Neuscongestie
Psychische depressie
(reserpine en
-methyl DOPA)
Zie verder

Hyperprolactinemie
(domperidone)
11
Metoclopramide
 Serotoninerge transmissiesystemen
Buspirone (5-HT1 specifiek)
Serotonine-receptor agonisten:
 GI motaliteit
 Contractie van grote
Sumatriptan (5-HT1 specifiek)
arteriën en venen (vnl.
Splanchnische, renale,
pulmonale en cerebrale
vaten)
Ergotamine (5-HT1- en specifiek)
 Thrombocyten: aggregatie
en vasocontrictie bij
LSD (lyserginezuur
beschadiging van
diethylamide) (niet selectieve 5vasculaire gladde spier
HT agonist)
Methysergide
5-HT2 antagonist en partiële 5HT1 agonist


Dyspepsie en gastroparese
Vertraagde maagledeging

-

Anxiolyticum
-
-

Zware migraine aanvallen
CI: coronair lijden
-

Migraine (zie verder)
-
-
-
-

Carcinoid syndroom
(tumorale chromaffiene
cellen van GI)
Preventieve behandeling
van migraine (blokkeren
van lokale vasoconstrictie)
Schizofrenie (zie verder)
-
Cyproheptadine
5-HT2 antagonist en
H1-blokker
-

Risperidone
5-HT2 antagonist en
D2-blokker  antipsychoticum
-

Ondansetron
5-HT3 antagonist
-

Braken tgv behandeling
met cytstatica of vagale
stimulatie (postoperatief)
-
TV: nauw (plasma-monitoring
noodzakelijk)

Acute en chronische
behandeling van astma

 Purinerge transmissiesystemen
Theofylline
Adenosinereceptor
antagonisten ( inhibitie PDE):
Extrapyramidale
verschijnselen (acute
dystonie, bij onvoldoende
ontwikkelde BBB)
-
Hart: tachycardie en
verhoging O2 nood
12
Aminofylline
Caffeïne





Centrale excitatie
Hart: tachycardie en
+ inotroop effect
Bronchodilatatie (vooral bij
astma)
Glomerulaire
filtratiesnelheid diurese
t1/5 door: erythromycine,
ciprofloxacine, cimetidine
(leverenzyminhibitoren)
t1/5 door: nicotine, alcohol,
barbituraten, rifampicine,
fenytoine, carbamazepine
(leverenzyminductoren)
 Addendum 1: Glaucoom (zie boven)
 Addendum 2: Geneesmiddelen in verband met het gastrointestinaal stelsel
 Maag- en duodenumulcera en GERD:
Cimetidine
H2-receptorantagonisten:
 Maagzuursecretie wordt
voor 90% geremd
 Ook invloed op
Ranitidine
pepsinesecretie



Famotidine
-

TD: per os (1 h voor maaltijd)
T1/2: 1,5 h
WD: 24 h
-

Misopostol
Irreversibele inhibitoren van de
protonpomp van de parietaalcel
in de maagmucosa  HCl
Analoog van prostaglandine E1
(PGE1): zuursecretie,
mucosadoorbloeding,
mucosaproductie
Antacida: CaCO3, Al(OH)3,
Mg(OH)2
Neutraliseren maagzuur 
symptomatische verbetering
WD: 2 h
Omeprazole (ea PPI)
(zie verder)

CZS: psychomotorische
activiteit,
waakzaamheid,
slapeloosheid, nervositas,
tremor, verlagen
convulsiedrempel (vooral
bij kinderen)
Maag- en duodenumulcus
(evt. in combinatie met
H. Pylori eradicatie door
AB)
Gastro-oesofageale reflux
(maar voorkeur voor PPI)
Preventie van ulcera tgv
NSAID gebruik
Preventie van bloedingen
door stress-ulcera op IC

Inhibitie van cytochroom P450 (vooral klinisch
belangrijk voor cimetidine)
waardoor inhibitie van
metabolisme van: orale
anticoagulantia, fenytoine,
carbamazepine, kinidine,
theofylline
Cimetidine: Endocriene
effecten (gynecomastie,
impotentie, galactorrhee)
en centrale effecten
Goed veiligheidsprofiel
(PPI worden door CYP450
snel gemetaboliseerd)
Nausea, braken
Diarree
Uteruscontracties en
miskraam (Absolute CI)
Zie H2receptorantagonisten
 Zollinger-Ellison syndroom
 Zie H2receptorantagonisten
Off label indicaties:
 Na miskraam: expulsie
miskraamweefsel
 Preventie postpartum
bloeding
 Inductie bij mors in utero,
mola (+MTX)
 Adjuvante behandeling van
ulcera







Zoutbelasting (let op bij
hartfalen!)
Secundaire vermeerdering
13



Sucralfaat
Vormt in een zuur-waterig
milieu een viskeuze suspensie
waardoor de mucosa
afgeschermd wordt tegen
toxische invloeden

Domperidone*
Stoffen die de maaglediging versnellen:
D2-receptor blokkers
-

Preventie van stress-ulcera
bij risicopatiënten op een
IC
-
Vd: Niet of weinig door BBB




Nausea, braken
Gastro-oesofagale reflux
Dyspepsie en gastroparese
Vertraagde maagledeging


Ernstige stoornissen van de
GI motaliteit, na falen van
andere behandelingen

Metoclopramide*
Cisapride



Ondansetron*
Dexamethason*
Fenothiazines*
Butyrofenonen*
Domperidone*
Verhoogt de
maagcontractie en versnelt
de maaglediging zonder de
secretie te beïnvloeden
darmperistaltiek
Anti-emetica:
5-HT3 antagonist
Glucocorticoiden verminderen
de peritumorale inflammatie en
verminderen PG-synthese
 Anti-emetogene
eigenschappen (vnl. Via
anti-dopamine en antimuscarine effecten)
 Sedatieve eigenschappen
antipsychotica
D2-receptor blokkers
-


-

Braken tgv behandeling
met cytstatica of vagale
stimulatie (postoperatief)
Nausea/braken bij
kankerpatiënten
-
-

-

Nausea/braken
-
-

Nausea/braken
-
Vd: Niet of weinig door BBB


Nausea, braken
Gastro-oesofagale reflux

van de zuursecretie
Diarree (Mg(OH)2)
Obstipatie (Al(OH)3)
Interactie met
geneesmiddelen in GI
Hyperprolactinemie
(domperidone)
Extrapyramidale
verschijnselen (acute
dystonie, bij onvoldoende
ontwikkelde BBB)
Verlengen van QT-interval
 levensgevaarlijke
aritmieen
Niet combineren met
CYP450 inhibitoren
Zie verder
Hyperprolactinemie
(domperidone)
14
Metoclopramide*
Diphenhydramine*


Dyspepsie en gastroparese
Vertraagde maagledeging

-

Nausea/braken
-
Promethazine*
1e generatie H1antihistaminica: Anticholinerg
en sedatief
-

Nausea/braken
-
Scopolamine*
Zie muscarinereceptorblokkers
-



Selectieve NK1-receptoragonist
(neurokine)
-

Pre-anesthesie (zie boven)
Reisziekte (inhibitie van
braakcentrum)
Preventie van nausea en
braken tgv hoog emetogene
therapie (in combinatie
met setronen en
glucocorticoiden)
TD: per os (bij elke maaltijd)
Pancreasinsuffientie
(chronische pancreatitis
mucoviscidose,
pancreasresectie)
-
TD: per os (met voldoende
vochtinname)


-
Obstipatie: vooral bedoeld voor
kortdurend, eenmalig gebruik
(uitzonderlijk langdurig op
medisch advies)
-
-
Diarree
-
-
Diarree (minder effectief)
Diarree (bij specifieke
-

Aprepitant

Pancreasenzymen
Pancreasenzym-substituut:
-

Hydrofiele colloïden
Agar
Methylcellulose
Lactulose
Sorbitol
Senna
Castorolie
Fenolftaleine
Bisacodyl
Laxantia:

Loperamide*
Difenoxylaat*
Adsorberende stoffen
Antibiotica
Anti-diarrheica:
Effect op de opioidreceptor in
het enterisch systeem
-
Bulk-laxantia en osmotische
laxantia blijven meestal in het
colonlumen, en zetten het colon
uit waardoor peristalsis
gestimuleerd wordt.
Lokaal irriterende of
stimulerende laxantia
Obstipatie
Lactulose:
portaalhypertensie
-
Extrapyramidale
verschijnselen (acute
dystonie, bij onvoldoende
ontwikkelde BBB)
Zie
muscarinereceptorblokkers
15
Galzuurbindende resines

Sulfasalazine*
Mesalazine (5-ASA)*
Corticosteroïden
Cytostatica
Antibiotica
Infliximab
Adalimumab
(zie verder)
Inflammatoir darmlijden (IBD):
Salicylaten (zie NSAIDs)
Immuunsuppresiva
Monoclonale antistoffen tegen
TNF-
TD: per os
TD: per os of zetpil
-
 Addendum 3: Geneesmiddelen gebruikt bij obesitas en centrale stimulantia
 Obesitas:
Orlistat
Inhibitor van maag- en
pancreaslipase  minder
absorptie van vet
indicaties)
Galzoutdiarree (short bowel)




-
Colitis ulcerosa
Ziekte van Crohn
(chronische transmurale
ontsteking van de darm)
Zie NSAIDs
Bij BMI > 30 kg/m2
Bij BMI > 28 kg/m2 +
andere risicofactoren (DM
type 2, hyperlipidemie)
Obesitas

-

Sibutramine
5HT en NA (en dopamine)
reuptake blokker
-

Rimonabant
Cannabinoid receptor
antagonist (CB1)
-


Bij BMI > 30 kg/m2
Bij BMI > 27 kg/m2 +
andere risicofactoren (DM
type 2, hyperlipidemie)

-

Narcolepsie
-
-
-
T1/2: 2-4 h
WD: 3-4 h (tenzij
toedieningsvorm met



Modafinil
Fenethylline
Methylfenidaat
Narcolepsie en ADHD:
Derivaat van amfetamine
(zonder de nadelige effecten
van amfetamines zoals
excessieve
stemmingswisselingen,
slapeloosheid en verslaving)
Is een prodrug die wordt
gemetaboliseerd tot
amfetamine en theophylline
(beide centrale stimulantie)
Derivaat van amfetamine die
werkt als een dopamine- en NAheropnameremmer 
Narcolepsie
ADHD


Steatorrhee (daarom
vetinname beperken)
Verlies vetoplosbare Vit.
Beperkte stijging BD en
hartfrequentie (mag max. 1
jaar gebruikt worden)
Verdubbelen van aantal
depressies
CI: depressie of combinatie
met antidepressiva

Gebruik wordt afgeraden


Slapeloosheid
Verminderde eetlust
16
Dexamfetamine
Atomoxetine

paradoxaal effect
Alternatief voor methylfenidaat
(enkel beschikbaar in
magistrale vorm)
NA-heropnameremmer zonder
centraal-stimulerend effect
vertraagde vrijzetting)
-

-
Emotionele instabiliteit
Kan zelfmoordrisico
verhogen


Narcolepsie
ADHD
T1/2: langer dan amfetamine
derivaten

ADHD

TD: per os (onvolledig door
first-pass metabolisme) 3 maal
daags (in tegenstelling tot 1-2
maal daags van andere
middelen)  minder hoge
plasmaconcentraties
PB: hoog
Vd: heel hoog (lipofiel)
E: transformatie van de
tricyclische kern (vooral
ringhydroxylering en
conjugatie met glucuronzuur)
en verandering van de
alifatische zijketen (vooral
demethylering van de
stikstofmethylgroepen)


Milde en zware depressie
Obsessief-compulsieve
stoornissen (OCD)
Paniek- en algemene
angststoornissen (GAD)
Posttraumatisch stress
synroom
Chronische/neuropathische
pijn
Eetstoornissen (anorexia
en boulimia nervosa)
Dervingsverschijnselen:
 Duizeligheid, hoofdpijn
 nausea
 stoornissen in de
sensorische perceptie
Nevenwerkingen:
 Anticholinerg: droge mond,
zweten, obsipatie,
tachycardie, mydriasis,
glaucoom,
mictiestoornissen
 Antihistaminerg: sedatie
 Anti-adrenerg:
orthostatische hypotensie,
rode huidsleur, polyurie,
miosis,
ejaculatiestoornissen
 Cardiotoxiciteit:
 QTc prolongatie
 Allergische reacties:
agranulocytose, leukopenie,
eosinofilie, fotosensitisatie
 Verlagen convulsiedrempel
(met name maprotiline)
CI:
Transmissiesystemen in het centraal zenuwstelsel
 Antidepressiva
 Tricyclische antidepressica (TCAs):
Clomipramine
 Inhibitie van de NA en/of
serotonine re-uptake
transporter (respectievelijk
NET en SERT) door ze te
stabiliseren in een
Imipramine
geoccludeerde toestand
 Enkelvoudige
demethylering van de
tertaire aminen
imipramine en
Nortriptyline
amitriptyline (en tal van
andere niet TCAs)
resulteert in actieve
metabolieten,
respectievelijk desipramine
en nortriptyline
Amitryptiline
 Therapeutisch effect wordt
bereikt na 2-4 weken (geldt
voor alle antidepressiva)
Dosulepine
Doxepine




17





Pylorusstenose
Urineretentie
Prostaathypertrofie
Nauwe-hoek glaucoom
Hartafwijkingen (relatieve
CI)
 Recent myocardinfarct
(absolute CI)
Interacties met fenytoine,
aspirine en fynothiazinen (zijn
ook sterk eiwit-bindend)
Maprotiline

Mianserine
Trazodon
Reboxetine
Maprotiline*
Mirtazapine

Fluoxetine
Citalopram
Tweede generatie of atypische antidepressiva:
 Niet primair actief als heropnameremmer
 Blokkade van 2-receptoren
 Antihistamine werking  sterk sederend
 De metaboliet norfluoxetine lijkt een
belangrijke bijdrage te leveren aan de
werkzaamheid)
 Niet primair actief als heropnameremmer
 Verbetering van serotoninerge transmissie
door vorming van m-chlorofenylpiperazine
(voornaamste werking)
 Blokkade van presynaptisch gelegen 2receptoren
Inhibitie van de NA en/of serotonine re-uptake
transporter (respectievelijk NET en SERT)
Selectieve seretonine re-uptake inhibitoren (SSRIs):
Inhiberen van de serotonine re- uptake transporter (SERT)
T1/2 van
metaboliet:
7 dagen


Zie TCAs
slaapmiddel


-

Zie TCAs



-

Zie TCAs
Zie TCAs



Escitalopram
-
minder anticholinerge en
vaak ook minder antiadrenerge nevenwerkingen
orthostatische hypotensie
minder anticholinerge en
vaak ook minder antiadrenerge nevenwerkingen
orthostatische hypotensie
priapisme  irreversiebele
seksuele stoornissen
minder anticholinerge en
vaak ook minder antiadrenerge nevenwerkingen
Minder nevenwerkingen
dan TCAs, worden beter
getolereerd en intoxicatie
bij overdosering is minder
ernstig
GI (meest frequent,
verdwijnen snel):
misselijkheid en braken
18

