MONITORING & ANTICIPATIE WERKGELEGENHEID, OPLEIDINGEN EN ARBEIDSMARKTBEMIDDELING IN BRUSSEL SECTOR INDUSTRIËLE ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN Met de steun van het Europees sociaal fonds 1 Monitoring & anticipatie Werkgelegenheid, opleiding en arbeidsmarktbemiddeling in Brussel Industriële sectoren: Actualiteit en perspectieven Augustus 2016 2 Contactpersoon Emmanuelle Pottier 02/800.42.62 [email protected] Eindredactie Augustus 2016 Vertaling Oktober 2016 Bedanking Onze dank gaat uit naar de ondernemingen en organisaties die zo vriendelijk waren om op onze vragen te antwoorden: Audi Brussels, SABCA, Halliburton, Electrabel, Lhoist, Agoria, het BRC Iristech+, FGTB Métal en Horval, het team “Industrie” van de Directie Werkgevers van Actiris, het centrum Industrie van BRUXELLES FORMATION en de CEFA van Brussel-Stad. Daarnaast willen we de dienst “Etudes et Statistiques” van BRUXELLES FORMATION, de VDAB Brussel, de Forem, het BISA, de Vlaamse Gemeenschap, de Federatie Wallonië-Brussel en Etnic hartelijk danken, omdat zij ons de kwantitatieve gegevens hebben bezorgd die voor de uitvoering van dit werk nodig waren. 3 Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, is opgericht in 1995 en wordt gecofinancierd door het Europees Sociaal Fonds. Op het moment van de opstelling van deze focus maakte het Observatorium deel uit van een maatregel van het operationeel programma 2007-2013, doelstelling “Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid” van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De taken van het Observatorium bestaan erin de evolutie van de werkgelegenheid en de werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bestuderen. Via thematische analyses wordt onderzoek gedaan naar de mutaties en hervormingen die eigen zijn aan de arbeidsmarkt. Directrice-diensthoofd: Monica DE JONGE (nl) 02/505.77.42 [email protected] 02/505.14.54 [email protected] Directeur: Stéphane THYS (fr) Medewerkers: Amandine BERTRAND (fr) 02/505.78.76 [email protected] Mourad DE VILLERS (fr) 02/505.14.14 [email protected] Marie DOZIN (fr) 02/563.24.35 [email protected] [email protected] Jérôme FRANCOIS (fr) 02/505.77.21 Guillaume JACOMET (fr) 02/505.16.07 [email protected] Sophie LEMAHIEU (fr) 02/505.77.15 [email protected] Nicolas MUYLLE (nl) 02/563.24.37 [email protected] [email protected] The Man LAÏ (fr) 02/505.14.12 Emmanuelle POTTIER (fr) 02/800.42.62 [email protected] Marleen SENDERS (nl) 02/505.77.79 [email protected] [email protected] Khadija SENHADJI (fr) 02/505.77.17 Bénédicte VAN EGEREN (fr) 02/505.15.35 [email protected] Dries VANGENECHTEN (nl) 02/800.42.63 [email protected] Sandy VAN RECHEM (nl) 02/505.14.56 [email protected] 02/505.11.49 [email protected] Secretariaat: Xavier BERCKMANS (fr) Rue Royale, 145 - 1000 Bruxelles ( [email protected] – site Observatoire www.actiris.be) Editeur responsable : Grégor CHAPELLE, Directeur général d’Actiris, Office régional bruxellois de l’Emploi 4 VOORWOORD In het kader van de Brusselse New Deal (Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei) en momenteel de Strategie 2025, hebben de sociale partners en de Brusselse regering aan het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, de leiding toevertrouwd over de werkzaamheden om een tool te creëren voor het monitoren van de beroepen en het anticiperen op de behoeften inzake werkgelegenheid, opleiding en onderwijs in de sectoren die als prioritair worden beschouwd in het Brusselse Gewest (maatregel 3.5, 5de voorwaarde tot welslagen, instrument 2). Om deze opdrachten tot een goed einde te brengen heeft het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid duurzame partnerships ontwikkeld met de verschillende bevoegde actoren in het gewest: BRUXELLES FORMATION, in het kader van de samenwerkingsakkoorden Actiris/BRUXELLES FORMATION, de VDAB en de FOREM voor het luik opleiding, de Instance Bassin EFE Bruxelles (IB EFE Bruxelles) en het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) voor het luik onderwijs. Deze actoren hebben onder andere meegewerkt aan de realisatie van interviews en hebben een deel van de noodzakelijke gegevens voor de analyses bezorgd. Deze opdrachten vinden hun verlening in het kader van de Strategie 2025. Een eerste resultaat van deze werkzaamheden is de serie Monitoring en Anticipatie van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid. Deze serie wil alle processen onderzoeken die ertoe leiden dat een sector en de beroepen van deze sector zich vernieuwen, blijven voortbestaan en zich hervormen. Ons onderzoek heeft onder meer betrekking op de kwalificatie en de onderhandelingen hierover, de kwaliteit van de aangeboden arbeidsplaatsen, de praktijken van de werkgevers inzake de organisatie van het werk en de vernieuwing van de arbeidskrachten, het verband tussen de opleiding van jongeren en het productiestelsel. De doelstelling bestaat erin overheids- en privéactoren denkpistes aan te bieden, opdat de beroepsopleiding en de activering van werkzoekenden niet de enige mogelijke oplossingen zouden zijn voor het tekort aan werkkrachten en de hoge werkloosheidsgraad. Op deze manier vullen zij de analyses van de knelpuntberoepen die het Observatorium heeft uitgevoerd aan, door nuances aan te brengen bij de redenen voor de vastgestelde rekruteringsmoeilijkheden. Grégor Chapelle Directeur-generaal 5 INHOUDSTAFEL VOORWOORD............................................................................................................................................... 5 INLEIDING ...................................................................................................................................................... 10 DEEL 1. DE INDUSTRIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: CONTEXT, EVOLUTIE, TEWERKSTELLING EN ECONOMISCHE ONTWIKKELING ................................................................................................................ 12 DE INDUSTRIËLE SECTOREN DIE WORDEN BESTUDEERD .................................................................................................. 13 Gewestelijke vertegenwoordiging ................................................................................................................ 13 Methodologie ............................................................................................................................................... 13 DE INDUSTRIËLE TEWERKSTELLING EN DE RECENTE OMWENTELINGEN ......................................................... 15 STAND VAN ZAKEN VAN DE TEWERKSTELLING IN 2014 IN BRUSSEL EN DE RAND .................................................................. 15 Grootte van de Brusselse industriële ondernemingen .................................................................................. 16 EEN GELEIDELIJKE DALING VAN DE TEWERKSTELLING IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST........................................... 17 IS DE INDUSTRIE NIET MEER WAT ZE GEWEEST IS? BEDIENDEN IN DE INDUSTRIE - ARBEIDERS IN DE DIENSTENSECTOR ... .............. 17 VERNIEUWDE FOCUS VAN DE INDUSTRIËLE ARBEIDSPLAATSEN OP DE STRATEGISCHE FUNCTIES VERSUS ONTWIKKELING VAN INTERIMWERK EN ONDERAANNEMING. ....................................................................................................................... 18 HET BRUSSELSE INDUSTRIËLE LANDSCHAP EN ZIJN TRANSFORMATIES VANAF DE TWEEDE HELFT VAN DE 20E EEUW TOT NU ................................................................................................................................................ 21 DIEPGAANDE TRANSFORMATIES VAN DE INDUSTRIËLE ACTIVITEIT ..................................................................................... 21 Een gewestelijke economie binnen de mondialisering ................................................................................. 22 Huidige vestiging van de industriële sectoren in het BHG ............................................................................ 23 EVOLUTIE VAN DE BEZETTING VAN DE GRONDEN........................................................................................................... 24 BIJDRAGE VAN DE INDUSTRIETAK AAN DE WELVAARTSCREATIE .................................................................... 26 Jaarlijks groeipercentage van de productiviteit............................................................................................ 