Sociale Wetenschappen April 2007 Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet: 030 230 3100 030 230 3129 [email protected] www.qanu.nl © 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Sociale Wetenschappen Inhoudsopgave Voorwoord 5 Woord vooraf voorzitter visitatiecommissie 7 Deel I 9 1. 2. 3. 4. 5. Algemeen deel De betrokken opleidingen 11 Samenstelling en taak commissie 13 Werkwijze van de commissie 15 Beoordeling en referentiekader 17 Algemene bevindingen 21 Deel II Opleidingsdeel 37 1. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen 39 2. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam 67 3. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen 101 4A.Bacheloropleiding en masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam 135 4B.Masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam 173 4C.Masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management aan de Vrije Universiteit Amsterdam201 5A.Bacheloropleiding en masteropleiding European Studies aan de Universiteit Maastricht229 5B.Masteropleiding European Public Affairs aan de Universiteit Maastricht265 5C.Masteropleiding Analysing Europe aan de Universiteit Maastricht289 6A.Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Universiteit Utrecht 313 6B.Bacheloropleiding en masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht 349 7A.Bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies en masteropleiding International Development Studies aan Wageningen Universiteit 387 7B.Masteropleiding Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change aan Wageningen Universiteit 431 8. Inleiding opleidingsrapporten Universiteit van Tilburg 459 8A.Bacheloropleiding Organisatiewetenschappen en masteropleiding Organisation Studies aan de Universiteit van Tilburg 463 8B.Bacheloropleiding Personeelwetenschappen en masteropleiding Human Resource Studies aan de Universiteit van Tilburg 503 8C.Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Universiteit van Tilburg 545 QANU / Sociale Wetenschappen 8D.Bacheloropleiding Vrijetijdwetenschappen en masteropleiding Leisure Studies aan de Universiteit van Tilburg 9. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam Bijlagen 627 659 Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Bijlage B: Samenstelling commissie per bezoek Bijlage C: Standaard programma bezoek 585 661 667 669 QANU / Sociale Wetenschappen VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master­ opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de ac­creditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Sociale Wetenschappen van QANU heeft haar taken met gro­te toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken oplei­dingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge­ voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur QANU / Sociale Wetenschappen QANU / Sociale Wetenschappen Woord vooraf voorzitter visitatiecommissie Dit rapport geeft de bevindingen weer van de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen ingesteld om in opdracht van de betrokken colleges van bestuur een onafhankelijk oordeel uit te spreken over de in hoofstuk 1 van het Algemeen deel genoemde opleidingen. Het was de taak van de commissie om de opleidingen te toetsen aan de criteria van de NVAO, onderverdeeld in 21 facetten. De commissie heeft haar beoordeling gebaseerd op de zelfstudies die door de opleidingen zijn geproduceerd, alsmede op gesprekken met staf en studenten tijdens de bezoeken. Voorts is door de opleidingen veel aanvullend informatiemateriaal in allerlei vormen aangeleverd. Als voorzitter van de visitatiecommissie dank ik de opleidingen voor hun gedegen voorbereiding, voor het aangeleverde informatiemateriaal en voor de openhartige en uitstekend georganiseerde gesprekken. Ik dank ook de leden van de commissie voor hun grote betrokkenheid en goede samenwerking. Elk lid heeft vanuit eigen perspectief, ervaring en achtergrond bijgedragen aan de visitatie en aan de totstandkoming van dit rapport. Ook spreek ik graag mijn dank uit aan de vier (!) secretarissen die de commissie vanuit QANU achtereenvolgens terzijde stonden. Voor de leden van de commissie was het een inspirerende en leerzame (en ook vermoeiende!) ervaring om in betrekkelijk korte tijd met een zo groot aantal opleidingen intensief kennis te maken. De commissie hoopt dat dit rapport bijdraagt aan een zinvol (zelf )beeld van de betrokken opleidingen en een stimulerende rol vervult in de cyclus van kwaliteitszorg. Prof. dr. P.G. Swanborn QANU / Sociale Wetenschappen QANU / Sociale Wetenschappen DEEL I: ALGEMEEN DEEL QANU / Sociale Wetenschappen 10 QANU / Sociale Wetenschappen 1. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie Sociale Wetenschappen heeft van januari tot en met augustus 2006 bezoeken gebracht aan diverse opleidingen in de Sociale Wetenschappen aan negen universiteiten. Daaronder vielen alle opleidingen in de sociologie, maar ook een aantal zogenaamde ‘unica’ op een met de sociologie verwant werkveld. Deze opleidingen zijn getoetst aan het beoordelingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht (in de gevallen waarin een opleiding ook deeltijds wordt verzorgd is dit tussen haakjes aangegeven met ‘dt’): Radboud Universiteit Nijmegen (26 en 27 januari) a. de bacheloropleiding Sociologie b. de masteropleiding Sociologie (CROHO-nummer 56601) (CROHO-nummer 66601) Erasmus Universiteit Rotterdam (8 en 9 februari) a. de bacheloropleiding Sociologie (dt) b. de masteropleiding Sociologie (dt) (CROHO-nummer 56601) (CROHO-nummer 66601) Rijksuniversiteit Groningen (8 en 9 maart) a. de bacheloropleiding Sociologie b. de masteropleiding Sociologie (CROHO-nummer 56601) (CROHO-nummer 66601) Vrije Universiteit Amsterdam (22 en 23 maart; 30 augustus) a. b. c. d. de bacheloropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen (CROHO-nummer 56619) de masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie (dt) (CROHO-nummer 60052) de masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management (dt) (CROHO-nummer 60050) de masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen (dt)(CROHO-nummer 66619) Universiteit Maastricht (5 en 6 april) a. b. c. d. de bacheloropleiding European Studies de masteropleiding European Public Affairs de masteropleiding European Studies de masteropleiding Analysing Europe (CROHO-nummer 59303) (CROHO-nummer 60003) (CROHO-nummer 69303) (CROHO-nummer 60116) Universiteit Utrecht (12 en 13 april) a. b. c. d. de bacheloropleiding Sociologie de bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen de masteropleiding Sociologie de masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen QANU / Sociale Wetenschappen (CROHO-nummer 56601) (CROHO-nummer 56631) (CROHO-nummer 66601) (CROHO-nummer 60746) 11 Wageningen Universiteit (17 en 18 mei) a. b. c. de bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies (CROHO-nummer 56837) de masteropleiding International Development Studies (CROHO-nummer 66837) de masteropleiding Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change (CROHO-nummer 60103) Universiteit van Tilburg (12, 13 en 14 juni) a. b. c. d. e. f. g. h. de bacheloropleiding Organisatiewetenschappen de bacheloropleiding Personeelwetenschappen de bacheloropleiding Sociologie de bacheloropleiding Vrijetijdwetenschappen de masteropleiding Human Resource Studies de masteropleiding Leisure Studies de masteropleiding Organisation Studies de masteropleiding Sociologie (CROHO-nummer 50754) (CROHO-nummer 50755) (CROHO-nummer 56601) (CROHO-nummer 50756) (CROHO-nummer 60075) (CROHO-nummer 60078) (CROHO-nummer 60754) (CROHO-nummer 66601) Universiteit van Amsterdam (22 en 23 juni) a. de bacheloropleiding Sociologie (dt) (CROHO-nummer 56601) b. de masteropleiding Science and Technology Studies (dt) (CROHO-nummer 60199) c. de masteropleiding Sociologie (dt) (CROHO-nummer 66601) De namen van de genoemde universiteiten worden in het vervolg van dit rapport in de boven­ genoemde volgorde als volgt afgekort: RU, EUR, RUG, VU, UM, UU, WUR , UvT en UvA. Het opleidingsrapport over de masteropleiding Science and Technology Studies van de UvA is niet in dit eindrapport opgenomen; het is afzonderlijk aan de UvA uitgebracht. 12 QANU / Sociale Wetenschappen 2. Samenstelling en taak van de commissie De samenstelling van de commissie is totstandgekomen mede aan de hand van suggesties vanuit de landelijke kamer der Sociologie-opleidingen. De concept-samenstelling is vervolgens voorgelegd aan alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen teneinde hen in de gelegenheid te stellen bezwaren aan te teke­nen, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze mogelijkheid is weinig gebruikgemaakt.Vervolgens is de commissie door het QANU bestuur ingesteld. De Visitatiecommissie Sociale Wetenschappen bestond uit de volgende personen: • • • • • • • • • • • • • • • • • • Prof. dr. P.G. Swanborn, voorzitter; emeritus hoogleraar Methoden en Technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Utrecht en van de Universiteit van Amsterdam; Prof. dr. W. Arts, emeritus hoogleraar Algemene en Theoretische Sociologie aan de Universiteit van Tilburg; Prof. dr. L. Boon, hoogleraar Algemene Wetenschapsleer aan de Universiteit Maastricht; Prof. dr. M. Brands, emeritus hoogleraar Moderne Geschiedenis Universiteit van Amsterdam en voormalig directeur van het Duitsland Instituut van de Universiteit van Amsterdam; Prof. dr. H. Doorewaard, hoogleraar Organisatie-ontwikkeling aan de Radboud Universiteit Nijmegen; Mw. Prof. dr. A. van Doorne-Huiskes, emeritus hoogleraar Sociologie aan de Universiteit Utrecht; Prof. dr. M. Elchardus, hoogleraar Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel; Prof. dr. I. Glorieux, hoogleraar Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel; Prof. dr. C.P.M. Knipscheer, emeritus hoogleraar Sociologie, in het bijzonder Sociale Gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam; Mw. M. Kokx, derdejaars bachelorstudent van de Universiteit Utrecht; Mw. dr. Y.K.M. Kops, directeur bedrijfsvoering van de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, onderwijskundige; Dhr. M. Levels, masterstudent van de Radboud Universiteit Nijmegen; Prof. dr. J.L. Peschar, emeritus hoogleraar Onderwijssociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen; Prof. dr. L. Sels, hoogleraar Personeel en Organisatie aan de Katholieke Universiteit Leuven; Mw. drs. N.J. Smit, academic registrar Institute of Social Studies, onderwijskundige; Prof. dr. E. Tollens, hoogleraar Landbouw- en voedseleconomie aan de Katholieke Universiteit Leuven; Prof. dr. N. Wilterdink, hoogleraar Cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam; Prof. dr. H.H. van der Wusten, emeritus hoogleraar Politieke Geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Bijlage A vermeldt de curricula vitae van de leden. De voorzitter nam aan alle bezoeken deel; mw. Kops en prof. Arts aan alle bezoeken behalve aan dat aan de VU respectievelijk de UvT. Andere leden van de commissie namen, afhankelijk van hun specifieke expertise, aan vijf, vier, drie, twee of één bezoek deel. Als secretaris van de commissie fungeerden mw. drs. M.E. Boessenkool (QANU), mw. dr. L. Kater (QANU), mr. T. Vis (TriasNet Consultants, aangezocht door QANU) en J.C.X. Weijters (QANU). QANU / Sociale Wetenschappen 13 De commissieleden hebben schriftelijk verklaard een volkomen onafhankelijke positie ten opzichte van de te visiteren opleidingen in te kunnen nemen en vrij te zijn van elk denkbare verstrengeling van belangen. De leden die nog betrokken zijn bij een opleiding, of dit minder dan vijf jaar geleden nog waren, hebben zich afzijdig gehouden bij de oordeelsvorming over die opleiding, en zij hebben niet deelgenomen aan het bezoek van die opleidingen. De taak van de commissie was om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteits­aspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. februari 2004 (zie II.4); 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; 3. de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 14 QANU / Sociale Wetenschappen 3. Werkwijze van de commissie Voorafgaand aan de installatievergadering van de commissie heeft overleg plaatsgevonden tussen de beoogde voorzitter van de commissie, prof. Swanborn, en het QANU-bureau, teneinde de algemene context van de visitatie te bespreken en afspraken te maken over te volgen procedures. Het bleek niet wel doenlijk om een commissie samen te stellen waarvan alle leden aan het gehele programma van bezoeken (32 opleidingen aan negen instellingen!) konden deelnemen. Daarom heeft de commissie per bezoek in een specifieke samenstelling gewerkt van zes à negen leden. In bijlage B is een overzicht opgenomen van de samenstelling van de commissie bij ieder afzonderlijk bezoek. Op 20 december 2005 werd de commissie geïnstalleerd door de directeur van QANU, mr. C.J. Peels. Na de installatievergadering is het formele instellingsbesluit vanuit de QANU verspreid onder de daarvoor in aanmerking komende instanties (colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, Ministerie van OC&W, et cetera). Tijdens de installatievergadering zijn de volgende punten behandeld: • • • • • • • NVAO-beoordelingskader en QANU-kader; te volgen werkwijze; gebruik van het referentiekader; globale dagindeling van de visitatiebezoeken; globale verdeling van aandachtsgebieden tussen de com­mis­sie­­leden; eerste indrukken van de zelfstudies; eventueel op te vragen aanvullende informatie. Voorbereiding op de bezoeken heeft plaatsgevonden op basis van de studiegids, de zelfstudie van de opleiding, de analyse van de zelfstudie en tevoren opgevraagde aanvullende informatie. Bovendien hebben de leden van de commissie een aantal door hen geselecteerde recente eindscripties en, voor zover beschikbaar, bachelorwerkstukken beoordeeld. De bevindingen zijn gehanteerd bij de gesprekken en de verdere oordeelsvorming van de commissie. Ten slotte werd aan de commissieleden voorafgaande aan de bezoeken gedurende enige tijd toegang verschaft tot de websites en digitale leeromgeving(en) van de opleiding. Korte tijd vóór elk bezoek werden vanuit de commissie eventueel gerezen vragen schriftelijk aan de opleiding kenbaar gemaakt. Een visitatiebezoek duurde in de regel twee dagen. De avond tevoren werden in commissieverband ervaringen, percepties en vragen naar aanleiding van het komende bezoek uitgewisseld. Voor het standaard programma van een bezoek wordt verwezen naar bijlage C. Tijdens het eigenlijke bezoek zijn gesprekken gevoerd met ver­schillen­de betrokkenen, zoals de opstellers van de zelfstudie, docenten, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de oplei­dingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijs-/ curriculumco­ördinato­ren en opleidings­management/facul­teits­bestuur. Bovendien werd door de commissie allerlei ter tafel liggend informatiemateriaal, zoals vakkenroosters, onderwijsliteratuur, tentamenopgaven, richtlijnen en regelingen voor stages en scripties, evaluatieverslagen van het onderwijs, handboeken kwaliteitszorg, notulen van de opleidingscommissie en examencommissie en beleidsstukken, geraadpleegd. QANU / Sociale Wetenschappen 15 Tijdens elk bezoek bestond de tevoren breed aangekondigde mogelijkheid voor een spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid hadden om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Bij enkele bezoeken is hiervan gebruikgemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie de gelegenheid gehad om zich een beeld te vormen van de beschikbare faciliteiten (gebouwen, bibliotheek, zalen, computervoorzieningen, digitale leeromgeving). Direct na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar voorlopige oordeel over de bezochte opleiding(en) geformuleerd, dat vervolgens bij monde van de voorzitter voor een breed gehoor aan de faculteit/opleiding werd gepresenteerd. Na afronding van de bezoeken hebben de secretarissen concept opleidingsrapporten opgesteld die, na een voorbereiding per e-mail, zijn besproken in een vergadering van de commissie op 3 oktober 2006. Aan deze vergadering werd deelgenomen door acht leden van de commissie die aan twee of meer bezoeken hadden deelgenomen. Aan drie leden van de commissie (de voorzitter, Arts en Kops) werd verzocht de verdere voorbereiding van de opleidingsrapporten en van het Algemeen deel van het eindrapport te verzorgen. Na een tweede consultatie per e-mail van alle leden werden de concept opleidingsrapporten in het kader van de hoor- en wederhoorprocedure in december 2006 toegezonden aan de betrokken faculteitsbesturen. Het concept van het Algemeen deel volgde begin januari 2007. Na bespreking van de in januari 2007 ontvangen facultaire reacties werd door de eerder genoemde drie leden de tekst van het Algemeen deel en van de opleidingsrapporten voorzover nodig bijgesteld. Na de bestuurlijke toetsing door het bestuur van QANU werd de tekst van het rapport in maart vastgesteld. 16 QANU / Sociale Wetenschappen 4. Beoordeling en referentiekader 4.1. Beoordeling Elke opleiding is in de eerste plaats getoetst aan de criteria van de NVAO, de ‘21 facetten-lijst’ . Deze 21 facetten zijn samengenomen in zes onderwerpen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Doelstellingen; Programma; Personeel; Voorzieningen; Kwaliteitszorg; Resultaten. Voor elk van deze zes onderwerpen geeft de commissie een samenvattend oordeel, waarbij volgens de regels van de NVAO de tweedeling Voldoende/Onvoldoende is gehanteerd. Op het niveau van de 21 facetten is differentiatie in de oordelen aangebracht, met behulp van een vierpuntsschaal: Excellent: Goed: Voldoende: Onvoldoende: ‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden voldoet niet aan de basiseisen van het facet De QANU heeft als staand beleid uiterst terughoudend te zijn bij het toekennen van het oordeel excellent. Dat betekent dat de voorbeeldfunctie veeleer een internationale dan een nationale dient te zijn. De kwalificatie goed dient volgens de QANU spaarzaam te worden toegekend. Dit heeft als gevolg dat de kwalificatie voldoende een breed gebied beslaat. In rapportcijfers uitgedrukt ligt de ondergrens bij een mager zesje en de bovengrens bij een dikke zeven. Waarvan akte. In de opleidingsrapporten wordt bij elk facet kort aangegeven op welke gegevens de commissie zich baseert en tot welk oordeel de commissie is gekomen. Daarbij is vanzelfsprekend gebruikgemaakt van beschikbare documenten – waaronder vooral de zelfstudies – en gesprekken. Informatie uit de ene bron is bij herhaling geconfronteerd met informatie uit de andere. De commissie heeft tevens tot taak “die aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn”. Daarom komen in de opleidingsrapporten ook opmerkingen, kanttekeningen of aanbevelingen voor die niet alleen een rol spelen bij de onderbouwing van het oordeel en de score per facet, maar die tevens aangeven op welke aspecten verbetering mogelijk zou zijn. Het gaat daarbij zeker niet alleen om facetten die onvoldoende scoren, maar ook om punten waarop een instelling voldoende of goed scoort, maar waar het op één of enkele aspecten nog beter zou kunnen. Het geven van suggesties tot verbetering impliceert op zich dus geenszins dat de opleiding op dit moment op dat facet noodzakelijk onvoldoende scoort. In haar afweging heeft de commissie waar nodig ook rekening gehouden met de gehele context en het ontwikkelingsstadium van QANU / Sociale Wetenschappen 17 de opleiding. Daarbij is steeds zorgvuldig afgewogen of eventuele verbeterpunten qua aantal of gewicht de basiskwaliteit van een facet niet aantasten. Bij het toekennen van een score bij Facet 13 (Kwantiteit personeel) heeft de commissie de volgende ‘vuistregel’ gehanteerd: bij een staf-studentratio van 1:30 of gunstiger ‘goed’; bij een ratio van 1:30 tot 1:40 ‘voldoende’; bij een ratio van 1:40 of ongunstiger ‘onvoldoende’. Bij het toekennen van een score bij Facet 21 (Onderwijsrendement) heeft de commissie in het algemeen een ‘voldoende’ gegeven, omdat er nog te weinig ervaring is opgedaan met het onderwijsrendement in het kader van de bachelor-masterstructuur. In een enkel geval waarbij sprake was van een langjariger ervaring heeft de commissie waar zij daar aanleiding toe zag een andere score gegeven. 4.2. Referentiekader In de tweede plaats, en hiermee samenhangend, is beoordeeld in hoeverre de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde kwalificaties van een bachelor en master, zoals overeengekomen in de zogenaamde Dublin-descriptoren. Deze zijn door de commissie vertaald in termen van een ‘disciplinespecifiek referentiekader’. De commissie heeft de door de opleidingen geformuleerde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld hieraan getoetst. Met alle respect voor de doelstellingen die elke instelling of opleiding zichzelf stelt mag verwacht worden dat deze ten minste een aantal gemeenschappelijke kernelementen weerspiegelen. Deze vindt men in het hieronder weergegeven referentiekader. De Dublin-descriptoren betreffen de rubrieken: Kennis en inzicht; Toepassing kennis en inzicht; Oordeelsvorming; Communicatie; Leervaardigheden. Kennis en inzicht De bachelor en de master sociologie beschikken over aantoonbare wetenschappelijke kennis en inzicht van het vakgebied. Een en ander is vastgelegd in de eindkwalificaties: • • • • • • kennis van de hoofdvragen van de sociologie; kennis van de sleutelbegrippen en belangrijkste theoretische tradities van de sociologie; kennis van methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; inzicht in de geschiedenis en ontwikkeling van de sociologie; basiskennis van wijsgerige (sociaal-filosofische en kennistheoretische) dimensies van de sociologiebeoefening; kennis van de grondbeginselen van andere gedrags- en maatschappijwetenschappen. Toepassen van kennis en inzicht De afgestudeerde beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Meer concreet: Kortheidshalve worden in het navolgende de aanduidingen ‘sociologie’ en ‘sociologisch’ gebruikt. Waar het een andere opleiding dan de sociologie betreft kan men zonder bezwaar een verwijzing naar een andere (inter)discipline lezen die in het kader van deze visitatie bezocht werd. Dat neemt niet weg dat hier en daar – bij de heterogene verzameling van wetenschappen die hier aan de orde is – aanvullende elementen in een referentiekader passen, zoals ‘kunnen omgaan met een interdisciplinaire benadering’, of ‘kennis van de Europese politieke ontwikkeling’. Dergelijke aanvullingen worden hier niet expliciet gemaakt; vandaar de aanduiding ‘ten minste’ in het bovenstaande. 18 QANU / Sociale Wetenschappen • • • • • • maatschappelijke problemen in verband kunnen brengen met sociologische problemen en theorieën; problemen kunnen vertalen in onderzoeksontwerpen, en onderzoek met toepassing van geavanceerde hedendaagse methoden en technieken alsmede digitale hulpmiddelen bij informatieverzameling en -analyse kunnen uitvoeren; het – na kritische reflectie op de bruikbaarheid en toepasbaarheid – kunnen verbinden van onderzoeksresultaten met wetenschappelijke theorieën en een maatschappelijke problematiek; eigen onderzoek in multidisciplinair kader plaatsen; in multidisciplinair kader kunnen werken; op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een originele bijdrage leveren aan kennis op het vakgebied; bezitten van een wetenschappelijke habitus in de beroepsuitoefening. Oordeel • • • • • • • • • Onderkennen, en het vermogen tot kritische beoordeling, van vooronderstellingen, informatiegehalte en empirische houdbaarheid van belangrijke sociologische theorieën en inzichten; kunnen beoordelen van de relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke theorieën en modellen voor de praktijk; het vermogen tot kritische beoordeling van uitgevoerd onderzoek op basis van kennis en praktische beheersing van hedendaagse sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken van onderzoek; bij concrete problemen de achterliggende wetenschappelijke discussie kunnen herkennen; een wetenschappelijk standpunt betrekken, maar ook kritisch op waarde kunnen schatten; kunnen omgaan en verwoorden van onzekerheid, ook in complexe situaties bij afwezigheid van complete data; besef van andere vakgebieden en partijen en het kunnen beoordelen van hun (wetenschappelijke) kwaliteiten en beperkingen; de flexibiliteit bezitten om bij verwerving van nieuwe kennis van standpunt te veranderen/ dit aan te passen; geleerd hebben om rekening te houden met maatschappelijke en ethische waarden en normen; deze te integreren in professioneel gedrag waaronder eigen onderzoek; toepassen van eigen wetenschappelijk perspectief op problemen die zich in de praktijk voordoen. Communicatie • • • • In staat zijn om adequaat schriftelijk te rapporteren voor vakgenoten en niet-vakgenoten; in staat zijn tot actief gebruik van goed Nederlands en goed Engels in woord en geschrift, en het hierbij vermijden van ‘Netherlandish’; in staat zijn om redelijk vlot een mondelinge wetenschappelijke presentatie te geven met en zonder multimedia, en het daarbij helder expliciteren van eigen gedachtegang en werkwijze; het vermogen om efficiënt en toch vriendelijk te vergaderen; het leiding kunnen geven en leiding kunnen aanvaarden. QANU / Sociale Wetenschappen 19 Leervaardigheden • • • • • • • • Het vermogen om snel en efficiënt de voor een bepaald probleem relevante informatie te verzamelen en te beoordelen; het vermogen om de bijdragen en de rol van andere actoren in de wetenschappelijke interactie (geïnterviewden, discussiepartners, belanghebbenden) goed in te schatten; de bereidheid om eigen inzichten voortdurend bij te stellen; de bereidheid om gedurende de gehele actieve loopbaan deel te nemen aan trainingen, cursussen en andere vormen van wetenschappelijke vorming en communicatie; in staat zijn om de voor de beroepsuitoefening relevante nationale en internationale ontwikkelingen op het vakgebied kritisch te volgen, te evalueren en toe te passen; in staat zijn om kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; blijk geven van originaliteit in het kritische bewustzijn; zelfstandigheid bij het doen van onderzoek en bij de beroepsuitoefening; in staat zijn om met succes deel te nemen aan een wetenschappelijke vervolgopleiding met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter, zoals een promotietraject. Toegevoegd zij nog het volgende: In de visie van de meeste instellingen ligt de opleiding tot master in de sociologie in het verlengde van de opleiding tot bachelor in de sociologie. Het verschil is daarom slechts gradueel. Beide opleidingen zijn gericht op het overdragen enerzijds, en het verwerven anderzijds, van academische kennis, attituden en vaardigheden; zowel van algemene als van domeinspecifieke aard. Daaraan kan toegevoegd worden dat in de masteropleiding extra aandacht gegeven wordt aan: • • • het versterken van die competenties welke gericht zijn op het zelfstandig uitvoeren van een wetenschappelijk project; het leren werken met onvolledige informatie; het zich als onderzoeker en/of beleidsfunctionaris leren bewegen in een krachtenveld met multiple actoren. Waar het een andere opleiding dan die in de sociologie betreft ligt het onderscheid bachelor/master niet fundamenteel anders. 20 QANU / Sociale Wetenschappen 5. Algemene bevindingen De commissie heeft zich een oordeel gevormd over inrichting en kwaliteit van het academisch onderwijs op de betreffende vakgebieden binnen Nederland. Bij deze beoordeling spelen verschillende uitgangspunten een rol. • • • • Bij eerdere visitaties van de betreffende opleiding zijn meestal suggesties tot verandering gedaan. Het is voor een nieuwe visitatie van belang te bezien in hoeverre – of waarom niet – aan deze suggesties in de afgelopen periode is vormgegeven. In de universitaire wereld hebben zich inmiddels grote veranderingen voorgedaan, zoals de invoering van het bachelor-masterstelsel. Het behoort tot de taken van de commissie om te bezien in hoeverre adequaat op deze ontwikkelingen is gereageerd Studentenbegeleiding en onderwijsvormen zijn eveneens in voortdurende ontwikkeling. Zeker niet elke vernieuwing is een verbetering, maar van sommige lokaal ingevoerde verbeteringen zouden andere opleidingen mede kunnen profiteren. Voor hen hebben een visitatieproces en -rapportage een mogelijke meerwaarde. Zeker voor de sociologie en aanpalende wetenschappen geldt dat de maatschappelijke context zelve opvallende veranderingen vertoont, die zich in de op het vakgebied gestelde problemen (zouden moeten) weerspiegelen. In het navolgende wordt aan verschillende in deze context relevante aspecten aandacht gegeven, waarbij algemene bevindingen uit het visitatieproces centraal staan. 5.1. Naar een nieuwe ‘ongedeelde opleiding’? Gezien vanuit de gedachtewereld van de bachelor-masterstructuur wordt over de eertijdse doctoraalopleiding meestal gesproken in termen van ‘de ongedeelde opleiding’. Het is echter de vraag of de nieuwe structuur (bachelor-master) niet evenzeer ongedeeld is. Studenten, staf en universitaire bestuurders zien de masteropleiding als vanzelfsprekende voltooiing van de bacheloropleiding. Daarom spreekt men ook van ‘vervolg’- of ‘doorstroom’-masteropleiding. Het overgrote deel van de studenten gaat na het voltooien van de bacheloropleiding meteen door met de masteropleiding. En voor zover men zich niet meer als student inschrijft, is dat om privéredenen, zoals het willen maken van een wereldreis, of dat men in verband met eigen verhuizing of die van de partner aan een andere universiteit de masteropleiding wil vervolgen. Aan een oriëntatie op een mogelijke arbeidsmarkt voor bachelors zijn de opleidingen (nog) niet toegekomen. De vraag is of dat verstandig is. Mede vanuit internationaal perspectief gezien zou een duidelijker gezicht voor onze bacheloropleidingen, gemarkeerd door een afbakenend werkstuk aan het einde, en gericht op een zich qua niveau profilerende arbeidsmarkt, welkom zijn. Ook met het oog op mogelijke veranderingen in de financieringsbasis voor bacheloropleiding enerzijds en masteropleiding anderzijds kan men beter voorbereid zijn op een minder vanzelfsprekende voortzetting van de bachelorstudie in een masterstudie. Een reële verandering van de huidige situatie ten opzichte van vroeger is dat nu een bacheloropleiding meestal toegang verschaft tot meer dan één masteropleiding, waarbij vooral de ‘researchmasters’ opvallen. Indien de researchmasters aantrekkelijk blijken en goed functioneren, kunnen zij sommige bachelorstudenten stimuleren hun uiterste best te doen om tot de toegelatenen te behoren; een hoger bereikt niveau reeds tijdens de bachelorstudie kan dan voor deze studenten verwacht worden. QANU / Sociale Wetenschappen 21 Er zijn nog geen ervaringen met effecten van het bestaan van selectieve en niet-selectieve masteropleidingen naast elkaar. Het is mogelijk dat er een algemene niveauverhogende invloed van uitgaat. Het is echter ook denkbaar dat door de afroming (de beste studenten worden voor de researchmaster uitgenodigd) en aanpassing van werktempo en dergelijke aan het gemiddelde niveau de ‘gewone aansluitmaster’ aan niveau gaat inboeten. In dit verband zijn er ook nog te weinig ervaringen met het ‘honorstraject’ dat sommige der gevisiteerde instellingen in de bacheloropleiding hebben ingebouwd voor qua prestaties en motivatie uitblinkende studenten. Indien het gevolgd hebben van een ‘honorstraject’ als voorwaarde gesteld gaat worden om uitgenodigd te worden voor de researchmaster (en het succesvol afsluiten daarvan als voorwaarde om voor een PhD-plaats in aanmerking te komen), lijkt een opleiding toch wel sterk in de sfeer van onderling sterk onderscheiden trajecten te komen De commissie stelt zich op het standpunt dat extra stimulering van zeer goede studenten een heel welkome zaak is, maar dat alle mogelijkheden voor ‘zij-instroming’ moeten worden opengehouden. Er zijn nu eenmaal ‘laatbloeiers’ en mensen van elders afkomstig die ook de mogelijkheid moeten hebben om in te stromen, wanneer hun kwaliteiten daar op dat moment aanleiding toe geven. 5.2. Verhouding algemeen deel / differentieel deel in het curriculum Alle bacheloropleidingen vangen aan met een algemeen, voor iedere student verplicht deel in het curriculum, gevolgd door keuzemomenten waarbij de studenten één specialisatie of minorprogramma van een andere opleiding kiezen uit enkele, dan wel uitzwermen over een breed palet van specialisaties via een systeem van (bijna) vrije keuzevakken. Het keuzemoment ligt gewoonlijk ergens in het tweede of derde jaar van de opleiding. Op dat moment wordt meestal begonnen met de specialisatie die in de masteropleiding wordt gevolgd. Verschillende vragen kunnen hierbij gesteld worden, zoals de vraag in hoeverre studenten met specialisme A in hun bacheloropleiding, toegelaten worden tot een ander specialisme B in de masteropleiding aan hun eigen universiteit. En wat nog belangrijker is met het oog op de zo gewenste studentenmobiliteit: zijn bachelordiploma’s formeel en de facto uitwisselbaar tussen de opleidingen? Een positief antwoord zou in het algemeen betekenen dat ‘specialisering’ tijdens de bachelorfase slechts zeer beperkt kan zijn. De commissie constateert dat bij de opstelling van het curriculum dergelijke vragen, zeker in het licht van een in te voeren systeem van leerrechten, te weinig gesteld worden. Op de achtergrond ligt de vraag of het feitelijk wel nodig is om tijdens de bachelorstudie te specialiseren. De wens daartoe is uiteraard ingegeven door de slechts vier (3 + 1) jaar die voor bachelor- + masteropleiding ter beschikking staan; bij een vijfjarige termijn (3 + 2) zou het wellicht mogelijk zijn de gehele bacheloropleiding algemeen te houden (zo wordt geredeneerd). Hier ligt, naar de commissie vermoedt, een zekere achterhaalde conceptie aan ten grondslag, namelijk de gedachte dat het mogelijk is een ‘complete universitaire’ opleiding te verzorgen, en dat de student daarna en daarmee ‘gaat werken’. Het ligt meer in de lijn van de maatschappelijke ontwikkeling dat, of het nu een bachelor- of een masteropleiding betreft, het om een inleiding op een (deel)vakgebied gaat, gepaard met het verwerven van een algemene academische standaard, en dat verdere opleiding en specialistische vorming gedurende de gehele actieve beroepsloopbaan plaats zullen vinden. De commissie meent dan ook dat de verwachtingen die men stelt aan opleidingen voor wat betreft oriëntatie op een inhoudelijk specifiek veld niet al te hoog gespannen moeten worden. 22 QANU / Sociale Wetenschappen In overeenstemming hiermee is de gedachte dat in ieder geval een bacheloropleiding in hoge mate uniform kan zijn, respectievelijk dat als men per se studenten tijdens de bacheloropleiding wil laten specialiseren, de uitsplitsing op een laat tijdstip geschiedt. Overigens bieden het bestaan van keuzeruimte voor ‘losse’ cursussen en de vrijheid om een onderwerp voor de bachelorthese te kiezen al de mogelijkheid aan studenten om een specifieke belangstellingsrichting te kiezen. Diametraal tegenover de opvatting dat men genoodzaakt zou zijn om masterspecialisaties ‘een vlucht naar voren te laten maken’ in de bacheloropleiding teneinde een bepaald gewenst niveau te handhaven, staat de praktijk om niet alleen studenten tot een masteropleiding toe te laten die de overeenkomstige bacheloropleiding hebben voltooid, maar ook studenten met een soms geheel andere bacheloropleiding. Een masteropleiding stelt dan alleen de eis dat een minor op het betreffende vakgebied is afgelegd. Voorbeeld: het volgen van een masteropleiding in de sociologie na een bacheloropleiding in de culturele antropologie met minor sociologie. Hoewel dit in individuele gevallen een zinvolle opleidingsroute kan zijn, meent de commissie dat een dergelijke constructie – indien structureel - afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van een masteropleiding die cumulatief voortbouwt op de ‘bijbehorende’ bacheloropleiding. 5.3. Beoordeling van collectieve prestaties De commissie werd bij verschillende bezoeken geconfronteerd met het probleem van de beoordeling bij collectieve werkstukken. Meestal is vanuit het verleden de gewoonte bewaard gebleven om alle deelnemende studenten een zelfde beoordeling te geven; soms alleen in de vorm van een ‘aftekening’. Vooral vanuit de deelnemende studenten wordt nu geopteerd voor een individuele beoordeling. Prestaties binnen een taakgroepje blijken soms immers sterk uiteen te lopen. Verscheidene van de gevisiteerde opleidingen hebben bruikbare methoden ontwikkeld (peer reviews, logboeken), aan de hand waarvan individuele prestaties gemeten kunnen worden. De commissie kan zich hier goed in vinden, maar voegt er aan toe dat de ‘collectieve beoordeling van een collectief werkstuk’, ook met het oog op het beloond worden voor coöperatieve inspanningen, behouden moet blijven. 5.4. Infrastructuur Onder infrastructuur valt hier te verstaan de aanwezigheid van een adequate digitale leeromgeving (verder af te korten als DLO) ten behoeve van een gemakkelijke communicatie tussen docent en student en tussen studenten onderling; van voldoende pc’s en programmatuur; van adequate bibliotheekvoorzieningen; van collegezalen en werkgroepruimten et cetera. Het is de commissie opgevallen dat hier een duidelijke verbetering ten opzichte van de situatie van zo’n zes of zeven jaar geleden geconstateerd kan worden. Bijna overal zijn fantastische bibliotheken ingericht met ruime openstellingstijden. Computers en programmatuur zijn in voldoende mate aanwezig. Natuurlijk hoorde de commissie bij lang doorvragen dat computerzaaltjes wel eens vol zijn, maar meestal blijkt dat studenten door het vermijden van spitsuren en -dagen (vlak voor een tentamen!) hier weinig last van zullen ervaren. Het is op deze punten dat alle opleidingen als voldoende tot zeer goed beoordeeld worden (dichter bij zeer goed dan bij voldoende!). QANU / Sociale Wetenschappen 23 Over collegezalen en dergelijke valt altijd wel iets op te merken, maar de algemene situatie is ook op dit punt als goed te beoordelen (zeker als men – en dat geldt ook voor de voorgaande punten – internationaal vergelijkt). Wel plaatst de commissie een vraag bij de rol die boeken en readers spelen. In verschillende opleidingen wordt de voor een cursus benodigde literatuur geheel via de DLO beschikbaar gesteld. De readers bestaan alleen nog maar ‘virtueel’, en het wordt aan de student overgelaten om al dan niet schriftelijke kopieën te maken. Bij andere opleidingen functioneert nog steeds een groot aantal papieren readers, terwijl alleen zakelijke informatie per DLO wordt verstrekt. Het komt de commissie voor dat bij deze laatste opleidingen de rol van de DLO groter zou kunnen zijn, en ook bezuinigingen bereikt zouden kunnen worden. Voor boeken ligt het anders. De commissie trof hier bij de staf nogal wat verschillende opvattingen aan, gepaard gaande aan onzekerheid bij studenten. Wat is de rol van handboeken en tentamenlijsten in het internettijdperk? In een enkel geval werd zelfs een te gebruiken handboek op internet gezet, en in andere gevallen werden onrealistisch lange boekenlijsten als leerstof vermeld. De commissie meent dat een opleiding aan de student duidelijk moet maken ‘waarvoor boeken eigenlijk dienen’. Zo kan men argumenteren dat voor de meeste cursussen waarin in enigerlei mate een handboek gevolgd wordt, het sterk wordt aanbevolen om dat boek ook zelf te kopen, en dat voor andere boeken geldt dat deze aanvullende informatie of andere opvattingen bevatten, en dat deze boeken in de bibliotheek te raadplegen zijn. De commissie pleit in dit verband voor een soort geannoteerde literatuurlijsten, waarin bij elke titel meteen vermeld staat of de betreffende tekst verbredend, verdiepend, contradictoir is of ‘een historische bron’ betreft. Ten slotte: de huidige studiegidsen zijn het duidelijkste voorbeeld van de overgangssituatie waarin opleidingen zich bevinden. In een enkel geval wordt geen papieren studiegids meer gemaakt. In andere gevallen zijn die er wel, maar wordt essentiële informatie (bijvoorbeeld boekenlijsten) niet vermeld. Vermelding van plaatsen en tijden vindt men meestal niet meer in een studiegids; dergelijke informatie wordt per DLO bekendgemaakt. Een laatste kanttekening: de commissie was uiterst verbaasd (ook met het oog op haar eigen werk!) over de afwezigheid van een weekrooster in de meeste papieren en/of digitale studiegidsen. Voor een aankomende student lijkt het toch wel erg nuttig om in één oogopslag te kunnen zien waar hij/zij voor de duur van een semester op maandagmorgen, woensdagmiddag en dergelijke verwacht wordt. Als men van studenten een rationele tijdsplanning verwacht, moge duidelijk zijn dat voor het algemene gedeelte van een opleiding een dergelijk weekrooster voor studenten een onmisbaar en gemakkelijk hulpmiddel is. 5.5.Mobiliteit van studenten Algemeen wordt erkend dat de invoering van het bachelor-masterstelsel niet heeft geleid tot een grotere studentenmobiliteit. Het tegendeel lijkt het geval. Dit heeft vermoedelijk alles te maken met het sterkere ‘dichttimmeren’ van het curriculum. Het gaat in de eerste plaats om de mobiliteit in die zin dat één student aan diverse Nederlandse universiteiten een deel van zijn of haar studie doet. Het gaat ook om internationalisering. Daar waar een stage deel uitmaakt van het curriculum heeft men soms de kans aangegrepen om studenten de mogelijkheid te bieden deze aan een buitenlandse universiteit door te brengen (meestal in het eerste semester van het derde jaar). Het lijkt goed om – als men een méérwaarde toekent aan een buitenlands verblijf boven een binnen de grenzen blijven studeren (dat is een kwestie van afweging voor 24 QANU / Sociale Wetenschappen een opleiding, niet van ‘dat is nu eenmaal goed’) – dit voorbeeld te volgen. Als een bepaalde fase binnen de studie daarvoor de gelegenheid biedt, wordt het voor studenten ook mogelijk om zich geruime tijd tevoren hierop voor te bereiden (bijvoorbeeld door een taalcursus). Overigens moet hier vermeld worden dat de commissie zeer positief is getroffen door diverse opleidingen (genoemd moeten worden die in Maastricht en in Wageningen) waar een buitenlands verblijf tot de normale elementen van de studie behoort. Hetzelfde geldt voor het verkeren in een internationaal zeer gemengd gezelschap tijdens de studie in Nederland. De gewenste internationalisering is hier in optima forma te constateren. 5.6.Contacten met het werkveld In verschillende opzichten kan het gunstig zijn als een opleiding structureel contact houdt met haar afgestudeerden: • • • ten eerste kan men via de input van actuele problemen uit de beroepspraktijk het eigen onderwijs op peil en actueel houden; ten tweede kan men voortdurend bij de afgestudeerden peilen naar gewenste of overbodig geachte elementen in het curriculum; ten derde kan men via sommige afgestudeerden inzicht verkrijgen in de arbeidsmarkt en in de mogelijkheden voor stagiaires. Een dergelijk contact kan op vele wijzen (en liefst op verschillende wijzen tegelijk) vorm krijgen: actualiteitencolleges, terugkomdagen, websites en dergelijke meer. De commissie is in dit kader voorstander van een Raad van Advies, waarbij een opleiding ook op een meer formele wijze het werkveld bij de opleiding kan betrekken. 5.7. Stages Slechts bij enkele instellingen bestaat nog het instituut van de verplichte stage. Hieronder verstaat men een verblijf van meestal drie maanden elders. Maar het kan ook een ‘researchstage’ zijn aan de eigen opleiding. Een overzicht in EC is hieronder opgenomen. De meeste opleidingen die een stage niet verplicht stellen, geven studenten wel de mogelijkheid hun afstudeeronderzoek voor een externe opdrachtgever te verrichten. Als er geen sprake is van een verplichte stage, dan zijn de cellen leeg gelaten. EUR RU RUG UvA UM ES Omvang Stage 1 2 3 121 12 UvT UU AE EPA 12 SOC 7,5-15 VU WUR ASW COM 182 BCO/ SCW MID 24 MAKS 243 Bachelorstage. Leeronderzoek waarop de masterthesis is gebaseerd. Afhankelijk van vooropleiding kan de opleiding i.p.v. de mogelijkheid van een stage te geven, het volgen van een aantal cursussen verplicht stellen. Een student zonder werkervaring is verplicht stage te lopen. QANU / Sociale Wetenschappen 25 De commissie wil graag een pleidooi voeren voor een stage als keuze. Zij realiseert zich dat het curriculum weinig tijd laat en meent dat niet voor alle studenten een dergelijk onderdeel het meest aangewezen is. Een stage kan een eyeopener zijn voor die studenten die zich anders wellicht te uitsluitend in één universitair milieu bewegen, en kan een praktijkconfrontatie zijn in die zin dat men, ook al is dit op beginnend niveau, leert wat men met de verworven inzichten en vaardigheden op vakgebied in de praktijk kan en wat nog niet kan worden gedaan. 5.8. Scripties en theses Zowel de bachelor- als de masteropleiding wordt afgesloten met een integrale toets in de vorm van een werkstuk of scriptie. Mastertheses waren in nog maar weinig gevallen voorhanden, zodat in plaats daarvan de commissie haar oordeel meestal baseerde op voorliggende doctoraalscripties. Vergeleken met zes jaar geleden is de begeleiding beter georganiseerd. De commissie stelt als norm dat twee begeleiders bij een scriptie betrokken zijn. Dit krijgt meestal de vorm van een vaste begeleider en een ‘medelezer’ of ‘medebeoordelaar’, die zowel in de eerste fase van de probleemstelling en onderzoeksopzet als in de laatste fase van de beoordeling een rol speelt. Ook waardeert de commissie het positief dat het steeds meer gebruikelijk wordt om studenten presentaties te laten verzorgen van scriptieopzet en -resultaten voor begeleiders en medestudenten. De gemiddelde kwaliteit van de scripties is beter geworden in die zin dat minder scripties dan vroeger door de visitatiecommissie onder de maat werden bevonden. Toch rijzen nog steeds vragen bij het bestuderen van sommige eindproducten. Er worden nog steeds ‘standaardfouten’ gemaakt, zoals een verkeerd design, of irrelevante ‘lappen tekst’. Soms blijkt ook dat een begeleider niet op de hoogte is van bepaalde ontwikkelingen en literatuur op het vakgebied, of daar althans in de begeleiding geen blijk van heeft gegeven. Taal en stijl zijn voor sommige studenten nog steeds irrelevante grootheden. Vaak rijst dan de vraag wat de handelwijze van een opleiding is bij de begeleiding: worden conceptscripties die duidelijk tekortschieten in taal en stijl (of, indien van toepassing, het Engels) teruggestuurd? Of, nog concreter: worden taalfouten eigenlijk wel eens gecorrigeerd en wordt dan een verbeterde versie geëist? De commissie heeft hier vele malen naar gevraagd, maar verkreeg niet altijd een overtuigend en geruststellend antwoord. Tijdgebrek bij begeleiders speelt soms een rol. Maar een thesis is ook voor de student een visitekaartje, en het is de overtuiging van de commissie dat feedback naar de student nogal eens verbetering behoeft. De tijd die voor schriftelijke werkstukken per opleiding beschikbaar is, loopt sterk uiteen. In het onderstaande schema is een overzicht opgenomen. 26 QANU / Sociale Wetenschappen EUR RU RUG UvA UM UvT 15 6(12)1 7 10 6 (18)2 12 UU VU ASW SOC Omvang bachelorscriptie ES Omvang masterthesis 1 2 3 4 5 6 204 42 18 20 12 AE 20 303 - SCW 15 EPA WUR 12 12 COM BCO/ MID SCW 24 305 156 24 30 MAKS 30 In B3 twee papers van elk 6 EC welke tezamen het bachelorwerkstuk vormen. In B3 twee papers van elk 6 EC; in B2 een paper van 6 EC; deze vormen samen het paperdossier. Bachelorproject, gesplitst in ontwerp-, verdiepings-, uitvoerings- en rapportagefase van elk 7,5 EC. Inclusief scriptieseminar van 5 EC. Inclusief stage. Het leeronderzoek van 18 EC dient nadrukkelijk samengenomen te worden met de masterthesis; de studiepunten voor het leeronderzoek worden apart afgetekend, maar de masterthesis is gebaseerd op de bevindingen uit het leeronderzoek. Het is geenszins het perspectief van de commissie om hier uniformiteit te bepleiten, maar de uitersten (respectievelijk 6/15 en 0/42) liggen zeker wat de masterthesis betreft toch wel opvallend ver van elkaar. 5.9. Rendementen Uitval Bij een rendementsberekening hebben we te maken met twee aspecten van uitval: de omvang en het moment. Ten aanzien van beide aspecten maakt de commissie enkele opmerkingen. a) De grootte van de uitval. Opleidingen streven er naar de uitval zo klein mogelijk te maken, mede omdat de opleiding hoofdzakelijk gefinancierd wordt op basis van uitgereikte bullen. Men gaat er echter ook vanuit dat sommige studenten nu eenmaal een verkeerde keuze maken en dat van andere studenten qua motivatie en/of intellectueel vermogen niet verwacht mag worden dat ze de opleiding tot een goed einde brengen. Dan kan men vervolgens van mening verschillen over de vraag of ‘uitval’ alleen maar verloren tijd betekent – men leert nu eenmaal via vallen en opstaan – of dat het niveau en de inzichten die door uiteindelijke uitvallers verworven worden toch positief gewaardeerd moeten worden, hetzij in de zin van hun intellectuele en culturele vorming, hetzij met het oog op hun kansen op de arbeidsmarkt. Dat ‘uitval’ alleen maar verlies zou betekenen is een standpunt dat men zelden verdedigd ziet, maar het algemene streven van elke opleiding is toch naar een zo gering mogelijke uitval. b) Het tijdstip van uitval. Men streeft er naar het tijdstip van uitval zo vroeg mogelijk te doen zijn, dit in het belang van zowel de student als de opleiding. De uitvallende student ‘heeft zo weinig mogelijk tijd verloren’ om naar een meer geschikte opleiding dan wel een positie op de arbeidsmarkt om te schakelen. En het is in het belang van de opleiding dat áls er ‘onvermijdelijke’ uitval is, deze bij voorkeur zo vroeg mogelijk in de studie plaatsvindt. Daarmee worden immers zowel directe kosten als opportuniteitskosten zo laag mogelijk gehouden. Men hoeft dan zo min mogelijk tijd en inspanningen te steken in achterblijvende studenten met een relatief grote uitvalkans en kan dus meer tijd vrijmaken voor meerbelovende studenten met een relatief grote slaagkans. QANU / Sociale Wetenschappen 27 Hieronder zijn omvang en tijdstip van uitval uit de opleiding in tabelvorm weergegeven. Wij baseren ons hierbij op de cijfers die de VSNU over de studiejaren 2002-2005 presenteert (KUO). Onder vertrek uit de opleiding wordt het volgende verstaan: de studenten die zich na het eerste, respectievelijk het tweede en het derde jaar (cumulatief ) niet opnieuw voor deze opleiding hebben ingeschreven en evenmin het bachelorexamen van deze opleiding hebben behaald. We beperken ons tot de statistieken met betrekking tot het zogenaamde standaardcohort, dat alleen die eerstejaarsstudenten omvat welke van het vwo afkomstig zijn en slechts voor één opleiding ingeschreven staan. Nadrukkelijk gaat het in onderstaande tabellen dus niet over alle studenten die in september 2002 of in de latere jaren eerstejaars waren. Voor die opleidingen waar het aandeel der vwo’ers gering is (bij voorbeeld daar waar veel buitenlandse studenten instromen, zoals bij European Studies in Maastricht, waar slechts rond de 20% van het vwo komt) leidt dit tot een relativering van de gegeven cijfers. Voorts merken we op dat op het moment van afsluiten van dit rapport ook het cohort 2003-2004 reeds meer dan drie jaar achter de rug heeft, maar de KUO-cijfers over het studiejaar 2005-2006 zijn nog niet bekend. Alle door ons bezochte opleidingen zijn in 2002 gestart met bacheloropleidingen, met uitzondering van de UvA. EUR Sociologie vwoinstroom 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2002-2003 2003-2004 2004-2005 UvA Sociologie 2003-2004 2004-2005 UvT Sociologie 2002-2003 2003-2004 2004-2005 20 22 31 18 29 49 2002-2003 2003-2004 2004-2005 31% 12% 41% 19 26 43 5% 15% 26% 73 114 92 28 10% 25% 29 17 17 UU Algemene Sociale Wetenschappen 17% 17% 10% 59 52 2002-2003 2003-2004 2004-2005 15% 18% 6% UU Sociologie 38% 18% 20% RUG Sociologie na 1e jaar 39 34 25 RU Sociologie Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding 19% 25% 30% na 2e jaar na 3e jaar 44% 21% 20% 27% 17% 24% 20% 41% 18% 11% 19% 30% 32% selectiviteit 1e jaar* 46% 83% 20% 75% 17% 100% 69% 45% 11% 50% 32% 61% QANU / Sociale Wetenschappen VU Sociaal-Culturele Wetenschappen vwoinstroom 2002-2003 2003-2004 2004-2005 UvT Organisatie- 2002-2003 wetenschappen 2003-2004 2004-2005 UvT Vrijetijdwetenschappen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 UM European Studies 2002-2003 2003-2004 2004-2005 90 70 74 34% 9% 14% 70 57 41 17% 25% 24% 54 49 51 WUR Internatio- 2002-2003 nale Ontwikke2003-2004 lings-studies 2004-2005 22% 37% 27% 24 27 25 2002-2003 2003-2004 2004-2005 Gemiddeld vertrekpercentage 18% 16% 32% 38 55 43 Totaal universiteiten 34% 53% 64% 2002-2003 2003-2004 2004-2005 na 1e jaar 44 34 36 UvT Personeelwetenschappen Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding 29% 11% 0% 518 593 579 23% 21% 26% 23% na 2e jaar 52% 68% 21% 23% 37% 11% 21% 26% 30% 43% 29% 19% 30% 27% 28% na 3e jaar selectiviteit 1e jaar* 59% 58% 22% 80% 37% 93% 23% 75% 35% 63% 33% 88% 33% 69% 33% Bron VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2006 * Selectiviteit eerste jaar: aandeel dat de uitstroom in het eerste jaar inneemt in de totale uitstroom in de drie gevolgde jaren. In de door ons bezochte opleidingen valt in het eerste jaar ruim 20% van de studenten uit; in het tweede en derde jaar volgen nog eens 10%, zodat in totaal ongeveer één op de drie bachelorstudenten de studie opgeeft. Maar tussen de opleidingen bestaan forse verschillen, en binnen één opleiding kan de uitval van jaar tot jaar sterk variëren. Voor een (zeer globale) beoordeling van de uitval (en daarmee het rendement) van een opleiding hanteert de commissie een drietal categorieën: • • • minder dan 25% uitval; tussen 25 en 40% uitval; meer dan 40% uitval. QANU / Sociale Wetenschappen 29 De uitval in de tweede categorie geeft aanleiding tot zorg. Het gaat hier om de opleidingen: ASW (UU) (met een sterk stijgende tendens in de uitval), Personeelwetenschappen (UvT) (maar hier betreft het slechts één jaar), European Studies (UM), Internationale Ontwikkelingsstudies (WUR) (met een sterk dalende tendens in de uitval). Daarnaast zijn er opleidingen met een uitval boven de 40% waarvan het rendement zoals het nu is tot ernstige zorg leidt. Het betreft de opleidingen Sociologie van EUR en UvT en de opleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen van de VU. Bij de laatste tekenen we aan dat het behalen van het eerste jaar SCW voor dit cohort de mogelijkheid bood over te stappen naar de opleiding Criminologie. Het algemene beeld van de uitval in de bachelorfase geeft te denken. Ook als men bereid is ervan uit te gaan dat zo’n 10% van de ingeschrevenen tot de no-show studenten behoort of anderszins in feite niet aan het onderwijs deelneemt omdat hun prioriteiten elders liggen (die heel legitiem kunnen zijn, bijvoorbeeld als men zich voor twee opleidingen heeft ingeschreven), zijn deze uitvalcijfers (te) hoog. Zeker als men ze vergelijkt met die van sommige andere, niet-maatschappijwetenschappelijke studies. De conclusie zou wat gerelativeerd kunnen worden als er we ervan uitgaan dat er nu eenmaal onvermijdelijk verkeerde studiekeuzen plaatsvinden, en wij voorts van de wenselijkheid van een zo spoedig mogelijke detectie van de betreffende personen (liefst vroeg in het eerste jaar!) uitgaan. Dan gaat het er vooral om welk percentage van de totale uitval in het eerste jaar plaatsvindt. Dit is het percentage dat in de bovenstaande tabel in de kolom ‘Selectiviteit eerste jaar’ te vinden is. Bij kleine aantallen is het percentage weinig informatief. Het cohort 2002-2003 van de opleiding Sociologie van de UU heeft in het eerste jaar slechts één uitvaller, in de jaren daarna nog één. Een goede prestatie, maar met een slechte selectiviteitsscore van 50%. Bij de slecht scorende sociologie-opleiding aan de UvT realisere de lezer zich dat de gegevens in feite slechts één cohort betreffen. Over verschuivingen in de tijd is nog weinig te zeggen, omdat cijfers over meerdere jaren nauwelijks beschikbaar zijn. Voor zover deze er wel zijn, lijkt de indruk gewettigd dat de uitval gemiddeld wat kleiner wordt. Wel zijn de bestemmingen van uitvallende studenten bekend. Globaal gesproken kiest 45% een andere wo-opleiding (of een zelfde opleiding aan een andere instelling); een derde gaat naar het hbo, en 20% verlaat het hoger onderwijs. 30 QANU / Sociale Wetenschappen Bestemming uitstroom uit bachelor (absolute aantallen) Cohort 2002-2003 vwo- omvang binnen binnen inuitval* instelling wo stroom EUR Sociologie 39 18 4 2 RU Sociologie 20 4 1 RUG Sociologie 18 3 UvA Sociologie x x UvT Sociologie 29 20 1 7 UU Sociologie 19 2 UU Algemene Sociale Wetenschappen 73 23 6 10 VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 44 26 15 5 UvT Organisatiewetenschappen 90 20 3 4 UvT Personeelwetenschappen 38 14 0 4 UvT Vrijetijdwetenschappen 70 16 2 0 UM European Studies 54 19 6 4 WUR Internationale 24 8 1 Ontwikkelingsstudies Totaal instellingen 518 173 39 36 % (excl. RUG & UU Sociologie) 23% 21% naar hbo uit ho 3 2 abs 9 1 % 50 25 n.b. 5 25 n.b. 13 12 10 7 19 26 25 7 4 3 11 9 11 4 5 3 3 2 1 3 5 2 59 34 34% 20% Bron VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2006 * In DocOnderwijsvisitatie worden aantallen < 4 niet uitgesplitst. Met betrekking tot de herkomst van de instromers kan het volgende opgemerkt worden: • • • bij UU, Nijmegen en Tilburg overweegt de instroom van vwo’ers; in Groningen gaat het om ongeveer de helft; aan de UvA en de EUR overwegen de aantallen niet-vwo’ers. Rendementen van de niet-vwo’ers zijn in het algemeen wat lager. Bij de bacheloropleiding European Studies van de UM liggen de rendementen juist hoger. Het betreft hier de instroom van buitenlandse (vooral Duitse) studenten. Studietempo en studieduur Daarnaast hebben we, als we het begrip rendement iets breder opvatten, zeker ook te maken met het studietempo en de studieduur. In de gebruikelijke statistieken die door NVAO, QANU en opleidingen gehanteerd worden komt dit aspect echter nauwelijks aan de orde. In de gebruikte tabellen lijkt het vooral te gaan om het cumulatieve rendement, het percentage van een instroomcohort dat uiteindelijk afstudeert. De KUO-rendementstabellen van de ongedeelde opleidingen kennen zelfs als laatste kolom ‘na meer dan 8 jaar’. Er lijkt nauwelijks belangstelling te zijn voor de tijd die het behalen van een graad in beslag neemt en voor verschillen tussen opleidingen. De commissie vermoedt dat hieraan het ontbreken van consensus ten grondslag ligt, zowel tussen opleidingen als tussen docenten van één opleiding, over wat een wenselijk studietempo is. Een eerste visie is dat men bij een nominale studieduur van drie respectievelijk één jaar (de QANU / Sociale Wetenschappen 31 meest voorkomende formule voor bachelor- en masterstudie) van studenten verwacht dat de studie ook in drie respectievelijk één jaar wordt afgerond, met wat tolerantie voor individuele achterblijvers. Een tweede visie is dat het er weinig of niets toe doet hoe lang er gestudeerd wordt, zolang te eniger tijd het diploma wordt behaald. Deze tweede visie is realistischer in die zin dat geaccepteerd wordt dat het merendeel van de voltijdstudenten slechts tussen de twintig en dertig uur per week aan de studie besteedt. Bovendien vermijdt men hiermee het probleem dat voor voltijd- en deeltijdstudenten uiteenlopende nominale ‘studieduren’ zouden moeten worden gehanteerd. Terzijde merkt de commissie op dat hier en daar nauwelijks verschillen in feitelijke studieduur tussen voltijd- en deeltijdstudenten werden waargenomen. Vanuit een dergelijke visie is het ook begrijpelijk dat men accepteert dat studenten over hun eerste jaar (60 EC) niet één jaar, maar twee jaar doen en dat regelingen voor deelname aan tweedejaarsvakken voor degenen die het eerste jaar nog niet hebben afgerond soms zeer soepel zijn. In andere visies op studieduur wordt een tussenstandpunt ingenomen. Het is de commissie opgevallen dat opleidingen zelden hun keuze expliciteren en verantwoorden. Het feit dat bachelorstudenten in het algemeen veel minder uren aan hun studie besteden dan nominaal verwacht (en dat dit aantal uren lager ligt dan in het ons omringende buitenland) wordt geaccepteerd, en wordt verklaard door de noodzakelijkheid van bijbaantjes, ruimte voor aanpassings- en huisvestingsproblemen et cetera. Dit kunnen geldige redenen zijn, en het is dan ook zeker goed mogelijk deze visie te verdedigen. Overigens kan de vraag gesteld worden waarom dan (in het algemeen) in de masterstudie veel harder gewerkt wordt, en hier en daar inderdaad de situatie bereikt wordt dat een geheel instroomcohort na precies één jaar afstudeert (dus: een rendement van 100% na één jaar!). Anderzijds zeggen opleidingen, daar waar blijkt dat studenten veel minder dan veertig uur per week studeren, te werken aan verhoging van dit aantal uren. De commissie stelt vast dat zij niet zelf een standpunt aan een van beide zijden van het spectrum van mogelijkheden wil aanbevelen, maar verbaast zich er wel over dat opleidingen hun standpunten ter zake zelden expliciet maken en beargumenteren. In het kader van een rendementsopvatting in bredere zin zou presentatie van de mediane studieduur per cohort per opleiding veel van de feitelijke verschillen kunnen verhelderen. Streefrendementen Meestal hebben universiteiten, faculteiten of opleidingen streefrendementen gesteld; cijfers die enerzijds te maken hebben met het lokaal gebruikelijke rendement gedurende bijvoorbeeld het afgelopen decennium, maar die anderzijds volgen uit het streven naar opbrengstmaximering. Onvermijdelijk komen deze cijfers ‘met de natte vinger’ tot stand. Het gevaar van gelijkstellen van de ‘traditionele’ rendementen met de nagestreefde rendementen is dat men te laag richt. Het gevaar van te hoog richten is dat men perverse effecten genereert zoals het verlagen van het kwaliteitsniveau. Ervan uitgaande dat er altijd studenten zullen zijn die een verkeerde keuze maken, en dat deze studenten dan zo snel mogelijk gedetecteerd moeten worden om hen door te kunnen verwijzen, werden voor de ongedeelde opleidingen traditioneel streefrendementscijfers berekend over de propedeuse, en anderzijds – met als basis het aantal dat succesvol de propedeuse voltooit – over de postpropedeuse. Voor het eerste jaar wordt gewoonlijk een tamelijk bescheiden streefrendement geformuleerd, in de orde van grootte van 50-60%. Voor het rendement na het eerste jaar gelden hogere eisen; in een oude terminologie: ‘Ieder die de propedeuse heeft gehaald moet kunnen afstuderen.’ Met wat tolerantie wordt het streefrendement na het eerste jaar meestal op 80-90% gesteld. 32 QANU / Sociale Wetenschappen Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur nemen niet alle opleidingen meer het propedeutisch examen af. Het propedeuserendement wordt in de nieuwe KUO-cijfers niet meer berekend. De meeste bacheloropleidingen – maar niet allemaal – hanteren eigen maten om de voortgang van eerstejaars studenten te volgen, bijvoorbeeld de verdeling van de studenten over een aantal klassen van studiepunten. Landelijk begint zich consensus af te tekenen over opname in de jaarverslaglegging van het percentage studenten dat aan het eind van het eerste jaar minimaal 45 EC (75%) heeft gehaald. De commissie heeft nog niet kunnen beschikken over een maat waarmee de bacheloropleidingen in hun tussentijdse rendementsprestaties vergeleken kunnen worden. Dit betekent dat we voor de beoordeling van de rendementen van de bacheloropleidingen slechts kunnen beschikken over een zeer beperkte set aan gegevens, namelijk het aantal bachelordiploma’s dat het allereerste bachelorcohort na drie jaar heeft bereikt. Omdat het eerste jaar de oriënterende en selecterende functie heeft behouden – ook als er geen propedeutisch examen meer wordt afgenomen – wordt het rendement bepaald op basis van het aantal studenten dat zich in het tweede jaar opnieuw voor dezelfde opleiding heeft ingeschreven (herinschrijvers). Ook hier kijken we alleen naar de vwo-instroom, die zich uitsluitend voor deze opleiding heeft ingeschreven. Diploma’s cohort 2002-2003 (vwo-instroom, voltijd, EOI) Cohort 2002-2003 vwoherinschrijving diploma na 3 instroom 2003-2004 jaar 2002-2003 abs % EUR Sociologie 39 24 2 8% RU Sociologie 20 17 1 6% RUG Sociologie 18 15 4 27% UvA Sociologie x x x UvT Sociologie 29 20 6 30% UU Sociologie 19 18 10 56% UU Algemene Sociale Wetenschappen 73 59 25 42% VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 44 29 7 24% UvT Organisatiewetenschappen 90 74 21 28% UvT Personeelwetenschappen 38 25 7 28% UvT Vrijetijdwetenschappen 70 58 12 21% UM European Studies 54 42 20 48% WUr Internationale Ontwikkelingsstudies 24 17 5 29% Totaal instellingen 518 398 120 30% Bron VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2006 Masterfase Uitspraken over uitval, diploma’s en studietempo in de masterfase zijn in dit stadium van invoering van de bachelor-masterstructuur vrijwel onmogelijk. In het studiejaar 2005-2006 zijn de eerste studenten uit de nieuwe universitaire bacheloropleidingen ingestroomd in de masterfase. Daarvóór betrof het een mix van oude doctoraalstudenten die ‘omgezet’ zijn naar de bacheloropleiding, studenten uit het buitenland (in de Engelstalige masters) en – het overgrote deel – studenten met een hbo-diploma. QANU / Sociale Wetenschappen 33 Universiteiten zijn de afgelopen jaren verschillend met deze laatste groep omgegaan. De meeste universiteiten lieten de hbo-gediplomeerden via aangepast bacheloronderwijs deficiënties wegwerken alvorens ze toe te laten tot de masterfase. Deze studenten staan in de KUO-cijfers als ‘instroom uit eigen instelling’. Enkele instellingen kozen ervoor studenten rechtstreeks toe te laten tot de masterfase, met een extra premasterprogramma voorafgaand aan de eenjarige opleiding. Deze studenten staan in de statistieken als studenten met vooropleiding hbo. De tweejarige opleidingen van de Wageningse universiteit tot slot lossen deficiënties in een beperkte mate binnen de opleiding op; dit gaat ten koste van de keuzeruimte. Voor een vergelijkende beoordeling van het rendement van de masteropleidingen is zicht op de kenmerken van de groep studenten onontbeerlijk. Tijdens de bezoeken en daarna hebben de opleidingen de commissie van informatie voorzien over de studievoortgang van het cohort 2005-2006. Ook deze informatie kunnen we niet vergelijkend presenteren. Een enkele opleiding hanteert als cohortdefinitie ‘de studenten die op 1 september 2005 ingeschreven stonden’, inclusief degenen die zich in de loop van het voorafgaande studiejaar inschreven (en die dientengevolge meer tijd ter beschikking hadden); andere opleidingen nemen het aantal studenten dat zich per 1 september nieuw heeft ingeschreven, andere alle studenten die zich in de loop van 2005-2006 als masterstudent inschreven. Op basis van de verstrekte cijfers en de gesprekken met masterstudenten en docenten heeft de commissie de indruk dat het tempo en het slaagpercentage in de masteropleidingen hoger liggen dan in de oude doctoraalopleiding. Dit geldt zeker voor de opleidingen waaraan studenten collectief en met schone lei (geen openstaande bachelorvakken) starten en/of waarin groepsgewijze begeleiding van de masterthesis met vaste momenten voor het inleveren van probleemstelling, opzet e.d. plaatsvindt en/of waar selectieve toelating bestaat. De masters European Public Affairs en Analysing Europe van de UM (collectieve start, bachelordiploma voorwaarde, selectief ) halen zo voor het cohort 2005-2006 een rendement van 100% na één jaar. Met ongeveer 60% na één jaar voor cohort 2005-2006 is ook bij de Utrechtse masteropleidingen onder Sociologie- respectievelijk ASW-vlag het rendement relatief hoog. Hetzelfde geldt voor de Maastrichtse opleiding European Studies. Deze opleidingen laten geen studenten toe die de bachelorstudie nog niet afgerond hebben. Ook het rendement van cohort 20052006 van de Tilburgse masteropleidingen (groepsgewijze begeleiding in de vorm van thesis circles), met uitzondering van Human Resource Studies, is goed. De commissie beveelt de opleidingen aan om de komende jaren via de VSNU-KUO-groep te blijven zoeken naar goede criteria voor de rendementsbepaling. Rendementsverhogende maatregelen Hoe kan het feitelijke rendement verhoogd worden? Een reeks van maatregelen is denkbaar: 1. de studie in korte overzichtelijke perioden splitsen met aan het einde van elke periode duidelijke niveau-eisen; 2. een Bindend Studie Advies; 3. ‘overgangsregelingen’ in de zin van ‘ondanks onvoltooid voorafgaand gedeelte van de studie mee mogen doen aan de volgende fase’ zeer streng maken, liefst individualiseren door alleen gevallen van ziekte en dergelijke in overweging te nemen; 4. het aantal herkansingen voor tentamens beperken; in de strengste vorm alleen de mogelijkheid van een herkansing geven indien aan de eerste gelegenheid is deelgenomen en indien aan aanwezigheidsverplichtingen is voldaan. 34 QANU / Sociale Wetenschappen Voor het overige zijn er natuurlijk de gebruikelijke omstandigheden die een beter rendement in de hand werken: adequate voorlichting; een duidelijk en consistent studieprogramma; goede studiebegeleiding. En niet te vergeten: naarmate een studieprogramma meer vast ligt en er minder keuzemomenten zijn, stijgt het rendement (vergelijk de situatie in België). In het licht van het bovenstaande kan er nog heel wat verbeterd worden bij de gevisiteerde opleidingen. Ad 1 Voor wat betreft het opsplitsen in kortere perioden verwijst de commissie naar het feitelijke rendement van de masteropleidingen, dat aanzienlijk veel hoger ligt dan dat van de bacheloropleidingen. Natuurlijk speelt hier het feit mee dat het hier sterker geselecteerde studenten betreft, die inmiddels een paar jaar ouder en wijzer zijn dan de bachelorstudenten. Er wordt duidelijk harder gewerkt (een indicatie hiervoor is dat vaak bijbaantjes die men in de bachelorstudie nog had, worden opgegeven). De commissie is ervan overtuigd dat de korte opleidingsduur (voor de aansluitmaster één jaar) een gunstige invloed heeft op de overzichtelijkheid van de studie en op de inspanningen van de studenten en dat deze dientengevolge het rendement gunstig beïnvloedt. Ad 2 Een Bindend Studie Advies wordt geleidelijk aan bij meer instellingen ingevoerd. Een overzicht is hieronder gegeven. BSA na 1 jaar (aantal EC) EUR 42 RU nee RUG nee UvA nee UM 36 UvT 36 UU 37,5 VU nee WUR nee Een bindend studieadvies na één jaar betekent echter voor velen een te late datum van markering. Om dat op te vangen organiseren de opleidingen een tussentijds advies (eerste helft van februari). De commissie pleit ervoor dit tijdstip te vervroegen. Dit lijkt goed mogelijk te zijn wanneer men bereid is deeltoetsen en dergelijke na drie maanden studie in te lassen (hetgeen meestal al het geval is). De commissie pleit er dus voor om in het eerste studiejaar reeds vóór de Kerstvakantie de allerzwaksten (de no-show en degenen die vrijwel geen EC hebben behaald) te detecteren en met hen een gesprek te voeren. Welke consequenties men aan een dergelijk gesprek verbindt is aan de opleiding voorbehouden, maar dat het enerzijds een ‘helpende hand’ kan zijn voor sommigen, en dat er voor anderen een duidelijke en tijdige waarschuwing en stimulans van kunnen uitgaan is duidelijk. Ad 3 Men hanteert gewoonlijk alleen overgangsregels van het eerste naar het tweede bachelorjaar, en van bachelor- naar masteropleiding. Voor wat betreft de overgang van het eerste naar het tweede bachelorjaar bestaat er veel variatie tussen de opleidingen. De commissie trof de volgende varianten, al dan niet in combinatie, aan: a. minstens een bepaald aantal EC behaald hebben; b. alle 60 EC van het eerste jaar behaald hebben vóór een bepaald tijdstip in het tweede jaar; c. twee jaar na aanvang van de studie aan alle eerstejaarsverplichtingen (alle 60 EC) hebben voldaan; d. voor deelname aan specifieke cursussen in het tweede jaar wordt het afgelegd hebben van de tentamens van het betreffende cursus in het eerste jaar als toegangseis geformuleerd (denk bij voorbeeld aan Methoden en Technieken). QANU / Sociale Wetenschappen 35 Regelingen ad a. komen het meest voor. Als de commissie dan echter constateert dat soms aanzienlijk minder dan de nominale 60 EC in het eerste jaar nodig zijn om aan het tweede jaar deel te mogen nemen – tot de helft, 30 EC – dan ligt het voor de hand dat hier voor de studenten nauwelijks een herkenbare drempel bestaat, en dat iemand bij het begin van de bachelorstudie meent een bijna onafzienbare periode van drie jaar voor zich te hebben, aan het eind waarvan – maar het mag ook vier jaar worden! – het bachelordiploma moet worden behaald. De commissie beveelt de opleidingen ook daarom sterk aan om meer cesuren in de bacheloropleiding aan te brengen. Voor wat betreft de overgang van bachelor- naar masteropleiding is er sprake van een moeilijk oplosbaar dilemma. Het streven is er uiteraard terecht op gericht om slechts studenten die de bacheloropleiding hebben voltooid, tot de masteropleiding toe te laten. Indien echter het bachelorexamen midden in het studiejaar wordt afgelegd, zou een wachtperiode het gevolg kunnen zijn. Bij enkele (grote) opleidingen hanteert men daarom verschillende instroommomenten, bij voorbeeld 1 september en 1 februari. Dit is een tamelijk kostbare oplossing. Een andere mogelijkheid zou zijn om de volgorde van de masteronderdelen willekeurig te maken. Meestal komt dat erop neer dat een afgestudeerde bachelor op elk moment aan de masterthesis kan beginnen, en na afronding – of tussentijds – aan de theoretische onderdelen kan deelnemen. Een populaire derde mogelijkheid is om een student die de bacheloropleiding nog niet heeft afgerond, voorwaardelijk tot de masteropleiding toe te laten. Een conditie kan dan bijvoorbeeld zijn dat men niet meer dan 10 of 20 EC uit de bachelorfase achterstand heeft. Ook dit levert praktische moeilijkheden op, bijvoorbeeld als de masteropleiding vrijwel is afgerond maar nog niet alle bacheloronderdelen zijn afgesloten (en er bijvoorbeeld een baan staat te wachten). De commissie beveelt de opleidingen aan om studenten duidelijk te maken dat de regel is dat slechts afgestudeerde bachelors (en natuurlijk ‘schakelstudenten’ die hun premastertraject met succes afgerond hebben) tot een masteropleiding worden toegelaten. Ten slotte – en dat is ook een aspect van een gewenste zelfstandiger status van het bachelordiploma – moet de toelating tot de masteropleiding ook gezien worden als ‘beloning’ voor het succesvol doorlopen hebben van een eerdere academische opleiding. Indien er tijdverlies dreigt op te treden kan men de betreffende student beter adviseren de vrijkomende tijd te vullen met in het kader van de studie zinvolle bezigheden (bijvoorbeeld een ‘extra’ buitenlandse stage) of misschien liever, indien het programma dit toelaat, het zoeken in een aan de betreffende student aangepaste volgorde van de masteronderdelen. In het laatste geval wordt immers studievertraging voorkomen. Ad 4 Het vroeger gebruikelijke systeem waarin aan elke tentamengelegenheid een tweetal herkansingen is toegevoegd is vrijwel overal vervangen door de officiële tentamengelegenheid aan te vullen met slechts één herkansing. Nog steeds echter oriënteren te vaak en te veel studenten zich vooral op die herkansing met alle gevolgen voor studieduur en rendement van dien. Het ligt voor de hand om op een of andere wijze studenten te stimuleren om zich op de eerste kans te richten. Hetzij door deelname aan de eerste kans verplicht te stellen wil men überhaupt aan een herkansing kunnen deelnemen, hetzij door aanwezigheidsverplichtingen te stellen, hetzij beide. Het gaat erom studenten van het begin van hun studie bij te brengen dat er gewoon hard gewerkt moet worden. De commissie pleit er bij alle opleidingen voor om toelating tot een herkansing conditioneel te stellen. 36 QANU / Sociale Wetenschappen DEEL II: OPLEIDINGSDEEL QANU / Sociale Wetenschappen 37 1. 38 Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de QANU / Sociale Wetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociologie 56601 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Nijmegen 31 december 2007 Masteropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 1.1. Sociologie 66601 master wo 60 EC Msc voltijd Nijmegen 31 december 2007 Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding Sociologie worden verzorgd binnen het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen. De faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: • • bachelor- en mastercombinaties: Psychologie, Kunstmatige Intelligentie, Pedagogische Wetenschappen, Onderwijskunde, Culturele Antropologie & Ontwikkelingsstudies en Communicatiewetenschap; researchmasters: Behavioral Science, Cognitive Neuroscience, Social and Cultural Science. 1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Beide opleidingen komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Sociologie. De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding in september 2005. Studenten van de ongedeelde opleiding krijgen de gelegenheid om voor nog te behalen cursussen twee keer tentamen te doen of een vergelijkbaar studieonderdeel te volgen. In de zelfstudie is aangegeven welke overgangsregelingen gelden. Deze staan ook in de OnderwijsQANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 39 en Examenregeling (OER) beschreven. De commissie heeft in de gesprekken met medewerkers en studenten geen problemen geconstateerd ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. Op 1 september 2006 stonden nog twaalf doctoraalstudenten ingeschreven. 1.3. Het beoordelingskader 1.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De bacheloropleiding is een algemeen sociologische opleiding. De opleiding richt zich op technologisch hoog ontwikkelde samenlevingen en beantwoordt langs empirisch-theoretische weg vragen over drie kenmerken daarvan: 1. de grotere of kleinere samenhang die samenlevingen vertonen (cohesie); 2. de ongelijkheden die er tussen de leden van samenlevingen bestaan (ongelijkheid), en 3. de mate waarin zich in samenlevingen rationaliseringsprocessen hebben voltrokken (rationalisering). Het doel van de bacheloropleiding is studenten academisch te vormen met betrekking tot de talrijke en op het eerste gezicht uiteenlopende verschijnselen die de sociologie bestudeert. Daarnaast maken studenten kennis met een aantal specifieke thema’s in de sociologie. De te beantwoorden vragen worden vanuit diverse theorieën bestudeerd. De bacheloropleiding wordt als een voorbereiding op de masteropleiding beschouwd en leidt op tot algemeen onderzoekssocioloog. Het doel van de bacheloropleiding is geoperationaliseerd in eindkwalificaties. Deze zijn wetenschapsgericht geformuleerd, bijvoorbeeld het kunnen beoordelen van de waarde van onderzoek voor de stand van de sociologie. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage IA bij dit rapport. Net als de bacheloropleiding richt de masteropleiding zich op technologisch hoog ontwikkelde landen. Voor de bestudering van ontwikkelingslanden en voorindustriële samenlevingen is er een afzonderlijke opleiding, namelijk Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De masteropleiding heeft de volgende doelstellingen: 1. de hoofdvragen van de sociologie verder brengen door hun achtergrond te verrijken en door nieuwe deelvragen te formuleren; 2. ter beantwoording van bovengenoemde vragen concrete hypothesen uit algemene theorieën af te leiden; 3. vragen over samenlevingen met macrotheorieën en met theorieën over individuen te beantwoorden; 4. macrotheorieën en microtheorieën te verbeteren; 40 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 5. concrete hypothesen te toetsen met bijpassende geavanceerde technieken. Met de opleiding wordt tevens beoogd: 1. studenten gevorderde kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de sociologie bij te brengen; 2. studenten een gevorderde academische vorming bij te brengen; 3. aan te sluiten bij de bacheloropleiding sociologie; 4. studenten zodanig op te leiden, dat deze na voltooiing van deze opleiding in staat zijn tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de sociologie. Deze doelstellingen zijn geoperationaliseerd in eindkwalificaties, die zijn opgenomen in bijlage IB. In de zelfstudie worden de opleidingen gepositioneerd ten opzichte van opleidingen in Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Op programmaniveau is door de opleidingen een vergelijking uitgevoerd met zusteropleidingen in Nederland. De commissie is van oordeel dat dit op een juiste wijze is gebeurd en kan zich vinden in de conclusie dat de opleiding de meeste verwantschap vertoont met de opleiding Sociologie van de Universiteit Utrecht. De opleiding geeft aan dat in vergelijking met de opleidingen in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, de inhoud van de sociologie in Nijmegen minder sterk wordt bepaald door nationale intellectuele discussies en door de nationale politieke geschiedenis. De opleiding in Nijmegen is voorts, in tegenstelling tot de situatie in enkele andere landen, meer verzelfstandigd ten opzichte van de algemene filosofie. De zelfstudie geeft aan dat de opleiding aansluit bij het werk van de grondleggers van de sociologie, de stand van de discussie in de Nederlandse sociologie weergeeft en internationaal het meest aansluit bij Amerikaanse en Duitse leerboeken. In overeenstemming met eerdere afspraken bij onderlinge taakverdelingen, biedt de RU uitsluitend een opleiding aan in de algemene sociologie. Destijds is wat wetenschapsbeoefening betreft afgesproken dat de Nijmeegse sociologie haar traditie van grootschalig veldonderzoek voortzet. Deze oriëntatie vindt haar weerslag in de onderwijsprogramma’s. De Nederlandse Sociologische Vereniging stelt geen concrete eisen aan de uitoefening van het beroep van socioloog. De opleiding beoogt studenten op te leiden tot academisch gevormde algemene onderzoekssociologen. Dat wil zeggen dat afgestudeerden op meerdere deelterreinen van de sociologie onderzoek kunnen doen, bijvoorbeeld cultuur-, gezins-, godsdienst- en stratificatiesociologie. De opleiding leidt niet specifiek op voor beleidsfuncties, maar sommige vaardigheden die in de opleiding worden aangeleerd sluiten wel aan bij een aantal aspecten van de functie van beleidsmedewerker, bijvoorbeeld het sociologisch onderbouwen van beleidsvoornemens. De masteropleiding is net als de bacheloropleiding sterk onderzoeksgericht ingevuld. Dat heeft als resultaat een relatief groot aantal afgestudeerden met een onderzoeksbaan. Een groot deel van de afgestudeerden komt, zoals blijkt uit de WO-monitor, in een promotietraject of onderzoeksfunctie in het veld terecht, bijvoorbeeld bij de overheid, in de politiek of het bedrijfsleven. Beoordeling QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 41 De doelstellingen en eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding sluiten volgens de commissie goed aan bij het profiel van onderzoeker in het domein van de sociologie en bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld kunnen worden aan de opleiding, zoals onder meer geformuleerd door de commissie in het domeinspecifiek referentiekader. De commissie is van mening dat de opleidingen zich op zorgvuldige wijze rekenschap hebben gegeven van hun positie ten opzichte van de Nederlandse en enkele buitenlandse sociologieopleidingen. De opleiding richt zich terecht op een niche in de markt: de behoefte aan sterk wetenschappelijk gerichte sociologen. De commissie onderschrijft deze oriëntatie ten volle. Zij meent niettemin dat aandacht voor de rol van de sociologie en van sociologen in beleidssituaties (via een specifieke daarop gerichte cursus) niet misplaatst zou zijn in de Nijmeegse opleiding. Aandacht voor de context van het onderzoek in de zeer diverse onderzoekspraktijk waarin sociologen werken (het confronteren van studenten met de veelheid van actoren in het veld; moeilijke beleidssituaties; de rol van onderzoeksresultaten in het beleid, en degelijke) kan een veelzijdige inzetbaarheid van afgestudeerden ten goede komen. Een dergelijke aanvulling van het programma zou de ‘fit’ met de beroepspraktijk kunnen versterken. Het is bovendien de vraag of de vrij exclusieve gerichtheid op academisch onderzoek bij een verder toenemend aantal studenten de enige optie moet zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De opleiding heeft de eindkwalificaties van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. De opleiding illustreert de uitwerking hiervan aan de hand van het programma. Bacheloropleiding Kennis en Inzicht Hieronder vallen de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties 1, 2, 3, 4 en 5. Toepassing van kennis en inzicht Hieronder vallen de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties 5 en 7. Studenten kunnen een vraag formuleren die betrekking heeft op het vakgebied van de sociologie, deze vraag van een theoretisch antwoord voorzien en dat dan op empirische houdbaarheid onderzoeken. Oordeelsvorming Hieronder vallen de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties 3 en 6. Studenten weten dat een wetenschappelijke houding, behalve op een kritische houding – blijkend uit het vinden van fouten in vragen, het opsporen van vaagheden in theorieën en het zoeken naar tegenvoorbeelden – ook neerkomt op een constructieve houding: het formuleren van passende vragen, het repareren van vaagheden in theorieën en het voorstellen van verbeteringen in gang42 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie bare meetinstrumenten. Communicatie Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 7. Studenten kunnen niet alleen een afgerond schriftelijk antwoord op open schriftelijke vragen geven, maar zelf ook theoretische essays schrijven en zelf schriftelijk rapporteren over alle fasen in de beoefening van sociologie. Studenten kunnen bovendien duidelijke mondelinge presentaties geven. Leervaardigheden Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 8. Masteropleiding Kennis en Inzicht Hieronder vallen de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties 1, 2, 3 en 4. De studenten komen wat betreft de vragen van de sociologie tot verdiepende en overtreffende kennis door een nadruk op het verrijken van de achtergrond waartegen de hoofdvragen van de sociologie tegenwoordig kunnen worden gesteld en door het aan de orde stellen van nieuwe deelvragen van aloude hoofdvragen. De studenten komen wat betreft de methoden en technieken van sociologisch onderzoek tot verdiepende en overtreffende kennis, omdat de studenten multiniveauanalyse en gebeurtenissenanalyse leren toepassen, waarbij wordt voortgebouwd op de kennis over eenvoudiger vormen van regressieanalyse die bij binnenkomende studenten als bekend wordt verondersteld. Toepassing van kennis en inzicht Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 6. In hun masterscriptie laten afgestudeerden zien dat ze met complexe materie kunnen omgaan. Ze zijn in staat een vernieuwende probleemstelling uit te kiezen, deze aan te scherpen door het probleem tegen een rijke achtergrond te stellen, de vraag in deelvragen uiteen te leggen, uit algemene hypothesen concrete hypothesen af te leiden en de laatste te toetsen met bijpassende technieken. De sterke nadruk op toetsend onderzoek en op de eigen inbreng zorgt ervoor dat de afgestudeerden probleemoplossende vermogens ontwikkelen. Oordeelsvorming Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 5. In de inleiding van de scriptie beredeneren studenten het sociologische en het maatschappelijke belang van hun probleemstelling. In het afsluitende hoofdstuk bespreken de afgestudeerden de relevantie van hun eigen onderzoek. Communicatie Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 7. Vaardigheden in communicatie komen in nagenoeg alle onderdelen aan de orde. Aan het begin van het schrijven van de scriptie presenteren studenten mondeling hun probleemstelling en hypothesen aan de andere studenten die hun scriptie schrijven. Aan het einde van het schrijven van de scriptie doen ze dat met hun onderzoeksbevindingen. Bij de uitreiking van de bul houden afgestudeerden voor het aanwezige publiek een presentatie. Leervaardigheden QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 43 Hieronder valt de door de opleiding geformuleerde eindkwalificatie 7. In de masterscriptie wordt voornamelijk zelfstandig gewerkt, wat inhoudt dat de student zich de vragen, theorieën, onderzoeksdesigns en analysetechnieken die in een onderzoeksveld aan de orde komen eigen moet maken. Studenten die de masteropleiding met succes afsluiten, zijn in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan respectievelijk de beschrijving van de bachelorkwalificaties en de masterkwalificaties in de Dublindescriptoren. Zij is van mening dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het eindniveau van de bacheloropleiding en dat van de masteropleiding, wat blijkt uit de beschrijving van de Dublin-descriptoren. De Dublin-descriptoren leiden tot voldoende aanscherping van de eindkwalificaties van de opleiding. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij internationaal geaccepteerde eindkwalificaties van bachelor- en masteropleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de bacheloropleiding niet is gericht op een onmiddellijke uitstroom naar de beroepspraktijk. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot de aansluitende eenjarige masteropleiding Sociologie en onder voorwaarden toegang tot de tweejarige researchmasteropleiding ‘Social Cultural Science: Comparative Research on Societies’ van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De bacheloropleiding kent een verplichte buitenuniversitaire stageperiode van 12 EC, waarin studenten een zicht op de beroepspraktijk wordt gegeven. Het doel van deze stage is het toepassen van theoretische, methodische en statistische kennis en het mondeling en schriftelijk rapporteren over onderzoek. Daarnaast biedt de stage een praktisch inzicht in de onderzoekswerkzaamheden van sociologen. In de zelfstudie staat een lijst met stageplaatsen vermeld, lokaal, regionaal, nationaal en uitdrukkelijk ook op internationaal niveau. De eindkwalificaties van de masteropleiding richten zich sterk op het opleiden van sociologische onderzoekers. Dit vertaalt zich in een grote omvang van de scriptie (42 EC). Het gewenste niveau van de masterscriptie gaat uit van de eisen die (internationale) sociologische vaktijdschriften stellen aan gepubliceerde artikelen. Deze eisen hebben betrekking op: een duidelijke 44 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie en vernieuwende vraag, een stevige paragraaf met hypothesen en een gedegen verzameling en analyse van gegevens. Sinds 2000 is ruim 30% van de scripties omgewerkt tot een (wetenschappelijk) artikel. Ruim 20% van de afgestudeerden is in de periode 1995-2004 gepromoveerd of werkzaam in een promotietraject. Beoordeling De commissie is van mening dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de beide opleidingen, zoals ook in F1 en F2 weergegeven, aantonen dat het om wetenschappelijke opleidingen gaat. De bacheloropleiding geeft ten minste toegang tot één masteropleiding en de stage bereidt goed voor op het verrichten van onderzoekswerkzaamheden als socioloog. De eindkwalificaties van de masteropleiding richten zich op het opleiden van sociologisch onderzoekers. Bij de eisen aan de masterscriptie wordt de lat door de opleiding erg hoog gelegd; het zijn eisen die (internationale) sociologische vaktijdschriften stellen aan gepubliceerde artikelen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 1.3.2. Programma De RU biedt uitsluitend een opleiding aan in de algemene sociologie (zie F1). Bacheloropleiding Het studiejaar is verdeeld in vier blokken. In elk blok zijn cursussen van 6 EC geprogrammeerd. Het programma kent vier pijlers: a) b) c) d) vragen-en-theorieënonderdelen; methoden-en-techniekenonderdelen; integratie-onderdelen; verbredende onderdelen. Het bachelorprogramma is gedurende twee jaar en een gedeelte van het derde jaar uniform voor alle studenten. Het derde jaar omvat een minor van 18 EC, deze kan ook worden ingevuld met losse keuzevakken. De opleiding wordt afgesloten met een Leerstage van 12 EC. De opleiding kent geen bindend studieadvies. Om aan de cursussen van het tweede jaar deel te mogen nemen moet een student minimaal 42 EC behaald hebben. Daarnaast gelden per cursus nog voorwaarden van inhoudelijke aard. Masteropleiding Voortbouwend op de bacheloropleiding worden drie soorten onderdelen onderscheiden: a) vragen-en-theorieënonderdelen (v&t); QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 45 b) methoden-en-techniekenonderdelen (m&t); c) integratie-onderdelen (int). Het programma bestaat uit een drietal verplichte cursussen (samen 18 EC) en een masterscriptie van 42 EC. Een volledig overzicht van de onderwijsprogramma’s van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Het algemene uitgangspunt dat het onderwijs in het verlengde van het onderzoek dient te liggen krijgt in Nijmegen als invulling dat studenten al vanaf het begin van de bacheloropleiding te maken krijgen met programmaonderdelen waarin vragen en theorieën worden geïntegreerd met methoden en technieken. Deze onderdelen nemen de vorm aan van het leren toetsen van concrete hypothesen op grote databestanden. Deze hypothesen zijn uit algemene theorieën afgeleid en beogen een bepaalde inhoudelijke vraag te beantwoorden. Op deze wijze beoogt de Nijmeegse opleiding sociologen af te leveren die de alom geconstateerde kloof in de sociologie tussen theorie en onderzoek kunnen overbruggen. De opleiding profiteert in hoge mate van het onderzoek dat door de docenten zelf verricht wordt. Het onderwijs ligt – zowel in de bachelor- als in de masteropleiding – in het verlengde van het onderzoek van de stafleden. Het feit dat dit onderzoek door de onderzoeksvisitatiecommissie als uitstekend is beoordeeld, betekent dat zowel actuele theorieën aan de orde komen als dat de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden wordt gewaarborgd. Dat blijkt onder meer uit de inhoud van de vragen-en-theorieënonderdelen (gegeven door docenten die ook als publicerende onderzoekers inhoudelijk competent zijn, specialisaties komen terug in het onderwijs), de methoden-en-techniekenonderdelen (toepassing van eigen onderzoek door docenten) en de integratie-onderdelen. In de opleidingen worden vijf tradities van theorieën behandeld: 1) utilitaristisch individualisme 2) historisch materialisme 3) structureel functionalisme 4) interpretatief individualisme en 5) technologisch-ideologisch evolutionisme. In het eerste jaar van de bacheloropleiding wordt een inleiding in de sociologie gegeven in het programmaonderdeel Hoofdvragen in de sociologie. In het onderdeel Sociologische vraagstukken worden studenten geoefend in de vaardigheden met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek: het formuleren van vragen, het afleiden van hypothesen en het toetsen daarvan. In het methoden-en-techniekenonderdeel Methoden van onderzoek A krijgen studenten ken46 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie nis van algemene methodologisch beginselen, van de empirische cyclus en varianten daarop. In het methoden-en-techniekenonderdeel statistiek A ligt de nadruk op de beschrijvende statistiek en op de praktische (SPSS) vaardigheden om statistische analyses uit te voeren. Het Leerproject I biedt studenten een eerste kennismaking met de praktijk van wetenschappelijk onderzoek, waarbij zij de gehele empirische cyclus doorlopen. In het tweede jaar zijn er drie vragen-en-theorieënonderdelen waarin theorieconstructie plaatsvindt. In het tweedejaars leerproject Slachtofferschap en opvattingen over criminaliteit (onderzoeksontwerpen, grootschalig veldonderzoek, meetmodellen en regressieanalyse) construeren studenten zelf een vragenlijst, nemen ze een steekproef af en analyseren ze de verzamelde gegevens om opgestelde hypothesen te toetsen. In het derde jaar staan naast de minoronderdelen en twee vragen-en-theorieënonderdelen over specifieke hoofdvragen uit de sociologie drie integratieonderdelen centraal, namelijk: Weerstand tegen minderheden, Vergelijkend onderzoek naar religie en de leerstage. De integratie-onderdelen uit het tweede en derde jaar hebben een opbouw naar onderzoeksontwerp: eerst de analyse van één bestand, dan leren omgaan met meerdere bestanden in één cursusonderdeel, en vervolgens bestandenvergelijking. In de masteropleiding worden de onderzoeksvaardigheden verder verdiept. Voor hun scriptie werken studenten met gegevens die vernieuwingen op het gebied van dataverzameling betreffen. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden blijkt uit het aantal scripties dat tot wetenschappelijke artikelen heeft geleid en het aantal verworven promotieplaatsen (zie F3). Beoordeling De commissie heeft de kernboekenlijst van beide opleidingen bestudeerd en concludeert op grond daarvan dat de opleidingen goed aansluiten bij actuele ontwikkelingen. Zij is zeer positief over de bachelorstage (12 EC) als kennismaking met en voorbereiding op de beroepspraktijk. Het betreft veelal inventariserende onderzoeken die praktisch en beleidsgericht zijn, uitgevoerd voor opdrachtgevers, vooral gemeenten, overheid en onderzoeksbureaus. In de masteropleiding worden studenten via literatuurverdieping grondig voorbereid op de actuele problemen die zich in beroepspraktijk van het sociologische onderzoek voordoen. De omvang en het gewenste niveau van de masterscriptie geven aan dat de opleiding sterk onderzoeksgericht is. Het bachelor- en het mastercurriculum bieden een uitgebreide en uitstekende instructie in onderzoeksvaardigheden. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving In de zelfstudie worden voor de bacheloropleiding per cursus de leerdoelen gegeven. Studenten worden geschoold op het gebied van wetenschappelijke vraagstellingen, wetenschappelijke theorievorming en wetenschappelijk onderzoek. Het programma wordt gedragen door vier pijlers: 1. vragen-en-theorieënonderdelen (54 EC) 2. methoden-en-techniekenonderdelen (36 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 47 EC) en 3. de integratie-onderdelen (48 EC). Daarnaast zijn er verbredende onderdelen (24 EC). De zelfstudie geeft een beschrijving van de programmaonderdelen die onder elk van de vier pijlers vallen. De commissie stelt vast dat de aanwezigheid van integrerende onderdelen, vooral de leerprojecten en de leerstage, aansluit bij de doelstellingen van de bacheloropleiding. In deze projecten worden theorie, inzicht en praktische vaardigheden geïntegreerd. De meeste werkstukken bevatten een afsluitende paragraaf waarin op de theorie van het onderzoek wordt gereflecteerd. De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn vertaald in een onderwijsprogramma dat bestaat uit dezelfde drie onderdelen als de bachelor: vragen-en-theorieënonderdelen (6 EC), methoden en techniekenonderdelen (6 EC) en integratie-onderdelen (48 EC). In het integratie-onderdeel leren studenten zelfstandig onderzoek doen op basis van vragen en theorieën. In hun masterscriptie laten studenten zien dat ze met complexe materie kunnen omgaan. Dat doen ze door zelf een probleemstelling uit te kiezen, deze aan te scherpen door het probleem tegen een rijke achtergrond te stellen, de vraag in deelvragen uiteen te leggen, uit algemene hypothesen concrete hypothesen af te leiden en de laatste te toetsen met bijpassende technieken. De sterke nadruk op toetsend onderzoek en op de eigen inbreng zorgt ervoor dat de studenten probleemoplossende vermogens ontwikkelen. In de inleiding van de scriptie beredeneren studenten altijd het sociologische en het maatschappelijke belang van hun probleemstelling. Zij presenteren hun probleemstelling en hypothesen aan de andere studenten die hun scriptie schrijven. In het afsluitende hoofdstuk bespreken de studenten de relevantie van hun eigen onderzoek. Bij de uitreiking van de bul houden studenten voor het aanwezige publiek een presentatie van hun onderzoeksbevindingen. Beoordeling De commissie heeft de onderwijsprogramma’s bestudeerd. Zij concludeert dat zowel het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding als dat van de masteropleiding een vertaling is van de eindkwalificaties wat niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen betreft. De commissie heeft geconstateerd dat het programma een duidelijke cumulatieve opbouw heeft. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. De wijze waarop het werken met theorieën uitgangspunt vormt van het empirisch onderzoek draagt hier aan bij. Zij is van mening dat studenten op grond van deze programma’s in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleidingen te halen. Het gewicht van de eindscriptie is relatief hoog: 42 EC zijn beschikbaar. Gezien het feit dat een specifiek studieonderdeel gericht op de beleidsimplicaties van onderzoek tot nu toe ontbreekt, zou enige reductie van de omvang van de scriptie in overweging genomen kunnen worden ten gunste van een dergelijke cursus. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving De onderwijsprogramma’s van de bachelor- en de masteropleiding zijn gebaseerd op een model van wetenschappelijke vooruitgang in drie fasen: goede wetenschap begint met het stellen van problemen (P), voor het oplossen van deze problemen worden theorieën ontwikkeld (T), die worden onderzocht en getoetst op hun houdbaarheid (O). Het model is terug te vinden in de 48 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie opbouw van de opleidingen. In het eerste jaar van de bacheloropleiding ligt de nadruk op een brede basis (verbredende cursussen zoals Culturele Antropologie en Communicatiewetenschap) en hoofdvragen van de sociologie, in het tweede jaar ligt de nadruk op theorievorming in de sociologie en in het derde jaar op de toetsing van theorieën. In elk jaar wordt aandacht besteed aan methoden en technieken van onderzoek en aan statistiek. Uit de toelatingseisen in de studiegids blijkt dat de doelstellingen van de afzonderlijke onderdelen opklimmen in zwaarte. De drie thema’s – ongelijkheid, cohesie en rationalisering – (zie F1) brengen verdere samenhang aan in het programma. Dit wordt volgens de commissie nog verder versterkt door de integratieonderdelen, de zogenoemde leerprojecten (zie ook F5). In de leerprojecten zetten studenten in het eerste jaar samen met medestudenten een onderzoek op onder begeleiding van een docent. Studenten leren gegevens verzamelen via enquêtes en observaties en analyseren vervolgens de uitkomsten. In een onderzoeksrapport worden de conclusies gerapporteerd. Ook in het tweede jaar wordt een leerproject uitgevoerd. In het derde jaar worden theorie en onderzoek gekoppeld in onder meer de stage. De leerprojecten zijn in elk jaar uniek en volgens de commissie een uitstekend instrument om de samenhang te bevorderen. In de opleiding lopen de drie thema’s ongelijkheid, cohesie en rationalisering als een rode draad door het programma. De commissie is van oordeel dat deze thema’s op een sociologisch relevante manier in het programma zijn uitgewerkt. In de masteropleiding vindt een uitstekende verdieping plaats van de methodische en sociologische cursussen waarmee de basis wordt gelegd voor het afstudeeronderzoek en de scriptie. De samenhang van het programma wordt volgens de commissie op voorbeeldige wijze gewaarborgd door de drie cursorische onderdelen: macro- en microsociologie (theorieconstructie). Hierin vindt een verbinding plaats met wat actoren doen op diverse niveaus. Voorts ‘Geavanceerde regressieanalyse’ (methoden en technieken). Rondom het thema ‘intergenerationele overdracht’ komt een en ander samen. Dit laatste is innovatief en volgens de eerste evaluatie van dit onderdeel wordt dit als zeer positief beoordeeld door studenten. In de scriptie komen alle onderdelen samen. Studenten kunnen de afstudeerscriptie pas afronden na het behalen van het bachelordiploma en de eerste twee delen van het masterprogramma. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de theoretische en de methodische onderdelen op een unieke wijze in het programma bij elkaar zijn gebracht. Dat geldt zowel voor de afzonderlijke jaren als voor het onderwijsprogramma in zijn geheel. De PTO-cyclus ligt structureel aan alle onderdelen ten grondslag, hetgeen de samenhang in zowel bachelor- als masteropleiding waarborgt. De afzonderlijke onderdelen klimmen op in zwaarte en studenten leren om opdrachten steeds meer zelfstandig uit te voeren. In de masteropleiding wordt een zinvolle verdieping aangebracht (theorie: micro- en macroproblematiek, methoden en technieken: meerniveau-analyse) en deze wordt geïntegreerd in de cursus ‘Intergenerationele overdracht’. De masterscripties, ten slotte, weerspiegelen de opbouw van de opleiding en van het wetenschappelijk onderzoek. Daarmee wordt de samenhang van het masterprogramma op voorbeeldige wijze verankerd. De commissie is van mening dat de masteropleiding qua doelstellingen en programma een uniek uitgewerkte cumulatie en verdieping vormt in aansluiting op de bacheloropleiding. Oordeel commissie bachelor: excellent QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 49 Oordeel commissie master: excellent F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Met ingang van het opleidingsjaar 2005-2006 wordt het studiejaar ingedeeld in vier periodes van tien weken. Elke periode wordt afgesloten met een tentamenweek. Studenten kunnen formeel twee keer per jaar tentamen in een cursus doen. De herkansingen worden gehouden in collegevrije weken waarin het is toegestaan om tentamens af te leggen. Om aan een herkansing deel te nemen is het niet noodzakelijk om aan de eerste tentamengelegenheid te hebben deelgenomen. In het opleidingsjaarverslag (2003-2004) staan alle resultaten van alle cursusevaluaties (tweede bachelorjaar), semesterevaluaties (propedeuse, tweede bachelorjaar en tweede doctoraaljaar) en exit enquêtes beschreven. Hieruit blijkt dat de studeerbaarheid van de cursussen volgens studenten varieert tussen 3,2 en 3,7 op een schaal 1-5 (1 is zeer slecht, 5 is uitmuntend). Uit de exitenquête van de oude doctoraalopleiding (2003-2004) kan worden afgeleid dat studenten een 2,3 scoren op een vijfpuntsschaal op de vraag of bepaalde studieonderdelen duidelijk meer tijd vergen dan de officiële studielast. Dat is rond de gemiddelde score van 2,4 van andere opleidingen in de faculteit. Op de vraag in welke mate werkzaamheden naast de studie tot studievertraging hebben geleid wordt is een score van 3,5 op een schaal 1-5 genoteerd (gemiddelde score faculteit 3,1). Beoordeling Uit bovenstaande gegevens leidt de commissie af dat de cursussen over het algemeen studeerbaar zijn en dat de gerealiseerde studielast gemiddeld genomen overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Een vwo-diploma met wiskunde A of wiskunde B geeft zonder meer toegang tot de bacheloropleiding. Studenten met een vwo-diploma zonder wiskunde moeten deze deficiëntie voorafgaand aan de studie opheffen, bijvoorbeeld door het behalen van de cursus wiskunde van het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen of het vwo-deelcertificaat wiskunde A of B. Ook voor studenten met een hbo propedeusediploma is toelating verbonden aan de wiskundeeis. Toelating kan ook plaatsvinden na het slagen voor een colloquium doctum van de opleiding Sociologie. Studenten die over een buitenlandse vooropleiding beschikken kunnen door 50 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie het College van Bestuur worden toegelaten tot de studie voor het propedeutische examen, na advies van de Examencommissie van de opleiding Sociologie. De instroomcijfers zijn vanaf het studiejaar 2001-2002 toegenomen. Op 1 oktober 2006 bedroeg het aantal eerstejaars in de bacheloropleiding 42 en waren er zeven eerstejaars in het schakeltraject. Naar aanleiding van de vorige visitatie heeft de opleiding een website gemaakt met relevante informatie over de opleiding. Ook is er in samenwerking met de Vereniging van Leraren Maatschappijleer een interactieve website ontwikkeld die een interface biedt tussen het vak maatschappijleer in het vwo en de Nijmeegse sociologieopleiding in het wo. Voorlichting vindt tevens plaats door studenten die zelf iets op middelbare scholen vertellen over de opleiding. Daarnaast worden er, op verzoek, meeloopdagen georganiseerd, waarbij belangstellenden een werkcollege kunnen volgen. De masteropleiding heeft één instroommoment per jaar. Studenten die het bachelorexamen Sociologie hebben gehaald, hebben automatisch toegang tot de masteropleiding. Bachelorstudenten Sociologie die 162 EC van de bacheloropleiding hebben gehaald, mogen deelnemen aan het onderwijs van de masteropleiding onder bepaalde voorwaarden. Er moet een voldoende resultaat zijn gehaald voor ten minste de volgende onderdelen van de bacheloropleiding: • • Leerproject 2 en de daarbij behorende M&T-onderdelen: Regressieanalyse 1, Grootschalig veldonderzoek, Onderzoeksontwerpen en Meetmodellen; de theorie- en onderzoekonderdelen: Leefstijlen, Weerstand tegen minderheden en Vergelijkend onderzoek naar religie. Deze toelating tot onderdelen van de masteropleiding is voorwaardelijk. Toelating tot het schakelprogramma met als doel instromen in de masteropleiding na het voltooien van een verwante hbo-opleiding is mogelijk na goedkeuring van de Examencommissie. Het schakelprogramma heeft in vergelijking met andere opleidingen een grotere omvang (90 EC in plaats van 60 EC). Gegeven het feit dat de opleiding algemene onderzoekssociologen opleidt is dit volgens de commissie acceptabel. Beoordeling Uit de gesprekken met de studenten en de Examencommissie bleek de commissie dat er geen problemen worden ervaren bij de instroom in de opleidingen. De commissie is zeer positief over de voorlichting door de opleiding, in het bijzonder de samenwerking met het voortgezet onderwijs ten bate van de interactieve website. De commissie concludeert dat het specifieke onderzoeksgerichte profiel van de opleiding in de voorlichting goed naar voren wordt gebracht. Dit blijkt onder meer uit de gesprekken met eerstejaars en het kleine percentage afvallers in het eerste jaar. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 51 F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC. De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving De doelstelling van de bacheloropleiding en de masteropleiding is om studenten op te leiden tot (relatief ) zelfstandig onderzoeker. Van masterstudenten wordt verwacht dat ze een grote mate van zelfstandigheid bezitten. Het didactisch concept is gebaseerd op studentactiverend onderwijs. In de praktijk worden er hoorcolleges en werkcolleges gegeven en leren studenten zelfstandig te werken door het uitvoeren van opdrachten en het schrijven van werkstukken aan de hand van de PTO-cyclus. Zo maken studenten bijvoorbeeld bij elk integratieonderdeel werkstukken. Bij Sociologische Vraagstukken in het eerste jaar moeten studenten elke week een opdracht inleveren, die ze nog dezelfde week ook beoordeeld krijgen. Daarmee worden studenten gestimuleerd om een bepaald werktempo te ontwikkelen. De faculteit heeft de afgelopen jaren studentactiverend onderwijs digitaal ondersteund door het invoeren van Blackboard en de uitbreiding van het aantal computers voor studenten. Alle studenten hebben een eigen werkplek in Blackboard waarop onder meer cursusinformatie en samenvattingen van colleges staan. In de zelfstudies is een tabel opgenomen met daarin per programmaonderdeel de gebruikte werkvormen. Studielast in uren per jaar en verdeling werkvormen Bachelorprogramma hoorcollege jaar 1 jaar 2 jaar 3 master 220 158 114 60 werkcollege/ individueel afhankelijk totaal practicum werk van keuze 160 1300 1680 334 1188 1680 390 672 504 1680 96 1524 1680 Beoordeling De commissie is van mening dat er in beide onderwijsprogramma’s een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. Het in alle fasen van de opleidingen hanteren van de PTO-cyclus draagt hier in belangrijke mate aan bij. Uit het jaarlijks gehouden tevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn over de werkvormen (score 4,5 op een schaal 1-5) en dat ze de onderwijsvormen over het 52 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie algemeen geschikt vinden (propedeuse 3,7 en tweede jaar bacheloropleiding 3,6 op schaal 1-5). Volgens de exitenquête van 2003-2004 zijn studenten tevreden over de masterscriptie (score 7,6 op schaal 1-10). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving In de zelfstudie zijn overzichten opgenomen van de twee onderwijsprogramma’s waarin is aangegeven welke toetsvormen per onderdeel worden gehanteerd. Dat zijn voor de bachelor: schriftelijk tentamen, opdrachten, werkstuk, practicumtoets, mondelinge presentatie en verslag. Bij verschillende onderdelen is sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. Bij leerproject 1 en 2 wordt ook het samenwerken tussen studenten beoordeeld. Bij de masteropleiding wordt gebruikgemaakt van: afsluitend tentamen, deeltentamen, opdracht, werkstuk, presentatie en verslag. Ook daar is bij verschillende onderdelen sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. Vaak zijn bij programmaonderdelen meerdere docenten betrokken, meestal een lid van de vaste staf en een junior docent. Het lid van de vaste staf maakt doorgaans een eerste versie van de tentamenvragen, waarna de junior onderzoeker voorstellen voor aanvulling doet. De toetsing is voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer ook een commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en dan ook persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. De beoordeling van de stage door de stagebiedende instelling is aangescherpt door het hanteren van een beoordelingsformulier. De scriptie wordt beoordeeld door de begeleider en door een ander lid van de wetenschappelijke staf, veelal de afstudeercoördinator. De belangrijkste onderdelen bij de beoordeling zijn de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek en de zelfstandigheid bij de uitvoering. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. In de OER zijn de regelingen met betrekking tot volgorde, tijdvakken en bekendmaking opgenomen voor de tentamens en examens. Tentamens worden zo veel mogelijk afgenomen in de onderwijsvrije weken aan het einde van een onderwijsperiode. De uitslag van een schriftelijk tentamen wordt binnen twintig werkdagen bekend gemaakt. Voor een multiplechoicetentamen geldt een nakijktermijn van maximaal vijftien werkdagen. In studenttevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn over de toetsing. De cursusevaluaties vragen naar vooraf-informatie over de toetsing, de formulering van de tentamenvragen en de relatie tussen de toetsvragen en de leerstof. De gemiddelde scores hierop bij de geëvalueerde cursussen van het studiejaar 2003-2004 bedroegen respectievelijk (schaal 1-5): QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 53 totaalbeoordeling 3,6, vooraf-informatie 3,5, formulering tentamenvragen 3,6 en relatie tussen toetsvragen en de leerstof 3,6. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de OER. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. De scripties die de commissie heeft ingezien waren op een goede manier beoordeeld. Beoordeling De commissie is positief over het beoordelingsformulier dat is ontwikkeld voor de stagewerkgever en over de samenwerking bij het samenstellen en nakijken van tentamens. Op grond van het bovenstaande is de commissie van mening dat er in beide opleidingen op een correcte wijze wordt getoetst. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 1.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudies wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s van de sectie Sociologie het onderwijs van Sociologie wordt verzorgd. Het betreft in totaal zo’n twintig medewerkers die samen rond 5 fte leveren. Als de M&T-docenten erbij worden geteld bijna dertig medewerkers die samen ruim 6 fte leveren. Van het vaste personeel is 100% gepromoveerd. Van het tijdelijke personeel is 50% gepromoveerd (post-docs). De andere 50% bestaat uit junior-onderzoekers (aio’s en oio’s). De M&T-medewerkers zijn vrijwel allemaal gepromoveerd. 