Fluvoxamine

-

Paroxetine
-
Sertraline
-

Venlafaxine
Duloxetine

Moclobemide
Fenelzine


Serotonine- en noradrenaline- re-uptake inhibitoren (SNRIs):
Inhibitie van de NA en
serotonine re-uptake
transporter (respectievelijk
NET en SERT)
Monoamino-oxidase inhibitoren (MAO-Is):
Remmen (irreversibel) de
afbraak van natuurlijk
voorkomende amines
-
TD: p.o. ongeveer
1 mg/kg/dag 
remming van 6080% (optimaal
antidepressief
effect)
Zie TCAs
Extrapyramidaal: akathisie
en parkinsonisme
Mentaal: rusteloosheid,
angst, slapeloosheid
Sexueel: verminderde
libido, impotentie
Depressie laten omslaan in
een manie (stoppen SSRI 
lithium)
Fluoxetine, paroxetine en
fluvoxamine zijn zeer
sterke CYP inhibitoren 
opletten bij combinatie met
andere medicijnen
-


Zie TCAs
Therapieresistente
patienten (voldoende lang
wachten met overschakelen
vanuit ander
antidepressivum)


Hypertensieve crisis door excesieve
accumulatie van biogene amines uit de
voeding (tyramine- of dopaminerijke
voeding) of door interactie met
geneesmiddelen (efedrine,
methylfenidaat, levodopa en amfetaminen
dienen vermeden te worden)
Serotonine syndroom door combinatie
met andere geneesmiddelen die inwerken
op de serotonerge neurotransmissie
(TCAs, SSRIs, buspirone): gevaarlijke
hyper- of hypotensie, hyperthermie,
convulsies, excitatie, confusie, tremor,
hyperreflexie, myoclonus, tachycardie en
diarree
19
 Bipolaire Stoornis
Lithium




Verminderen van de
turnover van NA en
dopamine
Verhogen van Ach synthese
door opname van choline in
de zenuwuiteinden te
vergemakkelijken
Cyclus van fosfoinositolsysteem vertragen en
adenylaatcyclase-activiteit
remmen effect van NT
met -adrenerge en Mcholinerge werking
verminderen
TD: per os als lithiumzouten
(volledig geabsorbeerd)
Tmax: 1,5 – 2 h
E: volledig renaal (de
terugresorptie staat onder
invloed van de Na balans)
T1/2: ongeveer 24 h
TV bij profylactische
behandeling: 0.6-0.8 mEq/l (tot
1.2 mEq/l)
TV bij manie: 0.8-1.2 mEq/l (tot
1.5 mEq/l)


Profylactisch
behandelen
van bipolaire
stoornissen
Behandeling
van een
manische
(euforische)
fase
Nevenwerkingen (90% ervaart minsten 1):
 Polyurie en polydisie (tgv verminderde
gevoeligheid van nieren voor ADH) 40%
 Schadelijke werking op de nieren
 (reversibele) hypothyroidie (tgv
verminderde gevoeligheid van de
schildklier aan TSH) 5%
 tremor, spierschokjes in armen of benen
 concentratie- en geheugen stoornissen
(vooral bij ouderen)
 misselijkheid, braken en diarree
 gewichtstoename (door hoog calorische
dranken en effect op de KH-stofwisseling)
 talgproductie  acne en psoriasis
CI:
 ziekten met een ernstige verstoring van
de electrolietenhuishouding of waarbij
een natriumbeperkt dieet gevolgd moet
worden zoals: hartaandoeningen,
nierziekten, ziekte van Addison en ziekten
waarbij diuretica moeten worden
genomen (relatieve CIs)
 voorzichtig met patienten met
hersenbeschadiging en met bejaarde
patienten vanwege de neurologische en
psychische nevenwerkingen
 eerste helft van de zwangerschap (+
opletten met moedermelk)
Interacties:
 geneesmiddelen kunnen leiden tot hogere
lithium-plasmaspiegels en dus tot
intoxicaties: diuretica, NSAIDs, enkele AB,
verapamil, -methyldopa en theofylline
 somatische aandoeningen met een
negatieve Na-balans: natrium beperkt
dieet, rigoureus vermageren, braken,
diarree, langdurig hevig transpireren,
koorts en operaties
Intoxicatie (plamaspiegel boven 2.0 mEq/l):
20
Carbamazepine*
Valproaat*
Risperidone*
Olanzapine*
anti-epileptica met antimaniche
effecten (werken preventief in
op de manische fase)
-
Atypische antipsychotica
effectief bij de acute manische
fase en de depressieve fase (itt
klassieke antipsychotica)
-
-
Broomperidol (butyferonen)
Pimozide
(difenylbutylpiperidines)
Flupentixol (thioxanthenen)
Zuclopenthixol (thioxanthenen)
Supiride (benzamiden)
Clothiapine
Clozapine (atypische
antipsychotica)

-
 Antipsychotica (vroeger neuroleptica)
Chloorpromazine
Antagonisme van dopamine-2-receptoren (D2) 
(fenothiazines)
de dopamine hypothese van schizofrenie
Prothipendylhydrochloride
(fenothiazines)
Haloperidol (butyferonen)

Effecten op dopaminerge systemen:
 Nigostriataal (extrapiramidale bijwerkingen)
 Mesolimbisch (therapeutisch effect op
positieve symptomen)
 Mesocorticaal (therapeutisch effect op
negatieve symptomen)
 Tubero-infundibulair (endocrinologische
bijwerkingen)
Receptor blokkerings profielen (?):
 D2: verbetering van positieve symptomen,
inducite van extrapiramidale symptomen (EPS)
en tardieve dyskinesieen (TD), toegenomen
prolactinemie
 5HT2A: verbetering van negatieve symptomen,
depressieve symptomen, slaapkwaliteit,
cognitieve symptomen, agressieve/impulsieve
symptomen en vermindering van EPS
 5HT2C: gewichts- & eetlusttoename
 1: orthostatische hypotensie, duizeligheid,
vallen, tachycardie, seksuele bijwerkingen,
potentiering antipsychotisch effect, anti-
TD: DEPOT
-





TD: DEPOT


TD: DEPOT

-

-
Alternatief
voor lithium
Alternatief
voor lithium
Diarree, nausea, braken, grove tremor,
traagheid, duizeligheid, spierzwakte dysartie,
ataxie
Ernstige intoxicatie: stupor, coma, convulsies
-
Schizofrenie
Waanstoornis
Psycho-organische
stoornis,
psychotisch
Manische episode
(bipolaire stoornis)
Depressie in engere
zin, met
psychotische
kenmerken
Dementieel
syndroom
Verstandelijke
handicap
Persoonlijkheids
stoornissen (bv.
Borderline)
Tardieve
dyskinesien
(meestal
irreversiebel,
voorzichtig met





CZS: acute dystonie, acathisie,
parkinsonisme, maligne
neuroleptisch syndroom, “rabbit”syndroom (reageert goed op
anticholinergica), tardieve
dyskinesieen, hypnosedatie,
convulsies, dysforie, depressie
Cardiovasculair: orthostatische
hypotensie (-blok), ECG
wijzigingen
GI: leverfunctiestoornissen, droge
mond (anti-muscarine),
constipatie, hypersalivatie,
verslikking, nausea
Endocrien: prolactinestijging met
mogelijk galactorrhee,
gewichtstoename stoornissen in
glucose- & lipidenhuishouding,
seksuele stoornissen
Metabool: gewichtstoename,
verhoogde insulineresitentie
(clozapine, olanzapine, quetiapine,
risperidone), metabool syndroom
(laagste risico: amisulpride,
21
Risperidone (atypische
antipsychotica)*
Olanzapine (atypische
antipsychotica)
Amisulpride (atypische
antipsychotica)
Quetiapine (atypische
antipsychotica)
Aripiprazole (atypische
antipsychotica)
Sertinodole (atypische
antipsychotica)
agitatie
H1: sedatie, slaperigheid, gewichtstoename
ACh: vermindering cognitieve functies
(voornamlijk geheugen) & EPS, doch mogelijk
meer TD, delirium, droge mond, troebel zicht,
urineretentie, nausea, braken, constipatie,
glaucoom, seksuele problemen
Effect binnen 4-8 weken (verbetering bij 60-90%)


TD: DEPOT
voorschrijving 
dosisverlaginging
leidt tot verergering
en dosisverhoging
leidt tot
verbetering)
-


-
 Anti-epileptica (niet kennen voor welke soort epilepsie ze gebruikt worden)
 Anti-epileptica die werken via een blokkering van Na-kanalen
Fenytoine
Preferentieel een
TD: per os (afhankelijk van
geinactiveerde, nonformulatie, praktisch volledig
conductante toestand van het
als natriumzout)
Na-kanaal stabiliseren
PB: 90% (albumine)
Vd: 0.6-0.7 L/kg
E: parahydroxylering gevolgd
door glucuronidering, klein
percentage renaal
T1/2: 12-36 h (varieert met
plasmaconcentratie vanwege
verzadigbaar metabolisme)
TV: 10-20 g/ml (smal TV)



Partiele aanvallen
Gegeneraliseerde
tonisch-clonische
epilepsieen (van
primaire en
secundaire type)
aripiprazole)
Bloeddyscrasieen, huidafwijkingen,
afwijkingen thv de ogen, seksuele
disfuncites, epilepsie
Dervingsverschijnselen:
dyskinesieen, hoofdpijn,
slapeloosheid, misselijkheid,
braken, angst, anorexie
Bij foetus en pasgeborene: groter
risico op congenitale afwijkingen
bij fenothiazines in 6e tot 10e week,
extrapiramidale verschijnselen,
cyanose, ademhalingsdepressie
Nevenwerkingen
 Tandvleeshyperplasie
 Hypertrichose
 GI: Braken, nausea en constipatie
 Osteomalacie (door abnormaal
vit. D metabolisme)
 Psychische stoornissen
 Bloeddyscrasieen met
macrocytose
 Megaloblastische anemie (kan
gecorrigeerd worden door
toedienen van foliumzuur)
 Pseudolymfadenopathie (door
immunosuppressieve werking)
 Neurotoxische verschijnselen
(>20g/ml): nystagmus, diplopie
en ataxie
 Teratogeniciteit (spina bifida)
Interacties:
 Verdreven van PB door
salicylzuur, fenylbutazone, niet-
22
Carbamazepine


Zie fenytoine
Inhiberen van
neurotransmissie van een
aantal neuronen  antiepileptische werking

TD: per os (> 75%)
3-4 x per dag
Tmax: 6-8 h (vertraagt door
toediening tussen de maaltijd 
laat gebruik toe van hogere
doses door vermindering van
pieken in plasmaconcentratie)
PB: 70%
Vd: 1L/kg (alleen in goed
gevasculariseerde organen)
E: vooral door CYP3A4 
carbamazepine-10, 11-epoxide
(belangrijkste metaboliet met
anticonvulsieve eigenschappen)
T1/2: 20-40 h (aanzienlijk korter
na chronisch gebruik  dosis
met factor 2-3 vermeerderen)
TV: 4-8 g/ml (TDM)





Partiele epilepsieen
Gegeneraliseerde
tonisch-clonische
epilepsieen (maar
kan hier net als
fenytoine absences
provoceren)
Trigeminus neuralgie
Neuropathische pijn
Alternatief bij
behandeling van
bipolaire stoornissen
(zie boven)
steroidale anti-inflammatoire
geneesmiddeln en valproaat
 Zeer sterke enzym-inductie van
CYP1A2 (geringe auto-inductie)
 Inhibitoren van CYP2C9 of
CYP2C19 verhogen de
plasmaconcentratie (isoniazide)
Nevenwerkingen:
 Neurologische neveneffecten:
duizeligheid, slaperigheid,
diplopie en ataxie
 Idiosyncratische
bloeddyscrasieen (met name
leukopenie, trombocytopenie en
eosinofilie)

Anti-diuretisch hormoon-like
effect: vochtretentie,
gewichtstoename, hyponatriemie
 Teratogeniciteit lager dan
fenytoine (spina bifida)
Interacties:
 Enzym inductie van CYP450 en
UGT
 Inhibitoren van CYP3A4
verhogen de plasmaconcentratie
 Minder toxisch bij overdosering
in vergelijking met fenytoine en
carbamazepine
Lamotrigine


Zie fenytoine
Bijkomende effecten op
andere receptorsystemen
-

Relatief breedspectrum antiepilepticum (als addon en in voorkeurs
behandelingen)
Topiramaat


Zie fenytoine
Verhoging van de
neurotransmissie van
GABA
Verlagen van de
neurotransmissie van
AMPA
Zie fenytoine
-

Breed spectrum antiepilepticum (als addon)
Profylactische
behandeling van
migraine
-
Breed spectrum
Nevenwerkingen:

Valproaat


TD: per os 3 x per dag (of

23



Fenobarbital
Clonazepam*
Diazepam*
Inhibitie van T-type Ca
kanalen (vooral
verantwoordelijk voor
genereren van
automatische elektrische
activiteit in
thalamocorticale
neuronen)
Interfereert met GABA
transmissie (het inhibeert
GABA-transaminase en
barnsteenzuur
semialdehyde
dehydrogenase)
Anti-epileptica die werken via GABA
 Direct agonistisch effect op
GABA-A receptoren en een
positieve allosterische
mudulatie van deze
receptor
 Blokkering Na kanalen
retard-tabletten met vertraagde
afgifte gebuiken)
Tmax: 10-15 min (heel snel)
PB: 90%
Vd: 0,15 L/kg (sterk
geioniseerd bij fysiologisch pH)
E: directe glucoronidering,
beta- en omega-oxidatie
gevolgd door glucuronidering
T1/2: 9-18 h
TV: 50-100 g/ml
TD: per os
PB: 50%
E: 75% metabool
T1/2: 50-140 h
TV: 15-40 g/ml (TDM)  2-4
mg/kg lichaamsgewicht per dag




Benzodiazepines zijn positieve
allosterische modulatoren van
de GABA-A receptor

Selectieve GABA re-uptake
inhibitor (vergelijkbaar met
SSRIs)  inhibitie van GAT-1
Werkingsmechanisme
onbekend
-

-

Zie verder

Lorazepam*
Tiagabine
Gabapentine
anti-epilepticum
(kan gebruikt
worden bij vrijwel
alle soorten van
convulsies, voorkeur
boven fenobarbital
omdat het minder
sedatief werkt)
Vooral actief bij
abscence-aanvallen
Alternatief bij
behandeling van
bipolaire stoornissen
(zie boven)


Nausea en braken
Minder frequent: diarree,
reversiebele haaruitval,
gewichtstoename
 Fatale hepatitis (grootste risico
bij jonge kinderen, CI: leverlijden)
 Teratogeniciteit lager dan
fenytoine (spina bifida)
Interacties:
 Kan metabolisme van fenytoine,
fenobarbital en carbazepine
inhiberen
 Kan andere geneesmiddelen
verdringen van hun PB plaats
Relatief breed-spectrumepilepticum (Partiele
epilepsieen,
gegenerlaliseerde tonischclonische annvallen)
Koortsconvulsies bij jonge
kinderen (anticonvulsieve
concentratie ligt veel lager
dan hypnosedatieve
concentratie)
Status epilepticus
(aaneensluitende grand
mal aanvallen zonder
tussentijds terugwinnen
van bewustzijn 
levensbedreigend)
Add-on therapie bij partiele
epilepsie
Add-on therapie bij partiele
Nevenwerkingen:
 Sedatie
 Boven 60g/ml:
nystagmus, dysartrie,
sufheid en wankele gang
 Teratogeniciteit
Interacties:
 Inductie van microsomale
enzymes  interactie met
endogene en exogene
stoffen
 Zie verder
-
24
Pregabaline
-
epilepsie
Neuropathische pijn
-