27 Export ........................................................................................................................................................... 28 Import, handelsbalans en lopende rekening in Brussel ................................................................................ 30 Investering in Onderzoek en Ontwikkeling ................................................................................................... 31 OVERHEIDSBELEID EN INDUSTRIE: DE INDUSTRIËLE THEMA'S IN GEWESTELIJKE PROGRAMMATEKSTEN ....... 33 De jaren 1970-1980 ...................................................................................................................................... 33 De jaren 1990: het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) ........................................................... 33 De jaren 2000: het tweede Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) ......................................................... 33 De Brusselse New Deal en het derde Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO): de jaren 2010 ...................................................................................................................................................................... 34 Strategie 2025 .............................................................................................................................................. 35 DE “INDUSTRIËLE BEROEPEN” VAN VANDAAG: REIKWIJDTE VAN HET ONDERZOEK ....................................... 36 WELKE KWALITEIT HEBBEN DE JOBS? ......................................................................................................................... 36 Het gemiddelde dagloon .............................................................................................................................. 37 Aandeel van de voltijds werkenden in de bezoldigde arbeid ........................................................................ 38 In- en uitstroom van personeel volgens activiteitensector ........................................................................... 38 Personeelsverloop ........................................................................................................................................ 39 KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS IN DE BRUSSELSE INDUSTRIËLE WERKGELEGENHEID ............................................ 40 AANDEEL VAN DE BRUSSELAARS IN DE INDUSTRIËLE WERKGELEGENHEID IN BRUSSEL EN DE RAND........................................... 41 AANWERVINGSMOEILIJKHEDEN IN DE INDUSTRIE? ........................................................................................................ 44 6 TECHNISCH ONDERWIJS EN INDUSTRIËLE OPLEIDING IN HET BRUSSELS GEWEST EN DE BRUSSELSE RAND .... 46 Ongelijke dekking van de verschillende studierichtingen in het initiële- en voortgezette opleidingsaanbod ...................................................................................................................................................................... 46 Inschakelingsverschillen volgens onderwijstype ........................................................................................... 46 Inschakelingstraject van jonge Brusselse werkzoekenden met een industriële opleiding ............................ 48 Verschillen in prestatieniveau tussen de leerlingen uit de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap ......... 52 DEEL 2. SECTORALE ANALYSES ....................................................................................................................... 55 DE VOEDINGSINDUSTRIE ................................................................................................................................ 56 DE BEZOLDIGDE ARBEID IN BRUSSEL EN ZIJN RAND ........................................................................................................ 56 Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen? ......................................................... 58 Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 58 Plaatselijke werkgelegenheid ....................................................................................................................... 59 KWALIFICATIESTRUCTUUR VAN DE ARBEIDSPLAATSEN IN DE VOEDINGSINDUSTRIE ................................................................ 60 DE BELANGRIJKSTE BEROEPEN IN DE VOEDINGSINDUSTRIE .............................................................................................. 61 De beroepen betreffende de productie, vervaardiging en bewerking van voedingsmiddelen ..................... 61 DE FACTOREN VOOR DE TRANSFORMATIE VAN DE BEROEPSACTIVITEITEN: WELKE BEROEPEN MORGEN? ................................... 62 DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN .................................................................................................................... 65 De initiële Franstalige en Nederlandstalige opleiding .................................................................................. 65 De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 65 ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT .............................................. 67 DE CHEMISCHE EN FARMACEUTISCHE INDUSTRIE .......................................................................................... 71 DE BEZOLDIGDE ARBEID........................................................................................................................................... 71 Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? ........................................................ 72 Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 73 DE SITUATIE VAN DE BRUSSELAARS ............................................................................................................................ 74 KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS ............................................................................................................... 74 DE BEROEPEN IN DE CHEMISCHE EN FARMACEUTISCHE INDUSTRIE: VANDAAG EN MORGEN.................................................... 75 De soorten aanwervingen voor de vernieuwing van de arbeidskrachten .................................................... 75 De beroepen in 2020: toekomstscenario's in een context van vertraging en de-industrialisering ............... 76 DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN: VIA HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSOPLEIDING .................................................... 77 De Franstalige en Nederlandstalige basisopleiding...................................................................................... 77 De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 80 ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT .............................................. 81 METAALBEWERKING EN MACHINEBOUW ...................................................................................................... 83 DE BEZOLDIGDE ARBEID........................................................................................................................................... 83 Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? ........................................................ 85 Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 86 DE SITUATIE VAN DE BRUSSELAARS ............................................................................................................................ 88 KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS ............................................................................................................... 88 DE BEROEPEN IN DE METAALBEWERKING EN MACHINEBOUW .......................................................................................... 89 Industriële activiteiten gestuurd door internationale firma's ....................................................................... 89 Afstemming van het personeelsbeheer op de productiebehoeften .............................................................. 90 De meest representatieve beroepen in de productie/vervaardiging ............................................................ 90 DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN: VIA HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSOPLEIDING .................................................... 