54 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie Totale inzet personeel in de bachelor-/masteropleiding Sociologie inclusief de sectie methoden en technieken (peildatum 1 december 2004) Categorie Hl Uhd Ud Promovendi Docenten (vast) Overig wp (tijdelijk) Totaal M aantal 4 1 4 8 3 fte's 1,30 0,50 1,05 0,20 0,80 1 21 V aantal fte's Totaal aantal 4 1 5 13 3 fte's 1,30 0,50 1,55 0,60 0,80 Percentage gepromoveerden 100% 100% 80% 0% 0% 50% 1 5 0,50 0,40 0,20 1 0,10 2 0,30 4,05 7 1,00 28 5,05 De betrokken hoogleraren, uhd’s en ud’s vanuit de sociologie hebben allen naast hun onderwijsaanstelling een onderzoeksaanstelling bij het onderzoeksinstituut NISCO en zijn betrokken bij de landelijke onderzoeksschool ICS (samenwerking met Sociologie in Groningen en Utrecht). Uit studentenevaluaties blijkt dat de inzet van hoogleraren in het eerste bachelorjaar door studenten sterk wordt gewaardeerd. Beoordeling De commissie heeft zich ervan vergewist dat de staf hooggekwalificeerd is en dat een aanzienlijk deel een goede internationale reputatie heeft. Alle vaste medewerkers hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Daaruit blijkt volgens de commissie dat de docenten actief betrokken zijn bij de onderzoeksontwikkelingen op hun gebied. In enkele statistiekcursussen worden ook docenten ingezet zonder onderzoeksaanstelling. Oordeel commissie: goed F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving Al het onderwijs binnen de bachelor- en de masteropleiding is ondergebracht binnen het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen. De middelen voor het onderwijs worden door de faculteit aan de onderwijsinstituten toegekend volgens identieke normen en bedragen per studenten. Uit een tabel voor de studenten-docentenratio in de zelfstudie valt af te leiden dat de studentdocentratio (inclusief de sectie Methoden en Technieken) is gestegen van 1 op 17 (2001-2002) naar 1 op 28 (2004-2005). Het aantal afgestudeerden per fte onderwijs is gestegen van 1,9 in 2001-2002 naar 2,3 in 2003-2004. In verband met de toegenomen instroom verwacht de opleiding dat deze cijfers de komende jaren nog verder stijgen. De opleiding vangt deze toegenomen onderwijsdruk op door het voor 0,2 fte inzetten van junior-onderzoekers, naast hun onderzoeksaanstelling van 0,8 fte. QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 55 Beoordeling De commissie is van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleidingen te garanderen. Ze heeft met instemming kennisgenomen van de maatregel om de toenemende onderwijsdruk in de toekomst te verlichten. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage in de zelfstudie blijken de specialisaties van de docenten. Docenten geven alleen onderwijs waarin ze inhoudelijk bekwaam zijn. Bij de aanstelling van hoogleraren, uhd’s en ud’s worden schriftelijk vastgestelde onderwijscriteria gehanteerd en getoetst naast de onderzoekscriteria. Deze criteria hebben onder meer betrekking op doceerkwaliteiten, op ervaring met beleidsontwikkeling en planning van onderwijs, evenals ervaring met de kwaliteitszorg en de vernieuwing van onderwijs. Er is facultair bepaald dat kandidaat-hoogleraren een proefvoordracht moeten verzorgen. Diverse docenten schreven in de afgelopen periode leerboeken. Opvallend is de homogeniteit van de staf waar het de visie op het vakgebied betreft. Er zijn scholingsmogelijkheden voor docenten met betrekking tot didactiek en ICT. Junioren die naast hun onderzoek ook onderwijs geven (zie ook F13) zijn verplicht een cursus van driehonderd uur te volgen bij het IOWO voor het behalen van hun basiskwalificatie didactiek. Er worden jaarlijks functioneringsgesprekken gehouden, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van het gegeven onderwijs en de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. Uit het studenttevredenheidsonderzoek (2005) van de faculteit blijkt dat studenten Sociologie op de vragen of docenten inhoudelijk deskundig zijn, de stof helder brengen, het leren stimuleren en beschikbaar zijn als ze nodig zijn respectievelijk een 4,4, een 3,9, een 3,7 en een 4,1 scoren op een schaal van 1-5. Beoordeling De commissie concludeert op grond van de docentenlijst met specialisaties, de scholingsmogelijkheden en het studenttevredenheidsonderzoek dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 56 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 1.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De opleidingen Sociologie zijn – samen met de opleidingen Culturele Antropologie & Ontwikkelingsstudies en Communicatiewetenschap – gehuisvest in de Thomas van Aquinostraat. Daar zijn ook vrijwel alle voorzieningen voor de studenten. De zelfstudie geeft nadere informatie over de beschikbare materiële voorzieningen. Er zijn onderwijsruimten beschikbaar, voorzien van whiteboard, overheadscherm en projector, met een capaciteit van acht tot zeventig personen. Het onderwijsinstituut beschikt over een speciaal ingerichte ruimte met videoapparatuur voor interviewinstructies. Op het universiteitsterrein – in het Spinozagebouw, het collegezalencomplex en bij de B-faculteiten – zijn grote collegezalen beschikbaar (capaciteit van 150-423 personen). De onderwijsruimten zijn de afgelopen jaren verbeterd. Er is een aparte bibliotheek voor de sociaal-culturele wetenschappen. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. Daarnaast is er een scriptiewerkplaats met vijftien pc’s en vier internetzuilen. Studenten kunnen ook gebruikmaken van de computervoorzieningen in het Spinozagebouw. De inzet van Blackboard in de opleiding wordt bepaald door de kennis, wensen en vaardigheden van de docenten. Het systeem wordt onder meer gebruikt bij de professionalisering van docenten en het ontsluiten van onderwijsinformatie. Uit het studenttevredenheidsonderzoek (2005) kan worden afgeleid dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de voorzieningen (gemiddelde score 3,6 op schaal 1-5), zij het in mindere mate met de computer- en netwerkfaciliteiten (2,3 op schaal 1-5). Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en heeft voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. Het communicatieve en informatieve gebruik van Blackboard kan volgens de commissie verder gestimuleerd worden. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. De bibliotheekvoorzieningen zijn in orde. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving Er zijn facultaire en universitaire instanties waar studenten terechtkunnen voor informatie, begeleiding en advies: de Universitaire Dienst Studentenzaken, het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen (ASN), het facultaire onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) en de studieadviseur. QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 57 In de zelfstudie staat vermeld welke taken het ODC heeft op het gebied van studentenbegeleiding en -advies, onder meer de organisatie van het onderwijs zoals bekendmaking van de collegeroosters, de organisatie van tentamens en de reservering van zalen. In het ASN krijgen studenten, indien gewenst, hulp bij schrijftaken. De informatie op opleidingsniveau wordt verstrekt via de studiegids, mailinglijsten en (op cursusniveau) via Blackboard. De studieadviseur (0,7 fte) is tevens studiecoördinator van het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen. De studieadviseur informeert, begeleidt en adviseert de studenten en is tevens het eerste aanspreekpunt voor studenten met het oog op studievoortgang. In de propedeuse worden studenten twee maal uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur om de studievoortgang te bespreken: halverwege het jaar en aan het eind van het jaar. Hieruit volgt een (niet-bindend) studieadvies. Deze gesprekken kennen een hoge opkomst (bijna 100%). In het tweede en derde jaar van de bachelor- en in de masteropleiding worden studenten één keer per jaar uitgenodigd voor een studievoortgangsgesprek. De zelfstudie geeft een opsomming van de doorstroomregelingen en voortgangscontroles, die ook in de OER zijn opgenomen. Vanwege het cumulatieve karakter van de studie hecht de opleiding sterk aan een goede bewaking van de studievoortgang. De studieadviseur organiseert naast de studievoortgangsgesprekken voorlichtingsbijeenkomsten over studieregels en doorstroomregelingen, stagemogelijkheden, de invulling van de minorruimte en de instroom in de masteropleiding. Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie een goed beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten in de twee opleidingen zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze tevreden waren over deze aspecten van de opleiding en dat vooral de kleinschaligheid van de opleiding in dit opzicht als positief punt wordt aangemerkt. Vanaf het begin van de opleidingen is er persoonlijk contact met docenten via kleinschalige opdrachten. Hierdoor bestaan er korte lijnen tussen docenten en studenten. Oordeel commissie: goed Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 1.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. De verantwoordelijkheid voor de interne kwaliteitszorg ligt bij het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen. Door het instituut worden in een driejarige cyclus alle cursussen geëvalueerd. Daarnaast worden er jaarlijks semesterevaluaties van ieder studiejaar afgenomen. Twee keer per jaar wordt in een bepaald studiejaar een panelevaluatie gehouden met aantal studenten uit een bepaald 58 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie jaar. Studenten kunnen dan mondeling commentaar geven op het semester. Daarbij zijn ook een staflid en de studieadviseur aanwezig. Aan het eind van de bachelor- en de masteropleiding wordt aan afgestudeerden gevraagd om een exitenquête in te vullen. Door het Onderwijs Dienstverlenings Centrum van de faculteit worden jaarlijks de cijfers met betrekking tot instroom, uitstroom en rendementen aangeleverd. Deze rendementsgegevens worden gecombineerd met de evaluatiegegevens en verwerkt in het opleidingsjaarverslag. De commissie heeft inzage gehad in het opleidingsjaarverslag 2003-2004. De opleidingsspecifieke actiepunten met betrekking tot onderwijs en kwaliteitszorg uit het opleidingsjaarverslag worden opgenomen in een managementcontract tussen de faculteitsdecaan en de onderwijsdirecteur. Deze contracten vormen de basis voor de halfjaarlijkse controlegesprekken tussen de faculteit en het College van Bestuur enerzijds en de faculteit en onderwijsdirecteur anderzijds. Hiermee is volgens de commissie een adequate cyclus van kwaliteitszorg georganiseerd. In de Opleidingscommissie worden de onderwijsevaluaties besproken. Op cursusniveau wordt verwacht dat de totaalscore van iedere cursus op een schaal van 1 (zeer slecht) tot 5 (zeer goed) minstens tussen 3 en 4 ligt. Een score < 3 vormt aanleiding tot actie door de Opleidingscommissie. Een score van > 4 wordt als zeer goed beschouwd. De Opleidingscommissie koppelt probleempunten terug naar de directeur van het onderwijsinstituut. Het punt ‘lopende zaken’ is een vast punt, waar relatief veel tijd aan besteed wordt. De Examencommissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Studenten kunnen bij de commissie verzoeken om vrijstellingen indienen, uitzonderingsroutes voorleggen, en in beroep gaan als zij het niet eens zijn met de wijze waarop regels worden uitgevoerd. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie aan de hand van streefdoelen van de bachelor- en masteropleiding, met aandacht voor evaluatie op verschillende niveaus: cursusevaluaties, semesterevaluaties, exitenquêtes, opleidingsjaarverslagen en een periodieke analyse van de rendementen. De commissie heeft geconstateerd dat mede door de kleinschaligheid van de opleiding de niet goed lopende zaken snel worden gesignaleerd, veelal zelfs voordat dit uit het systeem van kwaliteitszorg naar voren komt. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de maatregelen die zijn genomen om het onderwijsprogramma te verbeteren, naar aanleiding van de vorige visitatie in 1999. Deze hebben onder meer betrekking op: • • de invoering van leerproject 2 in het tweede bachelorjaar, naar aanleiding van de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie dat het tweede jaar aan de lichte kant was; invoering van minoren, naar aanleiding van de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om sociologie-studenten in staat te stellen hun horizon te verbreden; QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 59 • de beoordeling van de stage naar aanleiding van de indruk van docenten dat de tweede beoordelaar (stage-instelling) te snel een goede beoordeling geeft. Er is nu een gestructureerd beoordelingsschema ingevoerd. In de zelfstudie is een overzicht opgenomen van de verschillende evaluatie-instrumenten en de uitkomsten. Er worden maatregelen vermeld die op basis van de uitkomsten zijn genomen. Een probleempunt in de opleiding blijven de slaagpercentages bij de onderdelen Statistiek A, Statistiek B en Methoden van onderzoek A. De invoering van werkgroepen en opdrachten heeft een positief effect gehad op de slaagpercentages, maar het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het structurele effect hiervan. Beoordeling De commissie constateert dat het systeem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen leidt. Uit het plan van aanpak dat als bijlage bij de zelfstudie is gevoegd blijkt onder meer dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie bijna allemaal serieus ter hand zijn genomen en tot een daadwerkelijke verbetering van het onderwijs hebben geleid. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld betrokken zijn bij de bachelor- en masteropleiding. Studenten zijn via evaluaties, panelgesprekken, de Opleidingscommissie en de studievereniging bij de opleidingen betrokken. Docenten zijn via de Opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleidingen betrokken. De Opleidingscommissie wordt als belangrijkste orgaan genoemd in het systeem van interne kwaliteitszorg. Voor alumni bestaat er een reünistenvereniging, maar deze vereniging is niet betrokken bij de inhoud van de opleidingen. De opleiding verkrijgt uit alumni- en loopbaanonderzoeken informatie over het beroepenveld in relatie tot de opleiding. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Studenten zijn tevreden over hun rol en invloed in de Opleidingscommissie. De commissie is positief over de studievereniging en de manier waarop stafleden daarin samenwerken in het organiseren van activiteiten. Alumni zouden volgens de commissie frequenter en op een meer structurele wijze bij de inhoud van de opleiding betrokken moeten worden. Dat geldt ook voor het afnemend beroepenveld, hoewel de commissie vaststelt dat door de stages in het derde jaar er goede contacten zijn met het beroepenveld. Deze contacten zouden echter door middel van een meer reflexief gebruik van de resultaten van de stages beter benut kunnen worden. 60 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 1.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De commissie heeft vooraf geen bachelorwerkstukken gelezen en beoordeeld, omdat deze geen onderdeel zijn van het curriculum. De commissie stelt vast, op grond van werkstukken (B1, B2 en B3) die zij tijdens het bezoek heeft ingezien, dat het niveau zonder meer goed is. De cumulatieve lijn in het programma is consequent doorgevoerd en blijkt uit het niveau van de werkstukken. De werkstukken zijn volgens de commissie een zeer goede voorbereiding op de masterscriptie. Uit de stageverslagen maakt zij op dat stagegevers tevreden zijn over het niveau en beheersing van SPSS en methoden en technieken van onderzoek van de derdejaars bachelorstudenten. Er waren nog geen masterscripties beschikbaar. De commissie heeft tien doctoraalscripties beoordeeld en komt op grond daarvan tot de conclusie dat het niveau van de opleiding hoog is. De scripties geven alle blijk van het Nijmeegse onderzoeksprofiel en zijn geheel in lijn met de doelstellingen en het programma van de opleiding. Probleemstellingen zijn helder geformuleerd en er wordt goed gebruikgemaakt van literatuur. De commissie realiseert zich daarbij dat de scripties vergeleken met andere sociologieopleidingen een nogal grote omvang hebben (42 EC). Uit de alumni-enquête uitgevoerd door het IOWO (oktober 2003) blijkt dat 89% van de alumni betaald werk heeft en 5% werkzoekend is. Hieruit blijkt voorts dat een duidelijke meerderheid van de studenten in hun functie een inhoudelijke aansluiting ervaart tussen de opleiding en het werk. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de mate waarin zij hun kennis en ervaring kunnen gebruiken. Aansluiting functie-opleiding (% positief ): Sociologie inhoudelijke aansluiting opleiding gebruik kennis en vaardigheid specialisatie startfunctie vervolgfunctie huidige functie 68% 65% 59% 65% 63% 58% Bron: Loopbanen alumni faculteit Sociale weten­schappen RU (oktober 2003). QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 61 Beoordeling De commissie heeft scripties beoordeeld en de gegevens van de arbeidsmarktmonitor bestudeerd. De commissie constateert dat de bestudeerde scripties van de ongedeelde opleiding van een hoog niveau zijn en vaak tot publicaties leiden. De scripties reflecteren de doelstellingen van de opleiding. Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat het niveau van de ongedeelde opleiding goed is. De condities in de masteropleiding zijn zodanig dat dit niveau naar verwachting ook zal worden gehaald bij de masterscripties. Omdat er binnen de opleiding geen bachelorscripties worden geschreven, heeft de commissie kennisgenomen van bachelorwerkstukken en -opdrachten en stageverslagen. De werkstukken van de drie integratieonderdelen vormen in feite het bachelorwerkstuk. De doelstelling “verschillende onderdelen met elkaar te verbinden”, die vaak van toepassing is op het bachelorwerkstuk, geldt voor alle drie deze onderdelen. Ook deze werkstukken getuigen van een hoog niveau. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Voor wat betreft de ongedeelde opleiding was het facultaire streven er op gericht dat 85% van de studenten, die in het bezit waren van een propedeutisch getuigschrift, uiteindelijk de doctoraalbul zou halen. Dit was in werkelijkheid circa 80%. Na het bezoek van de visitatiecommissie heeft de faculteit de streefcijfers van de bachelor- en de masteropleiding bekend gemaakt. Voor de bacheloropleiding is dat een postpropedeuserendement van 85%, voor de masteropleiding een rendement van 85%. Bacheloropleiding De KUO-cijfers (alleen vwo-instroom) van de bacheloropleiding zijn als volgt. studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 omvang cohort herinschrijvers N 20 22 31 Absoluut 17 18 29 % herinschrijvers dat bachelor­diploma heeft behaald na 3 jaar % 85 82 94 % 6 Uit de KUO-cijfers blijkt dat van de twintig studenten van cohort 2002-2003 (herinschrijvers, vwo-instroom) na drie jaar twee studenten zijn afgevallen, één het bachelordiploma heeft behaald en de overigen nog studeren. De faculteit heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens aangeleverd op basis van eigen cijfers (peildatum 1 september 2006, alle ingeschrevenen). 62 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 omvang cohort N 19 27 38 35 P. behaald bachelor behaald binnen binnen studerend gestaakt 3 jr 4 jr N % % % % 18 6 39 50 11 19 32 47 21 29 93 7 20 85 15 Masteropleiding De faculteit heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens met betrekking tot de masteropleiding verschaft, gebaseerd op eigen cijfers (peildatum 1 september 2006, alle ingeschrevenen). studiejaar omvang cohort 2005-2006 N 15 percentage geslaagd na 1 jaar % 40 (n=6) Beoordeling De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met bachelor- en de masterrendementen, doch de vergelijking mogelijk gemaakt door de landelijke KUO-cijfers (zie het algemene deel), geeft aan dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Er lijkt dus wel sturing door de opleiding mogelijk te zijn. Het rendement van het eerste bachelorcohort, na drie respectievelijk vier jaar, is bij de RU relatief laag. Het tweede cohort scoort beter. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de ontwikkeling van de bachelor- en masterrendementen op iets langere termijn. Wel kan nu reeds worden gezegd dat de opleidingen er goed aan doen wat hogere eisen te stellen met betrekking tot het studietempo. Zo zou men kunnen overwegen om aan degenen die op 1 september het bachelordiploma niet behaald hebben, de eis te stellen dat dit vóór een bepaalde datum (bijvoorbeeld 1 oktober of 1 november van het jaar van instroom in de masteropleiding) alsnog behaald wordt om de studie in de masteropleiding voort te mogen zetten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 63 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Excellent Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 64 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie Bijlage 1. Overzicht van de eindkwalificaties per programma Bijlage 1AEindkwalificaties bacheloropleiding 1. Kennis van en inzicht in de sociale kaart van Nederland in vergelijking met andere industrielanden; 2. kennis van en inzicht in de hoofdvragen van de sociologie en hun onderdelen; 3. kennis van en inzicht in de ontwikkelingsgang van de theoretische tradities in de sociologie; 4. kennis van en inzicht in hedendaagse algemene sociologische theorieën en specifieke theorieën op deelterreinen van de sociologie; 5. kennis van en inzicht in het repertoire aan methoden en technieken van onderzoek in de sociologie; 6. sociologisch onderzoek op zijn waarde kunnen beoordelen voor de stand van de sociologie; 7. in relatieve zelfstandigheid sociologisch onderzoek kunnen verrichten op meerdere terreinen; 8. de ontwikkeling van de wetenschappelijke habitus en de ontwikkeling van een analytisch vermogen die nodig zijn voor functies waarin sociologisch onderzoek wordt verricht, voor functies die toezicht houden op zulk onderzoek, en voor beleidsvoorbereidende, beleidsevaluerende en leidinggevende functies die kennis van sociologisch onderzoek vereisen. Bijlage 1BEindkwalificaties masteropleiding 1. Kennis van en inzicht in recente ontwikkelingen wat betreft de achtergrond van de hoofdvragen van de sociologie en wat betreft de onderdelen van de hoofdvragen; 2. kennis van en inzicht in kwalitatief hoogstaande hedendaagse algemene sociologische theorieën en specifieke theorieën op deelterreinen van de sociologie; 3. kennis van en inzicht in de beantwoording van vragen over samenlevingen met behulp van macro- en microtheorieën en de mogelijke verbetering van beide soorten theorieën; 4. kennis van en inzicht in enige recente uitbreidingen van het repertoire aan methoden en technieken van onderzoek in de sociologie; 5. recent sociologisch onderzoek op zijn waarde kunnen beoordelen voor de stand van de sociologie; 6. zelfstandig, sociologisch onderzoek kunnen verrichten op meerdere terreinen; 7. de ontwikkeling van de wetenschappelijke habitus en het analytisch vermogen voor functies waarin sociologisch onderzoek wordt verricht, voor functies die toezicht houden op zulk onderzoek, en voor beleidsvoorbereidende, beleidsevaluerende en leidinggevende functies die kennis van sociologisch onderzoek vereisen. QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 65 Bijlage 2. Overzicht van de programma’s Programma bacheloropleiding Sociologie Jaar 1 programmaonderdeel Hoofdvragen van de sociologie Sociologische vraagstukken Maatschappelijke vooroordelen Inleiding criminologie Methoden van onderzoek A Statistiek A Leerproject 1 sociologie Inleiding in de communicatiewetenschap Inleiding in de culturele en sociale antropologie 2 Hedendaagse sociologische theorieën Antropologen en sociologen over religie Sociale ongelijkheid Grootschalig veldonderzoek Onderzoeksontwerpen Regressieanalyse 1 Meetmodellen Statistiek B Leerproject 2 slachtofferschap en opvattingen over criminaliteit Leefstijlen: seksualiteit, cultuur en media Actuele sociale problemen 6 6 6 3 3 6 6 6 6 Over sociale dilemma’s Postmaterialisme, protestgedrag en milieubeweging Weerstand tegen minderheden Vergelijkend onderzoek naar religie Leerstage Wetenschapsfilosofie voor sociologen Minorvakken/keuzevakken 6 6 6 6 12 6 18 3 EC 6 6 6 6 6 6 12 6 6 6 6 Programma masteropleiding Sociologie programmaonderdeel Macro- en microsociologie Geavanceerde regressieanalyse Intergenerationele overdrachten: theorie, analyse, rapportage Masterscriptie 66 EC 6 6 6 42 QANU / Sociale Wetenschappen / RU Sociologie 2. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociologie 56601 bachelor wo 180 EC BSc voltijd en deeltijd Rotterdam 31 december 2007 Masteropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 2.0. Sociologie 66601 master wo 60 EC MSc voltijd en deeltijd Rotterdam 31 december 2007 Inleiding De opleidingen bieden zowel een voltijd- als deeltijdvariant aan. Het onderscheid voltijd-deeltijd heeft niet zozeer betrekking op het onderwijsprogramma, als wel op de verschillen in rechten en plichten van studenten (bijvoorbeeld met betrekking tot studiefinanciering, doorstroom naar tweede jaar). De meeste deeltijdstudenten komen vanuit het schakelprogramma dat leidt naar de masteropleiding; dit schakelprogramma bestaat uit cursussen van het bachelorprogramma. De cursussen van het schakeljaar en van de masteropleiding worden zowel in de avonduren als overdag gegeven. De overige cursussen in de bachelorfase worden alleen overdag gegeven. De commissie is voor alle facetten tot hetzelfde oordeel gekomen voor de voltijd- en de deeltijdvariant. Alle oordelen in het rapport hebben betrekking op beide opleidingsvarianten. 2.1. Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding Sociologie worden verzorgd binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: Bestuurskunde en Psychologie. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 67 2.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Beide opleidingen komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Sociologie. De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding in september 2004. Begin 2005 stonden er 82 studenten ingeschreven voor de ongedeelde opleiding en 466 voor de bachelor- en masteropleidingen. In het collegejaar 2002-2003 zijn de cursussen uit het Doctoraal II programma voor het laatst aangeboden, de cursussen uit het Doctoraal III zijn in 2003-2004 voor het laatst aangeboden. Vanaf het collegejaar 2004-2005 zijn geen cursussen meer aangeboden uit de ongedeelde opleiding en was zowel de bachelor- als de masteropleiding operationeel. Door middel van diverse voorlichtingsactiviteiten zijn de studenten voorbereid op de invoering van de bachelor-masterstructuur. De zelfstudie vermeldt dat de overgang niet tot noemenswaardige problemen heeft geleid. De commissie is positief over het feit dat met de overgang naar het bachelor-mastersysteem tegelijkertijd studenten in het eerste en het tweede bachelorjaar hebben kunnen instromen. Studenten die met goed gevolg het propedeutisch jaar van de ongedeelde opleiding hadden afgerond of voldeden aan de overgangsvereisten konden direct instromen in het tweede bachelorjaar. Hierdoor is mogelijke vertraging voorkomen. Sommige studenten meenden dat de voorlichting en informatie over de overgang naar het bachelor-mastersysteem op enkele punten adequater hadden kunnen zijn; in het algemeen waren er echter weinig problemen. In september 2006 stonden nog 29 doctoraalstudenten ingeschreven. Uit aan de commissie verstrekte gegevens blijkt niet dat er problemen zijn ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 2.3. Het beoordelingskader 2.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving In de bacheloropleiding worden – in termen van de zelfstudie – studenten sociologische verbeeldingskracht en sociologische ambachtelijkheid aangeleerd. Dit wordt vertaald in drie algemene doelstellingen: • • 68 Kennis: het ontwikkelen van sociologisch inzicht in hedendaagse maatschappelijke vraagstukken. Vaardigheden: het zelfstandig sociaalwetenschappelijk onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren, het adequaat afstemmen van sociologische theorieën en methoden en het kunnen QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie • overdragen van de uitkomsten van sociaalwetenschappelijk onderzoek aan specialisten en niet-specialisten. Attituden: het aanleren van sociologische verbeeldingskracht om maatschappelijke vraagstukken te analyseren en van de bereidheid steeds nieuwe theorieën en methoden te hanteren. Per onderdeel zijn de doelstellingen nader gespecificeerd en vertaald in eindkwalificaties. Deze zijn opgenomen in bijlage 1A. De verantwoordelijken voor de opleiding hebben zich bij de formulering van de eindkwalificaties van de opleiding onder andere georiënteerd op Careers in Sociology (sociologische beroepsprofielen) en de steeds veranderende omstandigheden met betrekking tot kennis, attitude en methodologische vaardigheden om goed te kunnen functioneren in de beroepspraktijk. Volgens de zelfstudie is de bacheloropleiding vergeleken met de opleidingen Sociologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en Yale University. De opleiding aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam richt zich uitdrukkelijk zowel op sociologie voor beleid als op sociologie van beleid. De masteropleiding is een brede wetenschappelijke opleiding die zich richt op het bestuderen van fundamentele maatschappelijke vraagstukken – waaronder vraagstukken van beleid en organisatie – van de huidige samenleving. De opleiding biedt studenten kennis van en inzicht in belangrijke veranderingsprocessen in de Westerse wereld en de invloed daarvan op de lokale stedelijke samenleving. De opleiding kent twee varianten: • • Arbeid, Organisatie en Management (AOM) Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) Het doel van de variant AOM is afgestudeerden op te leiden tot wetenschappelijk onderzoekers of competente professionals op het gebied van arbeid en organisatie of van stedelijk sociaal beleid en arbeidsverdeling. Het doel van de variant GVB is afgestudeerden op te leiden tot wetenschappelijk onderzoekers of competente professionals op het gebied van de moderne, grootstedelijke samenleving. De doelstellingen zijn nader gespecificeerd en vertaald in eindkwalificaties. Deze zijn opgenomen in bijlage 1B. Uit de zelfstudie blijkt dat een deel van de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding is vergeleken met de eisen van de beroepspraktijk en is geplaatst in een internationale context. Een deel van de eindkwalificaties, bijvoorbeeld met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek en de geschiktheid voor functies met betrekking tot beleid en organisatie, komt overeen met de eindkwalificaties van de American Sociological Association (ASA). De commissie heeft de profielen van de ASA bestudeerd en concludeert dat deze eindkwalificaties moeilijk van toepassing kunnen zijn op de opleiding, omdat zij veel breder en beroepsgerichter zijn dan wat in de Nederlandse sociologische wereld gebruikelijk is. De zelfstudie stelt dat men voor de masteropleiding internationaal te rade is gegaan bij Duitse universiteiten en universiteiten in de Verenigde Staten. Voor de ontwikkeling van de eindkwalificaties is een vergelijking met enkele universiteiten uit die landen gemaakt. Het oordeel van de commissie over deze procedure is positief. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 69 Uit de WO-monitor blijkt dat afgestudeerde sociologen (oude doctoraalopleiding) werkzaam zijn in de wereld van beleid en organisatie (publiek en privaat), bijvoorbeeld als beleidsadviseur en beleidsmedewerker. Alumni vinden tevens een loopbaan als sociaalwetenschappelijk onderzoeker, zowel binnen als buiten de universiteit. Beoordeling De commissie stelt dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld kunnen worden aan de opleiding, zoals onder meer geformuleerd door de commissie in het domeinspecifiek referentiekader. Zij weegt in haar oordeel de correcte manier waarop de eindkwalificaties van de doelstellingen zijn afgeleid. De eindkwalificaties sluiten, voor zover relevant, voldoende aan bij de eisen van de beroepspraktijk. De commissie heeft geconstateerd dat de eindkwalificaties van de masteropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld kunnen worden aan de opleiding. De beide afstudeervarianten zijn relevant in het licht van de arbeidsmarkt. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving In de zelfstudie is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de bacheloropleiding, vertaald naar de doelstellingen van de opleiding (sociologische verbeeldingskracht en sociologische ambachtelijkheid), voor elk van de vijf Dublin-descriptoren zijn weergegeven. Daaruit blijkt in welke mate de eindkwalificaties en doelstellingen van de opleiding door de Dublin-descriptoren worden gedekt. Het geheel is niet in alle opzichten consistent. Men had beter de ‘verbeeldingskracht’ en de ‘ambachtelijkheid’ – als men per se aan deze termen wil vasthouden – rechtstreeks kunnen vertalen in de vijf categorieën van de Dublin-descriptoren, dan wel zich kunnen beperken tot de Dublin-descriptoren. De eindkwalificaties sluiten als volgt aan bij de Dublin-descriptoren: Bacheloropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden 70 Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties 1 tot en met 6 vooral de eindkwalificaties 7, 12 en 13 vooral de eindkwalificaties 10, 11 en 16 vooral de eindkwalificaties 9, 12 en 13 vooral de eindkwalificaties 7, 8 en 15 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Masteropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties 1 en 2 vooral de eindkwalificaties 3 en 4 vooral eindkwalificatie 1 vooral eindkwalificatie 4 vooral eindkwalificatie 4 Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties van het bachelorprogramma en het masterprogramma getoetst aan de beschrijving van de bachelor- en masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van beide opleidingen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven Dublin-descriptoren. Op grond hiervan concludeert de commissie dat in termen van de eindkwalificaties het niveau van de beide opleidingen correspondeert met het niveau van respectievelijk een afgestudeerde bachelor en een afgestudeerde master. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De bacheloropleiding leidt studenten op tot academisch gevormde bachelors die kunnen doorstromen naar diverse masteropleidingen of in de professionele praktijk aan de slag kunnen. Studenten hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Sociologie in Rotterdam. Door het kiezen van een major worden studenten voorbereid op één van de twee masterprogramma’s: Arbeid, Organisatie en Management (AOM) en Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB). Afgestudeerde bachelors kunnen zelfstandig multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek verrichten, beleid maken, kritisch omgaan met bestaand beleid en organisatieadvies geven. Om zich hierop voor te bereiden bestaat de mogelijkheid een stage te lopen bij de overheid of in het bedrijfsleven. In de zelfstudie wordt voor de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding verwezen naar de eindkwalificaties van de opleiding waarin het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek is opgenomen. Studenten leren om in een complex empirisch domein op basis van theoretische inzichten en kennis om onder meer vraagstukken te analyseren en adviezen te geven. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 71 Het masterjaar is een specialisatiejaar, waarbij studenten de mogelijkheid hebben om uiteenlopende richtingen te kiezen. De keuze voor dit model, dat afwijkt van bijvoorbeeld een model waarin een uniform verdiepend programma wordt aangeboden, wordt door de commissie gerespecteerd. Beoordeling De commissie is van mening dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de beide opleidingen, zoals ook in F1 en F2 weergegeven, aantonen dat het om wetenschappelijke opleidingen gaat. De commissie baseert haar oordeel op de eindkwalificaties en de adequate manier waarop de academische vorming en vaardigheden in de opleidingen zijn vormgegeven. De commissie constateert dat met betrekking tot de specifieke doelstellingen volgens de Dublin-descriptoren er niet altijd duidelijk genoeg wordt aangegeven dat de masterdoelstellingen cumulatief zijn ten opzichte van de bachelordoelstellingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.3.2. Programma Algemeen Een belangrijke karakteristiek van de Rotterdamse sociologieopleiding is dat tweederde van de studentenpopulatie bestaat uit hbo-afgestudeerden. Een ander specifiek kenmerk is het relatief hoge percentage allochtone studenten. Naast het programma van drie jaar bacheloropleiding en één jaar masteropleiding voor vwoabituriënten, volgen studenten met een niet-aansluitend wo-bachelordiploma of met een afgeronde verwante hbo-opleiding, een schakelprogramma met een nominale duur van één jaar dat toegang geeft tot de masteropleiding. Ten aanzien van de programma’s is er geen verschil tussen de voltijd- en de deeltijdopleidingen. Het studiejaar is voor alle programma’s verdeeld in vier blokken, waarin steeds cursussen van verschillende omvang zijn geprogrammeerd. Bacheloropleiding Het bachelorprogramma is in de eerste twee jaar en een gedeelte van het derde jaar uniform voor alle studenten. In het derde jaar kiezen studenten één van de twee majors (10 EC) ter voorbereiding op hun masterkeuze. Daarnaast is er 25 EC keuzeruimte opgenomen. De opleiding wordt afgesloten met een Sociologisch Werkstuk van 15 EC. Sinds het jaar 2005-2006 geldt een bindend studieadvies (BSA), waarbij studenten minimaal 40 EC moeten behalen in het eerste jaar om de opleiding voort te mogen zetten. Aan het eind van het tweede jaar van inschrijving dienen alle onderdelen van het eerste bachelorjaar te zijn behaald. Deze regeling is niet van toepassing op deeltijdstudenten. Voor 2005-2006 gold reeds de eis dat een student minimaal 43 EC moest behalen om aan de cursussen van het tweede jaar deel te nemen, of anders een studieplan moest opstellen met de studieadviseur. 72 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Masteropleiding De masteropleiding kent twee differentiaties, te weten Arbeid, Organisatie en Management (AOM) en Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB). De programma’s bestaan uit cursorisch onderwijs, dat merendeels in het eerste semester wordt verzorgd en voorts uit twee seminars en een masterscriptie. Het programma GVB kent 10 EC vrije keuzeruimte. Het programma AOM kent keuze uit een vastgesteld aanbod. Er is steeds een keuze uit een sociologische, bestuurskundige of psychologische cursus mogelijk. Een volledig overzicht van het onderwijsprogramma van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Het onderwijs in de bacheloropleiding wordt verzorgd door docenten die nagenoeg allen lid zijn van een onderzoeksschool en participeren in het onderzoeksprogramma van de afdeling Sociologie. In dit programma staan sociale problemen die het gevolg zijn van economische en culturele transformatieprocessen in de hedendaagse Nederlandse samenleving centraal. In het onderwijs wordt ook geput uit het eigen onderzoek. Hierdoor worden nieuwe sociaalwetenschappelijke inzichten en theoretische ontwikkelingen in het onderwijsprogramma verwerkt. Wetenschappelijke publicaties van docenten behoren eveneens tot de aanbevolen literatuur van de opleiding. De vaardigheden voor het zelfstandig verrichten van onderzoek worden geoefend in het Sociologisch Atelier, het Leeronderzoek (o.a. wetenschappelijk schrijven) en het Sociologisch Werkstuk. In de cursussen Organisatiesociologie en Beleidssociologie in het tweede jaar van de bacheloropleiding en de majorcursussen van het derde jaar zitten toepassingsgerichte componenten. In de Methoden en Technieken cursussen (M&T) wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden een voorbereiding gegeven op de beroepspraktijk. Bijvoorbeeld in het derdejaarsvak Methoden en Technieken van Evaluatieonderzoek maken studenten kennis met de praktijk van het beleidsonderzoek. In de keuzevakruimte (derde bachelorjaar) kunnen studenten een stage kiezen in plaats van een keuzevak. Vaak wordt de stage uitgebreid door hieraan het bachelorwerkstuk te koppelen. Voor de masteropleiding geldt dat het onderwijs wordt verzorgd door docenten die allen participeren in het eerder genoemde onderzoeksprogramma van de afdeling Sociologie en in internationale onderzoeksnetwerken. De docenten van het masterprogramma GVB participeren in de onderzoeksschool Amsterdam School for Social Research (ASSR), waarin onder meer internationaal onderzoek op het terrein van de stedelijke ontwikkelingen wordt verricht. Docenten van het masterprogramma AOM participeren in de onderzoeksscholen ASSR en NOB (Nederlandse Onderzoeksschool voor Bestuurskunde). In het researchseminar wordt onderzoek uit beide programma’s ingebracht. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 73 De commissie had aanvankelijk enige zorgen over de interactie tussen onderwijs en onderzoek bij de afstudeervariant AOM, omdat de betreffende leerstoel enige tijd niet was vervuld. Deze twijfels zijn echter met de invulling ervan en na het visitatiebezoek weggenomen. Net als in de bacheloropleiding wordt in het onderwijs van de masteropleiding gebruikgemaakt van het eigen onderzoek. De masteropleiding bouwt voort op de bacheloropleiding, onder andere op het gebied van Methoden en Technieken. In het researchseminar worden de vaardigheden voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek verder verdiept. Het researchseminar wordt voor de beide masterprogramma’s gemeenschappelijk gegeven. Studenten in het programma GVB verrichten daarnaast ook enig veldwerk. Studenten AOM bestuderen in ‘Organisatiediagnose en ontwerp’ en in ‘Management van verandering’ een veranderingsproces in een bestaande organisatie, waar ze uiteindelijk aanbevelingen voor verbetering voor schrijven. In de Methoden en Technieken cursussen (M&T) wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden per afstudeerrichting een voorbereiding gegeven op de beroepspraktijk. Het oordeel van de commissie hierover is positief. Beoordeling De commissie is van oordeel dat bij kennisontwikkeling in de bachelor- en de masteropleiding op voldoende wijze gebruik wordt gemaakt van de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en dat de programma’s, voor zover relevant, aansluiten bij de beroepspraktijk. In haar oordeel weegt mee de manier waarop in het onderwijs gebruik wordt gemaakt van algemene theorieën, wetenschappelijke inzichten en de resultaten van eigen onderzoek. Dit laatste heeft de commissie onder meer kunnen verifiëren tijdens het bezoek door bestudering van de werkstukken van de bacheloropleiding die voor het Sociologisch Atelier en de leeronderzoeken zijn geschreven en in de masteropleiding voor het researchseminar. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden wordt in deze cursussen en de bijbehorende oefeningen op een goede wijze vormgegeven. De manier waarop in het derde jaar van de bachelor- en in de keuzeruimte van de masteropleiding wordt voorbereid op de beroepspraktijk is volgens de commissie voldoende. Gegevens in de WO-monitor laten zien dat de alumni van het afstudeercohort 20022003 in het algemeen zeer positief zijn over hun opleiding (zie ook F20), hoewel deze niet voor elke masterstudent automatisch een aansluiting op de beroepspraktijk biedt. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving De zelfstudie van zowel de bachelor- als de masteropleiding geeft voor elk van de Dublin-descriptoren aan welke eindkwalificaties hierop van toepassing zijn en waar die in het onderwijsprogramma nader worden gerealiseerd (voor de masteropleiding uitgesplitst naar de twee verschillende programma’s). Daaruit blijkt onder meer dat ten behoeve van de samenhang en integratie meerdere cursussen raakvlakken hebben met meerdere eindkwalificaties. Per cursus 74 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie wordt in de studiegids en via Blackboard nader aangeduid welke specifieke leerdoelen worden nagestreefd. Beoordeling De commissie heeft het bovengenoemde schema uit de zelfstudie bestudeerd en is van oordeel dat de verwerking van de eindkwalificaties per Dublin-descriptor in zowel het bachelor- als het masterprogramma adequaat is. De onderwijsprogramma’s vormen een voldoende concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn vertaald in leerdoelen van het programma en het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De commissie neemt aan dat waar in de zelfstudie als één van de eindkwalificaties staat vermeld ‘het implementeren van beleidsinstrumenten’ dit niet letterlijk opgevat moet worden, maar in de zin van ‘plannen’ en ‘evalueren’ van beleidsinterventies moet worden begrepen. Omdat het slechts één van circa twintig eindkwalificaties betreft oordeelt de commissie dat dit facet in de bacheloropleiding voldoende is uitgewerkt. In de masteropleiding wordt volgens de commissie de zelfstandigheid van de student voldoende verder ontwikkeld. Zij baseert haar oordeel vooral op de kwaliteit van de werkstukken. Deze werkstukken heeft zij tijdens het visitatiebezoek kunnen inzien. De commissie is positief over de samenwerking met Bestuurskunde bij AOM, waardoor een goed passend keuzevakaanbod wordt aangeboden. Dit levert een constructieve bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen in de opleiding met betrekking tot onderzoek en beleid. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Wat betreft de samenhang komen de verschillende onderdelen elk jaar samen in een atelier en in het leeronderzoek. De commissie heeft tijdens het bezoek enkele opdrachten hiervan kunnen inzien. In het eerste jaar van de bacheloropleidingen staan inleidingen centraal, bijvoorbeeld inleiding in de Theoretische Sociologie, de Empirische Sociologie en de Methoden en Technieken van Onderzoek. De opdrachten van het Sociologisch Atelier in het eerste bachelorjaar hebben vooral betrekking op diverse praktische oefeningen in de M&T-vakken, zoals interviewtechnieken en andere praktische vaardigheden in relatie tot sociologische vraagstukken. In het tweede jaar wordt aandacht besteed aan klassieke en moderne sociologen en wordt de sociologiebeoefening toegespitst op de terreinen van beleid en organisatie. Tevens vindt in het tweede jaar een methodologische verdieping plaats. Deze onderdelen komen ook weer aan bod in het leeronderzoek en het groepsgewijs verrichten van een kwantitatief en kwalitatief onderzoek. In het derde jaar wordt in de verplichte majorcursussen Theorie in Onderzoek en Methoden en Technieken van Evaluatieonderzoek een aanzet gegeven voor het zelfstandig verrichten en beoordelen van wetenschappelijk onderzoek. Tevens wordt voorbereid op de differentiaties binnen de masteropleiding Sociologie. Docenten uit verschillende capaciteitsgroepen bieQANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 75 den samen cursussen aan. Dit bevordert, volgens de opleiding, de afstemming en onderlinge samenhang in het programma. In het masterprogramma GVB ligt het accent op economische en culturele ontwikkelingen binnen grootstedelijke samenlevingen, sociale ongelijkheid en processen van marginalisering in de steden en vraagstukken van immigratie, integratie en burgerschap in hedendaagse multiculturele steden. Naast vijf verplichte cursussen is er ook ruimte voor twee keuzevakken (totaal 10 EC). Studenten AOM vullen de keuzeruimte veelal in met cursussen bij GVB en vice versa. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de studieprogramma’s in de bachelor- en de masteropleiding een redelijke samenhang vertonen: studenten geven aan dat cursussen op elkaar aansluiten en dat er geen onnodige overlap is. Bezinning op verdere verbetering is volgens de commissie echter nodig. De opleiding is hier overigens al mee begonnen. De recentelijk aangestelde opleidingsdirecteur kan hierin een sturende rol spelen. De commissie ondersteunt deze aanstelling dan ook sterk. In dit verband constateert de commissie de volgende punten. In de bacheloropleiding is het niet duidelijk waarom Algemene en Theoretische Sociologie en Empirische Sociologie eigenlijk van elkaar onderscheiden worden in plaats van geïntegreerd. Voorts blijkt uit de concrete leerstofinhouden dat ’Methoden en Technieken’ voornamelijk opgevat wordt als ’Statistiek’ en daarmee te ver verwijderd is van de eerdergenoemde cursussen. Het M&T-onderwijs zou op een meer vanzelfsprekende wijze in het onderwijs ingebed kunnen worden. Het gaat daarbij niet om het probleem van het ‘nat’ of ‘droog’ statistiekonderwijs, als wel om bij alle gedoceerde cursussen duidelijk te maken op welke empirische inzichten de gepresenteerde kennis berust en hoe deze kennis is verkregen. Het bestaan van een Sociologisch Atelier in het eerste jaar, en een leeronderzoek in het tweede jaar juicht de commissie toe. Voorts is per cursus niet altijd een duidelijke ‘leerlijn’ te herkennen. De commissie ziet mogelijkheden om de cumulativiteit van het programma te verbeteren en strakker toe te werken naar de eindkwalificaties (afstudeerwerk). Het researchseminar (5 EC) in de masteropleiding is volgens de commissie voor verbetering vatbaar. Thans betreft het een verdieping, maar soms ook een herhaling van wat er in de voorgaande jaren is geleerd. Vooral het onderzoeksgedeelte voor studenten die vanuit de bacheloropleiding zijn ingestroomd, bevat geen nieuwe zaken. Voor schakelstudenten biedt het researchseminar noodzakelijke en nieuwe leerinhouden. Niettemin beveelt de commissie aan om de integratie en cumulatie van dit onderdeel te verbeteren. Er zou onder andere meer feedback (per ingeleverde opdracht) in het researchseminar ingebouwd moeten worden om op effectieve wijze de schrijfvaardigheden van studenten verder te kunnen ontwikkelen. De commissie tekent tegelijkertijd aan dat de opleiding nog in ontwikkeling is en dat zij op dit punt vertrouwen heeft in de verbetering van het programma. De commissie begrijpt dat de opleiding sinds de overgang naar het bachelor-masterstelsel nog in ontwikkeling is, maar ziet ook mogelijkheden om de samenhang in de studieprogramma’s te versterken. Voor wat betreft het versterken van de samenhang spreekt de commissie haar vertrouwen in de opleiding uit. Zij baseert dit vertrouwen op de coördinatoren die zijn aangesteld voor zowel de bacheloropleiding als de twee varianten van de masteropleiding GVB en AOM. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 76 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Volgens de zelfstudie is de studeerbaarheid van het bachelor- en het masterprogramma in orde, ook voor de deeltijdstudenten, doordat er per blok maximaal drie cursussen gegeven worden. Het programma kent daardoor een grote mate van flexibiliteit die ook deeltijdstudenten de mogelijkheid tot een studeerbaar programma biedt. De onderwijscontacturen in de bacheloropleiding zijn geconcentreerd op drie dagdelen per week. De onderwijscontacturen in de masteropleiding concentreren zich rond twee dagdelen per week (avondstudenten maximaal twee avonden onderwijs per week). Alle onderdelen behalve de scriptie hebben een omvang van 5 EC. Alle cursussen worden zowel overdag als ’s avonds gegeven. De commissie oordeelt hierover positief, maar stelt ook dat dit tot een verhoging van de onderwijslast bij de docenten leidt. Uit de eerste onderwijsevaluaties van de mastervariant GVB bleek dat studenten de studielast te licht vonden. Dit is door de opleiding verbeterd door de lijst met verplichte literatuur uit te breiden en aanvullende opdrachten op te nemen. Tevens heeft er een uitbreiding plaatsgevonden van het aantal contacturen. Beoordeling De commissie concludeert dat beide programma’s studeerbaar zijn, doordat factoren die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. De commissie baseert haar oordeel op de uiteenlopende evaluatie-instrumenten die worden ingezet om de studeerbaarheid nauwkeurig te volgen (zie ook F17), de spreiding van de onderwijsuren en de flexibiliteit van de studieprogramma’s. Op basis van evaluaties heeft de opleiding maatregelen getroffen met betrekking tot de studielast. In de bachelor- zowel als de masteropleiding is inmiddels het onderwijs geïntensiveerd via vergroting van het aantal contacturen, intensivering van scriptiebegeleiding en het werken in kleine groepen. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie de studielast ook met de bachelor- en masterstudenten besproken. Deze gesprekken ondersteunen de conclusie dat de studielast in orde is. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding Tot de bacheloropleiding worden VWO-afgestudeerden toegelaten uit alle vier VWO-profielen; een propedeuse- of einddiploma van een erkende vierjarige hbo-opleiding, een propedeuse- of einddiploma van een universitaire opleiding. Toelating op grond van een buitenlands diploma wordt beoordeeld door het Admissions Office van de universiteit. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 77 De instroom in de opleidingen voor het jaar 2005-2006 en 2006-2007 is als volgt (gegevens van de opleiding in absolute getallen). Bacheloropleiding Schakelprogramma Masterprogramma GVB Masterprogramma AOM 2005-2006 2006-2007 51 61 105 179 48 54 31 72 Uit instroomcijfers van de opleiding blijkt dat twee op de drie masterstudenten instromen met een hbo-achtergrond. Deze studenten zijn afkomstig van diverse hbo-opleidingen, merendeels uit de regio en hebben het schakelprogramma gevolgd. Het betreft studenten van bijvoorbeeld Personeel en Arbeid, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, de lerarenopleiding en Culturele en Maatschappelijke Vorming. Masteropleiding Tot de masteropleiding worden studenten toegelaten met een bachelordiploma Sociologie van de EUR en studenten afkomstig van andere vooropleidingen die een schakeljaar Sociologie aan de EUR hebben behaald. De commissie heeft kennisgenomen van het schakelprogramma (bijlage 2). In dat programma is volgens de commissie ten onrechte het studieonderdeel multivariate analyse niet opgenomen. De commissie stelt dat dit de positie van afgestudeerden op de arbeidsmarkt verzwakt, omdat deze cursus bij alle andere sociologie-opleidingen en meer in het algemeen bij maatschappijen gedragswetenschappelijke opleidingen in Nederland vast onderdeel is van het curriculum Het feit dat uit een interne evaluatie door de opleiding zelf blijkt dat er bij de masterstudenten geen verschillen zijn in studieresultaten tussen studenten met een hbo-achtergrond en studenten met een vwo-achtergrond, is hiermee niet in strijd, gezien de grote vrijheid in keuze van onderwerp en methode van de masterthesis. Om als bachelorstudent in de masteropleiding te kunnen instromen, moeten alle studiepunten uit het eerste en tweede bachelorjaar zijn verkregen. Tevens moeten ten minste 45 EC van cursussen uit het derde bachelorjaar zijn behaald en dient daarbij het bachelorwerkstuk te zijn afgerond. Deelnemers aan het schakelprogramma moeten minimaal 45 EC van het programma behaald hebben om in de masteropleiding te mogen instromen. In het najaar van 2005 is het schakelprogramma door de Opleidingscommissie geëvalueerd. Daarbij is onder meer gekeken of het programma studeerbaar is in de daarvoor gestelde termijn, wat het rendement van het programma is (in vergelijking met de bachelor) en hoe de studenten uit het schakelprogramma functioneren in de masteropleiding. Uit de analyses blijkt dat ruim 55% van de studenten in één jaar doorstroomt naar de masteropleiding. Het rendement van het schakeljaar 2003-2004 is ruim 60% na één jaar. Uit voorlopige gegevens blijkt dat schakelstudenten iets vaker zijn afgestudeerd na één jaar dan bachelorstudenten. De commissie concludeert dat de opleiding een stevige vinger aan de pols houdt bij het schakeljaar door uitvoerig te evalueren en door studenten goed te volgen in de masteropleiding. In het studiejaar 2001-2002 is de instroom van de opleidingen, mede als gevolg van instroom vanuit de opleiding Criminologie en een succesvolle werving voor het schakeljaar, verviervoudigd. Een en ander heeft tot een hoge werkdruk in de opleidingen geleid. 78 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Om de hoge instroom in goede banen te leiden is het onderwijs verdubbeld, dat wil zeggen dat alle cursussen in de masteropleiding zowel overdag als ’s avonds worden gegeven. Voorlichting De commissie heeft kennisgenomen van de voorlichtingsactiviteiten die door de opleiding worden ondernomen. Zo zijn er onder meer meeloopdagen die het hele jaar door georganiseerd worden en heeft de opleiding contacten met diverse hbo-instellingen in de regio. Vooral de voorlichting aan hbo-studenten is wervend, zoals blijkt uit de grote instroom van studenten in het schakelprogramma. Uit de gesprekken met bachelor- en schakelstudenten is de commissie gebleken dat de voorlichting door de opleiding adequaat is. Studenten gaven te kennen dat ze door middel van voorlichting (website, meeloopdagen, studieadviseur) een realistisch beeld over de opleiding hadden gekregen. Beoordeling De commissie concludeert dat de studieprogramma’s van de bachelor- en de masteropleiding qua vorm en inhoud goed aansluiten bij het niveau van instromende studenten. Ze baseert haar oordeel op de hierboven vermelde toelatingsvereisten en de voorlichting aan aankomende studenten. De commissie heeft waardering voor het feit dat men kans heeft gezien veel nieuwe studenten te trekken – vooral in het schakeljaar –, maar spreekt haar zorg uit met betrekking tot de handhaving van het niveau. Het uit het programma weglaten van een cursus die juist door veel hbo-abituriënten als ‘moeilijk’ wordt gepercipieerd is niet de goede oplossing. De opleiding heeft laten weten dat recentelijk het betreffende onderdeel in het schakelprogramma is opgenomen. Het geheel afwegende oordeelt de commissie dat de aansluiting voldoende is. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC. De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Volgens de zelfstudie staat in het onderwijs het actief en interactief leren centraal. Studenten hebben een actieve rol in het onderwijsproces, maar daarnaast wordt ook gebruikgemaakt van QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 79 meer traditionele werkvormen zoals hoorcolleges. Er wordt dus zowel met een studentgerichte als een expertgerichte benadering gewerkt. De volgende vijf didactische uitgangspunten worden gehanteerd: 1. 2. 3. 4. 5. academische expertise en gedrevenheid als leidraad; actief en interactief studeren; probleemoriëntatie en reflexiviteit; integratie van sociologische verbeeldingskracht en ambachtelijkheid; ICT-praktiserend. Er wordt van verschillende onderwijsvormen gebruikgemaakt, namelijk hoorcolleges, werkcolleges, individuele en groepsopdrachten, boekbesprekingen, presentaties en literatuurstudie. In de werkcolleges worden de verschillende elementen van de cursusinhoud ondersteund en op elkaar betrokken. In de opdrachten wordt zowel individueel als met anderen aan taken en projecten gewerkt. Hoorcolleges en literatuurstudie zijn vooral van belang met betrekking tot de eindkwalificaties van sociologische en methodisch-technische kennis en inzichten. Werkcolleges en opdrachten zijn van belang bij algemene eindkwalificaties met betrekking tot kennis, inzichten, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. In het eerste, tweede en derde jaar van de bacheloropleiding zijn de werkvormen als volgt verdeeld: Jaar hoorcollege werkcollege opdrachten tentamens zelfstudie B1 207 uur 103 uur 200 uur 24 uur 1146 uur B2 259 uur 100 uur 277 uur 24 uur 1020 uur B3 31 uur 11 uur 420 uur 20 uur 215 uur (verplicht) B3 pm pm pm pm pm (Keuze) In de masteropleiding zijn deze uren als volgt verdeeld: Master hoorcollege hoor/werk werkcollege paper/opdr scriptie zelfstudie 56 uur 68 uur 280 uur 160 uur 420 uur 696 uur Studenten geven aan dat het aantal contacturen in de masteropleiding relatief laag is en verhoogd zou moeten worden door bijvoorbeeld meer werkcolleges in plaats van hoorcolleges te geven. Beoordeling De commissie stelt vast dat er op papier een duidelijk omschreven didactisch concept is voor beide opleidingen dat ook past bij de doelstellingen. De diverse werkvormen sluiten daar op aan. In de praktijk blijkt echter dat, als gevolg van de grote toename van instromende studenten vooral in de masteropleiding, het didactisch concept onder druk is komen te staan. In de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd kwam naar voren dat het aantal contacturen verhoogd zou moeten worden om het uitgangspunt van interactief onderwijs te kunnen continueren. De commissie ondersteunt de inzet van de opleiding om in het onderwijs op een creatieve en inhoudelijk relevante wijze gebruik te maken van casussen uit de praktijk en van resultaten 80 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie uit het eigen onderzoek van de docenten. Op deze manier wordt in de opleidingen een goede invulling gegeven aan de gepresenteerde doelstellingen en eindkwalificaties, namelijk het analyseren van en kritisch reflecteren op maatschappelijke problemen en beleidsproblemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving In de zelfstudie wordt per programmaonderdeel aangegeven welke werkvorm en toetsvorm worden gehanteerd. In de bacheloropleiding wordt gebruikgemaakt van verschillende toetsvormen: schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, schriftelijke beoordeling, mondelinge beoordeling en interactieve feedback. Mondelinge tentamens worden individueel afgelegd. De schriftelijke beoordeling en mondelinge beoordeling zijn gekoppeld aan de opdracht als werkvorm. Er wordt schriftelijk commentaar geleverd met een eindbeoordeling in de vorm van een eindcijfer. Voor schriftelijke tentamens bestaat één herkansingsmogelijkheid. Het bachelorwerkstuk wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar. De tweede beoordelaar geeft als eerste een cijfer, als de begeleider het werkstuk in principe voldoende acht. In de masteropleiding wordt naast traditionele tentamens ook gebruikgemaakt van open boek tentamens, papers en presentaties. Voor schriftelijke tentamens bestaat één herkansingsmogelijkheid. Alle tentamens in de masteropleiding worden ’s avonds afgenomen. De scriptie wordt door twee docenten beoordeeld, waarbij de beoordeling door diegene die niet als begeleider is opgetreden de doorslag geeft. In de afstudeervariant AOM wordt sinds kort een steekproef uit een aantal scripties besproken in een docentenoverleg. Dit overleg is bedoeld om de intersubjectiviteit van de beoordeling van scripties te vergroten en de consistentie in de beoordeling te verhogen. De commissie adviseert de opleiding om dit initiatief uit te breiden naar de bacheloropleiding en de afstudeervariant GVB. Het lijkt de commissie verstandig om de beoordelingscriteria en de erbij behorende gewichten te formaliseren en in een checklist op te nemen. Checklists van de eerste en tweede beoordelaar kunnen dan in een dossier worden ondergebracht Beoordeling De commissie heeft op basis van onderwijsevaluaties en in de gesprekken met studenten vastgesteld dat de tentamenregelingen in orde zijn. Herkansingen worden adequaat aangekondigd en de aansluiting tussen de stof en de tentamenvragen is voldoende. De commissie heeft een aantal tentamens in kunnen zien tijdens het bezoek en concludeert op basis daarvan dat de behandelde leerstof voldoende en op een juiste wijze wordt ondervraagd. Zij merkt wel op dat er zeer weinig mondeling getentamineerd wordt, een punt waarop de Erasmus Universiteit overigens niet afwijkt van de meeste andere instellingen. De commissie oordeelt positief over het overleg dat plaatsvindt tussen docenten bij de beoordeling van opdrachten in het kader van het Leeronderzoek (bachelorfase). QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 81 De commissie heeft een selectie van zeven bachelorscripties en tien doctoraalscripties gelezen en beoordeeld. In beide gevallen concludeert de commissie dat de scripties meestal aan de minimum niveaueisen voldoen (zie F20). Zij had in de helft van de gevallen moeite met de te hoge cijfers die door de docenten waren gegeven. De commissie concludeert op basis van de steekproef uit de scripties dat er in dit onderdeel van de opleidingen strenger en kritischer beoordeeld moet worden. De opleidingen onderkennen het probleem en in het licht hiervan is bij AOM het bovengenoemde docentenoverleg met betrekking tot de scripties gestart. De commissie heeft zich ervan vergewist dat ook in de bacheloropleiding en de afstudeervariant GVB vergelijkende maatregelen zullen worden genomen. Op basis van bovenstaande concludeert de commissie dat de toetsing en beoordeling in de opleiding in het cursorische gedeelte van de opleidingen in voldoende mate evalueren dat de beoogde eindkwalificaties in beide opleidingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. De organisatie van de toetsing, dat wil zeggen de mogelijkheden voor herkansing, het bekend maken van de uitslagen en het voorlichten over compensatieregelingen is in orde. De commissie is echter van oordeel dat de opleiding de beoordeling en toetsing van de scripties niet altijd voldoende serieus en kritisch uitvoert. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende 2.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving Uit het overzicht van het wetenschappelijk personeel blijkt dat ruim 90% van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De bij de opleiding betrokken hoogleraren en universitair (hoofd)docenten besteden gemiddeld 60% van hun tijd aan onderwijs en bestuur en 40% van hun tijd aan onderzoek. Docenten verrichten wetenschappelijk onderzoek binnen het onderzoeksprogramma van de afdeling Sociologie. Dit programma wordt mede uitgevoerd in het kader van de door de KNAW erkende onderzoekschool ASSR. Het merendeel van de docenten is lid van een onderzoekschool en een aantal docenten participeert in het onderwijsprogramma van de betreffende onderzoekschool. 82 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Onderwijscapaciteit bacheloropleiding Sociologie (peildatum 01-12-2004) Categorie Hoogleraar Uhd Ud Promovendi Docenten Student-assistenten Overig WP Totaal Man Vrouw Totaal Gepromo­veerd aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 6 1,12 6 1,12 3 0,93 3 0,93 5 1,77 5 1,77 2 0,20 2 0,20 4 0,40 2 0,35 2 0,35 21 4,4 2 0,2 23 100% 100% 100% Nvt 0% 4,6 Toelichting: Exclusief de inzet van personeel voor de vakken economie en politicologie die worden verzorgd door docenten andere afdelingen binnen de FSW (0,22 fte). Onderwijscapaciteit masteropleiding Sociologie; peildatum 01-12-2004. Categorie Hoogleraar Uhd Ud Promovendi Docenten Student-assistenten Overig WP Totaal Man Vrouw Totaal Gepro­mo­veerd aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 5 1,31 1 0,07 6 1,39 2 0,61 1 0,65 3 0,8 2 0,36 1 0,16 3 0,52 2 0,41 11 2,6 3 0,4 2 0,41 14 3,1 100% 100% Nvt 50% Toelichting: In januari 2005 is deze formatie versterkt met twee ud’s en een bijzonder hoogleraar. Daardoor komt de totale beschikbare onderwijscapaciteit in het studiejaar 2004/2005 uit op ca. 3,9 fte. Docenten leggen op verschillende manieren een verbinding met de professionele praktijk, bijvoorbeeld door een link te leggen met (eigen) wetenschappelijk onderzoek en doordat een deel van de docenten is betrokken bij de beleidspraktijk; bijvoorbeeld in de vorm van een lidmaatschap van een maatschappelijke adviesraad of het vervullen van adviesopdrachten voor het bedrijfsleven of de overheid. Een deel van de opdrachten in de opleiding wordt uitgevoerd ten behoeve van beleidsvoerende instanties of adviesraden. Vanaf het eerste jaar in de bacheloropleiding komen studenten in contact met hoogleraren, bijvoorbeeld in de cursussen Algemene Theoretische Sociologie I, Methoden en Technieken I, Empirische Sociologie II en Macrosociologie. Beoordeling De commissie concludeert dat het onderwijs nagenoeg geheel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan het vakgebied. Zij baseert haar oordeel op het hoge percentage gepromoveerden in de wetenschappelijke staf en de mate waarin docenten diverse onderzoeksprogramma’s betrokken zijn. Uit het studieprogramma van de bacheloropleiding blijkt dat in bijna alle cursussen van het eerste jaar hoogleraren betrokken zijn bij het onderwijs en dat QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 83 docenten in voldoende mate een verbinding leggen tussen de beroepspraktijk en het onderwijs (zie ook F10). Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De beschikbare onderwijscapaciteit voor beide opleidingen in tabelvorm opgenomen in facet 12. De totaal beschikbare onderwijscapaciteit voor de bacheloropleiding bedraagt 4,6 fte (20042005). Dit is exclusief de inzet van personeel voor de cursussen Economie en Politicologie die worden verzorgd door docenten van andere afdelingen binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen (0,22 fte). De totaal beschikbare onderwijscapaciteit voor de masteropleiding bedraagt: 3,9 fte (20042005). Een deel van deze onderwijscapaciteit is afkomstig van de afdelingen Bestuurskunde en Psychologie. In de zelfstudie is voor beide opleidingen in tabelvorm en de studenten-docentenratio van de laatste studiejaren berekend. De student-docentratio was in 2003-2004: 62,7 studenten per 1 fte onderwijs (ongedeelde opleiding). Beoordeling Op grond van de gegevens uit de zelfstudie en op basis van de gesprekken met docenten en studenten concludeert de commissie dat er in de opleidingen, vooral in de masteropleiding, niet voldoende personeel beschikbaar is om de opleiding van de gewenste kwaliteit te voorzien. De commissie heeft geconstateerd dat dit probleem in de opleiding wordt erkend. Het probleem wordt mede veroorzaakt door de outputfinanciering, waardoor de financiering van sterk groeiende opleidingen achterloopt bij de toegenomen instroom (zie ook F8). De commissie heeft geconstateerd dat er naar oplossingen wordt gezocht onder meer door het tijdelijk voorfinancieren van de opleiding en het extra aanbieden van formatie voor de begeleiding van scripties. De commissie ondersteunt de maatregelen die in gang zijn gezet om dit probleem op korte termijn aan te pakken. Vooralsnog is echter de ingezette hoeveelheid personeel in de opleidingen onvoldoende. Oordeel commissie: onvoldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit de zelfstudie blijkt dat de onderwijskwaliteit van de staf op verschillende manieren wordt bevorderd. Ten eerste worden er regelmatig functioneringsgesprekken gehouden, waarbij afspraken worden gemaakt over de inzet van docenten in programmaonderdelen die aansluiten bij hun onderzoeksexpertise en bij hun specifieke didactische kwaliteiten. Dit zijn ook 84 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie de momenten waarop de behoefte aan didactische scholing wordt bekeken. Ten tweede zijn er diverse mogelijkheden voor docentprofessionalisering, waaronder trainingen die worden gegeven door het Onderwijskundig Expertise Centrum Rotterdam (OECR). Hier wordt overigens volgens de zelfstudie beperkt gebruik van gemaakt. Als reden wordt opgegeven dat uit de onderwijsevaluaties blijkt dat het onderwijs als voldoende tot goed wordt geëvalueerd. Het Talencentrum verzorgt cursussen voor docenten die onderwijs in het Engels moeten geven. In het personeelsbeleid wordt gebruikgemaakt van de Evaluatie Taakuitoefening Wetenschappelijk Personeel, waarbij voor elk functieniveau de vereiste kwalificaties zijn geformuleerd onder meer met betrekking tot het geven van onderwijs en onderwijsontwikkeling. Er is op facultair niveau een commissie belast met de verantwoordelijkheid voor de loopbaanontwikkeling van stafleden. Deze commissie doet voorstellen op het gebied van docentprofessionalisering. Aio’s verrichten voor ongeveer 10% van hun tijd onderwijstaken. In de eerste aanstellingsjaren worden ze voornamelijk ingezet bij de programmaonderdelen waarbij actief en interactief leren van belang wordt geacht, bijvoorbeeld het Atelier en het Leeronderzoek. In deze onderdelen werken studenten in kleine groepen aan opdrachten onder leiding van een docent. De aio’s worden daarbij op hun beurt begeleid door een docent/coördinator. Beoordeling De commissie concludeert dat het personeel van beide opleidingen gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van de onderwijsprogramma’s. Er zijn voldoende garanties ingebouwd om het personeels- en scholingsbeleid te bewaken. Zij baseert haar oordeel onder meer op de inhoudelijke expertise van de staf die aansluit bij de studieprogramma’s. Uit studentenevaluaties blijkt dat het onderwijs over het algemeen als voldoende tot goed wordt gewaardeerd. De studenten die de commissie tijdens haar bezoek heeft gesproken meldden dat de aanspreekbaarheid van docenten over het algemeen goed is. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau De commissie oordeelt dat de kwaliteit en de academische oriëntatie van de staf niet ter discussie staat. Er is voldoende uitzicht op verbetering van personeelsomvang, waardoor de commissie tot het samenvattend oordeel komt dat het onderwerp Personeel voldoende is. 2.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De opleiding is gehuisvest in het M-gebouw op het complex Woudestein. De onderwijsruimten in dit gebouw zijn standaard uitgerust met een white board, een overheadprojector en een projectiescherm. In de zalen met een capaciteit van meer dan 25 stoelen is een vaste beamer beschikbaar alsmede voorzieningen voor het gebruik van pc’s en audiovisuele apparatuur. Tevens is er een grote college/werkgroepzaal waarin docenten geavanceerde multimediapresentaties kunnen houden. De zelfstudie geeft aan dat er twee knelpunten zijn. In de eerste plaats QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 85 zijn er soms onvoldoende zalen beschikbaar die zich qua capaciteit lenen voor het onderwijs aan kleinere groepen. In de tweede plaats blijkt het vaak niet mogelijk om colleges wekelijks in dezelfde zaal te laten plaatsvinden. Na het schrijven van de zelfstudie is halverwege 2005 het T-gebouw opgeleverd, waardoor deze knelpunten inmiddels zijn ondervangen. Voor studenten van de Faculteit Sociale Wetenschappen zijn negentig pc’s beschikbaar in de zalen M2B-Oost en M2B-West. Deze worden gebruikt voor practica en zijn gedurende de overige uren vrij beschikbaar voor studenten. De ruime indeling maakt werken in groepsverband mogelijk. De zalen zijn geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 22.30 uur. De commissie oordeelt positief over deze ruime openingstelling van de pc-zalen. Van 9.00 uur tot 17.00 uur is een student-assistent aanwezig voor ondersteuning. Tegen betaling is het dan ook mogelijk te printen, te scannen en cd’s te branden. Alle pc’s zijn aangesloten op het computernetwerk van de faculteit met als voordeel dat een groot aantal programma’s beschikbaar is voor gebruik door studenten. Met ingang van het studiejaar 2005-2006 is er tevens een nieuw pc-landschap, in het nieuwe T-gebouw, bijgekomen. De commissie heeft dit pc-landschap bezocht. Het pc-landschap beschikt over voldoende ICT-voorzieningen die up-to-date zijn. Uit de gesprekken met studenten kwam naar voren dat de mogelijkheden om aan groepsopdrachten te werken in dit pc-landschap verruimd zouden mogen worden. Er zijn verschillen­de studie­plaatsen in het complex Woudestein. De studiezalen van de Universiteitsbibli­otheek zijn op werkdagen van 8.00 uur tot 22.30 uur en op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur geopend en bieden circa 450 studie­plaat­sen. De universiteit beschikt op het complex Woudestein over een centrale bibliotheek. De collectie is typisch sociaalwetenschappelijk, met interdisciplinair materiaal dat voor verschillende faculteiten interessant is. De collectie van de UB is elektronisch toegankelijk met behulp van 140 daartoe opgestelde pc’s. Met behulp van deze pc’s kunnen ook andere bibliotheken en databanken worden geraad­ pleegd. Informatie over de sociaalwetenschappelij­ke collectie is te raadplegen op de internetpagina’s van de UB en de FSW. Via de UB kunnen studenten tegen een vergoeding ook boeken bij andere instellingen lenen. Studenten kunnen vanuit hun thuis-pc inloggen in de bibliotheek en in de drie informatiesystemen Osiris, SIN-ONLINE en Blackboard. Uit de gesprekken bleek dat zij hierover zeer positief zijn. Beoordeling De commissie oordeelt dat de huisvesting en materiële voorzieningen zonder meer op alle aspecten goed zijn om de studieprogramma’s te realiseren. Zij baseert haar oordeel op de beschrijvingen uit de zelfstudie, de oordelen die van studenten zijn gevraagd over dit onderwerp en haar eigen bevindingen tijdens een bezoek aan de voorzieningen. Oordeel commissie: goed 86 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving Studiebegeleiding vindt vakinhoudelijk door docenten plaats en de begeleidingstaken worden uitgevoerd door de studieadviseur. De studieadviseur (0,8 fte voor de bachelor- en masteropleiding samen) is onder meer belast met de bewaking van de studievoortgang. Het studentenvolgsysteem Osiris produceert in combinatie met de toetsresultaten studievoortgangsoverzichten. Als de studieadviseur het nodig acht worden studenten uitgenodigd voor een voortgangsgesprek om eventueel een studieplan op te stellen. Uit de gesprekken met studenten bleek dat studenten over het algemeen heel positief zijn over de begeleiding en voorlichting door de studieadviseur, vooral als studenten concrete vragen hebben. Zo wordt er goede voorlichting gegeven over vrijstellingen voor het schakeljaar. Voor specifieke problemen bestaat een breed scala aan universitaire voorzieningen zoals de studentendecanen en studentenpsychologen. Indien nodig verwijst de studieadviseur studenten naar deze voorzieningen. In de bacheloropleiding overlegt de studieadviseur met de docenten over de gang van zaken. In het eerste jaar is dat ook met de tutoren die betrokken zijn bij het Sociologisch Atelier. Dit onderdeel, dat in alle blokken van het eerste jaar doorloopt, heeft namelijk niet alleen een inhoudelijk doel, maar is ook bedoeld om studievertraging vroegtijdig te signaleren. In het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding ligt het zwaartepunt van de vakinhoudelijke begeleiding bij het Leeronderzoek en het Sociologisch Werkstuk. Ook bij deze programmaonderdelen zijn de begeleidende docenten betrokken bij de studievoortgang. Teneinde de studieprestaties te verbeteren en de studie-uitval na het eerste jaar terug te dringen, is besloten om met ingang van het studiejaar 2005-2006 aan het eind van het eerste bachelorjaar een bindend studieadvies te geven aan de voltijdstudenten. In het eerste jaar moeten 40 EC zijn gehaald om de opleiding voort te mogen zetten. Tevens moeten aan het eind van het tweede jaar van inschrijving alle onderdelen van het eerste bachelorjaar zijn behaald. Voor deeltijdstudenten geldt het BSA niet. Na de eerste tentamenronde ontvangen alle studenten een persoonlijke brief waarin de individuele studieresultaten worden vermeld en een advies is opgenomen. De studieadviseur voert tevens een voortgangsgesprek met de no-show studenten en studenten die achterlopen met hun resultaten. Aan het einde van het eerste bachelorjaar formuleert de studieadviseur in overleg met de examencommissie het, tot voor kort niet bindend, studieadvies voor de zwakke studenten. In januari volgt een tweede gespreksronde zodat studenten tijdig hun studiefinanciering kunnen beëindigen. In de masteropleiding ziet de scriptiebegeleider toe op de studievoortgang. In overleg met de scriptiebegeleider neemt de studieadviseur contact op met studenten die onvoldoende vorderingen maken met de afstudeerscriptie. Bij een bijeenkomst aan het begin van het jaar door docenten worden studenten geïnformeerd over de scriptie-onderwerpen en de criteria die voor de scriptie gelden. Uit de gesprekken met studenten bleek dat deze bijeenkomst positief gewaardeerd wordt. Studenten worden op diverse manieren over uiteenlopende zaken geïnformeerd. Informatie over het studieprogramma, de Onderwijs- en Examenregeling en de Regels en Richtlijnen van de examencommissie zijn opgenomen in de studiegids, die zowel op papier als in elektronische QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 87 vorm beschikbaar is. Daarnaast wordt in toenemende mate informatie aangeboden via de elektronische leeromgeving Blackboard. Dit is vooral effectief bij het informeren over zaal- en roosterwijzigingen. Een voorbeeld hiervan is het online raadplegen van de Spoedmededelingen Opleiding Sociologie (SOS), een informatievoorziening die is gekoppeld aan Blackboard. Informatie over de meer sociale kant van het studeren wordt aangeboden via het facultaire magazine Trio, dat door studenten wordt verzorgd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat in de overgang van Blackboard naar SIN-ONLINE studenten graag meer informatie en voorlichting hadden gehad. Naar het oordeel van de studenten was deze informatie bij andere faculteiten beter geregeld. Via SIN-ONLINE kunnen studenten zelf een abonnement nemen op bepaalde channels/vakken om bijvoorbeeld sheets van een cursus te vinden. Via dit systeem is ook het studierooster voor de opleidingen beschikbaar. Volgens studenten is dit ruim op tijd beschikbaar en wordt hierover goede informatie gegeven. Het merendeel van de docenten maakt volgens studenten gebruik van Blackboard, waardoor op die manier veel informatie voor handen is. Het begrip en gebruik van SINONLINE door docenten kunnen verbeterd worden. Beoordeling De commissie concludeert dat de studiebegeleiding van en informatievoorziening aan studenten voldoende zijn georganiseerd en aansluiten bij de behoefte van studenten. Ze baseert haar oordeel op basis van het goed functionerende studievoortgangssysteem dat in de opleidingen is geïntegreerd, de begeleiding door docenten en de informatie en begeleiding door de studieadviseur. De opleiding heeft met ingang van het studiejaar 2005-2006 een bindend studieadvies geïntroduceerd. Uit de gesprekken met docenten en de studieadviseur maakt de commissie op dat dit systeem goed wordt gemonitord. Het is nog te vroeg om het systeem te evalueren. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat ze over het algemeen tevreden zijn over de studiebegeleiding en informatievoorziening. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 2.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving Uit de zelfstudie wordt duidelijk dat met de introductie van de bachelor-masterstructuur er op facultair niveau een zogenoemd ‘Simpel Sluitend Kwaliteitssysteem’ (SSK) is ontwikkeld. ‘Sluitend’ wil in dit kader zeggen dat expliciet duidelijk moet zijn wat met de uitkomsten van allerlei typen evaluaties en kwaliteitsmetingen gedaan wordt in het verder ontwikkelen, verbeteren en aanpassen van het onderwijs. Voor wat betreft de onderwijsevaluaties wordt binnen het systeem een onderscheid gemaakt tussen module-evaluaties en halfjaarlijkse programmaevaluaties. 88 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Alle studenten die aan het onderwijs van een cursus hebben deelgenomen ontvangen automatisch een uitnodiging op hun e-mailadres met een hyperlink naar een quick scan vragenlijst. Deze enquête wordt op anonieme wijze afgenomen. De studenten die na een termijn van twee weken nog niet hebben gereageerd, ontvangen een reminder. De antwoorden op de vragenlijsten worden automatisch geaggregeerd, voorzien van spreidingsmaten en met behulp van staafdiagrammen weergegeven. Alle vragenlijsten bestaan uit een minimaal aantal standaardvragen, onder meer met betrekking tot de studielast van de cursus, het literatuurgebruik en de didactische kwaliteiten van de docent. Het voordeel van deze werkwijze is, dat door de standaardvragen vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen meerdere modulen en jaargangen. Daarnaast kunnen docenten ook de punten die zij belangrijk vinden in hun module op studenttevredenheid testen. Nadat de reactietermijn voor studenten is gesloten wordt door de betreffende docent ook gereageerd op de evaluatie. Vervolgens worden deze gezamenlijke bevindingen ter inzage gegeven aan collega-docenten en voor de deelnemende studenten in de elektronische leeromgeving gepubliceerd. In een volgend stadium vindt rapportage van de evaluaties plaats aan de programmaleiding, het betreffende onderwijspanel en de Opleidingscommissie. Om de evaluatiecyclus sluitend te maken worden eventuele voorstellen voor verbetering voorgelegd aan de opleidingsdirectie waar deze kunnen worden geaccordeerd, waarna door docenten gewenste verbeteracties kunnen worden ondernomen. Docenten kunnen de scores van het eigen onderwijs vergelijken met de gemiddelden van de collega-docenten en met resultaten uit voorgaande leerjaren. Op dezelfde manier worden ook halfjaarlijkse programmaevaluaties uitgevoerd. Anders dan bij de vakevaluatie wordt ook gekeken naar bevindingen over onder meer de logische samenhang van het programma en de feitelijke studielast in vergelijking met de beschreven last. Verder wordt gevraagd of zich geen onnodige overlap voordoet en of de randvoorwaarden van het onderwijs op orde zijn. Na de sluitingstermijn worden de uitkomsten van de enquêtes voorgelegd aan studentenpanels en samen met de programmaleiding doorgesproken. In een volgend stadium worden de belangrijkste bevindingen teruggekoppeld naar alle onderwijsgevenden, de Opleidingscommissie en opleidingsdirectie. Hier worden ten slotte voorstellen en besluiten voor verbetering c.q. waarborging genomen. Beoordeling De commissie constateert dat de opleiding voldoende en periodiek wordt geëvalueerd. Het onderwijsproces wordt zowel op cursusniveau alsook per semester adequaat geëvalueerd aan de hand van duidelijke criteria, waarbij onder meer wordt gekeken naar samenhang van het programma en studielast. Het grootste deel van het onderwijs is volgens de informatie uit de zelfstudie met een 3,5 of hoger (vijfpuntsschaal) beoordeeld. Dit is tevens de norm voor het in gang zetten van verbeteringen. De commissie heeft de resultaten geverifieerd aan de hand van de onderwijsevaluaties van de cursussen die tijdens het bezoek ter inzage lagen. De commissie waardeert het positief dat de uitkomsten van de evaluaties ook worden voorgelegd aan een studentenpanel en met de programmaleiding worden doorgesproken. Vervolgens worden de resultaten teruggekoppeld naar alle docenten, de Opleidingscommissie en de opleidingsdirectie en worden verbetervoorstellen besproken. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 89 F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De opleiding heeft een overzicht gegeven van de maatregelen die zijn genomen om de programma’s (naar aanleiding van de vorige visitatie) te verbeteren. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op: • • • • de formulering van de eindkwalificaties; de opbouw van het curriculum, vooral de positie van Wetenschapstheorie en Methodologie; de training van vaardigheden in het curriculum; aannemen van meer personeel van buiten de faculteit. De Opleidingscommissie en de relevante leidinggevenden kunnen op grond van de evaluatieresultaten verbeteringen doorvoeren. In de afdelingsvergaderingen worden vakoverstijgende onderwerpen besproken en omgezet in verbetermaatregelen. Bij beide varianten van de masteropleiding (AOM en GVB) heeft men halverwege het eerste jaar een tussentijdse evaluatie uitgevoerd en verbetermaatregelen in het daarop volgende cursusjaar (2005-2006) ingevoerd. Beoordeling De commissie constateert dat het systeem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en uitvoeren van verbetermaatregelen leidt. Uit het toegezonden overzicht blijkt onder meer dat de aanbevelingen van de vorige commissie bijna allemaal serieus ter hand zijn genomen en tot een daadwerkelijke verbetering van het onderwijs hebben geleid. De commissie waardeert de recente wijzigingen in de organisatiestructuur van de bachelor- en masteropleidingen, zoals de aanstelling van een bachelorcoördinator en het instellen van de functie van onderwijsdirecteur, positief. Positief is dat men bij de beide varianten van de masteropleiding een vinger aan de pols heeft gehouden en al na het eerste jaar duidelijke verbeteringen in het daarop volgende cursusjaar heeft ingevoerd. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving In het gehanteerde systeem van kwaliteitszorg is gegarandeerd dat studenten en staf op diverse manieren betrokken zijn bij het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs. Medewerkers zijn betrokken via het afdelingsoverleg en door hun deelname aan de Opleidingscommissie en de onderwijspanelgroepen. Studenten zijn via de evaluaties en via onderwijspanelgroepen bij het onderwijs betrokken. Onderwijspanels overleggen regelmatig met coördinatoren en managers van de twee opleidingen. Daarbij komen de uitkomsten van module- en programmaevaluaties aan de orde. Zo 90 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie wordt onder meer gesproken over: de inhoudelijke samenhang van het programma, of de geprogrammeerde studielast overeenkomt met de gerealiseerde studielast en een evenwichtige verdeling biedt over het programma, de aansluiting van instromende studenten bij het programma en de didactische kwaliteiten van docenten en de huisvesting en materiële voorzieningen. Voor beide opleidingen wordt per opleidingsjaar een onderwijspanelgroep gevormd. Deze groep is samengesteld uit studenten, de verantwoordelijke directie en docenten. Verslagen en besluiten van deze panelgroepen worden toegezonden aan de portefeuillehouder onderwijs en de facultaire onderwijsdirecteur. De Opleidingscommissie (OC), bestaande uit vier stafleden en vier studentleden (een bachelorstudent, een student van het schakelprogramma, een masterstudent AOM en een masterstudent GVB) komt vier keer per jaar bij elkaar, in principe na ieder blok. De studentendelegatie komt eens per maand samen voor overleg en inventariseert dan de niet lopende zaken die ook via de studievereniging binnenkomen. De studentleden uit de OC zijn tevreden over hun inspraakmogelijkheden in de OC. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de contacten met alumni en het beroepenveld voor verbetering vatbaar zijn. Recent heeft de opleiding de alumnivereniging nieuw leven ingeblazen. Alle oud-studenten zijn aangeschreven, afgestudeerden worden automatisch uitgenodigd voor het lidmaatschap en het adressenbestand is geactualiseerd. Uiteenlopende activiteiten worden ondernomen en georganiseerd, zo worden gastcolleges gegeven en is er een internetsite ingericht. Beoordeling De commissie is op basis van de informatie uit de zelfstudie en de gesprekken met docenten en studenten van oordeel dat studenten en docenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. De studenten van de Opleidingscommissie toonden zich actief betrokken bij de opleiding en keken ook over de grenzen van de opleiding heen om de kwaliteit van de opleiding te peilen. De contacten met alumni en het beroepenveld zijn niet voldoende structureel en dienen versterkt te worden. Daarmee zou de opleiding meer haar voordeel moeten en kunnen doen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende. 2.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De vraag of de beoogde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding gerealiseerd zijn kan volgens de zelfstudie het best beantwoord worden aan de hand van de eindwerkstukken en QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 91 de eindscripties (mastertheses). Voor de masteropleiding (start 2004-2005) waren echter nog geen theses beschikbaar. De commissie heeft in plaats daarvan tien doctoraalscripties gelezen en beoordeeld. Uit gegevens in de WO-monitor blijkt dat alumni van het afstudeercohort 2002-2003 in het algemeen positief zijn over hun opleiding. 63% van de voltijdstudenten en 90% van de deeltijdstudenten zou weer dezelfde opleiding aan dezelfde universiteit gaan volgen indien zij voor die keuze zouden staan. Van ditzelfde cohort heeft 44% van de voltijdstudenten en 56% van de deeltijdstudenten een baan op academisch niveau, daarnaast heeft 33% van zowel de voltijd- als deeltijdstudenten een baan op hbo-niveau. Twee alumni van het eerder genoemde cohort zijn in een promotietraject gestart. Beoordeling De commissie heeft in totaal zeven bachelorscripties en tien doctoraalscripties voorafgaand aan het visitatiebezoek gelezen en beoordeeld. De ervaringen en oordelen hierover zijn schriftelijk en voorafgaand aan het visitatiebezoek uitgewisseld. De commissie heeft voor een aantal van deze scripties veel waardering. Uit de scripties blijkt een niveau van kennis, inzicht en vaardigheden conform de nagestreefde eindkwalificaties van de opleiding. Zij oordeelt positief over onder meer het hanteren van modellen en de maatschappelijke relevantie en actualiteit van de onderwerpen in de afstudeerwerken. Zij plaatst echter kritische kanttekeningen bij de manier waarop in sommige scripties de probleemstelling is geformuleerd (hier wreekt zich de geringe aandacht voor Poppers P-T-O cyclus van wetenschappelijk onderzoek), de geringe mate van kritische reflectie op het eigen onderzoek en het beperkte literatuurgebruik. Op grond van de oordelen van de alumni en de eindproducten van de opleidingen stelt de commissie dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoen aan de eisen van basiskwaliteit. Maar de commissie oordeelt dat de beoordeling van de scripties aangescherpt moet worden (zie ook F11). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Voor de ongedeelde opleiding gold als streefrendement voor de propedeuse 60%, maar het daadwerkelijk gerealiseerde cumulatieve rendement (na drie jaar!) was vrijwel nooit hoger dan 50%. Voor het postpropedeuserendement gold het destijds vastgestelde landelijke streefcijfer van 90%, dat echter bij geen van de opleidingen behaald werd. Na het visitatiebezoek heeft de opleiding laten weten dat zij sinds de invoering van BSA in 2005-2006 zowel voor de postpropedeutische fase als voor de masteropleiding streeft naar een rendement van 90%. Daarbij is echter geen tijdslimiet gesteld. Voor wat betreft de feitelijk gerealiseerde rendementen zijn onderstaande gegevens beschikbaar. Bacheloropleiding De KUO-cijfers (voltijd, alleen vwo-instroom) van de bacheloropleiding zijn als volgt. 92 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Studiejaar omvang cohort herinschrijvers N 39 34 25 2002-2003 2003-2004 2004-2005 Absoluut 24 28 20 % herinschrijvers dat bachelordiploma heeft behaald na 3 jaar % % 62 8 82 80 De faculteit heeft de commissie aanvullende meer recente gegevens verstrekt over cohort 2003-2004, gebaseerd op eigen cijfers (voltijd, vwo-instroom, peildatum september 2006). Studiejaar omvang cohort 2003-2004 status na 3 jaar studie: bachelordiploma behaald N % 59 22 gestaakt % 22 Masteropleiding De faculteit heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens met betrekking tot de masteropleiding verschaft, gebaseerd op eigen cijfers (voltijd en deeltijd, alle vooropleiding, peildatum september 2006). Studiejaar 2005-2006 omvang cohort percentage geslaagd nog gestaakt na 1 jaar bezig N % % % 87 16 72 12 Beoordeling De commissie stelt vast dat er voor de beide opleidingen (helaas slechts in relatieve termen gestelde) streefrendementen zijn geformuleerd. De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met bachelor- en de masterrendementen, doch de vergelijking mogelijk gemaakt door de landelijke KUO-cijfers (zie het algemene deel), geeft aan dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Het is waarschijnlijk dat het ter zake gevoerde lokale beleid wel degelijk effect heeft. Zowel het eerste bachelor- als het eerste masterrendement in Rotterdam is laag. Er is echter nog geen inzicht in de ontwikkeling van de rendementen op iets langere termijn. De commissie spreekt haar zorg uit over het rendement en beveelt de opleidingen aan de rendementsontwikkelingen zeer nauwgezet te volgen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 93 2.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering De opleidingen Sociologie nemen deel aan een Socrates-netwerk waarin vijftien Europese instellingen deelnemen. Daarnaast zijn er overeenkomsten met vijf universiteiten in Canada, Australië en de Verenigde Staten. De in het buitenland behaalde studieonderdelen worden in principe ingepast in het Rotterdamse studieprogramma, zodat geen studievertraging wordt opgelopen. De afgelopen vijf jaar hebben in totaal 42 studenten in het buitenland gestudeerd. Ten behoeve van inkomende studenten biedt de opleiding in elk blok één cursus in het Engels aan. Samen met het aanbod van Bestuurskunde leidt dit tot een volledig Engelstalig programma voor buitenlandse studenten. De cursussen zijn ook keuzevakken voor de Nederlandse studenten. De afgelopen vijf jaar hebben in totaal 73 buitenlandse studenten bij de faculteit Sociale Wetenschappen gestudeerd. Ten slotte neemt de opleiding deel aan een Intensive Programme (acht dagen) met tien andere universiteiten. Ieder jaar nemen enkele EUR-studenten hieraan deel. De opleidingen geven aan dat zij graag zouden zien dat meer studenten een periode in het buitenland studeren. 94 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen voldoende van de opleiding 2. Programma 3. Inzet van personeel voldoende voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten voldoende voldoende Facet Oordeel bachelor Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende 20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 95 Bijlage 1.Eindkwalificaties 1A Eindkwalificaties van de bacheloropleiding De doelstellingen met betrekking tot kennis zijn vertaald naar de volgende eindkwalificaties: 1. kennis van de basisbegrippen en de theoretische hoofdstromingen van de Sociologie; 2. kennis van de belangrijkste kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek; 3. kennis van de voornaamste hedendaagse maatschappelijke en mondiale ontwikkelingen; 4. kennis van de hoofdkenmerken van de Nederlandse samenleving; 5. kennis van de basiskenmerken van het verschijnsel beleid, zowel in publieke als private organisaties; 6. kennis van de belangrijkste aanpalende vakgebieden: geschiedenis, economie, psychologie, politicologie en wetenschapsfilosofie. De doelstellingen met betrekking tot vaardigheden zijn vertaald naar de volgende eindkwalificaties: 7. het vermogen om maatschappelijke probleemdefinities te vertalen in sociologische onderzoeksvragen; 8. het zelfstandig kunnen verrichten van sociaalwetenschappelijk onderzoek; 9. schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren op academisch niveau; 10. het kunnen opsporen van en omgaan met een veelheid van traditionele en moderne informatiebronnen, zoals vakliteratuur, onderzoeksrapporten, beleidsdocumenten, informanten, databestanden en internet; 11. het vermogen om empirische bronnen kritisch te gebruiken; 12. het vermogen om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te vertalen in praktische beleidsaanbevelingen of organisatieadviezen; 13. het kunnen participeren in wetenschappelijk onderzoek en in wetenschappelijke en maatschappelijke debatten. De doelstellingen met betrekking tot attitudes zijn vertaald in de volgende eindkwalificaties: 14. het gevoelig zijn voor de relatie tussen sociologische kennis en publieke opinie en maatschappelijke oordeelsvorming en voor de normativiteit van veel uitspraken omtrent maatschappelijke vraagstukken; 15. het ontvankelijk zijn voor vernieuwende inzichten en voor inzichten uit andere disciplines; 16. een kritische en reflexieve houding ten aanzien van bestaand onderzoek en beleid; 17. affiniteit hebben met de beroepscode voor sociologen van de Nederlandse Sociologische Vereniging en voor de Code of Ethics (2001) van de International Sociological Association. 96 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 1B Eindkwalificaties van de masteropleiding 1. Afgestudeerden beschikken over kennis van en inzicht in gangbare theorieën over arbeid, organisatie en management respectievelijk grootstedelijke ontwikkelingen en de (on)mogelijkheden om daarin sturend in te grijpen. Daarnaast hebben zij kennis genomen van en kunnen zij deelnemen aan actuele maatschappelijke en wetenschappelijke discussies rond relevante thema’s met betrekking tot de onderwerpen van beide masterprogramma’s. 2. Afgestudeerden hebben kennis over een aantal relevante empirische domeinen. Bij AOM gaat het onder meer om arbeidsorganisatie, verdeling van de arbeid en management van arbeidsorganisaties, organisaties in het publieke domein, arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt en de combinatie van arbeid en zorg. Bij het programma GVB gaat het onder meer om onderwerpen als economische ontwikkelingen in grote steden, de rol van cultuur en culturele elites in de stad. 3. Studenten leren om met behulp van theoretische inzichten en kennis van relevante empirische ontwikkelingen op het gekozen themaveld zelfstandig problemen te analyseren, adviezen te geven, interventies te plegen en op interventies te reflecteren. 4. Afgestudeerden zijn in staat om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen op één van beide terreinen. QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 97 Bijlage 2. Overzicht van de onderwijsprogramma’s Overzicht op basis van de studiegids 2004-2005 K&I=kennis en inzicht sociologie, M&T=methoden en technieken, V=vaardigheden/ projecten, H=hulp-/andere wetenschap, A=afstudeerwerk/scriptie 2A Bacheloropleiding Eerste jaar Studieonderdeel Blok 1 Wiskunde* Algemene Theoretische Sociologie I Methoden en Technieken I Sociologisch Atelier I Blok 2 Wiskunde* Empirische Sociologie I Politicologie Sociologisch Atelier I Blok 3 Methoden en Technieken II Algemene Theoretische Sociologie II Sociologisch Atelier II Blok 4 Methoden en Technieken II Empirische Sociologie II Macrosociologie Sociologisch Atelier II Totaal EC 0 7 7 2 0 7 5 2 5 7 1 2 7 7 1 60 Tweede jaar Studieonderdeel Blok 1 Algemene Theoretische Sociologie III Methoden en Technieken IIIa Sociale Informatica Leeronderzoek I Blok 2 Organisatiesociologie Methoden en Technieken IIIa Methoden en Technieken IIIb Leeronderzoek I 98 EC 7 3,5 5 2,5 7 3,5 5 2,5 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie Blok 3 Sociale Psychologie Leeronderzoek II Blok 4 Economie Beleidssociologie Leeronderzoek II Totaal 7 2,5 5 7 2,5 60 Derde jaar Studieonderdeel Blok 1 Theorie in Onderzoek Keuzeruimte Blok 2 Majorvak I Keuzeruimte Sociologisch Werkstuk Blok 3 M&T van Evaluatieonderzoek Majorvak II Keuzeruimte Sociologisch Werkstuk Blok 4 Keuzeruimte Sociologisch Werkstuk Totaal 2B EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 10 5 60 Masteropleiding Specialisatie Arbeid, Organisatie en Management (AOM) Studieonderdeel A&O in een veranderende samenleving Informatisering en veranderende arbeidsrelaties Organisatiediagnose en ontwerp Management van verandering Keuzevak I: • Beleid en Organisatie (sociologie) • Publiek Management en organisatieverandering (bestuurskunde) • Person Perception (psychologie) Researchseminar Veranderende arbeidsverhoudingen QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 99 Keuzevak II: • Arbeid, organisatie en emancipatie (sociologie) • HRM in de publieke sector (bestuurskunde) • Organisatiepsychologie (psychologie) Scriptieseminar Scriptie 5 5 5 5 5 15 Specialisatie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) Studieonderdeel Stedelijke Transformatieprocessen De Uitstad Keuzevak I Stedelijk Beleid Researchseminar Keuzevak II Immigratie en Burgerschap De Multiculturele Stad Scriptie inclusief seminar 2C 5 5 5 5 5 5 5 5 20 Schakelprogramma Studieonderdeel Sociologie Onderzoek Methoden en Technieken Methoden en Technieken Organisatiesociologie Beleidssociologie Theorie in Onderzoek Evaluatieonderzoek Major AOM of GVB Totaal 100 EC EC 7 7 7 5 7 7 5 5 10 60 QANU / Sociale Wetenschappen / EUR Sociologie 3. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociologie 56601 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Groningen 31 december 2007 Masteropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 3.1. Sociologie 66601 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding Sociologie worden verzorgd binnen de faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen (GMW). De faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: Psychologie, Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde, Kunstmatige Intelligentie en Bewegingswetenschappen. 3.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Beide opleidingen komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Sociologie. De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding in september 2004. In het studiejaar 2001-2002 is het laatste cohort studenten in de ongedeelde opleiding ingestroomd. Voor studenten die wilden overstappen naar de bacheloropleiding bestaat sinds het studiejaar 2003-2004 de mogelijkheid om het bachelordiploma te halen. In 2003-2004 hebben vijf studenten van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. De uiterste datum voor het uitreiken van de doctoraalbullen is vastgesteld op september 2007. Studenten kunnen tot september 2007 dispensatie voor hun propedeuse-examen krijgen. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 101 Op de peildatum van de zelfstudie (1 september 2004) waren er 112 studenten ingeschreven in het ongedeelde programma. Uit meer actuele cijfers (september 2006) blijkt dat hiervan nog 28 studenten over zijn. Uit aan de commissie verstrekte gegevens blijkt niet dat er problemen zijn ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 3.3. Het beoordelingskader 3.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn als volgt geformuleerd: • • • • het verwerven en kunnen toepassen van wetenschappelijke kennis, vaardigheden en attitudes op het gebied van de Sociologie; academische vorming; voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot de masteropleiding Sociologie; voor een deel van de studenten: kwalificatie voor toelating tot de researchmaster Human Behaviour in Social Contexts. De opleiding verwacht dat het merendeel van de studenten doorstroomt naar de masteropleiding Sociologie. De doelstellingen van de opleiding zijn geoperationaliseerd in eindkwalificaties voor de propedeutische fase en eindkwalificaties voor de bacheloropleiding. Deze zijn opgenomen in bijlage 1A bij dit rapport. Het doel van de masteropleiding is studenten voor te bereiden op professionele beroepsuitoefening als sociaalwetenschappelijk onderzoeker, beleidsonderzoeker en/of beleidsadviseur, met de daarvoor relevante wetenschappelijke kennis, academische vaardigheden en inzichten op het terrein van de sociologie. De doelstellingen van de masteropleiding zijn geoperationaliseerd in eindkwalificaties (zie bijlage 1B). De zelfstudie geeft aan dat er geen internationale standaarden zijn opgesteld voor het onderwijs in de Sociologie. Met het oog op de invoering van de bachelor-masterstructuur is echter in 2003 vanuit de opleiding een voorstel voor een ‘Reference Profile for the Professional Education of Sociologists’ voorgelegd aan de European Academy of Sociology. De nadruk ligt in dit profiel op kennis van interactiesystemen, de empirische cyclus en de beleidscyclus. Dit sluit uiteraard nauw aan bij de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Rijksuniversiteit Groningen. 102 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Beoordeling De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de bachelor- zowel als die van de masteropleiding voldoende verband houden met de internationale wetenschappelijke stand van zaken, alsmede met de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld kunnen worden aan de opleiding, zoals onder meer geformuleerd door de commissie in het domeinspecifieke referentiekader. De eindkwalificaties sluiten bovendien, voor zover relevant, voldoende aan bij de eisen van de beroepspraktijk. Een expliciete vergelijking met buitenlandse opleidingen ontbreekt echter. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De opleiding heeft de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Hieruit is het niveau van de opleiding af te leiden. Propedeutische fase Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties a, b, c, d vooral eindkwalificatie e vooral de eindkwalificaties d en e vooral eindkwalificatie f; vooral eindkwalificatie f Bacheloropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties a en c vooral de eindkwalificaties b, c, d en e vooral de eindkwalificaties d en e vooral eindkwalificatie f vooral eindkwalificatie f Masteropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties a en d vooral de eindkwalificaties b, c, d, e en f vooral de eindkwalificaties b, c, e en f vooral eindkwalificatie g vooral eindkwalificatie h 103 In het studiejaar 2005-2006 is de opleiding Sociologie gestart met een honorstraject in de bacheloropleiding. Dit traject is bedoeld voor studenten die qua prestaties eruit springen en geldt exclusief voor de onderzoeksroute. Het doel van dit traject is om excellente studenten de gelegenheid te bieden om een hoger niveau te bereiken en om ze voor te bereiden op een toelating tot de researchmasteropleiding. Het voorziet de geselecteerde studenten van persoonlijke begeleiding door hoogleraren. Er zullen per jaar vier studenten tot het honorstraject worden toegelaten. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties van de propedeuse, de bachelorfase en de masteropleiding getoetst aan de bachelor- en masterkwalificaties zoals bedoeld in de Dublin-descriptoren en vastgelegd in het domeinspecifieke referentiekader. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van beide opleidingen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven Dublin-descriptoren. Grosso modo is er een sterke overeenstemming. Wel zijn de gebruikte formuleringen soms ambivalent, waardoor niet altijd duidelijk is dat de bacheloropleiding voortbouwt op de propedeuse en de masteropleiding op de bachelorfase. Zo blijft het verschil tussen basisprincipes ‘kennen’ en ‘kunnen toepassen’ vaag, evenals het verschil tussen initiële kennis en basiskennis, of dat tussen ‘is bekend met de toepassingsgebieden van …’ en ‘kent de basisprincipes van de toepassing van…’ . Uit de gedetailleerde programmabeschrijvingen en de gebruikte literatuur leidt de commissie echter af dat er wel degelijk sprake is van cumulativiteit. De commissie neemt daarom aan dat eindkwalificaties voor propedeuse, bachelor- en masteropleiding cumulatief opgevat moeten worden, met andere woorden dat in elke studiefase voortgebouwd wordt op het voorgaande. Voor wat betreft de masteropleiding blijft enigszins in het ongewisse of het hier om een verbreding, een verdieping of een specialisatie gaat (of om meerdere aspecten tegelijk). De commissie oordeelt positief over het honorstraject van de opleiding waarmee studenten hun niveau kunnen verhogen. Op basis van de gesprekken met studenten stelt de commissie dat studenten dit initiatief verwelkomen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De bacheloropleiding geeft een student de mogelijkheid tot toestroom naar de arbeidsmarkt en instroom in een masteropleiding aan de Rijksuniversiteit Groningen of aan andere bin104 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie nenlandse of buitenlandse instellingen. Voor een beperkt aantal studenten is instroom in de researchmasteropleiding mogelijk. De masteropleiding is gericht op beroepen op academisch niveau waarin sociaalwetenschappelijke kennis wordt gegenereerd of gebruikt. De opleiding bereidt voor op de beroepspraktijken van beleidsonderzoeker/-adviseur en sociaalwetenschappelijk onderzoeker. In de opleiding wordt, zoals blijkt uit het onderwijsprogramma, veel aandacht besteed aan methodologische kennis, het vermogen de kwaliteit van sociaalwetenschappelijke kennis te beoordelen en het zelfstandig uitvoeren van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Ter voorbereiding op een onderzoeksloopbaan wordt aangesloten bij de bestaande infrastructuur van het onderzoeksprogramma van het Interuniversitair Centrum voor Sociaal Wetenschappelijke Theorievorming en Methodenontwikkeling (ICS). Eén van de keuzemogelijkheden in de opleiding betreft de route Beleid en Consultancy. Deze route heeft als doel om studenten voor te bereiden op een praktijk van beleidsonderzoek en beleidsadvisering. Ook in de stage (12 EC) wordt vorming door middel van praktijkvraagstukken bewerkstelligd. Beoordeling De commissie is van mening dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de beide opleidingen aantonen dat het om wetenschappelijke opleidingen gaat. De commissie baseert haar oordeel op de eindkwalificaties en de manier waarop de academische vorming en vaardigheden in de opleidingen zijn vormgegeven. Uit de eindkwalificaties is af te leiden dat beide opleidingen zowel wetenschappelijk als beroepsgericht zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 3.3.2. Programma Bij de vorige visitatie in 1999 was men in Groningen juist bezig om een beleidsroute aan te brengen in het onderwijs. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is in 2002-2003 een grondige zelfevaluatie uitgevoerd, waarna ‘het beleid’ steeds meer in de richting van ‘consultancy’ is gegaan. Als belangrijkste kenmerk van de nieuwe inrichting van het bachelorprogramma kan genoemd worden het bestaan van twee behoorlijk van elkaar onderscheiden routes, de Beleid- en Consultancyroute en de Onderzoeksroute. Uit de ter beschikking van de commissie gestelde documenten blijkt dat de opleiding zich er van bewust is dat er een zeer degelijke traditie in Groningen bestaat op het terrein van het kwantitatieve empirische onderzoek, en dat men zich mag verheugen in een brede deskundigheid van een groot deel van de staf op dit terrein. Anderzijds is de belangstelling van de studenten eerder gericht op Beleid en Consultancy, en in dat kader op andere vormen van empirisch QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 105 onderzoek, dan op het traditionele survey-onderzoek. Aan dit laatste kan en mag men niet voorbijgaan. Nu is de opleiding nog sterk gericht op het ‘traditionele onderzoek’, maar aanpassingen zijn duidelijk te bespeuren. Het is een lastige opgave voor de opleiding, mede vanwege de in dit opzicht scheve personeelssituatie. Bacheloropleiding In de bacheloropleiding is het studiejaar verdeeld in vier blokken, waarin steeds drie cursussen van elk 5 EC zijn geprogrammeerd. De eerste anderhalf jaar van de opleiding is uniform voor alle studenten. Daarna kiezen studenten óf de route Beleid en Consultancy, óf de route Onderzoek. Een route Criminologie is in voorbereiding. Alle studenten hebben 20 EC keuzeruimte (in de route B&C 22), waarin zij ten minste één ‘algemeen vormend vak’ moeten behalen (5 EC). Het verplichte gedeelte van de opleiding kent negen cursussen in de sfeer van inleidingen in het vakgebied en theorieën; zes cursussen in de sfeer van methoden van onderzoek en statistiek, en vier ‘project’cursussen. Een student moet minimaal 30 EC behalen om aan de cursussen van het tweede jaar deel te nemen. De opleiding kent geen bindend studieadvies. Een route bestaat uit (groeps)projecten, aanvullende cursussen en een individueel bachelorwerkstuk. De aandacht is gericht op de velden onderwijs, arbeid, gezondheidszorg en criminaliteit & veiligheid. Deze worden wellicht aangevuld met nog andere velden. Van de vier ‘velden’ worden er elk jaar twee aangeboden. De twee andere ‘velden’ worden het jaar daarop aangeboden en zo wisselen ze elkaar af. Er is elk jaar de mogelijkheid om een tentamen te doen in de velden die dat jaar niet gedoceerd worden. Ter voorbereiding van dit tentamen word er ook een responsiecollege georganiseerd. De route ‘Beleid en Consultancy’ richt zich vooral op beleidsvorming en beleidsuitvoering. Daarnaast kiest elke student drie veldspecialisaties. In de route ‘Onderzoek’ gaat het vooral om onderzoeksvaardigheden. Projecten worden hier uitgevoerd in samenwerking met een onderzoeksbureau aan de hand van een praktijkopdracht. In deze route kiest elke student twee veldspecialisaties. De bacheloropleiding wordt afgesloten met het bachelorwerkstuk van 7 EC. Het bachelorwerkstuk heeft de vorm van een wetenschappelijk artikel over een kwantitatief empirisch onderzoek. De student verzamelt niet zelf data, maar er wordt gebruikgemaakt van aanwezige databestanden. Masteropleiding De verplichte kern van het programma van de masteropleiding bestaat voor alle studenten uit het afstudeerproject. Dit houdt in: • • • • een verdiepend hoorcollege Theorieën van pro-sociaal gedrag (5 EC); een werkcollege Onderzoeksforum waarin onderzoek wordt besproken (5 EC); de stage (12 EC); en de scriptie (18 EC). Hierop zijn enkele uitzonderingen. 