Petit mal-epilepsie
(absence gevallen)



Partiele epilepsie
Juveniele myoclonische
epilepsie
Primair gegeneraliseerde
tonisch-clonische aanvallen
Relatief goed verdragen


Ethosuximide

Levetiracetam
Anti-epileptica die werken via T-type Ca kanalen
TD: per os (volledig)
 Inhibitie van T-type Ca
Tmax: 3-7 h
kanalen (vooral
PB: 0%
verantwoordelijk voor
Vd: 0,7 L/kg (= totaal
genereren van
lichaamswater)
automatische elektrische
E: vooral hydroxylering gevolgd
activiteit in
door glucuronidering
thalamocorticale
T1/2: 18-72 h
neuronen)
TV: 50-100 g/ml
Andere anti-epileptica
Werkingsmechanisme
onbekend (geen effect op een
van de voorgaande systemen)
TD: per os (volledig)

Irritatie van maagmucosa
bij chronisch gebuik 
Nausea en braken (kan
voorkomen worden door
enteric-coated tabletten)
Relatief veilig middel, soms:
 Sufheid en hoofdpijn
 Anorexie
 Beschadiging van
hematopoetisch systeem
 Provoceren van tonischclonische convulsies
 Ziekte van Parkinson
L-DOPA


Dringt doorheen BBB en
wordt door
extraneuraonaal en
intraneuronaal DOPA
decarboxylase omgezet tot
dopamine
Benserazide en carbidopa
beletten de omzetting van
L-DOPA naar dopamine
door MAO en COMT buiten
de BBB (normaal 99%)
TD: per os
(variabel tgv
competitie met
ander
aminozuren in
de voeding)
meerdere malen
per dag
T1/2: 1-3 h
(fluctuaties in
plasma
concentratie)

In combinatie met D2agonisten indien deze in
monotherapie onvoldoende
effectief zijn
Vroegtijdige nevenwerkingen (verdwijnen
meestal na enkele weken):
 Nausea en anorexie (dopamine thv CRTZ)
 Orthostatische hypotensie (dopamine thv
splanchnische vaten, NA thv
vasomotorisch centrum)
 Tachycardie en ritmestoornissen
 Slapeloosheid, angst, euforie, confusie en
zeldzaam manie, waangedachten en
hallucinaties (dopamine en NA thv het
limbisch systeem, formatio reticularis en
cortex)
 Plots stoppen  toestand analoog aan het
maligne neuroleptisch syndroom
Laattijdige nevenwerkingen:
25


Dyskinesieen
“ON-Off” fenomeen (plots overgaan vanuit
goede beweging naar akinetische
toestand met rigiditeit gedurende enkele
minuten tot uren)
Interacties:
 Antipsychotica neatraliseren de werking
 -methyl-DOPA werkt L-DOPA tegen
wegens competitie met het decarboxylase
 Niet selectieve IMAOs + L-DOPA kunnen
een hypertensieve crisis en hyperpyrexie
uitlokken
 Sterke hypotensie door combinatie met
antihypertensiva die orthostatische
hypotensie verwekken

Bromocriptine*
Pergolide
T1/2: langer dan
L-DOPA (minder
fluctuaties in
plasma
concentratie)

Potentieert dopaminerge
functie (door mogelijk effect op
synthese, vrijzetting of reuptake van dopamine)
-

Selectieve irreversiebele MAOB inhibitor (komt preferentieel
voor in dopaminerge neuronen)
-


D2 receptor agonisten
Pramipexole: ook D3
receptor agonist
Pramipexole

Ropinirole
Amantadine
Selegiline



Rasagiline
MAO-B inhibitor
-
-
Is vaak de startbehandeling
omdat ze minder
dyskiesieen en minder
fluctuaties veroorzaken
Pramipexole: Restless legs
syndroom (ethiologie
meestal onduidelijk)
Nevenwerkingen:
 Tgv D2-receptorstimulatie
 Dyskinesien en on-off fenomeen zijn
minder uitgesproken dan voor L-DOPA
 Bromocriptine en pergolide: mogelijk
meer kans op harklepletsels
 Neuroleptica neatraliseren de werking
Als monotherapie in lichte
gevallen
In combinatie met L-DOPA
om efficaciteit te versterken
in lagere doses
Als monotherapie gegeven
tijdens beginfase van de
ziekte om gebruik van
L-DOPA uit te stellen
In combinatie met L-DOPA
om efficaciteit te versteken
in lagere doses



Minder uitgesproken nevenwerkingen
door D2-receptorstimulatie
Neuroleptica neatraliseren de werking
Minder uitgesproken nevenwerkingen
door D2-receptorstimulatie
Interacies:
 Verlengt werking van levodopa
 Neuroleptica neatraliseren de werking
 Lokt geen hypertensieve crisis uit in
combinatie met IMAOs
 Lokt geen kaasreactie uit in combinatie
met een tyramine-rijk dieet (tyramine kan
nog geinactiveerd worden door MAO-A)
-
26
Entacapone
Tolcapon
Antimuscarinica (met centrale
werking)*
Inhibitie van dopa
decarboxylase en COMT
Herstellen van onevenwicht
door overactiviteit van
postsynaptische interneuronen
in striatum (door wegvallen
dopaminerge inhibitie)
-




 Skeletspierrelaxantia
Diazepam*
Benzodiazepines zijn positieve
allosterische modulatoren van
de GABA-A receptor
Baclofen
Selectieve agonist van GABA-B
receptor
Beinvloeden vooral de
tremor (minder effect op
rigiditeit en hypokinesie)
Als monotherapie gegeven
in beginfase van de ziekte
In combinatie met L-DOPA
Steeds minder gebruikt
omwille van talrijke
nevenwerkingen en
beperkte efficaciteit
 Tolcapon: hepatoxiciteit
 Verlengt werking van levodopa
Zie muscarinereceptor blokkers
-
Een zeker werking op spasticiteit


Ontstaan van tolerantie
Sedatie
TD: per os of intrathecaal
Spasticiteit tgv MS en
ruggenmergletsels (kan ook de
pijn verminderen)
 Verlagen van spasticiteit van
spinale en centrale oorsprong
 Congenitale maligne
hyperthermie (hevige
spierspasmen uitgelokt door
stoffen als suxamethonium en
halothaan)
 Maligne neuroleptisch
syndroom (en een syndroom
hierop gelijkend uitgelokt
door plots stoppen van LDOPA of D2-agonisten
therapie bij Parkinsonisme)
 Strabisme (scheelzien)
 Blefarospasme (ooglidkramp)
 Torticollis (scheve hals)
 Cerebral palsy (infantiele


Ataxie
Gevoel van dronkenschap
Dantroleen
Verlaagt de Ca vrijzetting uit
het sarcoplasmatisch reticulum
TD: per os of i.v.
Botulinetoxine (?)
-
-
Bij chronisch gebruik:
spierzwakte en, minder
frequent, zeer ernstige
leverstoornissen (regelmatig
leverfunctietesten)
-
27
encefalopathie)
 Ziekte van Alzheimer
Donepezil

Rivastigmine
Galantamine

Memantine


 Opioide analgetica
Morfine
Pethidine (fenylpiperidines)
Fentanyl (fenylpiperidines)
Reversibiebele inhibitoren
van acetylcholinesterase in
het CZS met weinig effecten
op het PZS
Galantamine: modulatie
nicotine-ACh receptoren
Blokkeren van NMDA
receptor
Blokkeren van de nicotineACh receptor
Potente opoid-agonisten van receptoren (minder van - en
-receptor) werken thv dorsale
hoorn, NRM, LC  analgesie, en
thv het limbisch systeem 
euforie en anxiolyse
Effecten op het CZS:
 Stijging van pijndrempel
(minder bij neuropatische
pijn)
 Sterke demping van
affectieve componenten
van pijn met euforiserend
effect
Morfine-analogen vertonen
kruistolerantie met morfine en
kunnen morfine vervangen in
toestanden van verslaving
Tolerantie ontwikkelt zich snel
TD: per os 1 x per dag
T1/2: 60 h
TD: per os 2 x per dag
Lichte tot matige
alzheimerdementie




Nausea
Braken
Diarree
Slapeloosheid
Matige tot ernstige
alzheimerdementie






Hallucinaties
Verwardheid
Duizeligheid
Hoofdpijn
Vermoeidheid
Bradycardie en AV blok
TD: per os 2 x per dag
-
TD: per os, intrathecaal,
“pijnpomp” (chronische pijn) of
parenteraal (acute pijn)
E: vaak via conjugatie tot een
inactief glucuronzuurderivaat
dat vervolgens renaal of biliair
(entero-hepatische circultie)
geexcreteerd wordt,
6-glucuronide is krachtiger
analgetisch dan morfine
(uitzondering op de regel)
T1/2: 3-4 h


T1/2: 2-4 h
korte chirurgische
ingrepen
TD: (patient-gecontroleerde)
infusiepomp en intrathecale
toediening (snelle
dossisaanpassing mogelijk)



Acute pijn
Chronische
pijn bij
terminale
patienten
Adjuverdende
therapie bij
longoedeem
anesthesie
samen met
neurolepticum bij
Effecten op het autonoom ZS:
 Respiratoire depressie (daling van CO2
gevoeligheid van het
ademhalingscentrum)
 Miosis/”pinpoint pupils”
 Nausea en braken (stimulatie van CRTZ,
vooral bij eerste toediening)
 Perifere weerstand en veneuze tonus 
orthostatische hypotensie
 Bronchoconstritie (histaminevrijzetting
bij hoge dosis)
 GI tonus en peristaltiek  constipatie en
vertraagde maaglediging (vertraagde
opname van medicijnen)
 Uteruscontracties bij de bevalling
 Toegenomen sfinctertonus en afgenomen
mictiestimulus  urineretentie
 Druk galblaas (galblaascontractie +
contractie van sfincter van Oddi)
Neuroendocriene effecten:
 Prolactinesecretie
 gonadotrofinesecretie
28
(12-24 h) voor het analgetisch
effect, de psychotrope effecten,
nausea en
ademhalingsdepressie, maar
veel minder voor GI-effecten en
miosis
Tolerantie verdwijnt 1-2
weken na het stoppen met de
medicatie
Sufentanil (fenylpiperidines)
T1/2: 1-2 h

chirugisch
ingrijpen bij
bewustzijn
fentanyl
lollipops voor
kinderen als
premedicatie
TD: (patient-gecontroleerde)
infusiepomp en intrathecale
toediening (snelle
dossisaanpassing mogelijk)
T1/2: 1-2 h
anesthesie
vervangmiddel
van heroine 
behandeling van
verslaving
Symptomatisch
behandelen van
diarree
(reizigersdiarree)


Methadon
Zie morfine
Loperamide
Zie morfine
TD: per os (itt andere morfineanalogen weinig “first-pass
effect”) 1 x per dag
T1/2: 15-20 h
Vd: weinig door BBB (behalve
bij kinderen onder de 2 jaar)
E Loperamide: enterohepatische circulatie  85%
blijft in GI

TD: per os (beperkt)
Difenoxylaat
Codeine

Dextropropoxyfeen


Zwakke opioid-agonist:
kleinere effecten dan
potente agonisten (zie
morfine)
Is een prodrug en wordt
door CYP2D6 omgezet tot
morfine (maar verwekt
weinig tot geen euforie)
Zwakke opioid-agonist:
kleinere effecten dan
potente agonisten (zie
morfine)
CYP2D6 substraat


-
(chroniche)
hoest
milde vormen
van diarree
milde pijn
milde chronische
en acute pijn
 libido
Dervingssyndroom (door plotse ontremming
van de LC, verdwijnen na 7-10 dagen):
 na 8-12 h  tranen, neusloop en geeuwen
 na 20 h  pilo-erectie, mydriase, tremor,
agitatie
 na 2-3 dagen  rillingen, slapeloosheid,
buikkrampen, diarree, nausea en braken
CI:
 schedeltrauma
 astma en respiratoire hypoxie toestanden
 acute alcoholintoxicatie
 convulsies
 dosis verlagen bij lever- of
nierinsufficientie, ouderen en kinderen
Langdurig gebruik geeft geen orgaantoxiciteit
Zie morfine
Nevenwerkingen (vooral bij kinderen onder
de 6 jaar): paralytische ileus, urineretentie en
centrale depressie
CI: diarree verwekt door micro-organismen
die de mucosa penetreren




Kleinere effecten dan potente agonisten
(zie morfine)
Obstipatie en sedatie bij gebruik als
narcotish antitussivum (tegen hoest)
Lage CYP2D6 activiteit maakt 10% van de
populatie resistent aan het analgetisch
effect
Kleinere effecten dan potente agonisten
(zie morfine)
29
Dextromethorfan

Tramadol




Pentazocine




itt codeine en
dextropropoxyfeen geen
affiniteit voor
opioidreceptoren
CYP2D6 substraat
Zwak, zuiver agonist van
de -receptor
zwakke inhibitor van NA
re-uptake-1
metaboliet van trazodon
(antidepressivum)
partieel agonist van de receptor (prefentieel)
partieel agonist van de receptor
antagonist van de receptor
Partieel agonist van de receptor
Buprenorfine

Naloxon
Zuivere opioid-antagonisten
van -, -, en -receptoren 
geen effect wanneer ze alleen
worden toegediend,
hyperalgesie tijdens stress of
inflammatie
Naltrexon
-
hoest

in combinatie met serotoninerge
medicatie gevaar op serotonine syndroom
TD: per os (70%)
milde pijn





misselijkheid
braken
duizeligheid
droge mond
sedatie
TD: per os of parenteraal
hevige acute en
chronische pijn
(hoge dosis 
slechts zwakke
ademhalings
depressie
Hevige acute en
chronische pijn

lokt bij heroineverslaafden een acuut
dervingssyndroom uit (-R)
dysforie en soms hallucinaties (-R)
BD en hartritme (bij hoge dosis)
Mag niet gegeven worden aan patienten
die morfine(-analogen) krijgen (-R)
Als antidotum bij
een overdosis
opioid-agonisten
om respiratiore
depressie op te
heffen
lokt bij heroineverslaafden een acuut
dervingssyndroom uit
TD: parenteraal, intrathecaal of
sublinuaal
T1/2: 12 h
TD: i.v. (repetitief)
T1/2: 2-4 h
TD: per os (om recidieven te
voorkomen)
T1/2: 10 h



-
Tilidine (zwak -receptor agonist) wordt in vaste associatie met naloxon toegedient (p.o.)igv overdosering voorkomt naloxon ademhalingsdepressie en afhankelijkdheid
 Lokale anesthetica
Procaine (E)
Cocaine (E)
Tetracaine (E)
Blokkering van
initiatie en
propagatie van
APs door het Nakanaal te
blokkeren
 Esters:
E: door esterasen
in plama en lever
T1/2: 0,5-1 h
 Amiden:
E: door amidasen
in de lever
T1/2: 2-3 h