94 Het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs ............................................................................................... 94 7 De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 99 ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT ............................................ 101 ALGEMENE CONCLUSIE: TOEKOMSTPERSPECTIEVEN .................................................................................... 106 EEN NIEUWE WERELDORDE? .................................................................................................................................. 106 DE INDUSTRIE VAN MORGEN IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ....................................................................... 106 Ontsluiting van de industrie: naar een (her)afstemming van industrie in stedelijke en voorstedelijke gebieden ..................................................................................................................................................... 106 Welke gevolgen brengt de digitale economie met zich mee? .................................................................... 107 Welke fabriek van de toekomst? ................................................................................................................ 108 Welke werknemers in de industrie van morgen? ....................................................................................... 109 Een versterkt partnerschap tussen de privé- en de publieke sector ........................................................... 109 De bestaande overeenkomsten in de industriële wereld opsporen om opleidingen te ontwikkelen en de matching tussen vraag en aanbod inzake tewerkstelling te verbeteren .................................................... 110 Het deeltijds leren en werken ontwikkelen, strijden tegen schooluitval, begeleiden van jongeren en werkzoekenden........................................................................................................................................... 111 BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................................... 112 8 9 Inleiding Eén van de oorspronkelijke bedoelingen van dit werk was om eerdere werken over de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij uitbreiding in België, door te lichten aan de hand van een aantal vragen die in de huidige socio-economische context bijzonder relevant leken: hoe ver staat het met de desindustrialisering van het land en het Gewest, waarvan al 30 jaar sprake is in verschillende studies? Welke activiteiten vallen vandaag de dag onder de industrie en hoe situeert de industrie zich in de economische, sociale en stedelijke ruimte van het Gewest? Welke toekomst zien we voor welk industrieel beleid? In 2014 vertegenwoordigt de verwerkende nijverheid nog maar 12% van de totale werkgelegenheid in België en 2.7% van de Brusselse werkgelegenheid, tegenover nog respectievelijk 16% en 6% in het begin van de jaren 2000. Nochtans is het onmogelijk om geen belang te stellen in deze sector. Auteurs zoals Elie Cohen1 wijzen er immers op dat de industrie in meer dan één opzicht belangrijk is: ze zorgt voor het grootste deel van het handelsverkeer binnen Europa en in de wereld; ze levert de meeste inspanningen op het vlak van O&O; ze heeft bovendien de grootste impact op de economische groei van een land. De industrie is een sector die welvaart creëert2. Wanneer de industrie uit de economie van een land verdwijnt, kan dit grote gevolgen hebben. Elie Cohen verwijst naar het recente geval van Spanje. Door zijn specialisatie aan de marktmechanismen over te leveren en de ontwikkeling van de economische activiteiten zijn gang te laten gaan, is Spanje overwegend met vastgoedspecialisaties en diensten aan personen komen te zitten. Al gauw kreeg het land te maken met massale handelstekorten en schulden die gestaag bleven stijgen, waardoor het vandaag zijn economische model integraal dient te hertekenen. Hoe zit het dan met een gewest dat zowel stad als meervoudige hoofdstad is en dat in de loop van de laatste decennia aan een sterke industrialisering onderhevig was? Over welke activiteiten en welke spelers gaat het, welke economische tendensen tekenen zich af op korte termijn, wat is het gevolg voor de stad en de inwoners? Een aantal studies benadrukken de rol van de overheid die de industrie zou moeten kunnen ondersteunen en de activiteiten binnen de grondgebieden gediversifieerd zou moeten houden. De reden hiervoor is niet alleen economisch, maar ook van sociale, politieke en stedelijke aard: een stad een administratieve bestemming toedichten en overlaten aan de vastgoedmarkt zou de definitieve dualisering van de werkgelegenheid in de hand werken, waarbij mensen overdag gebruik maken van wat anderen 's nachts schoonmaken. Noch de ene nog de andere groep woont nog in de stad die niet genoeg open ruimte voor de ene bevat en te duur is voor de andere.3 Het is essentieel om voor de inwoners diversiteit in de werkgelegenheid en voor de stad diversiteit in de activiteiten te bewaren. De industrie heeft in de loop van de XXste eeuw werk voor “laaggeschoolde” werknemers verschaft, maar hoe zit het vandaag met die diversiteit in de werkgelegenheid en het opleidingsniveau? Achter de kwestie van de toekomst van de industriële werkgelegenheid en de jobs van deze werknemers gaat de vraag schuil naar de werkgelegenheid voor arbeiders in grootsteden en meer bepaald in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1 Elie Cohen, 2013, “Les pouvoirs publics doivent-ils intervenir pour soutenir l’industrie?”, France http://www.franceculture.fr/emission-les-carnets-de-l-economie-elie-cohen-34-les-pouvoirs-publics-doivent-ils-intervenir-pour-so 2 3 H. Bogaert, A. Gilot, C. Kegels, 2004, L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique ?, Federaal Planbureau, Working paper, maart. Les cahiers de la fonderie, op.cit. 10 Culture. In deze studie zullen we de verschillende aspecten van de Brusselse industrie aan bod laten komen. Het eerste deel geeft een voorstelling van de industrie in Brussel en de rand op het gebied van de werkgelegenheid, de recente evoluties en de socio-economische ontwikkelingen die de industrie ondergaat. Het tweede deel gaat dieper in op de doorstroming opleiding/onderwijs/werkgelegenheid in de grote industriële subsectoren: de voedingsindustrie, de chemische en farmaceutische industrie en de metaalbewerking en machinebouw. 11 Deel 1. De industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: context, evolutie, tewerkstelling en economische ontwikkeling 12 De industriële sectoren die worden bestudeerd In 2014 vertegenwoordigt de bezoldigde werkgelegenheid van de Brusselse verwerkende nijverheid 19.015 arbeidsplaatsen. De bezoldigde werkgelegenheid beslaat 2.7% van de totale Brusselse bezoldigde werkgelegenheid en 1,3% enkel voor de arbeiders. De Brusselse industrie bestaat uit verschillende sectoren: voeding, textiel, drukkerijen, chemie en farmaceutica, metaalbewerking, automobiel, elektriciteit enz. Al deze sectoren zijn verhoudingsgewijs niet gelijk vertegenwoordigd. Gewestelijke vertegenwoordiging In deze studie behandelen we drie grote industriële groepen die in het bijzonder aanwezig zijn in het Brussels Gewest en de rand rond Brussel: de voedingsindustrie (Nace 10-12), de chemische en farmaceutische industrie (Nace 20-22) en de metaalbewerking en machinebouw (Nace 24-30). De winning van delfstoffen, de textielindustrie en de houtindustrie vallen buiten het bestek van deze studie omdat er in het Gewest te weinig of helemaal geen werknemers in deze sectoren werkzaam zijn. De drukkerijen en de reparatie/installatie van machines en apparaten komen hier evenmin ter sprake aangezien deze sectoren zodanig specifiek zijn. De drie grote industriële groepen die voor de analyse werden gekozen (voedingsindustrie, chemische en farmaceutische industrie en de metaalbewerking en machinebouw) zorgen voor het merendeel van de arbeidsplaatsen (13.380): in 20144 waren ze goed voor 79% van de bezoldigde industriële werkgelegenheid en vertegenwoordigden ze 59% van de Brusselse ondernemingen met een NACE-code die tot de industrie behoort (nomenclaturen 05 tot 33 in NACE 2008). De zelfstandige arbeid komt echter weinig voor. Bij de industriële activiteiten zijn er immers quasi geen ambachten. Traditioneel hangen ze namelijk vast aan de loonarbeid in grote ondernemingen, hoewel een deel van