106 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Daarnaast vervolgen studenten hun keuzeroute binnen het masterprogramma (15 EC) te weten: • • • Beleid en Consultancy; Sociaalwetenschappelijk onderzoek; Criminologie. Een student die in de masteropleiding een andere route wil kiezen dan in de bacheloropleiding moet daartoe extra tijd investeren. Ten slotte is er 5 EC keuzeruimte. Schakelprogramma Het schakelprogramma – bestemd voor afgestudeerden met een relevant hbo-bachelordiploma, of een niet aansluitend wo-bachelordiploma – omvat 60 EC, in de vorm van een tien- tot vijftiental cursussen. Het gaat hier om aangepaste of gecombineerde vormen van de cursussen uit het gewone bachelorprogramma. De meeste projecten, in de sfeer van de toegepaste wetenschap, vinden in het schakelprogramma geen plaats. Het methoden- en techniekenprogramma is in grote lijnen identiek aan het bachelorprogramma. Degenen die het schakelprogramma hebben voltooid krijgen geen bachelordiploma, maar worden toegelaten tot het masterprogramma. Een volledig overzicht van de onderwijsprogramma’s van de bachelor- en de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. Ze worden alleen voltijds verzorgd. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding is gecentreerd rond het onderzoeksprogramma van het Interuniversitair Centrum voor Sociaal Wetenschappelijke Theorievorming en Methodenontwikkeling (ICS). In dit onderzoeksprogramma ligt de nadruk op vraagstukken van sociale cohesie, in het bijzonder solidair en antisociaal gedrag en sociale netwerken. Kerndocenten van het ICS verzorgen ook cursussen in de bachelorfase. De nadruk op sociale cohesie komt in het onderwijsprogramma bijvoorbeeld tot uitdrukking in de cursussen rond sociale ordes (Organisaties, Markt, Overheid, Primaire Orde), in de vormgeving van de cursussen in de Onderzoeksroute rond de hoofdlijnen van het programma (solidair en antisociaal gedrag, sociale netwerken), alsmede in de aandacht voor kwantitatieve Methoden en Technieken. Bacheloropleiding Het onderwijsprogramma (van 2005) van de bacheloropleiding wordt door de opleiding beschreven in vier typen onderdelen: QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 107 • • • • kennis en inzicht (BC 81 EC, OZ 73 EC); methoden en technieken (BC 36 EC, OZ 46 EC); praktijkgerichte onderdelen (41 EC); keuzeonderdelen: (BC 22 EC, OZ 20 EC). In het eerste jaar schrijven studenten een essay op grond van literatuuronderzoek. In het tweede en derde jaar is de inhoud van de theorievakken (Organisatiesociologie, Sociale Welvaart en veldspecialisaties) direct gekoppeld aan de stand van onderzoek op dat terrein. De docenten van deze cursussen verrichten onderzoek op dat terrein en zijn bijna allen lid van het ICS. In de opleiding staan twee soorten theorieën centraal: • • gedragstheorieën (roltheorieën, rationele keuzetheorieën, evolutionaire gedragstheorie en verschillende sociaalpsychologische theorieën); verschillende interactiesystemen. Uit een tabel in de zelfstudie over behandelingen van de theorieën en interactiesystemen in de bacheloropleiding leidt de commissie af dat er van een goede mix en opbouw van theorieën gebruik wordt gemaakt in de opleiding. De onderzoeksvaardigheden worden geoefend in projecten. Bijvoorbeeld: Geld en Geluk (lezen, informatie verzamelen, samenwerken), Observeren (data verzamelen, formuleren van een probleemstelling) en De Gemeente en haar burgers (interviewen, vragenlijst maken, presenteren). De opleiding wordt afgesloten met een bachelorwerkstuk. Dit werkstuk is een empirisch onderzoeksverslag op basis van een kwantitatieve data-analyse. In de vorm van een artikel laten studenten zien dat ze in staat zijn op wetenschappelijk niveau kennis over te dragen. De bacheloropleiding bereidt studenten voor op de beroepspraktijk van sociaalwetenschappelijk onderzoek, beleidsonderzoek en beleidsadvisering. Dit blijkt volgens de commissie voldoende uit diverse onderdelen in het programma; zo wordt onder meer voorbereid op (beleids)interventies en onderzoeksvaardigheden. In de route Beleid en Consultancy worden projecten uitgevoerd in samenwerking met een onderzoeksbureau aan de hand van een praktijkopdracht. Masteropleiding De voor alle studenten verplichte kern van het programma van de masteropleiding bestaat uit het afstudeer-/stageproject (40 EC), een route binnen het masterprogramma (15 EC) en 5 EC keuzeruimte. In het hoorcollege Theorieën van pro-sociaal gedrag worden voornamelijk evolutionaire en psychologische gedragstheorieën behandeld. In de beleidsroute komen daarnaast theorieën van markt- en overheidsfalen, economische organisatietheorie, en sociale welvaartstheorie aan de orde. In het Onderzoeksforum bespreken studenten gepubliceerd onderzoek van stafleden van de vakgroep en scripties van (afgestudeerde) studenten. Tegelijkertijd worden studenten ertoe aangezet om zelf invulling te geven aan stage en scriptie. In de cursussen binnen de routes komt de recente stand van theorievorming op het betreffende terrein aan de orde. Door de stage zijn studenten minimaal twee maanden actief in een mogelijk toekomstige beroepspraktijk. Studenten moeten hiervoor zelf een opdracht verrichten. Een staflid beoordeelt aan de hand van de stageopzet of de voorgestelde activiteiten voldoen aan het criterium 108 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie dat deze overeenkomen met de mogelijke beroepspraktijk van een buiten de universiteit werkende socioloog. De stage wordt afgesloten met een stageverslag met daarin het inhoudelijke resultaat van de werkzaamheden van de stage en een reflectieverslag. Met de scriptie levert de student een eigen, grotendeels zelfstandige bijdrage aan de stand van het onderzoek. Beoordeling De commissie is van oordeel dat bij kennisontwikkeling in de bachelor- en de masteropleiding op goede wijze gebruik wordt gemaakt van de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en dat de opleidingen uitstekend aansluiten bij de beroepspraktijk, of dat nu consultancy is of onderzoek. In haar oordeel weegt mee de manier waarop in het onderwijs gebruik wordt gemaakt van beleidstheorieën, theorieën over marktwerking en overheidsfalen. Dit laatste heeft de commissie onder meer kunnen verifiëren tijdens het bezoek door bestudering van de projectverslagen die over actuele onderwerpen gaan (zoals de invoering per 2007 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning). In de master is de interactie tussen onderwijs en onderzoek in de Onderzoeksroute gewaarborgd via het onderzoek binnen de onderzoeksschool ICS, onder andere rond de thema’s solidariteit en sociale cohesie. De commissie acht de nadruk op stage, scriptie en praktijkadviezen in de route Beleid en Consultancy zeer relevant, maar zou graag zien dat de relatie met het onderzoek een explicietere plaats krijgt. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving In de zelfstudie worden voor de bacheloropleiding per cursus in het eerste, tweede en derde jaar van de opleiding de eindkwalificaties gespecificeerd. Ook voor de masteropleiding is in een tabel per cursus aangegeven welke eindkwalificaties daarmee worden bereikt. Kwalitatieve methoden en dataverzameling komen weinig aan de orde in de bachelor- en de masteropleiding. Omdat er veel studenten zijn die in de masteropleiding hun scriptie op kwalitatieve data baseren, is de opvatting van ‘methodologie’ als voornamelijk (of soms zelfs exclusief, zoals bij het bachelorwerkstuk) analyse van kwantitatieve, secundaire data in de ogen van de commissie erg beperkt. Dit lijkt bij te dragen aan een te enge zelfdefiniëring van sociologen. Dat het ook mogelijk is (en zelfs veelvoorkomend) om probleembeschrijvend en -inventariserend (dus niet-hypothesetoetsend) onderzoek te doen lijkt buiten het gezichtsveld van de opleiding te vallen. Beoordeling De commissie stelt vast dat in de tabellen van zowel de bachelor- als de masteropleiding in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de leerdoelen van de beide opleidingen en de afzonQANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 109 derlijke eindkwalificaties. De commissie leidt uit de tabellen af dat het programma van de opleiding een vertaling is van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Aan elke eindkwalificatie in de bacheloropleiding liggen meerdere cursussen ten grondslag. Het gepresenteerde programma stelt studenten in staat de geformuleerde eindkwalificaties te behalen. Wel ontbreekt het aan voldoende helderheid over hoe het cumulatieve proces verloopt waarmee de eindkwalificaties worden verworven. De tabel over de masteropleiding laat zien dat alle eindkwalificaties meerdere keren geoefend worden in het masterprogramma. Daarnaast besteden studenten relatief veel tijd aan hun afstudeerproject, waarin alle kwalificaties bijeenkomen. Dat geldt voor een groot deel ook voor de stage. Het programma leidt naar de doelstellingen toe, maar is soms wat vaag over de cumulativiteit. De commissie concludeert dat de inhoud van het programma de studenten in staat stelt de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling Met verwijzing naar F2 en het bovenstaande adviseert de commissie de opleidingen om de eindkwalificaties van de opleidingen en de vertaling daarvan in het programma zodanig duidelijk te maken dat de cumulativiteit evident is. Het gaat hier overigens niet alleen om een papieren exercitie, maar ook om een hernieuwde bezinning op de leer- en oefenstof in de verschillende opleidingen. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Bacheloropleiding Volgens de zelfstudie wordt de samenhang in het programma gewaarborgd door de cumulatieve opbouw van de cursussen. Dit wordt versterkt door de verschillende integrerende momenten die in het programma zijn ingebouwd. Het programma is inhoudelijk opgebouwd rond vier sociale ordes, namelijk Organisaties, Markt, Overheid en de Primaire Sociale Orde en hun onderlinge relaties (het zogenoemde OMOP-model). Kennis uit handboeken over sociale ordes wordt vertaald naar onderzoek betreffende de interactie tussen verschillende ordes en de betekenis van die inzichten voor een specifiek veld, bijvoorbeeld arbeid, onderwijs, criminaliteit en gezondheidszorg. Het Methoden- en Techniekentraject is cumulatief opgebouwd van beschrijvende statistiek naar multivariate parametrische en non-parametrische modellen. Het onderwijsprogramma is tevens geënt op de empirische cyclus en de beleidscyclus (van oriëntatie op nut en noodzaak van interventies naar het zelfstandig kunnen opstellen van een beleidsadvies/beleidsonderzoek). Naast het reguliere programma bestaat er een vrij programma. Dit moet ter goedkeuring aan de Examencommissie worden voorgelegd. De Examencommissie toetst of het programma in overeenstemming is met de eindkwalificaties van de opleiding. De criteria aan de hand waarvan wordt getoetst, onder meer of de motivering voor het programma voldoende overtuigend is, bieden volgens de commissie voldoende garantie dat ook in dit vrije programma de geformuleerde eindkwalificaties worden gehaald. In de praktijk wordt er zelden of nooit gebruikgemaakt van deze mogelijkheid om een vrij programma te volgen. 110 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Masteropleiding De inhoudelijke invulling van de stage en afstudeerscriptie is afhankelijk van de keuzes van de student. Binnen de routes vindt op diverse wijzen afstemming plaats: • • • Beleid en Consultancy: alle cursussen binnen de route worden aangeboden en gecoördineerd vanuit de leerstoelgroep Beleid en Consultancy. Onderzoek: de cursussen worden aangeboden vanuit de onderzoeksschool ICS. Kerndocenten van het ICS verzorgen de cursus Probleemformulering; Criminologie: de cursussen worden aangeboden vanuit de leerstoelgroep Criminologie (Faculteit der Rechtsgeleerdheid). De leerstoelhouder coördineert de route, die ook binnen de Faculteit der Rechten als afstudeerroute wordt aangeboden. In de cursus Onderzoeksforum worden diverse onderdelen geïntegreerd en worden de criteria op grond waarvan het afstudeeronderzoek wordt beoordeeld besproken. De beoordeling van zowel de stage als de scriptie wordt gedaan door een docent van de route, waardoor samenhang in het masterprogramma wordt gewaarborgd. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de samenhang in het curriculum, zowel theoretisch als methodisch, op een zinvolle manier is vormgegeven. Dat geldt voor de afzonderlijke jaren en voor het onderwijsprogramma in zijn geheel. Bovendien is er per cursus sprake van een duidelijke cumulatie: de opdrachten die moeten worden uitgevoerd worden steeds omvangrijker en complexer. Studenten leren om opdrachten steeds meer zelfstandig uit te voeren. De commissie baseert haar oordeel op bovenstaande informatie uit de zelfstudie en op de mondelinge toelichting die tijdens het visitatiebezoek is gegeven. Het Groningse OMOP-model en de verwevenheid met het ICS dragen bij aan een goede samenhang van het programma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving De zelfstudie geeft een beschrijving van de studielast in beide opleidingen en de wijze waarop de studievoortgang bevorderd wordt. Bacheloropleiding In de bacheloropleiding is elk studiejaar ingedeeld in vier blokken (15 EC) waarin meestal drie cursussen van 5 EC zijn geprogrammeerd. De studielast wordt bepaald op basis van de richtlijnen voor docenten die in de studiegids staan vermeld; acht tot tien pagina’s literatuur staan bijvoorbeeld voor één werkuur en een pagina referaat/werkstuk staat voor vijf werkuren. Studenten die 30 EC in het eerste jaar behaald hebben mogen cursussen uit het tweede jaar gaan volgen om onnodige studievertraging te voorkomen. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 111 Naast het reguliere studieprogramma met keuze uit twee routes bestaat de mogelijkheid om via de keuze voor de ‘onderzoeksroute’ in de bacheloropleiding geselecteerd te worden voor een tweejarige ‘onderzoeksmaster’, eventueel uitmondend in een PhD-traject bij het ICS. Ten slotte is er nog een honorstraject. Het betreft een groot aantal verschillende selectiemomenten voor een gering aantal studenten. Het lijkt de commissie gewenst en verstandig om soepelheid te betrachten voor studenten die hun keuze herzien, bijvoorbeeld door middel van instapregelingen. Op verschillende momenten kunnen ‘spijtoptanten’ opduiken voor wie de opleiding alsnog de toegang tot een route, het honorstraject of de onderzoeksmaster mogelijk zou moeten maken. Masteropleiding Het masterprogramma omvat 60 EC. In het oude doctoraalprogramma was de doorlooptijd van de stage en scriptie een probleem. In het masterprogramma is getracht de doorlooptijd te verkorten door meer nadruk te leggen op een uitvoerbare scriptieopzet en door eerder te zoeken naar geschikte stageplaatsen waarbij de opleiding ook stagemogelijkheden aanbiedt. Er is een handleiding gemaakt voor het schrijven van een beleidsscriptie en op de elektronische leeromgeving (Blackboard) staan relevante documenten en adressen. De opleiding verwacht dat door de verbeterde administratie en informatievoorziening de doorlooptijd verkort zal worden. Dit zal moeten blijken uit de eerste rendementscijfers van de masteropleiding. Ten tijde van het visitatiebezoek waren deze resultaten nog niet voorhanden. Om studievertraging te voorkomen mogen studenten al mastercursussen volgen als zij 45 EC in het derde jaar van de bacheloropleiding Sociologie hebben behaald, alsmede drie van de vier statistiekcursussen. Voor studenten uit het schakelprogramma geldt dat zij 45 EC van het programma afgerond moeten hebben om mastercursussen te mogen volgen. Beoordeling De commissie concludeert dat beide programma’s studeerbaar zijn, doordat factoren die betrekking hebben op het programma en tevens de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. De commissie baseert haar oordeel op de onderwijsevaluaties die worden ingezet om de studeerbaarheid nauwkeurig in het oog te houden. De resultaten heeft zij tijdens het bezoek kunnen inzien. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie de studielast ook met de bachelor- en de masterstudenten besproken. Deze gesprekken ondersteunen de conclusie dat de studielast niet te zwaar is. De commissie constateert dat de studie studenten de ruimte geeft om naast de studie ook bestuurlijk actief te zijn en om een (bij)baan te hebben. In tegenstelling tot datgene wat in de zelfstudie vanuit de opleiding naar voren wordt gebracht meent de commissie dat het stellen van een zeer lage doorstroomeis aan het eind van de propedeuse (slechts de helft van het aantal punten hoeft te zijn behaald) de studieresultaten eerder negatief dan positief beinvloedt. Er wordt daarmee geen serieuze prikkel gecreëerd om het studietempo te bevorderen. In de onderzoeksroute van de masteropleiding bestond in het academisch jaar 2005-2006 een planningsprobleem, maar de opleiding heeft de commissie verzekerd dat dit van tijdelijke aard was en met ingang van het studiejaar 2006-2007 opgelost zal zijn. Studenten mogen namelijk pas aan stage en scriptie beginnen als ze minimaal 10 EC in het eerste semester van de masteropleiding hebben behaald. Een klein aantal studenten was in het studiejaar 2005-2006 echter genoodzaakt om een aantal verplichte cursussen in het tweede semester te volgen, waardoor ze niet op tijd met hun scriptie konden beginnen. Met ingang van het studiejaar 2006-2007 worden er geen verplichte cursussen meer geprogrammeerd in het tweede semester, waardoor studenten wel aan de eis van 10 EC kunnen voldoen. 112 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving De commissie heeft kennisgenomen van de voorlichtingsactiviteiten die door de opleidingen en door de universiteit worden ondernomen (zie verder bij F16). Bacheloropleiding Toelating tot de bacheloropleiding is mogelijk met: • • • vwo-diploma: alle profielen; hbo-propedeuse diploma. Studenten met een propedeusediploma van het hbo kunnen instromen in de propedeuse. Noodzakelijk zijn een voldoende beheersing van wiskunde A op vwo-niveau en een redelijke beheersing van de Engelse taal; hbo-einddiploma. In het studiejaar 2004-2005 bestond de instroom uit: 52 vwo-studenten, vijftien hbo-propedeuse studenten, één colloquiumdoctumstudent en 52 studenten hbo-instroom in het schakelprogramma. Sinds 1998 is de instroom met meer dan 150% gestegen, vooral tengevolge van de instroom uit het hbo in het schakelprogramma. Masteropleiding Om toegelaten te worden tot de masteropleiding dienen studenten in het bezit te zijn van een bachelordiploma Sociologie behaald aan een van de Nederlandse universiteiten. Studenten uit Groningen die 45 EC in het derde jaar van de bacheloropleiding hebben gehaald en drie van de vier statistiekcursussen hebben gehaald mogen alvast deelnemen aan mastercursussen. Studenten met een hbo-opleiding kunnen zich kwalificeren via een éénjarig schakelprogramma (60 EC). De eindkwalificaties van het programma zijn geënt op de eindkwalificaties van de bacheloropleiding. Studenten die in het schakelprogramma instromen zijn afkomstig van diverse hbo-opleidingen, vooral hbo-economisch (Personeel en Arbeid, Management, Economie en Recht en Management, Marketing Management en Bestuurskunde), maar ook hbo-sociaal (Maatschappelijk werk en dienstverlening, Social and Cultural Education en Sociaal-Juridische Dienstverlening). Een toelatingscommissie, samengesteld uit leden van de Examencommissie, beslist over de toelating tot de master. Beoordeling De commissie stelt vast dat beide opleidingen zowel qua vorm als inhoud aansluiten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Ze baseert haar oordeel op de toelatingsregelingen die ze heeft bestudeerd ten aanzien van de verschillende instromers, het schakelprogramma en de voorlichtingsactiviteiten die door de opleidingen worden ontplooid. In de gesprekken die de commissie met bachelor- en masterstudenten heeft gevoerd (ook schaQANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 113 kelinstromers) werd deze conclusie bevestigd. De Examencommissie vervult de haar wettelijk toebedeelde rol inzake toelating. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC. De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Uit de zelfstudie blijkt dat er naast hoorcolleges projectonderwijs wordt gegeven. In het projectonderwijs wordt van studenten expliciet gevraagd om hun kennis en inzichten toe te passen en hun oordeel hierover met anderen te bespreken. Het is een intensieve vorm van onderwijs voor zowel studenten als docenten. Bacheloropleiding Sinds de herziening van het studieprogramma in 1999 is de bacheloropleiding gebaseerd op de drieslag: Kennis en Inzicht, Methoden en Technieken en Praktijkgerichte Onderdelen. Aan deze drieslag ligt de overweging ten grondslag dat gerichtheid op de praktijk een belangrijke component van het onderwijs is. In praktijkgericht onderwijs passen studenten kennis en inzicht, en methoden en technieken toe. Hierdoor en door praktijkgericht onderwijs ontwikkelen studenten hun vaardigheden. De kennis- en inzichtcursussen zijn georganiseerd rondom het OMOP-schema en bij de M&T-cursussen op de cumulatieve trajecten van Statistiek en Methodologie. De cumulatie van het traject wordt voor de kennis- en inzichtcursussen en de M&T-cursussen bewaakt door de docenten, voor de vaardigheden gebeurt dit in het vaardighedenoverleg. De diverse projecten onderscheiden zich van elkaar door de variatie in vaardigheden, zoals interviewtraining, studievaardigheden en bibliotheekinstructies. De kennis- en inzichtcursussen en M&T-cursussen bestaan voor het merendeel uit hoorcolleges, ondersteund door practica. Alle hoorcolleges worden ondersteund via Blackboard. De basis van kennisverwerving bij kennis- en inzichtcursussen en M&T-cursussen is zelfstudie. In de Projecten werken studenten samen met andere studenten aan één of meerdere groepsopdrachten. Uit onderstaande tabel vallen de studielast in uren per jaar en de verdeling van de werkvormen af te leiden. 114 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Studielast in uren per jaar en verdeling werkvormen Contacturen Jaar 1 Jaar 2, route B&C Jaar 2, route Onderzoek Jaar 3 Groepswerk 306 288 Individueel Afhankelijk Totaal werk van keuze 264 1110 1680 400 864 128 1680 270 352 930 128 1680 311 98 879 392 1680 Masteropleiding In de masteropleiding ontwikkelen studenten hun kennis en vaardigheden dusdanig dat ze in staat zijn om zelfstandig onderzoek te verrichten, terwijl ze zich tegelijkertijd voorbereiden op een toekomstige beroepspraktijk. Met de afstudeerscriptie laten studenten zien dat ze in staat zijn om zelfstandig onderzoek te verrichten. De stage biedt de mogelijkheid om actief te zijn in een mogelijke toekomstige beroepspraktijk. De inhoudelijke cursussen bereiden voor op de stage en scriptie, zoals Prosociaal gedrag en het Onderzoeksforum (werkcollege waarin studenten met diverse onderzoekers de kwaliteit van onderzoek bespreken). De twee routes sturen de keuzes in stage en scriptie en zijn expliciet gekoppeld aan beroepspraktijken: Beleid en Consultancy, Sociaalwetenschappelijk onderzoek, leraar maatschappijleer en voor enkele studenten criminologisch onderzoeker. Uit onderstaande tabel vallen de studielast in uren per route en de verdeling in werkvormen af te leiden. Studielast in uren per jaar en verdeling werkvormen Contacturen Route B&C Route Oz Stage Scriptie Totaal B&C Totaal Oz Groepswerk 108 90 12 25 145 127 Individueel Afhankelijk Totaal werk van keuze 36 556 140 610 140 324 479 36 1359 140 1680 1413 140 1680 Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleiding geen eenduidig didactisch concept hanteert, maar een aantal impliciete uitgangspunten, namelijk projectonderwijs, praktijkgericht onderwijs en zelfstandig werken. De commissie stelt vast dat de diverse werkvormen en de studielast aansluiten bij de didactische uitgangspunten. De didactische uitgangspunten sluiten aan bij de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleidingen. De commissie baseert haar oordeel op de toelichting in de zelfstudie en bovenstaande tabellen met betrekking tot de verdeling van de studielast naar uren en werkvormen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 115 F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving Bacheloropleiding Uit het feit dat de meeste tentamenbeoordelingen in de propedeuse redelijk positief met elkaar correleren leidt de opleiding in de zelfstudie af : a. dat studenten voldoende indicaties krijgen in de loop van het eerste studiejaar over hun eventuele ongeschiktheid en/of inspanningen voor de studie, en b. dat de tentamens in het algemeen valide indicatoren zijn voor ‘algemeen studiesucces’. De M&T-cursussen en Statistiek zijn de meest selectieve cursussen. Er doet zich ook nogal eens uitstelgedrag voor, waardoor het aantal deelnemers aan sommige tentamens gering is. De wijze van toetsing sluit zo veel mogelijk aan bij de werkvormen in de opleiding. K&I en M&T-cursussen worden gewoonlijk afgesloten met een schriftelijk tentamen. Vrijwel alle tentamens bestaan uit essayvragen met uitzondering van het tentamen Organisatiesociologie (multiplechoicevragen). Sommige docenten stellen naast het tentamen nog aanvullende eisen in de vorm van een opdracht. Studenten hebben recht op twee tentamengelegenheden per jaar. Studenten die in de eerste tentamengelegenheid een cijfer variërend van 5,0 tot 5,4 hebben gehaald mogen een takehome-herstelopdracht doen. Bij de uitvoering en beoordeling van het bachelorwerkstuk zijn meerdere docenten betrokken: de coördinator van de cursus en de begeleider van het werkstuk. De coördinator van de cursus is verantwoordelijk voor de cijferbeoordeling. In de meeste projecten wordt gewerkt aan een groepsopdracht. Alle leden van de groep krijgen in principe hetzelfde cijfer. In de zelfstudie staat beschreven dat hierover een aantal klachten is geweest van studentenzijde, maar ook van docenten vooral met betrekking tot zwartrijdersgedrag. Om dit tegen te gaan is de Code Groepswerkstukken ontworpen die in het studiejaar 2004-2005 is ingevoerd. Deze code lijkt goed te werken zoals de commissie uit gesprekken met zowel studenten als docenten heeft kunnen concluderen. De Code geeft studenten richtlijnen voor een betere werkwijze (bijhouden van een digitaal logboek, besluitenlijst) en voor docenten instrumenten om te interveniëren in groepsprocessen (inzage vragen in het logboek, beslissen over maatregelen ten aanzien van studenten die wat hun bijdrage betreft onder de maat blijven, studenten verschillend belonen en in de beloning ook de mate van samenwerking betrekken). Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie inzage gehad in diverse cursusevaluaties waarin ook items over toetsing zijn opgenomen. Deze items moeten worden beantwoord op een schaal van 1-4, waarbij 1 staat voor helemaal niet mee eens en 4 voor helemaal eens. De items luiden: “De tentamenvragen dekten de literatuur in voldoende mate en de tentamenvragen dekten de collegestof in voldoende mate.” Uit de studentenbeoordelingen blijkt echter dat bij een niet onaanzienlijk deel van de cursussen (het betreft hier vooral M&T-cursussen) het de studenten lang niet altijd duidelijk is wat zij moeten kennen en kunnen bij de tentaminering. De opleiding heeft dit gesignaleerd en neemt maatregelen ter verbetering. 116 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Masteropleiding De kwaliteit van de scriptie wordt geborgd doordat twee docenten beiden de scriptie-opzet moeten goedkeuren en aan de scriptie een voldoende moeten toekennen. Eén docent heeft de rol van begeleider, de andere is referent. De referent heeft tot taak te controleren of de scriptieopzet voldoende inhoudelijke basis biedt om tot een goed onderzoek te komen. Via modelantwoorden op Blackboard maken docenten inzichtelijk hoe ze tot de beoordeling van tentamens komen. Sommige docenten stellen naast het tentamen nog aanvullende eisen in de vorm van een opdracht. De cursus Onderzoekforum eindigt bijvoorbeeld met een tentamen over het in de cursus besproken onderzoek, met als aanvullende eis een uitvoerbare scriptie-opzet. De cursussen Probleemformulering (Onderzoeksroute) en Interventie (Beleidsen Consultancyroute) worden afgesloten met een werkstuk. Studenten hebben in principe recht op twee tentamengelegenheden per jaar. Beoordeling Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie inzage gekregen in tentamenopgaven en hier ook naar gevraagd tijdens de gesprekken met studenten. Op grond van de informatie in de zelfstudie, de bestudeerde tentamenopgaven, de schriftelijke evaluaties en de gesprekken met studenten concludeert de commissie dat de toetsing en beoordeling over het algemeen goed is. Er is een goede aansluiting tussen de stof en de toetsing en er is voldoende variatie in het tentamineren. De commissie meent dat de zogenoemde takehome-herstelopdracht bij een twijfelachtig resultaat in het algemeen een weinig gelukkige greep is, omdat: • • • • studenten deze vluchtroute in hun studiegedrag zullen verdisconteren; studenten moeten weten dat lager dan 5,5 echt een onvoldoende is; het weinig controleerbaar is; docenten opdrachten van wisselende moeilijkheidsgraad blijken te geven en de beoordeling meer en minder serieus nemen. Het blijkt lastig te zijn hiervoor een norm vast te leggen (en dus de kwaliteit te bewaken). De commissie heeft een steekproef van tien doctoraalscripties uit de laatste 25 scripties genomen en deze voorafgaand aan het visitatiebezoek gelezen en beoordeeld. De commissie kon zich over algemeen goed vinden in de becijfering van de scripties. De becijfering verschilde minder dan 1 punt in alle gevallen. De commissie is positief over de manier waarop men in het vaardighedenonderwijs, dat wil zeggen bij de verschillende projecten, werkt aan intervisie. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling De commissie beveelt aan: • • • deelname aan de tweede tentamengelegenheid conditioneel te maken; de takehome-herstelopdracht langzaam te laten verdwijnen; intervisie als vorm van kwaliteitsbeleid ook toe te passen op de meer klassieke vormen van toetsing. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 117 Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 3.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In een bijlage bij de zelfstudie is een overzicht van het wetenschappelijk personeel met daarbij vermeld bij welk onderzoeksprogramma men is betrokken; het gaat zeer overwegend om het onderzoeksprogramma Social Networks, Solidarity and Inequality. Tevens blijkt uit het overzicht dat 90% van de docenten is gepromoveerd. Bijna alle docenten zijn betrokken bij de onderzoeksschool ICS en leveren op deze wijze een bijdrage aan het vakgebied. Uit de studiegids blijkt dat hoogleraren ook betrokken zijn bij het onderwijs in het eerste bachelorjaar. In de Meerjarenafspraken is de verdeling tussen onderwijs en onderzoek voor elke medewerker vastgelegd. Dit wordt eventueel in de jaarlijkse functioneringsgesprekken bijgesteld. Onderstaande tabel geeft per 1 maart 2006 de inzet van de onderwijsstaf weer (aantal en omvang in fte), onderverdeeld naar functie en geslacht onder vermelding van het percentage gepromoveerden. In totaal was op de peildatum 13,0 fte beschikbaar voor onderwijs. Daarvan is circa 14% (bijzonder) hoogleraar, 20% uhd, 20% docent en 14% overig. Aantal fte’s betrokken bij het onderwijs per 1 maart 2006 hl* uhd ud promo­vendi docenten stud. ass. overig wp** Totaal M aantal 5 5 7 3 3 4 4 31 V Totaal % Gepromoveerd fte’s aantal fte’s aantal fte’s 1,2 1 0,3 6 1,5 100 2,55 5 2,55 100 2,75 2 0,4 9 3,15 100 0,6 4 0,7 7 1,3 nvt 0,7 3 0,8 6 1,5 50% 1,0 2 1,0 6 2,0 nvt 0,7 2 0,3 6 1,0 100 9,5 14 3,5 45 13,0 * Waarvan 1 mannelijke bijzonder hoogleraar. **Postdocs. Volgens de zelfstudie loopt het aandeel van vrouwen in de staf achter bij het aandeel van mannen. Het is universitair beleid om door middel van financiële middelen meer vrouwen te benoemen in de rangen van uhd en hoogleraar. 118 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Beoordeling De commissie concludeert dat in beide opleidingen het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied. Dit oordeel is gebaseerd op het percentage gepromoveerden in de vaste staf (90%), de mate waarin de docenten betrokken zijn bij een onderzoekprogramma van erkende kwaliteit en zijn aangesloten bij de onderzoeksschool ICS. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving Uit de zelfstudie blijkt zie (tabel hieronder) dat de student-stafratio de laatste jaren als gevolg van de toegenomen studentinstroom licht stijgt. In verhouding met andere opleidingen aan de Rijksuniversiteit Groningen is deze ratio echter gunstig. Onderwijsinzet in meerjarig perspectief Jaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 Fte Totaal Totaal Totaal Stud. per Afgestud.3 onderwijs in­geschreven prop. doct. fte onder- per fte studenten1 diploma’s2 diploma’s wijs onderwijs 10,3 219 45 28 21,3 2,7 10,35 232 42 32 22,4 3,1 4 11,15 271 25 34 24,3 3,05 6 11,45 261 48 22,8 4,2 Betreft het aantal betalende studenten dat ingeschreven stond per 1 december van dat jaar. Hbo-instromers krijgen geen propedeuse meer. 3 Op basis van het aantal doctoraaldiploma’s. 4 Daarnaast zijn ook nog twee bachelordiploma’s uitgereikt. 5 Indien de twee bachelordiploma’s worden meegerekend dan komt het aantal op 3,2. 6 Daarnaast is er nog zeven bachelordiploma’s uitgereikt. 1 2 Beoordeling Op grond van de gegevens uit de zelfstudie en op basis van de gesprekken met docenten en studenten concludeert de commissie dat in de opleidingen voldoende personeel beschikbaar is om de opleiding van de gewenste kwaliteit te voorzien. De staf-studentratio is goed en de commissie heeft geen klachten vernomen over een te hoge onderwijslast. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit onderwijsevaluaties blijkt dat de didactische kwaliteiten van de stafleden variëren van voldoende tot zeer goed. In de evaluaties wordt onder meer gevraagd naar: de docent gaf voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 119 voorbeelden bij de presentatie van de stof, de hoorcolleges vergemakkelijkten de bestudering van de leerstof, de hoorcolleges waren over het algemeen goed van opbouw. Op een schaal van 1 tot 4 was het gemiddelde oordeel op deze items respectievelijk 3,15, 3,12 en 3,02. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van het aantal cursussen dat in de afgelopen jaren is gegeven om de didactische kwaliteiten van het personeel te versterken. Didactische kwaliteiten en vakinhoudelijke deskundigheid vormen onderdeel van de jaarlijkse functionerings- en beoordelingsgesprekken die sinds 1991 worden gevoerd. De commissie heeft inzage gehad in de nota’s hierover en heeft daaruit af kunnen leiden dat didactische scholing, onderwijsevaluatie en onderwijsbelasting sinds 1998 een vast onderdeel vormen in de functioneringsgesprekken. Van alle functioneringsgesprekken wordt een verslag gemaakt, waarin afspraken, toezeggingen en acties zijn vastgelegd. Uit het overzicht van medewerkers blijkt dat de staf voldoende breed is samengesteld om alle inhoudelijke aspecten van het programma te doceren. De verhouding tussen Beleid en Consultancy en Onderzoek zal op termijn de verdeling van de studentenaantallen beter moeten weerspiegelen. Beoordeling De commissie concludeert dat het personeel van beide opleidingen gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van de onderwijsprogramma’s. Er zijn voldoende garanties ingebouwd om het personeels- en scholingsbeleid te bewaken. Zij baseert haar oordeel onder meer op de inhoudelijke expertise van de staf die aansluit bij de studieprogramma’s, het adequate scholingsbeleid voor stafleden en onderwijsevaluaties waaruit blijkt dat het onderwijs over het algemeen als voldoende tot goed wordt gewaardeerd, op een enkele casus in het M&T-onderwijs na. Dit beschouwt de commissie echter als een gangbare situatie. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 3.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving Voor het projectonderwijs zijn middelgrote collegezalen nodig, aangevuld met kleine werkruimten. Uit de zelfstudie valt af te leiden over hoeveel kleine, middelgrote, grote ruimten en ook computerruimten de opleiding beschikt alsmede wat de gemiddelde bezettingsgraad is van deze ruimten. De bezettingsgraad varieert van 33,5% tot 65%. Een bezettingsgraad van 75% geldt voor de opleiding als maximaal roosterbaar. De grotere collegezalen zijn standaard uitgerust met een bord, whiteboard, overheadprojector, pc met internetverbinding en een lcd-projector. Een aantal kleine werkgroepruimten is uitgerust als skillslab met pc en videoapparatuur. 120 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Een groot deel van de onderwijsruimten, kantine en bibliotheek is op werkdagen open van 8.00 tot 21.00 uur. De centrale Universiteitsbibliotheek is geopend op maandag tot en met vrijdag van 8.30-22.00 uur en in het weekend van 10.00-17.00 uur. Binnen de faculteit zijn 127 pc’s voor cursorisch gebruik (buiten college-uren beschikbaar voor individueel gebruik) en 71 pc’s beschikbaar voor individueel gebruik en zes pc’s beschikbaar voor werkgroepjes in het skillslab. De student-pc-ratio voor de faculteit bedraagt 14,4:1 (studiejaar 2002-2003). Uit intern onderzoek blijkt dat studenten gemiddeld bijna vier uur per week gebruikmaken van de pc’s. Studenten kunnen bij de Methodologiewinkel ondersteuning krijgen bij het uitvoeren van empirisch wetenschappelijk onderzoek. Deze winkel wordt bemenst door student-assistenten onder verantwoordelijkheid van de hoogleraar M&T. Bij de voorziening voor computergestuurd (telefonisch) interviewen Gammafoon kunnen studenten betaald ervaring opdoen in het telefonisch interviewen. Tevens maken ze zo kennis met verschillende typen (opdracht)onderzoek in de sociale wetenschappen. De zelfstudie meldt dat in de Opleidingscommissie de voorzieningen jaarlijks worden geëvalueerd. De meest recente klachten van studenten betrof de trage vervanging van afgeschreven computers. Inmiddels zijn alle computers vervangen. Docenten zouden graag alle colleges in het gebouw van Sociologie willen geven, maar dit is door het toegenomen aantal studenten niet altijd mogelijk. Beoordeling De commissie heeft de informatie uit de zelfstudie bestudeerd, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf de diverse materiële voorzieningen (studentwerkplekken, bibliotheek, Methodologiewinkel, Gammafoon) tijdens het visitatiebezoek kunnen bezichtigen. Tijdens het bezoek heeft de commissie tevens een demonstratie gehad van het gebruik van Blackboard en het programma dat wordt gebruikt om fraude bij scripties en werkstukken op te sporen (Ephorus). De commissie is van oordeel dat de voorzieningen goed tot zeer goed zijn en is goed te spreken over onder meer de Gammafoon, waar studenten betaald ervaring kunnen opdoen in het telefonisch interviewen, en de Methodologiewinkel waar ondersteuning wordt geboden bij het uitvoeren van empirisch wetenschappelijk onderzoek. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De opleidingen beschikken over een studieadviseur (0,6 fte). De studieadviseur is belast met de monitoring en advisering van studenten bij hun studievoortgang, de interne voorlichting aan studenten, de stage- en scriptiecoördinatie, de externe voorlichting aan potentiële studenten en is tevens adviserend lid van de Examencommissie. De studieadviseur doet op basis van de gesprekken met studenten en informatie uit de tentamenregistratie voorstellen voor beleid aan de Directeur Onderwijs. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 121 De studievoortgangscontrole is sinds enkele jaren veranderd van een reactief naar een proactief beleid. Dat wil zeggen dat de studieadvisering en de studievoortgangscontrole een integraal onderdeel zijn geworden van het beleid om de onderwijsrendementen te vergroten. Problemen worden tijdig gesignaleerd en zonodig en zo mogelijk wordt er bijgestuurd. Dit betreft vooral de studenten in de propedeuse en de studenten in het schakeljaar. In het studiejaar 2003-2004 zijn twaalf propedeusestudenten (negen gemeld) en 27 schakelstudenten (21 gemeld), die na één semester onvoldoende studievoortgang hadden geboekt, opgeroepen voor een gesprek. Aan het eind van het eerste bachelorjaar krijgen alle studenten een advies over de voortgang van hun opleiding. Om tot het tweede bachelorjaar te kunnen worden toegelaten moeten studenten 30 EC van het propedeusejaar hebben behaald. Het universitaire beleid is om geen BSA (bindend studieadvies) in te voeren. In de voorlichting en informatievoorziening aan studenten wordt onder meer gebruikgemaakt van internet en van een voorlichtingskalender met daarop alle belangrijke keuze- en transitiemomenten. In de opleiding wordt gebruikgemaakt van Blackboard, dat binnen de Rijksuniversiteit Groningen wordt aangeduid als Nestor. Het doel van Nestor is om de informatie over de studie te verbeteren, een effectieve studieondersteuning te bieden en een overzicht te geven van de individuele cursussen. Door middel van ProgRess kunnen studenten zich aanmelden voor colleges en tentamens. Deze aanmelding geeft automatisch toegang tot onderdeelspecifieke informatie in de elektronische leeromgeving Nestor. De voorlichting aan potentiële studenten is zowel centraal, facultair als op vakgroepniveau georganiseerd. Centraal gaat het onder meer om open dagen en om mastervoorlichting. Facultair gaat het om een gammasteunpunt waarbij vwo-leerlingen met hun vragen terecht kunnen en waarbij ook de aansluiting tussen vwo en wo hoort. Op vakgroepniveau gaat het om het aanbieden van een dagprogramma aan aspirant-studenten. Zij kunnen aanschuiven bij een eerstejaarscollege en een werkcollege. Dit initiatief wordt mede uitgevoerd door het Studenten Adviesbureau Groningen (STAG). In samenwerking met de faculteit der Economische Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid wordt door de vakgroep een masterclass voor getalenteerde vwo6-leerlingen georganiseerd en een collegecyclus verzorgd. Beoordeling De commissie heeft in de gesprekken met studenten gevraagd naar de studiebegeleiding. Daaruit bleek dat de studieadviseur kwalitatief goed functioneert. Studenten ontvangen bruikbare adviezen en de studievoortgang wordt geregistreerd. De studieadviseur is echter niet altijd goed bereikbaar c.q. beschikbaar en de commissie is dan ook van oordeel dat er te weinig formatie wordt ingezet om de studiebegeleiding optimaal te laten verlopen. De commissie adviseert de opleiding om hier op korte termijn aan te werken. Oordeel commissie: voldoende Aanbeveling De commissie beveelt aan om de eerstejaars en schakelstudenten eerder een formeel tussentijds studieadvies te geven (bijvoorbeeld vlak voor de kerstvakantie). Het gebruikelijke eerste controlemoment, midden februari, is aan de late kant en is niet formeel vastgelegd. 122 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 3.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De opleidingen worden zowel op opleidingsniveau als op vakniveau geëvalueerd. Op opleidingsniveau worden er onderwijsevaluaties door studenten ingevuld en vinden discussies plaats tussen stafleden op de jaarlijkse onderwijsbeleidsdag, tijdens stafoverleg en bij meer gespecialiseerde overleggen. Op cursusniveau wordt na afloop van een cursus een enquête onder studenten afgenomen en informatie uitgewisseld tussen studentleden en stafleden uit de Opleidingscommissie. Zowel op opleidingsniveau als op cursusniveau zijn streefdoelen geformuleerd. Van de studenten die het eerste jaar halen, moet 80% het bachelor­diploma in vier jaar halen. Voor het masterdiploma wordt gestreefd naar een rendement van 90%. Op cursusniveau is het streefdoel dat iedere cursus door studenten als goed en nuttig voor de opleiding wordt gekwalificeerd. In de evaluaties wordt gesproken van een aandachtspunt als 30% of meer van de respondenten ontevreden is over een aspect van de cursus. Als er meerdere aandachtspunten zijn wordt een cursus besproken in de Opleidingscommissie, waarna een advies volgt aan de Directeur Onderwijs. De Opleidingscommissie vergadert maandelijks en heeft een vaste agenda met betrekking tot de bewaking van de kwaliteit van de opleiding. Minimaal eens per jaar terugkerende onderwerpen zijn de uitvoering van het onderwijs (op basis van onderwijsevaluaties), het onderwijsprogramma (onderwijs- en examenreglement), de onderwijsvoorzieningen (onderwijsevaluaties en klachten studenten) en de aansluiting op de arbeidsmarkt. Voorstellen voor de inhoudelijke vernieuwing van het onderwijsprogramma worden gedaan door de Leerstoelgroep, al dan niet op verzoek van de Directeur Onderwijs. Jaarlijks wordt er een Onderwijsbeleidsdag georganiseerd. Hierin participeren stafleden, postdocs en studentleden van de Opleidingscommissie. Op deze dag worden ontwikkelingen in het onderwijs besproken. Het Onderwijsbureau speelt een centrale rol in de bewaking van de kwaliteit van de opleiding. Hierin komt alle relevante informatie over de uitvoering van het onderwijsprogramma samen. Het bureau bestaat uit de Directeur Onderwijs, de studieadviseur en de onderwijsadministratie. Er vinden tweewekelijkse vergaderingen plaats. Kenmerkend voor de cyclus Kwaliteitszorg Onderwijs is de concentratie van verantwoordelijkheden bij het Onderwijsbureau. Het Onderwijsbureau formuleert nieuw beleid, creëert draagvlak voor de implementatie van beleid, organiseert de evaluaties en doet verbetervoorstellen aan de hand van het Plan-DoCheck-Act-systeem. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 123 Beoordeling De commissie constateert dat de opleiding voldoende en periodiek wordt geëvalueerd. Het onderwijsproces wordt zowel op cursusniveau alsook op opleidingsniveau adequaat geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen, voor wat betreft de rendementen en de cursusevaluaties. De commissie waardeert het positief dat studenten en staf nauw betrokken zijn bij het kwaliteitszorgsysteem. Oordeel commissie: voldoende Aanbeveling Op semesterevaluaties is niet altijd een hoge respons. De commissie raadt de opleiding aan om te onderzoeken hoe de respons bij de digitale evaluaties verhoogd kan worden. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving In de zelfstudie wordt verslag gedaan van de manier waarop de Cyclus Kwaliteitszorg Onderwijs in 2003-2004 heeft gefunctioneerd en tot welke verbeteringen dit heeft geleid. Deze verbeteringen hebben onder meer betrekking op het onderwijsrendement en de kwaliteit van de cursussen. De opleidingen streven naar een rendement dat meer in overeenstemming is met de nominale studieduur. Om dit bereiken is een aantal beleidsmaatregelen genomen, namelijk: • • • • verbetering van de monitoring en begeleiding van de studievoortgang door de introductie van een studieadvies aan het einde van het eerste jaar en schakeljaar, jaarlijkse voortgangsvergaderingen in augustus; in overleg met betrokken docenten en coördinator van het schakelprogramma is de inhoud van de cursus Bivariate Statistiek aangepast, zodat de studielast beter wordt gespreid; beperken uitloop projecten tweede en derde jaar: de becijfering van de prestaties in het kader van de projecten gebeurt altijd binnen tien dagen na afloop van het blok waarin het project plaatsvond. Uitloop is niet meer mogelijk. Op deze wijze blijft voor het volgende blok/project voldoende tijd beschikbaar; verbetering kwaliteit en verkorting doorlooptijd stage en scriptie: betere profilering van het afstudeertraject, intensivering begeleiding. Naar aanleiding van cursusevaluaties en klachten is zowel het project Organisaties als de cursus Organisatiediagnose & tekstanalyse aangepast. Voor het project is een andere stafbezetting gevonden en de cursus is uit het studieprogramma gehaald vanwege een te sterke hybride structuur. Vanaf het studiejaar 2005-2006 is het onderdeel Organisatiediagnose ondergebracht in het project organisaties en wordt Tekstanalyse aangeboden als keuzevak. Beoordeling De commissie is van oordeel dat in de opleidingen maatregelen tot verbetering zijn genomen. Ze baseert haar oordeel onder meer op de verbeteringen die zijn ingezet naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie en de verbeteringen die hier124 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie boven zijn beschreven. Deze verbeteringen zijn het resultaat van diverse evaluatieactiviteiten. Hieruit blijkt duidelijk dat er sprake is van een lerende organisatie. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De Opleidingscommissie bestaat uit vier studenten en vier docenten. Deze commissie vergadert maandelijks en adviseert de Onderwijsdirectie gevraagd en ongevraagd over alle aspecten van het onderwijsprogramma, de OER en alle aspecten van de kwaliteitszorg. Uit de zelfstudie blijkt dat op de agenda van de Opleidingscommissie jaarlijks een vast aantal thema’s terugkomt zoals onderwijsevaluaties, voorzieningen en rendementscijfers. Docenten zijn op diverse manieren betrokken bij de kwaliteit van het onderwijs: door gesprekken over schriftelijke evaluaties, door participatie in overleg over hun cursus (M&T-overleg, Vaardighedenoverleg) en in blokbijeenkomsten, via het Stafoverleg en de jaarlijkse Onderwijsbeleidsdag. Studenten zijn op diverse manieren betrokken bij de kwaliteitszorg: via (cursus)evaluaties door middel van een schriftelijke vragenlijst, tussentijdse evaluaties, via de collectieve evaluatie van de eerste twee blokken van de propedeuse, het postpropedeutisch jaar en het schakeljaar en de evaluatie van nieuwe programmaonderdelen. Daarnaast participeren studenten door middel van afvaardiging in de Opleidingscommissie, het Vaardighedenoverleg en de Onderwijsbeleidsdag. Beleidsadviesbureaus zijn onderdeel van het afnemend beroepenveld. Deze bureaus worden actief bij het onderwijs betrokken in projecten aan het eind van de bachelorfase. Daarnaast zijn er contacten met het beroepenveld via de stages. Alumni worden volgens de zelfstudie actief betrokken bij de uitvoering van het onderwijsprogramma, onder meer doordat ze optreden als gastsprekers bij introducties en colleges. Daarnaast zijn ze betrokken bij de zogenoemde open projecten en worden er ook stageplaatsen verworven via alumni. De opleiding heeft het voornemen om alumni via de alumnivereniging meer actief bij het onderwijs te betrekken door studenten in het begin van hun studie een maatschappelijke stage te laten lopen bij een alumnus. Beoordeling De commissie is van mening dat studenten en medewerkers voldoende betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg, bijvoorbeeld middels het stafoverleg, het vaardighedenoverleg, de Opleidingscommissie en de Onderwijsdag. Tijdens het visitatiebezoek bleek dat docenten en studenten ook actief betrokken zijn geweest bij een recent georganiseerde Nacht van de Sociologie. Uit de gesprekken kwam naar voren dat zowel docenten als studenten daar zeer enthousiast over zijn. Dit typeert volgens de commissie de betrokken sfeer binnen de opleiding. Het contact met alumni is voor verbetering vatbaar en is pas sinds kort van de grond gekomen. Op basis van de activiteiten die hierboven zijn beschreven heeft de commissie er voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 125 vertrouwen in dat dit verbeterd gaat worden. De contacten met het beroepenveld lopen via stages en in de route Beleid en Consultancy via de projecten. Hierin wordt veel tijd en energie geïnvesteerd door de opleiding en de commissie oordeelt dat het beroepenveld voldoende bij de opleiding betrokken is. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 3.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De commissie heeft geen bachelorwerkstukken kunnen lezen, maar oordeelt op grond van ter plaatse doorgenomen werkstukken en opdrachten (waaronder werkstukken van de verschillende projecten) dat het niveau voldoende tot goed is. De werkstukken gaan over actuele maatschappelijke vragen en de empirische cyclus wordt in de projecten goed doorlopen. De opleiding verwacht dat door de projecten en het bachelorwerkstuk de voorbereiding op de masterscriptie zal verbeteren ten opzichte van het doctoraal. Er waren nog geen masterscripties beschikbaar. De commissie heeft in plaats daarvan tien doctoraalscripties beoordeeld. De geconstateerde problemen met betrekking tot de scriptie bij de vorige visitatie zijn deels opgelost. Er is nu een duidelijke afstemming tussen de verschillende beoordelaars over de becijfering en de begeleiding. De scripties zijn wat heterogeen van opzet. De commissie ziet dit echter niet als een probleem. Gezien de keuze van veel studenten voor een kwalitatieve aanpak, merkt de commissie echter op dat de voorbereiding daarop gering is. In een aantal gevallen lijken studenten weinig toe te komen aan reflectie op de onderzoeksresultaten. De commissie komt echter tot hetzelfde gemiddelde oordeel over de doctoraalscripties als de begeleiders. In individuele gevallen wijkt het oordeel van de commissie nooit meer dan één punt af van dat van de begeleiders. Uit de meest recente WO-monitor blijkt dat een ruime meerderheid van de doctoraalafgestudeerden een goede aansluiting ervaart tussen de opleiding en de huidige functie; 85% werkt op hbo+ niveau. Studenten vinden over het algemeen dat hun opleiding een goede basis biedt voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden. De werkloosheid ligt iets hoger dan het landelijk gemiddelde, doch is vergelijkbaar met de andere opleidingen in de faculteit GMW. De opleiding wijt dit aan de regionale arbeidsmarkt. Beoordeling De commissie heeft doctoraalscripties beoordeeld en de gegevens van de arbeidsmarktmonitor bestudeerd. De commissie constateert dat de bestudeerde scripties van de ongedeelde opleiding van een voldoende niveau zijn en dat deze de doelstellingen van de opleiding reflecteren 126 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie en komt op grond daarvan tot de conclusie dat het niveau van de ongedeelde opleiding ruim voldoende is. De voorwaarden in de master zijn zodanig dat dit niveau naar verwachting ook zal worden gehaald bij de masterscripties. Omdat er nog geen bachelorscripties voorhanden waren, heeft de commissie kennisgenomen van bachelorwerkstukken en -opdrachten. Het niveau ervan wettigt de verwachting dat ook de bachelorscripties van (ruim) voldoende niveau zullen zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving In het strategisch plan van de faculteit GMW van 2004 zijn streefcijfers geformuleerd. Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft geen streefcijfer na één jaar gesteld “gezien de beoogde selecterende functie van het eerste jaar” (aldus de zelfstudie). Verder is het streven dat 80% van de studenten die het eerste jaar halen het bachelordiploma in vier jaar haalt. Het aantal studenten dat aan het eind van het eerste jaar meer dan de helft van de 60 EC haalt (toelatingsdrempel voor de postpropedeutische cursussen) is de laatste tijd gestegen van 40-45% naar ruim 60%. De opleiding tracht de rendementen te verbeteren door enerzijds de selectiviteit van de propedeuse te vergroten en anderzijds de doorstroom door de gehele opleiding te bespoedigen. De resultaten hiervan kunnen nog niet vastgesteld worden. De commissie merkt op dat het voor de hand ligt om de selectiviteit van de propedeuse in de eerste plaats te vergroten door de toelatingsdrempel tot tweedejaarscursussen te verhogen. De KUO-cijfers (voltijd, alleen vwo-instroom) van de bacheloropleiding zijn als volgt. Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 Omvang cohort N 18 29 49 Herinschrijvers Absoluut 15 24 44 % herinschrijvers dat bachelordiploma heeft behaald na 3 jaar % 83 83 90 % 27 De faculteit heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens met betrekking tot de bachelorcohort 2003-2004 verschaft, gebaseerd op eigen cijfers (peildatum 1-10-2006, alle instroom). QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 127 Studiejaar 2003-2004 Omvang ‘Propedeuse’ cohort behaald in: 1 jaar 3 jaar N 66 % 18 % 42 Gestaakt na 1 jaar Status na 3 jaar studie: Bachelordiplo­ma behaald % 17 % 12 Gestaakt % 32 Masteropleiding Het streven voor de masteropleiding is een rendement van 90%. Dit wordt als realistisch beschouwd, enerzijds omdat er een (zelf )selectie plaatsvindt (men moet een bachelordiploma hebben om te kunnen instromen), anderzijds omdat het masterprogramma en vooral het schrijven van de masterthesis strak zijn georganiseerd. De faculteit heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens met betrekking tot de masteropleiding verschaft, gebaseerd op eigen cijfers (peildatum 1-10-2006). Studiejaar 2005-2006 Omvang cohort Percentage geslaagd na 1 jaar N % 44 43 Beoordeling De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd voor de bachelor- en de masterfase. Hierbij wordt het eerste jaar buiten beschouwing gelaten. Het streefrendement voor de masteropleiding is ambitieus. De feitelijke propedeuserendementen na één jaar zijn verontrustend laag. Het is bijvoorbeeld zorgwekkend dat van het cohort 2003-2004 slechts 42% van de studenten na drie studiejaren de propedeuse heeft behaald en 25% nog studeert. De commissie meent dat het feit dat slechts 30 EC van het eerste jaar behaald hoeven te zijn om toegelaten te worden tot de tweedejaarscursussen, waarschijnlijk contraproductief werkt. Met een dergelijke regeling worden studenten weinig gestimuleerd om in het eerste jaar een adequate inspanning te leveren (F16/F18). De opleiding moet er sterker naar streven om studenten die door gebrek aan eigen mogelijkheden of motivatie te eniger tijd dreigen te stranden zo snel mogelijk te detecteren en op weg te helpen naar een andere opleiding of een werkkring. Eerst dan is het zinvol om een streefrendement te formuleren ‘voor de postpropedeutische fase’, dat in dat geval wellicht zelfs hoger gesteld kan worden dan 80%. De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met bachelor- en de masterrendementen, doch de vergelijking mogelijk gemaakt door de landelijke KUO-cijfers (zie het algemene deel), geeft aan dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Er lijkt dus wel sturing door de opleiding mogelijk te zijn. De rendementen zijn aan de lage kant. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de ontwikkeling op iets langere termijn. Wel kan nu reeds worden gezegd dat de opleidingen er goed aan doen wat hogere eisen te stellen met betrekking tot het studietempo. De commissie constateert dat de opleiding maatregelen treft om het rendement te verbeteren. Op basis daarvan vertrouwt zij erop dat de opleidingen in de toekomst voldoende rendement zullen behalen. 128 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 3.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering Met ingang van het studiejaar 2006-2007 is in het OER opgenomen dat studenten een minor in het buitenland kunnen volgen. Deze minor komt dan in de plaats van de Onderzoeksroute (voortaan georganiseerd als Minor Onderzoek) of de Beleidsroute (voortaan georganiseerd als Minor Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid). Hierdoor wordt het voor studenten mogelijk in een vooraf duidelijk omschreven periode in het buitenland credits te verwerven voor hun studie in Nederland, en zo zal tijdsverlies worden tegengegaan. Borging van de kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs vindt plaats door de Examencommissie, op grond van voorstellen van de functionaris Internationalisering. Dit impliceert dat de mogelijkheden voor studenten om hiervan gebruik te maken zullen worden beperkt tot universiteiten waarmee reeds langer contacten bestaan. De contacten komen voornamelijk via het onderzoek tot stand. Er is een netwerk in het kader van Socrates met tien Europese universiteiten. Vanaf volgend studiejaar zal alle cursorisch onderwijs in de Minor Onderzoek in het Engels worden gegeven, waardoor buitenlandse studenten makkelijker in Groningen kunnen studeren. Op het terrein van de internationalisering waardeert de commissie de voorgenomen inspanningen, maar realiseert zich wel dat de opleiding deze goede voornemens nog niet in de praktijk heeft kunnen brengen. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 129 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 130 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Bijlage 1.Eindkwalificaties van de opleidingen 1AEindkwalificaties bacheloropleiding Eindkwalificaties propedeutische fase: a) de student heeft initiële kennis van het vakgebied van de sociologie; b) de student kent de uitgangspunten voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek; c) de student is bekend met het functioneren van de verschillende sociale ordes in de moderne, westerse samenleving (markt, overheid, organisaties, primaire orde); d) de student heeft basiskennis van statistiek (toetsing, bivariate analyses); e) de student is bekend met de toepassingsgebieden van sociaalwetenschappelijke kennis (sociaalwetenschappelijk onderzoek, beleidsonderzoek, beleidsadvisering); f ) de student beschikt over algemene vaardigheden, noodzakelijk voor het uitvoeren van de studie of het verrichten van wetenschappelijk onderzoek (informatie verzamelen, plannen, samenwerken, lezen, schrijven, presenteren, data verzamelen). Eindkwalificaties bacheloropleiding: a) de student heeft basiskennis van het vakgebied van de sociologie; b) de student is in staat sociaalwetenschappelijke theorieën toe te passen en onder begeleiding sociaalwetenschappelijk onderzoek te verrichten; c) de student beschikt over een analysekader om problemen van en relaties tussen verschillende sociale ordes te analyseren; d) de student is in staat zelfstandig kwantitatieve en kwalitatieve methoden van onderzoek toe te passen; e) de student kent de basisprincipes van de toepassing van sociaalwetenschappelijke kennis, zowel in een onderzoeks- als in een beleidscontext; f ) de studenten beschikt over de vaardigheden die nodig zijn om de resultaten van zijn activiteit mondeling en/of schriftelijk te communiceren; g) de student beschikt over een academische attitude, gericht op het verrichten van wetenschappelijk werk. 1BEindkwalificaties masteropleiding: a) de afgestudeerde master heeft basiskennis van het vakgebied van de sociologie en is goed bekend met de stand van kennis op een deelgebied; b) de afgestudeerde master is in staat sociaalwetenschappelijke theorieën toe te passen en zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen; c) de afgestudeerde master is in staat de kwaliteit van sociaalwetenschappelijke kennis te beoordelen; d) de afgestudeerde master beschikt over een analysekader om problemen van en relaties tussen verschillende sociale ordes (primaire orde, markt, overheid, organisaties) te analyseren; e) de afgestudeerde master is in staat om zelfstandig kwantitatieve en kwalitatieve methoden van onderzoek toe te passen; f ) de afgestudeerde master is in staat sociaalwetenschappelijke kennis in onderzoek en/of beleid toe te passen; g) de afgestudeerde master beschikt over de vaardigheden die nodig zijn om de resultaten van zijn activiteit mondeling en/of schriftelijk te communiceren; h) de afgestudeerde beschikt over een academische attitude, gericht op het verrichten van wetenschappelijk werk. QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 131 Bijlage 2. Overzicht van het onderwijsprogramma Overzicht op basis van de studiegids 2005-2006 K&I= onderdeel kennis en inzicht/Sociologie; M&T=onderdeel methoden en technieken; P= praktijkgericht onderdeel. 2A Bacheloropleiding Eerste jaar Cursus Inleiding sociologie Markt Project: Geld en geluk Sociologische programma’s Statistiek 1 Methodologie en dataverzameling 1 Primaire orde Statistiek 2 Project: gemeente en haar burgers Organisaties Overheid Statistiek 3 EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 Sem 1A 1A 1A 1B 1B 1B 2A 2A 2A 2B 2B 2B EC Sem 5 5 5 5 5 5 5 1A 1A 1A 1B 1B 1B 2B 5 5 3 7 5 2A 2A 2A 2B 2A of 2B 5 5 5 7 3 2A 2A 2A 2B 2B Tweede jaar Cursus Verplicht Organisatiesociologie Project: Organisaties Methodologie en gegevensverzameling 2 Project: sociale welvaart Statistiek 4 sociale welvaart Toepassing van Theorieën Route Beleid en Consultancy Onderwijssociologie Arbeidssociologie Strategische omgevingsanalyse Project: onderwijs OF arbeidssociologie Keuzeruimte Route Onderzoek Arbeidssociologie of onderwijssociologie Gedragstheorieën Meetmodellen Project: onderwijs OF arbeidssociologie Keuzeruimte 132 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie Derde jaar Cursus Verplicht Wetenschapsfilosofie Overheid en de verzorgingsstaat Artikelanalyse Cyclus maatschappijtheorieën Bachelorwerkstuk Keuzeruimte Route Beleid en Consultancy Medische sociologie Sociologie van de criminaliteit en veiligheid Nieuwe BC-cursus Project: Medische sociologie of Sociologie van de criminaliteit en veiligheid Route Onderzoek Medische sociologie of Sociologie van de criminaliteit en Sociale netwerkanalyse Modellenbouw in de sociale wetenschappen Project: Medische sociologie of Sociologie van de criminaliteit en veiligheid 2B EC Sem 3 5 3 3 7 17 1B 2B 1A Hele jaar 2A en 2B Hele jaar 5 5 5 7 1A 1A 1B 1B 5 5 5 7 1A 1B 1A 1B EC Sem 5 5 12 18 2-5 1A 1B 2A 2A en 2B Hele jaar 5 5 5 1A 1B 1A 5 5 5 1A 1A of 1B 1A of 1B 6 6 6 1A 1A en 1B 1A en 1B Masteropleiding Cursus Verplicht Prosociaal gedrag Onderzoeksforum Praktijkstage Scriptie Keuzeruimte Route Beleid en Consultancy Beleidsontwerp Beleidsevaluatie Sociale interventie Route Onderzoek Probleemformulering Beleidsevaluatie of cursus uit researchmaster Cursus uit researchmaster Route Criminologie Criminologie 1 Criminologie 2 Criminologie 3 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 133 134 QANU / Sociale Wetenschappen / RUG Sociologie 4A. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociaal-Culturele Wetenschappen 56619 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Amsterdam 31 december 2007 Masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociaal-Culturele Wetenschappen 66619 master wo 60 EC MSc voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007 De in dit rapport met betrekking tot de masteropleiding vermelde oordelen zijn van toepassing op zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld. 4A.1. Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen worden verzorgd binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen. De Faculteit omvat daarnaast de volgende vier bacheloropleidingen: • • • • Antropologie; Bestuur en Organisatie; Communicatiewetenschap; Politicologie; en de volgende eenjarige masteropleidingen: • • • Social and Cultural Anthropology; Bestuurskunde, Communicatiewetenschap; QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 135 • • • Political Science; Cultuur, Organisatie en Management; Beleid, Communicatie en Organisatie. Verder omvat de faculteit een reeds geaccrediteerde tweejarige masteropleiding Master’s in Social Research. In de researchmaster is onder andere een Sociology track voorzien die in samenwerking met de afdeling Sociaal-Culturele Wetenschappen wordt vormgegeven. Ook is de faculteit penvoerder van de Engelstalige tweejarige deeltijd masteropleiding (van 90 EC) European Master’s in Gerontology, die wordt verzorgd door een netwerk van achttien Europese universiteiten. De faculteit is opgebouwd uit de afdelingen Bestuur en Organisatie, Communicatiewetenschap, Cultuur, Organisatie en Management, Politicologie, Methoden en Technieken, Sociaal-Culturele Wetenschappen en Sociale en Culturele Antropologie, en een Werkgroep Filantropische Studies. 4A.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De opleidingen komen voort uit een fusie van de twee ongedeelde doctoraalopleidingen Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid (MVB) en Sociale Gerontologie (SG). De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding in september 2004. De zelfstudie beschrijft de stand van zaken met betrekking tot de beëindiging van de doctoraalopleidingen. De faculteit kent een overstapregeling welke jaarlijks wordt bijgesteld. Deze regeling wordt door het faculteitsbestuur via een persoonlijke brief aan iedere ingeschreven doctoraalstudent bekend gemaakt. Studenten van de ongedeelde opleiding worden onder bepaalde voorwaarden in de gelegenheid gesteld om hun doctoraaldiploma te behalen, uiterlijk per 31 augustus 2007. Uit de door de opleiding verstrekte actuele gegevens stonden per 1 september 2006 nog 42 studenten bij de ongedeelde opleidingen ingeschreven. In de zelfstudie zijn de overgangsregelingen beschreven die gelden voor de overstap van de ongedeelde opleidingen naar de bacheloropleiding. Uit de aan de commissie verstrekte gegevens blijkt dat er geen problemen bestaan ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 4A.3. Het beoordelingskader 4A.3.0. Vooraf In het voorjaar van 2005 schreef de afdeling Sociaal-Culturele Wetenschappen (SCW) van de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) een zelfstudie (mei 2005) onder de titel Zelfevaluatie Bachelor- en Masteropleiding SociaalCulturele Wetenschappen ten behoeve van de visitatie van de twee door de afdeling verzorgde opleidingen: een bacheloropleiding SCW en een masteropleiding SCW. Bij de overgang naar de bachelor-masterstructuur in 2002 is door het faculteitsbestuur besloten de programma’s als toen ontworpen in elk geval drie jaar te laten bestaan. Wel zijn op kleinere schaal verbeteringen aangebracht op basis van de cursus- en curriculumevaluaties. In het studiejaar 2004-2005 is een begin gemaakt met een meer structurele heroverweging van de programma’s. Ten tijde van het schrijven van de zelfstudie was de afdeling SCW reeds begonnen met een reorganisatie en inhoudelijke vernieuwing. 136 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen De afdeling heeft de reorganisatie en inhoudelijke vernieuwing niet weergegeven in de zelfstudie. De visitatie zou immers betrekking hebben op de opleidingen zoals die van 2001 tot en met 2005 hadden gefunctioneerd. Bovendien was de vernieuwing nog in discussie en details ervan konden nog niet worden aangegeven. De afdeling SCW heeft de visitatiecommissie in een brief van 13 maart 2006 – kort voor het geplande visitatiebezoek – beknopt geïnformeerd over de hoofdlijnen van de vernieuwde onderwijsprogramma’s, die op dat moment al verregaand waren uitgekristalliseerd; de interne besluitvorming binnen de FSW erover was afgerond. Na afronding van haar bezoek besloot de commissie haar definitieve oordeel over beide opleidingen in afwachting van een schriftelijke, meer uitgewerkte beschrijving van het in ontwikkeling zijnde onderwijsprogramma op te schorten. Zij stelde de afdeling in de gelegenheid om nadere gedetailleerde informatie te verstrekken over de vernieuwde opleidingen. Een en ander resulteerde in een Aanvullende zelfstudie (juli 2006) van de afdeling. Binnen het kader van het visitatiebezoek sprak de commissie over deze zelfstudie op 30 augustus 2006 in een aanvullend visitatiebezoek met de opleiding over de vernieuwde onderwijsprogramma’s. De commissie sprak hierbij vervolgens met het opleidingsmanagement, de studenten en de docenten van beide opleidingen, alsmede met de Examencommissie. De commissie heeft de informatie verkregen uit de Aanvullende zelfstudie en uit de gesprekken tijdens het aanvullende bezoek bij haar beoordeling van de bachelor- en de masteropleiding betrokken. De Aanvullende zelfstudie werpt op een aantal onderwerpen en de eerdere gesprekken daarover met studenten en docenten een nieuw licht. De commissie heeft bij haar inhoudelijke beoordeling van de opleiding naast de eerder beschikbare documenten de Aanvullende zelfstudie als leidraad genomen. Volgens de Aanvullende zelfstudie was de stagnerende studenteninstroom een van de redenen te komen tot reorganisatie van de afdeling en mede aanleiding om het profiel van de opleiding – zowel binnen de faculteit als naar buiten – te heroverwegen. Door het multidisciplinaire karakter van de bacheloropleiding misten de studenten de programmatische samenhang. Bij de staf van de afdeling bestaat een toenemende neiging om de sociologie meer centraal te stellen. In de praktijk blijkt volgens de Aanvullende zelfstudie het disciplinaire perspectief van de sociologie een samenbindende kracht te vormen die eenheid bracht in zowel onderwijs als onderzoek. In het verlengde van de herstructurering van de bacheloropleiding is ook het programma van de masteropleiding aangepast. Aanleiding hiertoe waren naast de herstructurering van de bacheloropleiding ook de overwegende keuze van studenten voor één bepaalde variant, te weten Moderniteit en Cultuur, en de instelling van de leerstoel ‘Sociologie van Maatschappelijke Verandering en Conflict’ met de daarmee samenhangende versterking van de afdeling met het bijbehorende onderzoek. De noodzakelijke hechte verankering van de masteropleiding in lopend onderzoek leidde mede tot de voorgestelde aanpassingen. De Aanvullende zelfstudie bevat een beschrijving van de overgang naar het nieuwe curriculum. In het studiejaar 2006-2007 is het vernieuwde eerste bachelorjaar ingevoerd. Het tweede en derde bachelorjaar worden met ingang van het studiejaar 2007-2008 ingevoerd. Het nieuwe masterprogramma is in het studiejaar 2006-2007 ingevoerd, waarbij nog de oude jaarindeling van zes perioden wordt gehanteerd. Vanaf 2007-2008 wordt het nieuwe programma ingevoerd op basis van een indeling in twee semesters. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 137 4A.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving Bacheloropleiding Algemene doelstelling van de bacheloropleiding is studenten een brede academische vorming te bieden in de basistheorieën en basismethoden van de sociaal-culturele wetenschappen. Het doel is studenten op te leiden tot een zelfstandig academisch denk- en werkniveau, waardoor zij in staat zijn deze theorieën en methoden toe te passen op een breed scala van sociaal-culturele vraagstukken. Dit veronderstelt dat afgestudeerde bachelorstudenten op een academisch niveau kunnen problematiseren, analyseren en interpreteren met behulp van de aangeleerde theorieën. Ook moeten afgestudeerde bachelorstudenten sociaalwetenschappelijk onderzoek kunnen interpreteren en er kritisch op kunnen reflecteren. De opleiding bereidt studenten voor op een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot de masteropleiding SCW. De zelfstudie geeft aan dat het domein van de opleiding (het bestuderen van sociaal-culturele veranderingen) de volgende niveaus omvat: • • • het niveau van de samenleving (macro); het niveau van groepen, organisaties en sociale netwerken (meso); het niveau van individuen (micro). Het gaat vooral om de samenhang tussen deze niveaus. Binnen het brede domein van sociaal-culturele veranderingen spitste de opleiding zich aanvankelijk toe op een aantal specifieke domeinen gerelateerd aan de drie leerstoelen in de afdeling (moderniteit en cultuur, sociale gerontologie en arbeid en levensloop). Volgens de Aanvullende zelfstudie is het nieuwe programma meer gericht op de domeinen sociale verandering en conflict, en levensloop, met als ankerpunt de disciplinaire sociologie. Het sluit aan bij de twee onderzoeksprogramma’s van de afdeling op deze gebieden. Uitgangspunt in het vernieuwde bachelorprogramma zijn volgens de Aanvullende zelfstudie vier hoofdvragen: • • • • Wat is de structuur van de samenleving en hoe verandert die? Hoe werken structuur en verandering door in machtsverschillen oftewel in vormen van sociale ongelijkheid? Hoe werken zij door in sociale cohesie en sociaal conflict? Hoe werken zij door in de identiteit en diversiteit van de mensen die de samenleving uitmaken? De zelfstudie bevat de op het doel van de bacheloropleiding gerichte eindkwalificaties. De in de Aanvullende zelfstudie opgenomen eindkwalificaties zijn volgens de opleiding een toespitsing daarvan met het oog op het vernieuwde curriculum. Deze aangepaste eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1A bij dit rapport. 138 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen De opleiding heeft in de zelfstudie geen vergelijkend overzicht opgenomen van verwante internationale en nationale opleidingen. Wel wordt een overzicht gegeven van de nationale en internationale onderzoeksnetwerken voor de drie specifieke domeinen waar de betreffende docenten in participeren. Hierdoor is de opleiding goed geïnformeerd over hetgeen in andere, vergelijkbare opleidingen gebruikelijk is. De zelfstudie geeft verder aan dat er, hoewel nog geen systematische afstemming van het curriculum plaatsvindt met specifieke vertegenwoordigers uit het beroepenveld, sprake is van contacten van docenten met bedrijven en instellingen met het oog op stages en scriptieopdrachten en dat de afdeling betrokken is bij scholingsactiviteiten ten behoeve van professionals in het beroepenveld. Het vernieuwde programma biedt volgens de Aanvullende zelfstudie de mogelijkheid om in het derde jaar een stage te volgen. Masteropleiding Met de masteropleiding wordt beoogd studenten op te leiden tot onderzoeker dan wel beleidsof projectmedewerker (of een combinatie van beide). Studenten leren maatschappelijke vraagstukken vanuit diverse theoretische gezichtspunten te analyseren en om te zetten in concrete onderzoeks- en beleidsvragen. Volgens de zelfstudie ligt de nadruk op het zelfstandig opzetten en uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek en het kritisch reflecteren op onderzoeksresultaten in het licht van theoretische debatten binnen het gekozen domein. Anders dan in de zelfstudie is aangegeven sluit de masteropleiding volgens de Aanvullende zelfstudie zich programmatisch niet uitsluitend op de bacheloropleiding SCW, maar is er sprake van een thematische specialisering en verdieping. De opleiding heeft in de vernieuwde masteropleiding het thema Mondialisering en Diversiteit gekozen en handhaaft daarbij niet langer de vroegere driedeling in de keuzedomeinen arbeid en levensloop, moderniteit en cultuur, en sociale gerontologie. De Aanvullende zelfstudie bevat een beschrijving van de theoretische relevantie van het thema in relatie tot de klassieke sociologie en moderniseringstheorieën. De zelfstudie bevat de op het doel van de masteropleiding gerichte eindkwalificaties. De eindkwalificaties in de Aanvullende zelfstudie vormen een toespitsing daarvan met het oog op het vernieuwde curriculum. Deze eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1B. De Aanvullende zelfstudie bevat het voornemen van de opleidingen tot het instellen van een Raad van Advies. Deze adviesraad krijgt onder meer tot taak het bewaken van de aansluiting tussen de opleidingen en de arbeidsmarkt en de actualisering aan de hand van relevante ontwikkelingen in het vakgebied in het onderwijsprogramma. Beoordeling De commissie is van oordeel dat in de Aanvullende zelfstudie een duidelijk profiel van de bacheloropleiding en van haar eindkwalificaties is beschreven aan de hand van de vier geformuleerde hoofdvragen. De commissie is van oordeel dat – hoewel een (inter)nationale benchmarking in de zelfstudies ontbreekt – de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld kunnen worden aan de opleiding, zoals onder meer geformuleerd door de commissie in het domeinspecifiek referentiekader. Zij weegt in haar oordeel de manier waarop de eindkwalificaties van de doelstellingen zijn afgeleid en de mate waarin deze voldoen aan de (internationale) domeinspecifieke maatstaven. Dit oordeel geldt ook voor de masteropleiding. Verder heeft de commissie QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 139 kennisgenomen van het voornemen van de opleidingen te komen tot een adviesraad. Zij is van oordeel dat de instelling daarvan de betrokkenheid van de beroepspraktijk bij de opleidingen en hun eindkwalificaties vergroot. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De opleiding heeft in het verlengde van de Aanvullende zelfstudie de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Bacheloropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassing Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties 1, 2 en 3 vooral de eindkwalificaties 4 t/m 7 vooral de eindkwalificaties 8, 9 en 10 vooral de eindkwalificaties 4, 5 en 7 (impliciet verondersteld) Masteropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassing Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties vooral de eindkwalificaties 1, 2, 7 en 8 vooral de eindkwalificaties 3 t/m 9 vooral de eindkwalificaties 6, 10 t/m 12 vooral de eindkwalificaties 6 en 9 (impliciet verondersteld) De Aanvullende zelfstudie bevat voor beide opleidingen een uitvoerig schematisch overzicht met toelichting met betrekking tot de cursussen en de daarbij behorende eindkwalificaties, onderverdeeld naar de onderscheiden Dublin-descriptoren. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties van het bachelorprogramma en het masterprogramma zoals beschreven in de Aanvullende zelfstudie getoetst aan de beschrijving van de bachelor- en masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van beide opleidingen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven Dublin-descriptoren. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 140 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding verwijst wat betreft het voldoen aan de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening naar de eerdergenoemde (inter)nationale onderzoeksnetwerken. De zelfstudie bevat daartoe een uitvoerig overzicht (onder andere de onderzoeksscholen CERES, NOV, de samenwerking met School of International Migration and Ethnic Relations van de Universiteit Zweden en deelname aan verschillende Europese netwerken op het gebied van integratie en multiculturaliteit). De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot de éénjarige masteropleiding SCW. Daarnaast geeft de opleiding onder voorwaarden toegang tot andere masteropleidingen binnen de faculteit. Verder geeft de opleiding in principe toegang tot de (selectieve) facultaire tweejarige onderzoeksmasteropleiding Social Research. De opleiding stelt dat de bacheloropleiding voor een deel van de studenten zal worden beschouwd als (voorlopig) eindpunt van de formele scholing. De marktwaarde van de afgestudeerde bachelorstudent is nog nauwelijks te voorspellen. Het merendeel van de studenten zal – zo verwacht de opleiding – naar een masteropleiding doorstromen. De eindkwalificaties van de opleiding richten zich volgens de zelfstudie op het aanleren van zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden, waarbij toespitsing plaats vindt in de bachelorthesis. Hierin tonen studenten volgens de opleiding dat zij een solide onderzoeksbasis bezitten in de academische onderzoekstraditie. Het onderwijs sluit aan bij het lopend onderzoek van de staf. De Aanvullende zelfstudie wijst erop dat in het aangepaste curriculum sprake is van een methodologische versterking door het programmeren van een doorlopende cumulatieve methodologische leerlijn. Hierbij wordt aangesloten bij een VU-brede te ontwikkelen onderwijsvisie, waarbij een nieuwsgierige en onderzoekende houding van de student het uitgangspunt is. Masteropleiding De eindkwalificaties van de masteropleiding richten zich sterk op het opleiden van sociologische onderzoekers. Dit komt tot uitdrukking in de bijgestelde eindkwalificaties zoals weergegeven in de Aanvullende zelfstudie. In de afsluitende masterthesis komen volgens de zelfstudie de gecumuleerde aspecten van kennis en inzicht, en vaardigheden en attituden bijeen. Van studenten wordt verwacht dat zij in het maken van hun masterthesis zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek leren uit te voeren en daarover te rapporteren. De masterthesis is gebaseerd op eigen, primair onderzoek dan wel op secundaire analyse van reeds verzameld primair materiaal. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 141 In de beide opleidingen wordt volgens de Aanvullende zelfstudie de komende jaren op facultair niveau in het licht van de opleidingsdoelstellingen nadrukkelijk aandacht besteed aan academische vorming. De zelfstudie bevat een beargumenteerde toelichting op de volgende vaardigheden: onderzoeksvaardigheden, schrijfvaardigheden en mondelinge presentatievaardigheden. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding er duidelijk blijk van geven dat het hierbij gaat om wetenschappelijke opleidingen. De wetenschappelijke oriëntatie komt naar het oordeel van de commissie vooral naar voren in de voor de bachelor- en de masteropleiding geformuleerde eindkwalificaties 8 en 9 (bijlage 1A) respectievelijk 9, 10, 11 en 12 (bijlage 1B). De commissie stelt vast dat in het vernieuwde bachelorprogramma door onder meer een versterking van het methodenonderwijs en door een betere inbedding van dit onderwijs in het programma het verwerven van onderzoekskwalificaties is verbeterd. De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding de afgestudeerde rechtstreeks toegang biedt tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau. De eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding zijn naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 4A.3.2. Programma Bacheloropleiding De Aanvullende zelfstudie geeft een beschrijving van de nieuwe structuur van de bacheloropleiding. Zie voor een overzicht bijlage 2A. Het uitgangspunt van het curriculum wordt gevormd door de vier hoofdvragen zoals onder F1 beschreven. Het bestaande multidisciplinair gerichte curriculum is met ingang van het studiejaar 2006-2007 vervangen door een curriculum met een meer disciplinaire studieopbouw. De opleiding verwacht dat hierdoor het overzicht en de samenhang van het programma voor studenten duidelijker worden dan thans het geval is. Verder kenmerkt het programma zich volgens de opleiding door een cumulatief opgebouwd en volgehouden lint van epistemologische, methodische en statistische cursussen (‘Methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek’, ‘Theorie en Vergelijkend (empirisch) onderzoek’ met een aansluitend onderzoekspracticum ‘Kwantitatief ’, ‘Methoden en technieken van Kwalitatief onderzoek’ met in het tweede jaar aansluitend het onderzoekspracticum ‘Kwalitatief ’, en in het derde jaar het practicum ‘Vergelijkend’. In het tweede jaar volgen de studenten voorts de cursussen Filosofie en Wetenschapsfilosofie). Deze cursussen zijn verbonden met inhoudelijke leer- en oefenstof. Het programma is opgebouwd in studieblokken van 10 EC of in twee verwante studieblokken van in totaal 10 EC. 142 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen In het eerste semester van het derde studiejaar is een vrije ruimte geprogrammeerd voor profilering in de vorm van een minor, stage en/of verdieping door individuele leertrajecten (totaal 30 EC). Studenten kunnen in het derde jaar de twee te bestuderen toepassingsdomeinen kiezen uit vier domeinen. De opleiding wordt afgesloten door een afstudeertraject, bestaande uit een onderzoekspracticum en een bachelorthesis (30 EC). Schakelprogramma Het schakelprogramma (premasterclass) SCW – bestemd voor afgestudeerden met een hbobachelordiploma of een wo-bachelordiploma buiten de sociologie – omvat 60 EC. Het onderwijs van dit schakeljaar bestaat uit programmaonderdelen van de bacheloropleiding SCW. Meer dan de helft van het programma bestaat uit cursussen waarbij methoden en technieken en onderzoeksvaardigheden centraal staan. Voor hbo-instromers is een toelatingsassessment verplicht. Het schakelprogramma is opgenomen in bijlage 2B. Masteropleiding De opleiding benadrukt dat het curriculum niet zonder meer een vervolg is op het bachelorcurriculum, maar dat er sprake is van een thematische specialisering en verdieping. Gekozen is voor het thema Mondialisering en Diversiteit. Dit thema is ontstaan uit het vorige masterprogramma en vormt een integrerend geheel waarin diverse bestaande onderzoekslijnen constituerend zijn. Volgens de zelfstudie is sprake van een multidisciplinair masterprogramma, waarin naast sociologie ook godsdienstwetenschap, politicologie en sociale psychologie een plaats hebben. De opleiding wordt afgesloten met een masterthesis. Het programma omvat twee kernvakken (totaal 10 EC), vier domeinvakken (totaal 20 EC) en een afstudeerfase (totaal 30 EC, waarvan de masterthesis 25 EC). Voor het studiejaar 2006-2007 is een overgangsjaar geprogrammeerd, dat vanwege een nadere jaarindeling één cursus minder heeft (zie bijlage 2C). De opleiding wordt ook in deeltijd aangeboden. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudies gaan in op de wijze waarop het onderwijs wordt gekoppeld aan het onderzoek: • • • • het onderwijs wordt verzorgd door docenten die zijn betrokken bij het facultaire onderzoeksprogramma en (inter)nationale onderzoeksnetwerken; publicaties van docenten in (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften en boeken; de specialisaties en kwalificaties van docenten en het professionaliseringstraject voor beginnende docenten; de cumulatieve inzet van het methoden- en techniekenonderwijs in het curriculum; QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 143 • • de opzet van het (vernieuwde) programma is zodanig dat de student in de fase van de bachelorthesis zelfstandig de empirische onderzoekscyclus kan doorlopen op basis van secundaire analyse van reeds verzameld primair materiaal; het leggen van verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën door middel van het programmeren van Actualiteitencolleges door binnen- en buitenlandse gastdocenten. Masteropleiding De zelfstudies gaan in op de wijze waarop het onderwijs is gekoppeld aan het onderzoek. Hierbij ligt de nadruk – naast de voor de bacheloropleiding beschreven aspecten – op de aansluiting met het lopend onderzoek van de stafleden. De Aanvullende zelfstudie wijst in dit verband in het bijzonder op de ingestelde leerstoel Sociologie van Maatschappelijke Verandering en Conflict en het bijbehorende onderzoek. De opleiding heeft volgens de zelfstudie aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen door gastcolleges, het behandelen van actuele casussen en aandacht voor beleids- en onderzoeksimplicaties. Beoordeling De commissie heeft met instemming kennisgenomen van de inhoud en opzet van het nieuwe programma van de bacheloropleiding. De commissie is van oordeel dat de opleiding erin is geslaagd een meer helder en samenhangend nieuw programma te ontwikkelen dan in het ‘oude’ programma het geval was. In het bijzonder heeft de commissie waardering voor de wijze waarop de methodologische leerlijn door het hele programma is verweven. De commissie is van oordeel dat door het vernieuwde programma de opleiding zich aanzienlijk beter profileert dan voorheen het geval was. Er is nu sprake van een disciplinaire, op de sociologie gerichte opleiding met een empirische inslag. De opleiding heeft in de gesprekken tijdens het aanvullende visitatiebezoek de commissie geïnformeerd over de keuze van de studenten voor de toepassingsdomeinen. Studenten kunnen in het derde jaar de twee te bestuderen toepassingsdomeinen kiezen uit vier domeinen. Ook heeft de commissie waardering voor de inzichtelijke wijze waarop het programma Mondialisering en Diversiteit van de masteropleiding is ingericht en aansluiting is gezocht bij het lopend onderzoek van de stafleden. De commissie meent op grond van de beschreven en tijdens de bezoeken nader toegelichte programma’s dat voldaan wordt aan de bij dit facet in het geding zijnde criteria. Zij is van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen tot uitdrukking komt in de afsluitende thesis. De beide vernieuwde curricula versterken deze opvatting van de commissie. Zij is voorts van oordeel dat er voldoende interactie is tussen onderzoek en wetenschappelijk onderzoek. De betrokkenheid van docenten bij onderzoek, koppeling van opdrachten en afstudeertheses aan lopend onderzoek van de staf en de voorgeschreven literatuur duiden daarop. De commissie is van mening dat de door de opleidingen voorgeschreven literatuur voldoende mogelijkheden biedt aan te sluiten bij actuele ontwikkelingen in het relevante wetenschapsgebied. Ook de geprogrammeerde actualiteitencolleges in de bacheloropleiding bieden daartoe ruimte. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling De commissie beveelt de opleiding aan de actualiteitencolleges te laten aansluiten bij de studiestof. Hierdoor worden deze colleges meer ingebed in het programma. 144 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving In de zelfstudie worden voor zowel de bachelor- als de masteropleiding per cursus schematisch de eindkwalificaties gegeven. De Aanvullende zelfstudie geeft een meer uitvoerig overzicht van de verschillende cursussen en de manier waarop die door hun inhoud, werkvorm en toetsingsvorm bijdragen aan de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding. Hierin wordt een relatie gelegd tussen de leerdoelen van de afzonderlijke onderwijsonderdelen en de afzonderlijke eindkwalificaties van de opleidingen. Beoordeling De commissie heeft de vernieuwde onderwijsprogramma’s bestudeerd en concludeert dat zowel het onderwijsprogramma van de bachelor- als dat van de masteropleiding een vertaling is van de eindkwalificaties wat betreft niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen goed te identificeren. De commissie is van mening dat studenten op grond van deze programma’s in staat zijn om de eindkwalificaties van respectievelijk de bachelor- en de masteropleiding te halen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Bacheloropleiding Het uitgangspunt van het vernieuwde bachelorcurriculum zijn de vier hoofdvragen, zoals beschreven onder F1. De eerste hoofdvraag naar structuur en verandering wordt volgens de opleiding vooral gedekt door een Inleiding tot de Sociale Wetenschappen, een bachelorwerkgroep Vergelijkende Sociologie, een bachelorproject Sociologie (eerste jaar) en door Theoretische Sociologie (tweede jaar), terwijl de overige drie vragen aan de orde komen in corresponderende cursussen in het tweede jaar. In het derde jaar worden steeds alternerend twee toepassingsdomeinen van de sociologie bestudeerd. Hierbinnen komen de vier vragen ook aan de orde. De opleiding stelt zich op het standpunt dat op deze wijze – ook voor studenten – het programma meer samenhang biedt. Volgens de opleiding wordt de programmatische samenhang nog versterkt door de samenhang tussen verbreding en verdieping, zowel in inhoud als in vormgeving. Een toename van de theoretische en methodologische complexiteit kenmerkt volgens de Aanvullende zelfstudie het programma. Hierbij worden methodologische cursussen en meer vaktheoretische cursussen gecombineerd. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 145 De opleiding wijst in het kader van de samenhang tussen verbreding en verdieping ook op het studentactiverende karakter van het onderwijs, waarbij studenten in ieder semester gedurende het gehele semester tegelijkertijd drie verschillende studieonderdelen volgen. Verder noemt de Aanvullende zelfstudie de samenhang tussen de methodologische cursus en het daaropvolgend practicum in het methodologisch lint als een belangrijk aspect van samenhang in het programma. De Aanvullende zelfstudie wijst erop dat vooral in het eerste jaar van de opleiding het onderwijsaanbod door het multidisciplinaire karakter van de opleiding was gefragmenteerd, hetgeen ook onvoldoende profileringsmogelijkheden bood. De opleiding stelt dat door programmering in langere studieblokken programmatisch en didactisch het programma is verbeterd. Masteropleiding In de vernieuwde masteropleiding is sprake van een thematische en programmatische samenhang van de verschillende cursussen. De kern van de opleiding bestaat uit de cursussen Sociology of Globalization en The Logic of Social Science Explanations. Hieromheen zijn vier samenhangende domeinen van studie gegroepeerd. Het onderwijs in deze domeinen staat in nauwe relatie tot het lopende onderzoek van de stafleden. In het vervolg van de masteropleiding wordt de masterthesis bij voorkeur gericht op een onderwerp in een van de vier domeinen. Beoordeling De commissie heeft tijdens het aanvullende visitatiebezoek in gesprekken met studenten de samenhang van het bachelor- en het masterprogramma aan de orde gesteld. De commissie meent op grond van het haar voorgelegde materiaal en de toelichting daarop door de opleiding dat in het vernieuwde bachelorprogramma de samenhang in vergelijking met het oude sterk lijkt te zijn verbeterd. Zij wordt hierin gesteund door de opvatting ter zake van de studenten. De commissie is van oordeel dat de conceptuele samenhang vooral zichtbaar is geworden door de meer disciplinaire profilering van het programma en door het gehanteerde uitgangspunt neergelegd in vier hoofdvragen die in de opleiding systematisch aan de orde worden gesteld. Daarnaast is volgens de commissie ook de programmatische samenhang vergroot door onder meer invoering van een doorlopende methodologische lijn in combinatie met vaktheoretische verbinding en door de opbouw van het programma in grotere studieblokken. De commissie is van oordeel dat het masterprogramma een samenhangend studieprogramma is. Zij heeft hierbij laten meewegen de opbouw van het programma rond twee kernvakken en daarmee samenhangende domeinvakken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie bevat op basis van gehouden curriculum- en cursusevaluaties een korte analyse van de studielast van het programma zoals gevolgd tot 1 september 2006. Hieruit blijkt volgens de opleiding dat studenten geen veertig uur per week aan hun studie besteden. Ongeveer eenderde van de eerstejaars bachelorstudenten geeft aan in het studiejaar 2004-2005 twintig 146 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen uur of minder per week aan de studie te besteden, eenderde 21-30 uur en eenderde tussen de 31 en 40 uur per week. De cursusevaluaties geven een wisselend beeld. De opleiding somt daarbij een aantal oorzaken op, zoals het ontbreken van een inhoudelijke afstemming van cursussen, het geringe aantal contacturen per cursus per week (vier uren) en het beperkte aantal oefenpractica. De zelfstudie bevat verder een uiteenzetting over de wijze waarop de opleiding de studeerbaarheid van het programma heeft aangepakt. Uit de curriculumevaluatie voor het eerste jaar blijken de studenten gematigd tevreden over de verdeling van de studielast (onder meer programmering en de onderlinge aansluiting van de cursussen), reden waarom de opleiding met ingang van het studiejaar 2005-2006 maatregelen heeft genomen om de laatste twee perioden van het eerste jaar anders in te delen. Als struikelblok in het eerste jaar wordt in de zelfstudie genoemd de grootschalige opzet van de beide statistiekcursussen. In het tweede jaar zijn geen struikelblokken gesignaleerd. In de Aanvullende zelfstudie wordt ten aanzien van de studielast opgemerkt dat door een doordachte keuze van werk- en toetsvormen de studielast redelijk wordt verdeeld. In het nieuwe semestersysteem wordt in de maanden januari en juni ruimte ingebouwd voor de voorbereiding op de toetsing. Ook leidt de programmatische vernieuwing volgens de opleiding tot een betere samenhang tussen de cursussen. Masteropleiding De zelfstudie geeft een korte uiteenzetting over de studielast en studeerbaarheid van het programma. Aangezien het programma van de masteropleiding pas per september 2004 is gestart en dit programma per september 2006 is gewijzigd, valt volgens de opleiding nog weinig te zeggen over mogelijke struikelblokken. Bij de ongedeelde doctoraalopleiding vormden het onderzoekspracticum en de scriptie een struikelblok. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van het hernieuwde programma en hier vooralsnog geen mogelijke struikelblokken in aangetroffen. De praktijk zal moeten uitwijzen of hiervan in de toekomst sprake is. Wel stelt zij vast dat de eerder gesignaleerde struikelblokken ten aanzien van de statistiekcursussen door invoering van het nieuwe programma zijn weggenomen. Daarnaast is het aantal contacturen verhoogd. De opleiding wijst bij het aanvullend visitatiebezoek nog op de sterkere nadruk op het activerend karakter van het onderwijs, waardoor de studievoortgang mede wordt verbeterd. Op grond van de gevoerde gesprekken en op basis van de verstrekte informatie verwacht de commissie dat het vernieuwde programma over het algemeen studeerbaar zal zijn en dat de gerealiseerde studielast de geprogrammeerde studielast zal benaderen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 147 F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding Rechtstreekse toelating tot de opleiding hebben bezitters van: • • • • een vwo-diploma nieuwe stijl; een vwo-diploma oude stijl met wiskunde A of wiskunde B; een wo-propedeuse of een wo-doctoraaldiploma; een hbo-propedeuse of een hbo-bachelordiploma. Met uitzondering van de eerste categorie instromers dient aan de Examencommissie een verklaring te worden afgegeven dat de kennis van wiskunde en Engels van de instromer daadwerkelijk op vwo-niveau ligt. Wordt aan deze nadere vooropleidingseisen niet voldaan, dan kan alsnog aan deze eisen worden voldaan door het behalen van een deelcertificaat Engels of wiskunde aan een erkend instituut of een taaltoets (TOEFL, IELTS) voor Engels of een door de faculteit georganiseerde zomercursus Engels of wiskunde. Toelating kan ook plaatsvinden na het slagen voor het colloquium doctum van de opleiding SCW. Instroom bacheloropleiding per 1 september Jaar eerstejaars VU 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 al student FSW 39 26 33 33 25 al student VU, totaal niet FSW 1 6 2 1 - 12 1 6 2 1 52 33 41 36 26 bron: ISIS en studieadviseurs In tegenstelling tot de sociologieopleidingen in Nederland constateert de commissie dat er wat de instroom betreft geen trend in opwaartse richting valt te constateren, maar zich eerder een neerwaartse lijn lijkt af te tekenen. De vraag in hoeverre dat te wijten is aan de problemen die nu eenmaal gepaard gaan met een reorganisatie kan de commissie niet beantwoorden. Masteropleiding De zelfstudie bevat een beschrijving van de toelatingsvoorwaarden tot de opleiding. De zelfstudie bevat de voorwaarden voor toelating. De Aanvullende zelfstudie geeft aan dat de masteropleiding rechtstreeks toegankelijk is voor alle bacheloropleidingen binnen de Faculteit onder voorwaarde dat een minor is gevolgd in een andere sociaalwetenschappelijke discipline. Voor instromers met een hbo-bachelordiploma of een wo-diploma buiten de sociologie is het volgen van de premasterclass SCW verplicht (bijlage 2B). Instromers met een hbo-diploma worden onderworpen aan een assessment, waarin onder meer wordt getoetst op leesvaardigheid in de Engelse taal, rekenkundige vaardigheden en wiskunde/statistiek. 148 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen De opleiding heeft op grond van eigen cijfers het volgende instroomoverzicht gepresenteerd. Instroom masteropleiding SCW per 1 september jaar 2004 2005 2006 eerstejaars VU uit pmc 4 2 1 7 2 10 uit doctoraal FSW uit BSc SCW 1 1 totaal 5 3 12 9 15 Beoordeling Uit de gesprekken met de studenten en de Examencommissie bleek de commissie dat er geen problemen worden ervaren bij de instroom in de opleidingen. De commissie is positief over de voorlichting door de opleiding. Naar aanleiding van de vorige visitatie heeft de opleiding een website gemaakt met relevante informatie over de opleiding. Voorlichting vindt tevens plaats door studenten die zelf iets op middelbare scholen vertellen over de opleiding. Daarnaast worden er op verzoek meeloopdagen georganiseerd, waarbij belangstellenden een werkcollege kunnen volgen. Wel stelt de commissie vast dat de opleiding er in de voorgaande studiejaren door het multidisciplinaire en encyclopedische karakter van het eerste opleidingsjaar niet in is geslaagd studenten aan de opleiding te binden. Uit de door de opleiding verstrekte gegevens blijkt de commissie dat een groot deel van de instroom de bacheloropleiding vroegtijdig, aan het einde van het eerste jaar, verlaat, omdat ofwel het eerste jaar werd gevolgd enkel en alleen om de bovenbouw Criminologie te volgen, ofwel omdat de inschrijving voor de opleiding als tweede inschrijving moet worden aangemerkt. De opleiding voert hiertoe aan dat het brede profiel van de opleiding en de naam van de opleiding studenten geen duidelijkheid boden over het vervolgtraject. De opleiding hoopt dat vooral de duidelijke profilering van het hernieuwde programma een oplossing biedt voor deze problematiek. De Examencommissie vervult de wettelijk voorziene rol en is betrokken bij het beoordelen van toelatingsverzoeken van aangemelde studenten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC (zie bijlagen 2A en 2C). De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 149 F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie van de bacheloropleiding beschrijft de volgende uitgangspunten die de afdeling hanteert bij de inrichting van de opleiding: • • • het leren toepassen van kennis door schrijf-, onderzoeks- en communicatievaardigheden te ontwikkelen (zowel individueel als in groepsverband) en door (kritisch) te leren reflecteren op de gehanteerde theorieën en onderzoeksmethoden; studenten leren deze vaardigheden vooral aan door deze te integreren met een inhoudelijke toepassing; studenten worden gestimuleerd verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leerproces. Deze uitgangspunten zijn volgens de opleiding richtinggevend geweest bij de vormgeving van de studieonderdelen van het programma. De eindkwalificaties zijn hierop afgestemd. De Aanvullende zelfstudie geeft aan dat het in de vernieuwde opleiding te hanteren didactisch concept is afgeleid van een in ontwikkeling zijnde universiteitsbrede onderwijsvisie, waarbij de faculteit en de afdeling willen aansluiten. Deze visie (neergelegd in de nota ‘Naar een actuele onderwijsvisie Vrije Universiteit’, april 2006) sluit volgens de opleiding aan bij het VU-instellingsplan 2004-2006, waarin de student wordt getypeerd als “zelfstandig deelnemer aan het academisch debat, die ruimte krijgt voor persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing en wordt gestimuleerd tot actieve maatschappelijke participatie.” Centraal in de onderwijsvisie staat dat het onderwijs aanbodgestuurd is en gericht is op onderzoekend leren, en tot stand komt in een gemeenschap van wetenschappelijke kennisontwikkeling waarin elk talent telt. Een nieuwsgierige en onderzoekende houding van de student is daarbij het uitgangspunt. De faculteit vormt een onderzoeks- en onderwijsgemeenschap waarin studenten vanaf het begin van hun studie opgenomen worden. De docenten/onderzoekers dragen kennis, inzichten en vaardigheden aan die studenten zich eigen dienen te maken en waarop zij kritisch te leren reflecteren. De Aanvullende zelfstudie benadrukt in dat verband het activerend karakter van het onderwijs als didactisch concept. Hierbij wordt volgens de opleiding in het kader van academische vorming nadrukkelijk aandacht geschonken aan het aanleren van onderzoeksvaardigheden, schrijfvaardigheden en mondelinge presentatievaardigheden. In de zelfstudies is een tabel opgenomen met daarin per programmaonderdeel de gebruikte werkvormen. Verhouding intensief en extensief onderwijs vernieuwde bacheloropleiding (in uren) jaar 1 2 3* hoorcolleges werkcolleges practica thesis zelfstudie totaal 216 126 90 1248 1680 198 144 54 1284 1680 144 94 72 22 1348 1680 * Voor invulling profileringsruimte is geschat: 72 uur hoorcollege, 72 uur werkcollege, 36 uur practicum/stage. Masteropleiding De opleiding geeft aan dat zij bij de inrichting van de masteropleiding niet één specifiek didactisch concept hanteert. Aansluiting is gezocht bij de uitgangspunten die ook voor de bacheloropleiding gelden. 150 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Het onderwijs in de masteropleiding is voornamelijk intensief ingevuld. Verhouding intensief en extensief onderwijs vernieuwde masteropleiding (in uren) hoorcolleges werkgroepen practica thesis zelfstudie totaal 54 144 36 22 1424 1680 * De Methodology Option is als combinatie van werkcollege en practicum gerekend. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de universiteitsbrede onderwijsfilosofie waarbij de opleiding wat betreft het vernieuwde programma aansluiting heeft gezocht. Zij meent dat zowel het bachelor- als het masterprogramma deze uitgangspunten weerspiegelt. De commissie stelt vast dat het aantal uren practicum in de bacheloropleiding sterk is gestegen (216 in plaats van 116 uur); ook in de masteropleiding is het aantal practica-uren en werkcolleges toegenomen. Verder wordt bijzondere aandacht geschonken aan het aanleren van onderzoeksvaardigheden, schrijfvaardigheden en mondelinge presentatievaardigheden in de vorm van de ontwikkeling van afzonderlijke leerlijnen. Verder stelt de commissie vast dat de practica in de bacheloropleiding hun vertrekpunt hebben in theoretische en methodologische basiskennis en aansluiten bij vakinhoudelijke studieonderdelen. De commissie is op grond van het bovenstaande van mening dat er in onderwijsprogramma een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie bevat een uitvoerige beschrijving van het facultaire toetsings- en beoordelingsbeleid. De commissie heeft de door de Faculteit der Sociale Wetenschappen recent vastgestelde Handleiding Toetsen en Beoordelen – onderdeel van het Handboek Kwaliteitszorg – bestudeerd. Hierin worden de verschillende toetsvormen en aanbevelingen voor de constructie daarvan beschreven. Ook zijn kwaliteitseisen opgenomen die worden gesteld aan toetsen en beoordelen. In de Onderwijs- en Examenregeling zijn de regelingen met betrekking tot volgorde, tijdvakken en bekendmaking opgenomen voor de tentamens en examens, alsmede een frauderegeling. De bacheloropleiding heeft de volgende toetsvormen: schriftelijke tentamens, opdrachten, essays, practicumtoetsen, mondelinge presentaties en individuele of groepspapers. Bij verschillende onderdelen is sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. Ook het samenwerken tussen studenten wordt bij sommige onderdelen beoordeeld. In het nieuwe programma is in de maanden januari en juni ruimte geprogrammeerd ten behoeve van de toetsing. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 151 De opleiding heeft voor cursussen waarin wetenschappelijke vaardigheden worden geoefend gelijke beoordelingscriteria opgesteld. Deze criteria zijn opgenomen in de verplichte studiehandleiding. De opleiding is volgens de zelfstudie voornemens om bij nieuwe cursussen en bij cursussen met nieuwe docenten intercollegiaal te toetsen. De bachelorthesis wordt beoordeeld door één docent en in geval van twijfel door een tweede beoordelaar. De opleiding hanteert een systematiek van één herkansing. Masteropleiding Bij de masteropleiding wordt gebruikgemaakt van: schriftelijke tentamens, papers, opdrachten, theses en presentaties. Ook daar is bij verschillende onderdelen sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. De beoordeling van de masterthesis vindt plaats door de begeleider en een tweede beoordelaar overeenkomstig de Handleiding Masterthesis. Hierin zijn ook de beoordelingscriteria opgenomen. De toetsing is voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer een commentaar wordt geleverd. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en dan ook persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. Met ingang van het studiejaar 2005-2006 is faculteitsbreed de digitale leeromgeving Blackboard ingevoerd. De opleiding ziet het gebruik van Blackboard als middel om de feedback op en beoordelingen van het werk langs digitale weg te verbeteren. Uit studenttevredenheidsonderzoek in het eerste en tweede bachelorjaar blijkt dat studenten tevreden zijn over de totaalbeoordeling van toetsing. De gemiddelde score hierop bij de geëvalueerde cursussen van het studiejaar 2003-2004 bedroeg 3,6 op een vijfpuntsschaal. Minder tevreden waren de studenten over de voorbereidingstijd en over de feedback op de gemaakte opdrachten, respectievelijk gemiddeld 3,29 en 2,83. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die gelden voor de theses en van de Handleiding Toetsen en Beoordelen. Zij stelt vast dat de inhoud daarvan adequaat is. De commissie had bij de beoordeling van de bachelortheses het gevoel dat er met verschillende maten werd gemeten en de consistentie in de beoordeling daardoor soms ontbrak. Een consequente doorvoering van de inzet van een tweede beoordelaar, zoals in de masteropleiding het geval is, zou hieraan volgens de commissie tegemoet komen. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de Onderwijs- en Examenregeling. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Op grond van bovenstaande is de commissie van mening dat er op een adequate wijze wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 152 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 4A.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudies wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s van de afdeling SCW het onderwijs wordt verzorgd. Wat betreft de aan docenten te stellen eisen worden de volgende aspecten genoemd: • • • • • het merendeel van de docenten is gepromoveerd en besteedt een belangrijk deel van de tijd (30-40%) aan het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek; er zijn door de docenten veel (internationale) publicaties gerealiseerd; in vergelijking met andere afdelingen van de faculteit kent de afdeling SCW de meeste citaties; alle docenten zijn opgenomen in één van de onderzoeksgroepen van de afdeling; er worden per 1 september 2006 vijftien promovendi begeleid door vooral hoogleraren en uhd’s van de afdeling. In een bijlage bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van het wetenschappelijk personeel, hun specialisatie en de betrokkenheid bij de onderzoeksprogramma’s van de afdeling. In het kader van het aangepaste programma heeft de opleiding de commissie voorzien van meer recente informatie over de inzet van het wetenschappelijk personeel in de afdeling SCW, zoals in onderstaande tabel is weergegeven. Inzet van het wetenschappelijk personeel in het onderwijs 2006-2007 categorie M V totaal (fte) fte onderwijs (%) hl uhd/hd ud/d promovendi* 2 1 5 1 2 2 2 4 4 (2,45) 3 (2,69) 7 (5,47) 5 (4,40) 0,78 (32%) 1,20 (45%) 2,81 (51%) 0,50 (11%) Totaal 9 10 19 (15,0) 5,28 (35%) % gepromoveerd 100 100 87,5 * Vermeld zijn alleen promovendi met een onderwijstaak in 2006-2007. Het totaal aantal promovendi op 1 september 2006 is vijftien. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 153 Hoogleraren worden zowel in de bachelor- als in de masteropleiding in het onderwijs ingezet. Bij de onderzoeksvakken zijn daarenboven docenten van de afdeling Methoden en Technieken betrokken. Beoordeling De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs; de mate waarin docenten betrokken zijn bij de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De commissie stelt op grond van de gesprekken met het opleidingsmanagement vast dat de afdeling de afgelopen jaren een reorganisatie heeft doorgemaakt, als gevolg waarvan de omvang en de aard van de bezetting van de wetenschappelijke staf zijn gewijzigd. De commissie heeft kennisgenomen van het overzicht van de personeelsbezetting en zich tijdens de visitatiebezoeken ervan vergewist dat de staf hooggekwalificeerd is en dat een aanzienlijk deel een goede internationale reputatie heeft. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat beide opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied en door docenten die kennis hebben van dan wel binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor zij opleiden. Oordeel commissie: voldoende Aanbeveling De commissie geeft de opleiding in overweging – mede in het licht van het terugdringen van de studie-uitval – de richtinggevende hoogleraren al in het eerste jaar van de bacheloropleiding bij het onderwijs te betrekken. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie bevat het volgende overzicht van de facultaire studenten-docentenratio. Volgens de zelfstudie zijn er geen aanwijzingen dat de ratio met betrekking tot de SCW-opleidingen substantieel afwijkt van het facultair gemiddelde. Studenten-docentenratio 2000-2004 jaar 2004 2003 2002 2001 154 aantal fte onderwijs 81,1 78,4 70,5 72,8 aantal ingeschreven studenten 2757 2856 3145 2784 aantal diploma’s 472 389 324 272 aantal studenten per fte onderwijs 34 36 45 38 aantal afgestudeerden per fte onderwijs 5,8 5,0 4,6 3,7 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen De opleiding stelt zich op het standpunt dat er voldoende menskracht is om een kwalitatief goede bachelor- en masteropleiding te verzorgen. De lage instroomcijfers geven volgens de opleiding studenten voldoende mogelijkheid tot intensief contact met docenten. Volgens de tijdens het visitatiebezoek door de opleiding geleverde nadere informatie ligt de studentendocentenratio per 1 maart 2006 op 33,33. De zelfstudie bevat een uitvoerige beschrijving van de inzet van de facultaire onderwijsondersteuning (in het totaal 17,35 fte). Beoordeling De commissie is van oordeel dat de student-stafratio van de opleidingen (circa 34 studenten per fte onderwijs in 2004-2005) in vergelijking met andere gevisiteerde opleidingen acceptabel is. Zij is met de opleidingen van mening dat de lage instroomcijfers de opleiding de mogelijkheid bieden tot intensief contact, hetgeen haars inziens uit het oogpunt van studentbegeleiding goede perspectieven biedt. De commissie is op basis van de huidige situatie van oordeel dat er met de beschikbare menskracht voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage in de zelfstudie blijken de specialisaties van de docenten. De opleiding geeft aan welke eisen zij stelt aan de vakinhoudelijke deskundigheid en aan de didactische kwaliteiten van docenten. De opleiding geeft aan dat beginnende docenten onder andere op het gebied van didactiek een professionaliseringstraject volgen. Dit traject wordt afgesloten met een onderwijscertificaat. De cursus wordt verzorgd door het Onderwijscentrum van de VU. Verder wordt aan scholing op het terrein van Engelstalig onderwijs speciale aandacht besteed. Het faculteitsbestuur stimuleert docenten die Engelstalig onderwijs geven een gerichte cursus te volgen. Er worden jaarlijks functioneringsgesprekken gehouden, waarbij onder andere – op basis van de studentenevaluaties – aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige en didactische kwaliteit van het gegeven onderwijs. De uitkomsten van deze evaluaties spelen een belangrijke rol bij bevordering naar een hoger docentniveau. Uit het studenttevredenheidsonderzoek (2003-2004) blijkt dat door de studenten het merendeel van de afzonderlijke cursussen goed tot zeer goed wordt beoordeeld. Ook de kwaliteit van de docenten werd door de studenten goed tot zeer goed beoordeeld. Bij 23 van de 29 cursussen bedroeg de score 3,75 of meer op een vijfpuntsschaal, waarvan voor negentien cursussen 4,00 of meer. Beoordeling De commissie heeft met instemming kennisgenomen van wijze waarop de afdeling haar professionaliseringsbeleid vorm heeft gegeven. Tijdens de gesprekken heeft de commissie de kwaliteit van het wetenschappelijk personeel besproken. Ook heeft zij tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van enkele afzonderlijke vakevaluaties. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel. Ook de uitQANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 155 komsten van de vakevaluaties wezen in die richting, zij het dat wel van enige variatie in die tevredenheid sprake was. De commissie heeft onder F12 al enkele overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen. De commissie concludeert op grond van de gesprekken en de haar door de opleiding aangereikte informatie dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 4A.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie geeft nadere informatie over de omvang en de kwaliteit van de verschillende voorzieningen. De opleiding is sinds 2003 gehuisvest in een kantoorpand, grenzend aan en op loopafstand van de VU-campus. De colleges, practica en werkgroepen worden georganiseerd in het hoofdgebouw van de VU. Hoewel de universiteit over voldoende onderwijsruimten beschikt zijn er toch incidenteel logistieke problemen. De zelfstudie geeft aan dat dit probleem door een indeling naar semester in plaats van per jaar, en een vaste toedeling van onderwijsruimten per faculteit met ingang van het studiejaar 2005-2006 zal zijn opgelost. Op universitair en facultair niveau zijn op dit punt verbeteringen in de coördinatie doorgevoerd, zoals een aanmeldingssysteem voor cursussen en tentamens via het tentameninformatiesysteem TIS. De audiovisuele voorzieningen zijn goed. Het merendeel van de collegezalen is voorzien van beamers, overheadprojectoren en geluidversterkers. Een aantal zalen beschikt over vaste beeldschermen. Bij veel cursussen wordt gebruikgemaakt van het Basic Support for Cooperative Work-programma (BSCW). Het systeem biedt de student de gelegenheid één op één te communiceren over opdrachten, maar ook groepsgewijs te communiceren. Vanaf het studiejaar 2005-2006 wordt in de hele faculteit geleidelijk het programma Blackboard ingevoerd, waarbij ernaar wordt gestreefd BSCW daarin op te nemen. Uit de curriculumevaluaties 2003-2004 blijkt volgens de opleiding dat de eerste- en tweedejaars studenten de aandacht voor het gebruik van media hoog waarderen (respectievelijk 3,39 en 3,44 op een vijfpuntsschaal) en het gebruik van de interactieve leeromgeving lager (score van 3,25). De bibliotheek van de VU biedt ter ondersteuning voor de opleidingen een uitgebreide wetenschappelijke collectie. De bibliotheek voor sociaal-culturele wetenschappen is daarin in een afzonderlijke afdeling ondergebracht. Er is volgens de opleiding veel geïnvesteerd in de uitbreiding van de collectie tijdschriften en periodieken en in databases op het internet. Elektronische 156 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen tijdschriften en bestanden zijn ook buiten de VU-campus toegankelijk voor studenten en medewerkers van de VU. De bibliotheek is de gehele dag geopend, en ook op donderdagavond en zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. De faculteit heeft vijf computerzalen tot haar beschikking met in totaal 113 werkplekken en vier werkplekken voor kortdurend werk, zoals e-mail, internet. Verder zijn er faciliteiten gecreëerd ten behoeve van toegang met eigen laptop. De VU heeft twee programma’s ontwikkeld (IVOS-1 en IVOS-2) met als extra doel nieuwe IT-voorzieningen voor studenten, zoals een draadloos dekkend netwerk op de VU-campus, 25 wireless hotspots, vijftig volledig uitgeruste computerwerkplekken in het hoofdgebouw. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De studiebegeleiding is er op gericht factoren die de studievoortgang kunnen bevorderen te integreren in het onderwijssysteem en in het curriculum, en factoren die de studievoortgang belemmeren op te sporen en voor zover mogelijk aan te passen, zowel in het onderwijssysteem als in het curriculum. Studiebegeleiding is een algemene taak voor alle betrokken docenten bij het onderwijsprogramma en een exclusieve taak voor de aan de faculteit werkzame studieadviseurs. De faculteit beschikt over vier studieadviseurs (gezamenlijk 2,9 fte). De zelfstudie bevat een uitvoerige beschrijving van de werkwijze van de studieadviseurs. Iedere eerstejaars student in de bacheloropleiding wordt in het eerste semester uitgenodigd voor een individueel kennismakingsgesprek, waarin motivatie, verwachtingspatroon, studieaanpak en studievaardigheden centraal staan. Voor 1 september van het tweede studiejaar verstrekt de Examencommissie de eerstejaars studenten op basis van de behaalde studieresultaten een (niet-bindend) studieadvies. Op grond van dit advies kan de student in het tweede bachelorjaar al dan niet deelnemen aan de toetsen van cursussen uit het tweede jaar. De opleiding kent de volgende regeling van de toelating tot het tweede en derde studiejaar . Studenten die op 1 september van hun tweede jaar van inschrijving minder dan 40 EC hebben behaald, mogen niet deelnemen aan toetsen van cursussen uit het tweede jaar. Studenten die op 1 september van hun tweede studiejaar van inschrijving minder dan 60 maar meer dan 40 EC hebben behaald, mogen wel aan toetsen van het tweede jaar deelnemen. Voorwaarde is dat zij hun resterende eerstejaars cursussen voor 1 september van hun derde jaar van inschrijving hebben behaald. Studenten die op 1 september van hun derde jaar van inschrijving nog eerstejaars cursussen moeten halen, mogen niet deelnemen aan toetsen van het tweede of het derde jaar. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 157 De daarbij door de opleiding gehanteerde regels zijn opgenomen in de Regeling Studiebegeleiding. Studenten in het tweede en derde jaar worden ongeacht hun studieresultaten een maal per jaar uitgenodigd voor een studievoortgangsgesprek. De zelfstudie geeft een opsomming van de doorstroomregelingen en voortgangscontroles, die ook in de OER zijn opgenomen. De Aanvullende zelfstudie geeft voor de masteropleiding aan dat in de vernieuwde opzet van de masteropleiding het thesistraject meer nog dan in de afgelopen twee jaar groepsgewijs wordt georganiseerd en begeleid. Doel is om daardoor de uitloop van de thesistrajecten verder terug te dringen. De zelfstudie schenkt in het kader van de begeleidingsactiviteiten specifieke aandacht aan de doctoraalstudenten die een jaar voor de invoering van de bachelor-masterstructuur met de studie zijn gestart. De opleiding karakteriseert de studiebegeleiding voor deze groep als intensief. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de regeling studiebegeleiding. Deze regeling geeft een goed beeld van de wijze waarop het beleid wat betreft de studiebegeleiding is vormgegeven. Uit de gesprekken tijdens het aanvullende visitatiebezoek is het aspect van studiebegeleiding door de commissie nadrukkelijk aan de orde gesteld, niet in de laatste plaats door de lage rendementcijfers van vooral de bacheloropleiding. De commissie stelt op grond van de verkregen toelichting door de opleiding dat in de afgelopen periode studiebegeleiding niet direct de geprioriteerde aandacht van de opleiding had en meer het karakter van begeleiding op afstand had. Zij heeft daarbij kennisgenomen van de opvatting van het opleidingsmanagement dat inhoudelijke programmatische en organisatorische zorgen en overwegingen daar grotendeels debet aan waren. De commissie stelt op basis van het aanvullend visitatiegesprek vast dat de opleiding zich zeer wel bewust is van het belang van een strakke begeleiding van studenten onder meer met het oog op rendementsverbetering; een begeleiding die volgens de commissie juist gegeven de relatief geringe studenteninstroom intensief van aard kan zijn. De commissie heeft in dat verband met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de opleiding tot het versterken van het mentorprogramma gedurende ten minste het eerste semester van de opleiding. Dit programma is vooral gericht op begeleiding gedurende het onderdeel bachelorwerkgroep. De commissie stelt op grond van het met de bacheloropleiding gevoerde gesprek vast dat met studenten die de bacheloropleiding tussentijds verlaten een exitgesprek wordt gehouden. Hieruit wordt echter niet duidelijk in hoeverre studenten dan kiezen voor een andere studie of voor de arbeidsmarkt. De commissie is van oordeel dat de voorgestelde mentorgroepen bijdragen aan een beter inzicht in de redenen van deze tussentijdse beëindiging. De commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat de studiebegeleiding in de afgelopen periode nog onder de maat was. Reeds getroffen maatregelen rechtvaardigen echter de veronderstelling dat de studiebegeleiding op een voldoende niveau komt. De commissie geeft in overweging de begeleiding in de verschillende fasen van de opleiding te intensiveren. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 158 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 4A.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. Mede vanwege de voorgenomen nieuwe inrichting van de bachelor- en de masteropleiding heeft de faculteit de bestaande cyclus van interne kwaliteitszorg tegen het licht gehouden. In de Aanvullende zelfstudie is dit nader toegespitst en een beschrijving gegeven van de kern van het facultaire systeem van kwaliteitsbewaking. Het interne facultaire kwaliteitszorgsysteem sluit nauw aan bij de universiteitsbrede richtlijnen die in het Handboek Kwaliteitszorg zijn neergelegd. Hierin wordt het cyclisch karakter van de kwaliteitszorg beschreven op grond van de Plan-Do-CheckAct-systematiek. De volgende activiteiten worden ondernomen om de kwaliteit van het onderwijs te controleren: 1. jaarlijkse evaluaties van alle cursussen. Deze evaluatie vindt plaats op basis van een door het Onderwijscentrum van de VU ontwikkeld standaardformulier; 2. jaarlijkse curriculumevaluaties. De formulieren voor de curriculumevaluaties zijn ontwikkeld in samenwerking met het Onderwijscentrum; 3. alumnionderzoek eens per vijf jaar. De (Aanvullende) zelfstudie bevat een beschrijving van de gehanteerde praktijk op het gebied van de cursus- en curriculumevaluaties. Op het niveau van de opleiding worden de uitkomsten van deze evaluaties samengevat en gerapporteerd in een onderwijsjaarverslag. Na bespreking in het managementteam en de onderwijsvergadering worden voorstellen tot verbetering en actualisering opgesteld en tezamen met het verslag vervolgens besproken in de evaluatiecommissie van de opleiding, het overleg van onderwijsmanagers en het bestuurlijk overleg tussen managementteam van de opleiding en het faculteitsbestuur. De uitkomsten van het laatste overleg vormen de afspraken voor verbeteringen en streefdoelen voor het volgende studiejaar. De toetsbare streefdoelen zijn, in overeenstemming met de facultaire streefdoelen, gesteld op minimaal een score van 3,5 (op een vijfpuntsschaal) per vraag en een score binnen het 67%interval. In het bestuursconvenant tussen het faculteitsbestuur en het College van Bestuur van de VU – geldend voor de periode 2003-2007 – zijn voor alle bacheloropleidingen de volgende streefcijfers vastgesteld: • • • • herinschrijving bacheloropleiding na één jaar: 85%; afstuderen naar drie jaar: 75% van de herinschrijvers; afstuderen na vier jaar: 80% van de inschrijvers; studierendement bacheloropleiding moet in de planperiode naar 65%. Het streefdoel voor de instroom van bachelorstudenten is faculteitsbreed op vijftig studenten gesteld. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 159 Voor de masteropleidingen is het streefcijfer voor het studierendement op basis van het convenant gesteld op 80%. Eens in de vijf jaar vindt een uitgebreid uitstroomonderzoek plaats onder recent afgestudeerden. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van de uitkomsten van dit onderzoek. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van het systeem van kwaliteitszorg zoals beschreven in de zelfstudies en heeft onder meer met studenten en docenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd langs verschillende kanalen. De commissie constateert dat onder meer deze evaluaties hebben geleid tot de aanpassingen van het programma zoals beschreven in de Aanvullende zelfstudie. De commissie heeft met waardering kennisgenomen van het in de zelfstudie gepresenteerde voornemen van de afdeling tot het instellen van een Raad van Advies in het kader van de vereiste kwaliteitszorg. De commissie acht een externe toetsing van de kwaliteit van het programma door vertegenwoordigers uit de relevante beroepspraktijk van belang mede vanwege de aansluiting van de opleiding met de arbeidsmarkt. Op deze wijze wordt naar het oordeel van de commissie ook een juiste invulling gegeven aan de uitkomsten van het alumnionderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat de gevolgde opleiding door de alumni achteraf gematigd positief wordt beoordeeld. De commissie stelt vast dat de opleiding een aanzienlijk aantal streefdoelen kent. Zij tekent hierbij aan dat de opleiding zich ervan bewust moet zijn dat een groot aantal doelstellingen kan leiden tot versnippering van de kwaliteitszorginspanningen. De commissie geeft de opleiding in overweging hierin prioriteiten te stellen. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de maatregelen die zijn genomen om het onderwijsprogramma te verbeteren, naar aanleiding van de vorige visitatie in 1999. Deze hebben onder meer betrekking op: • • • • • • • • 160 integratie van vakinhoud en methodenonderwijs binnen vier gezamenlijke SCW-cursussen; de vakspecifieke eindkwalificaties; verhoging van het aantal verplichte computerpractica (SPSS); verhoging van het aantal contacturen. Dit aantal is inmiddels van vier naar acht uren per week gebracht; beperking van het aantal herkansingsmogelijkheden bij schriftelijke tentamens; aandacht besteden aan mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid; meer aandacht aan didactische scholing van de vaste staf; het terugdringen van studievertraging en -uitval. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen De Aanvullende zelfstudie schetst naast de programmatische herstructurering van de bacheloren de masteropleiding nog een aantal kleinere verbeteringen die op basis van cursus- en curriculumevaluaties in het bestaande programma zijn aangebracht, namelijk inhoudelijke verzwaring van opdrachten in de eerste studieperiode van de bacheloropleiding en een aangepaste roostering van de cursussen in de relatief zware studieperioden vijf en zes. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoende hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor een substantiële wijziging van het curriculum. In de gesprekken met de studenten tijdens het aanvullende visitatiebezoek hebben de studenten zich positief over de verbetermaatregel uitgelaten. De commissie stelt vast dat de uitkomsten van de vorige visitatiecommissie goed zijn opgepakt door de opleidingen en dat deze hun doorwerking hebben ook in het vernieuwde programma. Sommige punten van zorg zijn ook nog aan de orde, zoals het terugdringen van studievertraging en -uitval. De commissie heeft vastgesteld dat onder studenten en docenten het gevaar bestaat van evaluatiemoeheid vanwege het gehanteerde evaluatiebeleid. Hierdoor vullen studenten niet altijd of minder serieus de evaluatieformulieren in. Zij onderschrijft de opvatting van de opleiding dat dit een punt van zorg is. Zij geeft de opleidingen in overweging hun werkwijze aan te passen en hiertoe meer gebruik te maken van de mogelijkheden die de digitale leeromgeving biedt. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving In de aangeleverde informatie wordt aangegeven hoe docenten, studenten, onderwijsmanagers en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg: • • • • studenten en docenten in de Opleidings- en Evaluatiecommissies; docenten zijn ook betrokken bij cursus- en programmaevaluaties; onderwijsmanagers in overleg met docenten en in het kader van voorstellen tot verbetering; de alumni middels het eens in de vijf jaar uitgevoerde alumnionderzoek en het voornemen tot het organiseren van een jaarlijkse alumnidag. In de Aanvullende zelfstudie wordt ingegaan op de wijze waarop de opleiding voornemens is het beroepenveld te betrekken bij de kwaliteitszorg. Hoewel de faculteit het alumnionderzoek deels beschouwt als een evaluatie vanuit het beroepenveld is de faculteit voornemens aan de masteropleiding een Raad van Advies te verbinden – samengesteld uit alumni en vooraanstaande professionals uit het werkveld – ter versterking van de betrokkenheid van het beroepenveld bij de opleiding. De zelfstudie noemt daarbij als aandachtgebieden onder andere de voorgenomen onderwijsvernieuwingen, de curriculumevaluaties en de aansluiting op de beroepspraktijk. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 161 Beoordeling De commissie is van oordeel dat – op grond van de verstrekte informatie door het opleidingsmanagement en de tijdens de gesprekken verstrekte toelichting door docenten en studenten – deze categorieën de afgelopen periode steeds meer zijn betrokken en zich betrokken hebben gevoeld bij de interne kwaliteitszorg. De commissie ziet dit beeld in het aanvullende visitatiegesprek bevestigd door de betrokkenheid van deze groepen bij de vormgeving van het nieuwe bachelor- en masterprogramma. Zij heeft de indruk dat studenten actief zijn in de Opleidingscommissie, maar ook op andere wijze – in bijvoorbeeld rechtstreekse contacten met docenten – hun opvatting over de kwaliteit van de opleiding kenbaar maken. De commissie stelt vast dat de rol van alumni bij de op kwaliteitsverbetering gerichte cyclus beperkt is. Invoering van een jaarlijkse alumnidag gecombineerd met de voorgenomen instelling van een Raad van Advies waarin ook alumni van de opleiding zitting kunnen hebben, lijkt de commissie aangewezen om deze betrokkenheid in het kader van de kwaliteitsverbetering van het onderwijs te vergroten. De commissie heeft dan ook met instemming kennisgenomen van het voornemen daartoe. Hierdoor wordt het niet alleen mogelijk commentaar te krijgen op het lopende curriculum en op voornemens tot wijziging, maar ook om kennis te nemen van de nieuwste ontwikkelingen in het relevante beroepenveld en een beeld te krijgen van de consequenties daarvan voor het programma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 4A.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een selectie beoordeeld van tien theses uit een door de opleiding verstrekte lijst van dertig meest recente bachelortheses, alsmede drie mastertheses SCW. In commissieverband zijn de ervaringen voorafgaand aan de visitatiegesprekken onderling uitgewisseld. De conclusie daarvan is dat de commissie van mening is dat de afstudeertheses in het algemeen wel voldoen aan het vereiste minimumniveau, maar dat er in sommige gevallen wel kritische kanttekeningen zijn te plaatsen met betrekking tot de onderzoekstechniek, de wijze van presentatie en het literatuurgebruik. Het komt de commissie voor dat de richtlijnen voor het schrijven c.q. beoordelen van scripties in het kader van de interne kwaliteitszorg meer systematisch kunnen worden geëvalueerd. De vraag of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd kan volgens de zelfstudie voor zowel de bacheloropleiding als voor de masteropleiding nog niet worden beantwoord. Wel wordt door de opleiding gewezen op de resultaten van het in 2004 gehouden alumnionderzoek, waaruit blijkt dat de afgestudeerden van de ongedeelde opleidingen Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid (MVB) en Sociale Gerontologie (SG) in het algemeen redelijk tevreden 162 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen terug kijken op de door hen gevolgde opleiding MVB en SG (respectievelijk een 6,5 en een 6,9 op een tienpuntsschaal). Uit het onderzoek blijkt verder dat de aansluiting van de opleiding met de arbeidsmarkt door de afgestudeerden van de opleiding met respectievelijk een 6,4 en een 6,8 (op een tienpuntsschaal) wordt gewaardeerd. Beoordeling De commissie heeft er op grond van het vernieuwde curriculum en de aandacht daarbinnen voor onderzoeks-, schrijf- en presentatievaardigheden vertrouwen in dat bij beide opleidingen de gerealiseerde eindkwalificaties van de opleidingen in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau en oriëntatie. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving De faculteit heeft op basis van bestuursconvenant met het College van Bestuur van de VU voor het onderwijsrendement van de bachelor- en de masteropleiding streefcijfers vastgesteld. Deze streefcijfers zijn genoemd onder F17. Bacheloropleiding De KUO-cijfers (voltijd, alleen vwo-instroom) van de bacheloropleiding zijn als volgt. studiejaar omvang cohort herinschrijvers N 44 34 36 2002-2003 2003-2004 2004-2005 absoluut 29 16 13 % herinschrijvers dat bachelordiploma heeft behaald na 3 jaar % 66 47 36 % 24 De opleiding heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens (peildatum 1 oktober 2006) aangereikt over de cohorten 2002-2003 en 2003-2004. studiejaar 2002-2003 2003-2004 N bachelordiploma behaald na 3 jaar 52 33 bachelordiploma behaald na 4 jaar 11 (21%) 3 (10%) 25% 30%* gestaakt na 1 jaar 20 15 * De opleiding verwacht dat van de resterende negen studenten nog vier tot zes studenten in het studiejaar 2006-2007 hun bachelordiploma behalen. In de Aanvullende zelfstudie merkt de opleiding op dat de interne facultaire rendementsrapportages het opleidingsmanagement tot de voorlopige conclusies leidden dat de rendementen van de bachelor- en masteropleiding over de afgelopen jaren zijn achtergebleven bij verwachQANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 163 tingen en streefcijfers. De Aanvullende zelfstudie bevat in een bijlage een overzicht van de rendementscijfers en een beschrijving van de achtergronden van de behaalde resultaten. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat deze rendementen vooral worden veroorzaakt door een hoge studie-uitval in het eerste jaar (50%), onder meer ten gevolge van het brede karakter van de opleiding, de associatie met de oude benaming van de faculteit als geheel en studenten die zich inschrijven voor de bacheloropleiding als tweede studie. Ook wordt als belangrijke oorzaak genoemd het relatief grote aandeel studenten die na hun eerste jaar doorstromen naar de bovenbouwopleiding Criminologie. De opleiding Criminologie kent eerst per september 2005 een eigen eerste jaar. De opleiding heeft de commissie in het kader van het aanvullende visitatie voorzien van een uitvoerige schriftelijke toelichting op de behaalde rendementscijfers. Masteropleiding De opleiding heeft op basis van eigen cijfers de commissie de volgende recente rendementgegevens verschaft. studiejaar 2004-2005 2005-2006* omvang cohort percentage geslaagd na 1 jaar N 12 17 % 33 47 * Volgens de opleiding behoren tot het laatste cohort ook de studenten die zich later dan 1 september 2005 hebben ingeschreven, zoals premasterclassstudenten die later een afrondende verklaring hebben ontvangen. Beoordeling De commissie stelt vast dat voor de beide opleidingen streefrendementen zijn geformuleerd. De commissie heeft kennisgenomen van de rendementen van de bacheloropleiding en de masteropleiding zoals opgenomen in de Aanvullende zelfstudie en van de door de opleiding verstrekte nadere gegevens hierover. Tijdens het aanvullend visitatiebezoek heeft de commissie nadrukkelijk de behaalde rendementen bij de opleiding aan de orde gesteld. De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Een vergelijking op grond van de landelijke KUO-cijfers (zie algemeen deel) laat zien dat tussen de opleidingen grote verschillen bestaan. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de ontwikkeling van de bachelor- en masterrendementen op iets langere termijn. Wel stelt de commissie vast dat de feitelijk behaalde rendementen van vooral de bacheloropleiding – zowel na drie als na vier jaar – in vergelijking met andere bacheloropleidingen haar ernstige zorgen baart. In een vervolgschrijven op het aanvullende visitatiebezoek heeft de opleiding naar de opvatting van de commissie echter aannemelijk gemaakt dat deze feitelijke rendementscijfers in belangrijke mate berusten op het meetellen van bepaalde categorieën studenten, waardoor vervuiling van de data kan optreden. Het vorenstaande neemt de eerdere waardering van de commissie overigens niet weg. De opleiding heeft tijdens het aanvullende visitatiebezoek aan de commissie nader uiteengezet dat de opzet van de nieuwe programma’s effect kan hebben op de rendementen van de opleiding. De opleiding noemt in dat verband de sterkere profilering van de opleiding door de programmatische aanpassingen, een meer nauwgezette monitoring van studenten vooral gedurende het eerste semester in de bachelorfase en een betere structurering van het thesistraject zowel in de bachelor- als in de masteropleiding. 164 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Hoewel de commissie met de opleiding van oordeel is dat de programmatische aanpassingen als zodanig geen voldoende garanties bieden op rendementsverbetering, deelt zij de verwachting van de opleiding dat deze aanpassingen de studie-uitval en studievertraging en daarmee wellicht ook toekomstige rendementen positief zullen beïnvloeden. Zij is echter van oordeel dat een nauwgezette studentbegeleiding een essentiële voorwaarde daartoe is. De commissie constateert dat de opleiding daartoe maatregelen treft. Op basis daarvan meent zij erop te kunnen vertrouwen dat de opleidingen in de toekomst voldoende rendement zullen behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 4A.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie beschrijft het beleid ten aanzien van internationalisering voor beide opleidingen. Dit is een afgeleide van het facultaire internationaliseringsbeleid. De verantwoordelijkheid voor de beleidsvoorbereidende, organisatorische en technische ondersteuning en uitvoering ligt op facultair niveau. De zelfstudie gaat nader in op de volgende internationaliseringaspecten: • • • • • de voorlichting aan studenten over de mogelijkheid tot studeren in het buitenland; het onderwijsaanbod in de bachelor- en masteropleiding ten behoeve van buitenlandse studenten; de mogelijkheid voor studenten SCW om te studeren in het buitenland, zonder dat zij daar vertraging bij oplopen; docentenuitwisseling onder meer in de vorm van gastcolleges aan buitenlandse universiteiten; het invoeren van Engelstalig onderwijs. De faculteit heeft een uitgebreid netwerk van internationale partners in Europa en daarbuiten, waar SCW-studenten kunnen studeren. De onderwijswebsite bevat een overzicht daarvan, alsmede de te volgen procedure. In het studiejaar 2003-2004 namen twintig buitenlandse studenten deel aan de Engelstalige cursussen in het tweede jaar van de bacheloropleiding, terwijl twee studenten van de mogelijkheid om in het buitenland te studeren gebruik hebben gemaakt. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 165 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 166 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Bijlage 1A.Eindkwalificaties (SCW) bacheloropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen Kennis van en inzicht in: 1. processen en verschijnselen op het gebied van de sociaal-culturele wetenschappen, in het bijzonder de sociologie; 2. theorieën op het gebied van de sociaal-culturele wetenschappen, in het bijzonder de sociologie; 3. methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. In staat zijn om: 4. een wetenschappelijk betoog te houden (mondeling en schriftelijk); 5. vakliteratuur kritisch te bespreken; 6. onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid; 7. data te analyseren en interpreteren. Blijk geven van: 8. een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving; 9. een wetenschappelijke houding, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen; 10. intellectuele integriteit. (Deze formuleringen uit de Aanvullende zelfstudie zijn een samenvatting en toespitsing van de eindkwalificaties zoals geformuleerd in de Zelfevaluatie SCW, met het oog op de meer sociologisch-disciplinaire uitgangspunten van het vernieuwde curriculum.) Bijlage 1B. Eindkwalificaties masteropleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen (SCW) Kennis − De afgestudeerde van de masteropleiding SCW van M&D heeft kennis van: 1. economische, sociale, politieke en culturele dimensies van actuele vraagstukken van mondialisering en diversiteit; 2. zowel klassieke als moderne als de meest recente theorieën en benaderingen van deze vraagstukken, vanuit de sociologie en aanverwante disciplines. 3. verbanden te leggen tussen sociologische en andere sociaal-wetenschappelijke theorieën en vraagstukken van mondialisering en diversiteit; Vaardigheden − De afgestudeerde van de masteropleiding SCW van M&D is in staat: 4. 5. 6. 7. verschillende theoretische benaderingen onderling te vergelijken en toe te passen; empirische resultaten te relateren aan theoretische debatten; kritisch te reflecteren op theoretische en empirische bevindingen; vraagstukken van mondialisering en diversiteit te definiëren en te analyseren met behulp van sociologische en andere sociaalwetenschappelijke theorieën en op basis hiervan beleidsaanbevelingen te ontwikkelen; QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 167 8. verschillende methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek te onderscheiden en toe te passen; 9. zelfstandig een empirisch onderzoek op te zetten, uit te voeren en erover te rapporteren. Attitude − De afgestudeerde van de masteropleiding SCW van M&D geeft blijk van: 10. een onafhankelijke, kritische houding ten opzichte van bestaande theorieën en kennis; 11. een onderzoekende, originele en creatieve houding ten aanzien van bestaande vraagstukken en oplossingen; 12. kritische en normatieve reflectie op wetenschappelijk onderzoek en onderzoeksresultaten. (Deze formuleringen uit de Aanvullende zelfstudie zijn een toespitsing met het oog op het vernieuwde curriculum van de eindkwalificaties zoals geformuleerd in de Zelfevaluatie SCW). 168 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Bijlage 2A.Overzicht het vernieuwde onderwijsprogramma van de bacheloropleiding SCW (studiejaar 2006-2007) Jaar 1 Semester 1 Inleiding tot de sociale wetenschappen 10 EC Semester 2 Economische en sociale geschiedenis 5 EC Methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek 10 EC • Antropologie of • Organisatiewetenschap of • Politicologie deel 1 en deel 2 10 EC Bachelorproject sociologie 10 EC Bachelorwerkgroep vergelijkende sociologie 10 EC Mondiale geschiedenis 5 EC Jaar 2* Sociologische theorie 10 EC Social Stratifica- Social Capital and tion and Power Conflict 5 EC 5 EC Cultural Diversity and Religion 10 EC Politieke en sociale Wetenschapsfilosofie filosofie 5 EC 5 EC Theorie en Onderzoeksvergelijkend practicum I empirisch kwantitatief onderzoek 5 EC 5 EC Actualiteitencolleges ** Jaar 3* Profileringsruimte 30 EC Kwalitatieve onderzoeksmethoden I 5 EC Actualiteitencolleges ** Onderzoekspracticum II kwalitatief 5 EC Sociologisch domein I Bachelorthesis 5 EC sociologie Sociologisch domein II 15 EC 5 EC Onderzoekspracticum III vergelijkend 5 EC * Het tweede en derde jaar worden in het studiejaar 2007-2008 ingevoerd. ** De actualiteitencolleges worden afgetekend in het kader van de bachelorthesis. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 169 Bijlage 2B.Overzicht van het onderwijsprogramma van de premasterclass SCW (studiejaar 2006-2007) Semester 1 Social Stratification and Power 5 EC Social Capital and Conflict 5 EC Theorie en vergelijkend empirisch onderzoek 5 EC Onderzoekspracticum I kwantitatief 5 EC Methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek voor PMC 10 EC 170 Semester 2 Cultural Diversity and Religion 10 EC • Politieke en sociale Premasterthesis filosofie of sociologie • Sociologisch 10 EC domein I of • Sociologisch domein II 5 EC Kwalitatieve onderzoeksmethoden I 5 EC QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen Bijlage 2C. Overzicht van het vernieuwde onderwijsprogramma van de masteropleiding SCW Mondialisering en Diversiteit (studiejaar 2006-2007) Voltijdvariant Semester 1 Sociology of Globalization 5 EC The Logic of Social Science Explanations Semester 2 The Transnationalization of Social Movements 5 EC Master’s Thesis 25 EC 5 EC Multiculturalism: an International Comparison 5 EC Global Religion and Local Diversity Europese Eenwording en Levensloop Methodology option* 5 EC 5 EC 5 EC Deeltijdvariant, jaar 1 Semester 1 Sociology of Globalization Semester 2 Multiculturalism: an International Comparison 5 EC Europese Eenwording en Levensloop 5 EC Logic of Social Science Explanations Methodology option* 5 EC 5 EC Of: Methodology option* 5 EC 5 EC The Transnationalization of Social Movements 5 EC * M&T-modulen: Eerste helft semester 2: Interview- en Analysetechnieken of Dataverzameling via Secundaire Bronnen of Evaluatieonderzoek of Schaalconstructie en Factoranalyse; Tweede helft semester 2: Vragenlijstconstructie of Regressieanalyse of Variantieanalyse. ** Het bovenstaande programma wordt ingevoerd in het studiejaar 2007-2008. In het studiejaar 2006-2007 is een overgangsjaar geprogrammeerd, waarin in plaats van de cursussen ‘Global Religion and Local Diversity’ en ‘Transnationalization of Social Movement’ het seminar ‘Work, Care and Time’ is geprogrammeerd. De omvang van de cursussen is in het studiejaar 2006-2007 6 EC per vak; voor de M&T-modulen 3 EC elk. Deeltijdvariant, jaar 2 Semester 1 Global Religion and Local Diversity 5 EC Semester 2 Master’s Thesis 25 EC QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 171 172 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Sociaal-Culturele Wetenschappen 4B.Masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam Administratieve gegevens Masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Beleid, Communicatie en Organisatie 60052 master wo 60 EC MSc voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007 De in dit rapport vermelde oordelen zijn van toepassing op zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld. 4B.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit der Sociale Wetenschappen omvat vijf disciplinaire bacheloropleidingen: • • • • • Antropologie; Bestuur en Organisatie; Communicatiewetenschap; Politicologie; Sociaal-Culturele Wetenschappen; en de volgende eenjarige masteropleidingen: • • • • • • • Social and Cultural Anthropology; Bestuurskunde; Beleid, Communicatie en Organisatie; Communicatiewetenschap; Political Science; Cultuur, Organisatie en Management; Sociaal-Culturele Wetenschappen. Daarnaast omvat de faculteit een reeds geaccrediteerde tweejarige masteropleiding Master’s in Social Research. In de researchmaster is onder andere een Organisatie track voorzien, die in een samenwerkingsverband tussen de afdelingen Bestuur en Organisatie en Cultuur, Organisatie en Management (COM) wordt vormgegeven. Ook is de faculteit penvoerder van de Engelstalige tweejarige deeltijd masteropleiding (van 90 EC) European Master’s in Gerontology, die verzorgd wordt door een netwerk van achttien Europese universiteiten. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 173 De masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie (BCO) wordt verzorgd door de afdeling Bestuur en Organisatie van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De faculteit omvat verder de afdelingen Communicatiewetenschap, Cultuur, Organisatie en Management (COM), Methoden en Technieken, Sociaal-Culturele Wetenschappen en Sociale en Culturele Antropologie, Politicologie en een Werkgroep Filantropische Studies. 4B.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De opleiding is voortgekomen uit de doctoraalvariant Beleid, Communicatie en Organisatie van de ongedeelde doctoraalopleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen. De overgangsregelingen zijn in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) beschreven. De ongedeelde opleiding zal per 31 augustus 2007 worden beëindigd. Volgens de door de opleiding verstrekte actuele gegevens staan per 1 september 2006 in totaal nog 117 studenten bij de ongedeelde opleiding ingeschreven. De commissie heeft in de gesprekken met medewerkers en studenten geconstateerd dat ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur het grote aantal studenten in zowel de reguliere als in de verkorte ongedeelde doctoraalopleidingen in de laatste fase van hun studie een extra inspanning en onderwijsbelasting voor docenten betekent. Deze situatie zal naar verwachting nog tot en met het studiejaar 2006-2007 voortduren. De opleidingen zijn zich bewust van de urgentie van dit probleem en hebben naar het oordeel van de commissie adequate maatregelen genomen in het kader van begeleiding van afstudeerprojecten dan wel doorgeleiding van studenten naar een corresponderend bachelor- of (pre-) master-programma. Uit de aan de commissie verstrekte gegevens blijkt dat er geen problemen bestaan ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 4B.3. Het beoordelingskader 4B.3.1.Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De algemene doelstelling van de masteropleiding BCO is volgens de zelfstudie studenten een academisch denk- en werkniveau bij te brengen dat hen in staat stelt vraagstukken op het terrein van beleid, communicatie en organisatie te analyseren en nader uit te werken. De opleiding is gericht op het kunnen opzetten en uitvoeren van onderzoek en op het zoeken van oplossingen voor problemen rondom en binnen organisaties. Het object van studie is het functioneren van organisaties, zowel intern als in wisselwerking met een doorgaans complexe omgeving. In die wisselwerking spelen interne en externe communicatieprocessen een belangrijke rol. De inhoud van de opleiding sluit volgens de zelfstudie nauw aan bij het onderzoek binnen de afdeling. De centrale thema’s in drie verplichte en drie keuzeseminars zijn ontleend aan de 174 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie accenten die binnen het onderzoeksprogramma zijn terug te vinden. De seminars worden verzorgd door docent/onderzoekers waarbij thema’s in de seminars samenvallen met het eigen verzorgde onderzoek. De zelfstudie bevat de op het doel van de bacheloropleiding gerichte eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit rapport. In de zelfstudie is het profiel van de opleiding op een aantal aspecten vergeleken met drie andere overeenkomstige masteropleidingen verbonden aan Nederlandse universiteiten. Het keuzecriterium hierbij is de overeenstemming in thematiek en de mate waarin deze opleidingen door toekomstige studenten worden vergeleken bij hun studiekeuze. De opleiding onderscheidt zich volgens de zelfstudie van de vergeleken overeenkomstige opleidingsprogramma’s Beleid en Organisatie (UU), Arbeid, Organisatie en Management (EUR) en Organisation Studies (UvT) vooral door de grotere nadruk in de opleiding op het verwerven van onderzoekskwalificaties en de aandacht voor communicatieproblematiek. Daarnaast bestaat het referentiekader uit enkele vergelijkbare buitenlandse opleidingen. De opleiding geeft aan dat, hoewel er overeenkomsten zijn met de opleiding Organisation Studies van de Universiteit van Warwick, zij zich hiervan vooral onderscheidt door een strakkere afbakening van het programma en de voorbereiding op wetenschappelijk onderzoek. De zelfstudie stelt op basis van een in 2004 uitgevoerd alumnionderzoek onder afgestudeerden van de faculteit dat het merendeel van de afgestudeerden van de opleiding (87%) een baan heeft gevonden, waarvan deels in functies waarvoor een sociaalwetenschappelijke academische opleiding is vereist. De commissie stelt vast dat het beleid van het opleidingsmanagement erop is gericht het beroepenveld door middel van het instellen van een Raad van Advies nadrukkelijker bij de opleiding te betrekken. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleiding de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden op een inzichtelijke manier heeft vergeleken met die van een aantal opleidingen in Nederland en op basis daarvan haar relatieve positie in het landelijke beeld heeft beschreven. Bovendien constateert zij dat de opleiding een analyse heeft gegeven van de internationale context van verwante opleidingen en in dat kader overtuigend heeft beargumenteerd welk profiel zij voorstaat. De commissie is van oordeel dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening op het gebied van beleid, communicatie en organisatie. Zij meent verder dat de uitgewerkte eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate overeenkomen met het referentiekader van de commissie. Het bovenstaande leidt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding, voor zover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en door de beroepspraktijk gesteld worden aan een universitaire masteropleiding in het betreffende domein. Oordeel commissie: voldoende Onderzoeksprogramma’s: ‘Strategizing for Opportunities’: Entrepreneurship and emerging industrial communities, Institutional change processes and organizations. Veer, K. van der, A. van Elfrinkhof, Sociale wetenschappen, wat kun je ermee? Studie en beroepscarrières onder de loep, Vrije Universiteit Amsterdam, 2004. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 175 F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De opleiding heeft de eindkwalificaties van de masteropleiding BCO in de zelfstudie gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties K1en K2, A2 V1 t/m V6 V6 t/m V10 V11, V12 en V14 V13 en V14, A1 t/m A3 Het opleidingsmanagement van de opleiding BCO heeft in een afzonderlijk en uitvoerig overzicht op cursusniveau een nadere detaillering gegeven. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. Zij heeft daar mede bij betrokken het door de opleiding verstrekte informatieve overzicht waarin de eindkwalificaties per descriptor zijn gerangschikt en waarin is aangegeven op welke wijze de verschillende cursussen hun bijdrage hieraan leveren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan één of meerdere beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Oordeel commissie: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De eindkwalificaties van de opleiding richten zich volgens de zelfstudie sterk op het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. De eindkwalificaties zijn tot stand gekomen in samenspraak met de stafleden die participeren in nationale en internationale netwerken. De eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld komen volgens de opleiding duidelijk naar voren in de eindkwalificaties betreffende de onderzoeksvaardigheden. Bij de invulling van de opleiding is gekozen voor een brede organisatieopleiding, waarin wetenschap176 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie pelijke kennis en vaardigheden prevaleren boven professionele kennis en vaardigheden. Professionele elementen als bijvoorbeeld leiderschap of organisatieverandering komen vooral aan de orde als object van studie. Het verwerven van wetenschappelijke kennis en vaardigheden met betrekking tot organisaties ziet de opleiding als een adequate voorbereiding op het functioneren in een breed spectrum van toekomstige beroepspraktijken. Het uitgangspunt van de opleiding is dat interdisciplinaire vragen in de beroepspraktijk vooral als onderzoeksvraagstukken worden benaderd. De zelfstudie geeft verder aan dat de betere student de gelegenheid krijgt zich verder te bekwamen in wetenschappelijk onderzoek door de aansluiting met de Organisatie track in de door de faculteit aangeboden Master’s in Social Research. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleiding er duidelijk blijk van geven dat het gaat om een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft daarbij betrokken: • • de vereiste kennis en inzicht van het wetenschapsgebied en de plaats ervan ten opzichte van andere c.q. verwante disciplines en/of de maatschappelijke omgeving; de vereiste academische vaardigheden en attituden zoals die vooral tot uitdrukking komen in de eindkwalificaties onder 4 tot en met 8 respectievelijk onder 1 tot en met 3. De eindkwalificaties zijn naar haar oordeel in overeenstemming met de eisen vanuit de (internationale) wetenschappelijke discipline. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor de masteropleiding BCO luidt: voldoende. 4B.3.2.Programma De zelfstudie geeft een schematisch overzicht van de programmaonderdelen van de voltijd en deeltijd opleiding (zie ook bijlage 2A). Het voltijdprogramma duurt een jaar, is geprogrammeerd in zes perioden en kent twee instroommomenten: het eerste in september, het tweede in februari. Voor beide instroommomenten geldt dat de eerste vier maanden zijn gevuld met cursorisch en onderzoekgecentreerd onderwijs bestaande uit drie vaste seminars en drie keuzeseminars waar studenten één seminar uit kunnen kiezen. In de derde periode maken studenten een start met het ontwikkelen van een thesisvoorstel. Bij aanvang van periode 4 dienen studenten hun voorstel in bij de scriptiecoördinator. In deze periode worden ook twee verplichte M&T-blokken aangeboden en kan de student daarnaast een keuze maken uit verschillende M&T-modulen (Discoursanalyse, Kwalitatieve Data analyse, Regressie-analyse, Schaalconstructie en Factoranalyse en Variantie-analyse), die aansluiten bij de eigen thesis. De laatste twee periodes worden besteed aan het schrijven van de masterthesis. De opleiding hanteert bij de onderwerpkeuze als uitgangspunt dat interdisciplinaire vraagstukken in de beroepspraktijk als onderzoeksvragen moeten worden benaderd. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 177 Het deeltijdprogramma en het voltijdprogramma zijn inhoudelijk identiek, maar kennen andere roosters. De deeltijdstudenten besteden de eerste vijf periodes aan het volgen van seminars, in de overige periodes worden de M&T-blokken aangeboden en kan de student de masterthesis uitwerken. Het deeltijdprogramma neemt twee jaar in beslag. Schakelprogramma Het schakelprogramma (premasterclass) BCO omvat 60 EC. Dit onderwijsprogramma is in het studiejaar 2003-2004 voor de eerste keer uitgevoerd. Het programma bestaat onder meer uit cursussen uit de voorbereidende bacheloropleiding Bestuur en organisatie. Het programma omvat met inbegrip van de bachelorthesis 36 EC onderwijs in methoden en technieken. De premasterclass wordt in voltijd en in deeltijd aangeboden. Het programma van beide varianten is opgenomen in bijlage 2B. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving De aangeleverde informatie legt ten aanzien van het wetenschappelijk karakter van het programma de nadruk op de volgende aspecten: • • • • • • de betrokkenheid van de stafleden bij diverse (inter)nationale disciplinaire onderzoeksnetwerken; de aansluiting met de onderzoeksprogramma’s van onderzoeksscholen als NESCOR, Kurt Lewin, NIG en ASSR; de aansluiting van de inhoud van het programma bij het eigen onderzoek van de afdeling; het afsluiten met een thesis waarbij wat betreft de onderwerpkeuze door de opleiding wordt gestimuleerd aan te sluiten bij het eigen afdelingsonderzoek; studenten leren in de seminars op basis van het samenvatten en analyseren van relevante en actuele artikelen, theorieën toe te passen op problematische situaties direct of indirect gerelateerd aan de beroepspraktijk; de eindtheses van de seminars bevatten onderzoeksvoorstellen die een aanzet zijn voor het ontwikkelen van de masterthesis. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en de handboeken en readers van de opleiding. Op grond daarvan en mede op basis van de met de studenten en docenten gevoerde gesprekken concludeert de commissie dat de opleiding ruim aandacht besteedt aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen tot uitdrukking komt in de kwaliteit van de afrondende masterthesis. De betrokkenheid van docenten 178 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie bij nationale en internationale netwerken en de aansluiting van menig afstudeerproject bij het onderzoeksprogramma van de afdeling en van de individuele stafleden bieden volgens de commissie meer dan voldoende garantie voor het wetenschappelijk karakter van de opleiding. De gerichtheid van de opleiding op de beroepspraktijk behoeft volgens de commissie – onder verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt onder F19 – meer versterking door middel van een grotere betrokkenheid van het relevante beroepenveld bij de vaststelling van de eindkwalificaties. Oordeel commissie: goed F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving In de zelfstudie is een overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven op welke wijze de eindkwalificaties – ingedeeld in de aspecten van de Dublin-descriptoren – aan de orde komen in de verschillende programmaonderdelen. De zelfstudie bevat een toelichtende beschrijving van de wijze waarop kennis, inzicht en vaardigheden in de verschillende programmaonderdelen aan de orde komen. Ter voorbereiding op het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie nader van informatie voorzien door het overleggen van een matrix van doelstellingen en eindkwalificaties. De eindkwalificaties van de opleiding zijn geformuleerd in termen van kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. Per Dublin-descriptor is aangegeven welke eindkwalificaties onder de betreffende descriptor vallen en op welke wijze de verschillende cursussen hun bijdrage hieraan leveren. Beoordeling De commissie heeft de onderwijsprogramma’s bestudeerd en concludeert dat het onderwijsprogramma een adequate vertaling is van de eindkwalificaties wat niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen betreft. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. De commissie heeft in dit verband met waardering kennisgenomen van een door de opleiding ten behoeve van de visitatie verstrekte uitvoerige matrix van doelstellingen en eindkwalificaties. Hierin is de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma op een overtuigende en heldere wijze geconcretiseerd. Zij is van mening dat studenten op grond van dit programma goed in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleiding te halen. Oordeel commissie: goed QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 179 F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving De zelfstudie bevat een beschrijving van de samenhang van het onderwijsprogramma langs de lijnen van een inhoudelijke samenhang en een programmatische samenhang. De inhoudelijke samenhang tussen de seminars is vooral geordend naar interne en externe organisatievraagstukken, waarbij zowel interne als externe communicatievraagstukken in nauwe samenhang met organisatieonderwerpen wordt bestudeerden. De opleiding stimuleert nadrukkelijk integratie van communicatievraagstukken in de algemene thematiek van de verschillende programmaonderdelen. De regel dat in geval van begeleiding door docenten van de afdeling Communicatiewetenschap de tweede beoordelaar van de opzet en het eindproduct afkomstig is van de masteropleiding BCO versterkt naar het oordeel van de commissie deze samenhang. De programmatische samenhang is in de zelfstudie uitgewerkt naar de samenhang tussen enerzijds het cursorisch en onderzoeksgecentreerd onderwijs en anderzijds het methodenonderwijs, waarbij ook een verdeling bestaat tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekmethoden. Het methodenonderwijs is geprogrammeerd parallel aan de start van de masterthesis. Uit de zelfstudie blijkt dat de studenten dit te laat vinden. De opleiding geeft aan dat in overleg met de afdeling Methoden en Technieken naar een meer specifieke vorm van ondersteuning wordt gezocht in de vorm van spreekuren en workshops. Het door de opleiding ingestelde masterprogrammaoverleg biedt volgens de opleiding een goede mogelijkheid tot programmatische afstemming. Beoordeling De commissie is op grond van de verkregen schriftelijke informatie en de gevoerde gesprekken met studenten van oordeel dat de samenhang in het programma in het algemeen op een doordachte wijze is vormgegeven. Zij vindt dat het methodenonderwijs binnen de opleiding goed is gepositioneerd, zij het dat naar het oordeel van de commissie het kwalitatief onderzoek wellicht eerder in het programma een plaats zou moeten krijgen. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt dat de studenten de programmatische samenhang waarderen met een score van 3,61 op een vijfpuntsschaal. De commissie concludeert dat sprake is van een inhoudelijk gestructureerd en samenhangend programma. Oordeel commissie: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de opleiding een strak gestructureerd onderwijsprogramma in de eerste vier maanden nastreeft. In de seminars worden wekelijks opdrachten verstrekt. Door deze aanpak worden volgens de opleiding studenten gedwongen hun studie goed te plannen. Uit de gesprekken tijdens het bezoek blijkt dat de opleiding recent enkele aanpassingen in de begeleiding van de masterthesis heeft doorgevoerd die tot doel hebben de studenten sneller tot een afgebakend onderzoekskader te laten komen. Dit komt tot uitdrukking in een vroegtijdige organisatie van de thesismarkt (november) en in een meer sturende begeleiding in de 180 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie afstudeerfase. De scriptiebegeleider heeft voor iedere student in totaal tien gesprekken van maximaal één uur beschikbaar. De zelfstudie beschrijft geen struikelblokken. Wel geeft de opleiding aan dat uit gesprekken met studenten blijkt dat de onderwerpen van de M&T-modulen beter moeten worden afgestemd met de inhoud van de seminars. Verder komt uit het studenttevredenheidsonderzoek naar voren dat op de vraag in welke mate werkzaamheden naast de studie tot studievertraging hebben geleid een score van 3,5 op een vijfpuntsschaal wordt genoteerd (gemiddelde score faculteit 3,1). Beoordeling De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek gesproken met studenten. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat, hoewel de studenten over het algemeen tevreden zijn over de begeleiding in de afstudeerfase en over de inspanningen van de opleiding op het punt van studeerbaarheid van het programma, een tijdige feedback bij onderzoeksopdrachten en theses nadrukkelijk aandacht verdient. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt waardering bij studenten voor de strakke opzet van de masteropleiding (score van 3,28 op een vijfpuntsschaal). Uit bovenstaande gegevens leidt de commissie af dat het programma door de meer intensieve begeleiding en strakke planning studeerbaar is en dat de studielast redelijk over het jaar is gespreid. De commissie heeft op grond van de gevoerde gesprekken begrepen dat de gerealiseerde studielast over het algemeen overeenkomt met de nominale studielast. Oordeel commissie: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving De zelfstudie beschrijft de toelatingsvereisten voor de verschillende studentencategorieën. Instromers in de masteropleiding moeten in het bezit zijn van: • • een wo-bachelordiploma of wo-doctoraaldiploma van een aan de masteropleiding verwante opleiding, of een certificaat van de premasterclass BCO. Daarnaast dienen zij een gemotiveerd verzoek om toelating in bij de Examencommissie BCO. Bij dit verzoek voegen zij een kopie van wo-diploma en -cijferlijst en een beschrijving van de gevolgde cursussen. Al naar gelang de mate van deficiëntie van de vooropleiding stelt de commissie vervolgens vast of de student rechtstreeks kan instromen in de opleiding of vooraf (een gedeelte van) de premasterclass moet volgen. Deze toelating tot de opleiding is voorwaardelijk. Voor belangstellenden voor de opleiding die niet direct toegelaten kunnen worden is de premasterclass (60 EC) ontwikkeld. Toelating tot de premasterclass staat open voor studenten met een bachelorgetuigschrift van een vierjarige hbo-opleiding, mits zij het vereiste assessment hebben behaald. Verder kunnen worden toegelaten studenten in het bezit van een wo-bachelordiploma of doctoraaldiploma of met een getuigschrift van de KMA, de NPA of het KIM. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 181 De opleiding kent twee instroomdata. De instroom in de opleiding ziet er als volgt uit: Instroom per 1 september en 1 februari voltijd (en deeltijd) jaar 2005 1 september 2006 1 februari 2006 1 september eerstejaars uit PMC uit BSc B&O elders VU totaal VU 10(2) 72 (9) 23 (0) 105 (11) 5 (0) 10 (2) 2 (0) 17 (2) 6 58 18 4 86 Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen van de verschillende categorieën instromende studenten. Zij is van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende categorieën studenten. Op grond van de gesprekken met de studenten en met de Examencommissie constateert de commissie dat er geen problemen worden ervaren bij de instroom in de opleidingen. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 is op de vraag of het programma goed aansluit bij de voorafgaande opleiding sprake van een score van 3,22 op een vijfpuntsschaal. De commissie merkt op dat er verschillende voorlichtingsactiviteiten plaatsvinden voor de werving van studenten voor zowel de masteropleiding en als premasterclass. Zij stelt met waardering vast dat een speciaal aandachtspunt in de voorlichting – vooral aan hbo-afgestudeerden – de programmering van het M&T-onderdeel in de opleiding is. De Examencommissie vervult de wettelijk voorziene rol en is betrokken bij het beoordelen van toelatingsverzoeken van aangemelde studenten. Oordeel commissie: goed F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de masteropleiding omvat 60 EC, verdeeld over één studiejaar voltijd of twee studiejaren deeltijd (zie bijlage 2). De opleiding voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Volgens de zelfstudie is het didactisch perspectief waarmee de opleiding zijn doelstellingen wil realiseren dat van de student als onderzoeker. Het gaat volgens de opleiding om productief kennisgebruik en om het creëren van nieuwe kennis. De zelfstudie beschrijft vanuit dit perspectief een aantal kenmerken van de opleiding op grond waarvan volgens de opleiding het 182 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie didactisch concept kan worden gekenmerkt door een combinatie van kennisverwerving en zelfwerkzaamheid door studenten. De zelfstudie bevat een beschrijving hoe de verschillende seminars vanuit deze combinatie zijn ingericht. De zelfstudie bevat een overzicht van de verschillende werkvormen en heeft dit samengevat in de volgende tabel. Verhouding contacturen en zelfstudie per werkvorm hoorcollege werkgroep practicum thesis 80 160 8 zelfstudie totaal 20 1412 1680 Het grote aantal uren voor zelfstudie wordt door de opleiding verklaard door de ruimte in het programma voor het voorbereiden van opdrachten en voor het schrijven van de masterthesis. Volgens de opleiding is dit in overeenstemming met het gehanteerde uitgangspunt dat zelfwerkzaamheid een belangrijk aspect moet zijn van een academische masteropleiding. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van het door de opleiding gehanteerde didactisch concept. Het beschreven didactisch concept is volgens de commissie vanuit de doelstellingen te begrijpen, maar is in de uitwerking zoals beschreven in de zelfstudie nog te weinig expliciet. In de met het opleidingsmanagement gevoerde gesprekken heeft de commissie daaromtrent een beter inzicht verkregen. De commissie heeft in de gesprekken met studenten en het opleidingsmanagement ook het M&T-onderwijs aan de orde gesteld, zowel de aansluiting van de modulen op de inhoud van de seminars als de plaats in het programma. Hieruit kwam naar voren dat de aansluiting verbeterd zou kunnen worden en dat het M&T-aanbod parallel aan de programmering van de masterthesis als te laat werd ervaren. De commissie stelt vast dat deze aspecten als verbeterpunten de volle aandacht van het opleidingsmanagement hebben. Verder heeft de commissie kennisgenomen van de uitkomst van de curriculumevaluatie 20042005, welke op de vraag naar de aansluiting van de gebruikte werkvormen bij de inhoud van de cursussen bij de studenten een score vertoonde van 3,88 op een vijfpuntsschaal. De commissie is op grond van het bovenstaande van mening dat er in het onderwijsprogramma een goede verhouding bestaat tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. Oordeel commissie: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving De commissie heeft de door de Faculteit der Sociale Wetenschappen recent vastgestelde Handleiding Toetsen en Beoordelen – onderdeel van het Handboek Kwaliteitszorg – bestudeerd. Hierin worden de verschillende toetsvormen en aanbevelingen voor de constructie daarvan beschreven. Ook zijn daarin kwaliteitseisen opgenomen die worden gesteld aan toetsen en beoordelen. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 183 De zelfstudie bevat een overzicht van de toetsvormen die per programmaonderdeel wordt gehanteerd: mondelinge en schriftelijke tentamens, opdrachten, werkstukken, papers, presentaties en de thesis. Ook is bij verschillende onderdelen sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. De wijze waarop wordt getoetst is afgeleid van het didactisch concept ‘student als leerling-onderzoeker’ van de opleiding. Alle seminars worden door meer docenten in teamverband verzorgd. Uit de gesprekken met docenten blijkt dat ze regelmatig overleggen over de afstemming van de opdrachten en de beoordeling ervan. De consistentie in de beoordeling van de verschillende schrijfopdrachten en van de eindtheses wordt volgens de opleiding daarmee verhoogd. De toetscriteria voor de opdrachten worden aan de studenten vooraf bekend gemaakt op de onderwijswebsite. De beoordeling van de thesis geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar, conform de facultaire regeling voor de masterthesis. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de OER. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Beoordeling De commissie heeft een acht mastertheses bestudeerd en daarover met studenten en docenten van gedachten gewisseld. Zij is op basis daarvan van oordeel dat de kwaliteit van de toetsing en de beoordeling over het algemeen goed is. Dit hangt volgens de commissie onder meer samen met de aansluiting tussen de tentamens, de opdrachten en de theses en stof. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 leidt de commissie af dat de studenten over het algemeen tevreden waren over de kwaliteit daarvan. Op de vraag of de tentamens en de opdrachten een goede test vormden van het kennen en kunnen van studenten bedroeg de score 3,88 op een vijfpuntsschaal. Wel stelt de commissie vast dat – hoewel de zelfstudie nadrukkelijk wijst op het belang van een tijdige en duidelijke feedback – de score op de vraag naar de feedback opdrachten 3,06 bedroeg. De opleiding heeft in de gesprekken met de commissie aangegeven aan dit aspect nog nadrukkelijker aandacht te schenken. Op grond van bovenstaande is de commissie van mening dat er op een adequate wijze wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt voor de masteropleiding BCO: voldoende. 184 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 4B.3.3.Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven (per 1 december 2004) welke de inzet is van het personeel in de afdeling B&O dat het onderwijs voor de opleiding verzorgt, uitgedrukt in personen en in fte’s. Hierin zijn niet opgenomen stafleden van de afdelingen Methoden en Technieken en Communicatiewetenschap die onderwijs verzorgen binnen de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie voorzien van een aangepast overzicht zoals hieronder is opgenomen. Inzet van personeel in BCO per 1-1-2006 Categorie hl uhd ud docent postdoc studentassistenten AIO’S Totaal M V Totaal Fte's voor onderwijs BCO Aantal Fte’s Aantal Fte’s Aantal Fte’s 2 1,2 2 1,2 1 1 1 1 2 2 8 5,8 0 0 8 7,2 2 1,35 1 0,9 3 2,25 1 1 2 1,3 3 2,3 1 2 4 17 3,8 14,4 1 11 1 8,1 5 28 4,8 22,5 Aantal gepromoveerden 0,14 0,94 3,50 2,00 0,40 - 2 2 8 2 3 - 0,50 7,48 - In de zelfstudie wordt ten aanzien van de eisen wetenschappelijk onderwijs de nadruk gelegd op de volgende aspecten: • • • • • • van de wetenschappelijk staf betrokken bij de seminars is 100% gepromoveerd; in deze seminars wordt aangesloten bij het eigen onderzoek van de stafleden; de wetenschappelijk staf is voor het merendeel aangesloten bij onderzoekscholen als NESCOR, Kurt Lewin, NIG en ASSR. Voor zover dit niet het geval is – i.c. zes stafleden – heeft dit volgens de zelfstudie te maken met de gebrekkige aansluiting van het eigen onderzoeksveld bij de onderzoeksschool of met de exclusiviteit van het lidmaatschap; de stafleden voldoen aan de publicatienormen; op twee stafleden na zijn alle stafleden erkend door het Centre for Comparative Social Sciences van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU; verbindingen met de beroepspraktijk verlopen onder andere via de empirische componenten bij de seminars en bij het afstudeerproject. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 185 Wat betreft de begeleiding van afstudeerprojecten zijn vanwege het grote aantal studenten van de ongedeelde doctoraalopleiding docenten met een tijdelijk dienstverband ingezet. De hiervoor genoemde aspecten zijn gedeeltelijk op deze docenten van toepassing. Beoordeling De commissie komt op basis van het bovenstaande tot de conclusie dat de opleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en door docenten die verbindingen hebben met de professionele beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de opleiding kampt met een aanzienlijke groep nog ingeschreven doctoraalstudenten. Uit door de opleiding verstrekte actuele informatie blijkt dat per 1 september 2006 nog 117 studenten in de doctoraalopleiding staan ingeschreven. Dit betekent een extra belasting voor de wetenschappelijke staf op het gebied van begeleiding. Naast de inzet van tijdelijke docenten, heeft de opleiding daartoe een beleid ontwikkeld waarbij voor deze studenten verschillende wegen open staan. De studenten wordt hier door het faculteitsbestuur regelmatig en uitvoerig schriftelijk op gewezen. Uit de gesprekken is af te leiden dat thans dertien studenten gebruikmaken van een intensieve scriptiebegeleiding en dat andere studenten – afhankelijk van de tot op heden behaalde resultaten – wordt gewezen op een mogelijke overstap naar de bacheloropleiding B&O, de premasterclass BCO of de masteropleiding. De zelfstudie bevat een overzicht van de inzet van het personeel per 1 december 2004. Ook is de student-docentratio voor de periode 2000-2004 op facultair niveau gespecificeerd. Tijdens het visitatiebezoek presenteerde de opleiding aanvullende gegevens op grond waarvan deze inzet per 1 januari 2006 er als volgt uit ziet. Studenten-docentenratio 2000-2004 FSW jaar 2004 2003 2002 2001 aantal fte onderwijs aantal ingeschreven studenten 81,1 78,4 70,5 72,8 2757 2856 3145 2784 aantal diploma’s 472 389 324 272 aantal stuaantal afgedenten per fte studeerden onderwijs per fte onderwijs 34 36 45 38 5,8 5,0 4,6 3,7 Volgens opgave van de opleiding bedraagt de student-stafratio voor het studiejaar 2005-2006 1 op 23,4. Hierbij was rekening was gehouden met de inzet van M&T-docenten en de tijdelijke inzet van andere (niet-BCO-) docenten. Verder bevat de zelfstudie een uitvoerige beschrijving van de omvang en inzet van de onderwijsondersteuning. Deze is geconcentreerd in het faculteitsbureau, waarvan de directeur bedrijfsvoering hoofd is. 186 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie Beoordeling De commissie is op grond van de verkregen informatie van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen en tegelijkertijd de knelpunten het hoofd te bieden. Met het oog op die knelpunten zijn twee maatregelen genomen: enerzijds de inzet van tijdelijk personeel en anderzijds een meer groepsgewijze aanpak in de afstudeerfase. Beide maatregelen zijn bedoeld om de toegenomen onderwijsdruk te verlichten. De commissie heeft waardering voor de door de opleiding genomen maatregelen. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Sinds de visitatie van 1999 is de gehele staf die het onderwijs voor de masteropleiding BCO verzorgt vernieuwd. In een bijlage bij de zelfstudie zijn de specialisaties van de docenten opgenomen. Docenten geven alleen onderwijs waarin ze inhoudelijk bekwaam zijn en op terreinen die samenvallen met hun onderzoek. De zelfstudie gaat vooral in op de professionalisering van docenten. Nieuwe docenten met minder onderwijservaring volgen een professionaliseringstraject in het eerste of tweede jaar na hun benoeming. Dit traject wordt verzorgd door het onderwijscentrum van de VU. Verder kunnen docenten een cursus volgen rond het gebruik van cases in het onderwijs. In de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt – op basis van de studentenevaluaties – aandacht besteed aan de onderwijskundige en didactische kwaliteit van het gegeven onderwijs en aan de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. Beoordeling De commissie concludeert op grond van de docentenlijst met specialisaties, de scholingsmogelijkheden en het studenttevredenheidsonderzoek dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 187 4B.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie geeft nadere informatie over de omvang en de kwaliteit van de verschillende voorzieningen. De opleiding is sinds 2003 gehuisvest in een kantoorpand, grenzend aan en op loopafstand van de VU-campus. De colleges, practica en werkgroepen worden georganiseerd in het hoofdgebouw van de VU. Hoewel de universiteit over voldoende onderwijsruimten beschikt zijn er toch incidenteel logistieke problemen. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verschillende overgangsregelingen, de twee instroommomenten en de deeltijdvariant. Op universitair en facultair niveau zijn op dit punt verbeteringen in de coördinatie doorgevoerd, zoals een aanmeldingssysteem voor cursussen en tentamens via het TIS-programma. De audiovisuele voorzieningen worden door de opleiding als goed aangemerkt. Het merendeel van de collegezalen is voorzien van beamers, overheadprojectoren en geluidversterkers. Een aantal zalen beschikt over vaste beeldschermen. Bij veel cursussen wordt nog gebruikgemaakt van het Basic Support for Cooperative Work-programma (BSCW). Het systeem biedt de student de gelegenheid één op één te communiceren over opdrachten, maar ook groepsgewijs te communiceren. Vanaf het studiejaar 2005-2006 wordt in de hele faculteit geleidelijk het programma Blackboard ingevoerd, waarbij ernaar wordt gestreefd BSCW daarin op te nemen. De bibliotheek van de VU biedt ter ondersteuning voor de opleidingen een uitgebreide wetenschappelijke collectie. De bibliotheek voor sociaal-culturele wetenschappen is daarin in een afzonderlijke afdeling ondergebracht. Er is volgens de opleiding veel geïnvesteerd in de uitbreiding van de collectie tijdschriften en periodieken en in databases op het internet. Elektronische tijdschriften en bestanden zijn ook buiten de VU-campus toegankelijk voor studenten en medewerkers van de VU. De bibliotheek is de gehele dag geopend, alsmede op donderdagavond en zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. De faculteit heeft vijf computerzalen tot haar beschikking met in totaal 113 werkplekken en vier werkplekken voor kortdurend werk, zoals e-mail, internet. Verder zijn er faciliteiten gecreëerd ten behoeve van toegang met eigen laptop. De VU heeft twee programma’s ontwikkeld (IVOS-1 en IVOS-2) met als extra doel nieuwe IT-voorzieningen voor studenten, zoals een draadloos dekkend netwerk op de VU-campus, 25 wireless hotspots, vijftig volledig uitgeruste computerwerkplekken in het hoofdgebouw. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. Oordeel commissie: voldoende 188 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De studiebegeleiding is er op gericht: factoren die de studievoortgang kunnen bevorderen te integreren in het onderwijssysteem en in het curriculum, en factoren die de studievoortgang belemmeren op te sporen en voor zover mogelijk aan te passen, zowel in het onderwijssysteem als in het curriculum. Studiebegeleiding is een algemene taak voor alle betrokkenen bij het onderwijsprogramma en een exclusieve taak voor de aan de faculteit werkzame studieadviseurs. De faculteit beschikt over vier studieadviseurs (gezamenlijk 2,9 fte). De zelfstudie bevat een beschrijving van de werkwijze van de studieadviseurs. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de studieadviseur BCO, de onderwijsmanager en de scriptiecoördinator van de afdeling BCO. Ook maakt de studieadviseur deel uit van het maandelijks Facultair Onderwijs Overleg. De studieadviseur houdt de studievoortgang van elke student bij. In de premasterclass verstrekt de adviseur namens de Examencommissie na drie periodes een schriftelijk (niet-bindend) advies, afhankelijk van de resultaten gevolgd door een gesprek met de studieadviseur. Het contact met studenten vindt plaats op uitnodiging van de studieadviseur dan wel op eigen initiatief van de student. Gesignaleerde knelpunten, klachten en andere opmerkingen worden met de onderwijsmanager besproken. Er zijn wekelijks een inloopspreekuur en een telefonisch spreekuur. Daarnaast is er één dagdeel per week beschikbaar voor meer uitgebreide vragen. Voor deeltijdstudenten is er één avond per week beschikbaar. De studieadviseur houdt van elke student een persoonlijk dossier bij en legt de op zijn uitnodiging gevoerde gesprekken in een verslag vast. De docenten spelen in de eerste vier maanden van de opleiding vanwege de opbouw van het programma in seminars met groepen van beperkte omvang in de begeleiding een belangrijke rol. Tijdens de gesprekken geeft de opleiding aan dat gedurende het schrijven van de masterthesis ongeveer tien begeleidingsgesprekken met de student plaats vinden. De studieadviseur volgt de vorderingen van studenten van de reguliere en verkorte doctoraalopleiding. Bij aanzienlijke studievertraging worden zij uitgenodigd voor een gesprek waarin wordt bezien in hoeverre een overstap naar een andere opleiding noodzakelijk of wenselijk is. De facultaire overstapregeling is daarbij de leidraad. Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie en de gesprekken tijdens het visitatiebezoek een goed beeld geven van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze tevreden waren over deze aspecten van de opleiding. Er bestaan korte lijnen tussen docenten en studenten. In de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt deze tevredenheid over de begeleiding uit het feit dat op de vraag of deze goed was te noemen de score 3,83 bedroeg op een vijfpuntsschaal. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 189 Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 4B.3.5.Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. Het facultaire interne kwaliteitszorgsysteem is een afgeleide van het universiteitsbreed gehanteerde Handboek Kwaliteitszorg. Hierin wordt het cyclisch karakter van de kwaliteitszorg beschreven op grond van de Plan-Do-Check-Act-systematiek. De volgende activiteiten worden ondernomen om de kwaliteit van het onderwijs te controleren: 1. 2. 3. 4. jaarlijkse evaluaties van alle cursussen; jaarlijkse curriculumevaluaties; alumnionderzoek eens per vijf jaar; periodieke thematische evaluaties. De zelfstudie bevat een beschrijving van bovenstaande vormen van evaluatie. De zelfstudie noemt als belangrijke betrokkenen bij de interne kwaliteitszorg de leden van de wetenschappelijke staf, de studenten (inclusief het studentlid van het faculteitsbestuur), de Opleidings- en Evaluatiecommissies, de onderwijsmanager en de alumni. De docenten zijn via de afdelingsvergaderingen, het twee maal per jaar gehouden masteroverleg en de professionaliseringstrajecten bij de kwaliteitszorg betrokken. De onderwijsmanager toetst de cursus- en curriculumevaluaties aan de gestelde normen. Hij is tevens lid van de Opleidingscommissie. De Opleidingscommissie adviseert het faculteitsbestuur over belangrijke wijzigingen in het onderwijsprogramma en beoordeelt bij aanpassingen de cursussen op inhoud en vorm. Het onderwijsbureau heeft volgens de opleiding vooral in organisatorische en uitvoerende zin een belangrijke taak. De organisatie van de cursusevaluaties vindt plaats op basis van een door het Onderwijscentrum van de VU ontwikkeld standaardformulier. De formulieren voor de curriculumevaluaties zijn ontwikkeld in samenwerking met het Onderwijscentrum. De verwerking van de evaluaties vindt plaats door het Onderwijscentrum. De toetsbare streefdoelen voor de cursus- en curriculumevaluaties zijn, in overeenstemming met de facultaire streefdoelen, gesteld op minimaal een score van 3,5 (op een schaal van 1-5) per vraag en een score binnen het 67%-interval. In het bestuursconvenant tussen het faculteitsbestuur en het College van Bestuur van de VU, vastgelegd in het facultaire Beleidsplan voor 2003 en geldend voor de periode 2003-2007 is voor alle masteropleidingen het streefcijfer vastgesteld op 80%. 190 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie De zelfstudie bevat ook een samenvatting van het in 2004 gehouden alumnionderzoek. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie kennis kunnen nemen van de uitkomsten van dit onderzoek. De alumni beoordeelden de door hen gevolgde opleiding achteraf gematigd positief. Het opleidingsmanagement hecht veel waarde aan de uitkomsten van dit onderzoek en de daarin door de alumni aangegeven verbeterpunten. Beoordeling De commissie heeft de relevante documentatie bestudeerd en met docenten en studenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de opleiding langs verschillende wegen. De commissie heeft vastgesteld dat de uitkomsten van het alumnionderzoek door het opleidingsmanagement serieus zijn opgepakt. In dat verband heeft zij met instemming kennisgenomen van het streven om ook het beroepenveld meer systematisch bij het systeem van kwaliteitszorg te betrekken. Studenten hebben tijdens de gespreken aangegeven over het algemeen tevreden te zijn met het gehanteerde systeem van interne kwaliteitszorg. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving In de zelfstudie gaat de opleiding in op de aanbevelingen van de Onderwijsvisitatie Sociologie 1999. Zij merkt op dat de aanbevelingen zijn doorgevoerd onder meer met betrekking tot de volgende punten: • • • • • het uitwerken en opnemen van de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding in de studiegids; kwaliteitsbewaking van toetsing onder andere door invoering van intercollegiale toetsing; uitbreiding van het aantal contacturen; versterking positie M&T-onderwijs in het programma; het opstellen van een scriptiehandleiding. De opleiding refereert in dit verband aan het inspectierapport Evaluatie bestuurlijke hantering Sociaal-Culturele Wetenschappen Vrije Universiteit van januari 2003, waarin de inspectie een positief oordeel uitspreekt over de doorgevoerde verbeteringen. Verder geeft de opleiding in de gesprekken aan dat evaluatieve gesprekken met studenten hebben geleid tot aanscherping van de organisatie van de seminars en van de begeleiding van studenten in de afstudeerfase door een strakkere planning. De opleiding is voornemens te komen tot een meer structurele terugkoppeling vanuit het beroepenveld met betrekking tot de opleiding en de eindkwalificaties daarvan. Beoordeling Hoewel de opleiding recent van start is gegaan, is de commissie van oordeel dat de opleiding heeft aangetoond dat de ondernomen evaluatieactiviteiten in die periode aanleiding zijn geweest voor verbetermaatregelen. De commissie heeft er vertrouwen in dat ook in de toeQANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 191 komst het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen zal leiden. Een voorbeeld hiervan vindt zij in de verbetermaatregelen met betrekking tot de begeleiding van studenten in de fase van het afstudeerproject i.c. de masterthesis. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld betrokken zijn bij de opleiding. Studenten zijn via evaluaties, bestuurlijk overleg, de Opleidings- en Evaluatiecommissie en de studievereniging bij de opleidingen betrokken. Docenten zijn via de Opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleidingen betrokken. Daarnaast wordt in de afdelingsvergaderingen regelmatig over het onderwijs gesproken, terwijl twee maal per jaar in het zogenoemde masteroverleg de cursus- en curriculumevaluaties en verbetervoorstellen worden besproken. De zelfstudie gaat ook in op de taak en de rol van de onderwijsmanager in het systeem van interne kwaliteitszorg. In 2004 heeft een alumnionderzoek FSW plaatsgevonden. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zullen in de toekomst volgens de opleiding een meer prominente rol spelen in verbetertrajecten. De uitkomsten hebben ook geleid tot stappen in de ontwikkeling naar een faculteitsbreed alumnibeleid. De opleiding geeft aan dat hoewel de opleiding niet direct is gericht op een specifiek beroepenveld, zij zich oriënteert op de plaats van de beroepspraktijk in de opleiding. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie in het algemeen voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft de indruk dat studenten actief zijn in de Opleidings- en Evaluatiecommissie. De commissie stelt op grond van de gesprekken met de studenten vast dat de opleiding de studenten adequaat op de hoogte houdt van hetgeen er met de resultaten van de gehouden onderwijsevaluaties wordt gedaan. De commissie heeft kennisgenomen van de voornemens op het terrein van het alumnibeleid. Zij acht de opvatting van afgestudeerden van de opleiding van groot belang voor de kwaliteit van de opleiding. Ook een actieve betrokkenheid van de beroepspraktijk vindt de commissie een belangrijk onderdeel van de kwaliteitszorg van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 192 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 4B.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een selectie van acht afstudeertheses uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van veertien meest recente mastertheses beoordeeld. In commissieverband zijn de ervaringen voorafgaand aan de visitatiegesprekken onderling uitgewisseld. De conclusie daarvan is dat de commissie van mening is dat deze theses in het algemeen voldoen aan de norm die van een wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden. De theses weerspiegelen het profiel, de doelstellingen en het programma van de opleiding. Wel is zij van oordeel dat de opleiding ten behoeve van een meer uniforme beoordeling door beide beoordelaars de beoordelingsmaatstaven nader aan zou kunnen scherpen. De afdeling heeft in het kader van haar periodieke thematische evaluaties in 2005 de kwaliteit van onder andere de doctoraalscripties onderzocht waarbij begeleiding, feedback en beoordeling aspecten waren. De zelfstudie bevat de globale uitkomsten van dit onderzoek, waaruit is af te leiden dat in vergelijking met andere afdelingen (van de VU) de becijfering van de afdeling niet hoger ligt dan elders. Uit het eerdergenoemde alumnionderzoek blijkt dat 60% van de afgestudeerden (in 2004) werkzaam is in de zakelijke dienstverlening, 13% in het onderwijs en 13% bij de overheid. De overigen zijn werkzaam in functies in de sectoren maatschappelijke dienstverlening (7%) en handel en nijverheid (7%). Uit het onderzoek blijkt verder dat de aansluiting van de opleiding met de arbeidsmarkt door de afgestudeerden van de opleiding met een score van 6,6 op een tienpuntsschaal wordt gewaardeerd. Beoordeling Gezien haar oordeel over de mastertheses en gelet op de uitkomst van het alumnionderzoek meent de commissie dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau en oriëntatie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Het onderwijsmanagement hanteert streefcijfers met betrekking tot het onderwijsrendement. Het streefcijfer voor alle facultaire masteropleidingen (zie ook F17) is vastgesteld op 80%. De opleiding heeft op basis van eigen cijfers de commissie de volgende recente rendementgegevens verschaft. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 193 Studiejaar Omvang cohort 2004-2005 2005-2006* N 60 101 Percentage geslaagd na 1 jaar % 23 22* * Van de 73 op 1 oktober 2006 nog ingeschreven studenten hebben 36 studenten de thesis nog niet afgerond (24 EC). De opleiding verwacht dat een groot deel van deze studenten de opleiding afrondt binnen een half jaar. De twee deeltijdstudenten uit cohort 2004 hebben op de peildatum van 1 september 2006 respectievelijk 36 en 21 EC behaald binnen het masterprogramma. Beoordeling De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van de masteropleiding. Een vergelijking van de rendementscijfers van de door haar gevisiteerde masteropleidingen (zie algemeen deel) laat zien dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Er lijkt dus sturing door de opleiding mogelijk te zijn. De commissie stelt vast dat het rendement van de opleiding relatief aan de lage kant scoort. Het is echter nog te vroeg om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het masterrendement op de iets langere termijn. De commissie heeft uit de gesprekken met de opleiding en studenten geconstateerd dat de opleiding door een strakke planning van de seminars en begeleiding tijdens de masterthesis – ondanks het feit dat veel studenten naast hun studie een al dan niet gedeeltelijke werkkring hebben – streeft naar verbetering van het onderwijsrendement. Zij meent op basis daarvan dat het vertrouwen is gewettigd dat de opleiding in de toekomst voldoende rendement zal behalen Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 4B.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie beschrijft het beleid ten aanzien van internationalisering. Dit is een afgeleide van het facultaire internationaliseringsbeleid. De verantwoordelijkheid voor de beleidsvoorbereidende, organisatorische en technische ondersteuning en uitvoering ligt op facultair niveau. Wat betreft de uitwisseling van studenten merkt de opleiding in de zelfstudie op dat gegeven de aard van de opleiding als Nederlandstalige masteropleiding weinig buitenlandse studenten het programma volgen. Wel levert de opleiding een bijdrage aan drie Engelstalige seminars en aan een workshop het programma van de Master’s in Social Research. Verder spelen volgens de zelfstudie de stafleden van de opleiding een actieve rol in diverse internationale netwerken, hetgeen tot een uitwisseling leidt met buitenlandse wetenschappers in de vorm van gastcolleges en seminars. De opleiding is voornemens om in de toekomst meer te profiteren van de frequente internationale contacten. 194 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie Samenvatting oordelen van de commissie over de masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Voldoende 2. Programma Voldoende 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 195 Bijlage 1. Overzicht eindkwalificaties van de Masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie Kennis (K) 1. Kennis op het gebied van begrippen en theorieën met betrekking tot relevante thema’s zoals ondernemerschap en innovatie, strategische planning en leerprocessen; interne organisatieverandering en leerprocessen; functioneren van teams; management van competentieontwikkeling, betrokkenheid en vertrouwen; en interne en externe communicatieprocessen. 2. Kennis en inzicht ten aanzien van algemene criteria voor wetenschappelijke kennis, verschillende grondvormen van onderzoek en belangrijke wetenschapsfilosofische vragen, centrale problemen bij het ontwerpen van empirisch onderzoek en verschillende technieken van materiaalverzameling en -analyse, en ethische problemen en dilemma’s die zich in de praktijk van onderzoek kunnen voordoen en in staat zijn daarmee om te gaan. Vaardigheden (V) De afgestudeerde van de masteropleiding BCO is in staat om bovenstaande begrippen en theorieën in te zetten om verschijnselen en ontwikkelingen op het terrein van BCO te begrijpen en te verklaren. Het gaat daarbij om het zelfstandig: 1. opsporen, bestuderen, samenvatten en becommentariëren van primaire of secundaire theoretische teksten; selecteren van geschikte theorieën voor een typering van een organisatie- of beleidsprobleem; 2. analyseren van een verschijnsel, ontwikkeling of probleem vanuit verschillende theoretische inzichten en een beredeneerde keuze kunnen maken voor een theoretische benadering hiervan; 3. construeren van een theoretisch raamwerk of model op basis van meerdere theorieën; 4. opstellen en verantwoorden van hypothesen over of voorspellingen van verschijnselen op basis van een theoretisch raamwerk. Tevens beschikt de afgestudeerde over methodische vaardigheden als het: 6. ontwikkelen van een onderzoeksontwerp; 7. maken van een beredeneerde keuze voor één of meer waarnemingstechnieken in het kader van een gekozen probleemstelling; 8. ontwikkelen van een bij de gekozen waarnemingstechniek passend onderzoeksinstrument; 9. gebruiken van een bij de gekozen waarnemingstechniek passende analysetechniek; 10. werken met in het veld aanwezige gegevens en gegevensbestanden. Bovendien beschikt de afgestudeerde over basisvaardigheden als het: 11. helder mondeling en schriftelijk rapporteren over theoretische ideeën en onderzoeksbevindingen van eigen werk en het werk van anderen; 12. op correcte wijze bronnen citeren, naar bronnen verwijzen en verantwoorden; 13. inrichten en onderhouden van een documentatiesysteem voor eigen onderzoek; 14. samenwerken met andere onderzoekers en onafhankelijk en kritisch naar bestaande kennis kijken. 196 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie Attitude (A) De afgestudeerde van de masteropleiding BCO geeft blijk van het: 1. hebben van een onafhankelijke, kritische opstelling ten opzichte van bestaande theoretische benaderingen en bestaande kennis; 2. openstaan voor en zoeken naar nieuwe, originele en creatieve invalshoeken op bestaande vraagstukken en oplossingen; 3. beschikken over een consistente set aan normen en waarden met betrekking tot de uitoefening van wetenschappelijke en professionele activiteit. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 197 Bijlage 2A. Programma masteropleiding Beleid, Communicatie en Organisatie (studiejaar 2005-2006) Voltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 Seminar Interne Organisatieprocessen 6 EC Seminar in Communication, Organization and Identity 6 EC Epistemologie van Organisatieonderzoek 3 EC Interview- en Analysetechnieken 3 EC Seminar in Strategic Management 6 EC Advanced Network Analysis of Masterthesis Seminar in 6 EC Trust and Performance of Seminar Maatschappe­lijk Verantwoord Ondernemen 6 EC Periode 5 Vragenlijstconstructie 3 EC Periode 6 Masterthesis + 18 = 24 EC Keuze: M&Tmodule 3 EC Deeltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 Periode 5 Seminar in Strategic Management Seminar in Communication, Organization and Identity Epistemologie van Organisatieonderzoek Seminar Interne Organisatieprocessen 3 EC 6 EC Advanced Network MasterAnalysis thesis of Seminar in Trust and Performance of Seminar Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 3 EC 6 EC 6 EC Interview- en Analysetechnieken 3 EC 6 EC Vragenlijstconstructie Keuze: M&Tmodule 3 EC 3 EC Periode 6 Masterthesis + 21 = 24 EC N.B. Studenten mogen een M&T-module kiezen, die niet altijd in de ervoor gereserveerde periode wordt aangeboden. Het gaat om: a) Discoursanalyse, b) Kwalitatieve Data-analyse, c) Regressieanalyse, d) Schaalconstructie en Factoranalyse en e) Variantieanalyse. 198 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie Bijlage 2B. Programma voltijd en deeltijd van de premasterclass Beleid, Communicatie en Organisatie (studiejaar 2005-2006) Voltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Kernthema’s Organisatietheorie 6 EC M&T van SWO PMC 3 EC Besch. Inf. Stat. Stat. PMC PMC 3 EC 3 EC ------ Org. Commun. 1 3 EC Org. Strategisch Commun. Management 2 6 EC 3 EC Onder­ zoekspracticum PMC 3 EC Periode 4 Onderzoeks- en Analysedesigns 3 EC Periode 5 Multivariate Analyse 3 EC Sociale Netwerken en Organisatie 6 EC Periode 6 Onderzoekspracticum PMC + 6 = 9 EC Bacherlorthesis 12 EC Deeltijd Periode 1 Periode 2 Kernthema’s Organisatietheorie 6 EC M&T van SWO PMC 3 EC Organ. Commun. 1 3 EC Onderzoekspracticum PMC 9 EC Organ. Commun. 2 3 EC Beschrijv. Stat. PMC 3 EC Periode 3 Periode 4 Periode 5 Infer. Stat. PMC 3 EC Sociale Netwerken en Organisatie 6 EC Onderzoeks- en Analysedesigns 3 EC Periode 6 Strategisch Management 6 EC Multi- Bacherlorthesis variate 12 EC Analyse 3 EC QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 199 200 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Beleid, Communicatie en Organisatie 4C.Masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management aan de Vrije Universiteit Amsterdam Administratieve gegevens Masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Cultuur, Organisatie en Management 60500 master wo 60 EC MSc voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007 De in dit rapport vermelde oordelen zijn van toepassing op zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld. 4C.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit der Sociale Wetenschappen omvat vijf disciplinaire bacheloropleidingen: • • • • • Antropologie; Bestuur en Organisatie; Communicatiewetenschap; Politicologie; en Sociaal-Culturele Wetenschappen, en zeven eenjarige masteropleidingen: • • • • • • • Social and Cultural Anthropology; Cultuur, Organisatie en Management; Beleid, Communicatie en Management; Bestuurskunde; Communicatiewetenschap; Political Science; Sociaal-Culturele Wetenschappen. De meeste van deze opleidingen worden in voltijd zowel als in deeltijd aangeboden. Daarnaast biedt de faculteit de geaccrediteerde tweejarige masteropleiding Master’s in Social Research aan. In de researchmaster wordt een Organisatie track verzorgd in samenwerking met de afdeling Bestuur en Organisatie. Ook is de Faculteit penvoerder van de Engelstalige tweejarige deeltijd masteropleiding (van 90 EC) European Master of Gerontology, die wordt verzorgd door een netwerk van achttien Europese universiteiten. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 201 De masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management (COM) wordt verzorgd door de afdeling Cultuur, Organisatie en Management van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De faculteit omvat verder de afdelingen Bestuur en Organisatie, Communicatiewetenschap, Politicologie, Methoden en Technieken, Sociaal-Culturele Wetenschappen, Sociale en Culturele Antropologie en een Werkgroep Filantropische Studies. 4C.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De opleiding is voortgekomen uit de doctoraalvariant Cultuur, Organisatie en Management van de ongedeelde doctoraalopleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen. De masteropleiding COM is gestart in september 2004. In de zelfstudie is aangegeven welke overgangsregelingen gelden. Deze staan ook in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) beschreven. De ongedeelde opleiding zal per 31 augustus 2007 worden beëindigd. Volgens recent door de opleiding verstrekte informatie stonden er in totaal per 1 september 2006 nog 150 doctoraalstudenten ingeschreven. De commissie heeft in de gesprekken met medewerkers en studenten geconstateerd dat voor de overgang naar de bachelor-masterstructuur het grote aantal studenten in zowel de reguliere als in de verkorte ongedeelde doctoraalopleiding in de laatste fase van hun studie een extra inspanning en onderwijsbelasting voor docenten betekent. Deze situatie zal naar verwachting nog tot en met het studiejaar 2006-2007 voortduren. De opleiding is zich bewust van de urgentie van dit probleem. Zij heeft naar het oordeel van de commissie hiertoe adequate maatregelen genomen door onder meer groepsgewijze begeleiding van studenten in de afstudeerfase en doorgeleiding naar een corresponderend bachelor- of (pre-) masterprogramma. Uit de aan de commissie verstrekte gegevens blijkt dat er geen problemen bestaan ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 4C.3. Het beoordelingskader 4C.3.1.Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De algemene doelstelling van de masteropleiding is volgens de zelfstudie studenten een interpretatief perspectief te bieden op het functioneren van organisaties. Dit perspectief past binnen de holistische sociaalwetenschappelijke traditie en kenmerkt zich doordat de beleving van en de betekenisgeving door de betrokken actoren het vertrekpunt vormen van een analyse van organisatieprocessen en managementpraktijken. Deze processen en praktijken worden in hun onderlinge wisselwerking en context, en met behulp van etnografische methoden bestudeerd. In een toelichting merkt de zelfstudie op dat de opleiding studenten opleidt tot toegepast wetenschappelijk onderzoekers die op basis van kwalitatieve, etnografische methoden en tech202 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management nieken onderzoek verrichten naar complexe (inter)culturele processen in en tussen organisaties. Afgestudeerden dienen in staat te zijn de organisatieculturele problemen en processen te herkennen en deze kritisch te analyseren, zelfstandig en systematisch empirisch onderzoek vanuit verschillende perspectieven te verrichten, deze te relateren aan bredere omgevingsvariabelen, en handelingsconsequenties te verbinden aan de onderzoeksresultaten. De zelfstudie bevat de op het doel van de opleiding gerichte eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit rapport. Het onderwijs wordt verzorgd door docent-onderzoekers waarbij thema’s in de seminars samenvallen met het eigen onderzoek. Er is volgens de zelfstudie sprake van een actieve participatie in verschillende (inter)nationale netwerken van onderzoekers en van internationale contacten van docenten. Hierdoor wordt volgens de opleiding gewaarborgd dat de doelstellingen en eindkwalificaties kunnen worden gerealiseerd. De zelfstudie bevat een overzicht van deze netwerken en contacten. Naast betrokkenheid bij Europese en Noord-Amerikaanse netwerken wijst de opleiding nadrukkelijk op onder meer de Nederlandse landelijke onderzoeksscholen als CERES, de Nederlandse Onderzoeksschool Bestuurskunde (NOB), de Nederlandse Onderzoeksschool Vrouwenstudies (NOV), en op twee internationale (inter)universitaire programma’s SEAVU en SAVUSA, gericht op onderzoekssamenwerking. Volgens de zelfstudie neemt de opleiding met haar profilering een geheel eigen positie in binnen het domein van de organisatiestudies. De zelfstudie bevat een beperkte vergelijkende analyse op dit punt. Gewezen wordt op één vergelijkbare masteropleiding, te weten Organisatie, Cultuur en Management van de Universiteit Utrecht. Deze niet door de overheid bekostigde opleiding richt zich op leidinggevenden met een afgeronde hbo-opleiding en ten minste vier jaar relevante werkervaring. Andere organisatiewetenschappelijke masteropleidingen hebben volgens de zelfstudie een meer bedrijfswetenschappelijk of bestuurskundig profiel, of zijn gericht op andere domeinen binnen de organisatiestudies. De zelfstudie geeft verder aan dat de contacten met het afnemend beroepenveld plaatsvinden door stafleden die daarin voorheen werkzaam waren of nog steeds zijn, en door strategische contacten met toonaangevende adviesbureaus op onder meer het gebied van organisatie- en cultuurverandering. De zelfstudie bevat daartoe een overzicht. Uit een in 2004 door de Faculteit der Sociale Wetenschappen uitgevoerd alumnionderzoek onder afgestudeerden van de sociaalwetenschappelijke opleidingen blijkt dat afgestudeerden in verschillende sectoren van de beroepspraktijk werk vinden. De opleiding onderhoudt contacten met alumni, maar volgens de zelfstudie geschiedt dit vooralsnog op ad-hoc basis door individuele docenten. Het is de intentie op facultair niveau en op het niveau van de afdeling het alumnibeleid verder vorm te geven. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de conclusie van de opleiding dat vergelijkbare opleidingen een ander profiel hebben of zijn gericht op een ander domein. In de gesprekken van de commissie met het opleidingsmanagement is deze positie naar de opvatting van de commissie voldoende toegelicht. De commissie wijst erop dat ons land een groot aantal opleidingen in de sfeer van de bestuurskunde, de bedrijfskunde en de organisatiewetenschappen kent. Zij Veer, K. van der, A. van Elfrinkhof, Sociale wetenschappen, wat kun je ermee? Studie en beroepscarrières onder de loep, Vrije Universiteit Amsterdam, 2004 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 203 meent dat de opleiding het zich, door zich slechts met één en dan nog extern gefinancierde opleiding in Nederland te vergelijken, te makkelijk maakt. De conclusie dat zij in Nederland uniek is, lijkt zonder nadere vergelijking dan ook wat voorbarig. De commissie merkt op dat – zoals de opleiding ook zelf aangeeft in de zelfstudie – wellicht het ambitieniveau van de éénjarige opleiding niet in overeenstemming lijkt te zijn met de beschikbare tijd voor het leeronderzoek en de afrondende masterthesis. Op grond van de gesprekken tijdens het visitatiebezoek stelt de commissie vast dat het beleid van het opleidingsmanagement naast versterking van de betrokkenheid van alumni er ook op is gericht het beroepenveld door middel van een Raad van Advies nadrukkelijker bij de opleiding te betrekken. De commissie komt alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die worden gesteld aan een universitaire masteropleiding in het betreffende domein, zoals onder meer geformuleerd in het referentiekader van de commissie. Oordeel commissie: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De opleiding heeft de eindkwalificaties van de opleiding onderscheiden in de onderdelen kennis en inzicht, vaardigheden en attitude. Deze driedeling is in de zelfstudie gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassing Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties 1 t/m 4 5 t/m 7 9 en 10 8 6, 7 en 9 De zelfstudie bevat per descriptor een beknopte toelichting. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding voldoende worden gedekt door de beschrijving van de Dublin-descriptoren. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij internationaal geaccepteerde eindkwalificaties van een master. Oordeel commissie: voldoende 204 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De eindkwalificaties van de opleiding zijn volgens de zelfstudie geformuleerd op basis van wat in het internationale multidisciplinaire vakgebied van de organisatiewetenschap gangbaar is. De opleiding voert daartoe aan dat de eindkwalificaties zijn opgesteld door stafleden die met hun onderzoek participeren in internationale wetenschappelijke netwerken op het gebied van organisatievraagstukken op het terrein van intercultureel management en cultuurverandering. Hierdoor kan in de opleiding gebruik worden gemaakt van de meest recente wetenschappelijke inzichten in het vakgebied. De zelfstudie benadrukt de nauwe band tussen het onderzoek van de afdeling en het onderwijs in de opleiding. In de eindkwalificaties is volgens de zelfstudie veel aandacht voor het leren zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Dit komt vooral tot uitdrukking in de eisen die aan het leeronderzoek en de masterthesis worden gesteld, zoals een duidelijke wetenschappelijke probleemstelling, kritische reflectie op eigen werk en dat van anderen en een kritische academische houding betreffende de ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties van wetenschappelijke kennis en de plaats daarvan in de samenleving. Het multidisciplinaire karakter van de opleiding stelt volgens de zelfstudie studenten in staat vakoverstijgend, maar ook oplossingsgericht te werken met betrekking tot concrete organisatieproblemen in de beroepspraktijk. Volgens het alumnionderzoek komen afgestudeerden van de masteropleiding in een breed scala van functies terecht, waarvoor over het algemeen een academische opleiding dienstig is. De opleiding geeft aan dat uitmuntende studenten de gelegenheid krijgen zich verder te bekwamen in wetenschappelijk onderzoek door in te stromen in de Master of Social Research. Beoordeling De commissie is van opvatting dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleiding er duidelijk blijk van geven dat het hierbij gaat om een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft hierbij vooral laten meewegen: • • de vereiste kennis en inzicht van (delen van) het wetenschapsgebied en de plaats ervan ten opzichte van andere c.q. verwante disciplines en de maatschappelijke omgeving; de vereiste academische attitude en vaardigheden. De wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de opleiding komt volgens de commissie vooral naar voren in de eindkwalificaties 6 tot en met 10. De eindkwalificaties zijn naar haar oordeel in overeenstemming met de eisen van de wetenschappelijke discipline (zie F1). De zelfstudie geeft aan dat de opleiding qua profilering een QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 205 geheel eigen positie inneemt in het domein van de organisatiestudies. Hoewel de commissie die stelling op grond van de zelfstudie vooralsnog wat voorbarig vond, kan zij hier na de gevoerde gesprekken toch wel enigszins mee instemmen. De combinatie organisatiewetenschappen met de exclusieve nadruk op ‘cultuur’ en ‘kwalitatief onderzoek’ is naar het oordeel van de commissie in ieder geval tamelijk bijzonder in Nederland. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor de opleiding luidt: voldoende. 4C.3.2.Programma Schakelprogramma Het schakelprogramma (premasterclass) COM omvat 60 EC. Het onderwijs van dit schakeljaar bestaat voor tweederde uit programmaonderdelen van de voorbereidende bacheloropleiding Antropologie. Meer dan de helft van het programma bestaat uit cursussen waarbij methoden en technieken en onderzoeksvaardigheden centraal staan. Het programma kent een opbouw in drie fasen: basis (periode 1), verdieping en vaardigheden (periode 2-4) en afronding (periode 5 en 6). De premasterclass wordt in voltijd en in deeltijd aangeboden. Het programma van beide varianten is opgenomen in bijlage 2A. Masteropleiding De masteropleiding kent een voltijd- en een deeltijdvariant. In de voltijdvariant bestaan de eerste vier maanden uit cursorisch onderwijs (24 EC), gevolgd door drie maanden leeronderzoek (18 EC). De laatste drie maanden worden besteed aan het schrijven van de masterthesis (18 EC). Het deeltijdprogramma duurt twee jaar en omvat vier semesters van elk vijf maanden. De eerste acht maanden omvatten cursorisch onderwijs. Voor het leeronderzoek en de masterthesis zijn elk zes maanden geprogrammeerd. De opleiding kent verder drie afstudeerspecialisaties: • • • Transnationalisme en ondernemerschap; Management van diversiteit; Cultuurverandering en interventie. De zelfstudie geeft een schematisch overzicht van de programmaonderdelen van de opleiding (zie bijlage 2B). 206 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving De opleiding beschrijft aan de hand van onderstaande aspecten het wetenschappelijke karakter van de opleiding: • • • • kennisontwikkeling in interactie tussen onderwijs en onderzoek; ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek; aansluiting bij de actuele wetenschappelijk ontwikkelingen; aandacht voor de actuele praktijk van relevante beroepen. De nadruk ligt volgens de opleiding op de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De interactie tussen onderwijs en onderzoek komt tot uitdrukking door de aansluiting van de inhoud van het programma bij het onderzoek van de afdeling. Om deze aansluiting te waarborgen staan volgens de opleiding de twee onderzoekslijnen, Local Loyalities and Transnational Partnerships en The Management of Culture Change, in de opleiding centraal. Beide thema’s worden onderzocht met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden die hun oorsprong vinden in de etnografie. Het cursorisch onderwijs wordt verzorgd door stafleden die allen ook wetenschappelijk onderzoek verrichten en publiceren. De stafleden zijn zoals onder F1 aangegeven betrokken bij (inter)nationale netwerken. In een bijlage bij de zelfstudie is een gedetailleerd overzicht opgenomen van het bij de opleiding betrokken wetenschappelijk personeel en van hun specialisaties. De component methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek maakt volgens de zelfstudie een belangrijk onderdeel uit van het onderwijsprogramma. De opleiding voldoet daarmee aan de faculteitsbrede norm om minimaal een kwart van de tijd aan M&Tcursussen te besteden. Studenten worden gestimuleerd onderwerpen voor de afsluitende masterthesis te kiezen die aansluiten bij het onderzoeksprogramma van de stafleden. De aandacht voor het relevante beroepenveld komt volgens de zelfstudie vooral tot uitdrukking door de actieve betrokkenheid van een deel van de wetenschappelijke staf bij de beroepspraktijk en door gastcolleges door deskundigen. Beoordeling De commissie heeft de kernboekenlijst van de opleiding en de voorgeschreven readers bestudeerd en concludeert op grond daarvan dat de opleiding voldoende aansluit bij actuele ontwikkelingen. Wel constateert de commissie dat in de studiegids voor het merendeel van de seminars een specificatie van de te gebruiken literatuur ontbreekt. Veelal wordt verwezen naar bekendmaking via het collegerooster. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 207 Ook heeft de commissie een selectie van een beperkt aantal recente afstudeerwerkstukken bestudeerd. De commissie heeft de uitkomsten daarvan in gesprekken met docenten en studenten aan de orde gesteld. De opleiding is zeer uitgesproken in haar voorkeur voor kwalitatief onderzoek. De M&T-cursussen in de masteropleiding hebben hier dan ook exclusief op betrekking. Gezien de overheersende kwantitatieve traditie in de Nederlandse sociaalwetenschappelijke opleidingen kan het volgens de commissie geen kwaad dat er ook een op kwalitatieve methoden gerichte opleiding bestaat. Echter, het is haars inziens niet logisch wanneer ‘voorkeuren’ voor bepaalde methoden prevaleren boven de relevantie van probleemstellingen, die ook op het gebied van Cultuur, Organisatie en Management kunnen leiden tot zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden. De commissie is desondanks van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in de afrondende masterthesis. De aansluiting van afstudeerprojecten bij het onderzoeksprogramma van de afdeling en van de individuele stafleden biedt volgens de commissie voldoende garantie voor het wetenschappelijk karakter van de opleiding. Uit de gesprekken met de opleiding heeft de commissie begrepen dat deze aansluiting zal worden versterkt. De gerichtheid van de opleiding op de beroepspraktijk zou wat betreft de commissie verder uitgebouwd mogen worden door het relevante beroepenveld structureel bij de vaststelling van de eindkwalificaties te betrekken. Oordeel commissie: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving In de zelfstudie worden de seminars en andere cursusonderdelen van het curriculum en de eindkwalificaties op gedetailleerde wijze met elkaar in verband gebracht, gerangschikt naar kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. De studiegids van de opleiding bevat een nadere specificatie van de leerdoelen per programmaonderdeel. De opleiding stelt in de zelfstudie dat de inhoud en opbouw van het programma zodanig zijn dat de eindkwalificaties beantwoorden aan het niveau en oriëntatie van een wetenschappelijke masteropleiding en aansluiten bij het multidisciplinaire karakter van de organisatiewetenschap. Beoordeling De commissie heeft het onderwijsprogramma en het overzicht van eindkwalificaties bestudeerd en concludeert dat het onderwijsprogramma een adequate vertaling is van de eindkwalificaties wat niveau, orientatie en domeinspecifieke eisen betreft. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. Zij is van mening dat studenten op grond van het programma in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleiding te halen. Oordeel commissie: voldoende 208 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving De zelfstudie bevat een beschrijving van de samenhang van het onderwijsprogramma. De conceptuele samenhang komt volgens de opleiding tot uitdrukking in de cumulatieve opbouw van het programma met als uitgangspunt de twee centrale onderzoekslijnen, te weten Loyalities and Transnational Partnerships en The Management of Culture Change. In de theoretische en methodologische seminars vindt verdere verdieping plaats en wordt de basis gelegd voor het leeronderzoek en de masterthesis. Naast conceptuele samenhang is er volgens de zelfstudie ook sprake van een organisatorische samenhang en worden in de Onderwijs- en Examenregeling voorwaarden gesteld aan de volgorde in het doorlopen van het programma. Zo dienen voor deelname aan de masterthesis 18 EC van de voorafgaande seminars te zijn behaald en dient het verslag van het leeronderzoek te zijn goedgekeurd. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt dat de studenten de programmatische samenhang waarderen met een score van 3,06 op een vijfpuntsschaal. Beoordeling Uit gesprekken met docenten en studenten heeft de commissie met instemming kennisgenomen van het voorstel om – ook ter verbetering van de samenhang – de keuzemodulen methoden en technieken programmatisch te verschuiven naar de daadwerkelijke fase van dataverwerking. De commissie verwacht – mede op grond van met docenten en studenten gevoerde gesprekken – dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma zullen volgen. Oordeel commissie: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de opleiding – om te voldoen aan de eis dat studenten binnen één jaar de opleiding moeten kunnen afronden – een strak gestructureerd onderwijsprogramma in de eerste vier maanden kent. Dit komt volgens de opleiding tot uiting in wekelijkse opdrachten in de seminars, in een intensieve begeleiding gedurende het leeronderzoek en begeleiding tijdens het schrijven van de masterthesis (zie ook F6). Studenten die hun leeronderzoek in het buitenland verrichten kunnen het verplichte cursorisch onderwijs dat in begin april gepland is ook in deeltijd in januari volgen. Hierdoor worden zij in staat gesteld een aaneengesloten periode van drie maanden naar het buitenland te gaan. Uit de zelfstudie en uit de gesprekken met studenten en docenten tijdens het visitatiebezoek is de commissie gebleken dat de opleiding er tot op heden programmatisch niet in is geslaagd studenten binnen één jaar hun opleiding te laten afronden. De opleiding voert daartoe als belangrijke factoren van vertraging aan het langer durend veldonderzoek dan voorzien in het buitenland en de eigen keuze voor de onderzoeksplek. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt dat studenten een strakke opzet van de opleiding waarderen met een score van 2,94 op een vijfpuntsschaal, terwijl de vraag naar een evenwichtige verdeling van de totale studielast over de verschillende perioden wordt gewaardeerd met een score QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 209 van 2,79. De waardering voor de onderscheiden perioden varieerde van 3,25 tot 3,32. De zelfstudie geeft aan dat volgens de studenten een strak georganiseerd cursorisch programma moeilijk is te combineren met het voorbereiden van het leeronderzoek. Afronding van het cursorische gedeelte alvorens te starten met de uitvoering van het leeronderzoek leidt volgens de opleiding tot vertraging. De studielast voor de deeltijdstudenten wordt gesteld op precies de helft van die voor de voltijdstudenten. De start van het leeronderzoek is begin mei, waardoor volgens de opleiding de maanden mei en juni zullen worden gebruikt om een onderzoeksopzet te schrijven. De maanden september tot januari van het tweede studiejaar wordt gebruikt om onderzoeksgegevens te verzamelen. De maanden februari tot en met juni zijn dan beschikbaar voor het schrijven van de masterthesis. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat gezien de recente start van de opleiding zij nog geen duidelijk beeld heeft van de relatie tussen geprogrammeerde en gerealiseerde studielast. Beoordeling De commissie stelt op grond van de verkregen informatie en de gesprekken met studenten vast dat zich vooral knelpunten voordoen met betrekking tot studievoortgang die terug zijn te leiden tot de programmering van de masterthesis en begeleiding tijdens de afstudeerfase. Vooral ook het buitenlands leeronderzoek leidt volgens de commissie tot substantiële studievertraging. Zij heeft er tijdens de gesprekken kennis van genomen dat de opleiding op dit punt beleid voorbereidt. Zo zal het afstudeertraject strakker in werkgroepen worden georganiseerd en worden studenten meer betrokken bij onderzoeksprojecten van docenten. De commissie heeft verder kennisgenomen van het voornemen om het leeronderzoek en de masterthesis als één afstudeertraject te beschouwen. Zij is met de opleiding van mening dat dit de samenhang ten goede komt. Wellicht zal dit enig soulaas bieden voor de studievertraging, maar het biedt naar de opvatting van de commissie onvoldoende garantie daartoe. Een meer actieve opstelling van de opleiding bij het zoeken naar een onderzoeksplek en een strakkere begeleiding door docenten van de onderzoeksopzet zouden volgens de commissie een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van de studievertraging. De commissie geeft de opleiding in dit verband in overweging om reeds in het eerste semester te starten met de oriëntatie op de onderzoeksopdracht. Zij voegt daaraan toe dat deze maatregelen volgens haar wellicht ook kunnen bijdragen aan een verbetering van het onderwijsrendement van de opleiding. De commissie meent echter dat, indien de masterthesis (en het leeronderzoek) als onderzoek wordt beschouwd, het voor de hand ligt om bij de planning van een en ander rekening te houden met de haalbaarheid qua tijd. Het behoort ook tot de taak van de opleiding om studenten te leren een zodanig onderzoeksprobleem en een zodanige aanpak te kiezen dat het probleem binnen de nominale studietijd kan worden opgelost. Natuurlijk moet het mogelijk zijn om voor goede studenten die zeer relevant onderzoekswerk verrichten een uitzondering te maken. Maar docenten moeten er volgens de commissie meer op toezien dat plannen ook gerealiseerd kunnen worden binnen het kader van een eenjarige masteropleiding. De opleiding gaat met enkele voornemens in de goede richting, maar de uitwerking daarvan is op het moment van visitatie nog onvoldoende zichtbaar. De door de opleiding recent verstrekte nieuwe rendementscijfers lijken erop te wijzen dat het ingezette beleid van de opleiding resultaat afwerpt. Oordeel commissie: voldoende 210 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving De zelfstudie beschrijft de gespecificeerde toelatingsregels voor de verschillende categorieën belangstellenden.Voor een rechtstreekse toelating komen in aanmerking studenten in het bezit van: • • • een VU-bachelordiploma Antropologie met de variant COM; of een VU-bachelordiploma van een andere bacheloropleiding van de faculteit mits een van de keuzevakken Intercultural Communication, Diversiteitmanagement of Cultuurdiagnose is gevolgd; of een certificaat van de premasterclass COM aan de VU (60 EC). Toelating tot de premasterclass staat open voor studenten met een bachelorgetuigschrift van een vierjarige hbo-opleiding, mits zij het vereiste assessment hebben behaald. Verder kunnen worden toegelaten studenten in het bezit van een wo-bachelordiploma of doctoraaldiploma of met een getuigschrift van de KMA, de NPA of het KIM. Studenten die nog geen voldoende VU-bachelorthesis hebben óf maximaal 9 EC missen worden voorwaardelijk toegelaten tot de masteropleiding COM. Studenten uit de eerste categorie moeten hun thesis op uiterlijk 15 oktober volgend op de toelating met een voldoende hebben afgerond. Zodra de bachelorthesis met een voldoende is afgerond of de 9 resterende EC zijn behaald wordt de voorwaardelijke toelating omgezet in een definitieve toelating. De toelating van instromers met een wo-bachelordiploma in de sociale wetenschappen wordt beoordeeld door de Examencommissie op grond van onder meer het diploma met bijbehorende cursussen- en cijferlijst, alsmede een motivatiebrief. De toelatingsvoorwaarden zijn omschreven in de Onderwijs- en Examenregeling. De instroom per 1 september 2005 en 2006 ziet er als volgt uit: Instroom per september voltijd (en deeltijd) jaar 2005-2006 2006-2007 eerstejaars VU 8 (1) 25 (3) uit PMC* 41 (8) 28 (2) uit BSc Antrop. elders VU 10 (1) 7 totaal 5 59 (10) 65 (5) * In het studiejaar 2006-2007 nemen veertien PMC-studenten deel aan het masterprogramma. Op het moment van afronding van de pmc vindt inschrijving in de masteropleiding plaats. Zij zijn in bovenstaande tabel buiten beschouwing gelaten. In een bijlage bij de zelfstudie wordt een aantal knelpunten gesignaleerd met betrekking tot de aansluiting met de masteropleiding. Het betreft hier onder andere de opbouw van het wetenschappelijk schrijfonderwijs en de aansluiting van het methodenonderwijs bij het profiel van de masteropleiding. De commissie stelt vast dat er verschillende voorlichtingsactiviteiten plaatsvinden voor de werving van studenten voor de masteropleiding en de daaraan verbonden premasterclass. Ook in de voorlichting is het punt van aansluiting een belangrijk onderwerp. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 211 Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 is er bij de vraag of het programma goed aansluit bij de voorafgaande opleiding sprake van een score van 3,95 op een vijfpuntsschaal. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de verschillende toelatingsregelingen voor de onderscheiden categorieën instromende studenten. Uit de gesprekken met het opleidingsmanagement bleek de commissie dat er ten aanzien van de voorwaardelijke toelating vanuit de premasterclass problemen worden ervaren in die zin dat studenten hierop anticiperen, hetgeen kan leiden tot studievertragingen. Ook wordt door de opleiding als knelpunt bij de toelating genoemd het ontbreken van eenduidige criteria voor toelating van studenten van buiten de faculteit. De commissie stelt vast dat de opleiding deze problematiek onderkent en voornemens is de voorwaardelijke toelatingsregel te schrappen. De commissie is van oordeel dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. De Examencommissie, die is belast met het vaststellen van de toelatingsregelingen, vervult de wettelijk voorziene rol. Oordeel commissie: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de masteropleiding omvat 60 EC, verdeeld over één studiejaar voltijd of twee studiejaren deeltijd (zie bijlage 2B). De opleiding voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat het didactisch concept van de opleiding is afgeleid van de doelstellingen en richtinggevend is bij de vormgeving van de studieonderdelen. Het wordt volgens de zelfstudie gekenmerkt door een combinatie van kennisverwerving en het ontwikkelen van eigen initiatief en zelfwerkzaamheid door studenten. Dit komt tot uitdrukking in de verschillende werkvormen in het onderwijsprogramma. De zelfstudie beschrijft uitvoerig hoe de verschillende seminars vanuit deze combinatie zijn ingericht. De zelfstudie bevat een overzicht van de verschillende werkvormen uitgedrukt in contacturen. 212 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management Verhouding contacturen en zelfstudie per werkvorm seminars leeronderzoek thesis totaal (27 EC) (18 EC) (15 EC) contacturen zelfstudie contacturen zelfstudie contacturen zelfstudie 128 628 5 499 10 410 1680 De aandacht voor zelfstudie wordt volgens de opleiding vooral veroorzaakt door de grote ruimte in het programma voor het leeronderzoek en het schrijven van de masterthesis. De opleiding is van oordeel dat een dergelijke invulling van het masterprogramma recht doet aan het uitgangspunt dat zelfwerkzaamheid een belangrijk aspect moet zijn van een academische masteropleiding. Een deel van de zelfstudie bij de seminars wordt overigens in groepsverband uitgevoerd, omdat de studenten bij deze cursussen naast individuele opdrachten ook groepsopdrachten uitvoeren. In de gesprekken met studenten en het opleidingsmanagement is ook het M&T-onderwijs aan de orde gesteld, zowel de aansluiting van de modulen op de inhoud van de seminars als de plaats in het programma. De commissie begrijpt dat deze aspecten als verbeterpunten de volle aandacht van het opleidingsmanagement hebben. De faculteit heeft de afgelopen jaren studentactiverend onderwijs digitaal ondersteund door het invoeren van Blackboard en de uitbreiding van het aantal computers voor studenten. Alle studenten hebben een eigen werkplek in Blackboard, waarop onder meer cursusinformatie en samenvattingen van colleges staan. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van het didactisch concept van de opleiding. Het beschreven didactisch concept is volgens de commissie vanuit de doelstelling van de opleiding te begrijpen, maar is in de uitwerking zoals beschreven in de zelfstudie nog te weinig expliciet. Kennisverwerving en het ontwikkelen van eigen initiatief en zelfwerkzaamheid vormen daarbij sleutelbegrippen. In de gesprekken heeft het opleidingsmanagement beargumenteerd uiteengezet welke de relatie is met de doelstellingen van de opleiding, hetgeen het inzicht van de commissie daaromtrent heeft vergroot. De curriculumevaluatie 2004-2005 laat op de vraag of de gebruikte werkvormen aansluiten bij de inhoud van de cursussen een score zien van 3,53 op een vijfpuntsschaal. De commissie is van mening dat er een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. Oordeel commissie: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving In het overzicht van het onderwijsprogramma is aangegeven welke toetsvormen per programmaonderdeel worden gehanteerd. De wijze waarop wordt getoetst is volgens de zelfstudie afgeleid uit het didactisch concept van de opleiding. In de opleiding wordt vooral gewerkt met opdrachten. Bij een enkel onderdeel is sprake van een schriftelijk tentamen. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 213 Uit de gesprekken met docenten blijkt de commissie dat zij regelmatig overleg hebben over de afstemming van de opdrachten en de beoordeling ervan. Dit laatste mede op grond van het systeem van intervisie. De consistentie in de beoordeling van de verschillende schrijfopdrachten en van de eindtheses wordt daarmee volgens de opleiding gewaarborgd. De toetscriteria voor de opdrachten worden aan de studenten vooraf bekend gemaakt op de onderwijswebsite (Blackboard). De beoordeling van de thesis geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar, conform de facultaire regeling voor de masterthesis. Beide beoordelaars geven onafhankelijk van elkaar een cijfer en het eindoordeel is daarvan een gemiddelde. De commissie heeft de door de Faculteit der Sociale Wetenschappen recent vastgestelde Handleiding Toetsen en Beoordeling – onderdeel van het Handboek Kwaliteitszorg – bestudeerd. De handleiding geeft inzicht in de kwaliteitseisen die worden gesteld aan toetsen en beoordelen. Toetsing en beoordeling vindt plaats onder toezicht van de Examencommissie voor de masteropleiding COM. In de Onderwijs- en Examenregeling zijn de regelingen met betrekking tot volgorde, tijdvakken en bekendmaking opgenomen voor de tentamens en examens, alsmede een frauderegeling. De faculteit maakt gebruik van een plagiaatscanner. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de OER. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. De afstudeertheses die de commissie heeft ingezien waren van een redelijk niveau en waren over het algemeen ook adequaat beoordeeld. Beoordeling In de gesprekken met docenten en studenten is het toets- en beoordelingsbeleid besproken. De studenten waren over het algemeen tevreden over het gevoerde beleid, zij het dat zij van mening waren dat feedback op ingeleverd werk nadrukkelijker aandacht zou moeten krijgen. Op grond van de curriculumevaluatie 2004-2005 stelt de commissie vast dat de studenten over het algemeen tevreden waren over de kwaliteit daarvan. Op de vraag of de tentamens en de opdrachten een goede test vormden van het kennen en kunnen van studenten was de score 3,58 op een vijfpuntsschaal. De commissie stelt op grond van gesprekken met de opleiding verder vast dat de opleiding voornemens is de regeling van twee toetsmogelijkheden met een extra kans voor specifieke groepen met ingang van het studiejaar 2005-2006 te vervangen door een regeling met twee kansen. Op grond van bovenstaande is de commissie van mening dat er op een adequate wijze wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt voor de opleiding: voldoende. 214 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 4B.3.3.Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudie wordt in een overzicht per 1 december 2004 aangegeven welke de inzet is van personeel in de afdeling uitgedrukt in personen en in fte’s. Hierin zijn niet opgenomen de stafleden van de afdeling Methoden en Technieken die onderwijs verzorgen binnen de opleiding. In vervolg op het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie voorzien van meer recente informatie over de inzet van het wetenschappelijk personeel in de masteropleiding, weergegeven in onderstaande tabel. Inzet van personeel op 31 december 2005 Categorie hl bhl uhd (*) ud promovendi docent* studentassistenten Totaal M V Totaal Fte’s voor Percentage onderwijs gepromoveerden Aantal Fte’s Aantal Fte’s Aantal Fte’s 1 0,9 1 1,0 2 1,9 1 0,2 2 1,4 3 1,6 2 1,9 - - 2 1,9 4 3,5 5 4,3 9 7,8 3 2,6 3 2,8 6 5,4 3 2,1 3 2,8 6 4,9 1 0,2 1 0,4 2 0,6 15 11,4 15 12,7 30 24,1 0,35 3,30 0,10 2,90 0,10 3,50 0 100% 100% 100% 100% nvt 33% nvt 7,25 - * één vacature De leden van de wetenschappelijke staf zijn allen gepromoveerd en besteden minimaal 40% van hun tijd aan wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast publiceren zij regelmatig in gerefereerde tijdschriften en boekpublicaties. Bij de begeleiding van afstudeerprojecten zijn vanwege het grote aantal studenten van de ongedeelde doctoraalopleiding docenten met een tijdelijk dienstverband ingezet. Drie cursussen worden verzorgd door docenten van de afdeling Methoden en Technieken (inzet studiejaar 2005-2006: 0,25 fte). De M&T-cursussen worden tevens begeleid door stafleden van de eigen afdeling. Uit een door de opleiding overgelegd overzicht van kwalificaties van de wetenschappelijke staf blijkt dat alle docenten zijn aangesloten bij onderzoekscholen als CERES en NOB en als fellow zijn erkend door het Centre for Comparative Social Sciences van de faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU, dat zich onder meer ten doel stelt excellent onderzoek in de sociale wetenschappen aan de VU te stimuleren. Hieruit blijkt volgens de commissie dat de docenten actief betrokken zijn bij de onderzoeksontwikkelingen op hun gebied. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 215 Beoordeling De commissie komt op basis van het bovenstaande tot de conclusie dat de opleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en door docenten die verbindingen hebben met de professionele beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de opleiding zorgen heeft over de omvang van de groep nog ingeschreven doctoraalstudenten. Uit een door de opleiding verstrekt actueel overzicht blijkt dat per 1 september 2006 in totaal nog 150 doctoraalstudenten stonden ingeschreven. Dit betekent vooral in de scriptiefase van de studie een extra belasting voor de wetenschappelijke staf. De opleiding heeft daartoe tijdelijke medewerkers aangesteld die vooral worden ingezet bij afstudeerbegeleiding. Ook worden stafleden van andere afdelingen voor begeleiding tijdelijk ingezet. De commissie acht dit een zorgelijke situatie. Uit de gespreken met opleidingsmanagement en docenten heeft de commissie begrepen dat de opleiding de komende periode de afstudeerbegeleiding zal intensiveren door een meer groepsgewijze aanpak. De zelfstudie bevat een uitvoerige beschrijving van de capaciteit en inzet van de onderwijsondersteuning door het faculteitsbureau. In de zelfstudie is op facultair niveau de studenten-docentenratio voor de studiejaren 20002001 gespecificeerd. Studenten-docentenratio 2000-2004 jaar 2004 2003 2002 2001 aantal fte onderwijs aantal ingeschreven studenten 81,1 78,4 70,5 72,8 2757 2856 3145 2784 aantal diploma’s 472 389 324 272 aantal studenten per fte onderwijs 34 36 45 38 aantal afgestudeerden per fte onderwijs 5,8 5,0 4,6 3,7 Volgens opgave van de opleiding bedraagt het aantal studenten per fte onderwijs voor het studiejaar 2005-2006 voor de opleiding 29. Beoordeling De commissie is op grond van de verkregen informatie van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen en tegelijkertijd de knelpunten het hoofd te bieden. Met het oog op die knelpunten zijn twee maatregelen genomen; enerzijds de inzet van tijdelijk personeel en anderzijds een meer groepsgewijze aanpak in de afstudeerfase. Beide maatregelen zijn bedoeld om de toegenomen onderwijsdruk te verlichten. De commissie heeft waardering voor de door de opleiding genomen maatregelen. Oordeel commissie: voldoende 216 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage bij de zelfstudie blijken de specialisaties van de docenten. Docenten geven alleen onderwijs waarin ze inhoudelijk bekwaam zijn en op terreinen die samenvallen met hun onderzoek. De zelfstudie gaat vooral in op de professionalisering van docenten. Nieuwe docenten met minder onderwijservaring volgen een professionaliseringstraject in het eerste of tweede jaar na hun benoeming. Dit traject wordt verzorgd door het Onderwijscentrum van de VU en afgesloten met een onderwijscertificaat. Ook wordt van docenten verwacht dat zij in staat zijn studenten succesvol te coachen. Het Onderwijscentrum van de VU biedt cursussen om deze vaardigheden (verder) te ontwikkelen. De faculteit voert een stimulerend professionaliseringsbeleid. Aan scholing op het gebied van Engelstalig onderwijs wordt extra aandacht geschonken door onder meer de cursus Teaching in English. Zoals reeds onder F12 van dit rapport is aangegeven zijn alle docenten aangesloten bij onderzoekscholen als CERES en NOB en als lid erkend door het Centre for Comparative Social Sciences van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU. Er worden jaarlijks functioneringsgesprekken gehouden, waarbij onder andere – op basis van de studentenevaluaties – aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige en didactische kwaliteit van het gegeven onderwijs en aan de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. In de zelfstudie is een overzicht opgenomen met de uitkomsten van de vakevaluaties over de periode september-december 2004. Hieruit blijkt dat de studenten de betrokken docenten redelijk tot (zeer) goed beoordelen Beoordeling De commissie concludeert mede op grond van de docentenlijst met specialisaties, de scholingsmogelijkheden en de gesprekken met studenten dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 217 4C.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie geeft nadere informatie over de omvang en de kwaliteit van de verschillende voorzieningen. De opleiding is sinds 2003 gehuisvest in een kantoorpand, grenzend aan en op loopafstand van de VU-campus. De colleges, practica en werkgroepen worden georganiseerd in het hoofdgebouw van de VU. Hoewel de universiteit over voldoende onderwijsruimten beschikt zijn er toch incidenteel logistieke problemen. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verschillende overgangsregelingen, de twee instroommomenten en de deeltijdvariant. Op universitair en facultair niveau zijn op dit punt verbeteringen in de coördinatie doorgevoerd, zoals een aanmeldingssysteem voor cursussen en tentamens via het TIS-programma. De audiovisuele voorzieningen zijn goed. Het merendeel van de collegezalen is voorzien van beamers, overheadprojectoren en geluidversterkers. Een aantal zalen beschikt over vaste beeldschermen. De bibliotheek van de VU biedt ter ondersteuning voor de opleidingen een uitgebreide wetenschappelijke collectie. De bibliotheek voor sociale wetenschappen is daarin in een afzonderlijke afdeling ondergebracht. Er is volgens de opleiding veel geïnvesteerd in de uitbreiding van de collectie tijdschriften en periodieken en in databases op het internet. Elektronische tijdschriften en bestanden zijn ook buiten de VU-campus toegankelijk voor studenten en medewerkers van de VU. De bibliotheek is de gehele dag geopend, alsmede op donderdagavond en zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur. Bij veel cursussen wordt nog gebruikgemaakt van het Basic Support for Cooperative Work-programma (BSCW). Het systeem biedt de student de gelegenheid één op één te communiceren over opdrachten, maar ook groepsgewijs te communiceren. Vanaf het studiejaar 2005-2006 wordt in de hele faculteit geleidelijk het programma Blackboard ingevoerd, waarbij ernaar wordt gestreefd de functionaliteit van BSCW daarin op te nemen. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. De faculteit heeft vijf computerzalen tot haar beschikking met in totaal 113 werkplekken en vier werkplekken voor kortdurend werk, zoals e-mail, internet. Verder zijn er faciliteiten gecreëerd ten behoeve van toegang met eigen laptop. De VU heeft twee programma’s ontwikkeld (IVOS-1 en IVOS-2) met als extra doel nieuwe IT-voorzieningen voor studenten, zoals een draadloos dekkend netwerk op de VU-campus, 25 wireless hotspots, vijftig volledig uitgeruste computerwerkplekken in het hoofdgebouw. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. Oordeel commissie: voldoende 218 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De studiebegeleiding is er volgens de zelfstudie op gericht om factoren die de studievoortgang kunnen bevorderen te integreren in het onderwijssysteem en in het curriculum, en factoren die de studievoortgang belemmeren op te sporen en voor zover mogelijk aan te passen. Studiebegeleiding is een algemene taak voor alle betrokkenen bij het onderwijsprogramma en een exclusieve taak voor de aan de faculteit werkzame studieadviseurs. De faculteit beschikt over vier studieadviseurs (gezamenlijk 2,9 fte). De zelfstudie bevat een beschrijving van de werkwijze van de studieadviseurs. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de studieadviseur COM en de onderwijscoördinator. De studieadviseur maakt deel uit van het maandelijks Facultair Onderwijs Overleg. De studieadviseur houdt de studievoortgang van elke student bij. In de premasterclass verstrekt de adviseur namens de Examencommissie de voltijdstudenten na het eerste semester, de deeltijdstudenten na het tweede semester een schriftelijk (niet-bindend) advies, afhankelijk van de resultaten gevolgd door een gesprek met de studieadviseur. Studenten die minder dan 18 EC hebben behaald, ontvangen een negatief advies. Het contact met studenten vindt plaats op uitnodiging van de studieadviseur dan wel op eigen initiatief van de student. Gesignaleerde knelpunten, klachten en andere opmerkingen worden met de onderwijscoördinator besproken. Er zijn wekelijks een inloopspreekuur en een telefonisch spreekuur. Daarnaast is er één dagdeel per week beschikbaar voor uitgebreidere vragen. Voor deeltijdstudenten is er één avond per week beschikbaar. De studieadviseur houdt van elke student een persoonlijk dossier bij en legt de op zijn uitnodiging gevoerde gesprekken in een verslag vast. In de masteropleiding spelen de docenten in de eerste vier maanden van de opleiding vanwege de opbouw van het programma in seminars met groepen van beperkte omvang in de begeleiding een belangrijke rol. De studieadviseur volgt de vorderingen van studenten van de reguliere en verkorte doctoraalopleiding. Bij aanzienlijk studievertraging worden zij uitgenodigd voor een gesprek waarin wordt bezien in hoeverre een overstap naar een andere opleiding noodzakelijk of wenselijk is. De facultaire overstapregeling is daarbij de leidraad. Uit de zelfstudie maakt de commissie op dat de opleiding ter ondersteuning van het afstudeerproject een afstudeerhandleiding gebruikt. Deze handleiding is afgeleid van de facultaire masterthesisregeling. De commissie heeft met waardering kennisgenomen van deze regeling. Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie en de gesprekken tijdens het visitatiebezoek een goed beeld geven van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze redelijk tevreden waren over deze aspecten van de opleiding, zij het dat de begeleiding vooral in de afstudeerfase meer zou moeten worden aangescherpt. Uit de curriculumevaluatie 2004-2005 blijkt dat op de vraag of deze goed was te noemen de tevredenheidsscore over de begeleiding 3,32 bedroeg op een vijfpuntsschaal. De opleiding is voornemens de begeleiding in het afstudeertraject strakker te organiseren. De commissie verwijst in dit verband naar haar opmerkingen onder F7. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 219 Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 4C.3.5.Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. De eindverantwoordelijkheid voor de interne kwaliteitszorg en de daaruit voortvloeiende maatregelen ligt volgens de zelfstudie bij het faculteitsbestuur. De Evaluatiecommissie COM en de Opleidingscommissie adviseren het bestuur over kwaliteitsverbeteringen. Ook wordt er jaarlijks een Onderwijsjaarverslag uitgebracht waarin de resultaten van de onderwijsevaluaties zijn opgenomen. Dit verslag wordt besproken in het Bestuurlijk Overleg tussen het managementteam van de afdeling en het faculteitsbestuur. Het verslag is gericht op verbeteringen, door te voeren in het volgende studiejaar. Het facultaire interne kwaliteitszorgsysteem is een afgeleide van het op de VU centraal gehanteerde Handboek Kwaliteitszorg. Hierin wordt het cyclisch karakter van de kwaliteitszorg beschreven op grond van de Plan-Do-Check-Act-systematiek. De volgende activiteiten worden ondernomen om de kwaliteit van het onderwijs te controleren: 1. jaarlijkse evaluaties van alle cursussen; 2. jaarlijkse curriculumevaluaties; 3. alumnionderzoek eens per vijf jaar. De zelfstudie bevat een beschrijving van bovenstaande vormen van evaluatie. De organisatie van de vakevaluaties vindt plaats op basis van een door het Onderwijscentrum van de VU ontwikkeld standaardformulier. De formulieren voor de curriculumevaluaties zijn ontwikkeld in samenwerking met het Onderwijscentrum, dat de evaluaties ook verwerkt. De vragen in de vakevaluatie zijn volgens de zelfstudie vooral gericht op de didactische kwaliteit van de docent, inhoudelijke aspecten, toetsing en algemene zaken als begeleiding en studielast. Voor de begeleiding gedurende het masterproject is een afzonderlijk vragenformulier ontwikkeld. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat zij mede om redenen van effectiviteit van plan is de vakevaluaties ten minste twee maal per zes jaar te evalueren. Hierop zijn uitzonderingen zoals cursussen die een onvoldoende evaluatie-uitkomst kennen of cursussen die inhoudelijk zijn gewijzigd. In de curriculumevaluatie is veel aandacht voor de aansluiting en inhoudelijke en organisatorische afstemming tussen de verschillende cursussen. De opleiding heeft het curriculum voor de eerste maal geëvalueerd in 2005. 220 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management De toetsbare streefdoelen voor de cursus- en curriculumevaluaties zijn, in overeenstemming met de facultaire streefdoelen, gesteld op minimaal een score van 3,5 (op een vijfpuntsschaal) per vraag en een score binnen het 67%-interval. Het streefcijfer voor het studierendement is, op grond van een bestuursconvenant, geldend voor de periode 2003-2007, tussen het faculteitsbestuur en het College van bestuur van de VU vastgesteld op 80%. De zelfstudie bevat ook een samenvatting van het in 2004 gehouden alumnionderzoek. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie kennis kunnen nemen van bedoeld onderzoek. De alumni beoordeelden de door hen gevolgde opleiding achteraf gematigd positief. Het opleidingsmanagement hecht veel waarde aan de uitkomsten van dit onderzoek en de daarin aangegeven verbeterpunten. Beoordeling De commissie heeft de relevante documentatie bestudeerd en met docenten en studenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de opleiding langs verschillende wegen. De commissie heeft vastgesteld dat de uitkomsten van het alumnionderzoek door het opleidingsmanagement serieus zijn opgepakt. In dat verband heeft zij met instemming kennisgenomen van het streven om ook het beroepenveld meer systematisch bij het systeem van kwaliteitszorg te betrekken. Studenten hebben tijdens de gesprekken aangegeven over het algemeen tevreden te zijn met het gehanteerde systeem van interne kwaliteitszorg. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat – gelet op de recente start van de opleiding – naar aanleiding van evaluatiegesprekken met docenten één aanpassing in het programma is doorgevoerd. Studenten krijgen formeel de gelegenheid al in de eerste maand van hun leeronderzoek een onderzoeksvoorstel uit te werken tot een goedgekeurde onderzoeksopzet. Hierdoor wordt het leeronderzoek en de masterthesis als één afstudeertraject gezien. Verder onderzoekt de opleiding de mogelijkheid de twee keuzemodulen methoden en technieken, Kwalitatieve data-analyse en Discoursanalyse, in de fase van de masterthesis te verschuiven naar de fase van dataverwerking. Naar aanleiding van het facultaire alumnionderzoek wordt volgens de zelfstudie in het programma van de opleiding expliciet aandacht geschonken aan het aanleren van mondelinge communicatievaardigheden door studenten in de seminars regelmatig mondelinge presentaties te laten houden. De zelfstudie bevat een overzicht van de aanpassingen door de opleiding naar aanleiding van de bevindingen van de Onderwijsvisitatie Sociologie 1999, zoals: • • het uitwerken en opnemen van de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding in de studiegids; invoering van intercollegiale toetsing; QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 221 • • • invoering van twee reguliere tentamenkansen en een extra kans voor specifieke gevallen, welke regeling de opleiding overigens voornemens is te beperken tot twee kansen; het opstellen en invoeren van een opleidingsspecifieke afstudeerhandleiding; het bevorderen van de aansluiting van het afstudeeronderzoek bij het onderzoek van de begeleidende docenten. Beoordeling Hoewel de opleiding recent van start is gegaan is de commissie van oordeel dat de opleiding heeft aangetoond dat de ondernomen evaluatieactiviteiten in die periode aanleiding zijn geweest voor verbetermaatregelen. De commissie heeft er vertrouwen in dat ook in de toekomst het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen zal leiden. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld betrokken zijn bij de opleiding. Studenten zijn via evaluaties, bestuurlijk overleg, de Opleidings- en Evaluatiecommissie en de studievereniging betrokken bij de opleidingen. Docenten zijn via de Opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleidingen betrokken. Daarnaast wordt in de afdelingsvergaderingen regelmatig over het door de afdeling verzorgde onderwijs gesproken, terwijl twee maal per jaar in het zogenoemde masteroverleg de cursus- en curriculumevaluaties en verbetervoorstellen worden besproken. De zelfstudie gaat ook in op de taak en de rol van de onderwijsmanager in het systeem van interne kwaliteitszorg. In 2004 heeft een alumnionderzoek FSW plaatsgevonden. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zullen in de toekomst volgens de opleiding een meer prominente rol spelen in verbetertrajecten. De uitkomsten hebben ook geleid tot stappen in de ontwikkeling naar een faculteitsbreed alumnibeleid. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie in het algemeen voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft de indruk dat studenten actief zijn in de Opleidings- en Evaluatiecommissie. De commissie heeft kennisgenomen van de voornemens op het terrein van het alumnibeleid, waaronder een jaarlijkse alumnidag en het betrekken van alumni bij de jaarlijkse scriptiemarkt. Zij acht de opvatting van afgestudeerden van de opleiding van groot belang voor de kwaliteit van en de betrokkenheid van het relevante beroepenveld bij de opleiding. De betrokkenheid van het beroepenveld zou volgens de commissie kunnen worden versterkt. Een model hierbij zou kunnen zijn de instelling van een Raad van Advies, waarin personen vanuit het beroepsleven zitting hebben. Oordeel commissie: voldoende 222 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 4C.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving Op het moment van het schrijven van de zelfstudie moest de eerste lichting masterstudenten nog afstuderen. Voor de aanvang van de visitatie heeft de opleiding drie mastertheses gepresenteerd. De leden van de commissie hebben deze drie mastertheses beoordeeld. In commissieverband zijn de ervaringen voorafgaand aan de visitatiegesprekken onderling uitgewisseld. De conclusie daarvan is dat de commissie van mening is dat de mastertheses in het algemeen voldoen aan de norm die van een wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden. De scripties weerspiegelen het profiel, de doelstellingen en het programma van de opleiding. Hoewel de commissie de beoordeling over het algemeen adequaat acht, behoeft het niveau van de theses nadrukkelijk aandacht. Verder blijkt de commissie uit gesprekken met studenten dat er ten behoeve van het leeronderzoek en de masterthesis behoefte is aan het aanleren van meer vaardigheden op het gebied van kwantitatief onderzoek. Zij beveelt de opleiding aan dit aspect nader te overwegen. Uit het eerdergenoemde alumnionderzoek blijkt dat 48% van de afgestudeerde doctorandi (in 2004) werkzaam is in de zakelijke dienstverlening, 20% bij de overheid en 13% in het onderwijs. De overigen zijn werkzaam in functies in de sectoren maatschappelijke dienstverlening (18%) en handel en nijverheid (3%). Uit het onderzoek blijkt verder dat de aansluiting van de opleiding met de arbeidsmarkt door de afgestudeerden van de opleiding met een 6,0 (op een schaal van 1-10) wordt gewaardeerd. Beoordeling Gezien haar oordeel over een beperkt aantal mastertheses en gelet op de uitkomst van het alumnionderzoek verwacht de commissie dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau en oriëntatie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Het onderwijsmanagement hanteert streefcijfers met betrekking tot het studierendement. Het streefcijfer is vastgesteld op 80%. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 223 De opleiding heeft op basis van eigen cijfers de commissie de volgende recente rendementgegevens verschaft. Studiejaar Omvang cohort 2004-2005 2005-2006* N 49 72 Percentage geslaagd na 1 jaar % 6 38* * Van de op die datum nog ingeschreven studenten (43) hebben vier studenten de thesis (15 EC) en 25 het leeronderzoek (18 EC) en de thesis (15 EC) nog niet afgerond. De opleiding verwacht dat een groot deel van deze studenten de opleiding afrondt binnen een half jaar. Beoordeling De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van de masteropleiding. Een vergelijking van de rendementscijfers van de door haar gevisiteerde masteropleidingen (zie algemeen deel) laat zien dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Er lijkt dus sturing door de opleiding mogelijk te zijn. De actuele rendementscijfers van het cohort 2005 laten een duidelijke verbetering van het onderwijsrendement zien. Het is echter nog te vroeg om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het masterrendement op de iets langere termijn. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 4C.3.7. Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie beschrijft het beleid ten aanzien van internationalisering. Dit is een afgeleide van het facultaire internationaliseringsbeleid. De verantwoordelijkheid voor de beleidsvoorbereidende, organisatorische en technische ondersteuning en uitvoering ligt op facultair niveau. Wat betreft de uitwisseling van studenten merkt de opleiding in de zelfstudie op dat in het programma van de opleiding weinig ruimte is voor internationale studentenuitwisseling. Volgens de zelfstudie worden met ingang van het studiejaar 2005-2006 twee seminars in de Engelse taal verzorgd (Transnational organisations en Transnational Entrepeneurship). Verder bestaat de mogelijkheid het leeronderzoek in het buitenland te verrichten. De zelfstudie geeft een opsomming van de voorgenomen facultaire zwaartepunten in haar netwerk met universiteiten elders in de wereld, waarbij de stafleden van de opleiding nauw zijn betrokken. Daarnaast biedt een tweetal door de opleiding opgezette internationale samenwerkingsprojecten studenten een extra facilitering voor de organisatie van leeronderzoek. 224 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management Samenvatting oordelen van de commissie over de masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management aan de Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Voldoende 2. Programma Voldoende 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 225 Bijlage 1. Overzicht eindkwalificaties van de masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in theorievorming op het terrein van: 1. transnationalisatie en globalisering en de consequenties daarvan voor visies op en discoursen over organisatiecultuur en managementstijlen; 2. identiteit en diversiteit in organisaties en de consequenties daarvan voor diversiteitmanagement in organisaties; 3. transnationale organisatieverbanden, in het bijzonder in relatie tot (etnisch) ondernemerschap; 4. organisatieverandering, cultuurverandering en interventie; 5. toepassing van methoden en technieken van kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek. De afgestudeerde is in staat om (vaardigheden): 6. een wetenschappelijk probleem te analyseren op het terrein van intercultureel management of cultuurverandering; 7. met behulp van verschillende kwalitatieve onderzoekstechnieken een wetenschappelijk onderzoek van beperkte schaal op te zetten en uit te voeren; 8. over de resultaten van onderzoek te communiceren, zowel mondeling als schriftelijk. De afgestudeerde van de masteropleiding geeft blijk van het vermogen (attituden): 9. te reflecteren op de effecten en beperkingen van zijn of haar rol in de toekomstige beroepspraktijk; 10. om culturele diversiteit in organisaties te percipiëren, respecteren en waarderen. 226 QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management Bijlage 2A. Overzicht programma van de premasterclass Cultuur, Organisatie en Management Voltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Organisatie-antro- M&T van pologie SWO 6 EC 3 EC Besch. Infer. Stat. Stat. PMC PMC 3 EC 3 EC --- Theorieën van Management en Organisatie 6 EC Cultuurdiagnose 6 EC Schrijfpracticum Cultuur en ICT 3 EC Periode 4 Onderzoeks- en Analysedesigns 3 EC Periode 5 Kwalitatief Onderzoek 3 EC Periode 6 Onderzoeksseminar COM PMC 6 EC Intercultureel Management 6 EC BA Thesis 12 EC Deeltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Jaar 1 Organisatieantropologie 6 EC M&T van SWO PMC 3 EC Beschrijv. Infer. Stat. PMC Stat. PMC 3 EC 3 EC Jaar 2 Onderzoeks- en Analysedesigns 3 EC Kwalitatief Onderzoek 3 EC Cultuurdiagnose 6 EC Periode 4 Periode 5 Periode 6 Intercultureel Management 6 EC Theorieën van Management en Organisatie 6 EC Schrijfpracticum Cultuur en ICT 3 EC Onderzoeksseminar COM PMC 6 EC BA Thesis 12 EC QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 227 Bijlage 2B. Overzicht programma van de masteropleiding Cultuur, Organisatie en Management Voltijd Periode 1 Periode 2 Periode 3 Seminar Transnationale organisaties 6 EC Keuze: Seminar Transnationalisme en ondernemersschap of Seminar Management van diversiteit of Seminar Cultuurverandering en interventie 6 EC Leeronderzoek 18 EC Seminar Organisatieverandering 6 EC Seminar Qualitative Data Collection 3 EC Periode 4 Periode 5 Periode 6 Thesis 15 EC Seminar Etnografie van en in organisaties 3 EC Keuze M&Tmodule: Kwalitatieve data-analyse of Discoursanalyse 3 EC Deeltijd Jaar 1 Jaar 2 228 Periode 1 Periode 2 Periode 3 Seminar Organisatieverandering 6 EC Seminar Transnationale organisaties 6 EC Keuze: Seminar Transnationalisme en ondernemerschap of Seminar Management van diversiteit of Seminar Cultuurverandering en interventie 6 EC Leeronderzoek + 12 = 18 EC Keuze M&T-module: Kwalitatieve dataanalyse of Discoursanalyse 3 EC Periode 4 Seminar Qualitative Data Collection 3 EC Periode 5 Periode 6 Seminar Etnografie van en in organisaties 3 EC Leeronderzoek 3 EC Leeronderzoek 3 EC Thesis 15 EC QANU / Sociale Wetenschappen / VU Cultuur, Organisatie en Management 5A. Bacheloropleiding en masteropleiding European Studies aan de Universiteit Maastricht Administratieve gegevens Bacheloropleiding European Studies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: European Studies 59303 bachelor wo 180 EC BA voltijd Maastricht 31 december 2007 Masteropleiding European Studies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: European Studies 69303 master wo 60 EC MA voltijd Maastricht 31 december 2007 5A.1. Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding worden verzorgd binnen de Faculteit der Cultuurwetenschappen. De Faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: • de bacheloropleiding Cultuurwetenschappen; • de masteropleiding Analysing Europe (AE); • de masteropleiding European Public Affairs (EPA); • de masteropleiding Cultuur- en Wetenschapsstudies; • de masteropleiding European Society Science Technology; • de masteropleiding Cultuur: Beleid, Behoud en Beheer; • de masteropleiding Mediacultuur; • de onderzoeksmaster Cultures of Arts, Science and Technology. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 229 5A.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De zelfstudie geeft aan dat de bachelor- en de masteropleiding European Studies (ES) niet zijn voortgekomen uit een ongedeelde doctoraalopleiding; zij zijn vanaf de erkenning opgezet volgens de bachelor-masterstructuur. De bacheloropleiding Europese Studies is gestart per 1 september 2002 en de ‘aansluitmaster’ European Studies per 1 september 2005. Daarnaast bestaat er een meer op onderzoek gerichte selectieve masteropleiding ‘Analysing Europe’ (gestart in 2005), waarvan de bedoeling is dat deze kan uitgroeien tot een tweejarige masteropleiding. Ten slotte is er de selectieve masteropleiding European Public Affairs (gestart in 2004), die een ten dele buitenuniversitaire historische oorsprong kent. 5A.3. Het beoordelingskader 5A.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding European Studies is volgens de zelfstudie ontworpen uit zowel intellectuele als praktische overwegingen. De opleiding richt zich op het begrijpen van de geschiedenis, de ontwikkelingen en de vormgeving van Europa en op de complexiteit van de Europese eenwording. Het doel van de opleiding is studenten academisch te vormen betreffende de geschiedenis en de ontwikkeling van Europa en in het bijzonder de Europese integratie. Studenten leren via reflectie op Europese kwesties bestaande theorieën uit culturele en sociale wetenschappen kritisch te beschouwen en deze inzichten toe te passen op actuele kwesties in het hedendaagse Europa. Met de opleiding wordt volgens de zelfstudie beoogd: • het verwerven van wetenschappelijke kennis, vaardigheden en attitudes op het gebied van de Europese Unie en haar omgeving; het verwerven van academische vaardigheden; voorbereiding voor een verdere studieloopbaan met rechtstreekse toegang tot de masteropleiding European Studies; de verworven wetenschappelijke kennis, vaardigheden en attitudes en de academische vorming kunnen toepassen in maatschappelijke functies op het betreffende gebied, waarvoor een universitaire vorming op bachelorniveau gewenst of vereist is. • • • De zelfstudie bevat de op het doel van de bacheloropleiding gerichte eindkwalificaties; deze zijn opgenomen in bijlage 1A van dit rapport. De zelfstudie is opgesteld in de Engelse taal. Sommige teksten in het visitatierapport zijn dan ook in het Engels overgenomen. 230 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Volgens de zelfstudie zijn er geen vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland. Dit geldt ook voor de masteropleiding European Studies. Daarom is volgens de opleiding afgezien van een vergelijking met soortgelijke opleidingen. Zij voert daartoe aan dat in tegenstelling tot opleidingen Europese Studies de programmaonderdelen specifiek voor de bachelor- en de masteropleiding zijn ontworpen en geen deel uitmaken van andere studieprogramma’s. Wel heeft de opleiding bij de vormgeving en inhoud van het onderwijsprogramma gebruikgemaakt van de deskundigheid van een groot aantal binnen- en buitenlandse wetenschappers (waaronder die van de opleidingen Europese Studies in Amsterdam, Aken, Leuven en Osnabrück) en andere deskundigen op het terrein van de Europese geschiedenis. De zelfstudie bevat een uitvoerig overzicht van facultaire samenwerkingsverbanden met buitenlandse universiteiten. Hierbij wordt aangegeven dat uitwisselingstudenten de studielast en het niveau als hoog waarderen in vergelijking met programma’s van andere universiteiten. Wat betreft de aan de bacheloropleiding te stellen eisen vanuit de beroepspraktijk gaat de opleiding ervan uit dat er voldoende beroepsmogelijkheden – nationaal en internationaal – voor afgestudeerde bachelors zullen zijn. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van mogelijke, in aanmerking komende functies. De opleiding refereert daarbij aan het rapport Marktanalyse van het ITS (Radboud Universiteit Nijmegen, 2000). Masteropleiding De masteropleiding European Studies richt zich op verdieping van de kennis, inzichten en vaardigheden van de voorafgaande bacheloropleiding European Studies en op het toepassen van kennis in nieuwe situaties en op een evenwichtige beoordeling van nieuwe onderwerpen. De opleiding beoogt volgens de zelfstudie studenten een grondige kennis aan te leren van concepten, theorieën en methoden van internationale betrekkingen (in het bijzonder het buitenlands beleid van de EU) of van het openbaar bestuur (in het bijzonder de politieke en bestuurlijke aspecten van Europese beleidsvorming en van de interactie tussen EU, staat en samenleving). Evenals de bacheloropleiding richt de masteropleiding zich volgens de zelfstudie op een voorbereiding voor een breed spectrum van beroepen met een sterke Europese of internationale dimensie, die om grondige academische kennis en analytische vaardigheden vragen. Vanaf 2006-2007 organiseert de opleiding, in samenwerking met de studentenassociatie ‘Concordantia’ en andere Europa-gerelateerde opleidingen binnen de Universiteit Maastricht, een aantal specifieke career events. Deze hebben als doel studenten te informeren over specifieke beroepsmogelijkheden, hen te begeleiden bij hun loopbaankeuze en hen in contact te brengen met potentiële werkgevers. De opleiding onderscheidt de afstudeervarianten: • • European International Politics en European Politics and Administration. De zelfstudie bevat de op het doel van de masteropleiding naar de onderscheiden afstudeervarianten gerichte eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1B van dit rapport. Studenten die de opleiding met goed gevolg afronden beschikken: • over gevorderde kennis van en inzicht in sleutelbegrippen, theorieën en methoden van onderzoek in het interdisciplinaire domein van European Studies en een diepgaande kennis van de geselecteerde onderwerpen; QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 231 • • • • over het vermogen om kennis toe te passen en nieuwe thema’s kritisch te analyseren en op te lossen; over het vermogen om nieuwe, complexe problemen in het domein van European Studies kritisch, genuanceerd en diepgaand te beoordelen; over het vermogen om onderzoeksresultaten zowel mondeling als schriftelijk op academisch niveau te presenteren; over de nodige vaardigheden en methodologische kennis voor autonoom onderzoek. Beoordeling De commissie stelt vast dat voor beide opleidingen een vergelijking van eindkwalificaties met verwante opleidingen in Nederland en het buitenland ontbreekt. Wel is bij de inhoud en vormgeving van het programma gebruikgemaakt van binnen- en buitenlandse deskundigheid. In de gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie hierover nader op overtuigende wijze geïnformeerd. Ook heeft de opleiding de commissie meer inzicht gegeven over de inhoudelijke positionering en profilering van beide opleidingen in termen van missie en doelstelling. Deze positionering en profilering kwamen naar haar oordeel in de zelfstudie nog onvoldoende helder tot uitdrukking. Zo valt op dat de beide tracks in de masteropleiding European Studies evenveel cursussen gemeen hebben als elk van de tracks met de masteropleiding Analysing Europe. Het is dus niet onmiddellijk duidelijk waarom bijvoorbeeld Analysing Europe niet als een derde track naast de andere tracks binnen de master European Studies bestaat. Op grond van de informatie uit de zelfstudie en de door de opleiding tijdens de gesprekken aangevoerde en overtuigende argumenten heeft de bacheloropleiding naar het oordeel van de commissie een duidelijk profiel van zichzelf gegeven, waarbinnen de gepresenteerde eindkwalificaties als basis voor de verwezenlijking van eindkwalificaties op masterniveau goed passen. Deze eindkwalificaties sluiten ook in voldoende mate aan bij het referentiekader van de commissie. Ook voor de masteropleiding geldt volgens de commissie dat de eindkwalificaties van de opleiding passen binnen het geschetste internationale profiel van de opleiding, mede tegen de achtergrond van de andere door de faculteit aangeboden masteropleidingen op Europees gebied. Wat betreft de aan de bacheloropleiding te stellen eisen vanuit de beroepspraktijk stelt de commissie vast dat het opleidingsmanagement zich vooral richt op de doorstroomfunctie van de opleiding naar de masteropleiding. Hoewel de zelfstudie een overzicht geeft van mogelijke functies, blijft de opleiding daarover vaag. De commissie heeft begrip voor dit standpunt, maar wijst erop dat niet alle afgestudeerden van de bacheloropleiding kiezen voor doorstroming naar een masteropleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling De commissie geeft in overweging om in toekomstige documenten ten behoeve van een betere profilering de beoogde doelstelling van de opleiding scherper te beschrijven. Een en ander leidt volgens de commissie niet alleen tot een helder onderscheid tussen de bacheloropleiding en masteropleiding European Studies, maar ook tussen de masteropleidingen European Studies, European Public Affairs en Analysing Europe onderling. Het kan dan een beter fundament leveren voor programmatische verschillen en overeenkomsten tussen en binnen deze programma’s. 232 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding zijn ter toelichting op de zelfstudie gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. De bacheloropleiding brengt op basis daarvan de volgende relaties aan: Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen van kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties 1 t/m 10 3, 5, 7, 12, 13 3, 11, 14, 17 13, 15, 16 11, 12, 13, 14 De masteropleiding brengt op basis daarvan de volgende relaties aan: Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen van kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties 1, 2, 3, 5, 6, 7, 10, 11, 12 2, 4, 9, 13, 14 4, 8 4, 14 1, 2, 4, 8, 9, 13 De zelfstudie bevat voor zowel de bachelor- als de masteropleiding per descriptor een beknopte toelichting. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan respectievelijk de beschrijving van de bachelorkwalificaties en de masterkwalificaties in de Dublindescriptoren. Zij is van mening dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het eindniveau van de bacheloropleiding en dat van de masteropleiding, wat blijkt uit de beschrijving in termen van de Dublin-descriptoren. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij internationaal geaccepteerde eindkwalificaties van bachelor- en masteropleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 233 F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding gaat er vanuit dat het merendeel van de studenten ten minste een aansluitende masteropleiding volgt die opleidt tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek in het domein van Europese Studies. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot de aansluitende eenjarige masteropleiding European Studies en onder voorwaarden toegang tot de masteropleidingen EPA en AE van de faculteit. Met het bereiken van de eindkwalificaties van de bacheloropleiding kunnen studenten volgens de zelfstudie een functie in de beroepspraktijk aanvaarden waarvoor dit opleidingsniveau gewenst of vereist is. Zij zijn volgens de opleiding in staat om wetenschappelijke kennis te relateren aan maatschappelijke problemen. De opleiding kent een buitenuniversitaire stageperiode (Internship) van 24 EC waarin studenten een zicht op de beroepspraktijk wordt gegeven. De commissie heeft ter voorbereiding van het visitatiebezoek kennisgenomen van een aantal Internship reports. Uit de zelfstudie blijkt dat het merendeel van de stages een brede spreiding en een internationaal karakter heeft. Masteropleiding De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn volgens de zelfstudie gebaseerd op wetenschappelijke en internationale eisen van het interdisciplinaire domein van de European Studies; in het bijzonder de bijdragen vanuit de politicologie, internationale verhoudingen en geschiedenis. De zelfstudie bevat een beschrijving van de verschillende elementen waarmee de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding wordt gestaafd. Zij wijst vooral op de plaats van de academische vorming binnen de eindkwalificaties van de opleiding, zoals het aanleren van methodologische kennis en vaardigheden voor zelfstandig onderzoek. De training in de verschillende modulen en in de masterthesis ondersteunt het aanleren daarvan. In het kader van de masterscriptie wordt voornamelijk zelfstandig gewerkt, wat inhoudt dat de student zich de vragen, theorieën, onderzoeksdesigns en analysetechnieken die in een onderzoeksveld aan de orde komen eigen moet maken en daarover moet rapporteren. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de bacheloropleiding en van de masteropleiding er duidelijk blijk van geven dat het gaat om wetenschappelijke opleidingen. Hierbij heeft zij vooral laten meewegen de vereiste kennis en inzicht in het wetenschapsgebied en de plaats ervan ten opzichte van de maatschappelijke omgeving, en de vereiste academische attituden en vaardigheden zoals deze voor de bacheloropleiding met name tot uitdrukking komen in de eindkwalificaties onder 18, 19 en 21, en voor de masteropleiding in de eindkwalificaties 1 tot en met 4. 234 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding European Studies de afgestudeerde rechtstreeks toegang verschaft tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau. Wat betreft de master heeft de opleiding overtuigend aangegeven dat het programma van de opleiding voldoende gericht is op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De commissie verwacht mede op basis van de door de opleiding verschafte informatie en de gesprekken met docenten en studenten dat de studenten in staat zijn zelfstandig complexe vraagstukken op te lossen in de beroepspraktijk waar de opleiding zich op richt. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor en master luidt: voldoende. 5A.3.2. Programma Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van het bachelorprogramma. Zie voor een overzicht bijlage 2A. De studenten volgen tot het vierde semester een gezamenlijk programma. Vanaf het vierde semester wordt specialisering mogelijk met het oog op de aansluitmaster of een vervolgstudie aan andere masteropleidingen op het gebied van ES en op de keuze van de werkkring. In het vijfde semester wordt de student de mogelijkheid geboden studieonderdelen of een minor te volgen binnen de faculteit of in het buitenland of een stage te volgen. De opleiding biedt verschillende vaardigheidstrainingen aan ten behoeve van de ontwikkeling van academische vaardigheden leidend tot het schrijven van drie papers ten behoeve van het afstudeerdossier (‘paperdossier’). Masteropleiding In de masteropleiding vindt een verdieping plaats van het onderwijs. De zelfstudie bevat een beschrijving van de verschillende modulen van het programma. De opleiding biedt na een gemeenschappelijke module Governance and Culture de keuze uit twee studierichtingen (tracks) European International Politics, en European Politics and Administration. Hierin is de module The EU as an International Player een gezamenlijke module. Beide richtingen worden afgesloten door een masterthesis. De eerste studenten zijn in de zomer van 2006 afgestudeerd. Het onderwijsprogramma is weergeven in bijlage 2B. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 235 F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Bacheloropleiding De interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen de opleiding vindt volgens de zelfstudie plaats door de verbondenheid van de opleiding met de onderzoeksactiviteiten en -gebieden van de wetenschappelijke staf. De zelfstudie benadrukt dat tot op heden – mede door de recente start van de opleiding – de aandacht vooral gelegen heeft op de programmainhoud en minder op een daarmee corresponderend onderzoekprogramma. De faculteit verwacht bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma een meer zichtbare en hechte verankering in het onderwijsprogramma. De zelfstudie wijst in dit verband op de betrokkenheid van de opleiding bij twee internationale – door de Europese Commissie ondersteunde – onderzoeksprogramma’s (CONNEX, RTN), terwijl veel stafleden lid zijn van onderzoeksscholen (Huizinga Instituut en het NIG). De opleiding heeft met het oog op deze verankering reeds stappen gezet door onder meer voor getalenteerde studenten een honors program te ontwikkelen. In de gesprekken heeft het opleidingsmanagement toegelicht dat dit programma in december 2006 van start gaat met een geselecteerde groep van dertien tweedejaarsstudenten onder leiding van één van de hoogleraren. Hierbij kunnen studenten kiezen uit vijf programma’s. Het programma voorziet in zes bijeenkomsten en wordt afgerond met het schrijven van een paper. Vanaf het studiejaar 20072008 wordt het programma zowel aan tweede- als derdejaarsstudenten aangeboden. De opzet van het onderwijsprogramma is volgens de zelfstudie zodanig dat studenten op kritische wijze leren nadenken over actuele vraagstukken in het domein van Europese Studies en in staat zijn tot analyse en het aandragen van oplossingen op grond van wetenschappelijke kennis en de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Studenten sluiten de opleiding af met een paperdossier, bestaande uit drie essays waarin op basis van wetenschappelijke literatuur en de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek de student over een onderwerp een visie ontwikkelt. De zelfstudie geeft aan dat de gebruikte handboeken en overige literatuur van recente datum zijn, hetgeen onder meer het gevolg is van de Europese ontwikkelingen gedurende de afgelopen jaren. Masteropleiding Volgens de zelfstudie is het programma sterk op onderzoek gericht, hetgeen tot uitdrukking komt in ruime aandacht voor het aanleren van onderzoeksvaardigheden, het zelfstandig uitvoeren van onderzoek en in de nadrukkelijke aansluiting bij het facultaire onderzoeksprogramma. In de masteropleiding worden de in de bacheloropleiding verworven onderzoeksvaardigheden verder verdiept. De zelfstudie benadrukt dat de opleiding in beide afstudeervarianten wordt afgesloten met een masterthesis, waarin de student verslag doet van eigen onderzoek dat voldoet aan de academische standaard en resultaten daarvan helder weet te presenteren. Het didactisch concept van PGO draagt volgens de opleiding door middel van werkgroe236 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies pen, seminars en vaardigheidstraining bij aan de integratie van theorieën en methoden uit de onderscheiden disciplines. Verder geeft de opleiding aan dat – gegeven het domein waarop de opleiding zich richt – de nadruk in het programma ligt op recente theorieën en benaderingswijzen. De opleiding noemt als voorbeelden governance/multi-level governance en transformational foreign policy analysis. Bij de zelfstudie is een literatuuroverzicht gevoegd. Het merendeel van de daarin opgenomen wetenschappelijke literatuur voor beide opleidingen dateert van na 2000. De masteropleiding bouwt voort op de basis die in de bacheloropleiding is gelegd, en het programma legt verbanden met de beroepspraktijk. De opleiding merkt op dat het programma in beide afstudeerrichtingen – door onder andere veldwerk, literatuurstudie, gastdocentschappen – zicht houdt op en aansluit bij de actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken. Zij concludeert op grond daarvan dat de beide opleidingen aansluiten bij actuele ontwikkelingen. De commissie is van oordeel dat bij kennisontwikkeling in de bachelor- en de masteropleiding op voldoende wijze wordt gebruikgemaakt van interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze interactie zal naar haar opvatting nog worden versterkt door de voorgenomen instelling van een honors program in de bacheloropleiding. De commissie deelt de opvatting van de opleiding dat vanaf het eerste jaar van de bacheloropleiding een duidelijke toeleiding – in de vorm van een ‘research track’ – naar de meer op onderzoek gerichte masteropleiding Analysing Europe wenselijk is. Hiervan kan een stimulans uitgaan tot de uiteindelijke keuze van de afgestudeerde bachelorstudent voor een onderzoeksmaster. Deze ontwikkeling heeft naar haar oordeel ook inhoudelijk-programmatische aansluitconsequenties voor de methodologieonderdelen in de masteropleiding. De commissie meent dat de component methoden van onderzoek in vergelijking met andere door de commissie gevisiteerde opleidingen nog verder kan worden versterkt. De kwantitatieve methoden van onderzoek zouden meer kunnen worden benadrukt en de methodologieonderdelen zouden meer zichtbaar door het gehele programma heen opgenomen kunnen worden. Zij stelt in dit verband met instemming vast dat met ingang van het studiejaar 2006-2007 een onderdeel wetenschapsfilosofie wordt geprogrammeerd en in het derde jaar een achtweekse onderzoeksvaardigheidstraining Quantitatieve Data Analysis wordt aangeboden. De commissie stelt op basis van de gesprekken met studenten en docenten vast dat in de masteropleiding voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in het afsluitende masterproject. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 237 F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving De zelfstudie van zowel de bachelor- als de masteropleiding presenteert op moduleniveau voor de afzonderlijke studiejaren de relatie tussen de leerdoel van de afzonderlijk onderdelen van het programma en de eindkwalificaties van de opleiding. Dit geldt ook voor de onderscheiden vaardigheidstrainingen. De commissie heeft uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek meer duidelijkheid verkregen over de doelstellingen van de beide opleidingen. Op grond daarvan kwam zij met het oog op een transparante profilering van de opleidingen tot de aanbeveling in toekomst aan de beschrijving daarvan nadrukkelijk aandacht te besteden (zie ook F1). Tegen deze achtergrond heeft de commissie dit facet beoordeeld. Beoordeling De commissie stelt vast dat in de zelfstudie een duidelijke relatie wordt gelegd tussen de leerdoelen van de afzonderlijke modulen en vaardigheidstrainingen en de eindkwalificaties van de opleiding. Deze zijn volgens haar passend vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van de onderscheiden programma’s. Uit de beschrijving valt goed op te maken hoe en in welke mate een bijdrage aan de eindkwalificaties wordt geleverd. De commissie is van opvatting dat zowel het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding als dat van de masteropleiding een vertaling is van de beoogde eindkwalificaties in termen van oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. Zij is van mening dat studenten op grond van deze programma’s in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleidingen te bereiken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Bacheloropleiding In de zelfstudie wordt uiteengezet dat sprake is van een sequentiële opbouw, waarbij in het eerste jaar een brede kennisbasis wordt gelegd en waarbij de studenten zich in het tweede en derde jaar in cumulatieve zin kunnen specialiseren. In de met de commissie gevoerde gesprekken benadrukt de opleiding dat er sprake is van een thematische opbouw in het programma. Kernbegrippen daarbij zijn eenheid en diversiteit benaderd vanuit verschillende disciplines. In het eerste jaar ligt nadruk op de sociale, materiële en culturele dimensies van diversiteit in de Europese context. Hierbij is ook aandacht voor kritische opvattingen over de (on)wenselijkheid van specifieke Europese ontwikkelingen. Als centraal thema loopt in het tweede jaar door het programma heen de vraag wat de praktische implicaties zijn van verscheidenheid voor de Europese eenheid i.c. het Europese integratieproces. Deze en de daarmee samenhangende vragen worden benaderd aan de hand van 238 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies concepten en gezichtspunten ontleend aan het recht, de economie, de politicologie en de beleidssociologie. Het programma in het derde jaar is gericht op Europa en zijn omgeving. Centraal staat daarin de rol van Europa als global player. In de gesprekken met studenten en docenten werd benadrukt dat er ook een inhoudelijke opbouw van breed naar specifiek aanwezig is binnen de verschillende modulen. Masteropleiding In de masteropleiding is sprake van programmatische samenhang op basis van een interdisciplinaire benadering van de Europese integratie gecentreerd rond de concepten bestuur en cultuur. Deze beide perspectieven komen vanuit een verschillende invalshoek in de beide studietracks samen. De gespecialiseerde focus van beide studietracks zorgt volgens de opleiding voor een sterke samenhang binnen het gekozen studietraject. Binnen beide varianten vindt verdieping van kennis en inzicht plaats, alsmede een verdere ontwikkeling van academische vaardigheden. Beoordeling De commissie is op basis van de zelfstudie en van de met de opleiding gevoerde gesprekken van oordeel dat in beide opleidingen sprake is van een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Bacheloropleiding In de eerste twee jaar van de bacheloropleiding zijn acht contacturen per week geprogrammeerd. Dit laat volgens de zelfstudie binnen de PGO-methode voldoende ruimte voor individuele studie en examenvoorbereiding. In het derde jaar wordt de PGO-methode gecombineerd met projectgeörienteerd leren. De begeleiding van de tutorgroepen is zeer intensief. Uit de gesprekken met de staf van de opleiding constateert de commissie dat van de wetenschappelijke staf, mede gelet op de formatieve omvang daarvan, een forse inzet wordt gevraagd en niet in het minst vanwege het merendeel buitenlandse karakter van de studentenpopulatie. De opleiding streeft naar een gemiddelde feitelijke studiebelasting van 36-40 uur. Uit de evaluatie van de studentparticipatie in deze groepen blijkt de commissie dat hiertoe de begeleiding nog verder zal moeten worden geïntensiveerd. In het studiejaar 2004 is de studielast voor bepaalde modulen na een eerdere evaluatieronde verzwaard, terwijl voor andere modulen aanpassing heeft geleid tot verlichting van de studielast. Verder is de opleiding – op basis van een programmaevaluatie door de staf – ter vergroting van de studeerbaarheid van het programma voornemens om aan het begin van de opleiding door middel van een introductie de rode draad i.c. de samenhang in het programma toe te lichten. Voor elke module/vaardigheidstraining is één maal per jaar een herkansing geprogrammeerd. Met de invoering van het bindend studieadvies in 2005-2006 vindt deze herkansing plaats op QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 239 het einde van het daaropvolgende studieblok. Dit stelt studenten in staat om reeds vroeg in het jaar een beeld te krijgen van hun studievoortgang en zorgt ervoor dat de studieadviseur tijdig studievertraging kan signaleren. Volgens de opleiding is het om aan een herkansing deel te nemen niet noodzakelijk aan de eerste tentamengelegenheid te hebben deelgenomen. Uit de onderwijsevaluaties (2005-2006) blijkt dat de studielast door de studenten als redelijk wordt ervaren en dat er een grote spreiding bestaat in de uurbesteding over de studieonderdelen. Tijdens de door de opleiding in de zomer van 2005 georganiseerde panelgesprekken is door de studenten naar voren gebracht dat er barrières bestaan ten aanzien van de studeerbaarheid, zoals onvoldoende feedback op de aanwezigheid en het vergroten van de aantrekkelijkheid van de vaardigheidstraining. Deze problemen zijn naar het oordeel van de studenten door de opleiding adequaat tot een oplossing gebracht. De opleiding merkt op dat vanaf het studiejaar 2006-2007 deelname aan de discussies tijdens de groepsbijeenkomsten wordt meegewogen in het uiteindelijke cijfer. Deze regeling wordt opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling. Masteropleiding In de onderwijsevaluaties wordt de feitelijke studielast als zwaar aangemerkt. In de gesprekken met de studenten en docenten wordt dit beeld bevestigd. De score voor het merendeel van de modulen varieert tussen 4,0 en 4,3 op een vijfpuntsschaal. Volgens de studenten blijft er nauwelijks ruimte voor werkzaamheden naast de studie. Beoordeling De commissie heeft met waardering kennisgenomen van de wijze waarop de opleiding het bindend studieadvies heeft ingevoerd. De procedure bevat naar het oordeel van de commissie voldoende momenten voor bijsturing. De commissie stelt op grond van bovenstaande gegevens en de gevoerde gesprekken vast dat de cursussen over het algemeen studeerbaar zijn en dat de gerealiseerde studielast gemiddeld genomen overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Hierbij weegt mee dat factoren die betrekking hebben op het programma en de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. De commissie is van oordeel dat de opleiding aan het opsporen en waar mogelijk oplossen van studiebelemmerende factoren voldoende en adequaat aandacht besteed. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma geeft zonder meer toegang tot de bacheloropleiding. Hetzelfde geldt voor hbo-studenten met een certificaat waaruit blijkt dat zij het eerste studiejaar met goed gevolg hebben afgerond. Buitenlandse studenten dienen te beschikken over een met het vwo-diploma 240 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies vergelijkbaar diploma. Studenten afkomstig uit niet-EU-landen en niet zijnde native speakers dienen te beschikken over voldoende Engelse taalvaardigheid, blijkend uit een af te leggen IELTS-test met een score van ten minste 6,0. Toelating kan ook plaatsvinden na het slagen voor het colloquium doctum van de opleiding. De Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding bevat een regeling met betrekking tot de overgang naar volgende studiejaren. Overgang naar het tweede jaar en deelname aan de examens is mogelijk indien de student ten minste 45 EC heeft behaald. Een vergelijkbare regeling geldt voor de overgang naar het derde studiejaar. Voorwaarde voor toegang tot het derde jaar is voorts dat de student het eerste jaar heeft afgerond. Instroom bacheloropleiding Studiejaar Instroom* Aandeel buitenlandse studenten % 2002-2003 206 53,5 2003-2004 237 63 2004-2005 283 71 2005-2006 304 80 2006-2007 292 71 * Exclusief het aantal dubbelstudenten Van het aandeel buitenlandse studenten is het aandeel Duitse studenten groeiende. In de studiejaren 2002-2003 en 2004-2005 was dit aandeel 37% respectievelijk 58% van de totale instroom, terwijl het aandeel Nederlandse studenten 46% respectievelijk 28,0% bedroeg. In de studiejaren 2005-2006 en 2006-2007 was het aandeel Duits studenten 85% respectievelijk 82%. De opleiding wil de instroom van studenten, mede uit het oogpunt van de beheersbaarheid van het programma, voor de komende jaren maximaliseren op driehonderd studenten. De opleiding heeft de commissie geïnformeerd over het huidige beleid om te komen tot een meer evenwichtige verdeling in en meer gevarieerde samenstelling van de instroom. De voorlichting is daartoe minder expliciet op Duitsland gericht. De opleiding overweegt verder te komen tot een selectief instroombeleid, waardoor zij over meer sturingsmogelijkheden zal kunnen beschikken. De opleiding licht naar aanleiding van het visitatiebezoek toe dat zij, gegeven de positieve ervaring met het bindend studieadvies en de negatieve ervaring met selectie aan de poort in pilotprojecten aan andere Nederlandse universiteiten, thans de voorkeur geeft aan selectie op basis van de studieresultaten in het eerste jaar. Masteropleiding Studenten die het bachelorexamen ES hebben gehaald, hebben automatisch toegang tot de masteropleiding ES (aansluitmaster). Toelating is ook mogelijk wanneer nog maximaal 12 EC moeten worden behaald in de bacheloropleiding. Deze studiepunten moeten dan voor 1 december volgend op de aanvang van de masterstudie worden behaald. Studenten met een aan European Studies gerelateerd of verwant bachelor-wo-diploma zijn toelaatbaar onder de conditie dat zij beschikken over een voldoende Engelse taalvaardigheid (IELTS score 6,5), en de toelating is afhankelijk van een toelatingsprocedure. De toelatingscommissie selecteert op basis van studieachtergrond, academische verdienste en motivatie van de student. Studenten met een diploma van een verwante hbo-opleiding kunnen onder voorwaarde dat zij – evenals de wo-bachelor – voldoen aan de taalvaardigheidstest worden toegelaten tot het schakelprogramma (60 EC) met als doel in te stromen in de masteropleiding. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 241 De instroom in de masteropleiding is volgens een door de opleiding verstrekt overzicht als volgt. Instroom masteropleiding Studiejaar Instroom Aandeel buitenlandse studenten % 2005-2006 46 67 2006-2007 68 66 De opleiding merkt op dat de kwaliteit van de instroom significant wordt verhoogd door het MTEC-beurzenprogramma. Samen met de masteropleidingen Analysing Europe en European Public Affairs won volgens de toelichting door de opleiding de masteropleiding een tender voor een MTEC-beurs, waarmee in de studiejaren 2006-2007 en 2007-2008 een zestigtal volledige beurzen worden uitgereikt aan excellente studenten uit nieuwe lidstaten, kandidaatlidstaten of buurlanden van de Europese Unie. Uit gesprekken met studenten en de examencommissie bleek de commissie dat er geen problemen worden ervaren bij de instroom in de masteropleiding. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende categorieën studenten. Zij is van oordeel dat de opleidingen daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau van beide opleidingen bewerkstelligen dat zij qua vorm en inhoud goed aansluiten bij de kwalificaties van de verschillende achtergrond van de instromende studenten. In het bijzonder in de bacheloropleiding wordt naar het oordeel van de commissie op een zorgvuldige wijze getracht te komen tot een evenwichtige verdeling en meer gevarieerde samenstelling van de instroom. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Beschrijving Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 stu­diepunten, dat van de masteropleiding 60 studiepunten (zie bijlagen 2A en 2B). De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 242 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving De zelfstudie geeft onder verwijzing naar de studiegids een beschrijving van het didactisch concept van het Maastrichtse onderwijssysteem: de probleemgestuurde opzet van het onderwijs. Zelfwerkzaamheid tot uitdrukking komend in de zelfstudie van de student en de verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces staan daarin centraal. Studenten worden gestimuleerd tot onder meer het zelfstandig uitvoeren van opdrachten en het schrijven van werkstukken en papers. In de masteropleiding spitst dit zich toe op het voorbereiden en schrijven van een masterthesis. De zelfwerkzaamheid wordt vooral ondersteund door een intensieve begeleiding door tutoren en door het gebruik van een – universitair breed ingevoerd – elektronische leeromgeving, EleUM. In de universiteitsbibliotheek heeft de faculteit in het studielandschap een groot aantal studiewerkplekken, elk ruim voorzien van computers, gerealiseerd. Bacheloropleiding In de opleiding wordt naast het concept van PGO in het derde studiejaar ook het concept van projectgeoriënteerd leren gehanteerd. Dit concept is meer toegespitst op onderzoeksactiviteiten. In de gesprekken met de commissie is door de opleiding gewezen op het gevaar van een dreigende ‘verstening’ van het PGO-model door het uitsluitend toepassen van dit model. Tevens gaf de opleiding aan dat niet voor alle eindkwalificaties PGO de meest aangewezen onderwijsvorm is. Op grond hiervan heeft de bacheloropleiding, maar dit geldt ook voor de masteropleiding, gekozen voor diversiteit in werkvormen. De zelfstudie geeft een overzicht van de werkvormen per studiejaar. Overzicht werkvormen studiejaar 1 2 3 lectures PGO-sessies thesis* 96 239 84 168 40 56 zelfstudie totaal n.v.t 1345 1680 168 1260 1680 336 1248 1680 * paperdossier Masteropleiding In de masteropleiding is het programma per module gebaseerd op drie werkvormen: seminars, workshops en vaardigheidstrainingen, waarin een groot beroep wordt gedaan op het zelfstandig werken. In de masteropleiding is 260 uur voor lectures/college, 312 uur voor begeleiding/tutorials, 416 uur voor workshops, 348 uur voor vaardigheidstraining en 344 uur voor de masterthesis geprogrammeerd. Beoordeling De commissie is mede op grond van de door de opleiding en door studenten verstrekte informatie tijdens de gesprekken van mening dat er in beide onderwijsprogramma’s een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 243 Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving In het overzicht van de twee onderwijsprogramma’s is voor de bacheloropleiding en masteropleiding aangegeven welke toetsvormen worden gehanteerd. Dat zijn voor de bacheloropleiding: collectieve examens (open vragen multiple choice), werkstuk (essay, paper), practicumtoets/opdracht en mondelinge presentatie/debat en verslag. In de zelfstudie worden deze toetsvormen per module geëxpliciteerd. Op basis van een docentbeoordelingsformulier wordt de aanwezigheid en de participatie van de student bijgehouden. De Examencommissie bewaakt het niveau van de toetsing en kan op verzoek van de student onder omstandigheden besluiten op een andere wijze dan aangegeven te toetsen. De opleiding biedt studenten één maal per jaar een herkansing. Hierbij geldt dat de hele cursus moet worden overgedaan; op onderdelen geldt in bijzondere gevallen, mits deze onderdelen zijn gewaardeerd met een voldoende, de mogelijkheid tot dispensatie. De commissie heeft uit de gesprekken opgemaakt dat het opstellen van de tentamenvragen door de onderwijscoördinator gebeurt in overleg met betrokken seniordocenten. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een paperdossier van drie papers. In de gesprekken met de opleiding kwam naar voren dat de drie papers elk afzonderlijk worden beoordeeld door de begeleider van het desbetreffende paper. De papers worden niet beoordeeld door een tweede beoordelaar. Blijkens de zelfstudie wordt beoordeeld op: • • • • structuur en argumentatie: kwaliteit van de probleemstelling, logische volgorde en balans in argumentatie, relatie tussen inleiding, hoofddeel en conclusie; taalgebruik en retorische vaardigheid; inhoud: originaliteit van de argumentatie, kwaliteit van de analyse, betrouwbaarheid bronnen, kwaliteit van de discussie; formele vereisten: lengte, bibliografie et cetera. De opleiding geeft in een toelichting aan dat om studenten te stimuleren in het schrijven van kwalitatief hoogstaande papers in het studiejaar 2006-2007 het elektronische MESP journal (Maastricht European Studies Papers) is opgezet. Docenten kunnen studenten die een uitstekend paper (8 of hoger) hebben geschreven voordragen voor publicatie. Na beoordeling door de MESP-redactieraad wordt de paper op de website gepubliceerd. Bij de masteropleiding wordt gebruikgemaakt van: schriftelijk examen (essay en open vragen), takehome-examens, presentatie, evaluatieopdrachten, papers en onderzoeksopdrachten. De keuze van de toetsvorm(en) is voor elke module afhankelijk van de gestelde eindkwalificaties. Voor elke module wordt de toetsvorm vastgesteld door een planninggroep. De toetsing is, zo heeft de commissie begrepen, voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer ook een schriftelijk commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en dan ook persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. 244 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies De commissie heeft kennisgenomen van de handleiding voor de masterthesis die de studenten bij de aanvang van de studie ontvangen. Deze handleiding bevat een toelichting en een duidelijk stappenplan met deadlines. De scriptie wordt beoordeeld door de begeleider en door een ander lid van de wetenschappelijke staf. De belangrijkste onderdelen bij de beoordeling zijn de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek en de zelfstandigheid bij de uitvoering. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. In de Onderwijs- en Examenregeling zijn de regelingen met betrekking tot de tentamens en examens, en de beoordeling van papers, alsmede de bekendmaking van de uitslagen daarvan opgenomen. De beoordelingscriteria voor de vaardigheidstrainingen worden door de Examencommissie bij de start van de onderwijsmodule bekendgemaakt. De uitslag van een tentamen/examen wordt binnen twintig werkdagen bekend gemaakt. Binnen twee weken vanaf de datum van bekendmaking kan de student bezwaar tegen de uitslag aantekenen. De Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding bevat een regeling met betrekking tot de overgang naar volgende studiejaren (zie ook F16). Uit studenttevredenheidsonderzoek (2005-2006) blijkt dat de tevredenheid over toetsing aan de hand van de vragen of het examen representatief was voor de inhoud van de cursus en of het niveau van de examenopgaven beantwoordde aan de verwachtingen varieerde per cursus. De commissie heeft de evaluatie-uitkomsten bestudeerd. Zij heeft daaruit afgeleid dat zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding de score over het algemeen lag boven een score van 3,5 op een vijfpuntsschaal. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de Onderwijs- en Examenregeling. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Beoordeling Op grond van bovenstaande stelt de commissie vast dat de opleiding door de beoordelingen, toetsingen en examens in het algemeen adequaat vaststelt of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma adequaat hebben gerealiseerd. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 245 5A.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudies wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s het onderwijs binnen de faculteit wordt verzorgd. De opleidingen hebben de commissie naar aanleiding van het visitatiebezoek voorzien van een recent overzicht van inzet van het personeel in de afzonderlijke opleiding. De opleiding licht daarbij toe dat de berekening van het aantal stafleden is gebaseerd op het aantal te verwachten studenten. Eerst in de loop van het studiejaar wordt deze inzet definitief vastgesteld. Van de vaste staf is bijna 100% gepromoveerd. De tijdelijke docenten (todo’s) zijn niet gepromoveerd. Het tijdelijk personeel is vooral ingeschakeld bij het onderwijs en bij vaardigheidstrainingen. Verder maken de opleidingen ten behoeve van het onderwijsprogramma ook gebruik van stafleden uit andere faculteiten van de Universiteit Maastricht, zoals de rechten- en de economische faculteit. Deze inzet is voor de bachelor- en masteropleiding afzonderlijk weergegeven. Overzicht inzet eigen personeel bacheloropleiding studiejaar 2005-2006 Categorie M aantal hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig WP Totaal 3 4 21 1 4 n.v.t. 1 34 fte's 0,6 0,18 4,3 0,27 3,46 0,02 8,83 V aantal 2 7 7 3 n.v.t. 1 20 fte's Totaal aantal 0,71 1,37 0,66 2,14 0,05 4,93 fte's 3 0,6 6 0,89 28 5,67 8 0,93 7 5,6 n.v.t. 2 0,07 54 13,76 Percentage gepromoveerden 100 100 96,43 0 0 100 70,37 Overzicht inzet extern personeel in fte studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig (Talencentrum) Totaal 246 fte's 0,14 0,80 0,46 0,46 1,56 -------3,24 6,66 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Overzicht inzet eigen personeel masteropleiding studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten** overig WP* Totaal M aantal V Totaal Percentage gepromoveerden fte's aantal fte's aantal fte's 1 0,11 1 0,11 100 1 0,16 1 0,16 100 11 1,31 4 0,48 15 1,79 93,34* 1 0,02 1 0,02 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 12 1,42 n.v.t. 6 0,66 n.v.t. 18 2,08 88,89 * De opleiding geeft op basis van recente cijfers aan dat het percentage gepromoveerde ud’s in het studiejaar 2006-2007 100% bedraagt. Overzicht inzet extern personeel masteropleiding in uren in het studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi overig (externe experts/practitioners Europese instellingen e.a.) Totaal M 6 10 20 10 46 V 2 2 6 Totaal 6 10 22 2 16 10 56 De wetenschappelijke staf is volgens de zelfstudie afkomstig uit een breed palet van disciplines; het merendeel (80%-90%) van de stafleden is lid van een erkende onderzoeksschool, waaronder het Huizinga Instituut en het Netherlands Institute of Government (NIG). Verder is ieder staflid betrokken bij onderwijs en onderzoek (respectievelijk 60% en 40%). De zelfstudie geeft aan dat de opzet van het programma wordt geschraagd door een vernieuwd facultair onderzoeksprogramma en dat het programma aansluit bij lopende onderzoeksontwikkelingen van de staf. De commissie heeft er zich tijdens het visitatiebezoek van vergewist dat de staf hooggekwalificeerd is. Uit de gesprekken met de wetenschappelijke staf heeft de commissie begrepen dat de opleiding op korte termijn voornemens is de staf te versterken met een hoogleraar Politieke wetenschappen. De opleiding geeft aan dat in de eerste helft van 2007 een selectieprocedure wordt gestart voor het aanstellen van een hoogleraar Global Governance. Ook is er een selectieprocedure gestart voor een uhd Internationale Betrekkingen. Beoordeling De commissie heeft de volgende aspecten in ogenschouw genomen: • • • • het percentage gepromoveerden; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; in hoeverre hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, vooral in het eerste bachelorjaar; en de mate waarin docenten betrokken zijn bij de beroepspraktijk. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 247 De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding en de masteropleiding European Studies voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan hun vakgebied en door docenten die betrokken zijn bij de beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie bevat een overzicht van het aantal fte’s dat beschikbaar is voor de facultaire onderwijsprogramma’s. Tijdens het bezoek heeft de commissie zich vergewist van de kwantitatieve inzet voor beide onderwijsprogramma’s. De commissie stelt vast dat sprake is van sterke, zij het beheersbare druk op het onderwijs. Bij het onderwijs zijn met name in de bacheloropleiding tijdelijke onderwijskrachten (todo’s) ingezet. Uit het gesprek met de stafleden leidt de commissie af dat de bacheloropleiding voornemens is het aantal todo’s tijdelijk uit te breiden vanwege de sterke groei van de opleiding. Verder zal volgens de commissie ook de voorgenomen uitbreiding van de wetenschappelijke staf met twee hoogleraren en een uhd bijdragen om de onderwijsdruk te verminderen. Het beleid van de opleiding is er wel op gericht op termijn het aantal todo’s terug te brengen en via aio-schappen binnen de eigen opleidingen een aantal vaste stafleden te rekruteren. De commissie heeft er kennis van genomen dat het beleid van de faculteit gericht is op beperking van het aantal tijdelijke aanstellingen tot 15% van de totale onderwijsstaf. De zelfstudie van de bacheloropleiding bevat een overzicht van de student-docentenratio op facultair niveau. Student-stafratio facultair niveau Jaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 Aantal fte onderwijs n.v.t. 19,9 31,2 Aantal ingeschreven studenten n.v.t 702 893 Aantal diploma’s n.v.t n.v.t n.v.t Aantal studenten per fteonderwijs n.v.t 35,27 28,62 Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs n.v.t n.v.t. n.v.t In de gesprekken hebben de opleidingen de commissie geïnformeerd over de huidige studentdocentenratio voor de opleidingen: deze bedraagt voor de bacheloropleiding in het studiejaar 2005-2006 1 op 35,5, terwijl deze voor de masteropleiding 1 op 29,4 bedraagt. Hierin zijn volgens de opgave van de opleiding ook de studenten van de masteropleiding Analysing Europe meegerekend. De opleiding verklaart deze stijging ten opzichte van vorige jaren door het faculteitsbesluit de werkgroepsgrootte uit te breiden van twaalf naar veertien studenten. De student-docentenratio bedraagt op facultair niveau in het studiejaar 2005-2006 1 op 32,1. De verwachting van de opleiding is dat deze ratio de komende jaren nog zal stijgen. 248 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Beoordeling De commissie is van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Ze heeft met waardering kennisgenomen van de inspanningen van vooral de bacheloropleiding om door onder meer inzet van tijdelijke docenten en aio’s de toenemende onderwijsdruk in de toekomst te verlichten. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving In een bijlage in de zelfstudie zijn de specialisaties van de docenten weergegeven. De opleiding stelt zich op het standpunt dat docenten alleen onderwijs geven op het terrein en in de discipline waarvoor zij ook vanuit het oogpunt van onderzoek zijn gekwalificeerd. Hoogleraren, uhd’s en ud’s worden aangesteld op basis door de faculteit vastgestelde aanstellingscriteria. Deze criteria hebben onder meer betrekking op doceerkwaliteiten, op onderzoekskwaliteiten en op managementervaring. De zelfstudie bevat verder een beschrijving van de scholingsmogelijkheden voor docenten met betrekking tot onder meer didactiek (PGO) en Engelse taalvaardigheid. Ieder nieuw staflid dient verplicht de cursus gericht op het functioneren in een PGO-omgeving (tutortraining) te volgen en naar keuze de workshops Taakconstructie voor beginners (cursus moduleontwikkeling) en Taakconstructie voor gevorderden. De opleiding is voornemens ieder aankomend staflid een training Engelse taalvaardigheid te laten volgen en huidige stafleden een opfriscursus aan te bieden. In de jaarlijks R&O-gesprekken wordt onder meer aandacht besteed aan de kwaliteit van het gegeven onderwijs en de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. Beoordeling De commissie heeft uit de gesprekken met studenten afgeleid dat zij tevreden zijn over de inhoudelijke deskundigheid en didactische vaardigheid van de docenten. Ook de toegankelijkheid van docenten werd als positief punt gewaardeerd. Uit het studenttevredenheidsonderzoek van de opleidingen blijkt dat studenten op de vragen over de kwaliteit van de docenten/tutors in de onderscheiden modulen redelijk tot goed tevreden zijn (scores variëren van 3,5 tot 4,8 op een vijfpuntsschaal). De commissie heeft onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De commissie concludeert op grond van de docentenlijst, de scholingsmogelijkheden en de uitkomsten van het studenttevredenheidsonderzoek dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van de onderwijsprogramma’s. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 249 5A.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie beschrijft over welke voorzieningen de opleidingen beschikken: onderwijsruimten, audiovisuele hulpmiddelen, bibliotheek, ICT-faciliteiten en elektronische leeromgeving (onder andere voor informatievoorziening en studievoorziening). De opleiding benadrukt de kwaliteit van de materiële infrastructuur. In het gebouw waarin de opleidingen zijn gehuisvest zijn negentien onderwijsruimten aanwezig, alsmede een grote collegezaal voor honderd personen. In deze onderwijsruimten kan op afroep beschikt worden over multimediale ondersteuning (beamers, recorders, tv en computers). De ruimten zijn standaard voorzien van whiteboard, overheadscherm en projector. Daarnaast kunnen de opleidingen beschikken over onderwijsruimten en faciliteiten van de Universiteit Maastricht. De faculteit maakt ook gebruik van universiteitsbibliotheek Binnenstad. Hierin en in het bijzonder in het studielandschap, heeft de faculteit een uitstekende gelegenheid i.c. individuele en groepswerkplekken gecreëerd waar de student kan studeren. In de bibliotheek, maar ook in het studielandschap is in ruime mate studiemateriaal aanwezig: boeken, (elektronische) tijdschriften en ander relevant materiaal. De bibliotheek is gedurende werkdagen geopend van 8.30 tot 22.00 uur en in het weekend van 11.00 tot 18.00 uur. De ICT-faciliteiten zijn in de bibliotheek geïntegreerd. De capaciteit is zeer uitgebreid: 280 werkstations en 59 laptopaansluitingen. Deze geavanceerde ICT-omgeving is grotendeels gebaseerd op het systeem van server based computing. Verder biedt het systeem studenten de mogelijkheid vanaf andere werkplekken digitaal literatuur te raadplegen. Studenten kunnen gebruikmaken van een door de faculteit georganiseerde training in gerichte computervaardigheden. Binnen de faculteit is de elektronische leeromgeving EleUM (Blackboard) in gebruik. De inzet van EleUM in de opleiding wordt onder meer bepaald door de wens van modulecoördinatoren studenten te voorzien van informatie over de verschillende opleidingsmodulen. Uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek blijkt de commissie dat de studenten over het algemeen tevreden zijn over de voorzieningen. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, EleUM beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. Zij was vooral onder de indruk van de inrichting en omvang van de universiteitsbibliotheek en van de daarin aanwezige ICT-voorzieningen. De commissie is van oordeel dat de aanwezige studievoorzieningen uitstekend aansluiten bij het didactisch concept van PGO en van projectgeoriënteerd leren. Oordeel commissie: goed 250 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De zelfstudie beschrijft de opzet van de studiebegeleiding. De opleidingen zien studiebegeleiding en onderwijs als twee pijlers van een integraal proces. Studiebegeleiding heeft vooral ten doel het stimuleren en ondersteunen van de mogelijkheden en het interessen van de student bij te maken keuzes. Studiebegeleiding beperkt zich niet tot de risicostudenten, maar strekt zich uit over alle studenten. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat vanuit de visie van de opleidingen vooral stafleden/tutors en modulecoördinatoren een belangrijke rol spelen in de begeleiding van studenten. In de gesprekken is de commissie geïnformeerd over de rol van de studieadviseur. De studieadviseur (1,0 fte) begeleidt vooral de studievoortgang. Studenten met een studievertraging worden door de adviseur uitgenodigd voor een gesprek. Studenten kunnen ook op eigen initiatief de adviseur consulteren. De studievoortgang wordt geregistreerd in Premium, waar studenten elektronisch toegang toe hebben. De studieadviseur heeft een belangrijk aandeel in de procedure van het bindend studieadvies. In de gesprekken is de commissie uitvoerig ingegaan op de ervaringen van de bacheloropleiding met het in het studiejaar 2005-2006 ingevoerde bindend studieadvies. De commissie stelt vast dat studenten die minder dan 33 EC hebben behaald aan het eind van het eerste studiejaar in principe een bindend negatief advies krijgen. De opleiding volgt daartoe gedurende het studiejaar een strakke procedure. Risicostudenten worden in het kader van de procedure twee maal uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur om de studievoortgang te bespreken. In juni vindt een hoorzitting plaats waarvoor studenten waarbij persoonlijke omstandigheden van invloed zijn, worden uitgenodigd. Hierbij zijn aanwezig een lid van de Examencommissie, een student en de studieadviseur. De procedure laat volgens de opleiding voldoende ruimte voor tijdige bijsturing. De opleiding geeft aan dat van de 310 studenten in september 2005 in januari 2006 62 studenten voor een bindend advies in aanmerking kwamen en in maart daarop volgend nog 47 studenten van deze groep. Uit naar aanleiding van het visitatiebezoek door de opleiding verstrekte nadere informatie blijkt dat in het totaal 38 studenten in juli een aankondiging van een negatief bindend studieadvies hebben ontvangen. Van deze groep hebben dertig studenten geen verdere actie ondernomen en is een negatief advies afgegeven. Van de overige studenten hebben er vijf na een hoorzitting dispensatie gekregen en voor drie studenten is alsnog een negatief advies afgegeven. De informatie op opleidingsniveau vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten (en op cursusniveau) via EleUM. Hierin wordt voor bepaalde modulen de opdrachtuitwerking door de student opgenomen (drop-box). Op deze wijze controleert de opleiding tijdige inzending en voert zij een plagiaatcheck uit. De stage en het gedeeltelijk volgen van een studie in het buitenland worden ondersteund door een stagecoördinator en door het facultaire International Relations Office. Bij het zoeken naar een geschikte stage staan de student een uitvoerige database en stagegids ter beschikking. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 251 Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie een goed beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten in de twee opleidingen zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze tevreden waren over deze aspecten van de opleiding. De commissie heeft waardering voor de gekozen aanpak van de opleiding in het kader van de regeling van het bindend studieadvies. Ook de commissie is van oordeel dat de door de opleiding gehanteerde procedure voldoende ruimte biedt voor bijsturing om tot een voor de student positief resultaat te komen. Het is de commissie tijdens de gesprekken met de staf opgevallen dat de opleiding nauwelijks zicht heeft op studenten die de opleiding voortijdig zonder diploma verlaten. Zij geeft de opleiding in overweging dit nauwkeurig te monitoren door middel van bijvoorbeeld een exitgesprek. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 5A.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. Aan het eind van elke module of vaardigheidstraining in de bacheloropleiding wordt door de studenten een standaard evaluatieformulier ingevuld. De modulen worden ook geëvalueerd door de modulecoördinator en de docenten/tutor. In dit gesprek worden de opmerkingen van de studenten meegewogen. De onderwijsevaluaties worden in de opleidingscommissie, bestaande uit stafleden en studentleden, besproken. Bij een negatieve beoordeling wordt de betrokken modulecoördinator bij het gesprek uitgenodigd. De opleidingscommissie koppelt probleempunten terug naar de directeur van het onderwijsinstituut. De resultaten en mogelijke verbeteringen worden vervolgens gerapporteerd aan het Onderwijs Management Team. In de zelfstudie wordt ook het wekelijkse overleg tussen de bij de bacheloropleiding betrokken coördinatoren en tutoren genoemd. In dit overleg komt het onderwijs in de modulen en de feedback van de studenten aan de orde. De zelfstudie ziet dit overleg als een instrument voor verbeteringsvoorstellen. Verder start de faculteit een pilotproject tot aanpassing van de thans gangbare evaluatiesystematiek. De standaardformulieren zijn te gedetailleerd en niet altijd geschikt voor de betreffende module i.c. projectgeoriënteerde studiemethoden. Voorgesteld wordt over te gaan tot evaluatie door middel van e-mail. De commissie heeft kennisgenomen van de uitkomsten van de in de zomer van 2005 gehouden evaluatie van de bacheloropleiding door de opleidingsstaf. Onderwerpen van deze evaluatie waren naast de evaluatie van het programma in het algemeen, de studentparticipatie in werkgroepen in samenhang met activerende maatregelen en de onderzoeks- en schrijfvaardigheden. 252 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Als toetsbare streefdoelen voor het systeem van interne kwaliteitszorg presenteert de opleiding de volgende doelen, waarbij speciale aandacht voor de beoordeling van tutoren en de inhoud van de module: • • een module krijgt een waardering niet lager dan een score van 7 op een tienpuntsschaal; tutors krijgen geen waardering lager dan die vergelijkbaar met een 7 op een tienpuntsschaal. Dit geldt ook voor de inhoud van een module. Uit de evaluatie-uitkomsten blijkt de commissie dat de opleiding voor het merendeel van de aspecten daarbij als streefdoel een minimum 3,5 op een vijfpuntsschaal hanteert. Daarnaast worden ook een aantal vragen op een tienpuntsschaal gewaardeerd. De zelfstudie van de masteropleiding bevat een beschrijving van de evaluatie op moduleniveau en welke componenten onderwerp van evaluatie zijn. De modulen – onderscheiden in de verschillende werkvormen – worden beoordeeld op inhoud, kwaliteit, staf, relevantie van de module voor het programma, organisatie en studiebelasting. De opleiding hanteert daarbij als streefdoel van minimum 3,5 op een vijfpuntsschaal. Het uiteindelijke doel is een score van 4. Twee maal per jaar wordt binnen de faculteit het programma geëvalueerd door de opleidingscommissie. Het programma zal door de studenten aan het eind van het studiejaar (juli 2006) in zijn geheel worden geëvalueerd. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de bachelor- en de masteropleiding. Een verdere inbedding van deze activiteiten in een integraal systeem van interne kwaliteitszorg wordt met voortvarendheid ter hand genomen. De commissie heeft geconstateerd dat mede door de kleinschaligheid van de opleiding de staf in staat is het programma kritisch te volgen en niet goed lopende zaken snel te signaleren. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding is een geheel nieuw ontwikkeld programma. De zelfstudie geeft aan dat in de afgelopen jaren het programma zowel wat betreft inhoud als opzet in meer of mindere mate is aangepast. Ook de inzet en professionalisering van de onderwijsstaf zijn onderwerp van verbetering. De zelfstudie geeft een overzicht van de maatregelen die zijn genomen om het onderwijsprogramma te verbeteren. Deze hebben onder meer betrekking op: • • • • inhoudelijke aanpassing van modulen; aanpassing in de volgorde van de modulen; aanpassing van modulen met het oog op studeerbaarheid; aanpassing van vaardigheidstrainingen, zoals Engelse taalvaardigheid (onder andere betere samenwerking tussen de faculteit en het universitair taalcentrum), computervaardigheid (keuzemodule) en onderhandelingsvaardigheid. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 253 De commissie heeft tijdens de gesprekken met de opleiding vastgesteld dat de programmaevaluatie door de staf (zomer 2005) heeft geleid tot het ontwikkelen van training op het gebied van wetenschapsfilosofie, het ontwikkelen van een onderzoekstrack gedurende de gehele opleiding en van het instellen van een honorsprogramma voor getalenteerde studenten. Het invoeren van een onderzoekstrack heeft volgens de masteropleiding betekenis voor de aansluiting op het programma van de bacheloropleiding ES. De commissie heeft uit de gesprekken met de opleidingen afgeleid dat dit de komende periode een belangrijk punt van aandacht is. Beoordeling De commissie constateert dat het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen leidt. De commissie beveelt – mede gegeven de recente start van de opleidingen – aan door te gaan op de ingeslagen weg en een open oog te houden voor mogelijke verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie bevat een beschrijving van de wijze waarop studenten en docenten betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg van de bachelor- en de masteropleiding. Studenten zijn via evaluaties, de opleidingscommissie en de studievereniging bij de opleidingen betrokken. Daarnaast zijn studenten en staf ook nauw betrokken bij voorlichtingsactiviteiten. Docenten zijn via de opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleidingen betrokken. De opleiding merkt op dat door de stages goede contacten bestaan met het beroepenveld. In de zelfstudie en in de gesprekken heeft de commissie zich laten informeren over het door de opleidingen in samenwerking met de faculteit te ontwikkelen alumnibeleid. De oprichting van een alumnivereniging is een belangrijk onderdeel daarvan. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De voornemens te komen tot een alumnibeleid geven volgens de commissie voldoende vertrouwen in een adequate betrokkenheid van het afnemend beroepenveld. Deze betrokkenheid zou nog worden versterkt door het instellen van een Raad van Advies. De mogelijk nieuwe invulling van het facultaire systeem van kwaliteitszorg zou op dit punt volgens de commissie ook een interessant perspectief kunnen bieden. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 254 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 5A.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De commissie heeft wat betreft de bacheloropleiding een selectie van tien paperdossiers (elk bestaande uit drie papers) bestudeerd. De papers die de commissie heeft ingezien waren over het algemeen op niveau en waren ook adequaat beoordeeld. De beoordeling van de commissie komt over het algemeen 0,5 tot 1 punt lager uit dan die van de begeleiders. Een wat strengere beoordeling zou op haar plaats zijn. Wel stelt de commissie vast dat een aantal papers een goede en duidelijke probleemstelling en -formulering miste. Ook de opleiding heeft dit probleem geconstateerd. Hierin zal volgens de opleiding worden voorzien door het ontwikkelen van een handleiding voor het paperdossier. Daarin worden de door de opleiding gehanteerde beoordelingscriteria opgenomen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de opleiding in de voorgenomen aanpassing van het programma aan dit aspect nadrukkelijk aandacht geeft. Gegeven de startdatum van de masteropleiding heeft de commissie geen mastertheses kunnen inzien. Omdat deze opleiding niet is voortgekomen uit een ongedeelde doctoraalopleiding kon de commissie evenmin doctoraalscripties inzien. Beoordeling De commissie is wat betreft de bacheloropleiding van oordeel dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. Zij geeft de opleiding in overweging om ten behoeve van een evenwichtige beoordeling van de bachelorpapers in ieder geval het afsluitende, derde paper door een tweede beoordelaar te laten beoordelen, afkomstig uit een andere capaciteitsgroep binnen de faculteit dan die van de eerste beoordelaar. Wat betreft de masteropleiding vertrouwt de commissie er, gezien haar positieve oordeel over het programma, op dat ook daar de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde eindkwalificaties Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft geen streefcijfers geformuleerd. Op grond van de voorlopige cijfers in de zelfstudie valt volgens de opleiding te verwachten dat ongeveer 70% van de bachelorstudenten na drie jaar in september 2005 afstudeert. De KUO-cijfers (voltijd, alleen vwo-instroom) van de bacheloropleiding zijn als volgt. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 255 Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 omvang cohort N 54 (244) 49 (254) 51 (300) herinschrijvers absoluut 42 31 37 % herinschrijvers dat bachelordiploma heeft behaald na 3 jaar % % 78 48 63 73 De opleiding heeft de commissie op basis van eigen cijfers (peildatum 1 oktober 2006, alle ingeschrevenen) de volgende rendementgegevens aangeleverd. Studiejaar 2002-2003 2003-2004 omvang cohort N 231 245 bachelor behaald na 3 jaar 47% 48% 4 jaar 60% 55%* * na 3,5 jaar Masteropleiding De opleiding verwacht volgens de zelfstudie een afstudeerpercentage te realiseren van 80%, maar heeft zich een percentage van 90% ten doel gesteld overeenkomstig andere facultaire masteropleidingen. De achtergrond van de interne en de selectie van de externe kandidaat-studenten en de intensieve begeleiding spelen daarbij volgens de opleiding een belangrijke rol. Het feitelijke streefcijfer voor het aantal afgestudeerden in 2006 en 2010 ligt volgens de opleiding naar verwachting op respectievelijk 36 en 51 studenten. De opleiding heeft de commissie op basis van eigen cijfers de volgende actuele rendementgegevens verstrekt (peildatum 1 oktober 2006). Studiejaar 2005-2006 omvang cohort percentage geslaagd na 1 jaar N % 46 61 De opleiding merkt ter toelichting op dat het rendementscijfer na zestien maanden hoger ligt dan het rendementscijfer na één jaar. In het najaar van 2006 zijn nog tien studenten afgestudeerd, omdat zij niet tijdig hun masterthesis hadden afgerond (percentage geslaagd na anderhalf jaar: 82%). Om dit probleem te remediëren en het rendementscijfer na één jaar te verhogen is volgens de opleiding een aantal structurele aanpassingen in het scriptietraject doorgevoerd. Zo zijn striktere deadlines ingevoerd en is in het begin van het tweede semester tijd vrijgemaakt voor het schrijven en bespreken van een uitgebreid onderzoeksvoorstel. Dit voorstel wordt door de begeleider beoordeeld met een ‘pass/fail’. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen al dan niet expliciet streefcijfers hanteren voor het rendement van de opleiding. De masteropleiding relateert haar streefniveau aan het onderwijsrendement van opleidingen die als referentiekader zijn gekozen, i.c. de facultaire masteropleidingen. Wel kan nu reeds worden gezegd dat vooral de bacheloropleiding er goed aan doet eigen streefcijfers met betrekking tot de rendementen te formuleren. 256 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met de bachelor- en de masterrendementen. Een door de commissie opgestelde vergelijking (zie algemeen deel) geeft aan dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Er lijkt evenwel sturing door de opleiding mogelijk te zijn. De commissie acht de gepresenteerde rendementsgegevens vertrouwenwekkend. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 5A.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering Het programma van de bachelor- en de masteropleiding is een internationaal programma. De zelfstudie onderbouwt deze internationale gerichtheid met de volgende aspecten: • • • • • • • het bachelor- en het masterprogramma worden volledig in de Engelse taal aangeboden; de internationale oriëntatie van het bachelorprogramma. In het vijfde semester neemt het merendeel van de studenten deel aan een universitair uitwisselingsprogramma of een stage in het buitenland (in het studiejaar 2004-2005 respectievelijk 55% en 30%); de bachelorinstroom bestaat voor het merendeel uit buitenlandse studenten (in het studiejaar 2004-2005: 72%); de instroom van buitenlandse studenten bedraagt in het studiejaar 2005-2006 67% van de totale instroom. De opleiding streeft naar een instroom van 70%; de staf heeft een internationale samenstelling; de opleidingen bereiden voor op een internationale carrière; de contacten met vooral internationale en internationaal georiënteerde instituten. Verder gaat de zelfstudie in op de infrastructuur van de Universiteit Maastricht en de facultaire voorzieningen, zoals de studentenondersteuning die ook op Engelstaligen is ingericht. Het Bureau Internationalisering als onderdeel van het Bureau Onderwijs verleent diensten aan buitenlandse studenten die bij de faculteit komen studeren en aan eigen studenten die in het buitenland gaan studeren. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 257 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding European Studies aan de Universiteit Maastricht Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 258 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Bijlage 1A.Eindkwalificaties van de bacheloropleiding European Studies Graduates have sound knowledge of and insight into: 1. the historical backgrounds of the European integration process and the relevant historiographical and theoretical debates; 2. the institutional structure of Europe, the EU/EC in particular; 3. the major analytical models of policy-making and administration, as well as their application in European practice, in particular the European policy and decision processes and the implementation of regulations; 4. the political-philosophical traditions and theories of democracy that constitute the background of current debates on the normative quality of governance and administration in Europe; 5. the major cultural and cultural philosophical theories on cultural identity and diversity, representation, social cohesion, social exclusion, and multiculturalism, as well as the various ways of applying these theo­ries to the European reality; 6. the comparati­ve approach of political cultures and the regional and natio­nal backgrounds of cultural diversity in Europe; 7. the major theories in the field of international relations, as well as their application to the European realities, both the internal European relations and Europe’s ‘global’ politics and development policies; 8. the basic principles of European law and its origins; 9. the basic principles of micro-economics and macro-economics, as well as their application in comparative studies of the European reality; 10. philosophy of science and sociology of science and technology. Graduates should have the following skills: 11. they are familiar with the methods and techniques of researching (historical) sources, comparative cultural theory, and social science research (including statistics); 12. they possess rhetorical and analytical skills to interpret treaty texts and policy papers from an interdisci­plinary perspective and they can evaluate them for their various (political, cultural, juridical, and economic) implications; 13. they are able to assess the results of scientific research on their own and they can report on it, both verbally and in writing, in the format of clear advice or policy proposals; 14. they can execute interdisciplinary research on their own, thereby relying on a combination of cultural and social science methodology; 15. they are fluent in English; 16. they are able to read and understand a second European language (beyond their mother tongue); 17. they are familiar with using modern information and commu­nication technolo­gies, used for collecting, checking, and tracing data. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 259 Bijlage 1B.Eindkwalificaties van de masteropleiding European Studies The overall final attainment levels of the master are: 1. advanced knowledge of the concepts, theories and methods used in the field of European Studies; 2. insight into the use of the concept and theories of culture and governance; 3. good understanding of the functioning and historical development of the international political and economic order in which Europe and European integration are situated and of the opportunities and threats this creates; 4. ability to critically analyse European affairs from a multi-disciplinary perspective, to apply the theories and concepts to new cases and to carry out autonomous research at academic level. Specifically for track European Politics and Administration: 5. advanced knowledge of both the national and supranational political and administrative structures in Europe and their mutual interaction; 6. advanced knowledge of processes of EU-policy making and implementation; 7. advanced knowledge of the dynamics of European integration and Europeanisation and of the role of civil society in this process; 8. ability to critically asses and analyse surveys; 9. solid knowledge of methods of policy analysis. Specifically for track European International Politics: 10. advanced knowledge of the history and theory of international relations; 11. advanced knowledge of the major foreign policy areas of the EU: trade policy, development policy and CFSP/ESDP and of the international context in which these policies are situated; 12. advanced insight into the long term development of the international order and state system and the challenges it poses; 13. solid knowledge of methods of foreign policy analysis; 14. ability to prepare a position paper and conduct negotiations. 260 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Bijlage 2A. Overzicht van het programma van de bacheloropleiding European Studies 1e jaar Programme component EC Title Theme Perspectives Module 1A1 5 The Idea of Europe Europe as a Unity History, Philosophy, Literature Module 1A2 5 Research and Writing Skills training 1A 1 English Language Training European System of States History, Political Philosophy, International Relations Cultures of Europe Geography, Cultural Philosophy, Cultural Sociology, History, Cultural Anthropology Major Economic Thinkers Macro/Micro Economics, Economic History European Integration History, International Relations, Political Science Diversity and Contrasts in Europe Cultural History, Cultural Philosophy, Cultural Studies, Political Philosophy 1 Problem Based Learning Module 1B 9 Bloody Diversity Skills Training 1B 3 English Language Training Module 1c 4,5 The Grand Tour Skills Training 1c 1,5 English Language Training Module 1D 9 An Economist’s Point of View Skills Training 1D 3 Micro/Macro economics Module 1E 9 Great Expectations Skills Training 1E 3 Historical Sources/Writing Module 1f 4,5 Fault Lines in Europe Skills Training 1f 1,5 Conceptual Analysis Programme component EC Title Theme Perspectives Module 2A 9 European Institutions Functioning of EU Law, Public Administration Skills Training 2A 3 Interpreting the law/ Negotiation Skills Negations in a European Context Module 2B 9 Making a European Market Economic Integration Economics Skills Training 2B 3 Micro/macro economics Module 2c 4,5 Politics and Government Political Systems Comparative Analysis Skills Training 2c 1,5 Research Methods I Module 2D 10,5 Policy domains Policy Analysis Policy Science, Political Sociology 2e jaar QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 261 Skills Training 2D 1,5 The policy paper Module 2E 9 Area studies Skills Training 2E 3 Second language training Module 2f 6 Paper I (Paperdossier) European Country or Region History, Geography, Public Law, Political Sciences, Cultural Studies Student’s choice 3e jaar Programme component EC Title Theme Module Period 3A/B 24 Free electives elsewhere and /or Internship Perspectives Or choice from modules in italics Module 3A1 or 12 One World Europe and the Non-European World History, Historical Sociology Module 3A2 12 European Environments Environmental Problems and Environmental Policy in Europe Environmental Sociology, Environmental History, Social Studies of Science. Module 3B1 or 9 Gothic Fictions Contesting Modernity in Europe and the United States Comparative Cultural Analysis Module 3B2 9 Democracy and International Regimes Theories of Democracy Political Philosophy, Political Sciences Skills Training 3B 3 Virtual Ethnography Policy Research Compulsory programme BA ES will be resumed with module 3c Module 3c 6 Paper II (Paperdossier) Student’s choice Module 3D 9 European Law EC Case Law Skills Training 3D 1,5 Practicalities of Policy Making How does ‘Brussels’ really work? 262 European Law QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies Bijlage 2B. Overzicht van het programma van de masteropleiding European Studies Track 2 European Politics & Administration Module A Governance and Culture 8 weeks, 12 EC Module B2 Module B1 The European Policy Process International Relations: Conflict and 8 weeks, 12 EC Cooperation 8 weeks, 12 EC Track 1 European International Politics Module D1 Trade and Aid 8 weeks, 12 EC Module C The EU as an International Player 4 weeks, 6 EC Module D2 Europeanisation & Domestic Change 8 weeks, 12 EC Module E1 EU Foreign and Security Policy 4 weeks, 6 EC Module E2 Civil Society & European Integration 4 weeks, 6 EC Thesis 8 weeks, 12 EC QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 263 264 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Studies 5B.Masteropleiding European Public Affairs aan de Universiteit Maastricht Administratieve gegevens Masteropleiding European Public Affairs: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: European Public Affairs 60003 master wo 60 EC MA voltijd Maastricht 31 december 2007 5B.1. Structuur en organisatie van de faculteit De masteropleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit der Cultuurwetenschappen. De Faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: • • • • • • • • • de bacheloropleiding Cultuurwetenschappen; de bacheloropleiding European Studies (ES); de masteropleiding European Studies (ES); de masteropleiding Analysing Europe (AE); de masteropleiding Cultuur- en Wetenschapsstudies; de masteropleiding European Society Science Technology; de masteropleiding Cultuur: Beleid, Behoud en Beheer; de masteropleiding Mediacultuur; de onderzoeksmaster Cultures of Arts, Science and Technology. 5B.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De masteropleiding European Public Affairs (EPA) is een selectieve masteropleiding. De opleiding kent een ten dele buitenuniversitaire historische oorsprong. Zij bestaat sinds 1999 als niet-bekostigde opleiding onder auspiciën van EIPA (European Institute of Public Administration) en is als bekostigde universitaire masteropleiding gestart in september 2004. Zij is niet voortgekomen uit een ongedeelde doctoraalopleiding. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 265 5B.3. Het beoordelingskader 5B.3.1.Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De zelfstudie10 omschrijft de masteropleiding European Public Affairs als een internationale, multidisciplinaire en beleidsgerichte opleiding. De focus van de opleiding is op de bestuurlijke en beleidsmatige beroepspraktijk binnen de Europese Unie en de EU-lidstaten. Het doel van de opleiding is volgens de zelfstudie: • verdieping van de kennis van de Europese bestuurlijke processen in een politieke context, de dynamiek en de organisatorische aspecten van beleidsvorming; het aanbrengen van de benodigde vaardigheden en kennis om in een politiek complexe omgeving te functioneren; het effectief presenteren en onderhandelen. • • In de zelfstudie zijn geen op het doel van de opleiding gerichte eindkwalificaties opgenomen. Naar aanleiding van het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie separaat een overzicht van de relevante eindkwalificaties verschaft. Deze zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit rapport. De zelfstudie bevat geen vergelijking met opleidingen in binnen- en buitenland. Wel wordt in de zelfstudie ingegaan op de nauwe samenwerking met het European Institute of Public Administration (EIPA). De opleiding maakte tot 2004 daar onderdeel van uit. Dit wetenschappelijk instituut richt zich vooral op training en onderzoek op het gebied van het openbaar bestuur binnen Europa. Een gedeelte van de huidige staf van de opleiding is afkomstig van dit instituut. De staf van EIPA is volgens de opleiding nog steeds nauw betrokken bij het onderwijs en het programma van de opleiding. Verder is sprake van een studentenuitwisselingsprogramma met de Eliott School of International Affairs van de George Washington University (Washington DC). Studenten volgen aan het eind van het tweede semester van hun opleiding een stage (12 EC) bij een van de Europese instellingen of bij andere EU-gerelateerde nationale of internationale organisaties. Studenten die zich voorbereiden op een onderzoeksloopbaan kunnen deze stage volgen in een onderzoeksomgeving. De opleiding geeft in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek aan dat door middel van de stage de betrokkenheid van de beroepspraktijk bij de opleiding wordt versterkt. Zij licht daarbij toe dat de opleiding zich wat betreft haar profiel en eindkwalificaties nadrukkelijk richt op beroepsuitoefening in een bestuurlijke omgeving in relatie tot de EU en haar instellingen. De opleiding is voornemens een alumnivereniging op te richten waardoor het nog beter mogelijk wordt de beroepspraktijk aan de opleiding te koppelen. 10 De zelfstudie is opgesteld in de Engelse taal. Sommige teksten in het visitatierapport zijn dan ook in het Engels overgenomen. 266 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Beoordeling De commissie heeft uit de tijdens het visitatiebezoek gevoerde gesprekken een beter zicht gekregen op de inhoudelijke positionering en profilering in termen van missie (doelstelling) van de opleiding dan uit de zelfstudie onmiddellijk was af te leiden; deels is dit (wellicht) te verklaren door het ontbreken van een vergelijking met andere opleidingen en door de recente start. Opvallend is dat in de doelstellingen het zelf uitvoeren van onderzoek niet wordt genoemd. In de eindkwalificaties wordt slechts in vage zin aan onderzoeksvaardigheden gerefereerd. De commissie acht dit in dit geval terecht gezien het profiel van de opleiding. De opleiding is evident gericht op studenten die reeds beschikken over enige werkervaring, zoals bijvoorbeeld Europese beleidsambtenaren. In de beperkte periode van één jaar heeft de opleiding de handen vol aan het bereiken van de gestelde doeleinden. Het gaat hier duidelijk om een masteropleiding die gericht is op een specifiek beroepenveld (Europese instellingen), bestemd voor een overwegend niet-Nederlands publiek van studenten met enige werkervaring. Het onderwijs wordt geïnspireerd door elementen uit verschillende wetenschappen: politicologie, bestuurskunde, geschiedenis en economie. Het opleidingsmanagement heeft naar het oordeel van de commissie op een overtuigende manier toegelicht op welke wijze zij zich onderscheidt van de door de faculteit aangeboden masteropleidingen in het domein van European Studies. Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties naar haar oordeel aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk kunnen worden gesteld in het betreffende domein. Oordeel commissie: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De eindkwalificaties van opleiding zijn in aansluiting op het visitatiebezoek door de opleiding aan de commissie toegezonden, waarbij zij tevens door de opleiding zijn gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassing Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Learning outcomes (I) en Skills (II) I 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7,8 II 1, 2, 4, 7 II 2, 4, 5, 6 II 1, 5 , 6 II 3, 6, 7 De zelfstudie bevat per Dublin-descriptor een beknopte toelichting Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren concludeert zij dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij het niveau van een afgestudeerde master. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 267 F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De masteropleiding is volgens de zelfstudie een interdisciplinaire opleiding vooral gericht op de bestuurlijke en beleidsmatige beroepspraktijk binnen de EU en de daaraan gerelateerde instellingen. De zelfstudie bevat een beschrijving van de verschillende elementen waarmee de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding wordt gestaafd. De eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld komen volgens de opleiding tot uitdrukking in de eindkwalificaties. De opleiding verwijst vooral naar de training in het kunnen toepassen van kwantitatieve en kwalitatieve methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek. In de gesprekken merkt de opleiding op dat in het methodenonderwijs de nadruk vooral gericht is op het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Studenten moeten volgens de opleiding in ieder geval in staat worden geacht wetenschappelijke onderzoeksrapporten te lezen en te begrijpen. Daarnaast wordt onder meer de nadruk gelegd op de eigen inbreng van de student en een kritische en onafhankelijke oordeelsvorming. De opleiding beoogt door het gebruik van verschillende werkvormen dat de afgestudeerde laat zien in staat te zijn tot een goede schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheid en tot het op een heldere en coherente wijze presenteren van onderzoeksuitkomsten aan vakgenoten en niet-vakgenoten. Beoordeling Bij de ‘kwalificaties tot het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek’ passen naar het oordeel van de commissie enkele kanttekeningen. Gezien de heterogeniteit van de studentenpopulatie, de beschikbare tijd, en het overwegend verdiepend inhoudelijk karakter van de opleiding, kan van afgestudeerden niet verwacht worden te concurreren met abituriënten van sociaalwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Het type onderzoek dat in de lijn van EPA-abituriënten ligt, vereist een specifieke training op enkele deelterreinen; niet zozeer bijvoorbeeld in statistiek of multivariate analyse. Het is voor de commissie zelfs de vraag of meer van sociaalwetenschappelijke, dan van juridische of historische onderzoeksmethoden sprake is. De opleiding heeft haar gedachten hierover weinig expliciet naar voren gebracht en zich meer in algemene termen uitgesproken over ‘kwalitatieve en kwantitatieve sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden’. Op grond van de door de opleiding verstrekte informatie en van de uitkomsten van de gesprekken is de commissie overigens wel van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Oordeel commissie: voldoende 268 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 5B.3.2.Programma De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van het programma dat per september 2005 van start is gegaan. Zie voor een overzicht bijlage 2. Het eerste semester bestaat uit twee modulen van 12 EC en één module van 6 EC. Het tweede semester omvat één module van 12 EC en één module van 6 EC. De opleiding wordt afgesloten met een stage (internship) van 12 EC. Anders dan bij de meeste masteropleidingen is er geen afzonderlijke, afsluitende scriptie. Uit het programma blijkt dat studenten gedurende de opleiding in de verschillende modulen papers schrijven. De voor deze modulen te schrijven papers leiden tot een dossier, hetgeen te vergelijken valt met een masterthesis. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving De door de opleiding aangeleverde informatie legt ten aanzien van het wetenschappelijk karakter van het programma de nadruk op de volgende aspecten: • • • • • • het aansluiten bij recente wetenschappelijke kennis en ontwikkelingen; docenten die actief bij onderzoek op het terrein van het door hen verzorgde onderwijs zijn betrokken en deelnemen in nationale en internationale onderzoeksnetwerken als het Netherlands Institute/School of Governance, het Huizinga Instituut en het CONNEX-netwerk; het aansluiten bij de onderzoeksthema’s van de eigen docenten; de actieve samenwerking met het wetenschappelijk instituut EIPA; afgestudeerden van de opleiding zijn werkzaam in functies waarvoor zij zijn opgeleid; de facultaire inbedding garandeert de interactie tussen onderwijs en onderzoek. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en van de inhoud van het programma en van de gebruikte literatuur en de handboeken. De door de opleiding gebruikte wetenschappelijke literatuur in de vorm van readers/blokboeken en handboeken is naar het oordeel van de commissie actueel en overeenkomstig hetgeen bij een opleiding op dit terrein mag worden verwacht. Het programma biedt volgens de commissie voldoende ruimte voor zelfwerkzaamheid en reflectie door studenten. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 269 De opleiding heeft vanuit het voorgestane opleidingsperspectief van de masteropleiding in de gesprekken aangegeven hoe de kennisontwikkeling bij studenten plaatsvindt in interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Een belangrijk element voor de commissie is daarbij de eerder vermelde betrokkenheid van stafleden bij de facultaire onderzoeksprogramma’s binnen de facultaire onderzoeksscholen. Door middel van de stage is het verband met het werkveld duidelijk aanwezig. De commissie vindt, gelet het op de beroepspraktijk gerichte karakter van de opleiding, de omvang van dit afsluitende deel (12 EC) aan de magere kant. Oordeel commissie: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving De zelfstudie bevat een overzicht waarin op moduleniveau de relatie tussen de leerdoelen van de afzonderlijke programmaonderdelen en de eindkwalificaties van de opleiding op het terrein van kennis en inzicht (EU knowledge) en vaardigheden (skills) wordt weergeven. Beoordeling De commissie heeft het overzicht bestudeerd en is van oordeel dat op een inzichtelijke wijze een relatie wordt gelegd tussen de leerdoelen en afzonderlijke modulen en de eindkwalificaties van de opleiding. Deze zijn op passende wijze vertaald in de leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee duidelijk te identificeren. De commissie is van opvatting dat het onderwijsprogramma van de opleiding een adequate vertaling is van de beoogde eindkwalificaties in termen van oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij is van mening dat studenten op grond van het programma in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleiding te behalen. Wel plaatst de commissie een vraagteken bij de door de opleiding omschreven vereiste kwalificaties, en daarmee samenhangend het opleidingsprogramma, op het gebied van onderzoek. De gebruikte formuleringen zijn weinig verhelderend, en men zou er goed aan doen om – voor zover de opleiding ook voorbereidt op een onderzoeksloopbaan – de specifiek voor deze groep studenten vereiste ‘onderzoeksvaardigheden’ in concrete termen aan te geven. Oordeel commissie: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Het programma ontwikkelt zich volgens de opleiding van een brede opzet met contextgeoriënteerde onderwerpen naar een specifieke opzet met op de werkomgeving toegespitste onderwer270 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs pen. Zo starten studenten met een algemene inleiding in bestuurlijke en economische structuren binnen Europa, gevolgd door modulen die elk op de onderscheiden aspecten nader ingaan. De opleiding benadrukt het belang van de afrondende stage aan het eind van het academisch jaar en het daarbij behorende stageverslag. De zelfstudie bevat een overzicht van hetgeen in het stageverslag aan de orde moet worden gesteld. Het eerste deel omvat onder meer een beschrijving van de stageorganisatie, de beoogde doelstellingen van de stage en een evaluatie van de stage, terwijl het tweede deel bestaat uit een analyse van een specifiek aan de stage gerelateerd onderwerp. Beoordeling De commissie stelt op basis van de door de opleiding verstrekte informatie en op grond van de door haar bestudeerde stageverslagen dat in de afrondende stage een integratie plaatsvindt van de verschillende programmaonderdelen. Uit gesprekken blijkt de commissie dat de studenten tevreden zijn over de opbouw van het programma. De commissie is op basis van de zelfstudie en van de met de opleiding gevoerde gesprekken van oordeel dat sprake is van een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Oordeel commissie: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat de opleiding met het oog op bewaking van de werkelijke studielast zowel het programma als de afzonderlijke modulen regelmatig evalueert. Hierdoor zijn aanpassingen in het programma ook op korte termijn uit te voeren. Verder heeft de commissie kennisgenomen van de opvatting van de opleiding dat het gevoerde zorgvuldige selectiebeleid op basis van motivatie van de student en van een adequate vooropleiding van belang is voor de studeerbaarheid van het programma. Verder geeft de zelfstudie aan dat de modulen geen toegangseisen kennen, zodat onnodige vertragingen worden voorkomen. In de gesprekken is door studenten aangegeven dat sprake was van een zware, maar reële studiebelasting; deze bedraagt veertig studie-uren per week en laat nauwelijks of geen ruimte voor nevenwerkzaamheden. Beoordeling De commissie is op grond van de uitkomsten van de cursusevaluaties van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt de werkelijke studielast met de nominale te laten overeenstemmen. Er moet hard gewerkt worden, en de studenten doen dit ook. Uit de gesprekken met docenten en studenten komt ook naar voren dat de opleiding het werken in kleine groepen (twaalfveertien studenten) benadrukt, waarbij iedere werkgroep wordt begeleid door een staflid. De commissie heeft kennisgenomen van de opvatting van de studenten dat deze werkwijze de studievoortgang bevordert doordat docenten hierdoor onder meer snel kunnen inspelen op vragen van studenten. Zij is door de opleiding verder geïnformeerd over de wijze waarop de coördinatie van de inhoud van modulen door de programmaleiding plaatsvindt. Hierdoor wordt onnodige overlap tussen de modulen vermeden, hetgeen de studievoortgang bevordert. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 271 De commissie meent op grond van de verstrekte informatie dat de studielast evenwichtig over de opleiding verspreid is. De opleiding heeft geen struikelblokken geïdentificeerd die de studievoortgang belemmeren. Op grond van bovenstaande gegevens stelt de commissie vast dat het programma goed studeerbaar is en dat de gerealiseerde studielast overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Oordeel commissie: goed F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving De masteropleiding is een selectieve master. De zelfstudie bevat een overzicht van toelatingsvoorwaarden tot de opleiding. Abituriënten voor de opleiding dienen in ieder geval te beschikken over een afgeronde wo-bachelor- of masteropleiding op een aan de masteropleiding verwant terrein en over voldoende Engelse taalvaardigheid (IELTS-score van ten minste 7,0). Bij de aanmelding dienen een motivatiebrief in de Engelse taal, waaruit de geschiktheid van de abituriënt voor de opleiding blijkt, en twee aanbevelingsbrieven van hoogleraren of werkgevers te zijn bijgevoegd. Uit de gesprekken met de opleiding blijkt dat veel studenten reeds een arbeidsverleden hebben. De toelatingscommissie is belast met de selectie van studenten voor de opleiding. Selectiecriteria hierbij zijn de hoogte van eerder behaalde cijfers, de motivatie van de student en de spreiding van studenten over de verschillende nationaliteiten. Studenten worden vooraf geïnformeerd over de door de opleiding gehanteerde eisen voor toelating. De zelfstudie bevat een overzicht van de spreiding van de studenten over de verschillende nationaliteiten, alsmede informatie over eerder opgedane stage- of werkervaring. De opleiding merkt op dat de kwaliteit van de instroom aanzienlijk wordt verhoogd door het MTEC-beurzenprogramma. Samen met de masteropleidingen Analysing Europe en European Studies won volgens de toelichting door de opleiding de masteropleiding een tender voor een MTEC-beurs, waarmee in de studiejaren 2006-2007 en 2007-2008 een zestigtal volledige beurzen worden uitgereikt aan excellente studenten uit nieuwe lidstaten, kandidaat-lidstaten of buurlanden van de Europese Unie. De instroom per 1 september 2005 bedroeg 25 studenten en per 1 september 2006 24 studenten. De opleiding streeft er naar vooralsnog maximaal dertig studenten tot de opleiding toe te laten. De aanmelding voor de opleiding is echter substantieel hoger (voor het studiejaar 2006-2007 ongeveer 140 aanmeldingen). Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregeling. In de gesprekken met de staf wordt aangegeven dat 76% van de instroom in 2005 bestaat uit buitenlandse studenten. De opleiding stelt zich ten doel op termijn maximaal 85% studenten uit het buitenland toe te laten. De commissie is van oordeel dat het door de opleiding gevoerde selectiebeleid het mogelijk maakt de gewenste spreiding te bereiken. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop de opleiding wat betreft vorm en inhoud aansluit bij 272 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs de verschillende kwalificaties en bij de internationale achtergrond van de instromende studenten. Oordeel commissie: goed F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de masteropleiding is 60 studiepunten. De opleiding voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum (zie bijlage 2). Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat iedere module is opgebouwd uit de vier componenten: werkgroepen, seminars, vaardigheidstraining en gastcolleges (zie ook bijlage 2). Hierbij wordt als didactisch concept het PGO gehanteerd, waarbij zelfwerkzaamheid van de student en een projectmatige aanpak centraal staan. De zelfwerkzaamheid van de student komt vooral tot uitdrukking in werkgroepen en in vaardigheidtrainingen. Studenten worden gestimuleerd tot onder meer het zelfstandig uitvoeren van opdrachten en het schrijven van werkstukken. De nadruk ligt op het aanbrengen bij de student van probleemoplossend vermogen en op het toepassen van kennis in nieuwe complexe situaties. In de opleiding spitst dit zich toe op het voorbereiden van de stageperiode. De commissie heeft uit de verstrekte informatie opgemaakt dat deze zelfwerkzaamheid wordt ondersteund door een intensieve begeleiding door tutoren en door het gebruik van een – universitair breed ingevoerde – elektronische leeromgeving, EleUM. In de universiteitsbibliotheek heeft de faculteit in het studielandschap een groot aantal studiewerkplekken gerealiseerd. De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de verschillende werkvormen in de opleiding. Overzicht werkvormen in uren Activiteit Werkgroep Seminars Vaardigheidstraining College/lectures Stage/internship Zelfwerkzaamheid Totaal Uren 280 280 128 128 320 544 1680 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 273 Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de onderwijsfilosofie die de opleiding heeft gepresenteerd, en meent dat deze goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. Zij is verder van mening dat er in het onderwijsprogramma een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen goed aansluiten bij het didactische concept. Uit het door de opleiding uitgevoerde tevredenheidsonderzoek stelt de commissie vast dat de studenten over het algemeen tevreden zijn over de verschillende werkvormen. Deze uitkomst wordt in de gesprekken met de commissie door de studenten bevestigd. Oordeel commissie: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving De commissie heeft kennisgenomen van de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding. Deze bevat onder meer een beschrijving van de toetsvormen en de daarbij te hanteren regels, waaronder ook regels over de terugkoppeling naar de student van gemaakte opgaven en over de examenuitslagen. Regels over de stage zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage. Bij de opleiding wordt gebruikgemaakt van: schriftelijke en mondelinge examens, papers, verslag en presentatie. De opleiding geeft aan dat vanwege de intensiviteit van het programma en de noodzaak tot samenwerken actieve participatie van de studenten bij de verschillende werkvormen verplicht wordt gesteld. Afwezigheid leidt volgens de zelfstudie tot extra opdrachten. De opleiding geeft in de gesprekken aan dat toetsing zo veel mogelijk transparant is gemaakt doordat er naast een cijfer ook een schriftelijk commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en dan ook persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. Verder heeft de opleiding de commissie geïnformeerd over de opzet om groepswerk mede vanwege de heterogene groepssamenstelling meer individueel te beoordelen door middel van peer assessment en door het bijhouden van een onderzoeksdagboek waarin studenten hun individuele bijdrage vermelden. De keuze van de toetsvorm(en) is voor elke module afhankelijk van de gestelde eindkwalificaties. Hierbij ligt volgens de opleiding naast mondelinge en schriftelijke examinering vanwege de praktische oriëntatie van de opleiding ook de nadruk op het schrijven van papers en het houden van een presentatie. Een aantal modulen wordt afgesloten met een individueel paper. De beoordeling van de stage en het stageverslag vindt plaats door de begeleider van de opleiding in samenspraak met de begeleider van het bedrijf of de instelling waar de student zijn stage volgt. De Examencommissie bewaakt het niveau van de toetsing en kan op verzoek van de student besluiten onder omstandigheden op een andere wijze dan aangegeven te toetsen. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Beoordeling De commissie stelt op grond van de gevoerde gesprekken vast dat de studenten over de wijze van toetsing en over de verplichte aanwezigheid tijdens werkgroepen en seminars tevreden waren. 274 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Uit het tevredenheidsonderzoek (2005-2006) blijkt echter dat de studenten vinden dat de toetsing per module niet op alle aspecten voldoet aan de normen die de opleiding zich stelt. Op de vragen of het examen representatief was voor de inhoud van de module en of het niveau van de examenopgaven beantwoordde aan de verwachtingen varieerde de score voor de verschillende cursussen tussen de 3,1 en de 3,5 (op een schaal van 1-5). De commissie geeft mede op grond van deze uitkomst de opleiding in overweging om bij het opstellen van de toetsen nadrukkelijk aandacht te schenken aan het niveau van de toetsen en aan de aansluiting daarvan bij de inhoud van de cursus. Uit de gesprekken blijkt de commissie dat de opleiding bij de beoordeling van schriftelijke – digitaal aangeleverde – werkstukken zoals papers gebruikmaakt van antiplagiaat software. De commissie stelt vast dat dit naar tevredenheid van de opleiding werkt. Verder heeft zij met instemming kennisgenomen van het beleid van de opleiding om in het kader van het groepswerk de werkstukken ook individueel te beoordelen. Dit doet naar haar oordeel beter recht aan de inspanning van de individuele student. Op grond van bovenstaande stelt de commissie vast dat de opleiding door de beoordelingen, toetsingen en examens in het algemeen adequaat toetst of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 5B.3.3.Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd. Ten behoeve van het visitatiebezoek heeft de opleiding deze gegevens geactualiseerd. De opleiding maakt naast de eigen opleidingsstaf ook gebruik van stafleden van andere opleidingen binnen de faculteit. De opleiding heeft de commissie naar aanleiding van het visitatiebezoek voorzien van recente overzichten van beide categorieën stafleden (studiejaar 2005-2006). De opleiding licht daarbij toe dat de berekening van het aantal stafleden is gebaseerd op het aantal te verwachten studenten. Aan het eind van het studiejaar wordt de inzet definitief vastgesteld. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 275 Inzet eigen staf onderwijsactiviteiten studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig WP Totaal M V Totaal Percentage gepromoveerden aantal fte's aantal fte's aantal fte's n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 2 0,2 3 0,36 5 0,56 80* 1 0,08 1 0,08 0 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 0,28 n.v.t. 3 0,36 n.v.t. 6 0,64 66,67 * De opleiding geeft op basis van recente cijfers aan dat het percentage gepromoveerde ud’s in het studiejaar 2006-2007 100% bedraagt. Inzet externe staf onderwijsactiviteiten studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig (professionals) Totaal M V Totaal Percentage gepromoveerden aantal uren aantal uren aantal uren 5 236 5 236 100 6 216 6 216 100 5 88 5 88 100 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 54 1 24 4 78 n.v.t. 19 594 1 24 20 618 De inzet van de externe staf bedraagt volgens informatie van de opleiding in het studiejaar 2005-2006 0,37 fte (618 uren). Hierdoor komt het totale aantal fte’s op 1,01. De zelfstudie geeft aan dat de stafleden een belangrijke inhoudelijke inbreng hebben bij de opzet van het programma. Het door de staf verzorgde onderwijs sluit aan bij lopende onderzoeksontwikkelingen van de staf. De wetenschappelijke staf is volgens de zelfstudie afkomstig uit een breed palet van disciplines; het merendeel (80%-90%) van de stafleden is lid van een erkende onderzoekschool, waaronder het Huizinga Instituut en het Netherlands Institute of Government (NIG). Ook maken verschillende stafleden deel uit van het CONNEX-netwerk. Verder is ieder staflid betrokken bij onderwijs en onderzoek (respectievelijk 60% en 40%). De zelfstudie geeft voorts aan dat een groot deel van de staf van de opleiding ook deel uitmaakt van het wetenschappelijk instituut EIPA. In het kader van de start van de opleiding is de staf uitgebreid ten aanzien van de deskundigheid op het terrein van internationale verhoudingen en van het Europees bestuur. De commissie heeft zich tijdens het visitatiebezoek ervan vergewist dat de staf hooggekwalificeerd is. 276 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Beoordeling De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • het percentage gepromoveerden in de bij de opleiding betrokken wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; de betrokkenheid van docenten bij de beroepspraktijk vooral tot uitdrukking komend in de betrokkenheid bij de stagebegeleiding. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de masteropleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan hun vakgebied en door docenten die betrokken zijn bij de beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie bevat een overzicht van het aantal fte’s dat beschikbaar is voor het programma van de opleiding (zie ook onder F12) en een overzicht van de staf-studentratio over de afgelopen jaren. Dit laatste overzicht is naar aanleiding van het visitatiebezoek door de opleiding geactualiseerd. Student-stafratio jaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 aantal fte’s onderwijs 1,27 1,01 0,70 1,27 1,01 aantal aantal ingeschreven diploma’s studenten 25 24 18 27 25 aantal studenten/ fte-onderwijs 24 24 17 27 25 19,7 23,7 25,7 21,3 24,7 aantal afgestudeerden/fteonderwijs 22,4 23,7 24,2 21,3 24,7 De student-docentenratio bedraagt op facultair niveau in het studiejaar 2005-2006 1 op 32,1. De verwachting van de opleiding is dat deze ratio de komende jaren nog zal stijgen. Beoordeling Tijdens het bezoek heeft de commissie zich vergewist van de kwantitatieve inzet voor het onderwijsprogramma. De commissie heeft uit de gevoerde gesprekken met de staf en studenten niet vastgesteld dat zich in dat opzicht problemen voordoen. De commissie is mede op grond van de door de opleiding verstrekte informatie van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel commissie: goed QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 277 F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving In een bijlage in de zelfstudie zijn de specialisaties van de docenten weergegeven. De opleiding stelt zich op het standpunt dat docenten alleen onderwijs geven op het terrein en in de discipline waarvoor zij ook vanuit het oogpunt van onderzoek zijn gekwalificeerd. Hoogleraren, uhd’s en ud’s worden aangesteld op basis van door de faculteit vastgestelde aanstellingscriteria. Deze criteria hebben onder meer betrekking op doceerkwaliteiten, op onderzoekskwaliteiten en op managementervaring. Veel van hen verzorgen ook onderwijs in andere opleidingen binnen de Universiteit Maastricht op het terrein van de Europese Studies. De zelfstudie bevat verder een beschrijving van de scholingsmogelijkheden op facultair niveau voor docenten met betrekking tot onder meer didactiek en taalvaardigheid Engels. Ieder nieuw staflid dient verplicht de cursus gericht op het functioneren in een PGO-omgeving (tutortraining) te volgen en naar keuze de workshops Taakconstructie voor beginners (cursus moduleontwikkeling) en Taakconstructie voor gevorderden. De opleiding is voornemens ieder aankomend staflid een training Engelse taalvaardigheid te laten volgen en huidige stafleden een opfriscursus aan te bieden. In de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt onder meer aandacht besteed aan de kwaliteit van het gegeven onderwijs en aan de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. Beoordeling De commissie heeft uit de gesprekken met studenten afgeleid dat zij tevreden zijn over de inhoudelijke deskundigheid en didactische vaardigheid van de docenten. Ook de toegankelijkheid van docenten werd als positief punt gewaardeerd (score van gemiddeld 4,1 op een vijfpuntsschaal). Uit het studenttevredenheidsonderzoek (2005) van de opleidingen blijkt dat studenten op de vragen over de kwaliteit van de docenten/tutors in de cursussen en werkgroepen van de onderscheiden modulen ruim voldoende tot goed tevreden zijn (scores van 3,7 tot 4,4 op een vijfpuntsschaal). De commissie concludeert op grond van het bovenstaande en op basis van de met de opleiding gevoerde gesprekken dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 278 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 5B.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De opleiding beschikt over dezelfde huisvesting en materiële voorzieningen als de andere opleidingen op het terrein van de Europese Studies, dat wil zeggen: onderwijsruimten, audiovisuele hulpmiddelen, bibliotheek, ICT-faciliteiten en elektronische leeromgeving (onder andere voor informatievoorziening en studievoorziening). De opleiding benadrukt de kwaliteit van de materiële infrastructuur. In het gebouw waarin de opleidingen zijn gehuisvest, zijn negentien onderwijsruimten, alsmede een grote collegezaal voor honderd personen. In deze onderwijsruimten kan op afroep beschikt worden over multimediale ondersteuning (beamers, recorders, tv en computers). De ruimten zijn standaard voorzien van whiteboard, overheadscherm en projector. Daarnaast kunnen de opleidingen beschikken over onderwijsruimten en faciliteiten. In de zelfstudie wordt ook gewezen op de door de faculteit georganiseerde training in gerichte computervaardigheden De faculteit maakt ook gebruik van universiteitsbibliotheek Binnenstad. Hierin en in het bijzonder in het studielandschap, heeft de faculteit een uitstekende gelegenheid i.c. individuele en groepswerkplekken gecreëerd waar de student kan studeren. In de bibliotheek, maar ook in het studielandschap is in ruime mate studiemateriaal aanwezig: boeken, (elektronische) tijdschriften en ander relevant materiaal. De bibliotheek is gedurende werkdagen geopend van 8.30 tot 22.00 uur geopend en in het weekend van 11.00 tot 18.00 uur. De ICT-faciliteiten zijn in de bibliotheek geïntegreerd. De capaciteit is zeer uitgebreid: 280 werkstations en 59 laptopaansluitingen. De geavanceerde ICT-omgeving is grotendeels gebaseerd op het systeem van server based computing. Verder biedt het systeem studenten ook de mogelijkheid vanaf andere werkplekken digitaal literatuur te raadplegen. Binnen de faculteit is de elektronische leeromgeving EleUM (Blackboard) in gebruik. De inzet van EleUM in de opleiding wordt onder meer bepaald door de wens van modulecoördinatoren om studenten te voorzien van informatie over de verschillende opleidingsmodulen. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, van het oordeel van de studenten, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het visitatiebezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, EleUM beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. Bijzondere waardering heeft zij voor de inrichting van de universiteitsbibliotheek en van de daarin opgenomen kwaliteit en omvang van de ICT-voorzieningen. De commissie is van oordeel dat de aanwezige studievoorzieningen uitstekend aansluiten bij het door de opleiding gehanteerde didactisch concept. Oordeel commissie: goed QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 279 F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De opleiding ziet studiebegeleiding en onderwijs als twee pijlers van een integraal proces. Studiebegeleiding heeft vooral ten doel het stimuleren en ondersteunen van de mogelijkheden en interessen van studenten bij het maken van keuzes. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat vanuit de visie van de opleidingen vooral stafleden/tutors en modulecoördinatoren een belangrijke rol spelen in de begeleiding van studenten. Ook wordt ook ingegaan op de rol van de studieadviseur. De studieadviseur volgt de studievoortgang. Studenten met studievertraging worden door de adviseur uitgenodigd voor een gesprek. Studenten kunnen ook op eigen initiatief de adviseur consulteren. De studievoortgang wordt geregistreerd in Premium, waar studenten elektronisch toegang toe hebben. De opleiding geeft aan dat het onderwijsprogramma een intensief programma is, maar een hoge docent-studentratio heeft, hetgeen een adequate begeleiding van studenten garandeert. In de gesprekken met de commissie benadrukt de opleiding dat de lijnen kort zijn en dat door een goede communicatie tussen studenten en staf op voorhand studieproblemen kunnen worden voorkomen. De opleiding spreekt in dit verband van een ‘hands-on system of coaching’. Verder gaat de zelfstudie in op de begeleiding door het opleidingsmanagement bij de keuze van de stageorganisatie en de begeleiding tijdens de stage door de opleiding en door het stagebedrijf. Zoals onder F14 reeds aangegeven is blijkt uit studenttevredenheidsonderzoek (2005) van de opleidingen dat studenten in het algemeen goed tevreden zijn over de begeleiding in de werkgroepen en vaardigheidstrainingen. De informatie op opleidingsniveau vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten (en op cursusniveau) via EleUM. Hierin wordt voor bepaalde modulen de opdrachtuitwerking door de student opgenomen (drop-box). Op deze wijze controleert de opleiding tijdige inzending en voert door middel van antifraude software een plagiaatcheck uit. Beoordeling De commissie concludeert dat de opleiding een goed beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze tevreden waren over de studiebegeleiding en over de informatievoorziening, waaronder die ten aanzien van de stage. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 280 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 5B.3.5.Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie bevat een beschrijving van de evaluatie op moduleniveau en van de componenten die onderwerp van evaluatie zijn. Aan het eind van iedere module wordt deze aan de hand van een standaard evaluatieformulier door de studenten beoordeeld op inhoud, kwaliteit, staf, relevantie van het programma, organisatie en studiebelasting. Uit de zelfstudie blijkt dat de opleiding het voornemen heeft een docent-evaluatiesysteem op te zetten. Hierbij worden docenten door studenten beoordeeld op hun onderwijsinhoudelijke kennis en didactische vaardigheden en op hun onderwijseffectiviteit. De onderwijsevaluaties worden in de Opleidingscommissie, bestaande uit stafleden en student-leden, besproken. Indien sprake is van negatieve beoordeling wordt de betrokken modulecoördinator bij het gesprek uitgenodigd. De Opleidingscommissie koppelt probleempunten terug naar de opleidingsdirecteur. De resultaten en mogelijke verbeteringen worden vervolgens gerapporteerd aan het Onderwijs Management Team. De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor eventuele verwerking van de evaluatie-uitkomsten en voert deze tezamen met de modulecoördinator door. De opleiding heeft het programma aan het eind van het studiejaar 2004-2005 door de Opleidingscommissie geëvalueerd. De commissie heeft van de uitkomsten daarvan tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen. In de zelfstudie wordt ook het wekelijkse overleg tussen de bij de opleiding betrokken coördinatoren en tutoren genoemd. In dit overleg komen het onderwijs in de modulen en de feedback van de studenten aan de orde. De zelfstudie ziet in dit overleg een instrument voor verbeteringsvoorstellen. Als toetsbare streefdoelen voor het systeem van interne kwaliteitszorg presenteert de opleiding dat 90% of meer van de instromende studenten de opleiding binnen één jaar succesvol afrondt. De selectie van kandidaat-studenten en de intensieve begeleiding spelen daarbij volgens de opleiding een belangrijke rol. De opleiding wijst er in dit verband ook op dat indien de student beneden verwachting van de opleiding presteert door de opleidingsdirecteur ondersteunende maatregelen worden genomen. De zelfstudie geeft aan dat de opleiding niet over een studentvolgsysteem beschikt. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de opleiding. Een verdere inbedding van deze activiteiten in een integraal systeem van interne kwaliteitszorg wordt met voortvarendheid – zo blijkt uit de verstrekte informatie – ter hand genomen. De commissie heeft op grond van de gevoerde gesprekken geconstateerd dat de staf van de opleiding in staat is het programma kritisch te volgen en niet goed lopende zaken snel te signaleren. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 281 F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De opleiding stelt in de zelfstudie dat de gehouden evaluaties tot nu toe hebben geleid tot aanpassingen van het programma, van de studielast en van de verplichte literatuur. In de gesprekken met de commissie heeft de opleiding aangegeven dat naar aanleiding van klachten van studenten ook de beoordeling van groepswerk meer is geïndividualiseerd. Hiertoe wordt door studenten een onderzoeksdagboek bijgehouden en is peer assessment ingevoerd. Deze aanpassing van de beoordelingssystematiek is volgens de opleiding noodzakelijk vanwege het heterogene karakter van de studentenpopulatie. De commissie stelt op grond van de uitkomsten van het evaluatiegesprek in de Opleidingscommissie vast dat de opleiding overweegt om uit het oogpunt van een logische programmatische opbouw de modulen 4 en 5 te wisselen met het oog op de aansluiting. In dat verband wordt ook overwogen om naast het stageverslag een eindpaper in de vorm van scriptie te introduceren. Uit de zelfstudie en uit de gesprekken blijkt de commissie verder dat de opleiding voornemens is op korte termijn het interne management van het programma te versterken en een systeem van kwaliteitsindicatoren op te zetten. Beoordeling De commissie constateert dat het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en uitvoeren van verbetermaatregelen leidt. In de reacties van de studenten worden geen onvolkomenheden in het programma gegeven. Uit de gesprekken blijkt dat zij over het algemeen tevreden zijn over de opzet van het programma en over de wijze waarop de opleiding verbeteringen aanbrengt. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten en docenten betrokken zijn en zullen worden bij interne kwaliteitszorg van de opleiding. Studenten zijn via evaluaties, de Opleidingscommissie en de studievereniging bij de opleidingen betrokken. Daarnaast zijn studenten en staf ook nauw betrokken bij voorlichtingsactiviteiten. Docenten zijn via de Opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleidingen betrokken. Uit de gesprekken leidt de commissie af dat de opleiding een alumnibeleid voorbereidt, waaronder de oprichting van een alumnivereniging. Deze vereniging wordt opgezet door de huidige studenten van de opleiding. Hierdoor zal volgens de opleiding ook het relevante beroepenveld meer bij de kwaliteitszorg van de opleiding kunnen worden betrokken. De commissie stelt vast dat de opleiding daartoe beschikt over een breed scala van nationale en internationale stagebedrijven en -organisaties. 282 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Beoordeling Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat studenten en docenten voldoende betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Het voornemen te komen tot een alumnibeleid geeft volgens de commissie voldoende vertrouwen in een adequate betrokkenheid van het afnemend beroepenveld. Deze betrokkenheid bij de kwaliteitszorg van de opleiding zou volgens de commissie vorm kunnen krijgen door het instellen van een Raad van Advies, waarin ook andere vertegenwoordigers van het relevante beroepenveld zitting zouden kunnen hebben (zie ook de aanbeveling onder F1). De mogelijk nieuwe invulling van het facultaire systeem van kwaliteitszorg zou op dit punt volgens de commissie ook een interessant perspectief kunnen bieden. Oordeel commissie: goed Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 5B.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving De commissie is er in de gesprekken door de opleiding over geïnformeerd dat in iedere module studenten papers dienen te schrijven. Deze papers wegen mee in de eindbeoordeling van de student. In het bijzonder kunnen de papers in de module ‘Comparative Policy Evaluation in the EU’ volgens de opleiding worden beschouwd als een beperkte masterthesis. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van een aantal papers van deze module. Zij beoordeelt deze papers die over het algemeen waren gebaseerd op secundaire bronnen als behoorlijk. De commissie heeft daarnaast ook kennisgenomen van de dertien in de zelfstudie genoemde stageverslagen. Deze waren naar haar oordeel wisselend van kwaliteit. Niet altijd slaagde de opsteller erin de lezer te overtuigen dat het ook bij een stage gaat om verslaglegging van een empirisch wetenschappelijk onderzoek. Voor het antwoord op de vraag of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd bevat de zelfstudie een beschrijving van functies waarin afgestudeerden van de masteropleiding werkzaam zijn. De commissie stelt vast dat het een breed scala aan functies en beroepen betreft waarvoor een masteropleiding dienstig is. De commissie meent dat dit inzicht wordt vergroot als de opleiding beschikt over een meer systematische inventarisatie onder alumni. Beoordeling De commissie is mede op grond van de overgelegde documenten en op basis van de informatie verkregen gedurende het visitatiebezoek van oordeel dat de eindkwalificaties in overeenstemming zijn met nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 283 Aanbeveling De commissie beveelt de opleiding aan om de paperstudies meer dan thans het geval is te ontwikkelen als masterthesis die van doorslaggevende betekenis is bij de eindbeoordeling. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving De opleiding streeft ernaar dat ten minste 90% van de instromende studenten de opleiding binnen één jaar succesvol afrondt. De zelfstudie bevat een overzicht van de rendementscijfers van de opleiding over de afgelopen studiejaren. In tegenstelling tot bijna alle andere gevisiteerde opleidingen is hier sprake van een langere tijdreeks zodat een betrouwbaarder oordeel kan worden geveld. Uit het overzicht blijkt dat in de afgelopen zeven jaar slechts twee van 145 studenten het masterdiploma niet na één jaar hebben behaald. Onderwijsrendementen Studiejaar Omvang cohort 1999–2000 2000–2001 2001–2002 2002–2003 2003–2004 2004–2005 2005–2006 N 12 14 18 24 25 27 25 Percentage geslaagd na 1 jaar % 100% 100% 94,4% 100% 96,0% 100% 100% De zeer hoge scores worden volgens de opleiding onder meer verklaard door de strenge voorselectie, de selectiviteit van het programma, de gemiddeld wat hogere leeftijd van de studenten, de continue begeleiding van studenten, de groepsgewijze aanpak en de daarmee samenhangende prestatiedrang bij studenten en de hoge staf-studentratio. Verder noemt de opleiding ook de kosten die zijn gemoeid met een studie in het buitenland een garantie voor goede prestaties. Beoordeling De commissie stelt vast dat er voor de opleiding streefcijfers voor het onderwijsrendement zijn geformuleerd. Zij stelt verder vast dat de rendementgegevens over de afgelopen reeks van studiejaren zowel een absoluut als relatief (dat wil zeggen in vergelijking met de meeste andere door de commissie gevisiteerde masteropleidingen; zie algemeen deel) structureel hoog rendement te zien geven. Vrijwel alle studenten die geselecteerd worden, hebben de opleiding in de nominale studieduur afgerond, waarmee het streefniveau dus ruimschoots gehaald wordt. Oordeel commissie: excellent 284 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 5B.3.7. Extra onderwerp: Internationalisering Het programma van de masteropleiding is bij uitstek een internationaal programma. De zelfstudie onderbouwt deze internationale gerichtheid met de volgende aspecten: • • • • • • het programma wordt volledig in de Engelse taal aangeboden; de internationale oriëntatie van het programma; de instroom bestaat voor het merendeel uit buitenlandse studenten (per 1 december 2004: 89%); de staf heeft een internationale samenstelling (56% heeft een buitenlandse nationaliteit); de bestemming van de afgestudeerden; de contacten met vooral internationale en internationaal georiënteerde instituten (EIPA, Elliot School of International Affairs, Washington). Verder gaat de zelfstudie in op de infrastructuur van de Universiteit Maastricht en de facultaire voorzieningen, zoals de studentenondersteuning, die ook op Engelstaligen is ingericht. Het Bureau Internationalisering als onderdeel van het Bureau Onderwijs verleent diensten aan buitenlandse studenten die bij de faculteit komen studeren en aan eigen studenten die in het buitenland gaan studeren. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 285 Samenvatting oordelen van de commissie over de masteropleiding European Public Affairs aan de Universiteit Maastricht Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel Master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. De opleiding voldoet op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 286 QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs Bijlage 1.Eindkwalificaties van de masteropleiding European Public Affairs I. Aan het eind van de studie dienen studenten aantoonbaar te beschikken over een gevorderde kennis van en inzicht in: 1. comparative political systems and elements of democratic reform and theories of democracy; 2. the evolution of the European system of multi-level governance; 3. theories of European Integration; 4. systems of political, administrative and organizational culture; 5. European governance in the narrow and widest sense of the concept: legal and economic foundations of European integration; EU policies (e.g. from the internal market to common foreign and security policy); 6. detailed processes of decision- and policy-making within the EU (from co-decision- to comitology procedures just to name to examples); 7. policy evaluation, both from a theoretical and practical perspective; 8. the effect of European integration on the Member States: Public management and implementation of policies. II. Aan het eind van de studie dienen studenten te beschikken over de volgende vaardigheden: 1. process complex material and information within a limited time-span and be able to produce high quality presentations; 2. research issues linked to the process of European integration also under time-pressure; 3. boast very detailed knowledge about the European system of multi-level governance in order to be able to pass examinations to work within the European institutions such as the CONCOURS; 4. carry out a profound evaluation of policy-making and policy-implementation; 5. critically discuss and debate current affairs within (and beyond) the field of European integration (due to the fact that debates are held according to the Oxford Rules of Debate at the end of each module); 6. have all the relevant skills to successfully apply within the job-market; 7. have hands-on experience acquired at the internship institution and use this as background for their future career. QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 287 Bijlage 2. Overzicht van het programma van de masteropleiding European Public Affairs Content EC Module Teaching methods Examination x x x x 2 Comparing Cultures Political, administrative, 6 civic and organisational culture x x x x x 3 Governance in the EU EU governance, the 12 institutional architecture, EU policies, political dynamics x x x x x x x x x x x x x x 4 Comparative Policy Policy evaluation Evaluation In the EU 6 5 European Public Administration and Public Management Public management, 12 organisation, implementation of EU policies x 6 Internship Practical experience, application of knowledge Learning by doing 288 12 Presentation Political and socio12 economic systems of the EU member states and other political systems from a comparative perspective; a first introduction to the European Union Exam Paper Lecture Skills Seminar Workshop 1 Politics and Economics in Europe Disciplines (combined) x x Political science Comparative politics Law Economics x x Political science Sociology Anthropology Public administration Governance Economics Political science International relations Public policy Policy analysis Public administration Political science Organisation & management Internship report QANU / Sociale Wetenschappen / UM European Public Affairs 5C.Masteropleiding Analysing Europe aan de Universiteit Maastricht Administratieve gegevens Masteropleiding Analysing Europe: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Analysing Europe 60116 master wo 60 EC MA voltijd Maastricht 31 december 2007 5C.1. Structuur en organisatie van de faculteit De masteropleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit der Cultuurwetenschappen. De Faculteit omvat daarnaast de volgende opleidingen: • • • • • • • • • de bacheloropleiding Cultuurwetenschappen; de bacheloropleiding European Studies (ES); de masteropleiding European Studies (ES); de masteropleiding European Public Affairs (EPA); de masteropleiding Cultuur- en Wetenschapsstudies; de masteropleiding European Society Science Technology; de masteropleiding Cultuur: Beleid, Behoud en Beheer; de masteropleiding Mediacultuur; de onderzoeksmaster Cultures of Arts, Science and Technology. 5C.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De zelfstudie11 geeft aan dat de masteropleiding Analysing Europe niet is voortgekomen uit een ongedeelde doctoraalopleiding. De masteropleiding Analysing Europe is een selectieve masteropleiding; zij is gestart per september 2005. 11 De zelfstudie is opgesteld in de Engelse taal. Sommige teksten in het visitatierapport zijn dan ook in het Engels overgenomen. QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 289 5C.3. Het beoordelingskader 5C.3.1.Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving De zelfstudie omschrijft de masteropleiding Analysing Europe (AE) als een internationale, multidisciplinaire en onderzoeksgerichte opleiding. Sterker dan in de aansluitmaster European Studies (ES) ligt hier het accent op onderzoek. De focus van de opleiding is gericht op de historische, culturele, politieke, sociale, en economische context van het Europese integratieproces. Het doel van de opleiding is: • • • verbreding van het kritische begrip en kennis van de Europese integratie in de historische, culturele, politieke, sociale, en economische context; het aanbrengen van vaardigheden en kennis om een specifiek probleem op het gebied van Europa te onderzoeken; en verdieping door het aanbrengen van een transnationale component in studie-ervaring van de student door een gedeelte van de studie te vervolgen op een buitenlandse universiteit. De opleiding wil een uitdagende en internationale studieomgeving creëren. In een bijlage van de zelfstudie zijn de op het doel van de masteropleiding gerichte eindkwalificaties opgenomen. Deze eindkwalificaties zijn als bijlage 1 bij dit rapport gevoegd. De opleiding is geïnspireerd door, en vloeit voort uit een samenwerkingsverband van een vijftal Europese hoger-onderwijsinstellingen in het kader van het éénjarige (60 EC) internationale masterprogramma IMPREST (International Masters Programme in European Studies). Dit samenwerkingsverband bestaat naast de Universiteit Maastricht uit de Rheinisch Westfälische Technische Hochschule Aachen (Duitsland), de Dogus Universitesi (Istanbul, Turkije), de Uniwersytet Jagiellonski (Krakow, Polen), en de University of Portsmouth (Verenigd Koninkrijk). Het programma staat onder toezicht van de Board van IMPREST. De zelfstudie stelt dat de opleiding in het eerste semester een programmatische overlap vertoont met de masteropleiding European Studies. Studenten volgen het tweede semester van hun opleiding aan een van de partneruniversiteiten. Het programma van het eerste semester is ontwikkeld in nauwe samenwerking met de IMPRESTpartners. De opleiding stelt dat de opleidingskwalificaties van de partners door de gezamenlijke opzet qua inhoud en organisatie op elkaar zijn afgestemd. Deze afstemming komt onder meer tot uitdrukking in de gezamenlijke begeleiding van de masterthesis door een staflid vanuit de eigen opleiding en vanuit de buitenlandse instelling waaraan de student in het tweede semester verblijft. Studenten ontvangen bij succesvolle afronding twee masterdiploma’s. In de zelfstudie wordt verder geen vergelijking gemaakt met andere Nederlandse of buitenlandse opleidingen in de Europese Studies. Wel bevat de zelfstudie een vergelijking met de masteropleiding European Studies Hier wordt vooral gewezen op de onderzoeksgerichtheid van de masteropleiding Analysing Europe en op de samenwerking in het kader van het IMPREST-programma. Het opleidingsmanagement geeft aan dat de opleiding zich op termijn wil ontwikkelen als een tweejarige researchmaster. 290 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Beoordeling De commissie stelt vast dat hoewel een overzicht van eindkwalificaties met die van vergelijkbare opleidingen in Nederland en het buitenland ontbreekt, de beschrijving van de samenwerking met de IMPREST-partners en de tijdens de gesprekken gegeven toelichting daarop door de opleiding een goed beeld geven van de internationale positie van de opleiding. De opleiding heeft tijdens de gesprekken met het opleidingsmanagement nader toegelicht op welke wijze zij zich onderscheidt van de door de faculteit aangeboden masteropleiding European Studies. De commissie heeft gezien het recente karakter van de opleiding geen vergelijking kunnen maken met de eisen van de beroepspraktijk. De opleiding heeft de commissie geïnformeerd over het voornemen de beroepspraktijk meer te betrekken bij de ontwikkeling van de eindkwalificaties van de opleiding. Hierbij tekent de commissie aan dat, wil de opleiding zich ontwikkelen in de richting van een tweejarige researchmaster, ook de betrokkenheid van vakgenoten gewenst is. De commissie meent dat deze mogelijke ontwikkeling overigens niet uitsluit dat naast het ontwikkelen van een alumnibeleid het relevante beroepenveld op een meer structurele wijze bij de opleiding en haar eindkwalificaties wordt betrokken. Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld in het betreffende domein. Oordeel commissie: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving De eindkwalificaties van opleiding zijn ter toelichting op de zelfstudie nader door de opleiding gedefinieerd in termen van de Dublin-descriptoren. Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassing Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Learning outcomes (I) en Skills (II) (zie onder F1) A 1 t/m 7 B 1, 2 en 4 B3 B 5 t/m 7, 9 en 10 B 4 en 8 De zelfstudie bevat per Dublin-descriptor een beknopte toelichting. Beoordeling De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties in de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren concludeert zij dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij het niveau van een afgestudeerde master. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 291 F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving De masteropleiding is volgens de zelfstudie een onderzoeksgerichte wetenschappelijke opleiding. De zelfstudie bevat een beschrijving van de verschillende elementen waarmee de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding wordt gestaafd. De eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld komen volgens de beschrijving in de zelfstudie herkenbaar tot uitdrukking in de eindkwalificaties. De afgestudeerde moet volgens de opleiding beschikken over kennis van en inzicht in kwantitatieve en kwalitatieve methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek en in staat zijn deze toe te passen. Daarnaast wordt onder meer de nadruk gelegd op de eigen inbreng van de student en een kritische en onafhankelijke oordeelsvorming. De opleiding beoogt door het hanteren van verschillende werkvormen te bewerkstelligen dat de afgestudeerde in staat is tot een goede schriftelijke en mondelinge communicatie en op een heldere en coherente wijze onderzoeksuitkomsten kan presenteren aan vakgenoten en niet-vakgenoten. De opleiding geeft nadrukkelijk aan dat via de masterthesis de student in staat is zelfstandig wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren. De opleiding heeft in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek onderstreept dat het programma gericht is op het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De gesprekken met de betrokken studenten bevestigen dit beeld. Beoordeling De commissie merkt op dat tenminste voor wat betreft kwantitatieve methoden van onderzoek de opleiding niet vergelijkbaar is met overeenkomstige opleidingen in de maatschappij- en gedragswetenschappen in Nederland. De opleiding voorziet immers - als men de vergelijkbaarheid zou willen bereiken - veel minder dan andere opleidingen in onderwijs in bijvoorbeeld survey-dataverzameling en -analyse. Afhankelijk van de gevolgde bacheloropleiding heeft de instromende student hier veel, weinig of geheel geen kennis van. Immers, ook op basis van een bachelorgetuigschrift rechten, geschiedenis, economie en dergelijke is een student toelaatbaar. Verder heeft de commissie uit de verstrekte informatie afgeleid dat de begeleiding op het gebied van methoden van onderzoek in het tweede semester specifiek wordt afgestemd op de vraag van de student in het kader van de te schrijven thesis. De commissie geeft de opleiding in overweging om een nauwkeurige analyse te maken van de overwegende typen research waarmee afgestudeerden van de opleiding te maken hebben, respectievelijk waarop de opleiding studenten wil voorbereiden, om vervolgens een keuze te maken uit die onderdelen van het methodologie-, technieken- en statistiekonderwijs die het meest relevant zijn. Zij acht dit te meer van belang gezien de mogelijke ontwikkeling van de masteropleiding naar een researchmaster. Op grond van de door de opleiding verstrekte informatie en van de uitkomsten van de gevoerde gesprekken zijn de eindkwalificaties van de opleiding naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. 292 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 5C.3.2.Programma De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van het programma dat per september 2005 van start is gegaan. Zie voor een overzicht bijlage 2. Het eerste semester bestaat uit twee modulen van 12 EC en één module van 6 EC. De eerste en de laatste module zijn verplicht, de tweede module bevat een keuze tussen een module met een focus op internationale verhoudingen en een module met een focus op Europese politiek en bestuur. Het tweede semester omvat drie researchworkshops (2x3 EC en 1x4 EC) en vier masterclasses. In dit semester vindt integratie tussen theorie en de praktijk van het onderzoek plaats. Het tweede semester is vooral gericht op de voorbereiding en uitvoering van de masterthesis. De programmering van het eerste semester is wat betreft thema’s en benadering bij de verschillende IMPREST-partners vergelijkbaar. In het tweede semester worden door de partners ten minste vier specialisaties ter keuze van de student aangeboden. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving De door de opleiding aangeleverde informatie legt wat betreft het wetenschappelijk karakter van het programma de nadruk op de volgende aspecten: • • • • het feit dat de grote meerderheid van de docenten als onderzoeker werkzaam is bij en deelneemt in nationale en internationale onderzoeksnetwerken als het Netherlands Institute/School of Governance, het Huizinga Instituut en het CONNEX-netwerk; het zo veel mogelijk aansluiten bij de onderzoeksthema’s van de eigen docenten; het oefenen en verwerven van onderzoeksvaardigheden in de modulen in het eerste semester door het daarin geïntegreerd aanbieden van cursus Theories, Concepts en Methods in de methodologiemodule Designing Research and Research Proposal, en in de onderzoekswerkgroepen in het tweede semester; en de gebruikte literatuur en handboeken in de opleiding zijn voor het merendeel van recente datum. In de zelfstudie wordt daartoe naar een bijgevoegd overzicht verwezen. QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 293 De zelfstudie geeft aan dat − gelet op de internationale inbedding en de onderzoeksgerichtheid van de masteropleiding − de opleiding afgestudeerden toegang verleent tot de Europese onderzoeksomgeving. Uit de gesprekken met de studenten van de opleiding leert de commissie dat op dit moment weinig studenten een onderzoeksloopbaan ambiëren. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en van de inhoud van het programma van de opleiding en van de gebruikte literatuur en de handboeken. De door de opleiding gebruikte wetenschappelijke literatuur in de vorm van readers/blokboeken en handboeken zijn naar het oordeel van de commissie actueel en overeenkomstig hetgeen bij een opleiding op dit terrein mag worden verwacht. Het programma biedt voldoende ruimte voor zelfwerkzaamheid en reflectie door studenten. De opleiding geeft aan dat de stafleden betrokken bij de bachelor- en masteropleiding ES ook het onderwijs in de masteropleiding AE verzorgen. De commissie heeft gezien de recente start van de opleiding nog geen kennis kunnen nemen van voorbeelden van het masterwerkstuk waarmee de opleiding wordt afgesloten. Uit de door de opleiding verstrekte informatie en uit de met studenten en docenten gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding aandacht besteedt aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, zij het dat de commissie op basis van de gesprekken met de studenten constateert dat de methodologiecursus aan het eind van het eerste semester nog te weinig is gericht op het toepassen van onderzoekmethoden en verder dat eerdere programmering van deze cursus met het oog op de thesisvoorbereiding volgens hen wenselijk is. De opleiding heeft tijdens de gesprekken de commissie verder geïnformeerd over haar voornemen de opleiding in de toekomst zodanig programmatisch aan te passen dat sprake zal zijn van een tweejarige researchmaster en in dit kader een PhD-beleid te ontwikkelen. De commissie heeft begrepen dat voor de korte termijn het voornemen bestaat om het huidige opleidingsprogramma in het verlengde van de ontwikkeling van een onderzoekstrack (researchtrack) en een honorsprogramma in de bacheloropleiding European Studies zodanig aan te passen dat het onderzoeksprofiel beter tot zijn recht komt. Zij heeft met waardering van deze voornemens kennis genomen. Versterking van het onderzoeksprofiel zoals door de opleiding geschetst, geeft naar het oordeel van de commissie naast het realiseren van een adequate aansluitingsmogelijkheid op een honorsprogramma van de bacheloropleiding ES ook de mogelijkheid om door een zekere herprogrammering de overlap met de masteropleiding ES in het eerste semester op te heffen. Oordeel commissie: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving De zelfstudie presenteert op moduleniveau de relatie tussen de leerdoelen van de afzonderlijke onderdelen en de eindkwalificaties van de opleiding op het terrein van kennis en inzicht en van vaardigheden. Dit overzicht is opgenomen in bijlage 3. 294 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Beoordeling De commissie stelt vast dat in de zelfstudie een duidelijke relatie wordt gelegd tussen de leerdoelen van de afzonderlijke modulen en de eindkwalificaties van de opleiding. Uit de beschrijving valt volgens de commissie goed op te maken hoe en in welke mate door de verschillende programmaonderdelen een bijdrage aan de eindkwalificaties van de opleiding wordt geleverd. De commissie is van opvatting dat het onderwijsprogramma van de opleiding een goede vertaling is van de beoogde eindkwalificaties in termen van oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. De commissie is van mening dat studenten op grond van het onderwijsprogramma in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleiding te behalen. Oordeel commissie: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving De zelfstudie bevat een beschrijving van de opbouw van het programma. In het eerste semester wordt de eerste module door alle studenten gevolgd, terwijl in de volgende module de keuze bestaat tussen gerichtheid op internationale politiek of op een Europees politiek-bestuurlijk onderwerp. In de derde module The Anatomy of European Political Discourse vindt een synthese plaats. De theorievorming wordt in het eerste semester ondersteund door vaardigheidstraining en samenwerking in werkgroepen, waardoor een basis wordt gelegd voor het vervolg van de studie in het buitenland. De programma’s van de betrokken IMPREST-opleidingen zijn wat betreft thema’s en aanpak op elkaar afgestemd, zodat volgens de opleiding ook in dat opzicht de samenhang verzekerd is. Beoordeling De commissie is op basis van de zelfstudie en van de met de opleiding gevoerde gesprekken van oordeel dat sprake is van een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Uit de gesprekken met studenten heeft de commissie de bevestiging gekregen dat het programma een inhoudelijke samenhang heeft. Oordeel commissie: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving In de zelfstudie wordt de verwachting uitgesproken dat de werkelijke studielast van het programma in de toekomst grotendeels overeen zal komen met de nominale studiebelasting. De opleiding geeft aan dat het didactisch concept van probleemgestuurd onderwijs (PGO) en de daarbij behorende begeleiding hierbij een belangrijke rol speelt. In het eerste en tweede semester wordt door de opleiding voor nieuwe studenten een introductiebijeenkomst georganiseerd over het PGO. De opleiding merkt op dat gegeven de recente start van de opleiding nog ervaring moet worden opgedaan met de feitelijke studeerbaarheid van het programma. De QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 295 opleiding heeft nog geen struikelblokken geïdentificeerd die de studievoortgang belemmeren. Uit de resultaten van het tevredenheidsonderzoek (tot maart 2006) stelt de commissie vast dat op de vraag naar de studiebelasting voor de verschillende modulen de scores variëren tussen de 3,8 en 4,3 (op een vijfpuntsschaal) en voor de werkgroepen de scores over het algemeen tussen de 3,5 en 4,3 bedroegen. De scores voor vaardigheidstrainingen variëren tussen 2,0 en 3,3 op een vijfpuntsschaal. Beoordeling De commissie meent op grond van de door de opleiding verstrekte informatie dat de studielast evenwichtig over de opleiding is verspreid. In de gesprekken van de commissie met de studenten van de opleiding wordt dit beeld bevestigd. Uit bovenstaande gegevens leidt de commissie af dat het programma over het algemeen studeerbaar is en dat de gerealiseerde studielast gemiddeld genomen de geprogrammeerde studielast redelijk benadert. De commissie meent dat de studiebelasting, mede op grond van de evaluatie-uitkomsten, voor specifiek de vaardigheidstraining nog verzwaard zou kunnen worden. Oordeel commissie: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving De masteropleiding is een selectieve master. De zelfstudie bevat een overzicht van toelatingsvoorwaarden tot de opleiding. Voorwaarde voor toelating is een wo-bachelordiploma European Studies of een wo-bachelordiploma van een relevante opleiding, zoals sociale of politieke wetenschappen, geschiedenis, economie, recht of internationale betrekkingen. De opleiding gaat er daarbij van uit dat de wo-bacheloropleiding voldoende relevante Europese studieonderdelen bevat. De Onderwijs- en Examenregeling bevat ook een regeling voor de categorie bachelorstudenten die nog niet alle delen van hun opleiding succesvol hebben afgerond. Deze categorie kan zich voor toelating aanmelden en wordt toegelaten onder de voorwaarde dat het bachelordiploma is behaald voor de start van de masteropleiding. Verder stelt de opleiding als voorwaarde dat niet-native speakers beschikken over voldoende Engelse taalvaardigheid (IELTS-score 6,5 of een vergelijkbare toets). Daarnaast wordt van de aankomende student een schriftelijke motivering van zijn studiekeuze gevraagd en twee aanbevelingsbrieven van een hoogleraar of van een werkgever bekend met de capaciteiten van de student. Toelating vindt plaats op basis van selectie door een daartoe ingestelde commissie van het IMPREST-samenwerkingsverband. Studenten dienen daartoe voor 1 december geprioriteerd aan te geven welke de masterprogramma’s en de universiteiten van hun voorkeur zijn. De opleiding heeft ten behoeve van de voorlichting aan Nederlandse en buitenlandse studenten een uitvoerige brochure ontwikkeld die een goed beeld geeft van de masteropleiding. Ook is voorlichtingsmateriaal aanwezig over het IMPREST-programma. De instroom per 1 september 2005 bedroeg zestien studenten en per 1 september 2006 twintig studenten. De opleiding streeft er naar in Maastricht vooralsnog maximaal dertig studenten toe te laten. De belangstelling voor de opleiding is volgens het opleidingsmanagement echter substantieel hoger. Voor het studiejaar 2005-2006 meldden zich tachtig studenten aan. 296 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregeling. In de gesprekken met de staf van de opleiding werd aangegeven dat 50% van de instroom bestaat uit studenten van buitenlandse opleidingen. De overige studenten zijn voornamelijk afkomstig van de bacheloropleiding European Studies. De commissie stelt vast dat de opleiding wat betreft vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties en bij de internationale achtergrond van de instromende studenten. Bij een dergelijke heterogene studentenpopulatie waarvan een deel niet sociaalwetenschappelijk is geschoold, is de focus op onderzoek extra uitdagend. Het is de commissie overigens niet geheel duidelijk welk type onderzoek de opleiding voor ogen heeft, en daarmee samenhangend in welke onderzoeksmethoden studenten geschoold moeten worden (zie ook F3). Oordeel commissie: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de masteropleiding omvat 60 studiepunten. De opleiding voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum (zie ook bijlage 2). Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving In de zelfstudie staat het didactisch model PGO gericht op zelfwerkzaamheid van de student beschreven. De opleiding wil een uitdagende en internationale studieomgeving creëren. De zelfstudie geeft aan dat het didactisch concept van de opleidingen daarbij aansluit. De zelfwerkzaamheid van de student komt vooral tot uitdrukking in de werkgroepen en in de vaardigheidstrainingen. Studenten worden gestimuleerd tot onder meer het zelfstandig uitvoeren van opdrachten en het schrijven van werkstukken. In de opleiding spitst dit zich toe op het voorbereiden en schrijven van een masterthesis. De commissie heeft uit de verstrekte informatie opgemaakt dat deze zelfwerkzaamheid wordt ondersteund door een intensieve begeleiding door tutoren en door het gebruik van een − universitair breed ingevoerde − elektronische leeromgeving, EleUM. In de universiteitsbibliotheek heeft de faculteit in het studielandschap een groot aantal studiewerkplekken gerealiseerd. De zelfstudie geeft een overzicht van de werkvormen in de opleiding. De commissie heeft de tabel bestudeerd en maakt daaruit op dat in de masteropleiding 210 uur voor lectures/college, 210 uur voor begeleiding/tutorials, 420 uur voor workshops, 280 uur voor vaardigheidstraining en 560 uur voor de masterthesis is geprogrammeerd. Deze studiebelasting voor de verschillende activiteiten is gebaseerd op een factor per werkvorm afgezet tegen het aantal contacturen per werkvorm. De zelfstudie bevat daartoe het berekeningsschema. QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 297 Beoordeling De commissie is van mening dat er in het onderwijsprogramma een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactische concept. Uit het tijdens het visitatiebezoek overlegde tevredenheidsonderzoek maakt de commissie op dat de studenten de vraag in hoeverre de werkgroepen en de vaardigheidstraining relevant zijn voor de betreffende module over het algemeen positief beantwoorden. Ook wat betreft de begeleiding van studenten bij de werkgroepen en de vaardigheidstrainingen heeft de commissie tijdens de gesprekken over het algemeen positieve signalen van de studenten opgevangen. Oordeel commissie: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving De opleiding beschrijft welke door de Examencommissie goedgekeurde toetsvormen in het masterprogramma worden gebruikt: schriftelijk examen (essay en open vragen), takehome-examens, presentaties, evaluatieopdrachten. De keuze van de toetsvorm(en) is voor elke module afhankelijk van de gestelde eindkwalificaties. De toetsing is, zo heeft de commissie begrepen, voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer ook een schriftelijk commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. De commissie heeft kennisgenomen van de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding. Deze bevat onder meer een beschrijving van de toetsvormen en de daarbij te hanteren regels, en regels over de terugkoppeling naar de student van gemaakte opgaven en over de examenuitslagen. Regels over het schrijven en beoordelen van de masterthesis zijn vastgelegd in een afzonderlijke bijlage van de Onderwijs- en Examenregeling De scriptie wordt volgens de zelfstudie beoordeeld door een staflid van de eigen opleiding en iemand van de buitenlandse partneruniversiteit. De belangrijkste onderdelen bij de beoordeling zijn de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek en de zelfstandigheid bij de uitvoering. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. De Examencommissie bewaakt het niveau van de toetsing en kan op verzoek van de student besluiten onder omstandigheden op een andere wijze dan aangegeven te toetsen. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de examencommissie. Uit studenttevredenheidsonderzoek (2005-2006) blijkt dat de tevredenheid over toetsing aan de hand van de vragen of het examen representatief was voor de inhoud van de cursus en of het niveau van de examenopgaven beantwoordde aan de verwachtingen van de studenten, varieerde per cursus. Aan de hand van de evaluatie-uitkomsten heeft de commissie vastgesteld dat de score op deze punten over het algemeen boven de 3,5 lag (op een vijfpuntsschaal). Beoordeling Op grond van bovenstaande stelt de commissie vast dat de opleiding door haar beoordelingen, toetsingen en examens in het algemeen adequaat toetst of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Uit het studenttevredenheidsonderzoek leidt 298 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe de commissie af dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de representativiteit van de toetsen en van de gehanteerde toetsmethoden in de afzonderlijke werkgroepen en bij de vaardigheidstrainingen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 5C.3.3.Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd. De opleiding maakt ten behoeve van het onderwijsprogramma naast de eigen opleidingsstaf ook gebruik van externe stafleden van andere opleidingen binnen en buiten de faculteit. De opleiding heeft de commissie naar aanleiding van het visitatiebezoek voorzien van recente overzichten van beide categorieën stafleden. De opleiding licht daarbij toe dat de berekening van het aantal stafleden is gebaseerd op het aantal te verwachten studenten. Eerst in de loop van het studiejaar wordt de inzet definitief vastgesteld. Inzet eigen personeel onderwijsactiviteiten studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi docenten overig WP Totaal M aantal 1 11 n.v.t. n.v.t. 12 fte 0,11 1,31 1,42 V aantal 1 4 1 n.v.t. n.v.t. 6 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe fte 0,16 0,48 0,02 0,66 Totaal aantal 1 1 15 1 n.v.t. n.v.t. 18 fte % PhD 0,11 0,16 1,79 0,02 2,08 100 100 93,34 88,89 299 Inzet extern personeel onderwijsactiviteiten in uren in het studiejaar 2005-2006 Categorie hl uhd ud promovendi overig. (externe experts/practitioners Europese instellingen e.a.) Totaal M 6 10 20 10 46 V 2 2 6 Totaal 6 10 22 2 16 10 56 De zelfstudie geeft aan dat de stafleden een belangrijke inhoudelijke inbreng hebben bij de opzet van het programma. Het door de staf verzorgde onderwijs sluit aan bij lopende onderzoeksontwikkelingen van de staf. De wetenschappelijke staf is volgens de zelfstudie afkomstig uit een breed palet van disciplines; het merendeel (80%-90%) van de stafleden is lid van een erkende onderzoekschool, waaronder de Huizinga onderzoekschool en het Netherlands Institute of Government (NIG). Ook maken verschillende stafleden deel uit van het CONNEX-netwerk. Verder is ieder staflid betrokken bij onderwijs en onderzoek (respectievelijk 60% en 40%). In het kader van de start van de opleiding per september 2005 is de staf uitgebreid met deskundigheid op het terrein van internationale verhoudingen en van het Europees bestuur. De commissie heeft zich tijdens het visitatiebezoek ervan vergewist dat de staf hooggekwalificeerd is. Beoordeling De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; de betrokkenheid van docenten bij de beroepspraktijk. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de masteropleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan hun vakgebied en door docenten die betrokken zijn bij de beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De opleiding heeft naar aanleiding van het visitatiebezoek de commissie een overzicht verstrekt van het aantal stafleden en aantal fte’s dat beschikbaar is voor het programma van de opleiding (zie F12, eerste tabel). In de zelfstudie is de opleiding ervan uitgegaan dat de student-docentenratio voor het studiejaar 2005-2006 1 op 30 zou bedragen. In gesprekken met de staf is de commissie gebleken dat de student-docentenratio in het lopende studiejaar (2005-2006) 1 op 27 bedraagt. De student-docentenratio bedraagt op facultair niveau in het studiejaar 2005-2006 1 op 32,1. De verwachting van de opleiding is dat deze ratio de komende jaren nog zal stijgen. 300 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Beoordeling Tijdens het bezoek heeft de commissie zich vergewist van de kwantitatieve inzet voor het onderwijsprogramma. De commissie heeft uit de gevoerde gesprekken met de staf en studenten niet vastgesteld dat zich in dat opzicht problemen voordoen. Wel zal de opleiding te zijner tijd voor de vraag komen te staan hoe de formatie samen te stellen met het oog op de ontwikkelingen in de richting van de researchmaster. De commissie is mede op grond van de door de opleiding verstrekte informatie van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage bij de zelfstudie blijken de specialisaties van de docenten. Docenten geven alleen onderwijs waarin ze inhoudelijk bekwaam zijn. Bij de aanstelling van hoogleraren, uhd’s en ud’s worden door de faculteit vastgestelde aanstellingscriteria gehanteerd. Deze criteria hebben onder meer betrekking op doceerkwaliteiten, op onderzoekskwaliteiten en op managementervaring. De zelfstudie vermeldt in dit verband dat het onderwijs bijna voor 100% wordt verzorgd door stafleden op ud-niveau of hoger, waarbij aansluiting is gezocht bij hun onderzoeksexpertise. Verder wordt aangevoerd dat het merendeel van de staf ruime ervaring heeft met het didactisch model van PGO. Veel van hen verzorgen ook onderwijs in andere opleidingen binnen de Universiteit Maastricht op het terrein van de Europese Studies. Wat betreft de organisatorische vaardigheden komen deze volgens de zelfstudie vooral tot uitdrukking in de programmering van de onderscheiden modulen van de opleiding. Op facultair niveau zijn scholingsmogelijkheden voor docenten met betrekking tot onder meer didactiek (PGO) en taalvaardigheid Engels. Ieder nieuw staflid dient verplicht de tutorcursus te volgen en naar keuze de workshops Taakconstructie voor beginners (cursus module-ontwikkeling) en Taakconstructie voor gevorderden. De tutortraining is vooral gericht op het functioneren in een PGO-omgeving. Het professionaliseringsbeleid van de opleiding is nog in ontwikkeling. De opleiding is evenals de andere opleidingen op het terrein van de Europese Studies voornemens ieder aankomend staflid een training Engelse taalvaardigheid te laten volgen en huidige stafleden een opfriscursus aan te bieden. In de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt onder meer aandacht besteed aan de kwaliteit van het gegeven onderwijs en de belasting die de onderwijstaak met zich meebrengt. Beoordeling De commissie heeft de kwaliteit van de staf in de gesprekken met studenten aan de orde gesteld. De studenten zijn in het algemeen tevreden over de inhoudelijke deskundigheid en didactische vaardigheid van de docenten. Ook de toegankelijkheid van docenten wordt door hen als positief punt gewaardeerd. Uit de scores van verschillende vragen in het studenttevredenheidsonderzoek (2005) van de opleidingen over de begeleiding in de werkgroepen en vaardigheidstrainingen leidt de comQANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 301 missie af dat studenten ook over de kwaliteit van de begeleiding door de docenten/tutors redelijk tevreden zijn. De commissie heeft onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De commissie concludeert op grond van het bovenstaande en op de met de opleiding gevoerde gesprekken dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende 5C.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De opleiding beschikt over dezelfde huisvesting en materiële voorzieningen als de andere opleidingen op het terrein van de Europese Studies. De opleidingen beschikken: onderwijsruimten, audiovisuele hulpmiddelen, bibliotheek, ICT-faciliteiten en elektronische leeromgeving (onder andere voor informatievoorziening en studievoorziening). De opleiding benadrukt de kwaliteit van de materiële infrastructuur. In het gebouw waarin de opleidingen zijn gehuisvest, zijn negentien onderwijsruimten, alsmede een grote collegezaal voor honderd personen. In deze onderwijsruimten kan op afroep beschikt worden over multimediale ondersteuning (beamers, recorders, tv en computers). De ruimten zijn standaard voorzien van whiteboard, overheadscherm en projector. Daarnaast kunnen de opleidingen beschikken over onderwijsruimten en faciliteiten van de Universiteit Maastricht. In de zelfstudie wordt ook gewezen op de door de faculteit georganiseerde training in gerichte computervaardigheden. De faculteit maakt ook gebruik van universiteitsbibliotheek Binnenstad. Hierin en in het bijzonder in het studielandschap, heeft de faculteit een uitstekende gelegenheid i.c. individuele en groepswerkplekken gecreëerd waar de student kan studeren. In de bibliotheek, maar ook in het studielandschap is in ruime mate studiemateriaal aanwezig: boeken, (elektronische) tijdschriften en ander relevant materiaal. De bibliotheek is gedurende werkdagen geopend van 8.30 tot 22.00 uur geopend en in het weekend van 11.00 tot 18.00 uur. De ICT-faciliteiten zijn in de bibliotheek geïntegreerd. De capaciteit is zeer uitgebreid: 280 werkstations en 59 laptopaansluitingen. De geavanceerde ICT-omgeving is grotendeels gebaseerd op het systeem van server based computing. Verder biedt het systeem studenten ook de mogelijkheid vanaf andere werkplekken digitaal literatuur te raadplegen. Binnen de faculteit is de elektronische leeromgeving EleUM (BlackBoard) in gebruik. De inzet 302 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe van EleUM in de opleiding wordt onder meer bepaald door de wens van modulecoördinatoren om studenten te voorzien van informatie over de verschillende opleidingsmodulen. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, van het oordeel van de studenten, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, EleUM beproefd. De commissie stelt op grond van de gesprekken tijdens het visitatiebezoek dat de studenten over het algemeen tevreden zijn over de voorzieningen. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. Zij was vooral onder de indruk van de inrichting van de universiteitsbibliotheek en van de daarin opgenomen kwaliteit en omvang van de ICT-voorzieningen. De commissie is van oordeel dat de aanwezige studievoorzieningen uitstekend aansluiten bij het door de opleiding gehanteerde didactisch concept. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving In de zelfstudie wordt beschreven hoe de studiebegeleiding is opgezet. De opleiding ziet studiebegeleiding en onderwijs als twee pijlers van een integraal proces. Studiebegeleiding heeft vooral ten doel het stimuleren en ondersteunen van de mogelijkheden en interessen van student bij het maken van keuzes. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat vanuit de visie van de opleidingen vooral stafleden/ tutors en modulecoördinatoren een belangrijke rol spelen in de begeleiding van studenten. Verder wordt ook ingegaan op de rol van de studieadviseur (1,0 fte). De studieadviseur houdt de studievoortgang bij. Studenten met studievertraging worden door de adviseur uitgenodigd voor een gesprek. Studenten kunnen ook op eigen initiatief de adviseur consulteren. De studievoortgang wordt geregistreerd in Premium, waar studenten elektronisch toegang toe hebben. De informatie op opleidingsniveau vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten (en op cursusniveau) via EleUM. Hierin wordt voor bepaalde modulen de opdrachtuitwerking door de student opgenomen (drop-box). Op deze wijze controleert de opleiding tijdige inzending en voert zij een plagiaatcheck uit. Beoordeling De commissie concludeert dat de opleiding een goed beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten zijn georganiseerd. Zoals onder F14 reeds aangegeven is blijkt uit het studenttevredenheidsonderzoek (2005) dat studenten in het algemeen redelijk tevreden zijn over de begeleiding in de werkgroepen en vaardigheidstrainingen. Dit beeld werd in de gesprekken met studenten bevestigd. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 303 Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 5C.3.5.Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie van de masteropleiding bevat een beschrijving van de evaluatie op moduleniveau en welke componenten onderwerp van evaluatie zijn. De modulen - onderscheiden in de verschillende werkvormen - worden via een standaard evaluatieformulier door de studenten beoordeeld op inhoud, kwaliteit, staf, relevantie van het programma, organisatie en studiebelasting. De opleiding hanteert daarbij als streefdoel een minimum van 3,5 op een vijfpuntsschaal. Het uiteindelijke doel is een score van 4. De opleiding heeft de modulen en werkvormen van het eerste semester sinds de start per 1 september 2005 één maal geëvalueerd. De modulen worden ook geëvalueerd door de modulecoördinator en de docenten/tutor. In dit gesprek worden de opmerkingen van de studenten meegewogen. Twee maal per jaar wordt binnen de faculteit het programma geëvalueerd door de opleidingscommissie. Het programma is door de studenten aan het eind van het studiejaar (juli 2006) in zijn geheel geëvalueerd. De opleiding verwacht dat 90-95% van de studenten de opleiding in één jaar succesvol afrondt. De achtergrond van de interne en de selectie van externe kandidaat-studenten en de intensieve begeleiding spelen daarbij volgens de opleiding een belangrijke rol. De onderwijsevaluaties worden in de opleidingscommissie, bestaande uit stafleden en studentleden, besproken. Indien sprake is van negatieve beoordeling wordt de betrokken modulecoördinator bij het gesprek uitgenodigd. De opleidingscommissie koppelt probleempunten terug naar de directeur van het onderwijsinstituut. De resultaten en mogelijke verbeteringen worden vervolgens gerapporteerd aan het Onderwijs Management Team. In de zelfstudie wordt ook het wekelijkse overleg tussen de bij de opleiding betrokken coördinatoren en tutoren genoemd. In dit overleg komt het onderwijs in de modulen en de feedback van de studenten aan de orde. De zelfstudie ziet dit overleg als een instrument voor verbeteringsvoorstellen. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de opleiding. Een verdere inbedding van deze activiteiten in een integraal systeem van interne kwaliteitszorg wordt met voortvarendheid, zo blijkt uit de verstrekte informatie, ter hand genomen. Zij heeft geconstateerd dat mede door de geringe omvang van de opleiding de staf in staat is het programma kritisch te volgen en niet goed lopende zaken snel te signaleren. Oordeel commissie: voldoende 304 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving Het programma van de masteropleiding is een geheel nieuw ontwikkeld programma. In de zomer van 2006 studeren de eerste studenten af. In de gesprekken gedurende het visitatiebezoek met de vertegenwoordigers van de opleiding kwam naar voren dat op basis van de eerste evaluaties en gesprekken van de opleiding met de studenten de onderzoeksgerichtheid van de opleiding versterking behoeft. De opleiding is het met de commissie eens dat studenten in de opleiding meer wordt geleerd óver onderzoek, dan dat zij leren zelfstandig onderzoek uit te voeren. De opleiding is – in samenhang met de aanpassingen van het methodenonderwijs binnen de bacheloropleiding – voornemens het onderzoeksprofiel aanzienlijk te versterken. De opleiding verwacht dat hierdoor ook meer studenten geïnteresseerd zullen raken in een onderzoeksloopbaan. Beoordeling De commissie constateert dat het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen leidt. De uitkomst van de gesprekken geeft de commissie voldoende vertrouwen dat de evaluatieactiviteiten voor de opleiding mede de basis vormen voor verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten en docenten betrokken zijn en zullen worden bij interne kwaliteitszorg van de opleiding. Studenten zijn via evaluaties, de opleidingscommissie en de studievereniging bij de opleidingen betrokken. Daarnaast zijn studenten en staf ook nauw betrokken bij voorlichtingsactiviteiten. Docenten zijn via de opleidingscommissie en docentevaluaties bij de opleiding betrokken. Uit de gesprekken heeft de commissie opgemaakt dat de opleiding in samenwerking met de faculteit een alumnibeleid voorbereidt, waaronder de oprichting van alumnivereniging. Verder heeft de opleiding aangegeven zich in de toekomst te richten op het relevante beroepenveld. Nog niet duidelijk is welke vorm deze betrokkenheid zal krijgen. Beoordeling Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat studenten en docenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Het voornemen te komen tot een alumnibeleid geeft volgens de commissie voldoende vertrouwen dat de opleiding erin slaagt een adequate betrokkenheid van het afnemend beroepenveld te bewerkstelligen. De commissie vraagt met het oog op mogelijke ontwikkelingen als researchmaster ook aandacht voor de versterking van de betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg van vakgenoten. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 305 Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 5C.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving Gelet op de start van de masteropleiding per september 2005 kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de vraag of de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beoordeling Op grond van de met de opleiding gevoerde gesprekken en mede gezien haar positieve oordeel over de invulling van de opleiding heeft de commissie het vertrouwen dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving De masteropleiding verwacht een afstudeerpercentage te realiseren van 80%, maar heeft zich een percentage van 90% ten doel gesteld overeenkomstig andere facultaire masteropleidingen. De opleiding heeft de commissie de volgende recente rendementgegevens aangeleverd op basis van eigen cijfers (peildatum 1 oktober 2006). Studiejaar 2005- 2006 Omvang cohort N 16 Percentage geslaagd na 1 jaar % 100 Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleiding streefcijfers heeft geformuleerd. Zij stelt verder vast dat het rendement van het eerste cohort in het afgelopen studiejaar volledig is. In vergelijking met de rendementcijfers van andere door de commissie gevisiteerde masteropleidingen (zie algemeen deel) scoort het rendement hoog en overschrijdt dit het streefcijfer van de opleiding ruimschoots. De commissie meent evenwel dat het nog te vroeg is om op basis van dit enkele gegeven een verantwoord oordeel te geven over de rendementen en om uitspraken te doen over de ontwikkeling van de rendementen op de iets langere termijn. 306 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Wel is de commissie van opvatting dat sturing door de opleiding met het oog op rendementsverbetering zeer wel mogelijk lijkt te zijn. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 5C.3.7.Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie geeft aan dat de opleiding vanwege het internationale karakter van het programma geen expliciet internationaliseringsbeleid kent. Het programma wordt op facultair niveau ondersteund door het bureau belast met internationaliseringsactiviteiten. Verder geeft de opleiding aan onderdeel uit te maken van het IMPREST-netwerk bestaande uit de Rheinisch Westfälische Technische Hochschule Aachen (Duitsland), de Dogus Universitesi (Istanbul, Turkije, de Uniwersytet Jagiellonski (Krakow, Polen), en de University of Portsmouth (Verenigd Koninkrijk). Studenten volgen het tweede semester van hun opleiding aan een van de partneruniversiteiten. Het masterprogramma in het eerste semester is ontwikkeld in nauwe samenwerking met de IMPREST-partners. Daarnaast wijst de zelfstudie op de volgende aspecten: • • • • • het programma wordt volledig in de Engelse taal aangeboden; de instroom bestaat voor het merendeel uit buitenlandse studenten; de staf heeft een internationale samenstelling (56% heeft een buitenlandse nationaliteit); de bestemming van de afgestudeerden; de contacten met vooral internationale en internationaal georiënteerde instituten. Verder gaat de zelfstudie in op de infrastructuur van de Universiteit Maastricht, zoals de studentenvoorzieningen die ook op Engelstaligen zijn ingericht. Het Bureau Internationalisering als onderdeel van het Bureau Onderwijs verleent diensten aan buitenlandse studenten die bij de faculteit komen studeren en aan eigen studenten die in het buitenland gaan studeren. QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 307 Samenvatting oordelen van de commissie over de masteropleiding Analysing Europe aan de Universiteit Maastricht Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding voldoende 2. Programma voldoende 3. Inzet van personeel voldoende 4. Voorzieningen voldoende 5. Interne kwaliteitszorg voldoende 6. Resultaten voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel Master voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. De opleiding voldoet op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 308 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Bijlage 1.Eindkwalificaties van de masteropleiding Analysing Europe A. Aan het eind van de studie dienen studenten aantoonbaar te beschikken over een gevorderde kennis van en inzicht in: 1. the key theories and concepts in international relations, political science, history, social and cultural studies, and the like, as applied to the field of ES; 2. the key issues and debates within ES ; 3. the historical and cultural context of European integration; 4. the different levels of governance within Europe and the relationship between them; 5. the processes involved in the formation and implementation of policy within the EU; 6. the changing nature of Europe’s relations with the wider world and the place of the EU within the global political and economic order; 7. the range of research methods applicable to the study of European integration in its historical, cultural, political, social, and economic context. B. Aan het eind van de studie dienen studenten te beschikken over de volgende vaardigheden: 1. critically engage in key debates in ES; 2. apply relevant theories in international relations, politics, history, social and cultural studies, and the like, to the study of Europe in a critical way; 3. critically assess, evaluate and synthesise material from a wide variety of sources, taking into consideration social and ethical responsibilities ; 4. demonstrate familiarity with key qualitative and quantitative research methods and apply them where relevant; 5. plan, execute and present a sustained piece of critical research mobilising a wide range of relevant and up-to-date sources; 6. produce well-structured, clearly written and cogently argued pieces of work applying standard scholarly conventions of presentation; 7. demonstrate advanced oral and written communication skills, including the ability to present a clear, coherent and sustained argument to specialist and non-specialist audiences; 8. access relevant sources, databases and know how to use them; 9. work independently and within a group and manage time effectively to meet set goals, for example by organising a conference at an academic level; 10. communicate at an advanced level in both written and oral English and display a knowledge of other European languages, where possible also to an advanced level. QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 309 Bijlage 2. Overzicht van het programma van de masteropleiding Analysing Europe 1st semester Title Seminars Workshops Module 1 (8 weeks, 12 EC) Governance & Culture 1. Europe & its histories 2. Government & governance 3. A European culture of governance 1. Writing histories of European integration 2. Analysing knowledge cultures Module 2 (8 weeks, 12 EC) Either International Relations: Conflict and Cooperation 1. The international state system 2. International cooperation 3. The new world (dis)order 1. Policy-making and policy formulation 2. Decisionmaking 3. New modes of policy making 1. Case-study Foreign of international policy challenges analysis 2. Exploring identities in international relations Or The European Policy Cycle Methods Advanced qualitative and quantitative methods in ES (taught throughout the 1st and 2nd module) For MA AE students only 1. Analysing Policy the policy analysis process 2. Case-study of new method of government Module 3 The Anatomy 1. Political 1. Analysing (4 weeks, 6 EC) of European discourse analysis political Political 2. Political language Discourse mythology 2nd semester Research workshops (10 EC) Masterclasses (20 EC) 1 Europe in the 20th Century Masterclass 1 Masterclass 2 (2 weeks, 3 EC) Theories of Politicians, Governance Intellectuals, 2 Joint Spring Course and and the Idea of (2 weeks, 4 EC) Democracy Europe 3 Current Affairs (2 weeks, 3 EC) 310 Skills training Varieties of cultural analysis Designing research & research proposal Masterclass 3 Comparing Administrative and Political Cultures Masterclass 4 Europes New Architecture (IR) QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe Bijlage 3. Relatie leerdoelen programmaonderdelen eerste semester en eindkwalificaties van de masteropleiding Analysing Europe Module Governance and Culture International Relations. Conflict and Co-operation The Policy Process The Anatomy of European Political Discourse Leerdoelen Advanced knowledge of theories and concepts of government and governance Understanding of the interaction between culture and governance in the context of European integration Ability to carry out a scientific cultural analysis from the angles of studies of political culture, cultural history, and ethnography Insight into the role of experts and knowledge cultures in European policy formulation Ability to assess critically the writing and public use of histories of European integration Ability to apply key quantitative and qualitative methods in ES Advanced knowledge of the recent history and central theories of International Relations, including those related to globalisation Understanding of the dynamics of conflict and cooperation Knowledge of foreign-policy making in the EU Advanced understanding of the role of culture and identity in international relations Ability to critically analyse major global challenges and their impact on Europe Ability to analyse the foreign policy of a state Ability to apply key quantitative and qualitative methods in ES Advanced knowledge of the political and administrative structures, actors, procedures and instruments in European policy-making Ability to analyse European policy-making in terms of power, influence and networking Acquaintance with new modes of policy-making and governance in the EU Solid knowledge of the main concepts and methods of policy analysis and ability to apply them Ability to apply key quantitative and qualitative methods in ES Insight into the history of European political thought Eindkwalificatie A. 1, 2, 4; B. 1, 2 Good knowledge of different theories and perspectives in this field Ability to analyse political discourse A. 1, 2, 7 Ability to devise a substantial research project and draw up an extensive research proposal QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe A. 1, 2, 4 A. 7; B. 3, 6, 7, 8, 9, 10 A. 3, 5 A. 3, 7; B. 1, 3, 6, 7, 8, 9, 10 B. 1, 4 A. 1, 3, 6 A. 6 A. 5, 6 A. 3 B. 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 B. 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 B. 1, 4 A. 1, 2, 4, 5, 7 A. 7; B. 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 A. 1, 2, 4, 7 A. 1, 2, 4, 5, 7; B. 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 B. 4 A. 1, 3, 6, 7 A. 7; B. 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 A. 7; B. 5, 6 311 312 QANU / Sociale Wetenschappen / UM Analysing Europe 6A. Bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan Universiteit Utrecht Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociologie 56601 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Utrecht 31 december 2007 Masteropleiding Sociologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Sociologie 66601 master wo 60 EC MSc voltijd Utrecht 31 december 2007 6A.1. Structuur en organisatie van de faculteit De bacheloropleiding Sociologie en de aansluitende masteropleiding Sociologie ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’ worden verzorgd binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen. Het onderwijs en onderzoek binnen de faculteit is organisatorisch onderverdeeld in de gebieden: 1. Algemene Sociale Wetenschappen, Culturele Antropologie en Sociologie (ACS); 2. Pedagogiek en Onderwijskunde; 3. Psychologie. Binnen deze gebieden zijn zeven onderzoekscentra en drie onderwijsinstituten met in totaal zes bacheloropleidingen en dertien masteropleidingen ondergebracht. De opleidingen maken deel uit van het onderwijsinstituut ACS. Met ingang van 2006 maken de opleidingen Sociologie deel uit van het onderwijsinstituut van het Departement Maatschappijwetenschappen. Het onderwijs van deze opleidingen wordt grotendeels verzorgd door docenten van de afdeling Algemene Sociale Wetenschappen, Culturele Antropologie en Sociologie. Het onderwijs in de opleidingen Sociologie wordt nagenoeg geheel verzorgd door de afdeling Sociologie. Het methoden- en statistiekonderwijs wordt in belangrijke mate verzorgd door de afdeling Methodenleer en Statistiek. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 313 6A.2. Invoering bachelor-masterstructuur en beëindiging doctoraalopleidingen: stand van zaken Beide opleidingen komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Sociologie. De bacheloropleiding Sociologie is per 1 september 2002 van start gegaan; de masteropleiding Sociologie ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’ per 1 september 2004. De overgangsregelingen voor studenten uit de voormalige doctoraalopleiding staan vermeld in de zelfstudie, in de studiegids voor doctoraalstudenten en op de website van de faculteit. Het bestuur van de universiteit wil de doctoraalopleiding versneld beëindigen en wel per 31 augustus 2007. Voor Sociologie zal dit geen problemen opleveren; uit de door opleiding verstrekte geactualiseerde cijfers blijkt dat per 1 september 2006 in het totaal nog vijftien studenten bij de doctoraalopleiding staan ingeschreven. Uit de aan de commissie verstrekte gegevens blijkt niet dat er problemen zijn ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 6A.3. Het beoordelingskader 6A.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de doelstelling en de eindkwalificaties van de opleiding. De doelstelling is het opleiden van empirisch en theoretisch geschoolde sociologen die werkzaam kunnen zijn als sociologisch onderzoeker of als beleidssocioloog. Beoogd wordt om studenten een wetenschappelijke scholing te bieden door een intensieve studie van de wetenschap van de sociologie, dat wil zeggen haar hoofdvragen, theorieën, onderzoeksmethoden en implicaties voor beleid en praktijk. In de opleiding komen zowel beleid als onderzoek uitvoerig aan de orde. De opleiding merkt hierbij op dat ook een beleidssocioloog sociaalwetenschappelijk onderzoek moet kunnen uitvoeren en interpreteren en dat sociologische onderzoekers onderzoek moeten kunnen verrichten in de context van beleid en praktijk. Het doel van de bacheloropleiding is vertaald in eindkwalificaties. De zelfstudie onderscheidt deze in eindkwalificaties met betrekking tot disciplinaire scholing en eindkwalificaties ter zake van algemene academische vorming. De eerste categorie eindkwalificaties omschrijft het ambacht van de sociologie; zij sluiten aan bij de vier fasen uit de PTOB-cyclus (Problemen, Theorieën, Onderzoek, Beleid). Het gaat niet alleen om het verwerven van kennis en vaardigheden en om het toepassen daarvan, maar ook om het zich een oordeel kunnen vormen over zowel de wetenschappelijke, als de maatschappelijke en ethische aspecten van de geformuleerde problemen, de theorieën, het verrichte of voorgestelde onderzoek en de daarop gebaseerde beleidsaanbevelingen. 314 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie De algemene eindkwalificaties hebben betrekking op communicatieve, respectievelijk sociale vaardigheden en studievaardigheden. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1A bij dit rapport. De zelfstudie bevat een vergelijking met zusteropleidingen in Nederland. De opleiding stelt vast dat de eindkwalificaties goed vergelijkbaar zijn met wat elders in de sociologieopleiding wordt nagestreefd. De opleiding onderscheidt zich door haar tweeledig profiel en algemene kennis en vaardigheden als sociologisch onderzoeker en als beleidssocioloog. De opleiding gaat in dat kader ook in op vergelijkbare opleidingen in het buitenland, waarvan zij de sociologieopleidingen aan de University of Oxford, de Universität Mannheim en de Universität Keulen als het meest verwant beschouwt. Ook deze opleidingen zijn ingebed in een onderzoeksprogramma, en hebben een praktische, beleidsmatige component. De opleiding heeft sinds vijf jaar een uitwisselingsprogramma met de opleidingen in Keulen en Mannheim. De commissie stelt op grond van informatie tijdens het visitatiebezoek vast dat ook een uitwisseling met de Universität Düsseldorf tot stand is gekomen. Masteropleiding De masteropleiding ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’ beoogt studenten kennis, inzicht en vaardigheden aan te reiken ten behoeve van de theoretisch-empirische analyse van sociaalwetenschappelijke vraagstukken op het terrein van beleid en organisatie en het adviseren over mogelijke oplossingen ter vermindering van problemen en knelpunten in het beleidsproces en binnen organisaties. Daarnaast beoogt de opleiding de student voor te bereiden op de academische beroepspraktijk als beleidsonderzoeker of beleidsadviseur binnen overheid, onderzoeksinstellingen en adviesbureaus. De doelstellingen van het masterprogramma zijn geoperationaliseerd in de eindkwalificaties opgenomen in een bijlage bij de zelfstudie. Deze eindkwalificaties zijn weergegeven in bijlage 1B. De zelfstudie bevat een vergelijking met verwante internationale opleidingen op het terrein van Policy Studies en Policy Analysis and Management. Beschreven wordt een aantal gemeenschappelijke karakteristieken. Verder is een vergelijking opgenomen met de masteropleiding Sociale vraagstukken: interventies en beleid (ASW) en met de masteropleidingen Bestuur en Beleid, en Communicatie en Beleid en management, welke worden aangeboden door de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschappen (USBO) van de Universiteit Utrecht. De USBO is een academisch kenniscentrum en werkt op het snijvlak van de bestuurskunde en de organisatiewetenschap. De opleiding stelt dat het programma zich ten opzichte van andere opleidingen profileert door het centraal stellen van algemeen theoretisch-empirische kennis en vaardigheden in beleids- en organisatieonderzoek en door het vertrekpunt te kiezen vanuit de sociale wetenschappen. Daarnaast verschilt de opleiding qua doelgroep van de vergelijkbare – over het algemeen postacademische – opleidingen. De commissie heeft kennisgenomen van de uitvoerige nadere informatie die de opleiding verschaft over de inbedding van het programma in de beroepspraktijk. Deze inbedding wordt volgens de opleiding op twee manieren gewaarborgd. In het cursorische gedeelte van de masteropleiding, in de cursus Beleidsonderzoek en beleidsadvisering, wordt de beroepspraktijk teruggekoppeld naar de opleiding. In de masterclasses brengen adviseurs uit de beroepspraktijk hun ervaring in. Verder worden probleemstellingen van stages en mastertheses volgens de opleiding in sterke mate gevoed en mede bepaald door de praktijkbegeleiders vanuit de QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 315 stageverlenende instelling. Uit de WO-monitor 2003 blijkt dat de afgestudeerden zowel op het terrein van het onderzoek als van beleid werkzaam zijn. Beoordeling De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden heeft vergeleken met die van haar zusteropleidingen in Nederland en met enkele buitenlandse opleidingen en op basis daarvan een duidelijk beeld geeft van het profiel van de opleiding. De eindkwalificaties die de opleiding presenteert passen in de ogen van de commissie bij een driejarige bacheloropleiding als basis voor het verwezenlijken van eindkwalificaties op masterniveau die een vergelijking in internationaal opzicht goed kunnen doorstaan. Wat betreft de masteropleiding de commissie van oordeel dat de opleiding naar haar opvatting overtuigend heeft beargumenteerd dat zij zich door haar sterkere beleidswetenschappelijke en organisatiesociologische invalshoek onderscheidt van de masteropleidingen waarmee zij zich vergelijkt. De commissie constateert dat de studenten na het behalen van het bachelordiploma vooral doorstromen naar de masteropleiding en niet naar de arbeidsmarkt. De perspectieven voor uitstromers naar de arbeidsmarkt zouden volgens haar wat meer aandacht kunnen krijgen. De relatie met relevante beroepenvelden verdient in dat kader nadrukkelijker aandacht. De commissie meent dat er bij beide opleidingen sprake is van goed uitgewerkte eindkwalificaties die in voldoende mate overeenkomen met het referentiekader van de commissie. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving In de zelfstudie wordt naar het oordeel van de commissie voor beide opleidingen zorgvuldig en uitvoerig aangetoond dat de eindkwalificaties aansluiten bij de beschrijving in de Dublindescriptoren. Bacheloropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden 316 Eindkwalificaties de eindkwalificaties 1 t/m 5 en 10 de eindkwalificaties 6 t/m 8, 11 en 12 de eindkwalificaties 9, 12 en 16 de eindkwalificaties 13, 14 en 16 eindkwalificatie 15 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Masteropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties de eindkwalificaties 2 en 3 de eindkwalificaties 1 en 4 de eindkwalificaties 4 en 5 de eindkwalificaties 1 en 4 de eindkwalificaties 1 en 5 Beoordeling De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij internationaal geaccepteerde eindkwalificaties van bachelor- en masteropleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding beoogt volgens de zelfstudie studenten toe te rusten voor zowel deelname aan masteropleidingen als het betreden van de arbeidsmarkt. De eindkwalificaties van de opleiding zijn daartoe geformuleerd op het niveau van een beginnend sociaalwetenschappelijk beroepsbeoefenaar. Studenten beschikken over kennis en inzicht op het vlak van probleemstellingen, theorieën, onderzoek en beleid. De opleiding leert studenten problemen te vertalen in onderzoeksontwerpen en beleidsvragen. Uit de door de opleiding verstrekte nadere informatie blijkt dat de opleiding voornemens is het uitvoeren van zelfstandig onderzoek aan te scherpen. Hiertoe wordt in het afsluitend bachelorproject ook een eigen onderzoek uitgevoerd, waarover wordt gerapporteerd. Verder wordt de tweedejaars methodologiecursus Practicum data-analyse omgezet in een verplichte cursus, zodat de opleiding drie verplichte methoden- en techniekencursussen telt. De zelfstudie geeft aan dat de opleiding is ingebed in het onderzoeksprogramma van het onderzoekscentrum van het ICS-Utrecht12, onderdeel van de door de KNAW erkende landelijke onderzoekschool ICS. De docenten Sociologie maken van deze onderzoeksschool deel uit. Deze inbedding garandeert volgens de opleiding de betrokkenheid van docenten bij de internationale discussie en ontwikkelingen op hun onderzoeksterrein. 12 Interuniversitary Center for Social Science Theory and Methodology QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 317 Aansluiting op de arbeidsmarkt wordt volgens de opleiding versterkt door de gerichtheid van de opleiding op de beroepsprofielen: empirisch-theoretisch onderzoeker en beleidssocioloog. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot de aansluitende eenjarige masteropleiding ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’, en tevens tot de ASW-masteropleiding ‘Sociale vraagstukken: interventies en beleid’. Om toegelaten te worden tot de facultaire researchmasteropleiding Sociology and Social Research moet de afgestudeerde bachelor beschikken over voldoende kennis van multivariate analyse en een Engelse taaltoets voldoende maken. De bacheloropleiding biedt onder voorwaarden ook toelating tot de andere vijf facultaire researchmasters. Masteropleiding De eindkwalificaties van de masteropleiding richten zich vooral op het verwerven van kennis en vaardigheden om zelfstandig een sociaalwetenschappelijk beleids- of organisatieonderzoek te kunnen verrichten. Beschreven wordt hoe deze kennis en vaardigheden in de verschillende eindkwalificaties tot uitdrukking komen. In werkstukken leren studenten individueel een onderzoek te verrichten en de resultaten te bespreken, waarbij wordt toegewerkt naar een zelfstandig functioneren op academisch niveau. De zelfstandige stage en de masterthesis hebben betrekking op een duidelijk afgebakende vraagstelling die een actueel maatschappelijk probleem of organisatievraagstuk betreft. De zelfstudie geeft een opsomming van de eisen die aan de masterthesis worden gesteld wat betreft inhoud en vorm. Deze hebben tot doel het academisch karakter te waarborgen. Het individuele masterproject, bestaande uit stage en masterthesis, omvat 30 EC. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding er duidelijk blijk van geven dat het hierbij gaat om wetenschappelijke opleidingen. De wetenschappelijke oriëntatie komt naar het oordeel van de commissie vooral naar voren in de door de bachelor- en masteropleiding genoemde eindkwalificaties 11 en 16, respectievelijk 1 en 5. De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding de afgestudeerde rechtstreeks toegang biedt tot ten minste twee masteropleidingen op universitair niveau. Beoordeling bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 6A.3.2. Programma Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van het programma. Zie voor een overzicht bijlage 2A. Het programma is opgebouwd uit een major (verplichte cursussen en een majorgebonden keuzeruimte) en een profileringsruimte in de vorm van vrije keuzevakken. Om het bachelordiploma te behalen dient de student naast de tien verplichte majorcursussen 318 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie acht majorgebonden keuzevakken (totaal 135 EC) en zes vrije keuzevakken (45 EC) te volgen. De cursussen zijn ingedeeld naar drie niveaus: inleidend (1), verdiepend (2) en gevorderd (3). Het programma omvat in de major in totaal 31,5 EC aan verplichte methodenonderdelen. Naast de drie verplichte methoden-en-techniekenonderdelen zijn dit: oriëntatie leeronderzoek, leeronderzoek en beleid- en evaluatieonderzoek. In het majorgebonden keuzedeel is het keuzevak Practicum Models of Measurement in Sociological Research (7,5 EC) opgenomen. Er is sprake van een grotendeels algemeen verplicht breed programma gedurende de eerste drie semesters. Vanaf het vierde semester zijn meer keuzemogelijkheden geprogrammeerd in de major en in de profileringsruimte. Ook is het mogelijk om in de profileringsruimte een minor te volgen. Er is een aantal minors dat toelating biedt tot andere universitaire masteropleidingen. Het betreft hier een universitair breed gevolgde indeling. In het overzicht is het onderwijsprogramma voor het studiejaar 2006-2007 weergeven. Dit programma is in principe gelijk aan het programma als beschreven in de zelfstudie met dien verstande dat in het kader van het bachelorproject het practicum evaluatieonderzoek in het derde jaar is vervangen door een voorbereidende literatuurstudie en het tweede semester geheel is gewijd aan het eigen onderzoek. Evaluatieonderzoek is naar het tweede jaar verplaatst. De cursus ‘Maatschappelijke problemen en sociologische vragen’ is verplaatst naar het derde blok. Schakelprogramma Het schakelprogramma (premastertraject) – bestemd voor afgestudeerden met een relevant hbo-bachelordiploma – omvat 60 EC. Het schakelprogramma omvat acht cursussen. Het gaat hier om cursussen uit het bachelorprogramma (zie bijlage 2B). Masteropleiding Het masterprogramma bestaat uit een cursorisch gedeelte van vier cursussen (van elk 7,5 EC) en een individueel gedeelte bestaande uit een stage en het schrijven van een masterthesis. Zie voor een overzicht bijlage 2C. De opleidingen worden alleen voltijds verzorgd. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie legt ten aanzien van het wetenschappelijk karakter van het programma de nadruk op: QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 319 • • • • • de interactie tussen het onderwijs en onderzoek door onder andere de inbreng van kennis en vaardigheden door docenten in het onderwijs op grond van eigen onderzoek, en de inbedding van dit onderzoek in het onderzoeksprogramma van de onderzoeksschool ICSUtrecht; het oefenen en verwerven van onderzoeksvaardigheden in de leeronderzoeken, in de methodologiecursussen en in de bachelorthesis; het gebruik van handboeken over theorievorming en empirisch onderzoek, en van recente onderzoeksartikelen uit de internationale vaktijdschriften; het uitwisselingsprogramma in het tweede semester van het derde jaar tussen de bacheloropleiding en de sociologieopleidingen van de universiteiten in Keulen, Mannheim en Düsseldorf; de inbreng van vier bijzonder hoogleraren werkzaam op het terrein van justitie, gezondheidszorg en demografie. De band met de beroepspraktijk komt volgens de opleiding vooral tot uitdrukking door betrokkenheid van docenten bij onder meer opdrachtonderzoek. De zelfstudie bevat daartoe een overzicht. Sommige docenten zijn tevens werkzaam op het terrein van beleid en organisatie. Masteropleiding Ten aanzien van het wetenschappelijk karakter van de opleiding geven de zelfstudie en de aangeleverde nadere informatie aan dat: • • • de docenten in het kader van het onderzoeksprogramma van de onderzoeksschool ICSUtrecht werkzaam zijn; docenten van de opleiding lid zijn van de kernredacties van tijdschriften op het terrein van beleid en organisatie; en docenten actief zijn betrokken bij opdrachtonderzoek. De relatie met de relevante beroepspraktijk komt tot uitdrukking in de terugkoppeling vanuit de praktijk via masterclasses en in de individuele stage en masterthesis. Probleemstellingen van stages en mastertheses worden in sterke mate medebepaald door de praktijkbegeleiders uit de stageverlenende bedrijven. Daarnaast bekleden sommige docenten een leidinggevende of senior positie bij instellingen voor beleids- en organisatieonderzoek Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van programma’s van beide opleidingen in de zelfstudie en van de schriftelijke en mondelinge toelichting tijdens de gevoerde gesprekken met docenten en studenten. Zij is van mening dat de opleidingen op overtuigende wijze hebben beschreven en toegelicht dat de kennisontwikkeling bij studenten plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. In haar oordeel weegt mee de inbedding van het onderwijs in het onderzoeksprogramma van de onderzoeksschool ICS-Utrecht. De commissie heeft op basis van het beschikbare materiaal vastgesteld dat in alle studiejaren van de bacheloropleiding voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. De onderdelen op het gebied van methoden en technieken wegen hierbij nadrukkelijk mee. Het verplicht stellen van de methodologiecursus Practicum data-analyse levert naar het oordeel van de commissie daar een extra bijdrage aan. De commissie heeft met instemming ervan kennisgenomen dat de bacheloropleiding met ingang van het studiejaar 2005-2006 is gestart met een honorsprogramma om getalenteerde 320 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie en gemotiveerde studenten de mogelijkheid te bieden tot inhoudelijke verdieping. Dit heeft tot doel de doorstroming naar een selectieve onderzoeksmasteropleiding te bevorderen. Verder meent de commissie dat op grond van de beschikbare informatie de opleiding heeft aangetoond dat de programma’s een duidelijke band hebben met de relevante beroepspraktijk. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving Bacheloropleiding In een bijlage bij de zelfstudie zijn de eindkwalificaties van de bacheloropleiding beschreven en uitgesplitst naar deels disciplinespecifieke en deels algemene eindkwalificaties. De disciplinespecifieke eindkwalificaties betreffen kennis en vaardigheden met betrekking tot problemen, theorieën, onderzoek en beleid (PTOB-cyclus). De algemene eindkwalificaties hebben betrekking op de communicatieve en sociale vaardigheden en op studievaardigheden. De opleiding heeft in het volgende overzicht aangegeven welke cursussen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze vaardigheden. Relatie vaardigheden en eindkwalificaties Vaardigheden Probleemanalytische vaardigheden Theoretische vaardigheden Onderzoeksvaardigheden Beleidsanalytische vaardigheden Communicatieve vaardigheden Studievaardigheden Eindkwalificaties 1, 5 t/m 7 2 t/m 5 en 8 4, 11 en 12 9, 10 en 16 13, 14 en 16 15 Masteropleiding De zelfstudie beschrijft hoe de doelstellingen en eindkwalificaties – ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren – aan de orde komen in het masterprogramma als geheel en in de verschillende cursusonderdelen. De evaluaties van de cursussen laten volgens de zelfstudie zien dat de studenten van mening zijn dat het geleerde goed beantwoordt aan de doelstellingen van de cursussen (een gemiddelde score van 3,8 op een vijfpuntsschaal). Beoordeling De commissie heeft de onderwijsprogramma’s bestudeerd en concludeert dat in beide programma’s een relatie wordt gelegd tussen de leerdoelen van de afzonderlijke onderwijsonderdelen en de afzonderlijke eindkwalificaties. Deze zijn op passende wijze vertaald in de leerdoelen QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 321 van de verschillende programmaonderdelen. De commissie stelt vast dat het programma van de onderscheiden opleidingen een adequate vertaling is van de eindkwalificaties wat niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen betreft. Zij heeft dit getoetst aan de hand van kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. Wel merkt de commissie nog op dat de overvloed van de door de opleiding gehanteerde indelingscriteria en de vaak weinig zeggende labeling van de cursussen het niet makkelijk maakt om de logica in het curriculum te beoordelen. De commissie verwacht dat studenten op grond van deze programma’s goed in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleidingen te halen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Bacheloropleiding Het bachelorprogramma wordt volgens de zelfstudie gekenmerkt door een evenwicht qua aandacht voor sociologie, methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek, verplichte cursussen en vrije keuzeonderdelen. De samenhang in de vorm van voortgang en cumulatie wordt volgens de opleiding bereikt door in de achtereenvolgende studiejaren de kennis en vaardigheden verder te verdiepen. De opbouw van het programma is op drie manieren gestructureerd; 1) naar plaats in empirische cyclus (PTOB), 2) naar niveau van moeilijkheid (inleidend, verdiepend en gevorderd), en 3) naar plaats in de major (verplicht onderdeel of majorgebonden keuze). In het methoden- en techniekenonderwijs is een cumulatieve opbouw verkregen door een volgorde in de toetsing aan te brengen. Zo kan eerst aan de toetsing van bij voorbeeld het Practicum data-analyse worden deelgenomen na het met goed gevolg afsluiten van M&T 1 en 2. Uit de studentenevaluatie 2004-2005 blijkt dat de studenten de samenhang van het programma over het algemeen goed beoordelen. Wel wordt door sommigen overlap ervaren tussen de cursussen, mogelijk als gevolg van cumulatie. De opleiding is voornemens met ingang van het studiejaar 2006-2007 het programma aan de hand van de PTOB-cyclus nog duidelijker te structureren. In het tweede jaar zal de opleiding aan elk van de vier elementen in de cyclus een afzonderlijk cursus wijden. Integratie van de verschillende elementen van de cyclus vindt plaats in de leeronderzoeken in het eerste en tweede jaar van de opleiding en in het derde leerjaar in de bachelorthesis. De opleiding constateert in het huidige programma een spanning tussen de grote keuzeruimte – samenhangend met de bachelor-masterstructuur – en de vereisten van een cumulatief onderwijsprogramma met een voldoende eindniveau. Masteropleiding De zelfstudie meldt dat in het masterprogramma een inhoudelijk samenhangend programma wordt aangeboden. De cursussen in het eerste blok verdiepen de theoretische kennis ten aanzien van beleid en organisatie. In het tweede blok worden de opgebouwde kennis en vaardigheden geconfronteerd met de praktijk door middel van masterclasses. Hierin komt de relatie tussen onderzoek en beleidsadvisering aan de orde. De relatie met de praktijk wordt versterkt door de nadrukkelijke aandacht voor organisatievraagstukken in de in het studiejaar 2005322 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 2006 in te voeren verplichte cursus Arbeid- en organisatievraagstukken. Deze cursus sluit naar het oordeel van de opleiding beter aan bij het centrale thema van het masterprogramma. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de aanwezigheid van samenhang in het curriculum gezien de overdaad aan indelingscriteria niet de meest in het oog springende eigenschap is van de opleiding (en van andere facultaire opleidingen, waar het hier immers veelal facultaire of zelfs universitaire regelingen betreft). Zij meent echter dat een individuele student zeker de mogelijkheid wordt geboden om een gebalanceerd en uitstekend samenhangend studieprogramma te verwezenlijken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling De commissie geeft de opleiding in overweging duidelijk te markeren in hoeverre in het eerste, maar ook in het tweede studiejaar van de bacheloropleiding in het kader van de majorgebonden keuzeruimte sprake is van een reële keuzemogelijkheid. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Bacheloropleiding Uit de studentenevaluaties blijkt volgens de opleiding dat bachelorstudenten over het algemeen van mening zijn dat de opleiding goed studeerbaar is en dat de studielast redelijk is. Op grond van de evaluatie-uitkomsten stelt de commissie vast dat studenten de eerste twee jaar van de opleiding minder tijd aan hun studie besteden dan staat geprogrammeerd (gemiddeld 25 uur). De opleiding stelt dat de tijdsinvestering van de bachelorstudenten daarmee het zelfde patroon vertoont als die van alle studenten van de Universiteit Utrecht. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat een goede organisatie van de cursussen bijdraagt aan de studeerbaarheid. Studenten oordelen positief over de organisatie en waarderen deze met een score van 3,9 op een vijfpuntsschaal. De commissie stelt op grond van de gesprekken met de docenten en studenten vast dat de studeerbaarheid van het programma ook is verbeterd door de mogelijkheid van een herkansing in de vorm van een aanvullende toets bij gebleken inspanning i.c. een aanwezigheidsplicht. Deze maatregel bewerkstelligt volgens de opleiding dat er sprake is van minder vrijblijvendheid bij de student en van een efficiënter verloop van de studievoortgang. Verder onderschrijft de commissie de opvatting van de opleiding dat de aantrekkelijkheid en de studeerbaarheid van de opleiding worden vergroot door het instellen van een honorsprogramma. Het studieprogramma kent, zo blijkt volgens de zelfstudie uit de studentevaluaties, geen struikelblokken of andere in de opleiding gelegen factoren die de studievoortgang belemmeren. Masteropleiding De opleiding geeft aan dat de studielast in de masteropleiding gemiddeld 35 uur per week bedraagt. De evaluaties van de cursussen in deze eerste periode geven aan dat de studielast varieert tussen de cursussen. In de met de commissie gevoerde gesprekken zeggen studenten dat het een stevig programma is dat weinig ruimte laat voor nevenactiviteiten. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 323 De opleiding geeft op grond van eerdere ervaringen in de ongedeelde opleiding speciale aandacht aan de studeerbaarheid van de individuele stage en de masterthesis. De zelfstudie beschrijft daartoe een aantal maatregelen. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt de commissie dat sprake is van een goed gestructureerd afstudeertraject, waarbij de student in een vroeg stadium een stageplek zoekt. Beoordeling De commissie meent op grond van de door de opleiding genomen maatregelen met betrekking tot de studievoortgang en gezien de uitkomsten van de studentevaluaties dat beide opleidingen studeerbaar zijn. De commissie heeft in dit verband kennisgenomen van het voornemen van de opleiding om in de bacheloropleiding de tijdsbesteding van de studenten in overeenstemming te brengen met de nominale studiebelasting. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de toelatingsregeling tot de bacheloropleiding. Een vwo-diploma (alle profielen), een hbo-diploma en een hbo-propedeuse geven toegang tot de bacheloropleiding. Als vooropleidingseis geldt volgens het OER wiskunde en Engels. Bij deficiënties dienen studenten een aanvullend examen respectievelijk een toets (TOEFL) af te leggen om dit tekort op te heffen. De zelfstudie geeft een beschrijving van de ontwikkelingen in studentenaantallen in de afgelopen jaren. Dit overzicht is aangevuld met de meest recente instroomgegevens van de opleiding. Instroom bacheloropleiding Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 M 20 27 19 35 18 V 22 26 31 31 29 Totaal 42 43 50 66 47 Studenten met een diploma van een vierjarige voltijdse verwante hbo-opleiding kunnen zonder aanvullende eisen instromen in de premasteropleiding Sociologie. De centrale studentenadministratie van de universiteit controleert of studenten op grond van hun diploma kunnen worden toegelaten. Het examensecretariaat van de facultaire dienst Onderwijs en Studentenzaken controleert namens de Examencommissie of abituriënten voor de premasteropleiding beschikken over het daartoe benodigde diploma en geeft indien dit het geval is een standaard vrijstellingsregeling af. 324 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Masteropleiding In het OER worden de toelatingseisen voor de masteropleidingen genoemd. Toelating wordt verkregen op grond van: • • • • een Nederlands of buitenlands diploma van hoger onderwijs, waarin wordt aangetoond dat de bezitter beschikt over kennis van en inzicht in de analyse van maatschappelijke problemen en beleid op het niveau van een bachelor in een van de sociaalwetenschappelijke opleidingen; het diploma van de bacheloropleiding Sociologie of Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht; het diploma van een hbo-bacheloropleiding gevolgd door een éénjarig premastertraject sociologie, dan wel het premastertraject ASW waarin voor ten minste 15 EC aandacht is besteed aan de analyse van beleidsprocessen; een diploma van de bacheloropleiding Culturele Antropologie van de Universiteit Utrecht of van het bachelordiploma van het University College: Social Sciences van de Universiteit Utrecht, indien in het diploma aantoonbaar voor ten minste 15 EC aandacht is besteed aan de analyse van beleidsprocessen. Een toelatingscommissie toetst volgens de zelfstudie de aanvragen voor toelating tot deze masteropleiding op basis van het vakkenpakket, de bachelorthesis en een motivatiebrief. Eventueel wordt nog een toelatingsgesprek gehouden. De instroom in de masteropleiding ziet er als volgt uit: Instroom masteropleiding Studiejaar 2004-2005 2005-2006 2006-2006 M 13 15 14 V 20 29 33 Totaal 33 44 47 De zelfstudie geeft een overzicht van de precieze achtergrond van de studenten van het cohort 2004-2005. De commissie stelt vast dat 29 studenten beschikten over een afgeronde hboopleiding aangevuld met een premasteropleiding. De opleiding kent een groot aantal voorlichtingsactiviteiten en -middelen voor aankomende studenten. Voorbeelden hiervan zijn: meeloopdagen, voorlichting op middelbare scholen door eigen studenten, voorlichtingsdagen op locatie, en brochures en websites. De faculteit verzorgt een afzonderlijke voorlichting voor geïnteresseerden in de masteropleidingen en in de researchmasters. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende categorieën instromende studenten en van het voorlichtingsmateriaal. Zij is van oordeel dat de opleidingen daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligen dat de opleidingen qua vorm en inhoud aansluiten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Uit gesprekken met studenten en de Examencommissie bleek de commissie dat er geen problemen worden ervaren in de aansluiting tussen het vwo en de bacheloropleiding. De commissie QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 325 is van oordeel dat hier ook de adequate voorlichting en verstrekte informatie door de opleiding aan aankomende studenten aan hebben bijgedragen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC. De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum (zie bijlagen 2A en 2C). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding hanteert het aangevulde Popperiaanse PTOB-schema als model voor wetenschappelijke kennisverwerving en wetenschapsbeoefening. Maatschappelijke problemen worden gesignaleerd; theorieën worden geselecteerd en hypothesen die behulpzaam zouden kunnen zijn bij de oplossing van die problemen worden geformuleerd. Vervolgens wordt een onderzoeksontwerp opgesteld en worden empirische gegevens verzameld. Ten slotte worden studenten getraind in de toepassing van de verworven kennis ten behoeve van beleid of bestuur. Hiermee wordt gestreefd naar een situatie waarin afgestudeerden over algemeen inzetbare sociologische kennis en vaardigheden beschikken, zich op velerlei terreinen kunnen inwerken en in uiteenlopende werkorganisaties een constructieve onderzoeksmatige of beleidsmatige bijdrage kunnen leveren. De opleiding heeft in het onderwijs gekozen voor activerende werkvormen. Hierbij gaat het om een zodanige invulling van de onderwijstijd dat studenten worden uitgedaagd om zelfstandig te werken en intensief met de stof bezig te zijn door middel van opdrachten, discussies, presentaties en schriftelijke rapportage. Hierbij is het gebruik van ICT een noodzakelijke voorwaarde. De opleiding zet hiervoor onder meer Studion (Blackboard) in, waarbinnen studenten niet alleen studie-informatie kunnen vinden, maar ook met elkaar kunnen discussiëren, vragen aan docenten voorleggen en werkstukken bespreken. Uit de onderwijsevaluaties blijkt dat studenten het gebruik van dit middel positief waarderen uit het oogpunt van informatieverschaffing met een score van 4,1 (op een vijfpuntsschaal). Van de mogelijkheid om Studion te gebruiken als platform voor discussie wordt weinig gebruikgemaakt (score van 3,1 op een vijfpuntsschaal). In de zelfstudies is een tabel opgenomen met daarin per programmaonderdeel de gebruikte werkvormen. De onderstaande tabel geeft het totaal aantal uren per werkvorm per studiejaar. 326 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Onderwijsvormen bacheloropleiding* studiejaar/uren hoorcolleges werkgroepen Ba 1 Ba 2** Ba 3 Totaal 120 108 128 356 148 158 92 398 zelfstudie 585 669 855 2109 opdrachten 805 307 587 1697 schriftelijk tentamen 24 18 18 60 *) Het overzicht beperkt zich tot de major verplichte en de major keuzecursussen die de opleiding aanbiedt. De zes profileringcursussen die de student mag kiezen kunnen zowel binnen (uit het major keuzeaanbod) als buiten de opleiding worden gekozen. De profileringcursussen die buiten de opleiding worden gevolgd, zijn buiten beschouwing gelaten. **) In het tweede bachelorjaar zijn zes major keuzecursussen geprogrammeerd en twee profileringcursussen. Deze laatste twee zijn in de berekening buiten beschouwing gelaten. Uit de door de opleiding verstrekte informatie blijkt de commissie dat de opleiding een spanning constateert tussen de door haar gewenste mate van activerend onderwijs en feitelijke uitvoeringsmogelijkheden door teruglopende financiële middelen. De opleiding tracht dit probleem te ondervangen door het aanbrengen van differentiatie in het toekennen van begeleidingstijd over de verschillende cursussen. De opleiding houdt op dit punt ook in de komende studiejaren de vinger aan de pols. Masteropleiding Het didactisch concept in de masteropleiding baseert zich volgens de zelfstudie op het principe dat studenten eerst algemeen theoretisch-empirische kennis in beleids- en organisatieonderzoek opdoen en deze vervolgens leren toepassen op diverse veldspecifieke terreinen. Dit principe krijgt vorm door de opbouw van het programma, waarin op basis van cursorisch onderwijs via masterclasses wordt toegewerkt naar de individuele thesis. De studielast is als volgt verdeeld: Onderwijsvormen masteropleiding* hoorcolleges 48 werkgroepen zelfstudie 96 1020 opdrachten schriftelijk totaal tentamen 280 26 1470 * Het keuzevak van 210 uur/7,5 EC is hier buiten beschouwing gelaten. Beoordeling In de gesprekken gaven de studenten aan over het algemeen tevreden te zijn met de bijdrage van de verschillende werkvormen aan de opleiding. De werkgroepen sloten volgens hen goed aan op de colleges en de literatuur. De commissie is op grond van de door de opleiding aangereikte informatie van oordeel dat de gepresenteerde didactische uitgangspunten goed aansluiten bij de doelstelling van de opleidingen. Verder is zij van mening dat in beide onderwijsprogramma’s de werkvormen aansluiten bij het didactisch concept. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 327 F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving Bacheloropleiding Alle cursussen die door de opleiding worden aangeboden worden door het managementteam en de opleidingscommissie beoordeeld op afstemming tussen doelen en toetsvormen. In de zelfstudie worden voor de bacheloropleiding de volgende toetsvormen genoemd: schriftelijke en mondelinge tentamens, essays, opdrachten, papers (individueel en per groep), mondelinge en schriftelijke presentaties en verslagen. In de zelfstudie worden per onderdeel de toetsvormen beschreven. In de opeenvolgende jaren van de bacheloropleiding is een verschuiving te zien naar het gebruik van meer activerende toetsvormen, zoals papers, presentaties en een thesis. Bij verschillende onderdelen is sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. De studenten ontvangen bij aanvang van de cursus een cursushandleiding, waarin de verschillende toetsvormen staan beschreven. De opleiding kent geen automatische herkansingsmogelijkheid. Studenten mogen pas aan een herkansing deelnemen als zij a. aan de eerste gelegenheid hebben deelgenomen, en b. een duidelijk constateerbare inspanning hebben geleverd. De uiteindelijke beoordeling over de deelname aan een aanvullende toets ligt bij de opleidingsmanager op voorstel van de cursuscoördinator (zie ook F7). De Examencommissie speelt geen directe rol bij het opstellen van toetsen of de keuze van toetsvormen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de cursuscoördinator. De Examencommissie speelt wel een rol bij het verlenen van vrijstellingen en het vaststellen van de uitslag van het bachelorexamen. Uit de studentevaluaties blijkt dat studenten de beoordelingscriteria duidelijk vinden en dat de toetsvormen over het algemeen goed aansluiten op de literatuur en op de hoorcolleges en werkgroepbijeenkomsten. De gemiddelde score van de geëvalueerde cursussen in het studiejaar 2004-2005 bedroeg op de twee punten respectievelijk 3,6 en 3,9 op een vijfpuntsschaal. Bij programmaonderdelen in de bacheloropleiding zijn over het algemeen meerdere docenten betrokken. De consistentie in de beoordeling op curriculumniveau vindt plaats op basis van eisen die intercollegiaal worden afgesproken. Docenten stellen met elkaar de beoordelingscriteria vast en zorgen voor intercollegiale toetsing in geval van twijfel. De individuele bachelorthesis wordt door de begeleider van de bachelorthesis en door een docent die niet bij de thesis is betrokken onafhankelijk van elkaar beoordeeld. De commissie neemt er kennis van dat het aspect van beoordeling in geval van groepswerkstukken een belangrijk punt van aandacht is in de opleiding. Het groepswerkstuk wordt zo veel mogelijk op grond van de eigen bijdrage van de student individueel beoordeeld. De opleiding merkt op dat de docenten zijn geïnstrueerd te diversifiëren in cijfers. De toetsing is voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer ook een commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen het gemaakte tentamen altijd inzien en persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. Uit de studentevaluaties in het studiejaar 2004-2005 valt af te leiden dat studenten de feedback op de gemaakte opdrachten waarderen met een score van 3,3 op een vijfpuntsschaal. In het gesprek van de commissie met studenten komt naar voren dat de feedback door docenten veelal schriftelijk geschiedt; deze wordt in het algemeen als voldoende beoordeeld. 328 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) zijn de regelingen met betrekking tot de tentamens en examens opgenomen. Het oordeel over een schriftelijk tentamen wordt door de examinator binnen tien werkdagen vastgesteld en doorgegeven aan de administratie. In de studiegids wordt vermeld dat de bekendmaking van de uitslag binnen vier weken na het afnemen van het tentamen plaatsvindt. De commissie heeft uit de studiegids opgemaakt dat aanvullende toetsen binnen zes weken na afsluiting van de cursus worden afgenomen en na de cursus in het laatste in casu het vierde blok van het studiejaar uiterlijk op 31 augustus. De OER beschrijft de volgorde van toetsing voor bepaalde onderdelen van de major sociologie. De student kan bij voorbeeld pas deelnemen aan het Practicum data-analyse na het behalen van M&T 1 en 2 en aan het Practicum Models of Measurement na het behalen van genoemd practicum. Aan de bachelorthesis (literatuurtentamen en scriptie) kan pas worden begonnen na het behalen van alle overige verplichte onderdelen en van de cursussen op niveau 1 en 2 van de keuzeonderdelen van de major sociologie. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de OER. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Masteropleiding Bij de masteropleiding wordt afhankelijk van de doelstelling van de cursus gebruikgemaakt van: schriftelijke tentamens, opdrachten, papers, essays, presentaties en verslagen. Ook daar is bij verschillende onderdelen sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. De opleiding stelt bij de beoordeling van de masterthesis eisen aan de inhoud (onder andere probleemstelling, theoretisch kader, design en data-analyse en aanbevelingen) en aan de vorm (onder andere vormtechnische aspecten, taalgebruik, samenhang in het betoog) van de thesis. De masterscriptie/thesis wordt beoordeeld door de begeleider en door een ander lid van de wetenschappelijke staf. De keuze van de tweede beoordelaar ligt bij de coördinator van de afstudeerfase. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten en de Examencommissie opgemaakt dat deze beoordelaar wordt betrokken bij het definitieve concept van de scriptie/thesis. De belangrijkste onderdelen bij de beoordeling zijn de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek en de zelfstandigheid bij de uitvoering. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. De faculteit maakt gebruik van een softwaresysteem voor plagiaatdetectie. In de OER is een fraude- en plagiaatregeling opgenomen. Beoordeling Op grond van bovenstaande is de commissie van mening dat er in beide opleidingen op een correcte wijze wordt getoetst. De beoordeling van de opleiding en die van de commissie liepen in het algemeen niet erg uiteen. Naar aanleiding van de door haar bestudeerde doctoraalscripties merkt de commissie wel op dat zij de indruk heeft dat de door de beoordelaars gehanteerde eisen uiteenlopen. Zij geeft de opleiding in overweging op dit punt voldoende kritisch te blijven. Een handleiding voor de masterthesis waarin opgenomen de beoordelingscriteria betreffende de inhoud en de vorm van de masterthesis is hierbij een nuttig instrument. De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de regeling om een student indien aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus is voldaan, maar hij/zij niettemin een onvoldoende heeft gekregen, de gelegenheid te bieden tot één aanvullende of vervangende toets. Indien aantoonbaar te geringe inspanning is verricht, vervalt deze mogelijkheid. De QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 329 commissie is van mening dat het, indien deze tentamenregeling gunstig geëvalueerd wordt, aanbeveling verdient om deze – met alle praktische problemen en uitwerkingen – onder de aandacht van collega-opleidingen te brengen. Het ligt op de weg van de Universiteit Utrecht om een methodologisch adequaat evaluatieonderzoek te verrichten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 6A.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudies wordt een overzicht gegeven van de onderwijsformatie van de opleiding Sociologie. Dit overzicht is geactualiseerd (gegevens op basis van overzicht per 1 april 2006) tijdens het visitatiebezoek. Hieruit blijkt dat de formatie bestaat uit 31 medewerkers die samen voor 7,2 fte binnen het onderwijsinstituut zijn aangesteld. De werkelijke formatie bestaat uit tien vaste en negentien tijdelijke medewerkers, waarvan negen promovendi; er zijn twee vacatures van totaal 1,0 fte (hoogleraar en ud). De opleiding verwacht nog in 2006 in de vacatures te kunnen voorzien. Alle onderwijsgevenden in de vaste en tijdelijke staf zijn gepromoveerd. De leden van de vaste staf zijn allen lid van de onderzoeksschool ICS Utrecht. Verder hebben zij een onderwijs- en een onderzoekstaak (50%-50%). Ook de medewerkers in tijdelijke dienst hebben zowel een onderwijs- als een onderzoeksaanstelling. Eén tijdelijke medewerker (0,1 fte) is uitsluitend met een onderwijstaak belast en heeft daarnaast een dienstverband bij het WODC. Onderwijsinzet van personeel Sociologie per 1 april 2006 functie M V aantal fte aantal fte hl** 2 0,8 bijzonder hl 2 0,2 1 0,1 uhd* 2 0,7 4 1,5 ud/dooz** 2 0,5 ud/do 1 0,1 ud/oz 2 0,6 4 0,6 promovendi 3 0,4 6 0,7 totaal 13 3,2 16 3,0 totaal gepromoveerd aantal fte 2 0,8 100% 3 0,3 100% 6 2,2 100% 2 0,5 100% 1 0,1 100% 6 1,2 100% 9 1,1 0% 31 7,2 * Eén uhd is voor een gedeelte van de onderzoeksformatie specialistisch hl. ** Er is zowel voor de hoogleraarfunctie als voor de ud/dooz-functie een vacature van elk 0,5 fte. 330 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie De commissie heeft uit de zelfstudie opgemaakt dat de inhoudelijke thema’s binnen het onderwijs over het algemeen overeen komen met de onderzoeksterreinen waarop de docenten actief zijn. De zelfstudie bevat daartoe een overzicht van de specialisaties van het wetenschappelijk personeel. Men stelt dat op deze wijze studenten van meet af aan in aanraking worden gebracht met actueel wetenschappelijk onderzoek en vertrouwd raken met de in onderzoek gangbare wetenschappelijke denkwijze. Tijdens het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie gewezen op de ruime bijdrage van de hoogleraren aan zowel de bachelor- als de masteropleiding. Beoordeling De commissie heeft zich door de opleidingen laten informeren over de wijzigingen in de personeelsbezetting van de vaste staf. Zij heeft zich ervan vergewist dat de vaste staf hooggekwalificeerd is. De commissie stelt op grond van haar bevindingen vast dat het onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie bevat het volgende overzicht van de docent-studentratio van de opleiding Sociologie. Docent-studentratio opleiding Sociologie Jaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 Aantal fte onderwijs Aantal ingeschreven studenten 4,23 4,36 5,53 94 106 142 Aantal diploma’s Aantal studenten per fte onderwijs 17 22,22 9 24,31 14 25,68 Aantal afgestudeerden per fte onderwijs 4,02 2,06 2,53 De docent-studentratio is in 2003-2004 25,68 fte. Dit betreft formatie die werd ingezet in de bacheloropleiding en de ongedeelde doctoraalopleiding en is inclusief studieloopbaanbegeleiding, coördinatie, et cetera. Deze verhouding is de laatste jaren gedaald door facultair teruglopende financiële middelen voor het onderwijs. In verband daarmee zijn de begeleidingspercentages naar beneden bijgesteld. De commissie heeft verder kennisgenomen van de opvatting van de opleiding dat – mede gelet op de keuze van de Universiteit Utrecht voor kleinschalige onderwijsvormen en de tegelijkertijd ingevoerde beperking van de financiële middelen – docenten in de bacheloropleiding een toenemende druk ervaren om in minder tijd te moeten voldoen aan steeds complexere eisen. Het Faculteitsbestuur spant zich in docenten te overtuigen van de noodzaak hun tijdsbesteding bij te houden, zodat deze binnen de geplande onderwijsurenbegroting blijft. De opleiding streeft er in dit verband naar om het intensief studeren van studenten te bevorderen QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 331 zonder dat dit tegelijkertijd tot een hogere docentenbelasting leidt. Zij ziet dit als een middel om de gesignaleerde werkdruk te reguleren. Verder onderzoekt de opleiding in breder verband in hoeverre door middel van samenwerking middelen efficiënter kunnen worden ingezet. Beoordeling De commissie is van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Ze heeft met waardering kennisgenomen van de maatregelen om de toenemende onderwijsdruk in de toekomst te verlichten. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage in de zelfstudie blijken de specialisaties van de vaste staf van de afdeling Sociologie. Tijdens het visitatiebezoek heeft de opleiding de commissie schriftelijk geïnformeerd over de wijzigingen in de afgelopen periode. De commissie heeft daarvan kennisgenomen. De opleiding geeft aan dat er een stevige verbinding bestaat tussen onderwijs en onderzoek door de inbreng van het door de docenten uitgevoerde onderzoek in het onderwijs. In het kader van een verslechterd middelenperspectief wordt binnen de opleidingen een meerjarig personeelsplan opgesteld. Het instellen van een prestigemasteropleiding en de ondersteuning daarvan door de Universiteit Utrecht en de onderzoeksschool ICS maken het mogelijk een beter carrièreperspectief te bieden aan veelbelovende jonge ud’s. De zelfstudie gaat uitvoerig in op de didactische kwalificaties en het professionaliseringsbeleid. De opleidingen hanteren de universiteitsbrede ingevoerde FLOW-regeling (Functies, Loopbanen, Waardering). Hierin worden per functiecategorie de noodzakelijk kwalificaties beschreven. Onderscheiden worden de basiskwalificatie onderwijs en de seniorkwalificaties onderwijs en onderzoek. Deze kwalificaties zijn elk gespecificeerd in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift te verwerven. Deze lijst is als bijlage bij de zelfstudie gevoegd. De seniorkwalificatie onderscheidt zich van de basiskwalificatie vooral in het ontwerpen en tot ontwikkeling brengen van onderwijs- respectievelijk onderzoeksprogramma’s en het leiding geven aan docententeams respectievelijk onderzoeksgroepen. Promotie is een voorwaarde om voor het getuigschrift seniormedewerker in aanmerking te komen. De opleiding voert een duidelijk professionaliseringsbeleid, dat erop is gericht dat alle docenten beschikken over onderwijs- en onderzoekskwalificaties. In de jaarlijkse Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken met de medewerkers worden resultaatsafspraken en afspraken over verdere professionalisering en het ontwikkelingsperspectief van de medewerker gemaakt. Uit de studentevaluaties (2004-2005) van de bacheloropleiding blijkt dat de kwaliteit van docenten door de studenten over het algemeen als goed wordt ervaren. Over de aio’s was men minder tevreden. Naar aanleiding hiervan heeft de opleiding met ingang van september 2005 de maatregel genomen dat aio’s cursussen op maat krijgen aangeboden ter ondersteuning van hun onderwijsactiviteiten. De commissie heeft hiervan met waardering kennisgenomen. De kwaliteit van de bachelorcursussen wordt in het onderzoek gewaardeerd met een score van 3,6 332 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie op een vijfpuntsschaal en krijgt een gemiddeld cijfer van 6,9 (tienpuntsschaal) toegekend. Uit het onderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn met de ondersteuning die de docent biedt met een score van 3,7 (gemiddeld) op een vijfpuntsschaal. De cursussen in de masteropleiding worden door de studenten met gemiddeld een 7,2 op een tienpuntsschaal beoordeeld. Beoordeling De commissie concludeert op grond van de docentenlijst met specialisaties, de scholingsmogelijkheden en de studentevaluaties dat de staf ruim voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Ook heeft de commissie met waardering kennisgenomen van het professionaliseringsbeleid van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 6A.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie geeft een nadere informatie over de beschikbare materiële voorzieningen. De opleidingen maken gebruik van de ruimtefaciliteiten van de faculteit Sociale Wetenschappen. De hoorcollegezalen zijn gehuisvest in nabijgelegen gebouwen in de Uithof. De medewerkers zijn gehuisvest in het Van Unnikgebouw. De collegezalen zijn voorzien van de noodzakelijke technische voorzieningen, zoals een beamer, diaprojector en video- en geluidsapparatuur. Voor het werkgroeponderwijs heeft de opleiding Sociologie samen met de opleidingen ASW en Culturele Antropologie de beschikking over acht adequaat ingerichte werkgroepruimten met een capaciteit van 24 tot 42 personen. Additionele ruimten zijn beschikbaar. De bibliotheek is ondergebracht in het nieuwe Bibliotheek Centrum Uithof, dat in 2004 in gebruik is genomen. Hierin zijn ook de collecties van de faculteit opgenomen. De bibliotheek is ook in het weekend open. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. De opleidingen beschikken met de opleidingen ASW en Culturele Antropologie over drie computerruimten (in totaal vijftien computerwerkplekken) en kunnen gebruik maken van de algemene computerleerzalen in het Van Unnikgebouw (in totaal 126 computerwerkplekken). Alle computers in de computerleerzalen zijn uitgerust met een SPSS-pakket. In de Universiteitsbibliotheek zijn er 244 computerwerkplekken en 340 studieplaatsen voor laptops met een netwerkaansluiting. De facultaire digitale leeromgeving Studion maakt voor het inrichten van virtuele cursussen gebruik van Blackboard. Alle aangeboden cursussen hebben een leeromgeving in Studion. Deze leeromgeving is een belangrijk communicatiemiddel voor het ontsluiten van onderwijsinforQANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 333 matie (documenten, opdrachten en tentamenuitslagen). Studenten schrijven zich via OSIRIS Online in voor cursussen, waarna koppeling aan Studion plaats vindt. Uit het tevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten in het algemeen tevreden zijn over de informatieverstrekking en de communicatie via Studion (4,0 respectievelijk 3,6 op een vijfpuntsschaal). De commissie stelt vast dat de panelevaluaties van verschillende cursussen en de gesprekken met studenten dit beeld bevestigen. Er wordt binnen de opleiding gebruikgemaakt van een digitaal portfolio dat zich binnen Studion bevindt. Uit de panelgesprekken en de evaluaties blijkt volgens de zelfstudie dat het portfolio bij studenten niet leeft en weinig draagvlak heeft. Dit beeld werd in de gesprekken met de studenten bevestigd. De commissie heeft kennisgenomen van de door de opleiding verstrekte informatie dat op grond van een universiteitsbrede evaluatie het portfolio voor nieuwe cohorten niet meer als een exameneis is opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en voorafgaande aan het bezoek en, gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Studion/Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving In de zelfstudie wordt uitgebreid ingegaan op het systeem van studiebegeleiding. Er zijn facultaire en universitaire instanties waar studenten terecht kunnen voor informatie, begeleiding en advies: Studiepunt Sociale Wetenschappen, het secretariaat Sociologie, Universitair Service Centrum, Dienst Onderwijs- en Studentenzaken (OSZ), de studieadviseur en de studieloopbaanbegeleider. In de zelfstudie staat vermeld welke taken het OSZ heeft op het gebied van studentenbegeleiding en studieadvies, onder meer de opleidingsgebonden studieloopbaanbegeleiding en de gespecialiseerde studieloopbaanbegeleiding. De dienst beschikt over onafhankelijke studieadviseurs, van wie één adviseur zich richt op advisering van de sociologiestudenten. Studenten blijven op de hoogte van hun studievoortgang via het universitaire onderwijsinformatie- en studievoortgangsysteem. De studieloopbaanbegeleider is het eerste aanspreekpunt voor studenten met het oog op studievoortgang. De zelfstudie bevat een uitgebreide bijlage waarin de taken en verantwoordelijkheden van de studieadviseurs en de studiebegeleiding zijn opgenomen. De bacheloropleiding signaleert dat door de vrijheid die de student heeft bij het invullen van zijn of haar studieloopbaan bij studenten de behoefte aan begeleiding is toegenomen. De commissie heeft op grond van verslagen van met studenten gehouden panelgesprekken kennisgenomen van de over het algemeen weinig positieve oordelen van studenten over de kwaliteit van de studieloopbaanbegeleiding. Deze oordelen betreffen onder andere de zichtbaarheid 334 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie van de studiebegeleider, de beschikbare begeleidingstijd en de kwaliteit van de advisering. Op grond van deze uitkomsten en met het oog op de invoering van het bindend studieadvies in het studiejaar 2006-2007 heeft de opleiding de studieloopbaanbegeleiding met ingang van het studiejaar 2005-2006 uitgebreid van 0,1 fte naar 0,2 fte. Verder heeft de opleiding de werkwijze in de studieloopbaanbegeleiding sterker gestructureerd en zijn de taken geconcentreerd bij één persoon. De opleiding is voornemens om de begeleiding in het eerste bachelorjaar in het kader van het studieadvies verder te intensiveren, waardoor de studieloopbaanbegeleider ook meer zichtbaar zal worden. In de gesprekken met de opleiding heeft de staf uiteengezet welke adviesprocedure zal worden gevolgd. De studenten ontvangen na het eerste semester, op basis van de studievoortgang in het eerste blok, in het eerste jaar – in januari – een advies over de voortzetting van de opleiding. Indien de studievoortgang minder dan 7,5 EC bedraagt ontvangt de student een waarschuwing, gevolgd door een gesprek met de studieloopbaanbegeleider. Aan het eind van het tweede semester krijgt de student een negatief studieadvies indien in het eerste studiejaar minder dan 37,5 EC is behaald. In de masteropleiding wordt volgens de opleiding de studiebegeleiding in het studiejaar 20052006 verricht door zowel de cursuscoördinator als de coördinator van het afstudeergedeelte. De opleiding stelt zich op het standpunt dat begeleiding in deze fase van de studie veelal betrekking heeft op de aansluiting van de vooropleiding op de master, op maatwerk wat betreft het inpassen van cursussen en op persoonlijke aangelegenheden. De opleiding is in de praktijk tevreden over de gekozen opzet. Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie een juist beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten in de twee opleidingen zijn georganiseerd. Zij heeft kennisgenomen van de regeling van het bindend studieadvies, waarbij direct na het eerste semester de student een eerste advies ontvangt over de voortzetting van de studie. Wel merkt de commissie op dat over het gebruik en de rol van het portfolio bij studenten en docenten onduidelijkheid bestaat. Zij heeft uit de gesprekken afgeleid dat door het universiteitsbestuur is voorgesteld om het portfolio als exameneis te laten vervallen. Een nadere overweging over de functie van het portfolio lijkt op haar plaats. De commissie heeft op grond van de verkregen informatie tijdens het visitatiebezoek over de genomen begeleidingsmaatregelen het vertrouwen dat de opleiding de studiebegeleiding adequaat zal structuren. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 335 6A.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. De verantwoordelijkheid voor de interne kwaliteitszorg ligt bij het onderwijsinstituut. De zelfstudie bevat een beschrijving van de evaluatie-instrumenten binnen het onderwijsinstituut ACS, binnen de faculteit en op universitair niveau. Binnen het instituut worden op basis van een standaard evaluatieformulier bestaande uit 23 standaardvragen en vijf open vragen de cursusevaluaties uitgevoerd. De uitkomsten van de studentenevaluatie en van de docentenevaluatie worden in de opleidingscommissie besproken. Problemen worden door de opleidingscommissie doorgegeven aan de opleidingsmanager die de evaluaties van verbetervoorstellen voorziet. Vervolgens worden deze in het managementteam besproken. De opleidingsmanager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de uit deze bespreking eventueel voortvloeiende bijstellingen. De evaluaties worden ook besproken in het coördinatorenoverleg met het oogmerk gemeenschappelijke problemen te identificeren. Na afloop van elke onderwijsperiode vinden panelgesprekken met studenten plaats. Studenten kunnen dan mondeling commentaar geven over de verschillende aspecten van de afgelopen cursus(sen), maar ook over het onderwijs in meer algemene zin. Hierbij zijn de cursuscoördinatoren en de werkgroepbegeleiders aanwezig. De uitkomsten van deze gesprekken worden betrokken bij de bespreking van de evaluaties in de opleidingscommissie. De commissie heeft kennisgenomen van de opzet van deze gesprekken en van de uitkomsten daarvan. In de gesprekken met de studenten werd aangegeven dat ook de opleidingscommissie initiatieven neemt tot het voeren van panelgesprekken. Verder vindt op instituutsniveau twee maal per jaar een docentenoverleg over het onderwijsprogramma plaats. Op facultair niveau onderscheidt de zelfstudie als instrumenten de planning- en controlcyclus, het PARLO-studentenpanel, het docentenpanel en een klachtenregeling voor studenten. Daarnaast vindt ook op universitair niveau via de studentenmonitor jaarlijks een studentevaluatie plaats onder alle eerste en derdejaars bachelorstudenten en onder masterstudenten en worden arbeidsmarktgegevens verzameld onder alumni. De opleiding hanteert de opleidingsspecifieke uitkomsten van dit onderzoek bij de verbetering van de opleiding. De inbedding van de evaluatieactiviteiten in een meer integraal systeem van interne kwaliteitszorg is naar het oordeel van de commissie op sommige onderdelen nog in ontwikkeling. De opleiding geeft aan dat er door de snelheid van ontwikkelingen binnen de organisatie soms te weinig tijd is voor systematische verwerking van de evaluatiecyclus. De opleiding heeft op cursusniveau als meetbaar streefdoel voor de evaluatie geformuleerd een totaalscore van minstens 3,5 op een vijfpuntsschaal. De commissie stelt vast dat de rendementscijfers van andere opleidingen binnen de faculteit vooralsnog het toetsingskader zijn voor de te behalen onderwijsrendementen van de opleiding. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de bachelor- en masteropleiding, met aandacht voor evaluatie op verschillende niveaus: cursusevaluaties, panelevaluaties op het niveau van de cursussen en van het onderwijs zelf. De com336 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie missie heeft geconstateerd dat de niet goed lopende zaken snel worden gesignaleerd, veelal zelfs voordat dit uit het systeem van kwaliteitszorg naar voren komt. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De opleiding geeft een overzicht van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de visitatie in 1999 om het onderwijsprogramma te verbeteren. Deze hebben onder meer betrekking op: • • • • • de herordening en herformulering van de eindkwalificaties; het verbeteren van de cumulativiteit van onderzoeksvaardigheden in de propedeuse; de uitbreiding van de bijvakfunctie van de opleiding voor andere opleidingen; de verhoging van de instroom; de verhoging van het postpropedeuserendement. De opleiding heeft de commissie schriftelijk geïnformeerd over de door haar ondernomen activiteiten naar aanleiding van de visitatie in 1999. De commissie stelt vast dat het aantal eerstejaars studenten in de afgelopen jaren sterk is gegroeid en dat sprake is van een groei van het bijvakonderwijs in dezelfde periode. Uit de verstrekte informatie blijkt dat het bijvakonderwijs thans bestaat uit het verzorgen van een omvangrijke minor Economie en Sociale Wetenschappen (zes modulen) in de opleiding Economie. Verder heeft de opleiding op basis van de evaluatie-uitkomsten het bachelorprogramma aangepast: • • • • het aantal keuzemogelijkheden in het tweede jaar wordt teruggebracht en in het derde jaar vergroot; het M&T-onderwijs is versterkt door de methodologiecursus Practicum data-analyse te verplichten; een verbetering van de structurering van de PTOB-cyclus door het gehele jaar heen; en in de masteropleiding invoering van de verplichte cursus Arbeid- en organisatievraagstukken ter vervanging van de keuzemogelijkheid in het eerste semester. Beoordeling De commissie constateert dat het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen leidt. Uit de doorgevoerde maatregelen blijkt onder meer dat de aanbevelingen van de vorige commissie allemaal serieus ter hand zijn genomen en dat dit tot een daadwerkelijke verbetering van het onderwijs heeft geleid. De commissie is op basis van de gevoerde gesprekken ervan overtuigd dat de opleiding naar aanleiding van de uitkomsten van de gehouden evaluaties en panelgesprekken reeds programmatische verbetermaatregelen heeft doorgevoerd, dan wel op een korte termijn zal doorvoeren. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 337 F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld betrokken zijn bij de bachelor- en masteropleiding. Studenten zijn via evaluaties, panelgesprekken, de opleidingscommissie en het management bij de opleidingen betrokken. Ook hebben studenten Sociologie binnen de studievereniging USOCIA overleg over het onderwijs. Docenten spelen een rol via de opleidingscommissie, de docentevaluaties en het algemene docentenoverleg bij de opleidingen. De opleidingscommissies worden als belangrijkste orgaan genoemd in het systeem van interne kwaliteitszorg. De commissie leidt uit de gesprekken af dat de opleidingscommissie door de opleiding serieus wordt genomen. Het beroepenveld wordt bij het programma betrokken door de contacten tussen de afzonderlijke stafleden en het beroepenveld, vaak in het kader van stages die de masterstudenten lopen. Het karakter van deze contacten is echter doorgaans incidenteel en persoonsgebonden. De zelfstudie geeft aan dat de universiteit een actief alumnibeleid voert. De arbeidsmarktmonitor is volgens de opleiding een belangrijk instrument om verbeteringen in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt aan te brengen. Alumni worden ingeschakeld als gastdocent. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Alumni zouden volgens de commissie frequenter en op een meer structurele wijze bij de inhoud van de opleiding betrokken moeten worden, evenals het afnemend beroepenveld. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 6A.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving Op het moment van het schrijven van de zelfstudie moest de eerste lichting bachelorstudenten nog afstuderen. De commissie heeft geen bachelorwerkstukken gelezen en beoordeeld. Er waren ook nog geen masterscripties beschikbaar. Wel heeft de commissie voorafgaand aan het visitatiebezoek een selectie van negen doctoraalscripties uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties opgevraagd en bestudeerd. De commissie heeft de ervaringen 338 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie voorafgaand aan de visitatiegesprekken onderling uitgewisseld. Zij concludeert dat de doctoraalscripties over het algemeen voldoen aan het vereiste minimumniveau. De beoordelingen van de commissie weken niet significant af van die van de opleiding. In een enkel geval was sprake van de beduidend hogere beoordeling door de commissie. De commissie heeft eerder opgemerkt (zie F11) dat zij de indruk heeft dat de door de beoordelaars gehanteerde beoordelingseisen uiteenlopen. Zij plaatst kanttekeningen bij de schrijfvaardigheid van sommige studenten. Op dit punt is volgens de commissie blijvend inspanning van de opleiding noodzakelijk. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van een in 2005 gehouden onderzoek onder alumni van onder meer de opleiding Sociologie van het opleidingscohort 1995-2004. Hierin wordt onder meer geïnventariseerd waar zij werkzaam zijn en in welke mate de werkkring aansluit op de genoten opleiding. Hieruit komt een positief beeld naar voren; de gevolgde opleiding wordt als een goede basis voor de verdere loopbaan gezien. De zelfstudie geeft aan dat volgens de WO-monitor 2003 blijkt dat van studenten die afstudeerden in de periode 1998-2003 60% na een jaar werk heeft gevonden op academisch niveau en 34% op hbo-niveau. Bovendien was de zoektijd kort: de afgestudeerden hebben naar schatting van de opleiding gemiddeld een maand nodig gehad om een baan te vinden. Beoordeling Gezien haar oordeel over de invulling van de bacheloropleiding en gezien het voldoende niveau van de doctoraalscripties, heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat de gerealiseerde eindkwalificaties van beide opleidingen in overeenstemming zijn met nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij laat daarbij meewegen dat beide opleidingen door een universitaire commissie getoetst zijn op inhoud en niveau en vervolgens gecertificeerd zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie geeft beargumenteerd aan dat er – faculteitsbreed – geen algemene criteria zijn die aangeven welke rendementen als streefcijfer moeten worden gehanteerd. Desondanks denkt men aan een streefrendement voor het eerste jaar van 50% van de studenten die binnen één jaar 60 EC halen en 65% binnen twee jaar, uitgaande van de veronderstelling dat 20% van de studenten zonder meer in het eerste jaar om allerlei redenen stopt met de studie. Streefcijfers voor het rendement voor de daarop volgende studiejaren worden niet gegeven, maar men streeft wel verbeteringen na. De KUO-cijfers (alleen vwo-instroom, voltijd) van de bacheloropleiding Sociologie zijn als volgt: QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 339 studiejaar omvang cohort herinschrijvers N 19 26 43 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 absoluut 18 22 32 % 95 85 74 % herinschrijvers dat bachelor­diploma heeft behaald na 3 jaar % 56 De opleiding heeft aan de visitatiecommissie de volgende actuele en bijgestelde rendementsgegevens (per 1 september 2006) op basis van eigen cijfers gegeven. studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 omvang cohort > 60stp behaald N 33 42 52 66 1 jaar 12 24 19 36 bachelordiploma na 3 jaar >=2 jaar 8 - abs. 12 18 - % 36 43 - Masteropleiding De opleiding heeft geen streefrendement geformuleerd. Wel bevat de zelfstudie een vergelijkende beschouwing over de propedeuse en postpropedeuserendementen van de ongedeelde sociologieopleiding. Hieruit blijkt dat na vier jaar het postpropedeuserendement (cohort 1998) van de opleiding te Utrecht 45% (landelijk gemiddeld 27%) en na vijf jaar (cohort 1997) 56% (landelijk 52%) bedraagt. De opleiding heeft de commissie op basis van eigen cijfers de volgende recente rendementcijfers verschaft: studiejaar 2004-2005 2005-2006 omvang cohort N 33 43 percentage geslaagd na 1 jaar % 88 54 Beoordeling De commissie stelt vast dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding geen rendementcijfers zijn geformuleerd. Wel geeft de bacheloropleiding een indicatie voor het eerstejaarsrendement. Hoewel de commissie begrip heeft voor de vrees die bij de opleiding bestaat voor het optreden van perverse effecten bij het aangeven van precieze streefcijfers, meent zij dat het aanbeveling verdient duidelijkere streefdoelen te stellen ten aanzien van in ieder geval de afstudeerrendementen. De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met bacheloren masterrendementen, maar een vergelijking mogelijk gemaakt door landelijke KUO-cijfers (zie algemeen deel) laat zien dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidin340 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie gen. Uit dit overzicht valt naar het oordeel van de commissie af te leiden dat sturing door de opleidingen zeer wel mogelijk lijkt. Het bachelorrendement van de opleiding sociologie in Utrecht ligt boven het gemiddelde. Het masterrendement geeft naar het oordeel van de commissie geen reden tot zorg. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 6A.3.7. Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie bevat een beschrijving van het facultaire internationaliseringsbeleid. Hierbij wordt aandacht geschonken aan: • • • • • de organisatie van het internationaliseringsbeleid; de rol en taken van de coördinator internationalisering; het uitwisselingsprogramma met de sociologieopleidingen van de universiteiten van Keulen, Mannheim en Düsseldorf (sinds 2001-2002 hebben volgens de opleiding meer dan honderd studenten aan dit programma deelgenomen); de buitenlandse contacten van de wetenschappelijke staf in het kader van onder meer onderzoeknetwerken; en het Engelstalige cursusaanbod. Hoewel volgens de opleiding door het gebruik van ECTS-normering in het buitenland verkregen credits goed in het individuele curriculum zijn op te nemen, blijft de inpassing van buitenlandse studenten moeilijk door de strakke planning in het bachelorstelsel in blokken van tien weken. Ook de eis dat de bacheloropleiding voor 1 september volledig moet zijn afgerond alvorens in te stromen in een masteropleiding lijkt studenten te weerhouden deel te nemen aan internationale uitwisseling. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 341 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Sociologie aan de Universiteit Utrecht Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 342 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Bijlage 1A.Eindkwalificaties van de bacheloropleiding Sociologie Met de opleiding wordt beoogd de volgende eindkwalificaties te bereiken: 1. De afgestudeerde moet beschikken over kennis van de hedendaagse Nederlandse samenleving in vergelijkend en historisch perspectief. Hij/zij moet inzicht hebben in het ontstaan, de ontwikkeling en het toekomstperspectief van de samenleving, onder meer in economische, politieke, sociale, culturele en ruimtelijke zin (‘sociale kaart’), inclusief de hedendaagse sociale problemen. Hij/zij moet kennis hebben zowel van het onderscheidene van de Nederlandse samenleving in vergelijking met andere westerse samenlevingen, als van het onderscheidene van westerse samenlevingen in vergelijking met andere samenlevingen. 2. De afgestudeerde moet kennis hebben van het ontstaan en de geschiedenis van de sociologie, de klassieke sociologie, de centrale problemen van de sociologie, de hedendaagse theoretische en onderzoekstradities, alsmede van recente ontwikkelingen in de sociologie. 3. De afgestudeerde moet kennis hebben van de hoofdzaken van een aantal andere gedragsen maatschappijwetenschappelijke disciplines (inclusief de economie). Tevens moet hij/zij inzicht hebben in de relatie van de sociologie met deze andere gedrags- en maatschappijwetenschappelijke disciplines. 4. De afgestudeerde moet beschikken over kennis van de grondslagenproblemen in de sociologie, in het bijzonder de wetenschapstheoretische vraagstukken die eigen zijn aan de sociologie en de methodologie van de sociologie. 5. De afgestudeerde moet beschikken over kennis van enige van de toepassingsgebieden van de sociologie, zowel wat betreft de maatschappelijke ontwikkelingen als de ontwikkelingen van de sociologische kennis daarover. 6. De afgestudeerde moet sociologische probleemstellingen kunnen formuleren en kunnen onderscheiden in beschrijvingsvragen, verklaringsvragen en toetsingsvragen, rekening houdend met de stand van kennis in het vak. 7. De afgestudeerde moet in staat zijn maatschappelijke problemen en beleidsproblemen te reconstrueren in de vorm van sociologische probleemstellingen. 8. De afgestudeerde moet in staat zijn verklarende theorieën te formuleren ter beantwoording van sociologische vraagstellingen en daaruit op systematische wijze empirische toetsbare hypothesen af te leiden. 9. De afgestudeerde moet in staat zijn verklarende theorieën ter beantwoording van een beleidsvraag te formuleren en deze theorieën kunnen gebruiken voor het aangeven van conditionele handelingswijzen ter oplossing van beleidsproblemen. 10. De afgestudeerde moet beschikken over kennis van en inzicht in sociologietoepassing in de beroepspraktijk, alsmede over kennis van en inzicht in beleidsinterventies en hun implicaties. 11. Gegeven de probleemstelling van onderzoek en gegeven de gekozen theoretische aanzet tot probleemoplossing moet de afgestudeerde een passende onderzoeksopzet kunnen ontwerpen en de aansluiting weten te vinden bij passende analyse modellen. Tevens moet de afgestudeerde vaardigheid hebben verworven in het zelfstandig verrichten van sociologisch onderzoek, inclusief de toepassing van de analysemodellen voor onderzoeksgegevens. 12. De afgestudeerde moet beschikken over kennis van methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek in ruime zin, inclusief methoden van beleidsonderzoek, moet deze kennis kunnen toepassen en de resultaten daarvan kunnen interpreteren. Tevens moet hij/zij in staat zijn sociaalwetenschappelijke onderzoeksverslagen op dit punt te beoordelen. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 343 13. De afgestudeerde moet in staat zijn helder en adequaat mondeling en schriftelijk over de resultaten van onderzoek en analyse te rapporteren. 14. De afgestudeerde moet in staat zijn een professionele bijdrage aan openbare discussies te leveren en daarin aard en toepassing van sociologische inzichten te verwoorden. 15. De afgestudeerde moet in staat zijn relevante wetenschappelijke informatie op te sporen en daartoe vertrouwd zijn met de meest gangbare opslagvormen van wetenschappelijke informatie, zowel bibliothecarisch als elektronisch. 16. De afgestudeerde heeft inzicht in de ethische aspecten van sociologisch onderzoek en de sociologische beroepspraktijk en is in staat te reflecteren op een verantwoorde invulling van rollen die hij/zij als socioloog moet vervullen. Bijlage 1B.Eindkwalificaties van het masteropleiding Sociologie ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’ Met de opleiding wordt beoogd: 1. gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van: analyse van maatschappelijke problemen en beleidsprocessen, beleidsonderzoek, beleidsadvisering, sociaalwetenschappelijke theorieën over beleidsprocessen en de toepassing van deze processen op concrete maatschappelijke velden; 2. voor te bereiden op de beroepsuitoefening als beleidsonderzoeker/ beleidsadviseur. Na de masteropleiding beschikt de student over gespecialiseerde kennis en vaardigheden op het gebied van beleidsonderzoek en beleidsadvies: 1. Studenten zijn in staat om zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een beleidsonderzoek te verrichten en een beleidsadvies uit te brengen en daarover mondeling en schriftelijk te rapporteren. 2. Studenten verwerven wetenschappelijke, veldinhoudelijke kennis van een maatschappelijke sector of organisatie. 3. Studenten kunnen verschillende theoretische benaderingen van beleid in verband brengen met actuele maatschappelijke problemen en beleidsmaatregelen, zowel vanuit nationaal als internationaal vergelijkend perspectief. 4. Studenten zijn in staat om de politiek-bestuurlijke en maatschappelijke randvoorwaarden van beleidsmaatregelen op heldere wijze te analyseren en hun eigen strategische positie hierin te bepalen. Zij kunnen op grond daarvan een beredeneerde inschatting maken van de houdbaarheid van voorgestelde maatregelen en hierover rapporteren. 5. Studenten zijn in staat om een verantwoord beleidsadvies uit te brengen aan een opdrachtgever. Daarbij zijn zij in staat om een verantwoorde afweging te maken tussen de wetenschappelijke kwaliteit van voorgestelde maatregelen en de politiek-bestuurlijke en maatschappelijke context waarin zij moeten worden overgenomen, uitgevoerd en geaccepteerd. 344 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Bijlage 2A. Programma bacheloropleiding Sociologie studiejaar 2006-2007 De bacheloropleiding heeft een totale studielast van 180 EC en bestaat uit de major en de profileringsruimte. De major De major omvat 135 EC en beslaat driekwart van de bacheloropleiding. Met de keuze voor de major heeft u uw hoofdrichting bepaald. De major bestaat uit een verplicht deel van tien cursussen (10 x 7,5 EC= 75 EC) en een keuzedeel op het gebied van de major van acht majorkeuzevakken (8 x 7,5 EC= 60 EC). Alle cursussen hebben een omvang van 7,5 EC. Opbouw 1e jaar: PTOB 2e jaar: eerste helft: verdieping afzonderlijke onderdelen PTOB, tweede helft: veldspecifieke verdieping PTOB 3e jaar: toepassing PTOB in een bachelorproject Eerste jaar Semester 1 Semester 2 Blok 1 Blok 2 Sociale problemen Problemen en theorieën van de sociologie (1) (1) Blok 3 M&T-2: Statistiek met behulp van de computer (1) Blok 4 Sociale sturing van Nederland M&T-1: MethoIndividu en den en technieken samenleving: van onderzoek gedragswetenschappen (ASW) Oriëntatiefase leeronderzoek: vragenlijstconstructie; interviewtraining Leeronderzoek sociale stratificatie en gezinssociologie (1) (1) (1) (1) QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie (1) 345 Tweede jaar Semester 1 Semester 2 Blok 1 Culturele diversiteit en identiteit (ASW) Blok 2 Practicum data-analyse Blok 3 Blok 4 Migranten en integratie Families: generaties en (ASW/SOC) demografische veranderingen (SOC/ASW) (2) (2) (3) Modellen voor sociale interactie Beleid en evaluatie- Sociale netwerken: onderzoek theorie en onderzoek (SOC/ASW) (3) (3) Effectiviteit van organisaties Beleid en sociaalwetenschappelijke vragen (SOC/ASW) (2) (3) (2) (2) Derde jaar Semester 1 Semester 2 Blok 1 PROFILERING Blok 2 PROFILERING Blok 3 Blok 4 PROFILERING Uitwisseling Keulen/ Mannheim of PROFILERING Practicum models of measurement in sociological research (3) Bachelorproject 1: literatuurstudie Bachelorproject 2: onderzoek (3) (3) N.B. • De verplichte cursussen zijn vet gedrukt, de majorgebonden keuzecursussen zijn cursief gedrukt. • De cijfers 1, 2 en 3 zijn de niveau-aanduidingen van de cursussen. 346 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie Bijlage 2B. Programma premastertraject Sociologie ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’ Alle cursussen hebben een omvang van 7,5 EC. Semester 1 Blok 1 Blok 2 Sociale Problemen Problemen en Theorieën van de Sociologie Semester 2 Blok 3 Blok 4 M&T-2: Statistiek Sociale Sturing van met behulp van de Nederland computer M&T1: Methoden en technieken van onderzoek Beleid en sociaal wetenschappelijke vragen (ASW) Bijlage 2C. Beleid en Evaluatieonderzoek Effectiviteit van Organisaties Programma masteropleiding Sociologie ‘Vraagstukken van Beleid en organisatie’ In het masterprogramma worden vier cursussen aangeboden en een masterproject (met een omvang van vier cursussen). Elke cursus heeft een omvang van 7,5 EC. Het masterproject (stage en masterthesis) heeft een omvang van 30 EC. Semester 1 Blok 1 Blok 2 Drie institutionele Inhoudelijk keuzevak* theorieën van beleid en organisatie vergeleken Semester 2 Blok 1 Stage en Masterthesis Blok 2 Strategische beleids- en Beleidsonderzoek en besluitvormingsanalyse beleidsadvisering * In het studiejaar 2004-2005 kon uit de volgende cursussen worden gekozen: • Uit de keuzevakken van de academische masteropleiding Sociale Vraagstukken: Interventies en Beleid (ASW): • Sociaal beleid, interventie en morele aanspraak; • Arbeid, ziekte en gezondheid; • Migratie en minderheden; • Uit de academische masteropleiding Culturele Antropologie, multiculturalisme in vergelijkend perspectief: • Multiculturalisme en de nieuwe wereldorde. Bovendien bestond de mogelijkheid om bij de coördinator van de masteropleiding een gemotiveerd verzoek in te dienen voor de keuze van een cursus op masterniveau uit een andere academische masteropleiding dan de hierboven genoemde. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 347 348 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Sociologie 6B. Bacheloropleiding en masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan Universiteit Utrecht Administratieve gegevens Bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Algemene Sociale Wetenschappen 56631 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Utrecht 31 december 2007 Masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Algemene Sociale Wetenschappen 60741 master wo 60 EC MSc voltijd Utrecht 31 december 2007 6B.1. Structuur en organisatie van de faculteit De bachelor- en de masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) worden verzorgd binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen. Het onderwijs zowel als het onderzoek binnen de faculteit is organisatorisch onderverdeeld in de gebieden: • • • Algemene Sociale Wetenschappen, Culturele Antropologie en Sociologie; Pedagogiek en Onderwijskunde; Psychologie. Binnen deze gebieden zijn zeven onderzoekscentra en drie onderwijsinstituten met in totaal zes bacheloropleidingen en dertien masteropleidingen ondergebracht. De bachelor- en de masteropleiding ASW met het daartoe behorende masterprogramma Sociale vraagstukken: interventies en beleid waren tot december 2005 ondergebracht bij het instituut ACS (ASW, Culturele Antropologie en Sociologie). Vanaf 1 december 2006 is ASW één van de vijf departementen van de Faculteit Sociale Wetenschappen. Het onderwijs van de opleidingen ASW wordt grotendeels verzorgd door de afdeling Algemene Sociale Wetenschappen. Het methoden- en statistiekonderwijs wordt voor een groot deel door de capaciteitsgroep Methodenleer en Statistiek ASW verzorgd. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 349 6B.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Beide opleidingen komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Algemene Sociale Wetenschappen. De bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen is in september 2002 van start gegaan en het masterprogramma ‘Sociale vraagstukken: interventies en beleid’ van de masteropleiding ASW in september 2004. Uit de door opleiding verstrekte geactualiseerde cijfers blijkt dat op de peildatum 1 oktober 2006 nog 71 studenten bij de reguliere ongedeelde doctoraalopleiding staan ingeschreven en dertien studenten bij de verkorte opleiding. In de zelfstudie is aangegeven welke overgangsregelingen gelden. Deze staan ook in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) beschreven. De commissie stelt vast dat het bestuur van de universiteit de ongedeelde doctoraalopleiding versneld wil beëindigen en wel per 31 augustus 2007. Alleen deeltijdstudenten en studenten die voldoen aan de criteria voor afstudeersteun krijgen de mogelijkheid tot 31 augustus 2008 in het doctoraal af te studeren. Uit de aan de commissie verstrekte gegevens blijkt niet dat er problemen zijn ten aanzien van de overgang naar de bachelor-masterstructuur. 6B.3. Het beoordelingskader 6B.3.1.Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding richt zich op de vraag naar de relatie tussen individu en samenleving of de wijze waarop de wederzijdse bepaling van individu en samenleving vorm krijgt en zich ontwikkelt. Deze vraag wordt wetenschappelijk bestudeerd: a. met als object het concrete handelen van mensen in hun alledaagse en institutionele context; b. met behulp van gedrags-, maatschappij- en cultuurwetenschappelijke inzichten; c. vanuit een interdisciplinair en probleemoriënterend perspectief; en d. met het oog op kennisontwikkeling, beleidsmatige analyses en sociale interventies. Het doel van de opleiding is studenten opleiden tot beginnende sociaalwetenschappelijke professionals die beschikken over kennis, vaardigheden en attituden waarmee zij wetenschappelijk verantwoord en kritisch kunnen werken in een breed scala van functies. De opleiding stelt dat dit zowel functies zijn in praktijk- en beleidsgericht onderzoek, als beleidsfuncties bij overheden en professionele instellingen op diverse terreinen zoals zorg, welzijn, communicatie, onderwijs en arbeid. Studenten leren daartoe maatschappelijke problemen te analyseren en te vertalen in wetenschappelijk en praktisch relevante onderzoekbare probleemstellingen. Op basis van het voorstaande is de opleiding in hoge mate vergelijkbaar met opleidingen in de sociologie. De opleiding benadrukt ter onderscheiding van de sociologie-opleidingen, dat 350 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen ASW haar eigen karakter en haar doelstellingen vooral ontleent aan de nadruk op een interdisciplinaire benadering. De zelfstudie bevat de op het doel van de bacheloropleiding gerichte eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1A van dit rapport. De zelfstudie bevat verder een uitvoerige internationale vergelijking met een uiteenlopend scala aan bacheloropleidingen, die weliswaar enigszins afwijken in naamgeving, maar wel een zelfde leerprofiel en overeenkomstige doelstellingen hanteren, zoals een interdisciplinair en een probleemoriënterend perspectief. De vergelijking laat volgens de zelfstudie zien dat de bacheloropleiding deel uitmaakt van een stam met vele loten. Ook is door de opleiding een vergelijking uitgevoerd met zusteropleidingen in Nederland. De zelfstudie stelt dat de opleiding zich door haar expliciete profiel onderscheidt van andere sociaalwetenschappelijke opleidingen in Nederland, maar dat de opbouw van het programma een aantal vergelijkbare elementen kent met de opleiding SCW van de VU, zoals een brede multidisciplinaire kennismaking in het eerste jaar en een toespitsing in de daarop volgende jaren. Masteropleiding De masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen met de specialisatie ‘Sociale vraagstukken: interventies en beleid’ is een voortgezette wetenschappelijke opleiding voor studenten die zich willen richten op de interdisciplinaire analyse van sociale vraagstukken, ten behoeve van de uitvoering van beleid en van interventies op de domeinen zorg, welzijn, arbeid, gezin en hulpverlening. Het onderzoek is gebaseerd op wetenschappelijke kennis uit verschillende sociale wetenschappen. Het vindt op drie niveaus plaats: a. microniveau: het functioneren van individuen in het primaire leefmilieu en het handelen van professionals in het onderwijs, de zorg, het welzijnswerk en de hulpverlening; b. mesoniveau: de begeleiding van primaire en professionele opvoeders in de concrete context waarbinnen zij functioneren; c. macroniveau: de invloed van het samenstel van beleids- en interventiearrangementen zoals deze maatschappelijk zijn georganiseerd. De doelstellingen van het masterprogramma zijn vastgelegd in de eindkwalificaties, zoals weergegeven in bijlage 1B. In de zelfstudie is door de opleiding een vergelijking uitgevoerd met verwante opleidingen in het buitenland. Uit deze vergelijking blijkt dat de opleiding zich wetenschapsinhoudelijk tussen internationale academische masteropleidingen op het terrein van Social Policy, Social Interventions and Social Work plaatst. De zelfstudie beschrijft een aantal gemeenschappelijke karakteristieken van deze opleidingen. Met het programma European Social Policy van de universiteit van Bath is een uitwisseling tot stand gekomen. De opleiding stelt dat het programma dezelfde karakteristieken kent en daarmee aansluit bij de programma’s van deze masteropleidingen. Uit de gesprekken gedurende het visitatiebezoek begrijpt de commissie dat de opleiding vanuit wetenschapsinhoudelijke overwegingen zich meer verwant voelt met Social Policy. Interdisciplinaire theorievorming rondom beleidsinterventies op de terreinen arbeid, zorg en welzijn heeft daarbij een centrale plaats. De opleiding beoogt studenten op te leiden tot academische gevormde deskundigen die in de beroepspraktijk als praktijk- en beleidsgerichtonderzoeker werkzaam kunnen zijn of als beleids- of projectmedewerker, voorlichter of adviseur in verschillende maatschappelijke sectoQANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 351 ren, maar ook bij overheden en buitenuniversitaire onderzoeksinstituten. De zelfstudie bevat een overzicht van de stage- en onderzoeksinstellingen waar de student tijdens het masterproject stage loopt en/of onderzoek verricht. Beoordeling De commissie stelt vast dat zowel de bachelor- als de masteropleiding de beoogde eindkwalificaties heeft vergeleken met die van verwante buitenlandse programma’s en van zusteropleidingen in Nederland. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding – hoewel een vergelijking met de sociologieopleidingen in Nederland ontbreekt – een duidelijk eigen profiel heeft beschreven. Ook bieden de eindkwalificaties een basis voor het verwezenlijken van de masterkwalificaties. Verder heeft de commissie met instemming kennisgenomen van de maatregelen ter bevordering van de relatie met het werkveld, waaronder het instellen van een ASW Meesterprijs voor de beste masterthesis. De jury bestaat onder meer uit vertegenwoordigers van het werkveld. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de eisen die door de (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld aan een universitaire bachelor- en masteropleiding in het betreffende domein, en in voldoende mate overeenkomen met het referentiekader van de commissie. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving In de zelfstudie wordt naar het oordeel van de commissie voor beide opleidingen zorgvuldig en uitvoerig aangetoond dat de eindkwalificaties aansluiten bij de beschrijving in de Dublindescriptoren. Als volgt: Bacheloropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden 352 Eindkwalificaties de eindkwalificaties 1a t/m 1c, 1e en 1f de eindkwalificaties 1e en 2b de eindkwalificaties 2a, 2c en 3a c de eindkwalificaties 2a, 2c en 3a t/m 3c de eindkwalificaties 3d t/m 3f QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Masteropleiding Dublin-descriptoren Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden Eindkwalificaties de eindkwalificaties 1, 2 t/m 4 de eindkwalificaties 1, 2, 5 en 9 de eindkwalificaties 9 en 5 de eindkwalificaties 1, 6 en 9 de eindkwalificaties 5 t/m 7 en 10 Beoordeling De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij internationaal geaccepteerde eindkwalificaties van bachelor- en masteropleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding beoogt volgens de zelfstudie studenten toe te rusten voor zowel deelname aan masteropleidingen als het betreden van de arbeidsmarkt. De eindkwalificaties van de opleiding zijn daartoe geformuleerd op het niveau van een beginnend sociaalwetenschappelijk beroepsbeoefenaar. De beschreven eindkwalificaties en de opbouw van het programma leiden volgens de zelfstudie ertoe dat studenten sociaalwetenschappelijke kennis theoretisch en onderzoeksmatig leren verbinden met sociale vraagstukken en kwesties van beleid en interventies. De zelfstudie bevat een uitvoerige (inter)nationale vergelijking met andere opleidingen. De bacheloropleiding geeft: • • rechtstreeks toegang tot de eenjarige masteropleidingen ‘Sociale vraagstukken: interventies en beleid’ en ‘Vraagstukken van beleid en organisatie’; en onder voorwaarden toegang tot de masteropleiding Communicatiestudies. De opleiding biedt onder voorwaarden ook toelating tot de zes researchmasteropleidingen van de Graduate School van de Faculteit Sociale Wetenschappen. De afgestudeerde bachelor ASW moet om toegelaten te worden beschikken over voldoende kennis van multivariate analyse en een voldoende score op een Engelse taaltoets. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 353 Masteropleiding De zelfstudie geeft aan dat de afgestudeerde master in staat is om vanuit een interdisciplinaire benadering zelfstandig empirisch wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren in de beroepspraktijk. Onder F1 is op de beroepspraktijk ingegaan. De opleiding merkt op dat eisen die vanuit de wetenschappelijke (inter)discipline gesteld zijn duidelijk herkenbaar zijn in de eindkwalificaties van de opleiding en dat ook de component ‘onderzoek’ daarin nadrukkelijk naar voren komt. Het masterproject (30 EC) bestaat uit het verrichten van een zelfstandig onderzoek binnen een stage-instelling of aansluitend bij universitair onderzoek. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van de bacheloropleiding en van de masteropleiding er duidelijk blijk van geven dat het gaat om een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft hierbij vooral laten meewegen: • • de vereiste kennis van en inzicht in (delen van) het wetenschapsgebied en de plaats ervan ten opzichte van andere c.q. verwante disciplines en/of maatschappelijke omgeving; de vereiste academische attitudes en vaardigheden. De eindkwalificaties van beide opleidingen zijn naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline. De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot ten minste twee masteropleidingen op universitair niveau, en onder voorwaarden tot de researchmasteropleidingen van de Graduate School van de Faculteit Sociale Wetenschappen. Het bachelordiploma biedt volgens de opleiding ook toegang tot de arbeidsmarkt. De eindkwalificaties zijn gericht op het niveau van beginnende sociaalwetenschappelijk beroepsbeoefenaar. De commissie constateert dat het merendeel van de studenten echter verkiest een masteropleiding te volgen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 6B.3.2.Programma Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van het bachelorprogramma. Zie voor een overzicht bijlage 2A. Het programma is opgebouwd uit een major (verplichte cursussen en een majorgebonden keuzeruimte) en een profileringsruimte in de vorm van vrije keuzevakken. Om het bachelordiploma te behalen dient de student in de major naast de tien verplichte majorcursussen (75 EC) acht majorgebonden keuzevakken (60 EC) en in de profileringsruimte zes vrije keuzevakken (45 EC) te volgen. De cursussen zijn ingedeeld naar drie niveaus: inleidend (1), verdiepend (2) en gevorderd (3). Ook is het mogelijk om in de profileringsruimte een minor te volgen. Er is een aantal minors 354 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen dat toelating biedt tot andere universitaire masteropleidingen. Het betreft hier een universiteitsbreed gevolgde indeling. In het overzicht is het onderwijsprogramma voor het studiejaar 2006-2007 weergeven. Dit programma is in principe gelijk aan het programma als beschreven in de zelfstudie, met dien verstande dat in het kader van het bachelorproject de ontwerpfase en de verdiepingsfase samengevoegd zijn, alsmede de uitvoeringsfase en de rapportage- en presentatiefase. Verder is een enkele cursus vervallen en vervangen door een andere cursus: ‘Interdisciplinariteit’ door ‘Culturele diversiteit en identiteit’ en ‘Theorie en strategie van beleid en interventie’ door ‘Beleid en evaluatieonderzoek’. In het programma worden een (inter)disciplinestroom en een stroom sociale vraagstukken onderscheiden. In de eerste gaat het om kennis uit de sociaalwetenschappelijke disciplines, om reflectie op die kennis en om het verbinden van die disciplinaire kennis. In de stroom sociale vraagstukken staat de vraag centraal hoe sociale vraagstukken eruit zien, welke (inter)disciplinaire kennis nodig is voor inzicht in en verklaring van deze vraagstukken en welke kennis en vaardigheden nodig zijn voor de oplossing daarvan. Volgens de zelfstudie omvat het programma in het totaal 75 EC aan onderdelen met een methodisch/ onderzoeksmatige inslag. Hiervan zijn volgens de opleiding 23 EC strikt methodisch waarvan 16,5 EC door de capaciteitsgroep Methodenleer en Statistiek worden verzorgd. Schakelprogramma Het schakelprogramma (premastertraject) – bestemd voor afgestudeerden met een relevant hbo-bachelordiploma – omvat 60 EC. Het schakelprogramma bestaat uit acht cursussen. Het gaat hier om cursussen uit het bachelorprogramma ASW. Voor het keuzevak kan worden gekozen uit de majorgebonden keuzevakken ASW of uit het bacheloraanbod van de opleidingen Culturele antropologie of Sociologie niveau 2 en 3. Alle cursussen hebben een studielast van 7,5 EC. Het programma van het premastertraject is opgenomen in bijlage 2B. Masteropleiding In de masteropleiding vindt een verdieping plaats van het onderwijs. In het programma worden vier cursussen aangeboden en een masterproject. Elke cursus heeft een omvang van 7,5 EC. Het masterproject (30 EC) bestaat uit een onderzoek(stage) en een theoretische verdieping in de vorm van een literatuurscriptie. Het onderzoek in het masterproject wordt verricht vanuit een interdisciplinair sociaalwetenschappelijk perspectief. Het onderwijsprogramma is weergeven in bijlage 2C. Uit de gesprekken en de gepresenteerde informatie tijdens de visitatie heeft de commissie kennisgenomen van het voornemen van de opleiding om met ingang van het studiejaar 20062007 enige programmatische aanpassingen door te voeren samenhangend met de introductie van – de door de Universiteit Utrecht uitgesproken voorkeur voor – twee instroommomenten (september en februari). Deze maatregel dient om onnodige studievertraging te voorkomen. Het is de commissie niet duidelijk hoe dit zonder een grote extra tijdsinvestering kan worden gedaan. De opleidingen worden alleen voltijds verzorgd. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 355 F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de structuur van de bacheloropleiding en gaat in op de wijze waarop het onderwijs wordt gekoppeld aan het onderzoek. De nadruk ligt daarbij op de volgende aspecten: • • • • • kenmerkend voor het programma is het onderscheid tussen een (inter)disciplinestroom en een stroom sociale vraagstukken. In de (inter)disciplinaire stroom ligt de nadruk op de bijdrage die de sociaalwetenschappelijke disciplines en de interdisciplinaire theorievorming kunnen leveren aan inzicht in de centrale vraag naar de wederzijdse bepaaldheid van individu en samenleving; het onderwijs wordt verzorgd door docenten die naast een onderwijskwalificatie ook beschikken over een onderzoekskwalificatie; het aansluiten bij de onderzoeksthema’s van docenten; het gebruik van handboeken, monografieën en recente wetenschappelijke artikelen en proefschriften; het aanleren van onderzoeksvaardigheden: het methodenonderwijs in de stroom sociale vaardigheden is verweven (gecontextualiseerd) met drie op de inleidingen aansluitende onderwerpen Jongeren, agressie en geweld, Multiculturele samenleving en Dakloosheid. Studenten maken hier onderzoeksopdrachten en leren hoe een probleem te beschrijven, een onderzoeksopzet te formuleren en onderzoeksresultaten uit te werken. Hierdoor wordt volgens de opleiding de koppeling tussen specifiek methodische kennis en toepassing op inhoudelijke problemen bevorderd. Masteropleiding In de masterthesis komen volgens de opleiding de interactie tussen onderwijs en onderzoek en het verder ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden het duidelijkst naar voren. De commissie heeft in dit verband kennisgenomen van het overzicht van stageplaatsen. De opleiding stelt dat het intensieve overleg met de externe begeleiders bij de onderzoeksstage voldoende garantie biedt voor aansluiting bij de sociaalwetenschappelijke beroepspraktijk. Verder wordt volgens de zelfstudie gebruikgemaakt van recente en relevante wetenschappelijke literatuur, zoals handboeken en onderzoeks- en overzichtsartikelen. In de tweede en in derde periode wordt een keuze tussen twee cursussen geprogrammeerd, waardoor een meer duidelijke oriëntatie op het masterproject kan ontstaan. Verder wordt voor de studenten die in september instromen ter keuze de cursus ‘Onderzoeksstrategieën beleid en interventie’ en de cursus ‘Multivariate technieken’ aangeboden. 356 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van de programma’s van beide opleidingen, alsmede van de schriftelijke en mondelinge toelichting door de opleiding. Zij is van mening dat de opleiding op adequate wijze heeft beschreven en toegelicht hoe de kennisontwikkeling bij studenten plaatsvindt in interactie tussen onderwijs en onderzoek. Verder heeft de commissie de handboeken en de standaardboekenlijst van beide opleidingen bestudeerd en concludeert zij op grond daarvan dat de opleidingen voldoende aansluiten bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Uit de gesprekken met de staf stelt de commissie vast dat de opleiding overweegt om in de nabije toekomst in de majorgebonden keuzeruimte en in de vrije keuzeruimte in het tweede jaar van de bacheloropleiding een of meer profielen (bijvoorbeeld Zorg en welzijn, Jeugd en gezin) te programmeren. Zij is het met de opleiding eens dat studenten hierdoor meer zicht krijgen op het uiteindelijke doel van en de samenhang in de opleiding. De commissie heeft verder kennisgenomen van het voornemen om in de masteropleiding door de introductie van keuzemogelijkheden in de blokken 2 en 3 een meer duidelijke oriëntatie op het masterproject te realiseren. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Aanbeveling Het M&T-bachelorprogramma biedt – wellicht door gekozen contextuele inbedding daarvan – volgens de commissie onvoldoende zicht op de inhoud van methoden-en-techniekenonderdelen. Zo wordt uit de studiegidstekst volstrekt niet duidelijk dat met een inhoudelijke vlag aangeduide studieonderdelen, als ‘Probleemverkenning: Jongeren, agressie en geweld’, ‘Opzetten van onderzoek: Multiculturele samenleving’ en ‘Onderzoek voor beleid en interventie: Dakloosheid’, ook bijvoorbeeld multivariate analyse bevatten. De commissie beveelt aan om in de studiegids expliciet de M&T-onderdelen te benoemen en verhullend taalgebruik te vermijden. Gezien het feit dat de opleiding zich ook richt op het afleveren van goed opgeleide onderzoekers (naast beleidsfunctionarissen), bestaat er volgens de commissie geen reden om het M&T-programma voor sociologie en ASW verschillend te doen zijn. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie bevat, naast een uitgebreid overzicht waarin is aangegeven hoe de onderscheiden eindkwalificaties – ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren – aan de orde komen in de verschillende cursusonderdelen, een overzicht waarin de opleiding beschrijft op welke wijze academische vaardigheden in de verschillende onderdelen aan bod komen. Deze vaardigheden worden binnen de context van inhoudelijke en methodische onderdelen gedurende het gehele programma geoefend en beoordeeld. De commissie heeft er kennis van genomen dat deze leerlijn voor academische vaardigheden verder wordt ontwikkeld. HierQANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 357 bij zal vooral aandacht worden geschonken aan schriftelijke communicatie, zoals het kunnen schrijven van recensies, onderzoeksverslag, literatuurstudie en een onderzoeksvoorstel. Deze vaardigheid wordt in de gehele opleiding geoefend en getoetst. Masteropleiding De masteropleiding beschrijft in de zelfstudie hoe de doelstellingen en eindkwalificaties – ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren – aan de orde komen in het programma als geheel en in de verschillende cursusonderdelen Beoordeling De commissie heeft de onderwijsprogramma’s bestudeerd en concludeert dat zowel het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding als dat van de masteropleiding in het algemeen een adequate vertaling is van de eindkwalificaties wat niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen betreft. Zij heeft dit getoetst aan de hand van de descriptoren kennis, inzicht, toepassing, oordeelsvorming en de ontwikkeling van een academische houding. De commissie meent dat de beschrijving in de zelfstudie aan de hand van leerlijnen op een systematische wijze is gebeurd. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan de onderscheiden eindkwalificaties is volgens haar daarmee wel te identificeren. Zij is van mening dat studenten op grond van deze programma’s in staat zijn om de eindkwalificaties van de opleidingen te halen. Wel merkt de commissie overigens nog op dat de overvloed van de door de opleiding gehanteerde indelingscriteria en de vaak weinig zeggende labeling van de cursussen het niet makkelijk maken om de logica in het curriculum te beoordelen. De commissie heeft verder met instemming kennisgenomen van de ontwikkeling en verdere opbouw van een leerlijn voor academisch schrijven in de bacheloropleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving Bacheloropleiding Het bachelorprogramma kenmerkt zich volgens de zelfstudie door interdisciplinariteit. Deze profilering leidt volgens de opleiding tot een programmering in herkenbare samenhang. Het onderscheid in een (inter)disciplinestroom en een stroom sociale vraagstukken vormt daarbij een eerste ordenend beginsel. Hierdoor worden studenten bekend gemaakt met zowel theoretische als onderzoeksmatige en thematische kennis. Verder bevat elke stroom een eigen cumulatieve opbouw, zoals de overgang van disciplinair naar interdisciplinair in de discipline georiënteerde stroom, en in de stroom sociale vraagstukken een opbouw in onderzoeksvaardigheden. Ten slotte worden studenten in de afzonderlijke onderdelen aangesproken op steeds hogere niveaus van abstracties en vaardigheden. De programmatische samenhang wordt ook vormgegeven door de geschetste opbouw zichtbaar te maken in de verplichte en keuzeonderdelen. De zelfstudie bevat de resultaten van de onderwijsevaluaties. Hieruit blijkt dat de vraag in hoeverre de cursus bijdraagt aan de opleidingsdoelstellingen interdisciplinariteit en probleemgerichtheid een gemiddelde waardering opleverde van 3,9 respectievelijk 3,7 op een vijfpuntsschaal. 358 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Masteropleiding De zelfstudie stelt dat in het masterprogramma een inhoudelijk samenhangend programma wordt aangeboden door de inhoudelijke lijn in de contextcursussen en door de relatie van de cursus ‘Onderzoeksstrategieën, interventies en beleid’ met de cursussen over sociale vraagstukken en het masterproject. Dit geldt ook voor de cursus ‘Vraagstukken van organisatie, sturing en communicatie’, die parallel aan het masterproject wordt aangeboden. De in deze cursus opgedane inzichten kunnen direct worden aangewend in de onderzoeksstage. Het feit dat de mastercoördinator het gehele studiejaar aanspreekbaar is voor de studenten draagt bij aan de continuïteit van het leerproces en de bewaking van de diepgang en vooruitgang. Uit de studentevaluaties blijkt volgens de zelfstudie dat de inhoud van de cursussen beantwoordt aan de doelstelling daarvan en dat de cursussen een goede bijdrage leveren aan de invulling die studenten aan hun opleiding willen geven. Beoordeling De commissie concludeert dat de aanwezigheid van samenhang in het curriculum gezien de overdaad aan indelingscriteria niet de meest in het oog springende eigenschap is van de opleiding (en van andere facultaire opleidingen, waar het hier immers veelal facultaire of zelfs universitaire regelingen betreft). Zij meent echter dat een individuele student zeker de mogelijkheid wordt geboden om een gebalanceerd en uitstekend samenhangend studieprogramma te verwezenlijken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Bacheloropleiding Uit de studentenevaluaties blijkt dat studenten in de eerste twee jaar van de opleiding minder tijd aan hun studie besteden dan staat geprogrammeerd (gemiddeld 25 uur). Daarmee vertoont de tijdsinvestering van de bachelorstudenten ASW hetzelfde patroon als die van alle studenten van de Universiteit Utrecht kort na de invoering van het bachelor-mastersysteem. De opleiding noemt dit een punt van zorg en heeft inmiddels maatregelen genomen om de tijdsinvestering van studenten te verhogen. In een aantal gevallen is de lage tijdsinvestering terug te zien in de slaagpercentages. Uit de gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat deze tijdsinvestering volgens de studenten samenhangt met het soms weinig uitdagende karakter van het onderwijs. Hiervoor wordt onder andere als oorzaak aangegeven de noodgedwongen inzet van tijdelijke docenten. Uit de evaluatiegegevens blijkt dat de in de cursussen gebruikte literatuur over het algemeen als moeilijk werd ervaren. De commissie stelt op grond van de gesprekken vast dat de opleiding streeft naar continuïteit in het onderwijs door het aanstellen van tijdelijke docenten voor een langere periode. De verbetering van de feedbackvaardigheid van docenten wordt ondersteund door gerichte training door het IVLOS (Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden). Verder heeft de opleiding het toetsbeleid nader toegespitst (zie F11), waarbij ook de inspanning onderdeel van de beoordeling is. De opleiding geeft aan dat de tijdsinvestering van studenten een factor blijft waar de opleiding weinig greep op krijgt vanwege factoren die niet door de opleiding zijn te beïnvloeden. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 359 Masteropleiding De zelfstudie geeft aan dat de studielast in de masteropleiding gemiddeld dertig uur per week bedraagt. De helft van het studiejaar is beschikbaar voor cursussen, de andere helft voor het masterproject. De evaluaties van de cursussen in deze eerste periode laten zien dat de studielast varieert tussen de cursussen. De opleiding geeft op grond van eerdere ervaringen in de ongedeelde opleiding speciale aandacht aan de vormgeving van het masterproject. De voortgang van het masterproject wordt regelmatig in daartoe georganiseerde bijeenkomsten besproken. Een en ander ter waarborging van een evenwichtige tijdsverdeling en studiebelasting. Beoordeling De commissie waardeert de maatregelen die opleidingen nemen om de studiebelemmeringen weg te nemen positief. Zij heeft er vertrouwen in dat deze maatregelen zullen bijdragen aan een verhoging van de gerealiseerde studielast. De commissie ondersteunt in dit verband het instellen van een honorsprogramma in de bacheloropleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding Toelating tot de bacheloropleiding geven: • • • een vwo-diploma (alle profielen); een hbo-propedeusediploma; het slagen voor het colloquium doctum van de opleiding. Het toelatingsonderzoek heeft betrekking op de vakken Nederlands, Engels en wiskunde A1 (vwo-niveau). De instroomcijfers van de bacheloropleiding zijn op basis van de eigen gegevens van de opleiding als volgt: Instroom bacheloropleiding Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 M 27 34 26 49 39 V 85 121 103 116 100 Totaal 112 155 129 165 139 Masteropleiding Studenten die het universitair bachelorexamen Algemene Wetenschappen of Sociologie hebben gehaald, hebben automatisch toegang tot de masteropleiding. 360 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Verder zijn toelaatbaar: • • • studenten met een Nederlands of buitenlands diploma van hoger onderwijs die aantoonbaar beschikken over de gevraagde kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een bachelor in een van de sociaalwetenschappelijke opleidingen; studenten met een bachelordiploma van het University College: Social Sciences van de Universiteit Utrecht, indien in het bachelordiploma aantoonbaar voor ten minste 7,5 EC aandacht is besteed aan discipline-overstijgende sociaalwetenschappelijke theorieën en ten minste 7,5 EC aan de analyse van sociaal beleid en interventieprocessen; studenten die beschikken over een specifiek hbo-bachelordiploma aangevuld met het premastertraject Sociale vraagstukken: interventies en beleid. De toelatingseisen zijn beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement. De toelating is opgedragen aan een toelatingscommissie. Deze commissie stelt een onderzoek in naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van deze categorie studenten. De opleiding heeft de commissie de volgende instroomgegevens verstrekt. Instroom masteropleiding Studiejaar 2004-2005 2005-2006 2006-2007 Totaal 39 50 48 M V 4 6 10 Uit bachelor ASW 35 44 38 40 26 Beoordeling Uit de gesprekken met de studenten en de examencommissie bleek de commissie dat er geen problemen worden ervaren bij de instroom in de opleidingen. De commissie is positief over de voorlichting door de opleiding. De opleiding kent een groot aantal voorlichtingsactiviteiten en -middelen voor aankomende en eigen studenten. Voorbeelden hiervan zijn meeloopdagen, voorlichting op scholen voor voortgezet onderwijs, voorlichtingsdagen op locatie, en brochures met portretten van afgestudeerden om zicht te krijgen op de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden van de opleiding. Ook uit de gesprekken met de studenten stelt de commissie vast dat de voorlichting en verstrekte informatie over het algemeen adequaat zijn. Wel merken de studenten op dat de voorlichting over de programmering van de keuzeonderdelen in het begin van de invoering van de opleiding niet helder genoeg was. De commissie is van oordeel dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligen dat qua vorm en inhoud aangesloten wordt bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 361 F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 60 EC (zie bijlagen 2A en 2C). De opleidingen voldoen daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Beoordeling bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving Bacheloropleiding De doelstelling van de bacheloropleiding is studenten opleiden tot beginnende sociaalwetenschappelijke professionals die beschikken over kennis, vaardigheden en attituden waarmee zij wetenschappelijk verantwoord en kritisch kunnen werken in een breed scala van functies. Het masterprogramma brengt daarin verdieping aan. De zelfstudie van de bacheloropleiding beschrijft enkele concrete uitgangspunten die voortvloeien uit het didactische concept van de opleiding, waarin leidend is de samenhang tussen eindkwalificaties, werkvormen en beoordelingsvormen. Deze uitgangspunten zijn: • • • • • • activerend onderwijs; cumulatieve opbouw van het programma; beoordeling en feedback als sturingsmechanismen; betrekken van inhoud en methoden op elkaar; combineren van academische vaardigheden met inhoudelijke kennis; en het betrekken van wetenschappelijke kennis op maatschappelijke thema’s. In de praktijk worden (interactieve) hoorcolleges en werkgroepen gegeven en leren studenten zelfstandig te werken door het uitvoeren van opdrachten en het schrijven van werkstukken. Veel aandacht wordt geschonken aan onder meer het zelfstandig zoeken naar wetenschappelijk materiaal, methodische vaardigheden en het theoretisch reflecteren op onderzoeken en veronderstellingen daarachter. Hierbij is het gebruik van ICT een noodzakelijke voorwaarde. De opleiding zet hiervoor onder meer Blackboard (in Utrecht Studion genoemd) in, waarbinnen studenten met elkaar kunnen discussiëren, vragen aan docenten voorleggen en werkstukken bespreken. Uit de onderwijsevaluaties blijkt dat studenten het gebruik van dit middel goed waarderen uit het oogpunt van informatieverschaffing en als communicatiemiddel (respectievelijk een score van 3,9 en 3,6 op een vijfpuntsschaal). In de zelfstudie is een overzicht opgenomen met daarin per programmaonderdeel de gebruikte werkvormen. De commissie heeft dit overzicht herleid tot de navolgende tabel. 