Oppervlakkige
anesthesie
Infiltratie
anesthesie
(zone moet
beperkt blijven
 gevaar
systeem
effecten)
Bij i.v. inspuiting of resorptie van te hoge dosissen:
 CZS: rustelooshied, tremor die kan uitlopen op convulsies,
confusie gaande tot extreme agitatie, uiteindelijk centrale
(ademhalings)depressie (met uitzondering van cocaine dat een
excitatorisch effect heeft)
 cardiovasculair: - inotroop,
- dromotroop, vasodilatatie levensgevaarlijke BD
 lidocaine veroorzaakt depressie in het CZS zonder voorafgaande
excitatie
30

Lidocaine (A)


Prilocaine (A)
Zenuwblok
anesthesie
Spinale
anesthesie
Epidurale
anesthesie
Bupivacaine (A)
Benzocaine (E)
 Neuropathische pijn
Imipramine*
TCAs (zie boven)
Amitriptyline*
Fenytoine*
Anti-epileptica (zie boven)
Carbamazepine*
Gabapentine*
Pregabaline*
Ketamine
NMDA receptor blokker
 Anxiolytica en sedativa
 Benzodiazepines
Triazolam
Werking:
(triazolo-1,4-benzodiazepines)
 Verhogen van de affiniteit
van de GABA-A receptor
Alprazolam
voor GABA (indirect
(triazolo-1,4-benzodiazepines)
agonisme)  verhogen van
de inhibitorische werking
Midazolam
van GABA in het CZS (o.m.
(imidazolo-1,4-bezodiazepines)
in het limbisch systeem) 
verminderde vrijzetting

bupivacaine en vooral cocaine hebben een cardio-excitatorisch
effect, omdat ze NA vrijzetten
Spinale en epidurale anesthesie:
 blokkering van Na-kanalen van orthosympathische
preganglionaire vezels kan vasodilatatie, BD en bradycardie
verwekken
 rostrale verspreiding kan bij spinale anesthesie
ademhalingsdepressie geven indien intercostale zenuwen en de
n. Frenicus worden beinvloed
 urineretentie bij sacrale spinale anesthesie
Overgevoeligheidsreacties bij esters (het sensitizerend agens in het
benzoezuurderivaat dat na hydrolyse ontstaat):
 allergische dermatitis
 zelden anafylactissche reacties
Vasoconstrictie: toedienen van vasoconstrictor (adrenaline of
vasopressine analoog) verlengt anesthesie, bij i.v. toediening:
 weefselischemie of algemene adrenerge effecten
TD: intrathecaal (om effecten
op geheugen en cognitie
grotendeels te vermijden)
Neuropathische pijn
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 5 h
WD: zeer kortwerkend
Tmax: binnen 1 h

TD: i.v.
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 1.5-2 h
WD: zeer kort werkend
Zie boven
Zie boven
-

Angststoornissen (lage
dosering)
Slapeloosheid (hogere
dosering): nitrazepam,
flunitrazepam, temazepam,
triazolam worden gebruikt
(anderen voldoen in
principe ook)
Nevenwerkingen:
 Sedatie (als alleen
anxiolyse nagestreefd
wordt)
 Paradoxale effecten
(rusteloosheid, impulsief
gedrag, hostiliteit,
agressiviteit)
31
Lorazepam
van serotonine en NA
Productie CRF
(corticotropin releasing
factor)
Effecten:
 Anxiolyse
 Tem-effect (daling agressief
gedrag)
 Sedatie
 Hypnotisch effect
 Anterograde amnesie
 Spierrelaxatie
 Anticonvulsieve werking

Oxazepam
Temazepam
Nitrazepam
Flurazepam
Flunitrazepam

Clonazepam
Tmax: traag (langer dan 1 h)
T1/2: 12 h
WD: kortwerkend
Tmax: traag (langer dan 1 h)
T1/2: 8 h
WD: kortwerkend
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 8 h  oxazepam: 8 h
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 28 h
WD: halflangwerkend
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 1 h 
desalkyl-flurazepam: 60 h
WD: langwerkend
Tmax: binnen 1 h
WD: langwerkend

Tmax: binnen 1 h
T1/2: 50 h




Nordiazepam
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 60 h
Diazepam
Tmax: binnen 1 h
T1/2: 32 h  nordiazepam: 60 h
WD: langwerkend
Clorazepaat
Tmax: binnen 1 h
T1/2:  nordiazepam: 60 h
WD: langwerkend
Flumazenil
Benzodiazepine-antagonist
-

Sedatie voor anesthesie (i.v.
hoge dosis)  anterograde
amnesie zal psychischtraumatische ervaringen
dempen
Delerium tremens
(toestand van confusie,
agitatie en agressiviteit na
plots stoppen van
alcoholgebruik bij
verslaafden)  opvangen
van alcohol-activiteit op de
GABA-erge transmissie
Epilepsie: diazepam (i.v. of
rectaal), lorazepam (i.v.) en
clonazepam
Spierspasmen en
spastische toestanden (zie
verder)
Triazolo-1,4benzodiazepines: milde en
matige vormen van
psychische depressie
(vooral in combinatie met
klassieke antidepressiva)
Beeindigen van sedatie


Confusie (vooral ouderen)
Geheugenstoornissen
(vooral langetermijngeheugen)
 Hypomanie en manische
episoden
 Motivatie voor
psychotherapie verzwakt
(chronisch gebruik)
 Natuurlijk vermogen om
angst en spanning te
verwerken verzwakt
(chronisch gebruik)
 Daling van de motorische
coordinatie
 Tolerantie voor sedatief,
hypnogeen en
spierrelaxerend effect bij
chronisch gebruik
Dervingsverschijnselen door
down-regulatie van GABA-A
receptoren:
 Angst, gaande tot fobieen
 Tremor
 Slapeloosheid
 Rebound REM-slaap met
nachtmerries
 Duizeligheid
 Bewegingsstoornissen
(onvrijwillige bewegingen)
 Sensorische ongevoeligheid
en stoornissen in perceptie
 Psychotische en manische
reacties, delerium
 Convulsies
CI:
 Slaapapnoe en COPD
 Zwangerschap
-
32


Zopiclon
Zolpidem
Zaleplon

Buspirone*


Promethazine*
Diphenhydramine*
Hydroxyzine*

SSRIs*
Stoffen met werking verwant aan deze van de benzodazepines
Bindt op benzodiazepine-site
van de GABA-A receptor
Meer selectief sedatief en
hypnotisch, minder de andere
effecten
-
5-HT1A receptor agonist
 Activatie van
postsynaptische 5-HT1A
receptoren
 Inhibitie van serotonine
vrijzetting via
presynaptische 5-HT1A
receptoren
 Anxiolytisch effect na
dagen of weken 
waarschijnlijk een indirect
effect
-
door benzodiazepines
gegeven bij kleine ingrepen
Acute overdosis met
benzodiazepines (+alcohol)
Slaapmiddel
Slaapmiddel (kortwerkend,
efficaciteit vergelijkbaar met
triazolam)
Slaapmiddel
Gegeneraliseerde angst van
chronische aard


Nevenwerkingen zijn
vergelijkbaar met
benzodiazepines
Tolerantie en
afhankelijkheid treden
vooral op bij hoge dosissen
en langdurig gebruik



Rusteloosheid
Nausea
Hoofdpijn
Geen aanduiding tot op heden
voor ontwikkeling van
afhankelijkheid
-blokkers*  beinvloeden affectieve component van angst (zweten, tremor, tachycardie), soms effectiever dan benzodiazepines (bv. sociale fobie)
Histamine H1-receptor blokkers
H1 blokkers met sedatieve
werking
Antidepressiva
Zie boven
-


Licht slaapmiddel
Kinderen met
slaapstoornissen tgv jeuk
Langdurige sedatie die het
leerproces op school benadelen
-

OCD
Zie boven
33





Valeriaan


Fytotherapeutica
Hypnotisch effect
-
Panische angst
Sociale fobieen
Gegeneraliseerde angst
Bij onvoldoende effect van
cognitieve therapie
-
CI: leverlijden en zwangerschap
Barbituraten  worden niet meer gebruikt omwille van nevenwerkingen en gevaren (uitzonderingen: fenobarbital* wordt soms nog gebruikt als
anti-epilepticum, thiopental en methohexital worden soms nog gebruikt als inductie-anasteticum)
Geneesmiddelen in verband met het cardiovasculair systeem
 Diuretica (zie voor overzicht blz 12)
 Koolzuuranhydrase-inhibitoren
Acetazolamide
Minder transport van NaHCO3
van lumen naar interstitium in
de proximale tubulus, gevolgd
door minder beweging van H2O
naar het interstitium
TD: per os
(volledig)
Tmax: 30 min (max
effect na 2 h)
E: renaal
WD: 12 h




Openhoek-glaucoom  minder
productie van oogvocht (dit
kan ook door lokale toediening
van oogdruppels 
dorzolamide)
Alkalinisatie van de urine 
beter oplossen van zuren in
urine (bv cystine, urinezuur,
aspirine)
Metabole alkalose tgv
diureticagebruik bij iemand
met zware hartdecompensatie
( mag geen zout worden
toegediend)
“Acute mountain sickness”
door de productie en de pH
van het CSV te verlagen (best






verergeren van metabole of
respiratoire acidose
nierstenen (calciumzouten zijn
minder goed oplosbaar in alkalische
urine)
meer ammoniak in systeemcirculatie
(vanuit urine)  meer kans op
encefalopathie (CI: levercirrose)
zelden overgevoeligheidsreacties
bij hoge doses: slaperigheid en
paresthesieen
leidt tot systemische acidose bij lang
gebruik en meer alkalisch worden
van urine
34
preventief nemen)

Thiaziden
Thiaziden
Blokkeren van de Na/Cltransporter (luminale zijde) in
het distale kronkelbuisje 
luminale Na- en vochtbelasting
 K-secretie (in distaal
segment, K verlaat de cel en
wordt uitgewisseld met Na en H
om de elektronen-neutralistie
te bewaren  extracellulaire
alkalose
E: renaal via het
sercretiemechanisme voor
organische zuren
(in competitie met
urinezuur)




hypertensie (diuretisch en
zwak vasodilaterend)
onderhoudsbehandeling van
congestief harfalen
nefrolithiase tgv hypercalciurie
(bij chronische toediening
vermindert de Ca-excretie)
nefrogene (niet ADHgevoelige) diabetes insipidus
(paradoxaal effect): reductie
plasmavolume  GFR 
reabsorbtie van NaCl en H2O
proximaal  max. volume
van verdunde urine
gereduceerd







Furosemide
Bumetanide
Torasemide
Lisdiuretica
Inhiberen van de Na/K/2Cl
carrier in de dikke opstijgende
tak van de lis van Henle 
selectieve inhibitie van de
reabsorptie van NaCl,
verminderen van de
normalerwijze positieve
intraluminale K-potentiaal 
vergemakkelijken van excretie
van positieve divalente ionen
(Mg en Ca)
TD: per os of i.v.
(bij acuut
longoedeem 
slechte absorptie
door verminderde
perfusie)
Tmax: zeer kort
E: renaal
WD: 2-3 h


E: hepatisch


Harfalen bij acuut longoedeem
Nierziekten (als GFR
<30 ml/min zijn thiaziden niet
effectief, maar lisdiuretica vaak
nog wel)
Levercirrose (+spironolactone)
Hypercalciemie (i.v.
+zoutoplossing infuus)
Hyperkaliemie

Overmaat mineralocorticoiden
Nevenwerkingen:


(Meest krachtige diuretica)

Spironolactone
Kaliumsparende diuretica
Competitieve antagonist van
hypokaliemische metabole alkalose
hyperuricemie
verminderde glucosetolerantie
(insulinevrijzetting uit pancreas en
perifeer gebruik van glucose)
hyponatriemie: hypovolemie 
ADH, nier kan urine minder goed
verdunnen, dorst  grotere
vochtinname (vochtinname
beperken + dosis reductie)
allergische reacties (sulfonamiden):
zelden fotosensitiviteit, zeer zelden
hemolytische anemie,
thrombocytopenie, acute
necrotiserende pancreatitis
moeheid, paresthesieen






Hypokaliemische metabole alkalose
(aanbod van NaCl in verzamelbuis
 excretie van K en H)
Hypomagnesiemie bij chronisch
gebruik (geen hypocaliemie omdat
Ca ook nog geabsorbeerd wordt in
het distale kronkelbuisje)
Dehydratatie
Soms hyponatriemie
Zelden ototoxiciteit bij hoge dosisis
Verhoogd urinezuur (zelden jicht)
Allergische reacties (sulfonamiden):
huiduitslag, eosinofilie, interstitiele
nefritis
35
aldosterone in het
verzamelbuisje en het laatste
deel van de distale tubulus
(aldosterone: Na+-abs. in verz.
Buisje neg. Potentiaal in
lumen K+-secretie)
Triamterene
(enterohepatische
circulatie)

Inhiberen rechtstreeks de Naselectieve kanalen thv de
luminale membraan in het
verzamelbuisje  K secretie
Amiloride

Mannitol
Osmotische diuretica
Wordt gefilterd en niet
getransporteerd  water wordt
weerhouden thv de proximale
tubulus en het dalende deel van
de lis van Henle, natriurese is
kleiner dan waterdiurese
 Hypertensie
diuretica*
TD: i.v.
-
Effecten zijn meest uitgesproken
als de orthosympathische
-




Na-voorraden in het
lichaam
Initieel bloedvolume en
hartdebiet
Eventueel initieel perifere
weerstand
Na 6-8 weken: normalisatie
van hartdebiet en daling van
perifere weerstand


-receptor blokkers*

door primaire hypersecretie of
door seundaire aldosteronisme
(tgv congestief hartfalen,
levercirrose, nefrotisch
syndroom
Als diureticum in combinatie
met kaliumverliezende
diuretica (als kalium
supplementen niet volstaan)
Als diureticum in combinatie
met kaliumverliezende
diuretica (als kalium
supplementen niet volstaan)

Vermindering van intacraniale
en intraoculaire druk (plasmaosmolaliteit  intracellulair
volume)
Verhogen van urinevolume bv
bij rhabdomyolyse of hemolyse

Thiaziden: eerste keus bij
behandeling hypertensie
Lisdiuretica:
 Bij ernstige hypertensie
wanneer andere farmaca
gebruikt worden die water- en
zout retentie veroorzaken
 Bij nierinsufficientie als GFR
<30 ml/min
 Bij hartfalen of levercirrose
wanneer er uitgesproken
zoutretentie is
Hypertensieve patienten met:
 MI
Hyperkaliemie (nierlijden, NSAIDs,
-blokkers en ACE-inhibitoren
verhogen risico)
 Gynecomasitie, impotentie
(spironolacone)
 Metabole acidose (door samen met
K-secretie ook H-secretie te
inhiberen
 Soms nierstenen (triamterene)
CI: nierlijden en het nemen van: Ksupplementen, NSAIDs, ACE-inhibitoren,
spironolactone samen met triamterene of
spironolactone samen met amiloride