de productie ook gebeurt in kleine en middelgrote bedrijven, zoals we later zullen zien. Zo zijn er in Brussel voor alle industriële sectoren slechts 2.258 zelfstandigen ingeschreven en deze arbeidsplaatsen zijn ondervertegenwoordigd in de geselecteerde subsectoren: slechts 19% van de zelfstandige arbeid is hier terug te vinden. Het gaat om 419 arbeidsplaatsen. Het gros van de zelfstandigen komt voor in de sectoren “drukkerijen en diensten in verband met drukkerijen” en “houwen, bewerken en afwerken van natuursteen” die we hier niet bestuderen. De beroepen in de voedingsindustrie die tot de sector voedingsindustrie zouden kunnen behoren (beenhouwer, spekslager, bakker), werden overigens in de sector van de kleinhandel ondergebracht. In deze focus zal de zelfstandige arbeid in de industrie bijgevolg niet in detail worden belicht. Methodologie Deze studie gaat dieper in op de kwantitatieve gegevens over werkgelegenheid (RSZ, INR, EAK), opleiding en onderwijs. Voor deze laatste twee domeinen hebben we gebruik gemaakt van de databases van de bevoegde instellingen: Bruxelles Formation en de VDAB Brussel wat betreft de opleidingsgegevens en Etnic en de Vlaamse Gemeenschap wat betreft de onderwijsgegevens. Daarnaast werd een klein aantal interviews afgenomen om meer inzicht te verwerven in de socioeconomische realiteit van de industriële spelers op het Brusselse grondgebied. Zo werd de directeur O&O van een chemisch bedrijf gelegen in Waals Brabant dat gespecialiseerd is in O&O bevraagd. Er 4 De meest recente gegevens die via de RSZ beschikbaar zijn, hebben betrekking op 2014. 13 werd een bevraging gedaan bij de directies humanresourcesmanagement van vier grote ondernemingen van de metaalverwerkende nijverheid & de werktuigbouw met een vestiging in het Brussels Gewest en de rand om meer te weten te komen over de organisatie van het werk, het praktische beheer van de arbeidskrachten (aanwerving, gezochte profielen, opleiding) en hun groeiperspectieven voor de komende vijf jaar. Vakbondsafgevaardigden van de voedingsindustrie en de metaalsector werden geïnterviewd. Verder vond er nog een onderhoud plaats met de vertegenwoordigers van het beroepsreferentiecentrum Iristech+. Tot slot hebben we een ontmoeting gehad met de vertegenwoordigers van Agoria, de beroepsfederatie van de technologische industrie. Tabel 1: verdeling van de bezoldigde werkgelegenheid per industriële sector in 2014 NACE 2 Benaming in het kader van de studie Benaming Bezoldigde werkgelegenheid, aantal arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2014 – absolute waarde 05 Winning van steenkool en bruinkool 0 06 Winning van aardolie en aardgas 0 07 Winning van metaalertsen 0 08 Overige winning van delfstoffen 10 Voedingsindustrie Vervaardiging van voedingsmiddelen 124 3.093 11 Vervaardiging van dranken 744 12 Vervaardiging van tabaksproducten 104 13 Vervaardiging van textiel 40 14 Vervaardiging van kleding 234 15 Vervaardiging van leer en van producten van leer 92 16 17 Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk Vervaardiging van papier en papierwaren 18 Drukkerijen, reproductie van opgenomen media 20 21 Chemische farmaceutische industrie en 22 23 24 Metaalbewerking en machinebouw Vervaardiging van chemische producten Farmaceutische industrie 178 202 880 821 1.777 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 299 Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten 408 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 250 27 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 29 30 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen 31 Vervaardiging van meubelen 140 32 Overige industrie 325 33 Reparatie en installatie van machines en apparaten 25 26 Algemeen totaal 1.131 132 787 813 2.742 687 988 16.992 Bron: gegevens RSZ 2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 14 De industriële tewerkstelling en de recente omwentelingen Stand van zaken van de tewerkstelling in 2014 in Brussel en de rand In tegenstelling tot de algemeen stijgende tendens in termen van bezoldigde werkgelegenheid in het Brussels grootstedelijk gebied, blijft de werkgelegenheid in de industrie in Brussel en in de rand verder dalen. Deze ontwikkelingen raken de industriële sectoren echter niet allemaal even hard. Wij komen hier later meer in detail op terug. In Brussel werkten er in 2014 iets meer dan 15.000 werknemers in loondienst in één van de sectoren van de verwerkende nijverheid. In de periode 2008-2014 zet de daling van de industriële tewerkstelling in loondienst, die in de jaren 1960 werd ingezet, zich voort (-28,7%). In de Brusselse rand stelt de industriële tewerkstelling meer voor, hoewel ook de rand niet ontsnapt aan de dalende algemene trend. Tussen 2008 en 2014 daalt het aantal arbeidsplaatsen van 55.794 naar 50.614 (-9 %). In 2014 bedraagt het aandeel in de totale tewerkstelling 8,4% in Vlaams-Brabant en 16% in Waals-Brabant. Tabel 2: Sectorale verdeling van de bezoldigde werkgelegenheid in het Brussels Gewest en in de rand (2014) Brussels Gewest Vlaams-Brabant Waals-Brabant Aantal % van het totaal Aantal % van het totaal Aantal % van het totaal Winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid 16.992 2.7 30.786 8.4 19.828 16 Totaal 619.676 100 366.013 100 123.754 100 Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid In 2014 maakten de arbeiders in de industrie slechts 1,3% uit van alle Brusselse werknemers in loondienst, goed voor 7.818 arbeidsplaatsen. Dat zijn een stuk minder arbeiders dan in de horeca (21.649 plaatsen) of in de activiteiten van administratieve en ondersteunende diensten (38.273 plaatsen). 15 Tabel 3: bezoldigde werkgelegenheid in de Brusselse industrie in 2014 en ontwikkelingen. Jaren Industrie BHG Nacecode 2008 5 tot 33 Tewerkstelling alle sectoren samen BHG Industrie Vlaams- en 5 tot 33 Waals-Brabant Tewerkstelling alle sectoren samen Waals- en Vlaams-Brabant De bezoldigde werkgelegenheid (RSZ) Aandeel Variatie Aandeel bedienden AW vrouwen in in de de sector in sector % % Absolute waarde Aandeel van de totale tewerkstelling % 2014 2014 2014 2014 2008 -2014 2008-2014 16.992 2.7% 51% 28% -6.841 -28.7% 100% 60% 50% -1.807 -0.3% 10,3% 56% 29% -5.292 -9% 100% 60% 47% 11.795 2.4% 50.614 Variatie % Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Grootte van de Brusselse industriële ondernemingen In de loop van de laatste vijf jaar zien we een algemene daling van het aantal industriële ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl voor alle sectoren samen het aantal bedrijven is toegenomen. De structuur volgens grootte is amper veranderd. Het aantal zeer kleine ondernemingen is vandaag in verhouding iets talrijker en stijgt van 56 % van het totale aantal Brusselse industriële bedrijven in 2008 naar 61 % in 2014. Er zijn erg weinig grote ondernemingen van meer dan 1000 werknemers in Brussel: in 2008 telde Brussel er twee, waaronder Volkswagen. In 2014 is in die ordegrootte enkel Audi Brussels, dat Volkswagen heeft opgevolgd, op het grondgebied aanwezig. Hetzelfde geldt voor de ondernemingen van 200 tot 500 werknemers: in 2008 werden er 21 bedrijven geteld, maar in 2014 waren er nog maar 11 op het Brussels grondgebied gevestigd. Deze wijzigingen in de groottestructuur van de bedrijven hebben de facto grote gevolgen voor het aantal tewerkgestelde personen en op de vermindering van de werkgelegenheid. Tabel 5: verdeling van de industriële ondernemingen (NACE 8 tot 33) volgens grootte in 2008 en 2014 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2008 % 56 Aantal loontrekkers 1.327 Aant. ondernemingen 627 229 18 1.474 166 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 500 tot 999 Meer dan 999 Totaal industriële ondernemingen (8 tot 33) in het BHG 136 105 33 18 21 2 2 1.245 11 8 3 1 2 0 0 10 0 1.916 3.283 2.160 2.613 6.774 1.126 3.159 23.832 91 91 20 15 11 2 1 1.024 Totaal ondernemingen in het BHG 34.137 - 621.483 35.348 Minder dan 5 5 tot 9 Aant. ondernemingen 699 2014 % Bron: RSZ zonder PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 16 6 1 1 6 9 9 2 1 1 0 0 1 0 0 - Aantal loontrekkers 1.187 1.097 1.218 2.787 1.398 2.035 3.300 1.418 2.552 16.992 619.676 Een geleidelijke daling van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De daling van de werkgelegenheid in de tweede helft van de 20e eeuw in de Brusselse industrie, die in de jaren 1950 begonnen is, kan worden verklaard door drie exclusieve factoren: een decentralisatie van ondernemingen naar opkomende regio's met lage loonkosten; de sluiting van niet rendabel geachte sites; de verplaatsing naar de rand van het Brussels grootstedelijk gebied van de laatste sites op Belgisch grondgebied. Dit laatste moet niet worden overschat: slechts 7 % van de grote ondernemingen die in 1996 in het BHG aanwezig waren, zijn tussen 1996 en 2006 naar de rand verhuisd5. De beweging naar de rand is aan het begin van de jaren 2000 echter versneld. Eén van de geopperde redenen houdt verband met de vernieuwing van de fabrieken, en meer bepaald de productieketens die steeds meer geautomatiseerd verlopen en daardoor grote ruimtes nodig hebben aan een prijs per vierkante meter die lager ligt dan in Brussel. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de onderneming Halliburton (voormalige Belgische onderneming Diamant Board), die zich in 2004 in de rand vestigde, of de voedingsproductieketens zoals die van de Neuhaus chocolade. Audi Brussels en Sabca6 zijn de enige grote industriële ondernemingen die vandaag nog op het Brussels grondgebied zijn gevestigd. Is de industrie niet meer wat ze geweest is? Bedienden in de industrie arbeiders in de dienstensector ... Naast de sluiting van fabrieken, hun decentralisatie of verhuizing naar de rand kunnen ook andere, complementaire hypotheses worden aangedragen om de daling van de arbeidsplaatsen in de industrie te verklaren. Tegenwoordig bestaat de industrie niet langer uitsluitend uit technici, geschoolde en ongeschoolde arbeiders die als ketelbouwer, plaatwerker, metaalarbeider, lasser, monteur, pijpfitter, gieter-kernmaker enz. aan de slag zijn. Zoals Vandermotten (2005) reeds opmerkte, heeft de helft van de Brusselse industriële jobs tegenwoordig betrekking op directie- of commerciële activiteiten: in 2014 had 51 % van het personeelsbestand in de verwerkende nijverheid het statuut “bediende” (ze vertegenwoordigden 56% van de loontrekkers van de industrieën in de rand). Dit fenomeen kan gedeeltelijk worden verklaard door het grote aandeel aan maatschappelijke zetels van ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die zo dicht mogelijk bij de beslissingsplaatsen willen zijn gevestigd. Industriële sectoren en industriële beroepen overlappen elkaar dus niet volledig: de industriële beroepen van vandaag behelzen ook commerciële beroepen (verkoper van energie, commerciële kaderleden, technisch-commercieel ingenieur enz.), evenals intern ontwikkelde strategisch ondersteunende functies (informatica, markering enz.), onderzoek en ontwikkeling enz. Omgekeerd wordt een belangrijk deel van de industriële beroepen voortaan buiten de industriële sectoren uitgevoerd: de beroepen in onderhoud (elektromecanicien, industrieel onderhoudstechnicus, liftinstallateur enz.) komen zowel in de industrie voor als in de bouw, in de groothandel, de telecommunicatie, de hulpverlening, operationele diensten, onderzoek en ontwikkeling enz. Zo heeft een Franse studie geschat dat het statistische effect van de externalisering van bepaalde industriële 5 D’Andrimont C., Wayens B., Van Hamme G., Romainville A., sous la direction de Vandermotten C., 2007, Localisation et délocalisation d’entreprises en Région bruxelloise, IGEAT, EUDIP-TWO, rapport inédit. 6 Viangro staat onder een NACE-code geregistreerd die onder de groothandel valt. 17 activiteiten naar de dienstensector tussen 1980 en 2007 voor 25% tot het verdwijnen van de industriële werkgelegenheid heeft bijgedragen7. Viangro, één van de grootste vleeswarenbedrijven van het gewest, staat bovendien onder de NACEcode “groothandel” geregistreerd en komt dus niet voor in de hier voorgestelde gegevens. Meer algemeen genomen doet de registratie van industriële ondernemingen onder NACE-codes voor diensten vermoeden dat de grenzen tussen de dienstenactiviteiten en de industriële activiteiten meer en meer vervagen. De registratie van industriële bedrijven onder een NACE-code voor diensten (terwijl deze bedrijven hun industriële activiteiten verderzetten) zou bovendien op een strategie kunnen wijzen om op de regionale en mondiale markten aan concurrentievermogen te winnen of het te heroveren. Deze veranderingen leiden tot een snelle groei van hun toegevoegde waarde en een forse stijging van de verkoopcijfers8: « The expected benefits from servitisation depend greatly on the strategy adopted by firms. Servitisation can be a way for firms to acquire additional revenues which are perceived as more stable over time and less prone to business cycle fluctuations (Ariu 2015). It can also be a way for firms to differentiate their product from their competitors’. By offering a good-service bundle, a firm’s offer is harder to imitate and perceived as more differentiated by consumers »9. De vermindering van de industriële tewerkstelling zou zo ook gedeeltelijk te maken hebben met een nomenclatuureffect waarbij de industriële sectoren en beroepen niet perfect op elkaar zijn afgestemd: enkel de sectornomenclatuurnummers zijn voor het onderzoek in overweging genomen, aangezien het aan betrouwbare statistische gegevens ontbreekt om onderzoek te verrichten op basis van de industriële beroepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest10. Maar de vermindering van de arbeidsplaatsen in de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan niet enkel door deze spielerei in klassering en in verplaatsing van de industriële activiteit worden verklaard. Vernieuwde focus van de industriële arbeidsplaatsen op de strategische functies versus ontwikkeling van interimwerk en onderaanneming. Zoals Maurin et al.11 schrijven “probeert de moderne onderneming, volgens Piore en Sabel, voortaan permanent zijn productie aan te passen aan de schommelingen van de vraag, aan de smaak van de consument en aan de nieuwe ontwikkelingen van zijn concurrenten. Dit in tegenstelling tot de tayloristische structuur waar de standaardisering, de schaalvoordelen en het drukken van de kosten prioritaire strategische doelstellingen vormden.” (Reich, 1991). In deze context fungeren de arbeidersfuncties in de industrie als pasmunten in sterk wisselende productieritmes (volgens de conjunctuur), indien we opmerken dat de jobs voor de laagst geschoolden, zo ze al niet geautomatiseerd werden, in interimjobs zijn veranderd. Weinig gegevens over uitzendarbeid 7 Demmou L., 2010, « Le recul de l’emploi industriel en France entre 1980 et 2007. Ampleur et principaux déterminants : un état des lieux », Economie et Statistique, n°438-440 8 Bernard A.B, Smeets V., Warzynski F., 2016, Rethinking Deindustrialization, Preliminary version of a paper prepared for the 63rd Panel Meeting of Economic Policy, April. 9 Crozet M., Emmanuel Milet E., 2015,The future of manufacturing lies in services, Vox, Research-based policy analysis and commentary from leading economists 10 De ISCO-gegevens (International Standard Classification of Occupations) van de enquête naar de arbeidskrachten geven informatie over de beroepen in België. Maar de aantallen arbeidskrachten voor Brussel-hoofdstad zijn te laag opdat de gegevens relevant zouden zijn. 11 Maurin E., Thesmar D., Thoening M., 2003, “Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des exportations », Economie et Statistique, n°363-364-365. 