362 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Overzicht werkvormen* studiejaar BA1 BA2** BA3*** totaal hoorcolleges werkcolleges zelfstudie opdrachten schrift. examen 122 102 1136 302 18 105 108 1255 398 24 32 593 215 242 227 2984 915 42 *) Het overzicht beperkt zich tot de major verplichte en de major keuzecursussen die de opleiding aanbiedt. De zes profileringscursussen die de student mag kiezen kunnen zowel binnen (uit het major keuzeaanbod) als buiten de opleiding worden gekozen. De profileringscursussen buiten de opleiding zijn buiten beschouwing gelaten. **) In semester 2 blok 1 worden in de tweede weekhelft twee major keuzecursussen aangeboden waaruit de student er een kan kiezen; in de telling zijn dus negen cursussen meegenomen, terwijl de student er acht volgt. De student hoeft niet per se acht major keuzecursussen te kiezen in het tweede jaar, hij/zij kan ook twee profileringscursussen volgen, die zijn hier buiten beschouwing gelaten. ***) De getallen betreffen het bachelorproject. Onder opdrachten vallen ook deelname aan de methodenworkshops (2x2 dagen) alsmede het onder begeleiding bespreken van de voortgang in subgroepjes. Daarnaast volgt de student in het derde bachelorjaar nog vier profileringscursussen, die hier buiten beschouwing zijn gelaten. Uit de door de opleiding verstrekte informatie blijkt de commissie dat de opleiding een spanning constateert tussen de door haar gewenste mate van activerend onderwijs en feitelijke uitvoeringsmogelijkheden. De opleiding geeft aan dat dit probleem is te ondervangen door het aanbrengen van differentiatie in het begeleidingspercentage per cursus; waar het vooral gaat om overdracht aan kennis en minder om het oefenen in vaardigheden wordt een lager percentage gehanteerd, waar veel vaardigheden worden gevraagd wordt een hoger percentage ingezet. De commissie neemt er kennis van dat de opleiding op dit punt ook in de komende studiejaren de vinger aan de pols houdt. Masteropleiding De opleiding merkt in de zelfstudie op dat de didactische vormgeving van de master aansluit bij een aantal uitgangspunten die ook in de bacheloropleiding worden gehanteerd, zoals het activerend onderwijs, de cumulatieve opbouw van het programma en de samenhang tussen wetenschappelijke kennis en maatschappelijke thematiek. De commissie heeft kennisgenomen van de toelichting terzake. De zelfstudie geeft verder een overzicht van de tijdsverdeling voor de onderscheiden cursussen binnen de opleiding. Op grond hiervan is de volgende tabel samengesteld. Overzicht werkvormen* hoorcolleges werkcolleges zelfstudie opdrachten schrift. examen 88 110 633 629 10 totaal 1470 * Het keuzevak van 210 uur/7,5 EC is hier buiten beschouwing gelaten. Beoordeling De commissie is van mening dat er in beide onderwijsprogramma’s een goede verhouding is tussen zelfstudie en contacturen en dat de werkvormen aansluiten bij de didactische vormgeving. Uit de gesprekken met studenten heeft de commissie opgemaakt dat deze positief oordelen over de afwisseling tussen de hoorcolleges en werkgroepbijeenkomsten waar studenten een QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 363 actieve inbreng hebben. De commissie meent dat de gepresenteerde didactische uitgangspunten aansluiten bij de doelstelling van de opleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving Alle cursussen die door de opleiding worden aangeboden worden door het managementteam en de opleidingscommissie beoordeeld op afstemming tussen doelen en toetsvormen. De zelfstudie geeft voor de bacheloropleiding en masteropleiding een overzicht per onderdeel van de verschillende toetsvormen. Dat zijn voor de bacheloropleiding: schriftelijk tentamens, essaytentamens, opdrachten, werkstuk, practicumtoetsen, mondelinge en schriftelijke presentaties en verslag. Bij verschillende onderdelen is sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. De faculteit kent geen automatische herkansingsmogelijkheid. Studenten mogen pas aan een herkansing deelnemen als zij a. aan de eerste gelegenheid hebben deelgenomen, en b. een duidelijk constateerbare inspanning hebben geleverd. De uiteindelijke beoordeling over de deelname aan een aanvullende of vervangende toets ligt bij de cursuscoördinator. Studenten vinden de toetsvormen over het algemeen goed aansluiten op de bijeenkomsten en op de literatuur. De gemiddelde score van de geëvalueerde cursussen in het studiejaar 20042005 bedroeg 3,7 respectievelijk 3,8 op een vijfpuntsschaal. Bij de masteropleiding wordt gebruikgemaakt van: (schriftelijk) tentamen, opdracht, paper, essay, presentatie en verslag. Ook daar is bij verschillende onderdelen sprake van een combinatie van deze toetsvormen, die samen het eindoordeel bepalen. Vaak zijn bij programmaonderdelen meerdere docenten betrokken, meestal een lid van de vaste staf en een junior docent. De consistentie in de beoordeling op curriculumniveau vindt plaats op basis van eisen die intercollegiaal worden afgesproken. De toetsing is voor studenten zo veel mogelijk transparant gemaakt doordat er naast een cijfer ook een commentaar wordt geleverd. In de werkgroepen (maximaal 25 studenten) worden de opdrachten besproken. Studenten kunnen hun tentamen altijd inzien en dan ook persoonlijk uitleg krijgen van de betrokken docent. Uit de studentevaluatie in het studiejaar 2004-2005 valt af te leiden dat de studenten de feedback op de gemaakte opdrachten voldoende waarderen (een score van 3,5 op een vijfpuntsschaal). Docenten stellen met elkaar de beoordelingscriteria vast en zorgen voor intercollegiale toetsing in geval van twijfel. De commissie heeft er kennis van genomen dat het aspect van beoordeling in geval van groepswerkstukken een belangrijk punt van aandacht is in de opleiding. De scriptie/thesis wordt beoordeeld door de begeleider en door een ander lid van de wetenschappelijke staf. De keuze van de tweede beoordelaar ligt bij de begeleider. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten en de examencommissie opgemaakt dat deze beoordelaar vooral wordt betrokken bij de onderzoeksopzet en bij het definitieve concept van de scriptie/thesis. De belangrijkste onderdelen bij de beoordeling zijn de kwaliteit van het uitge364 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen voerde onderzoek en de zelfstandigheid bij de uitvoering. Beide beoordelaars geven een cijfer en komen in samenspraak tot een eindoordeel. In de Onderwijs- en Examenregeling zijn de regelingen met betrekking tot de tentamens en examens opgenomen. Het oordeel wordt door de examinator binnen tien werkdagen vastgesteld en doorgegeven aan de administratie. In de studiegids wordt vermeld dat de bekendmaking van de uitslag binnen vier weken na het afnemen van het tentamen plaatsvindt. De commissie heeft uit de studiegids opgemaakt dat aanvullende toetsen binnen zes weken na afsluiting van de cursus worden afgenomen en na blok 4 uiterlijk op 31 augustus. In de Onderwijs- en Examenregeling is een volgorde van toetsing opgenomen voor bepaalde onderdelen van de major en de master. De student kan bijvoorbeeld pas deelnemen aan het bachelorproject indien aan alle acht cursussen uit het eerste studiejaar en de cursussen ‘Sociale wetenschap: perspectieven en grondslagendebat’ en ‘Beleid en evaluatieonderzoek’ uit het eerste semester van het tweede studiejaar met goed gevolg is deelgenomen. In de Onderwijs- en Examenregeling is ook een fraude- en plagiaatregeling opgenomen. De Examencommissie ziet toe op de uitvoering van de regelingen van de toetsing zoals vastgesteld in de OER. Alle correspondentie over uitzonderingen, toelating en uitslagen verloopt via de Examencommissie. Beoordeling De commissie heeft negen doctoraalscripties beoordeeld. De beoordeling van de opleiding en die van de commissie liepen in het algemeen niet erg uiteen. In een enkel geval oordeelde de commissie beduidend lager. Wel constateert de commissie bij sommige werkstukken methodische tekortkomingen. In dit opzicht plaatst zij kanttekeningen bij de begeleidingsprocedure en bij de wijze waarop de (beoordelings)richtlijnen voor het afstudeerwerk in het kader van intercollegiale toetsing worden toegepast. Alles is aanmerking nemende is de commissie van mening dat in beide opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens op een correcte wijze wordt getoetst of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de regeling om slechts indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan, maar niettemin een onvoldoende heeft gekregen, de gelegenheid te bieden tot één aanvullende of vervangende toets. Indien aantoonbaar te geringe inspanning is verricht, vervalt deze mogelijkheid. De commissie is van mening dat het, indien deze tentamenregeling gunstig wordt geëvalueerd, aanbeveling verdient om deze – met alle praktische problemen en uitwerkingen – onder de aandacht van collega-opleidingen te brengen. Het ligt op de weg van de Universiteit Utrecht om een methodologisch adequaat evaluatieonderzoek te verrichten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 365 6B.3.3.Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven door hoeveel personen en fte’s het onderwijs van de opleidingen ASW per 1 december 2004 wordt verzorgd. Dit overzicht is tijdens het visitatiebezoek geactualiseerd (gegevens op basis van overzicht per 1 april 2006). Van de vaste staf is 60% per 1 december 2004 lid van een door de KNAW erkende onderzoeksschool. Deze docenten hebben over het algemeen een onderzoeks- en onderwijstaak in de verhouding 40:60%. Docenten die geen onderdeel uitmaken van een onderzoeksschool hebben een onderwijstaak van 80% van hun aanstelling. In de resterende 20% van hun aanstelling dragen zij er zorg voor dat hun onderwijs voldoende wetenschappelijk niveau heeft. Onderwijsinzet van personeel Algemene Sociale Wetenschappen per 1 april 2006 functie hl uhd ud/dooz ud/do ud/oz promovendi Overig wp Totaal M V totaal totaal fte gepromoveerd aantal fte aantal fte 3 1,0 4 1,5 7 2,5 100% 6 3,3 4 1,6 10 4,9 100% 7 4,0 2 1,0 9 5,0 100% 5 4,4 6 4,3 11 8,7 64% 1 0,6 1 0,6 100% 1 0,1 5 0,5 6 0,6 9 3,0 9 3,0 22% 23 13,4 30 11,9 53 25,3 De formatie bestaat uit 34 vaste en 19 tijdelijke medewerkers. De commissie stelt vast dat het aantal tijdelijke medewerkers in de bacheloropleiding relatief omvangrijk is. De opleiding geeft in de gevoerde gesprekken ter toelichting aan dat de inzet van tijdelijke docenten mede is ingegeven door het verslechterd middelenperspectief. Zij worden uitsluitend ingezet op onderwijstaken. Veel tijdelijke medewerkers hebben echter een relatief kleine aanstellingsomvang, waarmee de totale tijdelijke formatie uitkomt op 5,4 fte (21% van het totaal aantal fte’s). De opleiding streeft er naar dat zo veel mogelijk docenten actief zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. De inhoudelijke thema’s binnen het onderwijs komen volgens de zelfstudie over het algemeen overeen met de onderzoeksterreinen van de docenten en komen ook in het eigen onderzoek van de docenten aan de orde. De zelfstudie bevat een uitgebreid overzicht van de specialisaties en kwalificaties van het wetenschappelijk personeel. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek een geactualiseerd overzicht van de opleiding ontvangen, waarin onder meer recente benoemingen zijn opgenomen. De opleiding is van opvatting dat de gedragswetenschappelijke inbreng door de benoeming van een nieuwe hoogleraar voldoende is gewaarborgd. In de bacheloropleiding wordt meer dan 50% van de cursussen gecoördineerd door hoogleraren en uhd’s. Bij de masteropleiding ligt dit percentage op 80%. Tijdens het visitatiebezoek 366 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen heeft de opleiding de commissie nader geïnformeerd over de bijdrage van de (bijzonder) hoogleraren aan zowel de bachelor- als de masteropleiding. Beoordeling De commissie heeft zich door de opleidingen laten informeren over de wijzigingen in de personeelsbezetting van de vaste staf . Zij heeft zich ervan vergewist dat in het algemeen de vaste staf hooggekwalificeerd is. De leden van de vaste staf zijn bijna allen gepromoveerd. Hoogleraren en uhd’s zijn actief betrokken bij het onderwijs in de bacheloropleiding. De commissie acht de inzet van een groot aantal tijdelijke docenten een punt van zorg Zij stelt vast dat de opleiding zich van deze problematiek goed bewust is en streeft naar een beperking van het aantal tijdelijke docenten, onder andere door clustering van formatie in grotere omvang. De commissie stelt op grond van haar bevindingen vast dat het onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving De zelfstudie bevat het volgende overzicht van de docent-studentratio. Student-docentratio Algemene Sociale Wetenschappen studiejaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 aantal fte onderwijs aantal aantal aantal stuaantal afgestuingeschreven diploma’s denten per deerden per studenten fte-onderwijs fte-onderwijs 20,97 631 103 30,09 4,91 22,85 718 113 31,42 4,95 24,26 793 195 32,69 8,04 Onder de docent-studentratio valt volgens de opleiding onder andere ook de studieloopbaanbegeleiding en de coördinatie. De opleiding verwacht in de komende jaren de ratio te kunnen stabiliseren op het niveau 1:34. De commissie heeft kennisgenomen van de opvatting in de zelfstudie dat – mede gelet op de keuze van de Universiteit Utrecht voor kleinschalige onderwijsvormen en de tegelijkertijd ingevoerde beperking van de financiële middelen – docenten in de bacheloropleiding een toenemende druk ervaren om in minder tijd te moeten voldoen aan steeds complexer eisen. De opleiding heeft deze toegenomen onderwijsdruk opgevangen door een relatief hoge inzet van tijdelijke docenten. De opleiding streeft naar een beperkte inzet van deze docenten en naar het instellen van een docentenpool, waarvan het merendeel (70%) een vaste aanstelling heeft. De tijdelijke inzet zou dan in aantal medewerkers worden beperkt tot maximaal 30%. De opleiding stelt in de visitatiegesprekken dat het instellen van een docentenpool en in samenhang daarmee het binden van jonge docenten aan de opleiding niet alleen leidt tot een meer evenwichtige leeftijdsopbouw van de staf, maar ook de continuïteit van het personeelsbestand QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 367 waarborgt. Uit de zelfstudie blijkt dat de staf slechts voor 12% bestaat uit medewerkers onder de 45 jaar. Beoordeling De commissie is van oordeel dat er in de opleiding voldoende personeel wordt ingezet om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Ze heeft met vertrouwen kennisgenomen van de maatregelen om de toenemende onderwijsdruk in de toekomst te verlichten. Hierbij betrekt de commissie ook de inspanningen van de opleiding om een evenwichtige leeftijdsopbouw binnen de staf te realiseren. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving Uit een bijlage in de zelfstudie blijken de specialisaties en de behaalde kwalificaties van de docenten. Docenten geven alleen onderwijs waarin ze inhoudelijk bekwaam zijn. Bij de aanstelling van hoogleraren, uhd’s en ud’s worden schriftelijk vastgestelde criteria gehanteerd voor didactische kwaliteit en getoetst naast de onderzoekscriteria. Docenten met een vaste aanstelling die geen deel uitmaken van een onderzoekschool hebben een onderwijstaak van 80% van hun aanstelling. In de resterende 20% dienen zij volgens de zelfstudie zorg te dragen voor een voldoende wetenschappelijk niveau van hun onderwijs. De opleidingen hanteren de universiteitsbreed ingevoerde FLOW-regeling (Functies, Loopbanen, Waardering). Hierin worden per functiecategorie de noodzakelijke kwalificaties beschreven. Onderscheiden worden de basiskwalificatie onderwijs en de seniorkwalificatie onderwijs en onderzoek. Deze kwalificaties zijn elk gespecificeerd in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift te verwerven. Deze lijst is als bijlage bij de zelfstudie gevoegd. De seniorkwalificatie onderscheidt zich van de basiskwalificatie vooral in het ontwerpen en tot ontwikkeling brengen van onderwijs- respectievelijk onderzoeksprogramma’s en het leiding geven aan docententeams respectievelijk onderzoeksgroepen. Promotie is een voorwaarde om voor het getuigschrift seniormedewerker in aanmerking te komen. In de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de medewerkers worden met de medewerker resultaatsafspraken en afspraken over verdere professionalisering en het ontwikkelingsperspectief van de medewerker gemaakt. Uit de studentevaluatie (2004-2005) van de bacheloropleiding ASW op de vragen hoe docenten de colleges presenteerden, of de bijeenkomsten stimulerend waren, of de docent voldoende ondersteuning bood en of op de gemaakte opdrachten goede feedback werd gegeven is respectievelijk een score van 3,6 (gemiddeld) een 3,4 een 3,6 en een 3,5 op een vijfpuntsschaal af te leiden. De commissie heeft ook kennisgenomen van panelevaluaties van een aantal cursussen. Hieruit blijkt de commissie dat over de kwaliteit van de hoorcolleges in het algemeen positief werd geoordeeld. De kwaliteit van de werkgroepen werd wisselend positief en minder positief beoordeeld. De commissie maakt uit de beschikbare informatie op dat deze beoordeling vooral 368 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen was gebaseerd op de mate en de kwaliteit van de feedback door de betrokken docent. Zij stelt vast dat deze waardering samenhangt met hetgeen de commissie in deze paragraaf onder F12 heeft waargenomen. Beoordeling De commissie concludeert op grond van de docentenlijst met specialisaties, de scholingsmogelijkheden en de studentevaluatie dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. In de gesprekken geeft het opleidingsmanagement aan dat de didactische kwaliteit van de tijdelijke docenten varieert. Vooral de vaardigheid tot het geven van feedback tijdens werkgroepen wordt als knelpunt ervaren. De commissie stelt vast dat deze opvatting wordt gedeeld door de studenten. De opleiding is zich hiervan bewust en heeft daartoe een scholings- en begeleidingsprogramma voor de tijdelijke staf ontwikkeld. Zo dienen bijvoorbeeld alle tijdelijke docenten een cursus Begeleiden van werkgroepen te volgen die op maat wordt aangeboden door het IVLOS. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 6B.3.4.Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving De zelfstudie geeft nadere informatie over de beschikbare materiële voorzieningen. De opleidingen ASW maken gebruik van de ruimtefaciliteiten van de faculteit Sociale Wetenschappen. De hoorcollegezalen zijn gehuisvest in nabijgelegen gebouwen in de Uithof. De opleidingen zelf zijn gehuisvest in één gebouw. De collegezalen zijn voorzien van de noodzakelijke technische voorzieningen, zoals een beamer, diaprojector en video- en geluidsapparatuur. Voor het werkgroeponderwijs heeft de opleiding ASW samen met de opleidingen Sociologie en Culturele Antropologie de beschikking over acht adequaat ingerichte werkgroepruimten met een capaciteit van 24 tot 42 personen. Additionele ruimten zijn beschikbaar. De bibliotheek is ondergebracht in het nieuwe Bibliotheek Centrum Uithof, dat in 2004 in gebruik is genomen. Hierin zijn ook de collecties van de faculteit opgenomen. De bibliotheek is ook in het weekend open. Er zijn voldoende pc-voorzieningen voor studenten. De opleidingen beschikken met de opleidingen Sociologie en Culturele Antropologie over drie computerruimten (in totaal vijftien computerwerkplekken) en zij kunnen gebruikmaken van de algemene computerleerzalen in het Van Unnikgebouw (in het totaal 126 computerwerkplekken). Alle computers in de computerleerzalen zijn uitgerust met een SPSS-pakket. In de Universiteitsbibliotheek zijn 244 computerwerkplekken en 340 studieplaatsen voor laptops met een netwerkaansluiting. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 369 De facultaire digitale leeromgeving Studion maakt voor het inrichten van virtuele cursussen gebruik van Blackboard. Alle aangeboden cursussen hebben een cursusomgeving in Studion. Deze leeromgeving is een belangrijk communicatiemiddel dat wordt gebruikt voor het ontsluiten van onderwijsinformatie (documenten, opdrachten en tentamenuitslagen). Studenten schrijven zich via OSIRIS Online in voor cursussen, waarna koppeling aan Studion plaats vindt. Uit het tevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten in het algemeen tevreden zijn over de informatieverstrekking en de communicatie via Studion (4,0 resp. 3,6 op een vijfpuntsschaal). De commissie stelt vast dat de panelevaluaties van verschillende cursussen en de gesprekken met studenten dit beeld bevestigen. Er wordt binnen de opleiding gebruikgemaakt van een digitaal portfolio dat zich binnen Studion bevindt. Uit de panelgesprekken en de evaluaties blijkt volgens de zelfstudie dat de portfolio bij studenten niet leeft en weinig draagvlak heeft. Dit beeld werd in de gesprekken met de studenten bevestigd. De commissie heeft kennisgenomen van de door de opleiding verstrekte informatie dat op grond van een universiteitsbrede evaluatie het bijhouden van een portfolio niet meer als een exameneis is opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en, voorafgaande aan het bezoek en gebruikmakend van een tijdelijke toegangscode, Studion/Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. De commissie acht de computervoorzieningen voldoende. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving De opleiding geeft aan dat er facultaire en universitaire instanties zijn waar studenten terechtkunnen voor informatie, begeleiding en advies, zoals het Studiepunt Sociale Wetenschappen, het Universitair Service Centrum, Dienst Onderwijs- en Studentenzaken (OSZ), de studieadviseur en de studiebegeleider. In de zelfstudie wordt uitgebreid ingegaan op het systeem van studiebegeleiding. Bacheloropleiding De zelfstudie vermeldt dat de opleiding bij de start van het bachelorprogramma heeft beslist dat iedere bachelorstudent gedurende de gehele studie over dezelfde studieloopbaanbegeleider beschikt. De begeleiding in de bacheloropleiding is gericht op: • • • • 370 begeleiding bij de overgang van het vwo naar het wo; bijhouden en bewaken van de studievoortgang; begeleiden bij keuzes in de major, profileringsruimte en verder studiekeuze; en stimuleren tot reflectie op studie, vaardigheden en keuzes. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen De opleiding merkt tijdens het visitatiebezoek op dat er ten gevolge van een afname van de financiële ruimte thans nog maar één studieloopbaanbegeleider is, van wie ook het takenpakket is aangepast. De commissie heeft uit het gesprek met deze functionaris opgemaakt dat de studiebeleidingstaak vooral reflectief is en gericht op de probleemstudent. Daarnaast beschikt de dienst Onderwijs- en studentenzaken (OSZ) van de faculteit over een aantal studieadviseurs, waarvan één speciaal voor de opleiding ASW is ingezet. De commissie stelt op grond van de door deze functionaris verstrekte informatie dat de taakomvang 0,3 fte is. De opleiding verwacht dat met invoering van het bindend studieadvies met ingang van het studiejaar 20062007 de druk op de studieadviseur zal toenemen. De bachelorstudent krijgt aan het eind van het tweede semester een negatief studieadvies indien in het eerste studiejaar minder dan 37,5 EC is behaald. Op grond van bevindingen van studenten en de invoering van het bindend studieadvies in het studiejaar 2006-2007 heeft de opleiding – volgens nader door de opleiding verstrekte informatie – de studiebegeleiding met ingang van het studiejaar 2006-2007 uitgebreid naar 0,51 fte en zijn er vier studiebegeleiders (tutoren) aangesteld voor het eerste bachelorjaar. De studieloopbaanbegeleiding bestaat uit een combinatie van groepsbijeenkomsten, voorlichtingsbijeenkomsten, spreekuren en individuele gesprekken. Studenten die aan het eind van het eerste semester en halverwege het tweede semester onvoldoende studievoortgang hebben worden nogmaals opgeroepen voor een individueel gesprek. De zelfstudie bevat een uitgebreide bijlage waarin de taken en verantwoordelijkheden van de studieadviseurs en de studiebegeleiding zijn opgenomen. In de masteropleiding wordt de studiebegeleiding vooralsnog verricht door de mastercoördinator. De opleiding is voornemens bij een positief middelenperspectief studieloopbaanbegeleiding in te voeren. De informatie op opleidingsniveau over het onderwijs vindt voor een groot deel plaats via Studion. Voor algemene vragen of informatie kan de student zich wenden tot het Studiepunt Sociale Wetenschappen. Voor opleidingsgerichte vragen wordt doorverwezen naar het onderwijssecretariaat ASW. Studenten kunnen informatie over hun studievoortgang verkrijgen door het raadplegen van OSIRIS, het centrale universiteitsbrede onderwijsinformatie- en studievoortgangsysteem. Beoordeling De commissie concludeert dat de zelfstudie een goed beeld geeft van de manier waarop studiebegeleiding, studieadvisering en informatievoorziening aan studenten in de twee opleidingen zijn georganiseerd. Uit de gesprekken met studenten bleek dat ze over het algemeen tevreden waren over deze aspecten van de opleiding. De commissie heeft met instemming kennisgenomen van de procedure van het bindend studieadvies zoals de opleiding voornemens is deze uit te voeren. Hierin ontvangt de student direct na het eerste semester een eerste advies over de voortzetting van de studie. Het tweede studieadvies ontvangt de student in de zomer aan het eind van het tweede semester. Verder heeft de commissie uit de gesprekken opgemaakt dat over het gebruik en de rol van de portfolio bij studenten en docenten onduidelijkheid bestaat. Het College van Bestuur heeft de portfolio als exameneis laten vervallen. Een nadere overweging over de functie van de portfolio lijkt op haar plaats. De commissie heeft op grond van de verkregen informatie tijdens het visitatiebezoek over de genomen begeleidingsmaatregelen het vertrouwen dat de opleiding studiebegeleiding adequaat structureert. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 371 Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 6B.3.5.Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving De zelfstudie geeft inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg. De verantwoordelijkheid voor de interne kwaliteitszorg ligt bij het onderwijsinstituut. Op facultair niveau onderscheidt de zelfstudie instrumenten voor kwaliteitszorg als de planning en controlcyclus, het PARLOstudentenpanel, het docentenpanel en een klachtenregeling voor studenten. Aan het eind van iedere cursus wordt door de student een evaluatieformulier ingevuld bestaande uit 26 standaardvragen en zes open vragen. Op basis van de studentevaluatie schrijft de coördinator van de cursus een docentevaluatie. Dat verslag gaat naar de opleidingscommissie die de evaluaties bespreekt. Studentevaluatie, docentevaluatie en opmerkingen uit de opleidingscommissie worden tenslotte naar de opleidingsmanager gestuurd die de evaluaties van verbetervoorstellen voorziet, waarna deze in het managementteam worden besproken. De opleidingsmanager is verantwoordelijk voor de uiteindelijke uitvoering van de bijstellingen. De evaluaties worden ook besproken in het coördinatorenoverleg met het oogmerk gemeenschappelijke problemen te identificeren. Gedurende het studiejaar vinden panelevaluaties met studenten plaats. Student kunnen dan mondeling commentaar geven op verschillende aspecten van de afgelopen cursus(sen), maar ook over het onderwijs in meer algemene zin. Hierbij zijn de cursuscoördinator en de werkgroepbegeleiders aanwezig. De uitkomsten van deze gesprekken worden betrokken bij de bespreking van de evaluaties in de opleidingscommissie. Daarnaast vindt ook op universitair niveau via de studentenmonitor jaarlijks een studenttevredenheidsonderzoek plaats onder alle eerste- en derdejaars studenten en onder masterstudenten en worden arbeidsmarktgegevens verzameld onder alumni. De opleiding hanteert de opleidingsspecifieke uitkomsten van dit onderzoek bij de verbetering van de opleiding. Beoordeling De commissie heeft vast kunnen stellen dat er sprake is van een periodieke evaluatie van de bachelor- en de masteropleiding, met aandacht voor evaluatie op verschillende niveaus: cursusevaluaties, panelevaluaties op het niveau van de cursussen. Op cursusniveau wordt ernaar gestreefd dat de totaalscore van iedere cursus minstens op 3,5 op een vijfpuntsschaal ligt. De commissie heeft op grond van onder meer de gevoerde gesprekken geconstateerd dat de niet goed lopende zaken snel worden gesignaleerd, veelal zelfs voordat dit uit het systeem van kwaliteitszorg naar voren komt. De inbedding van de evaluatieactiviteiten in een meer integraal systeem van interne kwaliteitszorg is naar het oordeel van de commissie op sommige onderdelen nog in ontwikkeling. De bacheloropleiding heeft op cursusniveau toetsbare streefdoelen geformuleerd waarop de evalu372 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen atieactiviteiten zijn gericht, terwijl voor de te behalen onderwijsrendementen de rendementscijfers van andere opleidingen binnen de faculteit vooralsnog leidend zijn. De commissie is positief over de voornemens van de opleiding op het gebied van kwaliteitszorg. In de gesprekken zijn in dit verband onder meer aan de orde gekomen de versterking van het interdisciplinaire karakter van de opleiding, de aandacht voor het methoden-en-techniekenonderwijs, de vergroting van de inzet van de bachelorstudent en een strenger toetsbeleid. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Beschrijving De opleiding geeft een overzicht van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de visitatie in 1996 om het onderwijsprogramma te verbeteren. Deze hebben onder meer betrekking op: • • • • • herdefiniëring van interdisciplinariteit en probleemoriëntatie in doelstelling en missie; opstellen cursushandleiding voor de afstudeerfase van de doctoraalopleiding naar aanleiding van een geconstateerde te grote uitloop in de afstudeerfase; inschakeling van een tweede beoordelaar in de beginfase van de scriptie; opname van de onderdelen Methodenleer en Statistiek naar aanleiding van de aanbeveling tot versterking van Methoden en Technieken in de beginfase van de studie; en een meer gelijke verdeling van de studielast door de gehele opleiding door invoering van de bachelor-masterstructuur. Vervolgens wordt in de zelfstudie een overzicht gegeven van diverse onderwerpen die in de komende periode verbetering behoeven (onder meer versterking interdisciplinariteit door internationale samenwerking, specialisaties in minors vergroten door samenwerking met opleidingen binnen de Universiteit Utrecht, versterking van het methodenonderwijs, versterking academische vaardigheid, en vergroting inzet studenten door versterking activerend onderwijs). Verder geeft de opleiding aan dat op grond van de uitgevoerde evaluaties in het bachelorprogramma onder meer een keuze is opgenomen tussen de cursussen ‘Culturen en de (post)moderne samenlevingen’ en ‘Mondialisering en culturele pluriformiteit’ en in het tweede studiejaar de cursus ‘Interdisciplinariteit’ is vervangen door de cursus ‘Culturele diversiteit en identiteit’. Ook is in het tweede jaar het majorkeuzevak ‘Theorie en strategie van beleid en interventie’ vervangen door een samenwerkingscursus met sociologie. Daarnaast is het Engelstalig onderwijsaanbod uitgebreid met Engelstalige varianten van een verplichte cursus en een majorgebonden keuzevak. Beoordeling De commissie constateert dat het evaluatiesysteem van interne kwaliteitszorg in de praktijk tot het formuleren en doorvoeren van verbetermaatregelen leidt. Uit de genomen maatregelen blijkt onder meer dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie bijna allemaal serieus ter hand zijn genomen; dit heeft tot een daadwerkelijke verbetering van het onderwijs geleid. De commissie is op basis van de gevoerde gesprekken ervan overtuigd dat de opleiding naar QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 373 aanleiding van de uitkomsten van de gehouden evaluaties en panelgesprekken in staat is verbetermaatregelen binnen een korte termijn door te voeren. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld betrokken zijn bij de bachelor- en masteropleiding. Studenten zijn via evaluaties, panelgesprekken, de opleidingscommissie en het management bij de opleidingen betrokken en docenten via de opleidingscommissie, docentevaluaties en het algemene docentenoverleg. De opleidingscommissies worden als belangrijkste orgaan genoemd in het systeem van interne kwaliteitszorg. Alumni worden ingeschakeld bij het geven van voorlichting tijdens introductieweken en bij het opstellen van voorlichtingsmateriaal. Terugkoppeling over de kwaliteit vanuit het beroepenveld vindt over het algemeen plaats via de docenten. De opleiding verkrijgt ook uit alumnien loopbaanonderzoeken informatie over het beroepenveld in relatie tot de opleiding. Beoordeling Studenten en docenten worden naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Wel zouden de studenten naar de opvatting van de commissie de regie over de panelgesprekken actief ter hand moeten nemen, zodat sprake is van gestructureerde inbedding daarvan in de interne kwaliteitszorg. Alumni zouden volgens de commissie frequenter en op een meer structurele wijze bij de inhoud van de opleiding betrokken moeten worden. Dat geldt ook voor het afnemend beroepenveld, hoewel de commissie vaststelt dat er door de stages in het derde jaar contacten zijn met het beroepenveld. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 6B.3.6.Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving Op het moment van het schrijven van de zelfstudie moest de eerste lichting bachelorstudenten nog afstuderen. De commissie heeft geen bachelorwerkstukken gelezen en beoordeeld. Er waren ook nog geen masterscripties beschikbaar. Wel heeft de commissie voorafgaand aan het 374 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen visitatiebezoek een selectie van negen doctoraalscripties uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties opgevraagd en bestudeerd. De commissie heeft de ervaringen voorafgaand aan de visitatiegesprekken onderling uitgewisseld. Zij concludeert dat de doctoraalscripties over het algemeen voldoen aan het vereiste minimumniveau. De beoordelingen van de commissie weken niet significant af van die van de opleiding. In een enkel geval was sprake van een beduidend lagere beoordeling door de commissie (zie ook F11). De zelfstudie geeft aan dat volgens de Arbeidsmarktmonitor/WO-monitor 2003 de afgestudeerden ASW de aansluiting van de opleiding op de huidige functie als goed beoordelen. Het merendeel (60%) zou de gevolgde opleiding opnieuw gaan doen. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de mate waarin zij hun kennis en ervaring kunnen gebruiken (91%) en vinden de opleiding een goede basis voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden (81%). De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van een in 2005 gehouden onderzoek onder alumni van onder meer de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen van het opleidingscohort 1995-2004. Hierin wordt onder meer geïnventariseerd waar zij werkzaam zijn en in welke mate de werkkring aansluit op de genoten opleiding. Hieruit komt een positief beeld naar voren; de gevolgde opleiding wordt als een goede basis voor de verdere loopbaan gezien. Beoordeling Gezien haar oordeel over de invulling van de bacheloropleiding en het voldoende niveau van de doctoraalscripties, en op basis van de informatie verkregen gedurende het visitatiebezoek heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat de gerealiseerde eindkwalificaties van beide opleidingen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Zij laat daarbij meewegen dat beide opleidingen door een universitaire commissie getoetst zijn op inhoud en niveau en vervolgens gecertificeerd zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving De zelfstudie geeft beargumenteerd aan dat er – faculteitsbreed – geen algemene criteria zijn die aangeven welke rendementen als streefcijfer moeten worden gehanteerd. In vergelijking met propedeuserendementen van andere facultaire bacheloropleidingen wijkt volgens de zelfstudie het rendement van de bacheloropleiding ASW daarvan niet bijzonder af. Desondanks denkt men aan een streefrendement voor het eerste jaar van 50% van de studenten die binnen één jaar 60 EC halen en 65% binnen twee jaar uitgaande van de veronderstelling dat 20% van de studenten zonder meer in het eerste jaar om allerlei redenen stopt met de studie. Streefcijfers voor het rendement voor de daarop volgende studiejaren worden niet gegeven, maar men streeft wel verbeteringen na, zoals verbeteringen door middel van het invoeren van het bindend studieadvies per 2006, een gericht toetsbeleid en een verbeterde afstemming van werk- en toetsvormen. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 375 De KUO-cijfers (alleen vwo-instroom, voltijd) van de bacheloropleiding ASW zijn als volgt: studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 omvang cohort herinschrijvers N 73 114 88 absoluut 59 86 64 percentage herinschrijvers dat bachelor­diploma heeft behaald na 3 jaar % 81 75 70 % 42 De opleiding heeft de commissie de volgende recente rendementsgegevens aangeleverd op basis van eigen cijfers (peildatum 1 september 2006). studiejaar omvang cohort > 60 EC behaald bachelordiploma na 3 jaar N 1 jaar >=2 jaar Abs. % 2002-2003 112 53 80 38 33,9 2003-2004 153 61 59 38,6 2004-2005 129 48 2005-2006 165 59 Voor de masteropleiding heeft de opleiding de volgende rendementsgegevens aangeleverd op basis van eigen cijfers (peildatum 1 september 2006). studiejaar 2004-2005 2005-2006 omvang cohort N 39 51 percentage geslaagd na 1 jaar % 87 65 Beoordeling De commissie stelt vast dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding geen streefcijfers zijn geformuleerd. Wel geeft de bacheloropleiding een indicatie voor het eerstejaarsrendement en vindt een vergelijking plaats met andere facultaire bacheloropleidingen. Hoewel de commissie begrip heeft voor de vrees die bij de opleiding bestaat voor het optreden van perverse effecten bij het aangeven van precieze streefcijfers, meent zij dat het aanbeveling verdient duidelijkere streefdoelen te stellen ten aanzien van in ieder geval de afstudeerrendementen. De commissie meent dat het nog te vroeg is om een verantwoord oordeel te geven over het rendement van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Er is nog weinig ervaring met bacheloren masterrendementen, maar een vergelijking mogelijk gemaakt door landelijke KUO-cijfers (zie algemeen deel) laat zien dat er grote verschillen zijn in de rendementen van de opleidingen. Uit dit overzicht valt naar het oordeel van de commissie af te leiden dat sturing door de opleidingen mogelijk lijkt. Er is echter nog geen inzicht in de ontwikkeling van de rendementen op de langere termijn. Het bachelorrendement van de opleiding ASW in Utrecht ligt boven het gemiddelde. Het masterrendement geeft naar het oordeel van de commissie geen reden tot zorg. De commissie waardeert het streven van de opleiding naar verbetering van de rendementen, waaronder het versterken van het selectieve karakter van het premastertraject. 376 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. 6B.3.7. Extra onderwerp: Internationalisering De zelfstudie bevat een beschrijving van het facultaire internationaliseringsbeleid. Hierbij wordt aandacht geschonken aan: • • • • de organisatie van het internationaliseringsbeleid; de rol en taken van de coördinator internationalisering; de participatie van de opleiding in een SOCRATES-uitwisselingsprogramma; de wijze waarop de ervaringen van uitgaande en inkomende studenten worden geëvalueerd. In het curriculum heeft de opleiding in het eerste semester van het derde bachelorjaar ruimte gemaakt voor de mogelijkheid een aangesloten periode naar het buitenland te gaan. In het studieprogramma 2002-2003 hebben 33 buitenlandse studenten Engelstalige cursussen van de opleiding ASW gevolgd. Verder hebben 21 ASW-studenten gebruikgemaakt van het SOCRATES-programma om onderdelen van hun studie aan buitenlandse universiteiten te volgen. De opleiding biedt om uitwisseling in het kader van het SOCRATES-programma te activeren steeds meer Engelstalige cursussen aan. De zelfstudie geeft aan dat met ingang van het studiejaar 2004-2005 Engelstalige varianten van twee bestaande cursussen werden aangeboden. De belangstelling (35-40 buitenlandse studenten) daarvoor overtrof de capaciteit (25 studenten). Verder is de opleiding voornemens in het studiejaar 2006-2007 het aanbod verder uit te breiden met twee Engelstalige varianten. De opleiding ontwikkelt op dit terrein een beleid om het Engelstalig cursusaanbod verder te stroomlijnen en mogelijkheden te verkennen. Het masterprogramma richt zich naast Nederlandse studenten ook op buitenlandse studenten en biedt daartoe een Engelstalig programma aan. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 377 Samenvatting oordelen van de commissie over de bacheloropleiding en masteropleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan Universiteit Utrecht Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende 2. Programma Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement 3. Inzet van personeel Voldoende 4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg Voldoende 6. Resultaten Voldoende Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit. 378 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Bijlage 1A. Overzicht van de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen De opleiding heeft de doelstelling vertaald in eindkwalificaties opgesplitst in drie verschillende categorieën: kennis, vaardigheden en attitudes. De drie categorieën zijn in de praktijk met elkaar verweven. Kennis De afgestudeerde beschikt over: a. kennis van begrippen en theorieën uit de gedrags-, maatschappij- en cultuurwetenschappen, vanuit het perspectief van hun bijdrage aan de verwevenheid van individu en samenleving; b. kennis van de mogelijkheden en moeilijkheden van interdisciplinaire theorievorming, zowel in wetenschapstheoretisch opzicht als wat betreft hun bijdrage aan de analyse en beleidsmatige interventie van sociale vraagstukken; c. kennis van kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek (inclusief statistiek); d. kennis van de mogelijkheden en moeilijkheden van het gebruik van sociaalwetenschappelijke kennis bij het analyseren, vormgeven en evalueren van beleids- en interventiepraktijken; e. kennis van belangrijke beleids- en interventietheorieën, met speciale aandacht voor de samenhang tussen het openbaar bestuur, maatschappelijke instellingen, het bedrijfsleven, en de burger; f. kennis van belangrijke hedendaagse sociale vraagstukken, sociale beleidsterreinen, sociale interventiestrategieën en de structuur en instituties van de Nederlandse samenleving, mede bezien in een historisch en internationaal vergelijkend perspectief. Vaardigheden De afgestudeerde: a. beschikt over algemene professionele en academische vaardigheden, in het bijzonder met betrekking tot: de Nederlandse en Engelse taal; het gebruiken van informatie- en communicatietechnologie; het systematisch verzamelen van informatie; het kritisch bestuderen, analyseren en vergelijken van teksten, theorieën, onderzoeken en beweringen; het ontwikkelen van een standpunt, model of aanpak; het beoordelen en zelf opzetten, uitvoeren en verslaan van onderzoek; mondeling presenteren, discussiëren en schrijven; plannen, organiseren en samenwerken; gestructureerd beoordelen van activiteiten en prestaties van anderen en van zichzelf; b. kan een praktijkvraag of sociaal probleem herformuleren tot een duidelijke en onderzoekbare probleemstelling; de daarin vervatte begrippen op adequate wijze operationaliseren; een onderwerp zowel theoretisch als empirisch bestuderen, in onderlinge samenhang; een interdisciplinair perspectief innemen en kennis uit verschillende sociaalwetenschappelijke disciplines combineren in een interdisciplinaire aanpak; het resultaat weergeven in een coherent betoog dat wordt afgesloten met een heldere, synthetiserende conclusie; de resultaten gebruiken voor het beantwoorden van de praktijkvraag of het bijdragen aan verheldering en zo mogelijk oplossing van het sociale probleem, dan wel de implicaties van de uitkomsten aangeven voor interventies en beleid op het onderzochte maatschappelijke domein; QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 379 c. kan zich verplaatsen in de verschillende professionele rollen op het vakgebied en kan ten minste een van die rollen zelfstandig vervullen op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. Attitude De afgestudeerde toont: a. een kritisch-reflectieve instelling ten aanzien van sociaalwetenschappelijke kennis en van interventies in de samenleving; b. een communicatieve en coöperatieve instelling ten aanzien van anderen met verschillende posities, rollen, achtergronden, deskundigheden en belangen; c. een instelling om positie te kiezen en initiatieven te nemen maar ook de eigen inbreng te beargumenteren en ter discussie te stellen; d. een gerichtheid op het bijhouden van ontwikkelingen en nieuwe kennis in de sociale wetenschappen; e. een reflectieve instelling ten aanzien van het eigen functioneren, en de eigen ontwikkeling en loopbaan; f. zich bewust te zijn van en rekening te houden met de ethische en maatschappelijke context en implicaties van zijn of haar handelen. 380 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Bijlage 1B. Overzicht van de eindkwalificaties van de masteropleiding Sociale vraagstukken; interventies en beleid Studenten die de opleiding hebben afgerond zijn in staat: 1. tot het zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze hedendaagse sociale vraagstukken en sociale beleids- en interventiepraktijken analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren; 2. tot het op een interdisciplinaire wijze hanteren van aan verschillende disciplines ontleende theorieën en elkaar aanvullende onderzoeksstrategieën en deze toe te passen op een beleids- en interventiegerichte manier; en 3. daarbij oog te hebben voor de relatie tussen het bestaan en de leefwereld van individuen, sociale verbanden en organisatievormen en ontwikkelingen in de samenleving en de verzorgingsstaat, en 4. beleid, management en uitvoeringsniveau daarbij op elkaar te betrekken; 5. tot het als deskundigen in de beroepsuitoefening beoordelen en verrichten van praktijken beleidsgericht onderzoek naar sociale vraagstukken en beschikken over de wetenschappelijke en professionele vaardigheden om beleids- en interventieprocessen te onderzoeken, uit te voeren, te sturen en te evalueren. Studenten die de opleiding hebben afgerond beschikken over de volgende vaardigheden: 6. het vermogen om resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in andere vorm te presenteren; 7. het vermogen om theorieën en wetenschappelijke concepten te operationaliseren ten behoeve van een uitvoerbaar onderzoeksvoorstel; 8. het vermogen om in groepsverband onderzoek te verrichten en daaraan een herkenbare bijdrage te leveren; 9. het vermogen om wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde en constructieve wijze van commentaar te voorzien; en 10. het vermogen om in een complexe organisatorische context beleids- en interventievoorstellen te ontwikkelen en uit te voeren, daarbij rekening houdend met de specifieke karakteristieken van de betrokken actoren. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 381 Bijlage 2A. Overzicht programma bacheloropleiding ASW (2006-2007) van de Universiteit Utrecht Het bachelordiploma kan na drie jaar worden behaald nadat een major (135 EC= achttien cursussen) en 45 EC (zes cursussen) profileringsvakken met goed gevolg zijn afgesloten. Alle majors hebben tien verplichte cursussen. De cursussen zijn onderscheiden in niveaus: niveau 1 (inleidend), niveau 2 (verdiepend) en niveau 3 (gevorderd). Uit elk niveau dienen cursussen te worden gevolgd. Alle cursussen hebben een omvang van 7,5 EC. Jaar 1 Semester 1 Blok 1 Maatschappelijke veranderingen in de 19e en 20e eeuw: de moderne samenleving Blok 2 Individu en samenleving: gedragswetenschappen Niveau 1 Niveau 1 Probleemverkenning; Jongeren, agressie en geweld Niveau 1 382 Semester 2 Blok 3 M&T2: Statistiek met behulp van de computer (SPPS) Blok 4 Over de grenzen van de disciplines Niveau 1 Niveau 1 Een keuze uit: Opzetten onderzoek: Culturen en de de multiculturele (post)moderne samenleving samenlevingen Niveau 1 OF Mondialisering en culturele pluriformiteit: antropologische perspectieven (CA) Niveau 1 Niveau 1 Onderzoek voor beleid en interventie: dakloosheid Niveau 1 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Jaar 2 Semester 1 Blok 1 Blok 2 Majorkeuze Culturele diversiteit en Sociale wetenschap: identiteit (ASW/CA) perspectieven en grondslagendebat (C) Niveau 2 Semester 2 Blok 3 Majorkeuze (C) of profileringsruimte Blok 4 Profileringsruimte of Majorkeuze (C) Majorkeuze (C) of profileringsruimte Profileringsruimte of majorkeuze (C) Niveau 2 Majorkeuze Sociale vraagstukken: probleemdefinities en interventieperspectieven Beleid en evaluatieonderzoek (C) (SOC/ ASW) Niveau 2 Niveau 3 Jaar 3 Semester 1 Blok 1 Profileringsruimte Blok 2 Profileringsruimte Semester 2 Blok 3 Profileringsruimte Blok 4 Profileringsruimte Majorkeuze Majorkeuze Bachelorproject ASW 1*: de ontwerp- en verdiepingsfase Bachelorproject ASW 2*: de uitvoerings-, rapportage- en presentatiefase Niveau 3 Niveau 3 * In dit schema staat de halftime variant. Er is ook een fulltime variant, zie de toelichtende tekst van het bachelorproject. N.B. • De tien verplichte cursussen zijn vet gedrukt. • De majorgebonden keuzeruimte en de profileringsruimte zijn cursief gedrukt. • De aanduiding (C) geeft aan dat het betreffende vak een zogenaamd contextvak is. Studenten moeten vier contextvakken volgen (30 EC). Majorgebonden keuzevakken Naast de tien verplichte majorcursussen, dienen acht majorgebonden keuzevakken gevolgd te worden. Het cursusaanbod is in het volgende overzicht weergeven. Achter elke cursus staat tussen haakjes door welke opleiding de cursus wordt verzorgd. QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 383 De majorgebonden keuzecursussen in schema Semester 1 Blok 1 Semester 2 Blok 3 Blok 2 Blok 4 Bachelorproject ASW 1: De ontwerp- en verdiepingsfase (ASW) Bachelorproject ASW 2: de uitvoerings-, rapportage- en presentatiefase (ASW) Niveau 3 Niveau 3 Beleid en evaluatieonderzoek (C) (SOC/ASW) Beleid en sociaalwetenschappelijke vragen (C) (ASW) Sociale sturing van Nederland (C) (SOC) Niveau 3 Niveau 2 Niveau 1 Sociale wetenschap: Sociale netwerken: theorie perspectieven en en onderzoek (C) (SOC) grondslagendebat (C) (ASW) Niveau 2 Niveau 3 Wilde jaren (C) (ASW) Niveau 2 Organisaties en hun ontwikkeling (C) (ASW) Etniciteit en Nationalisme (C) (CA) Niveau 3 Niveau 2 Migranten en integratie (C) (ASW/SOC) Families; generaties en demografische veranderingen (C) (ASW/SOC) Niveau 3 Niveau 3 Gender, macht en multiculturalisme (C) (CA) Niveau 2 Toelichting Om aan de niveaueisen te voldoen dient in de majorgebonden keuzeruimte: • • • 384 op niveau 3 nog voor ten minste 7,5 EC aan cursussen te worden gekozen (naast het bachelorproject van 30 EC); en op niveau 2 voor ten minste 15 EC aan cursussen te worden gekozen. Dit aantal mag worden verminderd in de mate waarin het minimum op niveau 3 wordt overschreden; en voor 30 EC contextvakken te worden gekozen (deze zijn aangegeven met een (C) achter de titel van de cursus). QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Bijlage 2B. Programma pre-mastertraject Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht Elke cursus heeft een omvang van 7,5 EC. Blok 1 Inleiding algemene sociale wetenschappen Blok 2 Sociale wetenschappen: perspectieven en grondslagendebat Blok 3 M&T2: Statistiek met behulp van de computer (SPSS) Blok 4 Keuzevak* M&T1: methoden en technieken van onderzoek Beleid en evaluatieonderzoek Onderzoeksproject pre-master Onderzoeksproject premaster * Keuze uit een cursus uit de majorgebonden keuzevakken van ASW of het bacheloraanbod van culturele antropologie of sociologie niveau 2 en 3. Bijlage 2C. Programma Master Sociale vraagstukken: interventies en beleid van de Universiteit Utrecht In het masterprogramma worden vier cursussen aangeboden en een masterproject (met een omvang van vier cursussen). Elke cursus heeft een omvang van 7,5 EC. Het masterproject heeft een omvang van 30 EC. Semester 1 Periode 1 Verzorgingsstaten: context En transformatieprocessen Periode 2 Verplichte keuze uit sociale vraagstukken Onderzoeksstrategiën Masterproject beleid en interventie Semester 2 Periode 3 Vraagstukken van organisatie, Sturing en communicatie Masterproject QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen Periode 4 Masterproject Masterproject 385 386 QANU / Sociale Wetenschappen / UU Algemene Sociale Wetenschappen 7A. Bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies en masteropleiding International Development Studies aan Wageningen Universiteit Administratieve gegevens Bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Internationale Ontwikkelingsstudies 56837 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Wageningen 31 december 2007 Masteropleiding International Development Studies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: International Development Studies 66837 master wo 120 EC MSc voltijd Wageningen 31 december 2007 7A.1. Structuur en organisatie van de universiteit Van oudsher bestaat Wageningen Universiteit uit één faculteit waarin bèta- en gammaleerstoelgroepen bijdragen leveren aan natuur- en maatschappijwetenschappelijk onderwijs en onderzoek op het gebied van de life sciences. Het onderwijs en onderzoek aan Wageningen Universiteit kent een matrixstructuur waarin vraag en aanbod worden onderscheiden. De leerstoelgroepen, die het onderwijs geven, vertegenwoordigen de aanbodzijde wat betreft het onderwijs. De vraagzijde wordt vertegenwoordigd door het Onderwijsinstituut. Per 2005 zijn de vier decentrale Onderwijsinstituten samengevoegd tot één universiteitsbreed Onderwijsinstituut. Het Bestuur van het Onderwijsinstituut stelt per opleiding een Opleidingscommissie in die haar adviseert over onder andere de betreffende opleidingsprogramma’s, de onderwijs- en examenregeling, de onderwijskaders en de uitvoering daarvan. Het Bestuur van het Onderwijsinstituut stelt, binnen de door het College van Bestuur vastgestelde onderwijskaders en begroting, de opleidingsprogramma’s vast. De onderwijsvraag van het Onderwijsinstituut is leidend voor de samenstelling van de programma’s en de verdeling van onderwijstaken over de departementen en haar leerstoelgroepen. QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 387 Per 1 september 2004 biedt Wageningen Universiteit 19 bacheloropleidingen en 29 masteropleidingen aan. De bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies (BIN) is, samen met de masteropleiding International Development Studies (MID), ontstaan uit diverse ‘nietwesterse’ opleidingen en specialisaties in de maatschappijwetenschappen die van oudsher aan Wageningen Universiteit aanwezig waren. De geleidelijk aangebrachte verschillen met de voormalige opleidingen en specialisaties zijn, ten eerste, dat de disciplinaire opleidingen en specialisaties zijn opgenomen in één multidisciplinaire opleiding, wat recht doet aan het complexe karakter van ontwikkelingsvraagstukken. Een tweede verschil is dat het niet meer uitsluitend gaat over ontwikkelingsvraagstukken in niet-westerse landen maar ook in Europa. Ten slotte is het domein verbreed van landbouwkundige naar rurale ontwikkeling. De ontwikkeling van de landbouw is, naast bijvoorbeeld die van industrie, huisvesting, toerisme en natuurbeheer, een onderdeel van rurale ontwikkeling. Deze verschillen sluiten aan bij actuele ontwikkelingen in de maatschappij en binnen het domein van ontwikkelingsstudies. 7A.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Beide opleidingen zijn voortgekomen uit de ongedeelde, vijfjarige opleiding Internationale Ontwikkelingsstudies (IO), die gestart is in september 2000. Anticiperend op de bachelormasterstructuur zijn in het programma van IO reeds een bachelor- en een masterfase onderscheiden. Per september 2002 is de bacheloropleiding gestart en per september 2003 de masteropleiding. In het overgangsjaar 2002-2003 functioneerde Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change (MAKS), een van de voormalige masteropleidingen voor buitenlandse studenten, als enige specialisatie van MID. Voor de studenten die reeds vóór september 2002 waren ingeschreven in de ongedeelde opleiding IO is een overgangsregeling getroffen die de mogelijkheid bood over te stappen naar BIN. Daarbij zijn enkele kleine aanpassingen in het studieprogramma aangebracht. Alle voormalige studenten IO hebben van deze overstapmogelijkheid gebruikgemaakt, zodat de ongedeelde vijfjarige IO-opleiding feitelijk nauwelijks bestaan heeft en als zodanig geen afgestudeerden oplevert. De rechtstreekse voorganger van IO is de opleiding Rurale Ontwikkelingsstudies, tot welke met ingang van september 2000 geen nieuwe studenten meer zijn toegelaten. Deze opleiding is geleidelijk, volgens een overgangsregeling, afgebouwd. Op 1 september 2006 waren nog elf studenten voor de opleiding ingeschreven. Uit de door de opleiding aan de commissie verstrekte gegevens is niet gebleken dat er problemen bestaan met betrekking tot de afbouw van de ongedeelde opleiding. 388 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 7A.3. Het beoordelingskader 7A.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving Het domein van beide opleidingen bestaat, aldus de zelfstudie, uit maatschappelijke veranderingsprocessen in rurale gebieden, agrovoedselketens en het beheer van de natuurlijke omgeving in een dynamische, internationale context. Voorbeelden van transformatieprocessen in deze drie aandachtsgebieden die aan de orde worden gesteld in de opleiding zijn de recente belangstelling voor biodiversiteit en milieubeheer, agrarische multifunctionaliteit, arbeidsmigratie, contractteelt in transitielanden, conflicterende belangen in het gebruik van natuurlijke hulpbronnen door toerisme, landbouw en visserij, biogenetica en de ontwikkeling van nichemarkten, de rol van de overheid en een participatiever ontwikkelingsbeleid. De masteropleiding heeft drie specialisaties die ieder het domein op specifieke wijze benaderen: 1. De specialisatie Sociology of Rural Development richt zich op het domein van de opleiding vanuit een sociologisch/antropologisch perspectief. 2. De specialisatie Economics of Rural Development benadert het domein van de opleiding vanuit een analytisch raamwerk dat voornamelijk bestaat uit deelgebieden van toegepaste economie, zoals economie van natuurlijke hulpbronnen, milieueconomie, agrarische economie en institutionele economie. 3. De specialisatie Communication, Technology & Policy benadert het domein van de opleiding vanuit de bijdragen van communicatiewetenschap, technologiestudies en rechts- en bestuurswetenschap aan de versterking van maatschappelijke veranderingsprocessen. De doelstelling van de opleidingen is het opleiden van studenten met de in bijlage 1 genoemde kerncompetenties en deelcompetenties. Nationale en internationale benchmarking Binnen Wageningen Universiteit is de masteropleiding Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change (MAKS) de meest verwante opleiding; zowel MAKS als MID richten zich op ontwikkelingsvraagstukken. Wat Nederland betreft wordt in de zelfstudies van zowel BIN als MID opgemerkt dat de (multi)disciplinaire breedte in combinatie met het domein de opleidingen uniek maakt in Nederland. Vanwege het domein, internationale ontwikkelingsstudies, zijn zij niet goed vergelijkbaar met de meeste opleidingen in de Sociale Wetenschappen. Voorts onderscheiden zij zich door de combinatie van een aantal kenmerken van andere opleidingen op het gebied van internationale ontwikkelingsstudies, soms in de vorm van specialisaties van Culturele Antropologie. Om na te gaan of de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij het domein, zijn de competenties en de programma’s voorgelegd aan een viertal buitenlandse vakgenoten met de volgende vragen: QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 389 1. Do you think that the enclosed programme BSc/MSc International Development Studies meets the international standards for scientific quality? 2. Do you think that the competencies acquired in the above mentioned programme meet the international standards for scientific quality? 3. Do you think that the enclosed programme meets the requirements of the described domain? 4. Do you think that the competencies acquired in the above mentioned programme meet the requirements of the described domain? 5. Do you think that the MSc International Development Studies needs two years to meet the international standards for a scientific course on the described domain? Het antwoord op deze vragen luidde positief, met in enkele gevallen enige kanttekeningen. Eisen beroepspraktijk Wat de bacheloropleiding betreft wordt in de zelfstudie opgemerkt dat, omdat de arbeidsmarkt nog niet is aangepast aan de bachelor-masterstructuur, afgestudeerden doorgaans pas na een vervolgmasteropleiding de arbeidsmarkt zullen betreden. De competenties van de opleiding zijn dan ook niet afgeleid uit beroepsspecifieke situaties of voorgelegd aan representanten van het beroepenveld. Wat de masteropleiding betreft meldt de zelfstudie dat tijdens de formulering van de opleiding in 1999-2000 de Opleidingscommissie aan de Koninklijke Landbouwkundige Vereniging (KLV) gevraagd heeft een voorlopig studieprogramma voor te leggen aan leidinggevenden uit de beroepspraktijk. Uit dit KLV-onderzoek kwam naar voren dat een nadrukkelijke disciplinaire inbedding van de specialisaties gewenst was. Als gevolg van deze uitkomsten zijn de aanvankelijk voorgestelde vier thematisch georiënteerde specialisaties vervangen door de huidige op disciplines gebaseerde specialisaties. Vanuit de opleiding bestaat nog geen systematisch contact met het beroepenveld. Binnen Wageningen Universiteit bestaat het plan om gekoppeld aan iedere opleiding een adviesraad met mensen uit het beroepenveld op te zetten. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de breed uitgewerkte kern- en deelcompetenties; deze komen in voldoende mate overeen met het referentiekader van de commissie. Wat de nationale benchmarking betreft vraagt de commissie zich af waarom geen expliciete vergelijking is gemaakt met bijvoorbeeld ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit of niet-westerse sociologie /antropologie in Leiden en aan de UvA. De commissie meent dat een goede eerste stap is gezet bij de internationale benchmarking; de volgende stap zou ook hier een vergelijking moeten zijn, met verwante buitenlandse opleidingen, bijvoorbeeld die waaraan de vier geraadpleegde buitenlandse vakgenoten verbonden zijn. In de Europese context van de toekomst is het van belang om verschillen en overeenkomsten blijvend in het oog te houden. De commissie vindt een systematisch contact met het beroepenveld wenselijk en hoopt dat het plan van de universiteit op dit punt uitgevoerd zal worden. De commissie voegt hieraan nog het volgende toe. De opleidingen hebben een hoog aspiratieniveau. Men wil multidisciplinair zijn; men wil dat sociologen en economen als zodanig herkenbaar zijn; men wil sociaalwetenschappelijke onderzoekers afleveren; men wil dat afgestudeerden vooral gericht zijn op beleid en actie (interventies); men wil dat de studenten kennismaken met de rol van bètadisciplines in het vakgebied; 390 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies men wil ten slotte dat een student een thematische specialisatie kiest (agro-ecologische voedselketen et cetera). De commissie vraagt zich af of de nagestreefde doeleinden niet te heterogeen zijn, en of de opleidingen uiteindelijk niet duidelijker keuzen moeten maken; men kan niet alles tegelijkertijd verwezenlijken. Dat qua beschikbare tijd het economische programma, het sociologische of het methodologische programma niet in die mate tot compleet opgeleide sociologen, economen, methodologen als elders kan leiden ligt voor de hand en is acceptabel. Andersom vraagt deze omstandigheid erom dat men het beste wat er op elk van deze terreinen in Nederland aanwezig is, in het Wageningse onderwijsprogramma probeert te representeren. In de praktijk leidt een en ander ook tot enkele inconsistenties. Zo is het vrij inconsistent om een opleiding als multidisciplinair te afficheren, maar er tegelijkertijd naar te streven dat afgestudeerden als socioloog of econoom herkenbaar zijn. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master. Beschrijving In de zelfstudie wordt voor beide opleidingen beschreven hoe de kerncompetenties met hun deelcompetenties aansluiten bij de beschrijving in de Dublin-descriptoren. Als volgt: Dublin-descriptor Competenties Bacheloropleiding Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden vooral kerncompetentie 1 vooral kerncompetentie 4 en deelcompetenties van kerncompetenties 2 en 3 vooral kerncompetentie 3 deelcompetenties van de kerncompetenties 2, 5 en vooral 7 deelcompetenties van de kerncompetenties 3, 5, 6 en 7 Masteropleiding Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden vooral kerncompetentie 1 vooral kerncompetentie 2 van de gehele opleiding en kerncompetentie 2 van de specialisaties, alsmede een aantal deelcompetenties van kerncompetentie 3 vooral deelcompetenties van de kerncompetenties 1 en 2 vooral deelcompetenties van de kerncompetenties 1, 2 en 3 vooral deelcompetenties van de kerncompetenties 1 en 3 Beoordeling De commissie meent dat in de zelfstudie zorgvuldig en uitvoerig is aangetoond dat de kerncompetenties met hun deelcompetenties aansluiten bij de beschrijvingen in de Dublin-descriptoren. QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 391 Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving Bacheloropleiding Het wetenschappelijke karakter van de opleiding komt, naar uit de zelfstudie blijkt, vooral naar voren bij de kerncompetenties 2 en 3. Afgestudeerden van de opleiding hebben onvoorwaardelijke toegang tot de volgende MScopleidingen aan Wageningen Universiteit: • • International Development Studies; Leisure, Tourism and Environment. Masteropleiding Wat betreft de masteropleiding wordt in de zelfstudie het volgende meegedeeld. De beoogde beroepsperspectieven van de afgestudeerden van de opleiding zijn: sociaalwetenschappelijk onderzoek, beleidsvorming en -analyse en implementatie van maatschappelijke veranderingsprocessen. De eerste kerncompetentie van de opleiding als geheel (1) en de eerste van de specialisaties (A1, B1 en C1) zijn gericht op het kunnen formuleren, uitvoeren en beoordelen van onderzoek binnen het domein van de opleiding respectievelijk vanuit de wetenschappelijke discipline van de gekozen specialisatie. Deze kerncompetenties sluiten aan bij het beroepsperspectief van maatschappijwetenschappelijk onderzoeker. De tweede kerncompetentie van de opleiding als geheel (2) en de tweede van de specialisaties (A2, B2 en C2) zijn gericht op de vertaling van onderzoeksresultaten in de discipline van de gekozen specialisatie naar beleidsadviezen en op de beleidsanalyse vanuit deze discipline. Deze kerncompetenties sluiten aan bij het beroepsperspectief van beleidsmedewerker. De implementatie van maatschappelijke veranderingsprocessen door bijvoorbeeld beleidsuitvoerende overheidsinstellingen of NGO’s, vindt doorgaans plaats in multidisciplinaire en multiculturele verbanden. Kerncompetentie 3 en diverse deelcompetenties van andere kerncompetenties zijn gericht op het kunnen functioneren in dergelijke complexe situaties. Beoordeling De commissie meent dat het wetenschappelijk karakter van de opleidingen voldoende blijkt uit kerncompetenties 2 en 3 voor wat betreft de bacheloropleiding en kerncompetentie 1 voor wat betreft de masteropleiding. Kerncompetentie 3 van de masteropleiding is expliciet gericht op het kunnen functioneren in multidisciplinair verband. De eindkwalificaties van de 392 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies opleidingen sluiten naar de mening van de commissie dan ook voldoende aan bij de in het bovenstaande kader genoemde beschrijvingen van respectievelijk een bachelor- en een masteropleiding. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor beide opleidingen luidt dat oordeel voldoende. 7A.3.2. Programma Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit: • 120 EC verplichte cursussen (B1 en B2); •24 EC specialisatiecursussen; • 12 EC bachelorafsluiting (extended essay); •24 EC vrije keuze. De universiteit hanteert voor haar masteropleidingen het zogeheten COP-model, waarin drie programmaonderdelen worden onderscheiden: competentierealiserende (C), ondersteunende (O) en profilerende (P). Competentierealiserende programmaonderdelen (70% van de opleiding, 84 EC) zijn onderdelen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de eindcompetenties. Bij MID zijn dit twee cursussen van ieder 6 EC per specialisatie, drie gemeenschappelijke cursussen (van 3, 3 en 12 EC) gericht op algemene academische vaardigheden, de stage (24 EC) en de thesis (30 EC). Ondersteunende programmaonderdelen (maximaal 36 EC) zijn onderdelen die in het programma van individuele studenten zijn opgenomen ter ondersteuning van de realisatie van de eindcompetenties van de opleiding. Deze onderdelen zijn bedoeld voor zij-instromers, dat wil zeggen, studenten met een andere vooropleiding dan BIN. Profilerende programmaonderdelen (maximaal 36 EC) zijn onderdelen via welke de student zich verder verdiept en profileert. De profilerende ruimte kan ingevuld worden met in principe alle cursussen die aan Wageningen Universiteit of elders worden gegeven, mits wat betreft niveau en samenhang goedgekeurd door de studiebegeleider en Examencommissie. De omvang van de profilerende ruimte voor de student hangt af van de hoeveelheid ondersteunende programmaonderdelen. Deze laatste gaan ten koste van de profilerende ruimte. Hoe meer ondersteunende cursussen nodig zijn, hoe kleiner de profilerende ruimte. Studenten die instromen vanuit BIN hebben een maximale profilerende ruimte van 36 EC. De bacheloropleiding kent geen bindend, wel een dringend studieadvies (zie F 16). Voor de programma’s van de bachelor- en van de masteropleiding wordt verwezen naar bijlage 2. Zij worden alleen voltijds verzorgd. QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 393 F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving Bacheloropleiding Het wetenschappelijk niveau van de opleiding en de aansluiting bij de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied worden, aldus de zelfstudie, gewaarborgd doordat de docenten tevens als onderzoeker toegelaten zijn tot een erkende onderzoeksschool, namelijk CERES, MGS of WIMEK. CERES en MGS zijn te karakteriseren als maatschappijwetenschappelijke onderzoeksscholen. Binnen WIMEK werken natuur- en maatschappijwetenschappers samen. Het onderzoek van deze drie onderzoeksscholen en van de negen leerstoelgroepen waar afgestudeerd kan worden en die zowel basisvakken als specialisatievakken verzorgen, bestrijkt het hele domein van de opleiding. Omdat de docenten tevens onderzoekers zijn, gebruiken zij in het onderwijs vanzelfsprekend hun onderzoeksresultaten en -ervaringen. In de cursorische cursussen wordt de aansluiting bij de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen gewaarborgd door onder andere de gebruikte literatuur. In de niet-cursorische bachelorafsluiting wordt aangesloten bij de actuele wetenschappelijke ontwikkelingen doordat de studenten begeleid worden door een docent die tevens zelf onderzoek doet in de betreffende discipline. Een aantal programmaonderdelen is expliciet gericht op het verwerven van onderzoeksvaardigheden: 1. drie methodologische cursussen, gericht op kennis en vaardigheden met betrekking tot maatschappijwetenschappelijk onderzoek in het algemeen en veldonderzoek in het bijzonder (Inleiding Onderzoeksmethodologie; Methods, Techniques and Data Analysis for Field Research A; Field Research Practical); 2. het projectonderwijs en probleemgericht onderwijs in diverse cursussen. Deze programmaonderdelen zijn gericht op de ontwikkeling van de vaardigheden om een bepaalde problematiek disciplinair of multidisciplinair te analyseren. De cursus Analyse van een Probleemveld aan het eind van het eerste jaar is volledig hierop gericht; 3. de bachelorafsluiting in de vorm van een zelfstandig literatuuronderzoek, eventueel inclusief een secundaire analyse van data (extended essay). Tussen het programma van de opleiding en de actuele arbeidsmarkt is (nog) geen verband, aangezien de arbeidsmarkt zich nog niet op dit type gediplomeerden heeft ingesteld (zie onder F1). Masteropleiding Wat hierboven gezegd is over de interactie tussen onderzoek en onderwijs geldt ook voor de masteropleiding. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat naast de bijdrage van het onderzoek aan het onderwijs, in de masteropleiding ook sprake is van een bijdrage van het onderwijs aan 394 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies het onderzoek, en wel in de vorm van het thesisonderzoek. De onderwerpen voor de thesis sluiten vaak aan bij een onderzoeksproject of -programma van de leerstoelgroep, waardoor de masterstudenten tevens een bijdrage aan dit onderzoek leveren Drie programmaonderdelen zijn expliciet gericht op het verwerven van onderzoeksvaardigheden: 1. de thesis in de vorm van een scriptie op basis van een (veelal) empirisch onderzoek (30 EC); 2. het Seminar is gericht op het leren verdedigen van een onderzoeksvoorstel en mondeling presenteren van onderzoeksresultaten (3 EC); 3. het Academisch Master Cluster (AMC) is vooral gericht op onderzoeksvaardigheden in multidisciplinair verband (12 EC). Twee programmaonderdelen zijn gericht op kennismaking met de toekomstige beroepspraktijk: 1. Het Academisch Master Cluster (AMC), sinds het studiejaar 2002-2003 verplicht voor studenten van alle masteropleidingen van Wageningen Universiteit. Het AMC bestaat uit een cursorische training in projectmanagement en communicatie en uit groepsonderzoek. De groepen kunnen bestaan uit studenten van zowel technische als maatschappijwetenschappelijke opleidingen. De onderwerpen van AMC’s zijn meestal afkomstig van instanties buiten Wageningen Universiteit, waarmee de studenten ook moeten overleggen over de projectaanpak en implementatie van de resultaten (transdisciplinair onderzoek). Het verschil met de stage is dat het AMC binnen een onderwijscontext plaatsvindt en met een intensievere begeleiding vanuit de universiteit dan de stage. 2. De stage is een expliciete kennismaking met de reële, toekomstige beroepspraktijk van ontwikkelingsdeskundige (24 EC). Beoordeling De commissie meent op grond van het bovenstaande dat de masteropleiding voldoet aan de criteria die bij dit facet aan de orde zijn. Wat de bacheloropleiding betreft merkt de commissie het volgende op. Bij het methodologieonderwijs wreekt zich het feit dat dit onderwijs zich in te veel handen bevindt en dat er te weinig een lijn herkenbaar is die de traditionele onderscheiding tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek overschrijdt. Te weinig leeft kennelijk het besef dat de keuze van methode niet een kwestie is van smaak, maar dwingend volgt uit de vragen waarop men een antwoord zoekt en uit de middelen die men voorhanden heeft. Voorts is de commissie voor wat het sociologieonderwijs betreft van mening dat men er niet altijd in geslaagd is om het beste wat er in Nederland is in het programma te krijgen. Vooral de wijze waarop het eerstejaars- en het tweedejaarsonderwijs in de sociologie is ingericht, met de daarbij gebruikte literatuur, verdient verbetering. Ook in de ogen van de studenten is dit gedeelte van de opleiding weinig relevant en weinig uitdagend. Dit roept bij de commissie de vraag op of het niet mogelijk is om in sterkere mate disciplinaire instroom van ideeën vanuit zusterinstellingen te bevorderen. De commissie heeft dan ook met instemming kennisgenomen van veranderingen in het sociologieonderwijs zoals deze recentelijk zijn ingevoerd. De geringe waardering van studenten van dit onderdeel in de beoordelingsperiode heeft plaatsgemaakt voor een positieve evaluatie. De cursus scoorde recentelijk op ‘algemene waardering’ een 4,2 op een 1-5 schaal (1= laag; 5 = hoog). QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 395 Zoals uit het voorgaande blijkt beoordeelt de commissie de opleiding zoals deze tot voor kort was ingericht niet op alle punten als voldoende. Recentelijk zijn echter aanpassingen aangebracht die alle in de goede richting wijzen. Mede op grond van deze informatie kan thans met enige reserve het oordeel ‘voldoende’ worden gegeven. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Beschrijving Om na te gaan of de geformuleerde competenties daadwerkelijk in het programma aan de orde komen, zijn de kern- en deelcompetenties van beide opleidingen, aldus de zelfstudie, voorgelegd aan de docenten van de verschillende cursussen met de vraag in welke mate in hun cursus aandacht besteed wordt aan de deelcompetenties. De cursorische cursussen zijn voorgelegd aan de verantwoordelijke docenten. De BIN-scriptiecoördinator heeft, in samenspraak met scriptiecoördinatoren van drie leerstoelgroepen waar afgestudeerd kan worden, verspreid over de specialisaties, bepaald in welke mate de diverse competenties in het extended essay (de bachelorafsluitende scriptie) aan de orde komen. De beoordeling van de masterstage en -thesis is voorgelegd aan de stage- en thesiscoördinatoren van drie leerstoelgroepen (één per specialisatie). In de zelfstudie wordt de conclusie getrokken dat iedere deelcompetentie in meerdere cursussen aan de orde komt. Beoordeling De commissie is van oordeel dat er bij beide opleidingen een duidelijke koppeling is tussen de verschillende cursussen en de te verwerven competenties. De commissie heeft voorts geconstateerd dat in de studiegids bij elke cursus het leerdoel vermeld is. De inhoud van de programma’s biedt de studenten de mogelijkheid de eindkwalificaties te behalen. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving In de zelfstudie wordt opgemerkt dat de inhoudelijke samenhang van het programma twee perspectieven kent: 396 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies • • een structureel perspectief vanuit de door alle studenten te verwerven eindcompetenties, wat tot uiting komt in de verplichte programmaonderdelen; een perspectief vanuit individuele studenten, wat bij de bacheloropleiding tot uiting komt in de keuze van de specialisatie en een coherente invulling van de vrije keuzeruimte en bij de masteropleiding in de keuze van een coherente invulling van het thesisonderwerp, de profilerende en/of ondersteunende cursussen en de stage. Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit een brede (qua disciplines en thema’s) maatschappijwetenschappelijke basis in het eerste en tweede jaar en op disciplines gebaseerde benaderingen van het domein van de opleiding in het derde jaar, op basis waarvan de opleiding wordt afgesloten met een scriptie binnen de specialisatie over een bepaald thema binnen het domein van de opleiding. De brede maatschappijwetenschappelijke basis in de eerste twee jaar bestaat uit de basiscursussen, ondersteunende cursussen en thematische cursussen. De invulling van de individuele studieprogramma’s (specialisatie, bachelorafsluiting en vrije keuzeruimte) wordt door de studiebegeleider en Examencommissie bewaakt; de student kan de vrije keuzeruimte naar eigen inzicht invullen, verbredend of verdiepend. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding is, aldus de zelfstudie, georiënteerd op de thesis. Uit deze masterafsluiting moet blijken dat de studenten alle vijf de kerncompetenties hebben verworven. De invulling van de stage, de profilerende en/of ondersteunende cursussen en het onderwerp van de thesis worden bepaald door de thematiek en discipline waarin de studenten zich willen specialiseren en, wat betreft de ondersteunende ruimte, hun vooropleiding. Op basis hiervan wordt een individueel studieprogramma opgesteld, uiteraard binnen de structurele kaders voor de opleiding. Alle individuele studieprogramma’s moeten formeel goedgekeurd worden door de Examencommissie. Beoordeling De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er bij beide opleidingen sprake is van voldoende samenhang in het programma. Uit haar gesprek met bachelorstudenten bleek dat deze samenhang voor hen in het eerste jaar nog niet, maar in de latere jaren wel duidelijk was. Aansluitend meent de commissie dat de samenhang in de bacheloropleiding baat zou kunnen hebben bij het in het oog houden van het ‘algemeen leiderschap’ in de opleiding dat de kerninhoud van een noodzakelijk curriculum, cumulatief over de drie bachelorjaren, scherp in de gaten houdt, en kan bewerkstelligen dat dit door de leerstoelgroepen wordt gerealiseerd. In dit verband merkt de commissie ook op dat het haar opgevallen is dat bij een brede opleiding als de bacheloropleiding een integratiecursus ontbreekt. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 397 F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving Ter verhoging van de studeerbaarheid en voorkoming van studievertraging bestaat universiteitsbreed een aantal regelingen, zo wordt in de zelfstudie gemeld: • • • • • • • de roostering van cursussen moet per opleiding kloppen, dat wil zeggen dat verplichte cursussen en gangbare combinaties van keuzevakken niet mogen overlappen; bij het opstellen van individuele studieprogramma’s is de roostertechnische haalbaarheid één van de criteria; via EDUweb, een informatiepunt voor docenten en studenten, kunnen informatie en mededelingen over cursussen snel en effectief worden verspreid onder de betrokkenen; een standaardomvang van de meeste cursorische cursussen van 6 EC, waardoor de studenten per periode in principe twee cursussen volgen. Door deze universiteitsbrede minimale omvang wordt voorkomen dat studenten vele, kleine cursusjes volgen, met alle roosterproblemen van dien, en wordt samenwerking tussen leerstoelgroepen binnen één cursus bevorderd; gesprekken met de studiebegeleider over de planning en eventuele studievertraging (bacheloropleiding); iedere student moet met de studiebegeleider overleggen over de invulling en planning van het studieprogramma; dit wordt vastgelegd in een studiecontract (masteropleiding); voor het schrijven van de thesis is een uitgebreide handleiding aanwezig (masteropleiding). Aan het eind van iedere onderwijsperiode worden systematische enquêtes per gegeven cursus afgenomen onder de studenten, waarin onder andere wordt gevraagd naar de zwaarte van de cursus in relatie tot het aantal studiepunten. De resultaten worden teruggekoppeld naar de docenten; bij negatieve evaluaties worden maatregelen genomen. Uit de evaluaties van de eerste twee bachelorjaren kwam naar voren dat deze studiejaren door de studenten te licht werden bevonden. Bij sommige cursussen werd dit ook in de schriftelijke cursusevaluaties vermeld. Deze klacht is inmiddels weggenomen (zie ook onder F18). In de zelfstudie wordt voorts gemeld dat in 2000 besloten is tot een cursus Wiskunde speciaal voor maatschappijwetenschappelijke opleidingen (Wiskunde M). Dit kwam in plaats van de eerdere cursus Wiskunde die een struikelblok bleek te zijn in het eerste bachelorjaar. Er is zorg voor gedragen dat het niveau van de cursus hetzelfde bleef, maar dat de cursus beter aansluit bij de rest van de studie. De maatregel leidde tot sterk verhoogde slagingspercentages. Beoordeling De commissie meent, op grond van de zorg die de universiteit besteedt aan de studeerbaarheid en gezien de commentaren van de studenten met wie zij sprak, dat beide opleidingen studeerbaar zijn. Zij heeft overigens wel de indruk dat klachten van studenten over de zwaarte van een cursus te snel serieus worden genomen. De commissie meent dat het programma van de bacheloropleiding voor de goede student niet uitdagend genoeg is; zij beveelt aan een honors degree programma te overwegen. Zij meent voorts dat studievertraging kan worden teruggedrongen door reductie van het aantal tentamenmogelijkheden van drie naar twee maal per jaar. 398 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving Bacheloropleiding De toelatingseis voor de bacheloropleiding is een vwo-diploma met de profielen Natuur en Techniek; Natuur en Gezondheid; Economie en Maatschappij, en Cultuur en Maatschappij, mits in het laatste geval wiskunde A1, 2 of B1 is opgenomen in het pakket. De extra wiskunde is nodig vanwege de verplichte wiskundige cursussen in het eerste jaar. Studenten die deze wiskunde niet in hun vwo-pakket hebben opgenomen, kunnen een examen hierin afleggen bij de universiteit of elders hiervoor een certificaat halen. In het algemeen hebben, aldus de zelfstudie, instromende studenten geen problemen met de aansluiting van de cursussen in de opleiding bij hun vwo-pakket. Instroom eerstejaars bacheloropleiding (instellingscijfers; tussen haakjes KUO-cijfers, tabel B1.1, totaal) Studiejaar 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 Totaal Man Vrouw 40 11 29 42 14 28 31 (28) 8 23 33 (33) 9 24 32 (32) 10 22 47 13 34 45 7 38 Noot: voor de studiejaren 2000-2001 en 2001-2002 is de instroom die in de ongedeelde vijfjarige opleiding. Totale inschrijving bacheloropleiding (instellingscijfers; tussen haakjes KUO-cijfers, tabel B9.1) Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Totaal Man Vrouw 94 (86) 107 (105) 121 (123) 31 90 146 (158) 41 105 Masteropleiding De beoogde doelgroepen voor de masteropleiding zijn: 1. afgestudeerden van de bacheloropleiding Internationale Ontwikkelingsstudies (BIN); 2. universitaire bachelors in de maatschappijwetenschappen anders dan BIN; 3. hbo-bachelors, zoals de opleiding Plattelandsvernieuwing of de opleiding International Tourism Management and Consultancy. QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 399 Afgestudeerden van BIN hebben onvoorwaardelijk toegang tot MID. Voor studenten die BIN doen kent de universiteit de zogeheten mastertoestemmingsregeling. Deze houdt in dat de Examencommissie studenten die nog geen bachelordiploma hebben behaald, toestemming verleent tot het afleggen van tentamens behorend tot de masteropleiding indien minimaal 150 EC, waarvan het hele eerste jaar, van de bacheloropleiding zijn behaald. Het Academisch Master Cluster en de thesis mogen niet gevolgd worden zonder een bachelordiploma. Pas na het behalen van het BIN-diploma worden deze studenten ingeschreven voor MID. Voor kandidaten die niet over een bachelordiploma van Wageningen Universiteit beschikken heeft de universiteit voor toelating tot een masteropleiding een aantal basistoelatingseisen gesteld: 1. een bachelordiploma (zie boven); 2. een cijfergemiddelde van minimaal 7 of een equivalent hiervan; 3. een score van 580 op een TOEFL-taalvaardigheidstest Engels of een equivalent hiervan (tussen 550 en 580 als het dossier daartoe aanleiding geeft). Studenten met een andere vooropleiding dan BIN sturen een ingevuld application form en bijbehorende documenten naar de (centrale) admission officer. Een opleidingsgebonden functionaris adviseert de Toelatingscommissie Maatschappijwetenschappen over de inhoud van de gevolgde vooropleiding en toelaatbaarheid tot MID. Deze commissie beoordeelt of de kandidaat voldoende sociaalwetenschappelijke en/of economische vakken en wiskunde en/of statistiek in de vooropleiding heeft gehad. Instroom masteropleiding (instellingscijfers; tussen haakjes KUO-cijfers, tabel M1.1) Studiejaar 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 Totaal 20 * 34 ** (35) 22 ** (52) 45 *** Man Vrouw 6 14 15 19 8 14 14 31 * hoofdzakelijk zij-instromers (= studenten met andere vooropleiding dan BIN) ** uitsluitend zij-instromers *** waarvan veertien doorstromers (studenten met vooropleiding BIN) Totale inschrijving masteropleiding Studiejaar 2004-2005 2005-2006 Totaal 71 94 Man 28 30 Vrouw 43 64 Beoordeling De commissie meent dat bij de bacheloropleiding de instroom goed geregeld is. De masteropleiding kent één instroommoment, maar gegeven de aanwezige flexibiliteit in het eerste jaar van de opleiding (de verplichte masteronderdelen beginnen pas in januari) is er naar het oordeel van de commissie geen reden tot een instroomregeling waarbij het toegestaan is dat de student nog maximaal 30 EC van de bacheloropleiding moet doen. De commissie beveelt aan 400 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies om twee instroommomenten mogelijk te maken en het maximaal aantal EC dat nog van de bacheloropleiding gedaan mag worden te reduceren. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Het opleidingsprogramma van de bacheloropleiding omvat 180 EC, dat van de masteropleiding 120 EC (zie bijlage 2). Hiermee voldoen beide opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving De didactische uitgangspunten van de opleidingen zijn, aldus de zelfstudie: 1. het gebruik van een diversiteit aan onderwijsvormen (ook binnen cursussen); 2. een hoge mate van zelfstandigheid van de studenten (master); 3. de vertaling van theorie naar maatschappelijke problemen. De volgende onderwijsvormen worden gehanteerd: C PE PI V EE ME PJ PGO IT SW college; overdracht van leerstof van docent naar student tijdens geroosterde contacturen extensief practicum; deels zelfstandig, deels onder begeleiding oefening van de leerstof, groepsgrootte twintig intensief practicum; individueel, met vrijwel 100% begeleiding, oefening van de leerstof; groepsgrootte tien veldpracticum; idem als PI maar buiten eendaagse excursie; relatief passieve kennisverwerving door bezoek aan praktijksituaties, groepsgrootte dertig meerdaagse excursie; idem als EE projectonderwijs; oplossen van vaktechnische of maatschappelijke vraagstukken door toepassing van aanwezige kennis, groepsgrootte zes probleemgericht onderwijs, verwerven van kennis aan de hand van praktische vraagstukken, groepsgrootte tien interactief onderwijs geheel via IT studiebegeleiding/werkcollege; individueel onder begeleiding oefenen van de leerstof QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 401 L Z PT AV literatuurstudie zelfstudie stage afstudeervak; literatuur of empirisch onderzoek Bacheloropleiding De zelfstudie bevat een overzicht van de gehanteerde onderwijsvormen per verplicht en keuzevak. Daaruit blijkt dat: • • een groot deel van de cursussen bestaat uit een combinatie van hoorcollege, werkcollege en zelfstudie. Dit betekent veelal dat tijdens de werkcolleges door de studenten geoefend wordt met de kennis van het bijbehorende college aan de hand van bepaalde thema’s. Dit sluit aan bij de thematische benadering van het domein in de opleiding Internationale Ontwikkelingsstudies; naast bovenstaande combinatie probleemgericht onderwijs vrij vaak wordt gehanteerd: in kleine groepen werken aan een opdracht. De verschillen met werkcolleges zijn dat de opdrachten groter zijn (deze beslaan doorgaans de hele onderwijsperiode in plaats van bijvoorbeeld een week) en dat de groepen studenten zelfstandiger werken. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel EC de studenten per studiejaar aan de diverse onderwijsvormen besteden. Van links naar rechts neemt de mate van zelfstandigheid van de studenten toe. Omdat de onderwijsvormen van de cursussen in de specialisaties verschillen, zijn minimum en maximum aantallen EC vermeld. Van het derde jaar zijn alleen de onderwijsvormen van de vier verplichte specialisatievakken en van de bachelorscriptie vermeld, niet die van de vrije keuze (24 EC); het totaal is daarom minder dan 60 EC. Specificatie van de studielast per jaar naar onderwijsvormen werkvorm jaar BIN 1 BIN 2 BIN 3 C SW 21,1 24,9 8-11 EE 16 8.1 2-4 PE 1,4 0 1 PI 0 0 0-2 PO 1,4 1 1 PJ 5 3,5 2-9 L 5 1 0 Z 2,1 5,3 1-4 V 8 14,2 3-7 AV 0 2 0 totaal 0 0 12 60 60 De belangrijkste conclusie uit deze tabel is, aldus de zelfstudie, dat in het derde jaar de combinatie van colleges en werkcolleges afneemt ten gunste van onderwijs (de scriptie), dat een groter beroep doet op de zelfstandigheid van de studenten. Dat nergens de code IT wordt gehanteerd, betekent niet dat in de opleiding geen gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie en computergestuurd onderwijs. Veel docenten maken gebruik van Blackboard; in veel werkcolleges en practica wordt geoefend met behulp van specifieke softwareprogramma’s; veel studiewijzers, dictaten en opdrachten worden via EDUweb (een elektronisch informatiepunt voor docenten en studenten) verspreid. De code IT wordt uitsluitend vermeld als de hele cursus computergestuurd is. Wat betreft de vertaling van theorie naar maatschappelijke problemen wordt in de zelfstudie opgemerkt dat de toepassingscontext in het programma op drie wijzen tot uiting komt: • • 402 in cursussen die geheel over een bepaald thema gaan; in bepaalde onderwijsvormen (SW, PJ en PGO) waarin gewerkt wordt aan de hand van concrete vraagstukken op het gebied van de opleidingen; QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies • ook in colleges, discussies naar aanleiding van colleges, practica en de te bestuderen literatuur wordt de theoretische kennis vaak toegepast op praktische situaties. Masteropleiding In het bij de zelfstudie gevoegde overzicht van gehanteerde onderwijsvormen bij de competentierealiserende onderdelen (84 EC) is te zien dat veel cursorische programmaonderdelen bestaan uit een college plus onderwijsvormen waarin probleemgericht (PJ, PGO en SW) of zelfstandig (Z en L) wordt gewerkt door de studenten. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel EC de studenten aan de diverse onderwijsvormen besteden. Specificatie van de studielast naar onderwijsvormen werkvorm MID A MID B MID C C SW 7 8 4 PE 3 3 4 PI 0 1 0 PJ 4 3 3 PO 9 9 9 L 1 0 1 Z 0 0 2 PT 6 5 7 AV 24 24 24 30 30 30 totaal 84 84 84 Noot: MID A is specialisatie A et cetera (zie bijlage 2). Wat betreft de code IT wordt verwezen naar de toelichting bij de tabel over de bacheloropleiding. Uit deze tabel kan, aldus de zelfstudie, worden geconcludeerd dat de studenten meer dan de helft van hun studietijd bijna volledig zelfstandig studeren: tijdens hun stage (PT), tijdens het werken aan hun masterthesis (AV) en bij literatuur- en zelfstudie (Z+L) voor cursorische cursussen. Deze grote mate van zelfstandigheid is conform het masterniveau van de opleiding. De vertaling van theorie naar maatschappelijke problemen geschiedt, aldus de zelfstudie, in bijna alle programmaonderdelen. Beoordeling De commissie is van mening dat in beide onderwijsprogramma’s de onderwijsvormen voldoende aansluiten op de didactische uitgangspunten en dat deze uitgangspunten in de lijn van de te verwerven competenties liggen. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving De verantwoordelijkheid voor het afnemen en beoordelen van tentamens ligt bij de examinator van de cursus. De Examencommissies geven richtlijnen en aanwijzingen aan de examinatoren met betrekking tot de beoordeling van het tentamen en met betrekking tot het vaststellen van de uitslag. QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 403 Op vakniveau zijn de docenten verantwoordelijk voor de aansluiting van de toetsing bij de inhoud. Zij formuleren de leerdoelen van hun cursus, die voldoen aan de door de opleiding beoogde competenties, en stemmen de inhoud en toetsing hierop af. Of dit laatste inderdaad het geval is, blijkt uit de schriftelijke cursusevaluaties, waarin een vraag is opgenomen over de aansluiting van het tentamen bij de opzet en inhoud van de cursus. Volgens de meest recente resultaten hiervan is dit bij de bacheloropleiding bij geen enkele verplichte (specialisatie)cursus een knelpunt. Bij de masteropleiding is dit bij twee cursussen een knelpunt. Er wordt een scala aan toetsvormen gehanteerd, zoals: schriftelijke of mondelinge ondervraging; beoordeling van een verslag, thesis of presentatie; beoordeling van de tijdens een practicum geleverde prestaties. Tevens kan de mate waarin aan een eventuele aanwezigheidsverplichting is voldaan in de beoordeling worden betrokken. In elk studiejaar zijn er zes tentamenperioden: één na iedere onderwijsperiode en één in augustus. Per cursus zijn er drie mogelijkheden per jaar om het tentamen af te leggen: in de tentamenperiode na de onderwijsperiode waarin de cursus is gegeven, in de daaropvolgende tentamenperiode en in de algemene herkansingsperiode in augustus. Tentamens worden in de eerste twee jaren van de bacheloropleiding in het Nederlands afgenomen. In het derde jaar en in de masteropleiding hebben studenten de keuze hun tentamen in het Engels of Nederlands af te leggen. Voor de bachelorscriptie is een studiewijzer opgesteld, waarin opgenomen de plaats van de bachelorafsluiting in de opleiding, het doel en de procedure bij begeleiding en beoordeling. Voor de masterthesis is een protocol opgesteld, waarin onder andere de beoordelingsprocedure en -criteria zijn opgenomen. Op deze manier wordt geprobeerd om verschillen in beoordelingscriteria tussen leerstoelgroepen te verkleinen Voor de beoordeling van de stage bestaat een – verouderd – universiteitsbreed protocol. In het kader van de hoor- en wederhoorprocedure berichtte de opleiding aan de commissie dat een nieuw stageprotocol ter goedkeuring voorligt bij de Examencommissies. De studenten hebben tot veertien dagen na bekendmaking van de tentamenuitslag recht op een individuele nabespreking. Bij een mondelinge nabespreking, zoals bij de bachelorscriptie en de masterhesis, vindt de feedback tijdens en meteen na dit gesprek plaats. Het beoordelingsformulier verschaft de student inzicht in de wijze waarop het eindcijfer tot stand is gekomen. Beoordeling De commissie meent dat toetsing en beoordeling in het algemeen naar behoren zijn geregeld. Zoals al onder F7 opgemerkt, is uit het oogpunt van studievoortgang reductie van het aantal tentamenmogelijkheden van drie naar twee maal per jaar wenselijk. Oordeel bachelor: voldoende Oordeel master: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor beide opleidingen luidt dat oordeel voldoende. 404 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 7A.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving Alle docenten van beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, tevens als onderzoeker verbonden aan een onderzoeksschool (MGS, CERES of WIMEK). Deze docenten/onderzoekers voldoen aan de wetenschappelijke criteria voor het lidmaatschap van deze onderzoeksscholen. In dit onderzoeksverband leveren zij een bijdrage aan de ontwikkeling van hun vakgebied. Vanwege de organisatiestructuur van Wageningen Universiteit is het niet mogelijk om van de voor onderwijs beschikbare fte (6,4 voor BIN en 5,5 voor MID) te zeggen welke functies zij vervullen, of zij gepromoveerd zijn en of zij man of vrouw zijn (de gevraagde tabel). Aan Wageningen Universiteit bestaat geen een-op-eenrelatie tussen een financiële eenheid en een opleiding. Om een indruk te geven van de gevraagde samenstelling van het docentencorps worden hieronder het totaal aantal docenten en de samenstelling gegeven van het docentencorps van de negen leerstoelgroepen waar afgestudeerd kan worden. Deze leerstoelgroepen tezamen verzorgen het overgrote deel van het onderwijs voor BIN en MID. Deze tabel geeft niet precies het gevraagde, maar wel een redelijk goede indruk van de samenstelling van het docentencorps naar functie en geslacht. Samenstelling docentencorps in absolute aantallen (voorjaar 2005) Categorie hl uhd ud Totaal M V Totaal Gepromo­veerd aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 10 3,92 1 0,40 11 4,32 11 15 4,08 5 1,68 20 5,76 19 26 9,13 6 2,14 32 11,37 30 51 17,13 12 4,32 63 21,45 60 Dat het aantal docenten en de hoeveelheid fte voor onderwijs bij de negen leerstoelgroepen veel hoger zijn dan het aantal fte dat voor BIN en MID beschikbaar is komt omdat de personen uit de tabel ook onderwijs verzorgen voor andere opleidingen aan Wageningen Universiteit. Beoordeling De commissie constateert dat al het onderwijs verzorgd wordt door docenten die actief betrokken zijn bij het onderzoek op hun vakgebied. Oordeel commissie: voldoende QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 405 F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving Onderstaande tabel geeft de specificatie van de studenten-docentenratio voor de afgelopen drie jaar. 2003-2004 2002-2003 2001-2002 Aantal beschikbare fte ow BIN MID 6,4 5,5 6,4 5,5 6,4 5,5 Aantal ingeschreven studenten BIN MID 107 61 94 72 74 101 Aantal studenten per fte ow BIN MID 16,72 11,09 14,69 13,09 11,56 18,36 Beoordeling De commissie meent dat er voor beide opleidingen ruim voldoende personeel wordt ingezet. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving De docenten van de opleiding Internationale Ontwikkelingsstudies zijn werkzaam bij diverse leerstoelgroepen van het departement Maatschappijwetenschappen. De inhoudelijke kwaliteit van de docenten blijkt, aldus de zelfstudie, uit hun onderzoek. Zoals uit de onderzoeksthema’s en -projecten van de betrokken onderzoeksscholen en leerstoelgroepen blijkt, zijn veel van deze thema’s en projecten multidisciplinair van aard. Aan dergelijk onderzoek nemen dan ook onderzoekers uit verschillende disciplines deel. Op basis van deze multidisciplinaire onderzoekservaringen zijn deze onderzoekers/docenten goed in staat om multidisciplinair onderwijs te geven. Voor de onderwijskundige kwaliteiten van de docenten verwijst de zelfstudie allereerst naar de schriftelijke cursusevaluaties door studenten. Wat betreft de bacheloropleiding zijn de meeste verplichte (specialisatie)vakken als ruim voldoende (>3,1 op een schaal van 1-5) beoordeeld voor wat betreft de didactische verzorging en algemene waardering. Bij de meeste cursussen die gegeven worden voor deze opleiding worden dan ook geen knelpunten geconstateerd. Een uitzondering is de Inleiding Statistiek, waarvoor enkele jaren vele knelpunten zijn gesignaleerd. Volgens de laatste cursusevaluatie (2004-2005) door uitsluitend BIN-studenten scoort deze cursus nu evenwel 3,9 voor didactische verzorging en 3,6 voor algemene waardering. Wat betreft de masteropleiding zijn alle cursussen de afgelopen jaren door de studenten als ruim voldoende beoordeeld (>3,3 op een schaal van 1-5). Bij de meeste cursussen die gegeven worden voor de masteropleiding worden dan ook geen knelpunten geconstateerd. In het personeelsbeleid van de universiteit wordt op meerdere wijzen aandacht besteed aan de onderwijskundige kwaliteiten van de docenten. Alle medewerkers van de universiteit kunnen gratis deelnemen aan de didactische cursussen die gegeven worden door de afdeling Onder406 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies wijsondersteuning Wageningen Universiteit. De commissie begreep dat docenten gebruikmaken van deze cursussen Speciaal voor docenten die onderwijs geven aan buitenlandse studenten wordt een tweedaagse cursus ‘Culturele diversiteit in het onderwijs’ aangeboden. Deze afdeling biedt ook persoonlijke begeleiding bij de verbetering van een cursus of opleiding In de jaarlijkse functioneringsgesprekken van de leerstoelhouders met medewerkers is de onderwijskundige kwaliteit van het betrokken personeelslid een expliciet aandachtspunt. Diverse docenten zijn actief op het gebied van onderwijsbeleid en/of -management en/of hebben ervaring met de organisatie van onderwijs- en onderzoeksprojecten in binnen- en buitenland. Beoordeling De commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat de staf in alle opzichten voldoende gekwalificeerd is voor de realisatie van het onderwijsprogramma. Van studenten met wie zij sprak hoorde zij dat de mate waarin docenten feedback geven op het Engels van studenten nogal varieert. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet personeel. Voor beide opleidingen luidt dat oordeel voldoende. 7A.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving Uit de zelfstudie wordt het volgende gereleveerd. Ruimtelijke faciliteiten De omvang en kwaliteit van de infrastructuur voor de beoogde opleiding worden in hoge mate bepaald door de voorzieningen in het gebouw De Leeuwenborch waar de maatschappijwetenschappelijke disciplines zijn gehuisvest. Enkele jaren geleden is dit gebouw uitgebreid met een onderwijsgebouw met een aantal PGO-ruimten en pc-zalen. Het gebouw is in 2005 nogmaals uitgebreid met een aantal nieuwe zalen, pc-werkplekken voor studenten en ruimten voor studenten die bezig zijn met hun bachelor- of masterafsluiting. Dankzij deze uitbreidingen en verbouwingen, is een aantal knelpunten opgelost, zoals een gebrek aan kleine collegezalen en pc-ruimten voor studenten. Met de nieuwbouw, de bibliotheek Maatschappijwetenschappen en een ingrijpend gerenoveerde kantine kan De Leeuwenborch een bijdetijds en volwaardig academisch studiecentrum worden genoemd. ICT-faciliteiten Alle studenten krijgen een e-mailaccount. Er is een centraal onderwijsnet beschikbaar dat gezien kan worden als een elektronische inforQANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 407 matievoorziening. Studenten kunnen via onderwijsnet toegang krijgen tot de studiegids, de roosterinformatie, de site van de bibliotheek en informatie over allerlei onderwerpen die met studeren en het studentenleven te maken hebben. Via het onderwijsnet kunnen studenten (en docenten) ook toegang krijgen tot het EDUweb, een informatiepunt voor docenten en studenten. Alle cursussen zijn gekoppeld met EDUweb, dus ook de cursussen die niet expliciet gebruik maken van ICT-aspecten/web-based toepassingen. Studenten kunnen op EDUweb in één oogopslag hun roostering, cijfers, e-mail, bibliotheekgegevens en cursusinformatie zien. Docenten hebben automatisch toegang tot EDUweb. Het EDUweb levert de docent onder andere informatie over de studenten die de cursus volgen, en biedt de mogelijkheid op eenvoudige wijze met de studentengroep te communiceren. EDUclass is van een andere orde dan EDUweb. EDUclass is te beschouwen als een aanvulling op EDUweb; feitelijk een set van elektronische leeromgevingen en hulpmiddelen (onder andere Blackboard, Questionmark Perception, QuickPlace). Met EDUclass kan men op professionele wijze gebruikmaken van allerhande ICT-toepassingen, zoals virtuele discussieruimten, digitale evaluatie en examinering, opdrachten op het web, enzovoort. Door het Onderwijsinstituut worden scholingscursussen verzorgd in samenwerking met het CIO (Coördinatiepunt ICT in het Onderwijs) voor docenten die ICT willen toepassen in het onderwijs. Daarnaast is een medewerker beschikbaar die specifiek belast is met de ondersteuning van docenten bij het opzetten van hun ICT-onderwijs. Wetenschappelijke informatievoorziening Bibliotheek Wageningen UR biedt ter ondersteuning voor de opleiding een bijzonder uitgebreide en goed ontsloten wetenschappelijke collectie. Vrijwel alle belangrijke wetenschappelijke tijdschriften en bibliografieën zijn in digitale vorm (Desktop Library) voor studenten en medewerkers beschikbaar, inclusief off-campus access (onder andere Web of Science waarin opgenomen de Social Sciences Citation Index). De collectie is qua dekking veel breder dan het Wageningse vakgebied, ten gevolge van deelname in het landelijke universiteitsconsortium (contracten met onder andere Elsevier Science, Kluwer, Springer). Naast bovengenoemde voorzieningen heeft de universiteit afzonderlijke voorzieningen voor (potentiële) internationale masterstudenten en voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Beoordeling De commissie heeft kennisgenomen van de informatie in de zelfstudie, het oordeel van de studenten gevraagd, een bezoek gebracht aan de diverse voorzieningen en Blackboard beproefd. Op grond hiervan oordeelt zij positief over de materiële voorzieningen die voor de opleiding beschikbaar zijn. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving Bij beide opleidingen zijn er één of meer studiebegeleiders die studenten gedurende de gehele studie begeleiden. De taken van de studiebegeleiders omvatten: 408 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies • • • • begeleiding van individuele studenten; groepsbijeenkomsten met studenten; advisering van en informatievoorziening aan potentiële studenten; opzetten, uitvoeren en verbeteren van een studiebegeleidingssysteem. Daarnaast is er de Dienst Studentenbegeleiding, een instelling ten behoeve van alle WU-studenten. Het doel van de dienst is advisering en hulpverlening aan individuele studenten en het bevorderen van het werk- en leefklimaat van de studenten in het algemeen. Hier worden ook cursussen gegeven op het gebied van studievaardigheden, loopbaanplanning en -stimulering. De dienst omvat de volgende onderdelen: studentendecanen (tevens ombudspersonen), studentenpsychologen en een studentenarts. Studenten worden vaak door de studiebegeleider, hun eerste aanspreekpunt, bij opleidingsoverschrijdende problemen doorverwezen naar de geëigende persoon bij de Dienst Studentenbegeleiding. Bij de bacheloropleiding worden studenten in ieder geval op de volgende momenten uitgenodigd voor een individueel gesprek: Eerste jaar: • • • na periode 2 (na december) alle studenten; na periode 4 alle studenten met studievertraging; na periode 5 alle studenten met een (niet bindend) negatief studieadvies van de stafafdeling Onderwijs. De resultaten van deze gesprekken zijn meestal tweeërlei: het negatief advies wordt herzien omdat nog niet alle behaalde cursussen waren geregistreerd of omdat de redenen voor studievertraging (vaak persoonlijke omstandigheden) inmiddels zijn weggenomen, óf de betreffende studenten hebben zelf ook al ingezien dat zij beter hun studie kunnen staken. Tweede en derde jaar: • alle studenten worden opgeroepen om met de studiebegeleider te overleggen over de invulling en planning van hun studieprogramma. De meeste studenten komen ook daadwerkelijk. Meestal wordt in meerdere gesprekken de keuze van de specialisatie en vrije keuzevakken besproken. Derde jaar: • • de studiebegeleider dient het bachelorprogramma van iedere student formeel goed te keuren, hiertoe gemandateerd door de Examencommissie. Ook regelt de studiebegeleider de goedkeuring van een eventuele minor door de Examencommissie; ook de voorlopige invulling van het masterprogramma wordt in het derde jaar met de studiebegeleider besproken. Groepsbijeenkomsten vinden in alle jaren plaats en hebben betrekking op de opzet van de gehele studie of delen daarvan en op de overgang naar de masteropleiding. Aan het eind van het eerste studiejaar ontvangen alle eerstejaars studenten een studieadvies van de afdeling Onderwijs- en Studentenaangelegenheden op basis van de in het Automatisch Examen Registratiesysteem geregistreerde cijfers na de vijfde studieperiode, dus exclusief de herkansingsperiode in augustus. Er zijn vijf mogelijke adviezen, lopend van het advies om de QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 409 studie voort te zetten tot het dringend negatieve advies om de studie niet voort te zetten; dit laatste advies wordt gegeven als niet meer dan 30 EC zijn behaald. Een zwak punt is, aldus de zelfstudie, dat er geen systematische monitoring plaatsvindt van de studievoortgang in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding. Het Automatisch Examen Registratiesysteem verschaft de studenten zelf en de studiebegeleiders informatie over de behaalde cursussen. Deze informatie wordt echter (nog) niet systematisch verwerkt, noch op cohort- noch op individueel niveau. Op individueel niveau zijn de studiebegeleiders op de hoogte van de studievoortgang van veel studenten, omdat zij, op eigen initiatief of na een oproep, op gesprek komen. Bij de masteropleiding bestaat het studiebegeleidingssysteem uit de planning van een aantal individuele gesprekken met de studenten en een aantal groepsbijeenkomsten. Vooral de zijinstromers worden door de studiebegeleider op de volgende momenten uitgenodigd voor een individueel gesprek: Eerste jaar: • • • eind augustus/begin september: individuele gesprekken met studiebegeleider om (voorlopig) studieprogramma op te stellen; in de loop van het eerste jaar wordt een studiecontract tussen de student en studiebegeleider gesloten. Hierin is het studieprogramma en de planning opgenomen. Tijdens de individuele gesprekken staan de invulling van het studieprogramma middels het studiecontract, dat nog gewijzigd kan worden, en de studieplanning en -voortgang centraal; vierde/vijfde periode: individuele gesprekken met studenten met studievertraging of afwijkend studieprogramma. Daarnaast zijn individuele gesprekken op initiatief van de studenten zelf altijd mogelijk. In al deze gesprekken wordt het studiecontract geleidelijk aan ingevuld. Voor de zij-instromers worden aan het begin van en tijdens het eerste studiejaar enkele groepsbijeenkomsten georganiseerd. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding voldoende georganiseerd is. Zij gaat er daarbij van uit dat een begin zal worden gemaakt met systematische monitoring van de studievoortgang in het tweede en derde bachelorjaar. De commissie beveelt aan om het dringend negatieve studieadvies om te zetten in een bindend studieadvies en de norm te verhogen tot ten minste 40 EC. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor beide opleidingen luidt dat oordeel voldoende. 410 QANU / Sociale Wetenschappen / WUR Internationale Ontwikkelingsstudies 7A.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving Uit de zelfstudie wordt het volgende gereleveerd. Het interne kwaliteitszorgsysteem van de universiteit is vastgelegd in het Handboek Onderwijskwaliteit. Het uitgangspunt van dit kwaliteitszorgsysteem is dat niet alleen achteraf cursussen en opleidingsprogramma’s worden geëvalueerd en dus pas bij de volgende uitvoering verbeteringen kunnen worden aangebracht, maar dat ook instrumenten en procedures worden gehanteerd die al vooraf of tijdens de uitvoering leiden tot verbetering van de kwaliteit. Daarom wordt er in het nieuwe Handboek Kwaliteitszorg gekozen voor een indeling van instrumenten en procedures die voorafgaand aan de uitvoering, tijdens de uitvoering en na afloop van de uitvoering van onderwijseenheden en opleidingsprogramma’s ingezet (kunnen) worden. De instrumenten worden deels al gehanteerd; deels moeten zij nog worden ontwikkeld of geïmplementeerd. Diverse instanties binnen de universiteit zijn verantwoordelijk voor de verschillende onderdelen van het kwaliteitszorgsysteem: • • • • •