Toenemen congestief hartfalen en
uitlokken van longoedeem door
expansie extracellulair volume (vaak
hoofdpijn, nausea, braken)
Dehydratatie en hypernatriemie
Zie boven
Zie boven
36
controle van het hart domineert
(zie boven)
ACE-inhibitoren inhiberen het
converting enzyme peptidyl
dipeptidase dat Ang I in Ang II
omzet en ze inhiberen de
inactivatie van bradykinine (een
krachtige vasodilator en
inflammatoir mediator) door
kininase II:
Captopril
Cilazapril
Enalapril
TD: per os
Tmax: kort
E: vooral renaal
(behalve
fosinopril)
Fosinopril
Lisinopril
Perindopril
Quinapril
Ramipril

Losartan
Candesartan
Eprosartan
Irbesartan
Telmisartan
Valsartan
Aliskiren
Verapamil (phenylalkylamines)
Diltiazem (benzothiazepines)
Angiotensine II
receptorantagonisten (type
losartan) hebben ongeveer
dezelfde hemodynamische en
antihypertensieve effecten als
ACE-inhibitoren, maar met
plasma Ang II stijging en zonder
bradykinine-inactivatie
Renine-inhibitoren veroorzaken
een daling van de plasma renine
activiteit (PRA)
Ca-kanaal blokkers:
 relaxeren gladde spieren
(meest uitgesproken in de
arteriolen)
 nimodipine  relatief
selectief voor cerebrale BV
 hartfequentie (+N 
-



Ischemisch hartlijden
Hartfalen
Hypertensie (systemische
arteriolaire weerstand, de
gemiddelde diastolische en
systolische druk, zonder
reflextachycardie)
 Chronisch hartfalen
(nabelasting, hartdebiet,
hartritme, nierperfusie en
natriurese  veneuze retour
naar het hart, capillaire
wiggedruk in de long,
vullingsdruk van linkeratrium
en ventrikel)
 Acuut myocardinfarct (massa
en wanddikte van LV)
 Diabetes mellitus en nierlijden
(proteinurie en nierfunctie
stabiliseert, door verbeterde
flow-distributie in de nier)
Typisch gestart wanneer ACEinhibitoren een ondragelijke
kuchhoest geven
Nevenwerkingen:
 Ernstige hypotensie
 Acuut nierfalen (bij patienten met
bilaterale nierarteriestenose)
 Kuchhoest met eventueel wheezing
(reversiebel)
 Smaakverandering (reversiebel)
 Hyperkaliemie (wanneer met Ksupplementen, hogere doses Ksparende diuretica of NSAIDs)
 Huiduitslag, drug fever, angiooedema
 Zelden: proteinurie, neutropenie
CI: zwangerschap
Neveneffecten:
 Zelfde als ACE-inhibitoren
 Kuchhoest is minder fequent
-
Onbekend
Onbekend
-






Nevenwerkingen:
 Hypotensie, bradycardie
 Myocarddepressie
 Oedeem onderste ledenmaten
 Obstipatie (verapamil)
CI: Gestoorde AV-of SA-geleiding, LVfalen, ventriculaire tachycardie
-
angor (vooral vasospastisch)
hypertensie
supraventriculaire tachycardie
VK-flutter
VK-fibrillatie
Post-MI (Verapamil, als blokkers tegenaangewezen)
37
Nifedipine (dihydropyridines)

Nimodipine (dihydropyridines)
reflextachycardie, ~D, -V)
negatief chronotroop,
negatief dromotroop,
negatief inotroop effect
(verapamil en diltiazem)
-


Angor (vooral vasospastisch)
hypertensie
-

na subarachnoidale bloeding
(gunstig effect door inhibite
van reactioneel vasospasme)
hypertensie (gecombineerd
gebruiken, bij monotherapie 
snel tachyphylaxis)
Hydralazine
Dilatatie van de arteriolen (niet
de venen)
-

Minoxidil
Zeer krachtige vasodilator van
de arteriolen (niet de venen)
door verhogen van Kpermeabiliteithyperpolarisatie
TD: per os

Nitroprusside
Diazoxide
Clonidine*
Guanfacine *
Reserpine *
Guanethidine*
-methyltyrosine*
-methyl DOPA*
-blokkers*

Dilatatie van arteriolen en venen
door NO vrijzetting (enkel onder
continue invasieve monitoring)
Dilateert arteriolen
2-agonisten  afname van de
orthosympathische outflow uit
het CZS  vasodilatiatie
TD: i.v.
Tmax: kort
WD: kort
TD: i.v.
-
Neuronblokkers (zie boven)
-
Zie boven
-
 Hartfalen
 Positieven inotropica
Digoxine
 Digitalisglycosiden
inhiberen het Na/K ATPase
waardoor de [Na]i 
verminderde Na/Ca
uitwisseling  [Ca]i 


hypertensie (gecombineerd
gebruik met een -blokker en
een diureticum, kan
hydralazine vervangen indien
onvoldoende effect of teveel
bijwerkingen)
hypertensieve urgenties
acute hartdecompensatie





hypotensie
duizeligheid
flushing
oedeem onderste ledenmaten
milde reflextachycardie







reflextachycardie en zoutretentie
bij hoge doses “lupus” syndroom
hoofdpijn, nausea, anorexie, flushing
perifere neuropathie
drug fever
reflextachycardie en zoutretentie
als onvoldoende dosis van -blokker
en/of diureticum: tachycardie,
angor, oedeem
hoofdpijn
hypertrichosis ( haargroeimiddel)
hypotensie
metabolisme in RBCs tot cyanide
(accumulatie zorgt voor toxiciteit)





hypertensieve urgenties
hypertensie (maar beperking
door gebrek aan informatie
over hun impact op
cardiovasculaire gevolgen)
hypertensie
 withdrawal reactions
 droge mond
 sedatie
 soms bradycardie
Zie boven

Zie boven
Zie boven


-
TD: per os (bij 10% van de
populatie zijn er darmbacterien
die digoxine inactiveren en zo
de biologische beschikbaarheid
reduceren  oppassen met AB)
1 x per dag (eventueel
Atriale ritmestoornissen (VKflutter en –fibrillatie,
vertraging van het
ventriculair ritme 
Bij intoxicatie (digoxine > 2 ng/ml):
 Rustpotentiaal over PM van hartcellen
minder negatief  vertraagde na
depolarisatie (bij nog hogere
concentraties  “ectopic beats”,
38

Digitoxine

Amrinon
Milrinon
Enoximon
Dopamine*
Dobutamine*



Hydralazine*
Minoxidil*
Isosorbidedinitraat*

Carvedilol*
Bucindolol*
contractiliteit
Een rechtstreeks effect van
digitalis op de PM van de
hartcellen leidt tot een
tragere stijgingssnelheid
van het AP gevolgd door en
verkorting van de plateau
fase  refractaire
periode
Cardioselectief
parasympathomimetisch
effect (vooral duidelijk thv
de atria)
oplaaddosis voor snel effect)
E: vooral renaal
T1/2: 40 h
TV: 0,5-2ng/ml (nauw)
betere
hemodynamiek)
TD: per os (volledig) 1 x per dag
(eventueel oplaaddosis voor
snel effect)
E: hepatisch (enterohepatische
circulatie)
T1/2: 168 h
Bipyridines inhiberen
fosfodiesterase  [cAMP]i 
Ca-influx in hart en
vasodilatatie (mag slechts korte
tijd gebruikt worden)
TD: parenteraal (onder
continue monitoring)
-agonisten met een positief
inotroop effect (zie boven)
TD: getitreerd i.v. (onder
contiune monitoring)
Acuut hartfalen
(hartdebiet,
perifere weerstand
capillaire wiggedruk
in longen
Harfalen (cave:
ischemie)
bigeminie en ventriculaire tachycardie
en fibrillatie)
 Verhogen van de centrale outflow naar
het orthosympathische ZS: AVjunctioneel ritme, premature
ventriculaire depolarisaties, bigeminie
en 2e graads AV-blok
 GI: anorexie, nausea, braken en
diarree
 Desorientatie, hallucinaties,
gezichtstoornissen, agitatie, convulsies
Interacties (verhogen van digitalis
plasmaspiegel): hypokaliemie,
hypercalciemie, hypomagnesiemie,
quinidine (90% van de patienten), AB (zie
TD), colestyramine, amiodarone, verapamil
 Nausea en braken
 Aritmieen
 Hypotensie
 Thrombocytopenie
 Verhoogde leverenzymen
 hartfrequentie  verhoogd O2verbruik  nog hogere hartfequentie
Diuretica*  verminderen van water- en zoutretentie  voorbelasting hart, oedeem, verkleining hart  verbeterde pompfuntie (zie boven)
ACE-inhibitoren* en Ang II receptorantagonisten*  voor- en nabelasting hart (zie boven)
Vasodilatoren
Dilatatie van arteriolen 
Hartfalen (alleen de
Zie boven
nabelasting hart (zie boven)
hydralazine-isosorbidedinitraat
combinatie heeft een
Nitraten zorgen voor dilatatie
Zie verder
verbeterde overleving
van vooral venen door NO
aangetoond in prospectieve
vrijzetting  vooral
RCTs)
voorbelasting hart (zie verder)
-blokkers
Zie boven
-
Idiopatische en ischemische
cardiomyopathie (studies
wijzen uit dat adrenerge
stimulatie gevaarlijk is voor het
“failing heart”  LV
Hartfalen is zelf een CI (?) 
zeer lage dosis beginnen
39
ejectiefractie en LV massa)
 Angor
Thrombocytaggregatieremmers* en statines*  behandeling van zowel stabiele als instabiele angor (zie verder)
Organische nitraten
Nitroglycerine
Nitraten zorgen voor:
 TD: sublinguaal
 Onmiddelijke behandeling
 dilatatie van venen (vooral
Tmax: 1-2 min
 Vasospastische angor
bij lage dosis) en arteriolen
WD: 20-30 min
 TD: i.v.
(coronairen  belangrijk
 Ernstige recurrente
voor vasospastische angor)  E: nitraat reductase thv
lever
rustangor, instabiele angor
door NO vrijzetting 
Isosorbidedinitraat
of ernsige
voor- en nabelasting hart
hartdecompensatie
 werkbelasting en O2(nitroglycerine of
nood
isosorbidedinitraat)
 TD: per os of transdermaal
 indirect: reflex tachycardie
(nitroglycerine- of
 Behandeling van angor
en water- en zoutretentie
isosobidedinitraatgedurende lange tijd

redistributie van
Isosorbidemononitraat
preparaten met trage
(tolerantie treedt snel op 
bloedtoevoer naar het hart
vrijstelling) of
nitraatvrij interval van min.
 inhibitie van
TD: isosorbidemononitraat
8-24 h, niet bij sublinguaal
plaatjesaggregatie
per os (geen significant
gebruik)
 relaxatie van bronchi,
first pass metabolisme 
galwegen, maagdarmstelsel
lange T1/2)




-blokkers* (zie boven)




Orthostatische hypotensie
Tachycardie
Hoofdpijn
Interactie met
fosfodiesterase-inhibitoren
kan leiden tot extreme
hypotensie
Calciumkanaalblokkers*  bij vasospastische angor en bij stabiele, niet-vasospastische angor als -blokkers gecontra-indiceerd zijn, over het gebruik
van dihydropyridines bij instabiele angor zijn nog onvoldoende gegevens (zie boven)
 Hyperlipidemie (zie voor de werking van het vettransport en voor de verschillend hyperlipoproteinemieen en hun therapeutische benadering blz. 45 t/m 52)
Clofibraat
TD: per os
Nevenwerkingen:
 Fibraten binden PPAR
 Type III (IDL):
(volledig)
(peroxisome proliferatorplasmaTG met 80% en
 GI: nausea, krampen, diarree
Tmax: kort
activated receptor) 
plasmacholesterol met
 Zeldzaam: huiduitslag, gewichtstoename,
PB: 95% (aan
VZoxidatie en synthese
50%
impotentie, leukopenie, anemie
albumine)
Bezafibraat
lipoproteinelipase
 Type IV (VLDL), type IIb
 Zeldzaam myopathie: krampen, stijfheid,
(snellere afbraak van VLDL E: vooral renaal
(VLDL en LDL) en lichtere
zwakte, gestegen plasma-activiteiten van
in de vorm van
en IDL)  TG
vormen van type IIa
creatine fosfokinase en glutamaat
glucuroniden
 De nieuwe fibraten (allen
(LDL): Nieuwe fibraten
oxaalacetaat transaminase
Ciprofibraat
behalve clofibraat)
kunnen de TGs en
 Galstenen ( lithogeniciteit van gal)
verhogen het HDL
cholesterol geassocieerd
 Atriale en ventriculaire ritmestoornissen
cholesterol door de
met de VLDL met 40-50%
(clofibraat)
40
Fenofibraat
stimulatie van de expressie
van apoA-I en apoA-II door
PPAR
Gemfibrozil

Colestyramine
Colestipol

Simvastatine
Pravastatine
Fluvastatine
Atorvastatine
Rosuvastatine
Anionuitwisselaars
(galzuurbindende harsen)
binden cholesterol en galzuren
in de darm 
galzuurconcentratie 
feedback inhibitie van het
cholesterol-7-hydroxylase valt
weg  cholesterol afbraak 
feedback inhibitie van het 3hydroxy-3-methylglutaryl-CoA
reductase valt weg (
cholesterolsynthese door
lever) en LDL-receptor
expressie op de hepatocyten
( [LDL] en [IDL])
TD: per os (niet)
De hydroxyzuren van de
statines zijn competitieve
inhibitoren van het 3-hydroxy3-methylglutaryl-CoA reductase
(het regulerend enzym van de
cholesterolsynthese) 
cholesterol synthese in lever
 LDL-receptor expressie op
de hepatocyten ( [LDL] en
[IDL])
TD: per os
(gedeeltelijk)
best ‘s avonds
T1/2: <4 h
PB: 90%
E: hepatisch
(actieve en
inactieve
metabolieten)