18 in Brussel staven deze effecten van communicerende vaten tussen loondienst en uitzendarbeid. Enkele contextuele gegevens laten echter toe zich een beeld te vormen van het huidige percentage aan uitzendkrachten in de industrie. Volgens de Nationale Bank van België12 zou de Belgische industrie alleen al 46 % van de 40.214 VTE's aan uitzendkrachten die in 2012 in de volledige sociale balansen zijn geregistreerd, tewerkstellen. Dit betekent dat deze sector het vaakst zijn toevlucht neemt tot dit soort van overeenkomst (ten minste 80 % van de ondernemingen uit de industrie die een volledige balans hebben neergelegd had een interimovereenkomst gebruikt in deze periode). In 2014 schommelde het aandeel uitzendarbeid in de totale arbeid van de industrie rond de 5.5% (tegenover 3.4 % voor alle sectoren samen )13. Een andere manier om een schatting te maken van het aantal uitzendkrachten in de industriële sector is het aantal werknemers in deze sector te vergelijken via de enquête naar de arbeidskrachten (EAK). Hierbij komen we uit op een getal van 29.327 arbeidsplaatsen (gemiddelde 2012-2014), die kunnen worden vergeleken met de 16.992 loontrekkers (RSZ) en 2.258 zelfstandigen (RSVZ). Het verschil van 10.077 geeft een indicatie van het aantal mogelijke uitzendkrachten aangezien de EAK deze werkkrachten in rekening brengt, terwijl de RSZ en het RSVZ enkel de loontrekkers en de zelfstandigen in hun gegevens opnemen. Het kwalitatief onderzoek dat bij de grote ondernemingen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de rand werd uitgevoerd, bevestigt dit teruggrijpen naar interimovereenkomsten voor de laagst geschoolde jobs, die door vlot inwisselbare arbeiders worden ingevuld, die repetitieve activiteiten uitvoeren en die geen specifieke technische kennis vereisen (aanschroeven, inpakken, etiketteren enz.). Deze uitzendarbeid vervult voor de ondernemingen de rol van aanpasbare factor aan de conjunctuur. De aanwerving gebeurt via uitzendkantoren. Sommige van deze functies worden ook voorgesteld als proefperiode die de werkgevers in staat stelt “goede kandidaten” te kiezen die zich hebben bewezen. De wet van 1 september 2013 heeft deze praktijk bekrachtigd: “De ondernemingen kunnen officieel hun toevlucht nemen tot uitzendarbeid om een vacante arbeidsplaats in te vullen met als doel de uitzendkracht aan het einde van de periode van terbeschikkingstelling vast in dienst te nemen”14. De toevlucht tot uitzendarbeid wordt ook in drie andere gevallen aanvaard: de vervanging van een vaste werknemer waarvan de overeenkomst werd beëindigd of opgeschort; de tijdelijke toename van werk; de uitvoering van uitzonderlijk werk. Parallel hiermee hebben de industriële bedrijven een gedeelte van hun tertiaire ondersteunende functies uitbesteed (HRM, transport en logistiek, informatica, beveiliging, schoonmaak, catering enz.) en zich tijdens de jaren 1990 weer toegelegd op hun strategische activiteiten. Zouden deze ontwikkelingen gebeurd zijn ten voordele van de sector van de diensten aan bedrijven? In dezelfde periode heeft de sector van de administratieve en ondersteunende diensten één van de grootste toenames van tewerkstelling in het gewest gekend: + 39 %15. Ook de zelfstandige arbeid is er sterk toegenomen16. Deze groei zou gedeeltelijk kunnen worden verklaard door de evolutie van de werkvormen die een effect van communicerende vaten vertoont tussen loontrekkers en zelfstandigen. Zelfstandige worden in een logica van onderaanneming, door omscholing of als professioneel doel bij de inschakeling, zou a priori tegemoetkomen aan het verlangen van personen naar autonomie in de beroepsactiviteit en individualisering van de werkrelaties. Het zou eveneens 12 Enkel de ondernemingen die een volledig schema hebben ingediend en die ten minste één VTE werknemer tellen, maken deel uit van de steekproef (werk voor 2013 en constante populatie met de gegevens van 2012), ofwel 10.794 firma's die in 2012 1.573.347 loontrekkers tewerkstelden. 13 Heuse P., 2016, De sociale balans 2014, Nationale Bank van België. 14 Heuse P., 2014, De sociale balans 2013, Nationale Bank van België. 15 Senhadji K., 2014, Arbeidsmarkt BHG - situatie 2013, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid - Actiris. 16 Idea Consult, 2013, Studie over de mutaties van de stadseconomie en de herstructureringen bij Brusselse ondernemingen in de sector van diensten aan ondernemingen, op vraag van de ESRBHG. 19 tegemoetkomen aan de logica van uitsluiting op de arbeidsmarkt van een bepaald aantal personen, onder meer wegens praktijken van etnische discriminatie bij aanwerving (meer dan de helft van de zelfstandigen in het BHG is van vreemde origine). Maar zelfstandig worden zou ook kunnen passen in het kader van de nieuwe praktijken inzake arbeidsorganisatie17 in een socio-economische context die wordt gekenmerkt door crisissen, financialisering van de economie en mondialisering van de productieverhoudingen. Studies (met name Estrade en Missègue, 2000)18 tonen immers aan dat de ondernemingen de neiging hebben om de productiekosten te beperken door met bepaalde factoren te spelen: door het activiteitenrisico te beperken en door de werkkrachten aan de behoefte aan te passen, door de loontrekkers onder druk te zetten om hun productiviteit te verhogen en de lonen te drukken, door de loontrekkers bij aanwerving te testen. Maar ook door het humanresourcesmanagement uit te besteden en door de financiële cijfers te verbeteren: een onderneming kan zijn loontrekker ontslaan en hem vragen om voor eigen rekening hetzelfde werk te blijven doen. Zo wordt de arbeidsovereenkomst een commerciële overeenkomst en wordt het risico op de voormalige loontrekker overgedragen. Deze praktijk past vandaag in een meer globale werking van de arbeidsmarkt waar nieuwe bijzondere arbeidsvormen ontstaan, soms complementair aan elkaar, soms in concurrentie met elkaar (ABD, AOD, stages, deeltijdse arbeid, uitzendarbeid, zelfstandige arbeid enz.). Op deze elementen inspelen is des te meer mogelijk in een maatschappij die door massale werkloosheid wordt gekenmerkt, hetgeen een machtsverhouding oplevert in het voordeel van de werkgevers. De bedrijven hebben echter niet alle productieomkaderende activiteiten uitbesteed: tegenwoordig “worden diensten ingezet voor een groot deel van de toegevoegde waarde van de concurrentiële onderneming: gespecialiseerd onderzoek, ingenieurs- en ontwerpersdiensten om problemen op te lossen; marketing en consultancydiensten om problemen vast te stellen, en financiële en managersdiensten om de twee te coördineren”. Deze departementen spelen een grote rol in de grote industriële onderneming (Reich, 1991). Deze ontwikkelingen in de Brusselse industriële tewerkstelling liggen in de lijn van de bijzondere geschiedenis van de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die uitzonderlijk bewogen is vanaf de tweede wereldoorlog. 17 Conseil d’orientation pour l’emploi, L’évolution des formes d’emploi, april 2014 Estrade M-A., Missègue N., 2000, « Se mettre à son compte et rester indépendant. Des logiques indifférentes pour les artisans et les indépendants des services », Economie et Statistique, n°337-338. 18 20 Het Brusselse industriële landschap en zijn transformaties vanaf de tweede helft van de 20e eeuw tot nu De huidige structurering van de industrie is niet steeds zo geweest: “de industrie is niet meer wat ze geweest is”, kopte een Franse studie tien jaar geleden19. België maakt immers deel uit van een wereld waarin kennis en industriële productie circuleren. Het is dan ook onvermijdelijk dat het Brussels economische en producerende weefsel de laatste decennia is geëvolueerd. Diepgaande transformaties van de industriële activiteit De tewerkstelling in de Brusselse verwerkende nijverheid heeft diepgaande veranderingen doorgemaakt sinds de jaren 1950. Tijdens deze jaren, die als hoogtepunt van een gediversifieerde industriële activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden beschouwd en waarin het gewest koploper van de Belgische industrie was, was de industrie goed voor 170.000 arbeidsplaatsen.20 In 2002 werd er slechts van 40.000 bezoldigde banen gewag gemaakt. In 2014 was het aantal nog gedaald tot 16.992 arbeidsplaatsen. Tussen de jaren 1950 en vandaag is de Brusselse industriële tewerkstelling met 89% gedaald. Tezelfdertijd is de economische uitbreiding van de tertiaire sector sterk toegenomen. Het is in de jaren 1960 dat één van de voornaamste keerpunten in dit industriële banenverlies in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest plaatsvindt: de grote industriële ondernemingen verlaten één na één de stad. Deze beweging komt nog in een stroomversnelling doordat de bedrijven elders meer mogelijkheden zien en zich van de stad losmaken. Deze daling, die nog wordt versterkt door een strategie die een functionele scheiding voorstaat, voltrekt zich nog sneller in Brussel door zijn internationale rol van hoofdstad. Tussen 1960 en 1974 hebben 167 firma's Brussel verlaten en daarmee gingen 15.600 arbeidsplaatsen verloren21. 19 Lainé F., 2005, “Secteurs et métiers industriels: l’industrie n’est plus ce qu’elle était”, Premières synthèses, DARES, n°16.2. 20 Vandermotten C., 2005, « Evolution et perspectives de l’industrie manufacturière bruxelloise », dans Bruxelles : des industries dans la ville ?, Les dossiers de la FGTB de Bruxelles, n°6. 