TD: per os
(gedeeltelijk)
T1/2: >4 h
PB: 90%
E: hepatisch





doen dalen en het HDL
cholesterol met 10-25%
doen toenemen (hun effect
op LDL cholesterol is
geringer: meestal een
daling rond de 10%)
Associatie met harsen (2 h
eerder toedienen) versterkt
de cholesteroldaling
Type IIa (LDL,
heterozygote of
polygenische vorm): LDL
cholesterol met 20%
Pruritus veroorzaakt door
een gedeeltijke obstructie
van de galwegen
(colestyramine)
Diarree veroorzaakt door
absorptiestoornissen van
de galzuren zoals kan
voorkomen bij de ziekte
van Crohn of na resectie
van een deel van het ileum
(colestyramine)
Interacties:
 Fibraten potentieren het effect van de
orale anticoagulantie (verdrijven PB)
 Bij associatie met stanines is er een groter
gevaar op myopathie
CI: Lever- en nierinsufficientie, cholelithiase,
zwangerschap, lactatie, kinderen
Type IIa (LDL,
heterozygote of
polygenische vorm): LDL
cholesterol met 20-40%
Type IIb (LDL en VLDL) en
type III (IDL): LDL
cholesterol met 20-40%,
VLDL cholesterol, TG
met 20-30% en HDL
cholesterol met 10%
Associatie met harsen
versterkt de
cholesteroldaling
Nevenwerkingen (over het algemeen goed
verdragen):
 GI: dyspepsie, nausea, abdominale
krampen, obstipatie, diarree
 Huiduitslag
 Afwijkingen van leverfunctietesten
 Lichte skeletspier creatinefosfokinase
 Zeldzaam myopathie met rhabdomyolyse
Interacties:
 Bij hoge dosis of associatie met fibraten,
nicotinezuur of cyclosporine is er een
groter gevaar op myopathie
 Statines potentieren het effect van orale
anticoagulatia en digoxine (verdrijven PB)
CI: Kinderen (sommige statines zijn
Nevenwerkingen:
 TG met 5-20% (verdwijnt meestal na
een maand)
 Onaangenaam gevoel in de mond
 GI: obstipatie, flatulentie, nausea, braken,
diarree, pyrosis, anorexie
 Bij hogere doses: steatorrhee, gestoorde
absoptie van vetoplosbare vitamines
( hypoprothrombinemie, bloedingen)
Interacties: medicatie ofwel 1 uur voor ofwel
4 uur na harsen innemen
CI: Kinderen onder de 6 jaar, steatorrhee,
zwangerschap
41
(actieve en
inactieve
metabolieten)
geregistreerd voor kinderen ouder dan 8/11
bij familiale hypercholesterolemie),
leveraandoeningen, zwangerschap, lactatie
Nicotinezuur
Activatie van de
nicotinezuurreceptor op de
adipocyt inhibeert de lipolyse
 plasma VVZ  VLDL
productie in lever en plasma
TG
Een effect op het cholesterylester transfer protein kan
mogelijk de HDL cholesterol
verklaren
TD: per os 2-6 g,
verdeeld over 3
innamen
PB: 0%
E: renaal
(metabolieten en
oververanderd
nicotinezuur)
T1/2: 30-45 min

Alle vormen van
hyperlipidemie (vooral
nuttig bij patienten met
zowel hypertriglyceridemie
als laag HDL-cholesterol):
TG 50%, LDL cholesterol
met 20-30%, HDL
cholesterol 30-40% en
Lp[a] met 40%
(mechanisme?)
Ezetimibe
Inhibeert de
cholesteroltransporter thv de
brushborder in de darm 
verminderde opname van
cholesterol en plantsterolen
TD: per os
E: hepatisch
(enterohepatische
circulatie  70%
met faeces)

wordt aan statines
toegevoegd bij
onvoldoende effect
 Bloedstolling
 Anticoagulantie
Warfarin
Coumarines zijn Vitamine K
antagonisten (VKA) die de
reductie van Vit. K beletten,
waardoor Vit. K niet als cofactor kan fungeren bij de carboxylatie van
stollingsfactoren II, VII, IX en X
Dabigatran etexilaat
Een factor Xa inhibitor die de
klontervorming inhibeert door
de omzetting van prothrombine
naar thrombine te voorkomen
TD: per os (volledig)
PB: zeer hoog
T1/2 stollingsfactoren II, VII, IX,
X respectievelijk: 6, 24, 40, 60 h
(inzetten antiagulerende
werking vraagt enkele uren)
WD na stoppen: 4-5 dagen
(factoren moeten terug
aangemaakt worden)
TD: per os
Nevenwerkingen:
 flush en pruritus thv het aangezicht en het
bovenste gedeelte van het lichaam (
langzaam opvoeren dosis, inname van
aspirine 30 min voor het nicotinezuur)
 braken, diarree, hoofdpijn, duizeligheid
 afwijkingen van leverfunctietesten
 gestoorde glucosetolerantie
 hyperglycemie
 hyperuricemie
CI: actief peptisch ulcus, lever- en
nierpathalogien, DM, jicht, zwangerschap en
lactatie
Interacties:
 harsen inhiberen absorptie van ezetimibe
en mogen niet tegelijk worden toegediend
-
Nevenwerkingen:
 Stollingsgevaar (bij te lage
plasmaconcentratie)
 Spontane bloeding (bij te hoge
plasmaconcentratie)
 Teratogeen (1e trimester)
Interacties (zie blz. 65-66)
“Primary
prevention of
venous
thromboembolic
-
42
Heparine
Bindt met hoge affiniteit aan
antithrombine III waardoor de
interactie met thrombine
versneld  tragere omzetting
van fibrinogeen in fibrine
(er is een geringer effect op
factor X)
Zijn heparine-fragmenten met
een MW tussen de 4000 en
15000 die het effect verhogen
van antithrombine III op factor
Xa, maar niet op thrombine
Is een synthetische
pentasaccharide die selectief
factor Xa inhibeert
LMWHs
Fondaparinux

Acetylsalicylzuur
(ASA, aspirine)*
Thrombocytaggregatieremmers
Irreversibele inhibitie van het
cyclo-oxygenase (vooral COX-1)
in thrombocyten en
endotheelcellen (zie verder)
TD: i.v. of s.c. (i.m. verwekt
heparine een hematoom, per os
wordt het niet geresobeerd)
T1/2: 40-90 min
events in adult
patients who have
undergone
elective total hip
replacement
surgery or total
knee replacement
surgery”
-


TD: s.c.
T1/2: lang

-
Beperkte
indicaties

-
Dipyridamole
-
-
Ticlopidine
Voorkomen binding van ADP
aan zijn bloedplaatjesreceptor
en inhiberen zo de activatie van
het glycoprotein IIb/IIIa
-
Omdat niet-gefractioneerde heparine uit
een mengsel van moleculen met
verschillende MW bestaat is de correlatie
tussen concentratie en bloedstolling
slecht  aPPT monitoring noodzakelijk
Spontane bloedingen (toediening stoppen
en eventueel protaminesulfaat i.v.
toedienen  vormt een inactief complex
met heparine)
Thrombocytopenie (minder bij LMWHs):
transient (tgv heparin-geinduceerde
bloedplaatjesaggregatie) of ernstig (tgv
heparin-geinduceerdde antibloedplaatjes-AS)
Mogelijk osteoporose bij langdurig
gebruik
Een lage dosis aspirine
inhibeert de vorming van het
TXA2 (in thrombocyten) zonder
de vorming van PGI2 (in
endotheel)
In combinatie met ASA in
secundaire preventie van
TIA/ischemische CVA
-
Zie verder



Nausea
Diarree
Bloedingen (5%)
43
Clopidogrel
complex, de belangrijkste
fibrinogeenreceptor


Glycoprotein IIb/IIIa inhibitoren

Streptokinase
-
Fibrinolytische stoffen
Vormt een stabiel complex met
plasminogeen, waardoor dit
enzymatisch actief wordt en
fibrine afbreekt
Urokinase
Zet direct plasminogeen om in
plasmine
Alteplase
t-PA (tissue plaminogen
activator) zijn enzymatische
activiteit (omzetting
plasminogeen  plasmine)
wordt versterkt door de
Reteplase
aanwezigheid van fibrine, het
werkt dus vooral thv de
bloedklonter en minder op
plasma plasminogeen
 Addendum 1: Aanpak van VKF
Amiodarone
Zie artikel
 Addendum 2: Behandeling van jicht
Inhiberen PG-synthese en de
facocytose van uraatkristallen
(zie verder)
Colchicine
Werkt anti-inflammatoir door
te binden aan tubuline
(inhibitie van polymerisatie tot
microtubuli) en inhibeert zo
leukocytenmigratie en
fagocytose
NSAIDs*
-


TD: traag infuus
-
Acute coronaire syndromen
Percutane coronaire
interventies
Neutropenie (ticlopidine,
1%)
Zeldzaam thrombotisch
thrombotopenische
purpura (fataal)
-


Allergische reacties
Hypotensie (door
onregelmatige opstoten
van plaminevorming 
vorming kinines)
Bloedingen
Bloedingen
Bloedingen
TD: traag infuus
-


-
-

-
-
-
-
-

Acute jichtaanval
Zie verder
TD: per os
Tmax: 2 h

Acute jichtaanval (pijn
verdwijnt in 12-24 h) 0,5-1
mg als startdosis,
vervolgens 0,5 mg/2 h
Preventie van herhaalde
aanvallen 0,5 mg 1-3 x per


Zie artikel


Vooral: diarree, nausea,
abdominale pijn
Zeldzaam: perifere neuritis,
myopathie,
beenmergdepressie
8mg/24 h kan fataal zijn
44
Glucocorticoiden*
Allopurinol
Zie verder
Wordt omgezet in alloxanthine
(door xanthine oxydase), een
inhibitor van xanthine oxydase
(die ook verantwoordelijk is
voor de omzetting van
hypoxanthine en xanthine in
urinezuur)
-
Probenecid
Uricosurica gaat reabsorbitie
van urinezuur thv de proximale
tubulus tegen
-
Benzbromaron

dag
Soms bij acutejicht aanval
Long-term behandeling van
jicht (starten met 100 mg/d
minimaal 6 weken na acute
aanval, progressief
opdrijven, meestal tot 300
mg/d)
 Hyperuricemie tgv
hematologische
aandoeningen of tgv
chemotherapie (tumor
lysis)
 Combinatie met uricosurica
is mogelijk
Tweede keuze bij patienten die
verschillende jichtaanvallen
hebben gehad, bij wie tophi
verschijnen of die jicht en een
zeer hoog plamsa-urinezuur
hebben (starten met 2 x 250
mg/d minimaal 2-3 weken na
acute aanval, progressief
opdrijven tot 2 x 1 g/d)


Zie verder
Nevenwerkingen:
 GI
 Allergische reacties
(meestal rash)
 Soms acute jichtaanval bij
starten therapie (de eerste
weken colchicine of NSAIDs
associeren)
Interacties:
 Toename van effect van
mercaptopurine en van
cyclofosfamide
 Toename van effect VKA
 Grote kans op vorming
uraatstenen in de nieren
( urinevolume hoog
houden, en de urine
alkaliniseren door orale
inname van bicarbonaat)
Overige farmacotherapie
Inflammatie
 NSAIDs (perifeer werkende analgetica)  zie voor algemene (neven)werkingen blz. 8 t/m 12:
Acetylsalicylzuur
Reversiebele COX-1 en COX-2
E: hepatische hydrolyse naar
Systemische:
(ASA, aspirine) (salicylaten)
inhibitie:
salicylzuur (reversiebele COX  Analgetische (325-650 mg
inhibitie)
om de 4 h)

PG synthese 
T
ASA:
30
min
1/2

Ant-inflammatoir (4-6 g per
vasodilatitie,
PB van meeste NSAIDs: >98%
dag  veel bijwerkingen,
oedeemvorming,
beter ibuprofen of
capillaire lekkage,
naproxen)
hyperalgesie
Diflunisal (salicylaten)
 Aspirine: secundaire
 TXA2 synthese:
profylaxe van
bloedplaatjesaggregatie

Nevenwerkingen:
 Salicylisme (doofheid voor
hoge tonen, oorsuizen,
duizeligheid en hoofdpijn
als tekenen van milde
intoxicatie)
 Hoog normale antiinflammatoire doseringen
verhogen O2 verbruik, CO2
45

Sulfasalazine (salicylaten)
Aspirine: irreversiebele
COX-1 en COX-2 inhibitie (8
tot 10 dagen in
bloedplaatjes =
levensduur)
Mesalazine (5-ASA)
(salicylaten)
-
Paracetamol
(para-aminofenol derivaten)

Fenacetine
(Para-aminofenol derivaten)



Indomethacine
(arylazijnzuurderivaten)


Sulindac
(arylazijnzuurderivaten)
Diclofenac
-
tromboembolische
aandoeningen, met name
coronaire en
cerebrovasculaire
insufficientie (75-325 mg
per dag resulteert in
optimale balans TXA2
inhibitie/ PGI2 productie)
Lokaal:
 Keratolytische effecten bij
wratten
 Metalazine en
sulfasalazine: Inflammatoir
darmlijden/IBS (zie boven)
Zwak COX-1/COX-2
inhibitor zonder antiinflammatoire werking
Inhibitie van COX-3 (CZS)
 PGE2 synthese 
koorts
Fenacetine en
propacetamol zijn prodrugs van paracetamol
TD: per os (volledig) of i.v.
(propacetamol)
Tmax: 30-60 min
E: overwegend renaal na
conjugatie met glucuronzuur en
sulfaat
T1/2: 2 h

Indomethacine: een van de
meest potente COXinhibitoren  krachtige
anti-inflammatoire werking
Sulindac is een pro-drug
van indomethcine met
minder GI-bijwerkingen
-





-
-
-
-
Analgetisch (500-1000 mg
per dag, maximaal 4 g per
dag bij koorts of
pijntoestanden zonder
begeleidende inflammatie)
Anti-pyretisch
Ankyloserende spondylitis
(Morbus Bechterew)
Sluiten van de ductus
arteriosus bij de neonaat
Jicht en pseudojicht
Koortsremming bij morbus
Hodgkin (diagnostische
test)
productie en stimuleren het
ademhalingscentrum
 Hepatotoxiciteit
 Remming van tubulaire
excretie van urinezuur
Intoxicatie:
 Profuus zweten
 Hyperpyrexie
 Zuur-base onevenwicht
 Convulsies
 Coma (met de dood tot
gevolg)
Relatieve CI:
 Kleine kinderen met viraal
koorts syndroom
(Syndroom van Reye)
 Patienten met verhoogde
bloedingsneigingen
 Jicht
Intoxicatie (10-15 g):
 Medicamenteuze hepatitis
 hepatische celnecrose
(na 48 h ) door uitputting
van glutation (opstapeling
van het intermediair Nacetyl-p-benzoiminochinon
die reacties aangaat met
proteinen)
Dosis afhankelijke
nevenwerkingen:
 GI-nevenwerkingen
 Frontale hoofdpijn
 20% dient therapie te
onderbreken

NSAIDs met grootste risico
op hepatotoxiciteit
46
(arylazijnzuurderivaten)
Aceclofenac
(arylazijnzuurderivaten)
Tolmetine
(arylazijnzuurderivaten)
Ibuprofen
(arylpropionzuurderivaten)
Naproxen
(arylpropionzuurderivaten)
Ketoprofen
(arylpropionzuurderivaten)
Fenoprofen
(arylpropionzuurderivaten)
Flurbiprofen
(arylpropionzuurderivaten)
Tiaprofen
(arylpropionzuurderivaten)
Mefenaminezuur (Nfenylanthranylzuurderivaten)
Meclofenaminezuur (Nfenylanthranylzuurderivaten)
Fenylbutazone
(pyrazolon derivaten)
Werkt krachtiger antiinflammatior dan aspirine en
indomethacine
-
-
-
-
-
-
-
-
TD: per os 3 x per dag
T1/2: 2 h
TD: per os 2 x per dag
T1/2: 14 h
-
-

-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
T1/2: 50-65 h

TD: per os 1 x per dag
T1/2: 57 h
-
-
-
-
-

Piroxicam (oxicams)

Meloxicam (oxicams)