21 Les dossiers de la Fonderie, 1992, Bruxelles, une ville industrielle méconnue, dossier n°1 21 Een gewestelijke economie binnen de mondialisering Globaliseringsprocessen hebben de soevereiniteit van de natiestaten (hoewel deze soevereiniteit er wel degelijk nog is) geleidelijk aangetast: de primaire factoren van de productie en de handel – geld, technologie, mensen en goederen – bewegen zich met een stijgend gemak over de grenzen heen. Bijgevolg hebben de natiestaten steeds minder macht om deze stromen te beheersen en hun autoriteit op de economie te laten gelden22. De uitholling van de soevereiniteit van natiestaten betekent niet dat soevereiniteit op zich heeft afgedaan: deze heeft alleen een andere gedaante aangenomen, is samengesteld uit een reeks van nationale en supranationale organisaties die opereren volgens een gedeelde bestuurlijke logica. Deze nieuwe mondiale vorm van soevereiniteit noemen Negri en Hardt “Empire”. Het is een gedecentraliseerd en gedeterritorialiseerd bestuursapparaat, dat de hele wereld integreert binnen haar open grenzen en voortdurend in expansie is, in tegenstelling tot imperialisme dat territoriale machtscentra heeft en op vastgelegde grenzen of barrières berust. Het “Empire” bestuurt hybride identiteiten, flexibele hiërarchieën en verzorgt een pluriforme uitwisseling via de flexibilisering van zijn machtscentra23. Deze organisatie van mondiale uitwisselingen is gepaard gegaan met een omvorming van de heersende productieprocessen zelf. De economie en de tewerkstellingsvormen ondergingen ingrijpende veranderingen: deregulering24 van de markten en sectoren, privatisering van overheidsbedrijven, financiële mondialisering, uitbreiding van de (commerciële) vrijhandel via de Wereldhandelsorganisatie (door het uitbreiden naar nieuwe landen zoals China in 2001 en het aanboren van nieuwe domeinen intellectuele eigendom, investeringen) enz.25 Tegen deze achtergrond van mondialisering en verandering van de productieprocessen werden de afgelopen dertig jaar bedrijfsactiviteiten uitbesteed en naar het buitenland verplaatst, en zette de desindustrialisering zich door. Zoals Stéphanie Treillet aantoont, gaan hiermee een geografische specialisatie en een fragmentering van de meerwaardeketen op internationaal niveau gepaard. De Noordelijke landen hebben zich binnen de industrie op activiteiten toegespitst die de minst intensieve niet-gekwalificeerde arbeid vergen en op de dienstenactiviteiten: strategische functies, betrekkingen die gericht zijn op innovatie in bedrijven enz. blijven in het Westen. Onderzoek & Ontwikkeling wordt bijvoorbeeld een strategische uitdaging van het concurrentievermogen van de noordelijke regio’s: de ontwikkeling van nieuwe technologieën/materialen, telecommunicatie enz. De opkomende landen (in het Zuiden, Midden-Oosten, Azië) hebben zich in nietgekwalificeerde arbeid tegen een lage loonlast gespecialiseerd en nemen het werk van de productievestigingen over (textiel, industriële producten enz.). 22 Hardt M., Negri A., 2000, Empire, Exils Editeur. Hardt M., Negri A., op.cit. 24 De deregulering is één van de vormen die het nieuwe economische beleid, gestoeld op de liberale, monetaristische revolutie, de laatste jaren heeft aangenomen: de liberalisering en de globalisering van de economie brengen een heel arsenaal procedés in stelling, zoals inflatiebestrijding, verlaging van de belastingen, vrijhandel en privatiseringen. Ook de deregulering maakt hier deel van uit. In de telecomsector konden op die manier de draagbare telefoon en de internetrevolutie doorbreken, en daarmee de “nieuwe economie”. Het is dus een zeer belangrijk aspect van de hedendaagse wereld. Zoals de naam reeds aangeeft bestaat deregulering in het schrappen van reglementen, namelijk teksten van juridische strekking. De twintigste eeuw werd gekenmerkt door de gestage opkomst van de overmacht van de staat op de economie, hetgeen het economische beleid bepaalde ten opzichte van het “laissez faire” van de kapitalistische en liberale negentiende eeuw. Aan het einde van de eeuw doet zich de omgekeerde beweging voor: over het algemeen is men er vandaag van overtuigd dat het spel van de vrije markt te veel wordt beperkt, dat de buitensporige reglementen nieuwe initiatieven, ondernemerschap en vernieuwing fnuiken en daarmee de economische groei en de tewerkstelling. 25 Treillet S., 2012, « la mondialisation des économies, entre stratégies des firmes et politiques des États », colloque international Les sources de la mondialisation : pour une approche réflexive. http://www.mondialisation.uvsq.fr/ 23 22 Vanaf 1974, in de nasleep van de eerste petroleumcrisissen (1973 en 1979), zijn de veranderingen in het Brusselse industriële stedelijke weefsel minder onderhevig aan overplaatsingen naar het buitenland dan aan faillissementen en ontslagen wegens herstructureringen. Aan het einde van de jaren 1980 wordt Brussel ingehaald door Antwerpen, die de eerste industriestad van België wordt: dat is het gevolg van een minder sterke daling van de tewerkstelling in de grote havenmetropool: -27% van 1974 tot 1988 in vergelijking met -45% in het Brussels Gewest voor dezelfde periode”26. Ook de activiteiten veranderden gaandeweg: sinds de 20e eeuw bestond er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een bloeiende textiel- en leer-, huiden- en vellennijverheid die nu nagenoeg volledig verdwenen is. Momenteel focust de industriële activiteit op metaalproductie, hetgeen verband houdt met de aanwezigheid van Audi Brussels en SABCA, voedingsmiddelen, papier/papierwaren, drukkerij/uitgeverij, chemie/farmaceutische producten. De kaart hieronder toont de dominante industriële activiteit in het Brussels gewest in 2011 (ook de activiteiten m.b.t. de distributienetwerken van water en energie, telecommunicatie en transport (MIVB) worden weergegeven, hoewel dit in deze studie niet aan bod komt). Huidige vestiging van de industriële sectoren in het BHG 26 Les cahiers de la Fonderie, op.cit. 23 Evolutie van de bezetting van de gronden Een door het Observatorium gemaakte kaart van de productieve activiteiten27 vergelijkt de bezetting van de gronden door industriële werk- en opslagplaatsen in 1997 en 2011. Zo observeren we de evolutie van het Brusselse industriële landschap, dat zich rond de kanaalzone concentreert. 27 Observatorium van de productieactiviteiten, februari 2012, Evolutie 1997-2011, nr. 1 24 De bezetting van de gronden is vooral rond het kanaal geconcentreerd, dicht bij de water- en spoorwegen en de verkeersassen: er werden kleine zones ontmanteld en gecompenseerd door nieuw gebouwde bedrijventerreinen aan de uiteinden van de gewestelijke industriële corridor, dicht bij de autosnelweg. Uiteindelijk ging tussen 1997 en 2011 “op het gehele gewestelijke grondgebied een miljoen m² verloren (ofwel 18 % van het oorspronkelijk afgebakende terrein, lege oppervlakte meegerekend)”28. Hierbij werd rekening gehouden met de omschakeling naar ander gebruik, nieuwe vestigingen en uitbreidingen op bestaande sites: de grootste verliezen worden in de centrale kanaalzone opgetekend. In 2011 bestrijken de industriële wijken iets minder dan 5 miljoen m² (Observatorium van de productieactiviteiten, 2012). Brussel, geconcentreerd weefsel van infrastructuren en internationale instellingen Brussel heeft het statuut van meervoudige hoofdstad. De stad is ook uitgerust met sterk ontwikkelde trein-, wegen- en scheepvaartinfrastructuur: de industriële ruimte en de historisch gevormde circulatiesystemen maken er een concurrentieel gebied van dat de Britse, Franse, mediterraanse, OostEuropese enz. markten kan bevoorraden, hoewel er in de opkomende economieën nieuwe sites worden ontwikkeld die even productief zijn. Als we de ligging van de intermodale terminals bestuderen (plaatsen uitgerust voor de opslag of overslag van intermodale transporteenheden), merken we dat de Europese infrastructuur erg geconcentreerd ligt in de centrale en noordelijke landen en dat België het uitzonderlijk goed doet ten opzichte van Frankrijk bijvoorbeeld29. Gebonden aan zijn statuut van meervoudige hoofdstad, zou Brussel dus een soort van “zenuwknooppunt” zijn, een dicht weefsel van internationale instellingen, beslissingsorganen en instanties van Europese en mondiale inslag, gewestelijke zetels van grote transnationale bedrijven en grote universiteiten30. Deze positie trekt ondernemerschap aan31 (bedrijven zoals GDF Suez, L'Oréal, Lipton, Solvay, Alcatel, Sony enz. laten zich zo dicht mogelijk bij de uitvoerende beleidsorganen vertegenwoordigen) en ook gekwalificeerde profielen van “expats” (bijv. lobbyisten, onderzoekers32, deskundigen). Volgens het Corporate Europe Observatory zouden in Brussel tot 30.000 lobbyisten verblijven, bijna evenveel als de Europese Commissie werknemers telt. “De hoofdstad van Europa is de stad die na Washington de hoogste concentratie personen telt die de wetgeving trachten te beïnvloeden. “33Zowel grote productiefabrieken van transnationale bedrijven als Belgische bedrijven zijn naast elkaar aanwezig op het Brussels grondgebied of in de rand. Audi Brussels, SABCA, Halliburton naast Neuhaus, Viangro enz. 28 Observatorium van de productieactiviteiten, 2012, op. cit. 29 http://www.intermodal-terminals.eu/database/. 