Tenoxicam (oxicams)
Niet-selectieve COXinhibitoren
Meloxicam: is effectiever in
het inhiberen van COX-2
dan van COX-1, waardoor
het beter getolereerd wordt
Wordt beter getolereerd
dan aspirine en
indomethacine
-
Spondylarthropathieen
(met name ankyloserende
spondylitis/ Morbus
Bechterew) als andere,
minder toxische NSAIDs,
falen
Nevenwerkingen:
 Beenmergdepressie
CI:
 Simultaan gebruik met
orale anticoagulantia,
glucose verlagende
middelen, of orale
contraceptiva
 Hart,- lever- of
nierinsufficientie
 Hematologische
aandoeningen
 Gastro-duodenale ulcera
Piroxicam: Hoge incidentie van
GI nevenwerkingen (met name
ulceraties en bloedingen)
47
Rofecoxib (COX-2 selectief)
Celecoxib (COX-2 selectief)
Etoricoxib (COX-2 selectief)
Valdecoxib (COX-2 selectief)

Cortison
Prednison
Triamcinolon
Betamethason
Dexamethason
COX-1 werkt cytoprotectief,
COX-2 werkt overwegend
inflammatior  selectieve COX2 inhibitoren hebben minder GI
nevenwerkingen
-
Vanwege duidelijke meerprijs:
 Patienten met een
voorgeschiedenis van
maag-darmulcera of GIbloedingen
 Oudere patienten (>65)
-
Glucocorticoiden (oplopend in anti-inflammatoir effect):
Binding op de sytoplasmatische TD: per os,
Glucocorticoidreceptor 
parenteraal of
dimerisatie en binding aan GRE lokaal (aerosol,
beinvloeding van eiwitsynthese, oogdruppels of
effecten op WBC (na 2-8 h):
–zalf,
neusdruppels,
 Aantal circulerende
polynucleaire neutrofielen intra-articulair,
creme, ...)
(uit beenmerg), infiltratie
Vd: dringen door
in inflammatiehaard en
placenta en BBB
migratie uit bloedbaan
T1/2 cortison:
 Aantal circulerende
1.5 h
monocyten, basofielen en
WD cortison:
eosinofielen, migratie in
8-12 h
inflammatiehaard,
WD prednison:
fagocytose
12-36 h
 Activatie van macrofagen
WD
en monocyten (door
dexamethason:
minder cytokine aanmaak)
36-72 h

vrijzetting O2 radicalen
en bactericide enzymen,
weefselbeschadiging
 Klonale expansie van
geactiveerde T-cel klonen
(door verminderde IL-2
productie)
 Migratie lymfocyten in
inflammatiehaard
Effecten op mediatoren van
ontsteking (2-8 h):
 Histaminevrijzetting door



Anti-inflammatoire
/immuun
suppressieve
behandelingen:
astma, lokale
inflammatoire
aandoeningen,
allergische reacties,
allerhande autoimmuun ziekten,
preventie van
orgaanafstoting
Neoplastische
aandoeningen: als
onderdeel van
cytotoxische
therapie (bv. Ziekte
van Hogdkin/
lymphogranuloma
malignum),
vermindering van
hersenoedeem bij
tumoren, als
onderdeel van antiemetische therapie
bij chemotherapie
Substitutietherapie
bij bijnierschors
insufficientie (ziekte


Renale effecten en lichte
BD
Ongunstig effect op de
bloedplaatjesaggregatie als
gevolg van inhibitie van
PGI2 synthese (chronisch
gebruik)  CI: verhoogt
cardiovasculair risico
Nevenwerkingen (na 1-2 weken): metabole effecten:
 KH: levergluconeogenese, gevoeligheid voor
glucagon en adrenaline  glucosetolerantie,
glucosurie, hyperglycemie, steroiddiabetes
 Proteinen: synthese weefsels (niet in de lever),
afbraak in de meeste weefsels (met name de
spieren),  remming groei bij kinderen
 Lipiden: potentiatie van de lipolytische
hormonen  lipolyse  VVZ in plama,
redistributie van vetdepots naar aangezicht en
romp (Cushings syndroom)
 Mineralocorticoid effect (alleen bij cortisol en
prednisolon): Na rententie, extracellulair
watervolume (eventueel BD),
hypokaliemische alkalose
 Negatieve Ca balans
Feed-back effecten:
 CRF en ACTH  glucocorticoidenaanmaak 
bijnierschorsatrofie (na meerdere weken,
regenereerd zeer traag)
 Steroid-withdrawal-syndroom bij plots stoppen:
koorts, myalgie, gewrichtspijn
Mesenchymale effecten:
 Aantal fibroblasen en collageen productie
 Proliferatie osteoblasen en synthese van
proteinen, collageen en hyaluronaat
 Potentiering en secretie van
parathyroidhormoon  activiteit
osteoclasten (osteolyse)
 Aantal chrondrocyten en kraakbeenaanmaak
48





basofielen
IL-1 synthese  inhibitie
van inductie van
immuunreactie
IL-2, IL-6 e.a. cytokine
synthese
Productie van PGs (door
minder expressie van COX2)
Productie van annexine-1
in leukocyten  inhibitie
van fofolipase A2 
vorming arachidonzuur
IgG productie
Cortison en prednison zijn
inactief en worden
respectievelijk omgezet tot
cortisol (hydrocortison) en
prednisolon

Methotrexaat
Goudzouten
Sulfasalazine* (?)
Corticosteroiden*
Ciclosporine
Penicillamine
Chloroquine
Azathioprine
Tweedelijns anti-reumatische geneesmiddelen:
Disease Modifying
Antirheamatic Drugs (DMARDs) worden in tweedelijns- of
ziekte-modifierende antireumatische therapie
geassocieerd aan NSAIDs
Effecten komen pas tot uiting
-

van Addison)
Als geboorte voor 34
weken
zwangerschapsduur
wordt verwacht, om
de longrijping bij de
foetus te bevorderen
(gevaar voor kraakbeendestructie bij intraarticulaire toediening)
 Dunne kwetsbare huid met striae en
ecchymosen
 Risico maagulcus
 Osteoporose  spontane fracturen (vooral
vertebrale compressie fracturen)
 Soms aseptische, avasculaire beennecrose
(vooral femurkop)
 Myopathie (spierzwakte)
CZS effecten (kunnen vrij vlug optreden maar
verdwijnen vlot na stoppen):
 Euforie
 Verhoogde alertheid
 Nervositas
 Slapeloosheid
 Depressie
 Manie, soms psychose
Andere bijwerkingen:
 Verhoogde vatbaarheid voor infecties,
heropflakkeren van latente infecties en/of het
verergeren van bestaande infecties
 Verhoging van intraoculaire druk
 Heesheid en schimmelinfecties van de orofarynx
(bij inhalatiecorticosteroiden)
Relatieve CI: patienten met een voorgeschiedenis
van maagulcus, hypertensie, harfalen, (latente)
infecties, diabetes mellitus, psychosen, osteoporose
en glaucoom
Reumatoide arthritis
-
49
Leflunomide
Inflixim
Adalimumab*
Etanercept

Paracetamol*
na weken tot maanden
DMARDs die werken als TNF-
antistoffen  inhiberen van
TNF-
-
-
-
-
DMARD die werkt als TNFreceptor analoog  inhiberen
van TNF-
-
-
Behandeling van migraine:
Perifeer analgeticum
Codeine*
Centraal analgeticum
TD paracetamol: per os
(1000mg)
Tmax: kort  snel effect
Lysine-acetylsalicylaat
NSAIDs
TD: per os (900mg)
Ibuprofen*
TD: per os (600mg)
Naproxen*
TD: per os (500-1000mg)
Metoclopramide*
Gastro-prokineticum/antiemeticum
Domperidone*
Ergotamine*
Moederkoornalkaloiden
veroorzaken craniale
vasoconstrictie met weinig
hoofdpijn recidief
Dihydroergotamine*

TD: per os (10mg) of rectaal
(20mg)
TD: per os (10-20mg) of rectaal
(60 mg)
TD ergotamine: per os, rectaal
(1-2mg bij begin van de aanval,
max. 4 mg per week)
TD dihydroergotamine:
parenteraal (i.m. of s.c. 1-2mg)
of nasaal (1mg)
Eerste keus bij couperen van
een acute aanval
Eerste keus bij couperen van
een acute aanval
Tweede keus bij couperen van
een acute aanval
Tweede keus bij couperen van
een acute aanval
Tweede keus bij couperen van
een acute aanval
30 min voor analgeticum of
NSAID toedienen verhoogt de
kans op slagen van couperen
van een acute aanval
Derde keus bij maximaal 1
aanval per week
Zie boven
Zie boven
Zie boven
Zie boven
Zie boven
Zie boven
Nevenwerkingen:
 GI: nausea,
diarree,darmkrampen
 Vasculair: perifere
vasoconstrictie  BD,
vaatspasmen en in extremis
ergotisme  gangreen van
de ledematen
 Ergotamine-afhankelijke
hoofdpijn
CI:
 Ischemisch harlijden
 Coronaire insufficientie
 Perifeer vaatlijden
 Matige tot ernstie
hypertensie
50
Sumatripatan*
Zolmitriptan
Rizatriptan
Naratriptan
Avitriptan
Eletriptan
Frovatriptan
Almotriptan
Dihydroergotamine (?)*
Alniditan
F 11356
Pizotifeen (antihistaminica)
Triptanen zijn selectieve
5-HT1B/1D receptor agonisten:
 5-HT1B  intracraniele
vasoconstricitie
 5-HT1D  presynaptische
inhibitie van
neuropeptiden vrijstelling
 5 HT1F en/of 5-HT1D 
centrale pre- en/of
postsynaptische inhibitie
van de hersenstamkernen
TD sumatriptan (meest
effectief): per os (50-100mg),
s.c. (6mg) of nasaal (20mg)
TD naratriptan (best
getolereerd) en zolmitriptan:
per os (2,5-5mg)
Tmax: vergelijkbaar
Vd: verschillen in lipofiliciteit
worden aangeduid als reden
voor betere BBB penetratie en
dus beter werkzaamheid
T1/2: 2-4 h (opvallend langer
voor naratriptan en
frovatriptan)
Bij onvoldoende werkzaamheid
van moederkoornalkaloiden
en/of frequente aanvallen
(hoge prijs)
Deels agonistische, deels
antagonistische effecten op
serotonine receptoren
TD: per os (1,5-3mg/d)
Profylactische therapie van
migraine indien zich meer dan
2 invaliderende aanvallen per
maand voordoen
Methysergide*
TD: per os (2-6mg/d)
Amitriptyline*
Potentiering van serotonerge
transmissie (zie TCAs)
TD: per os (25-150mg/dag)
-receptor blokkers*
Onbekend
werkingsmechanisme ivm
migraine (zie boven)
-
Flunarizine
CA-kanaal blokker
-
Clonidine*
Centraal werkend
antihypertensivum (zie boven)
-
(NIET KENNEN)
 Zwangerschap (absoluteCI)
Nevenwerkingen (mild tot
matig en kortdurend):
 paresthesien
 warmtesensaties
 zwaarte gevoel
 algeheel gevoel van zwakte
CI:
 coronair lijden
 hypertensie
 verhoogd cardiovasculair
risico
 niet associeren met MAOinhibitoren of SSRIs 
serotonine syndroom
 stimuleert de eetlust 
gewichtstoename
 vermoeidheid
 slaperigheid
retroperitoneale, pulmonale en
cardiale fibrose (na langdurig
gebruik  max. 6 maanden
continue toediening)
 gewichtstoename
 anticholinerge
nevenwerkingen
Zie boven



gewichtstoename
extrapyramidale
verschijnselen
 depressie
 huidreacties
 max. 6 maanden continue
toediening
 sedatie
 monddroogte
51


Valproaat*
Anti-epileptica (zie boven
Lamotrigine*
Topiramaat *
 Allergische aandoeningen
 Hooikoorts, urticaria en angio-oedeem antihistaminica
e
Promethazine (1 generatie)
H1-receptorantagonisten:
TD: per os
 1e generatie blokeerd ook
(volledig)
e
muscarine
receptoren
Tmax: 15-60 min
Meclozine (1 generatie)
 3e generatie antihistaminica
Vd: penetreren
e
zijn
actieve
metabolieten
of
vrij goed BBB
Diphenhydramine (1
enantiomeren van 2e generatie
WD: 2-6 h
generatie)
antihistamina
( therapeutische ervaring
Cyproheptadine (1e generatie)*
toont geen significante
verschillen)
Ketotifen (1e generatie)
 vooral effectief indien
toediening voor de histamine
Dimentindeen (1e generatie)
vrijzetting
 Gedeeltelijke preventie van
e
Cinnarizine (1 generatie)
vasodilatatie (ook H2
afhankelijk)
e
Dimenhydrinaat (1 generatie)
 Onderdrukking van
capillaire permeabiliteit en
Hydroxyzine (1e generatie)
oedeemvorming
 Preventie van
geassocieerde jeuk
bradycardie
rebound-hypertensie bij
plots stoppen van therapie
Zie boven







Allergische rhinoconjunctivitis
(hooikoorts)
Allergische dermatosen
(urticaria, jeuk bij eczema,
dermatitis, insectenbeten)
Reisziekte (cinnarizine)
Adjuverend bij anafylactische
reacties
Preventie van
overgevoeligheidsreacties (bv.
Bij contraststoftoediening)
nausea en braken bij vestibulaire
vertigo of ziekte van Meniere
(cinnarizie en betahistine  een
sterke H3 antagonist)
als zwak slaapmiddel of
anxiolyticum (difenhydramine)
Nevenwerkingen:
 CZS depressie (vooral 1e generatie)
 Igv overdossis kunnen paradoxaal
hallucinaties en convulies optreden
(vooral 1e generatie)
 GI: verminderde eetlust, nausea,
braken en constipatie of betere
eetlust, gewichtstoename en diarree
 Anticholinerge nevenwerkingen (1e
generatie): slapeloosheid, tremor,
palpitaties, tachycardie,
monddroogte, urineretentie, wazig
zicht en constipatie (CI: glaucoom en
prostaathypertrofie)
 QTc verlenging  fatale aritmieen
(terfenadine en astemizol  van de
markt gehaald)
 Paradoxaal optreden van allergische
reacties
 agranulocytose en leukopenie

Buclizine (2e generatie)
Cetirizine (2e generatie)
Ebastine (2e generatie)
Loratadine (2e generatie)
Mizolastine (2e generatie)
TD: per os
(volledig)
Tmax: 15-60 min
WD: 12-24 h
Relatieve CI:
 Eerste trimester van zwangerschap
(ook in moedermelk tijdens lactatie
 sedatie pasgeboren kind)
 Associatie met hypnotica, antitussiva
52
Levocetirizine (3e generatie)
Desloratadine (3e generatie)
Fexofenadine (3e generatie)
Levocabastine (3e generatie)

Salbutamol*
Fenoterol*
Astma (zie voor schema blz 45)
Kortwerkende 2-receptor
agonisten:
 Bronchodilatatie
en spasmolytica
TD: inhalatie of per os (als
inhalatie niet kan worden
aangeleerd)


Behandelingsstap 1 
rescue therapie
Eerste keus bij preventie



Tremor
Hoofdpijn
Tachycardie
53
Terbutaline*


Formoterol
Salmeterol
Beclomethason
Budesonide
Fluticason
Theofylline*
Ipratropiumbromide
Tiotropium*
Natriumcromoglicaat
Inhibitie van mediator
vrijzetting uit mastcellen
Inhibitie van vagale tonus
Langewerkende 2-receptor
agonisten =LABAs
Werkingsmechanisme is
hetzelfde als de kortwerkende
TD: inhalatie
Corticosteroiden: inhibite van
fosfolipase A2 via inductie van
annexine-1 in neutrofielen en
eosinofielen vermindert de
aanmaak van proinflammatoire midiatoren
(prostanoiden, leukotrienen en
PAF)  inductie vergt enkele
uren tijd
Adenosinereceptor
antagonisten ( inhibtie PDE):
 Centrale excitatie
 Hart: tachycardie en +
inotroop effect
 Bronchodilatatie (vooral bij
astma)
 Glomerulaire
filtratiesnelheid diurese

TD: inhalatie


TD: per os (gedurende
7-10 dagen) of
pararenteraal (i.m. of i.v. 
alternatieven)

Muscarinereceptorantagonisten
(anticholinergica) 
bronchodilatatie (minder
uitgesproken dan bij 2receptor agonisten)

Stabiliserend effect thv de
mastcellen  minder
mediatorvrijstelling


TD: per os (met vertraagde
vrijstelling)
TV: 1,5-15 g/ml (plasmamonitoring noodzakelijk)
t1/5 door: erythromycine,
ciprofloxacine, cimetidine
(leverenzyminhibitoren)
t1/5 door: nicotine, alcohol,
barbituraten, rifampicine,
fenytoine, carbamazepine
(leverenzyminductoren)
TD: inhalatie
WD: kortwerkend

WD: langwerkend
TD: inhalatie





van inspanningsgebonden
astma en voor een
verwachte bloodstelling
aan een allergeen
Behandelingsstap 3-5
Eerste keuze add-on bij
inhalatiecorticosteroiden
Formoterol kan ook als
rescue therapie gebruikt
worden (werkt even snel)
Behandelingsstap 2-5 
Eerste keus voor
langetermijncontrole
(oplopende dosis)
Behandelingsstap 5 
ernstige astma en
astmacrisis (add-on bij
inhalatiecorticoiden)
Controle van nachtelijke
symptomen die blijven
bestaan ondanks
onderhoudsbehandeling
met
inhalatiecorticosteroiden
Behandelingsstap 3 
tweede keuze als add-on bij
inhalatiecorticosteroiden
Behandelingsstap 4-5  als
eventuele add-on
Alternatief wanneer
kortwerkende 2-mimetica
gecontra-indiceerd zijn of
onvoldoende verdragen
worden
behandeling van COPD
preventief: bij blootstelling
aan een allergeen of voor
een inspanning



Palpitaties
Agitatie
Hypokaliemie (bij hoge
dosissen)
Dezelfde nevenwerkingen als
de kortwerkende
Lokale nevenwerkingen:
 Orofaryngeale candidiasis
 Heesheid
Systemische nevenwerkingen
 zie boven
Chronische perorale
behandeling mag nooit plots
gestopt worden  catastrofale
heropflakkering van astma
 Hart: tachycardie en
verhoging O2 nood
 CZS: psychomotorische
activiteit,
waakzaamheid,
slapeloosheid, nervositas,
tremor, verlagen
convulsiedrempel (vooral
bij kinderen)
 geneesmiddeleninteracties




Voorzichtig bij zware
astma-aanval omdat slijm
indikt en moeilijk
opgehoest wordt  stikken
Droge mond, bittere smaak
irritatie van de luchtwegen
exantheem (huiduitslag)
54
Montelukast
Zafirlukast
Omalizumab

Adrenaline*
Promethazine*
Leukotrieenreceptorantagonisten blokkeren de proinflammatoire effecten van de
leukotrienen in de bronchi
- orale therapie

-

Recombinant gehumaniseerd
monoklonaal anti-IgE
antilichaam
TD: s.c.

TD: i.m. (traag 0,2-0,5 ml van
een 1/1000 oplossing)
Anafylactische shock
Zie boven
TD: i.m.
Aanwezigheid van urticaria,
oedeem of pruritus
Kan na enkele uren de duur van
de reactie verkorten en
verslechtering vermijden
Igv bronchospasmen
Zie boven


Anafylactische reacties
- en -adrenerge effecten:
 Vasoconstrictie (BD)
 Bronchorelaxatie
 Vermindering capillaire
permeabiliteit (oedemen)
H1-antihistaminicum
Hydrocortison*
Methylprednisolon
Salbutamol*
Glucocorticoiden inhiberen de
mediator vrijstelling en
aanmaak
2-mimetica
TD: parenteraal
Lever: glycolyse,
glycogenese, eiwitsynthese,
lipogenesis, gluconeogenese,
glycogenolyse
TD: s.c. (langwerkende
preparaten van waaruit
insuline langzaam
geabsorbeerd wordt)
T1/2: 5-10 min


WD: 2-5 h

-
behandelingsstap 2 
Tweede keus voor
langetermijnscontrole
behandelingsstap 3-5  zie
Theofylline



Als alternatief bij ernstige
allergische astma met
bewezen IgE-gemedieerde
overgevoeligeheid
-
hoofdpijn
GI stoornissen
Stijging van de
leverenzymen met zelden
hepatitis (soms
hyperbilirubinemie)
Zie boven
Zie boven
 Diabetes mellitus
 Type I
Insuline
Type I DM
Zo nodig als aanvulling van
orale antidiabetica bij type
II DM

Spieren: glucoseopname,
glycogenese, glycolyse,
eiwitsynthese, eiwitafbraak

Insuline lispro
Insuline aspart
Vetweefsel: glucoseopname,
glycerolsynthese
Ultrasnelwerkende insuline
analogen
Met mengpreparaten poogt
men de fysiologische
Hypoglycemie
Lipodystrofie van het
onderhuidse weefsel op de
plaats van inspuiting
Zeldzaam allergische
reacties of insuline
resistentie
Zie insuline
55
Insuline glulisine
Insuline glargine
Traag maar langwerkende
preparaten
WD: 20-24 h
Insuline detemir

Metformine
Type II (orale antidiabetica)
Biguaniden verminderen de
insulineresistentie, verhogen de
glucose-opname in
skeletspieren en verminderen
de gluconeogenese in de lever
(op voorwaarde dat er nog
residuele insulineproductie
mogelijk is)
Eerder anti-hyperglycemisch
Glipizide
Gliclazide
Glibenclamide
TD: per os (1-3 g per dag)
E: renaal
T1/2: 1,5-2,5 h
Eerste keuze bij obese type
II DM patienten
(Metformine zorgt voor
vermagering)
Sulfonylureumderivaten of
sulfamiden stimuleren de
insulinesecretie ten gevolge van
binding met de KATP-kanalen 
depolarisatie -cellen  Ca
influx  insuline vrijstelling (op
voorwaarde dat er nog
residuele insulineproductie
mogelijk is)
TD: per os (20-30 min voor de
maaltijd)
PB: >90%
E: overwegend renaal (opletten
bij oudere patienten en
nierinsufficientie), meestal na
hepatische biotransformaite tot
inactieve metabolieten (van
glibenclamide is ook het
metaboliet werkzaam)
Niet obese type II DM
patienten die onvoldoende
reageren op diabetesdieet
Gliniden werken hetzelfde als
sulfonylureumderivaten (maar
veroorzaken minder
gewichtstoename)
TD: per os (voor elke maaltijd)
Tmax: korter dan
sulfonylureumderivaten
WD: korter dan
sulfonylureumderivaten
TD: per os (volledig)
Tmax: <2 uur
Niet obese type II DM
patienten die onvoldoende
reageren op diabetesdieet
Glimepiride
Rapaglinide

Rosiglitazone

schommelingen in de
insulinespiegel na te
bootsen (2-4 x per dag
inspuiten)
Zwangerschapsdiabetes 
orale antidiabetica kunnen
bij de foetus ernstige
hypoglycemie veroorzaken
Thiazolidinedionen of
glitazonen leiden tot
Geen eerste keuze product
in de behandeling van
Nevenwerkingen:
 Geen hypoglycemie
 GI nevenwerkingen: opgeblazen
gevoel, nausea, diarree,
anorexia
 Zeldzaam lactaatacidose (fataal)
CI: zwangerschap, nierinsufficientie,
alcoholisme en gebruik van
contraststof (tijdelijk
verminderde nierfunctie)
Nevenwerkingen:
 Hypoglycemie
 Stimulatie eetlust 
gewichtstoename
 Zeldzaam allergische reacties of
myelotoxiciteit
CI: zwangerschap en lactatie
Interacties met hypoglycemerend
effect: NSAIDs, fibraten,
coumarinederivaten (tgv
verdringing) en alcohol, imidazole,
antimycotica en MAO-inhibitoren
CI: zwangerschap
Interacties met inductoren en
inhibtoren
Nevenwerkingen:
56
vermindering van de
insulineresistentie door met
PPAR in de celkern te binden
modulatie transcripie van
genen betrokken bij het lipidenen KH-metabolisme
(hypoglycemierend effect komt
over een periode van 1-2
maanden tot stand). a.k.a.
“insuline sensitizers”
gevoeligheid voor insuline 
PB: >99%
E: hepatisch
Acarbose
Competitief inhibitor van de
disacharidasen (vooral sucrase)
 minder postprandriale
hyperglycemie
TD: per os
Type II DM (al dan niet in
combinatie met andere
orale preparaten)
Sitagliptine
Gliptines zijn DPP-4-remmers
 GLP-1 (Glucagon-like
pepited-1) en GIP (Glucosedependent insulinotropic
peptide) afbraak (komen in GI
vrij na maaltijd)  insuline
aanmaak
HbA1c-waarden
Incretinomimetica 
immiteren de werking van
GLP-1 en GIP:
 Insulinesecretie bij
hyperglycemie
 Vertraagt de maaglediging
 Verhoogt het
verzadigingsgevoel en
vermindert de
voedselinname (Gemiddeld
gewichtsverlies van 5 kg)
 Glucoseproductie in de
lever
TD: per os
Type II DM in combinatie
met metformine,
sulfonylureumderivaten of
glitazonen (maar niet met
insuline)
Pioglitazone
Vildagliptine
Exenatide
type II DM


Vochtretentie
Gewichtstoename
CI: zwangerschap, lactatie,
leverinsufficientie, hartfalen, acuut
coronair syndroom, diabetische
ketoacidose
Nevenwerkingen als gevolg van
verhoogd aanbod van disachariden
aan het colon: diarree, flatulatie,
abdominale pijn en
meteorisme(=gasvorming)
nevenwerkingen
 Huidafwijkingen
 Duizeligheid
 Hepatotoxiciteit
CI (in afwachting van gegevens):
hartfalen, nierinsufficientie
TD: s.c. 2 x per dag
Type II DM in combinatie
met metformine en/of
sulfonylureumderivaten
Nevenwerkingen:
 Nausea
 Diarree
 Pancreatitis
57
 Osteoporose
Calciumcarbonaat
-
-
Postmenopauzale vrouwens
met te weinig calcium in het
dieet
Nevenwerkingen:
 GI stoornissen (vooral
obstipatie
CI: hypercalciemie of
hypercalciurie
Interacties: verminderde
absorbtie bij behandeling met
PPI (alternatief: calciumcitraat)
of bij toediening samen met
bifosfonaten (vormen
wateronoplosbare complexen)
Colecalciferol (vit. D3)
Calcifediol (25-(OH)D3)
Alfacalcidol
Medronaat (1e generatie)
Clodronaat (1e generatie)
Etidronaat (1e generatie)
Tiludronaat (1e generatie)
Alendronaat (2e generatie)
Pamidronaat (2e generatie)
Ibandronaat (2e generatie)
Ondergaan een complex
metabolisme in lever en nier tot
het biologisch actieve
calcitrol  resorpitie van Ca en
P in dunne darm,
mineralisatie van osteoid,
beenafbraak (en dus turnover), PTH synthese
-
Bij onvoldoende blootstelling
aan zonlicht (75-plussers)
Bifosfonaten zijn zeer krachtige
inhibitoren van de
osteoclastische botresorptie:
 Opname in osteoclasten 
metabolisatie tot een ATPanaloog  apoptose
 Inhibitie van de cholesterol
biosynthese
 Eeffecten op fractuurrisico
treden binnen 1 jaar op
Bifosfonaten van de 2e
generatie (amniofosfonaten)
zijn 10-100 x potenter en
biofosfonaten van de 3e
TD: per os (<10%  30 min
voor maaltijd, niet gelijktijdig
met calciumsupplementen) 1 x
per week (alendronaat)
E: renaal (50% binnen 24 h,
andere helft fixeert zich snel
thv het bot)



Postmenopauzale
osteoporose
Osteoporose bij de man
Preventie of behandeling
van osteoporose tgv
glucocorticoiden
Nevenwerkingen:
 Vetoplosbaar 
accumuleert bij
overdosering
 Obstipatie
 Dorst
 Polyurie
 Stupor
 Weefselcalcificatie
Nevenwerkingen:
 Diarree
 Slokdarmulcera (vooral
met alendronaat)
 Kaakbeennecrose bij
gebruik in de oncologie
(vooral met zoledronaat en
pamidronaat)
58
Risedronaat (3e generatie)
Zoledronaat (3e generatie)
Faloxifen

Strontium ranelaat
Teriparatide
generatie zijn tot 10.000 x
potenter dan de 1e generatie
Selectieve oestrogeen receptor
modulator (SERM):
 Oestrogeen-agonist in
botweefel
 Inactief in de uterus
 Oestrogeen-antagonist in
borstweefsel
De actieve component is
strontium (Sr):
 Inhibeert botresorptie door
osteoclasten
 Stimuleert de vorming van
osteoblasten
Recombinante vorm van PTH:
intermittente toediening
stimuleert de botaanmaak
(continue toediening stimuleert
de botresorptie)
LEGENDA FARMACOKINETIEK:
TD (absorbtie) = Toedingesvorm (+ dosis)
Tmax
PB = Plasma eiwit binding
Vd = Distibutievolume
E = Eliminatie
T1/2 = Halveringstijd
TV = Therapeutisch venster
WD = Werkingsduur
-
-
-
Stabiliseert of verhoogt lichtjes
de botmassa bij
postmenopauzale vrouwen (er
is ook een beschermend effect
aangetoond bij borstcarcinoom,
maar dit is geen erkende
indicatie)
Postmenopauzale osteoporose
Ernstige postmenopauzale
osteoporose wanneer alle
andere middelen falen
(maximale behandelingsduur
bedraagt 18 maanden)
nevenwerkingen
 Verergering van
perimenopauzale
warmteopwellingen
 Verhoogd risico op veneuze
trombo-embolie en CVA
(zoals bij oestrogenen)
Nevenwerkingen:
 Nausea
 Diarree
 Huidruptie, zelden DRESS
syndroom
(levensbedreigend
overgevoeligheids
syndroom)
Interacties: vermindering van
de orale resorptie van
tetracyclines en chinolonen
door de vorming van
wateronoplosbare complexen
met Sr
-
59
Download