30 Veltz P., 2006,”L’économie mondiale à l’ère des flux”, lezing aan de université de tous les savoirs, CNAM. 31 Vandermotten, lezing ESRBHG, 2013 32 Bijv. Russische, Australische en Mexicaanse onderzoekers die door headhunters zijn aangeworven om te werken in O&O naar materiaalchemie in een internationaal bedrijf dat in de rand van Brussel is gevestigd. 33 http://www.lemonde.fr/europeennes-2014/article/2014/05/07/bruxelles-les-lobbies-a-la-man-uvre_4412747_4350146.html monde du 07.05.2014 25 Article du Bijdrage van de industrietak aan de welvaartscreatie In 2014 bedraagt het Belgische bbp34 400 miljard euro35. De industrietak (verwerkende nijverheid, winning van delfstoffen, energie) draagt sterk bij tot de welvaartscreatie: in 2014 genereert de tak voor het hele land 15% van de totale toegevoegde waarde (dit was 19,3% in 2005), met name in de tak “verwerkende nijverheid”36. Dit is het grootste percentage na de tak “groot- en kleinhandel, vervoer en hotels en restaurants”. Tabel 6: besteding van het binnenlands product in België: belangrijkste uitgavencategorieën (raming aan huidige prijzen). Bron: NBB 2015 (eerste raming van de jaarlijkse rekeningen 2014) In 2014 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 18% bijgedragen tot de creatie van het bruto binnenlands product van België. Binnen het Gewest heeft de industrietak (verwerkende nijverheid, winning van delfstoffen en andere37) in 2014, ondanks zijn kleine aandeel in de totale werkgelegenheid (2.7%), voor 6% van de toegevoegde waarde gezorgd, voornamelijk in de tak van de verwerkende nijverheid: chemische en farmaceutische sector, de voedingsindustrie en de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen zijn hierbij de belangrijkste sectoren die welvaart creëren. 38 34 Aggregaat dat het eindresultaat weergeeft van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het bbp kan op drie manieren worden gedefinieerd: - het bbp is gelijk aan de som van de bruto toegevoegde waarde van de verschillende institutionele sectoren of van de verschillende bedrijfstakken, vermeerderd met belastingen min de subsidies op de producten (die niet verdeeld zijn naar sectoren en bedrijfstakken); - het bbp is gelijk aan de som van de interne finale bestedingen voor goederen en diensten (werkelijke finale consumptie, bruto-investeringen in vaste activa, voorraadwijzigingen) plus de export, min de import ; - het bbp is gelijk aan de som van de bestedingen van de inkomensvormingsrekeningen: bezoldigingen van de werknemers, belastingen op productie en import verminderd met de subsidies, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen. Hier wordt het bbp op basis van de toegevoegde waarde berekend. 35 Gegevens bron Eurostat: http://statbel.fgov.be/fr/binaries/FR_kerncijfers_2015_WEB_COMPLET_tcm326-275721.pdf 36 Bron nationale rekeningen 37 Dat wil zeggen samen met energie en water. 38 http://www.bisa.irisnet.be/themas/economie?set_language=nl#.Vx4VE0pCQ6A. Berekening van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid. 26 Jaarlijks groeipercentage van de productiviteit39 In België zien we dat de productiviteit zowel in de industrie als in andere sectoren, zoals de diensten aan bedrijven en de financiële activiteiten en verzekeringen, tussen 2004 en 2011 jaarlijks gestaag groeit. Industriële groei is echter bijzonder in die zin dat deze sterke onrechtstreekse effecten heeft op de rest van de economie: ze vormt een belangrijke bron voor de groei van de arbeidsproductiviteit omwille van de intensiteit op het vlak van kapitaal en technologie en door de forse blootstelling aan de internationale concurrentie, waardoor het concurrentievermogen van de bedrijven voortdurend onder druk komt te staan 40. In een studie die in 2003 is verschenen, heeft het Federaal Planbureau deze onrechtstreekse gevolgen van de industrie op de groei van een land gemeten: de gevolgen van een stijging van 1% van de exportmarkten van goederen - wat hoofdzakelijk bestellingen van industriële goederen zijn - werden aan de hand van het Hermesmodel berekend. Het rechtstreeks gevolg is een toename van de toegevoegde waarde van de verwerkende nijverheid die op 0,7% wordt geraamd. Deze verhoogde vraag en groeiende inkomsten hebben een invloed op alle commerciële sectoren en leiden tot een groei van 0,4% van hun toegevoegde waarde. Het effect is proportioneel gezien zeer groot.41 We moeten er evenwel op wijzen dat het volume werkuren vanaf 2008 aanzienlijk is ingekrompen, waardoor de productiviteit op peil werd gehouden.42 Grafiek 2. Jaarlijkse gemiddelde groei van de productiviteit in de voornaamste activiteitensectoren tussen 2004 en 2011 (in %)43 Bron: INR, berekeningen van de FOD Economie. 39 De zichtbare arbeidsproductiviteit is de gecreëerde rijkdom verbonden met de factor arbeid, zonder rekening te houden met de andere hulpmiddelen die werden gebruikt om deze te verkrijgen (FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012). 40 FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012 41 H. Bogaert, A. Gilot, C. Kegels, 2004, "Les pouvoirs publics doivent ils soutenir l'industrie?" in “L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique?”, Working paper, Federaal Planbureau. 42 FOD Economie, 2013, op.cit. 43 Tabel uit: FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012. 27 Export De ontwikkeling van de export speelt een belangrijke rol, met name voor de groei van de kwantitatieve voorraad kapitaal en arbeidskrachten, en dit geldt in het bijzonder voor de export van industrieproducten. Industrieproducten noodzaken tot de toepassing van doeltreffende productietechnieken en zorgen voor interne schaalvoordelen. Ze verhogen bovendien de specialisatiegraad van de arbeidskrachten en stimuleren de import van hoogtechnologische producten, wat de andere sectoren van de economie ten goede komt. Deze gunstige effecten zijn van externe aard, aangezien ze niet in de marktprijzen worden weerspiegeld.44 De Belgische export zit, net als de Brusselse export, sinds 2008 in stijgende lijn. Op Belgisch niveau waren er in 2012 van de 7 productcategorieën die ons land uitvoert (op basis van de SITC, Standard International Trade Classification) 3 categorieën die goed waren voor 76% van de Belgische export. Deze drie categorieën zijn de chemische en aanverwante producten, de overige industrieproducten en de machines en transportmaterieel. Deze 76% van de export vertegenwoordigt 165 miljard euro voor de intracommunautaire uitvoer tegenover 84 miljard euro voor de extracommunautaire export. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden eveneens hoofdzakelijk industrieproducten uitgevoerd (92% van de totale Brusselse export). De export loopt niet gelijk voor alle sectoren: de uitvoer neemt in het bijzonder toe voor de voedingsindustrie, de chemische/farmaceutische industrie, de vervaardiging van informaticaproducten en de vervaardiging en assemblage van voertuigen (de fabriek van Audi Brussels heeft het monopolie voor de vervaardiging en de assemblage van de Audi A1 voor de rest van de wereld). 44 Tremblay R., 1987, “Le rôle des exportations dans la croissance économique des régions et des pays”, Revue canadienne des sciences régionales. 28 Tabel 7: Uitvoer van goederen volgens NACE-BEL, de nationale verdeling volgens sectie en afdeling (2008): 2008-201345 (in miljoen euro) Sectie en afdeling NACE-BEL (2008)a1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2008 2009 2010 2011 2012 2013 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 293 267 297 323 343 330 11 Vervaardiging van dranken 50 28 35 51 47 53 12 Vervaardiging van tabaksproducten 15 14 17 26 24 13 13 Vervaardiging van textiel 106 95 109 96 86 88 14 Vervaardiging van kleding 207 183 199 222 169 153 15 Vervaardiging van leer en van producten van leer 67 68 49 50 49 45 16 24 18 13 14 19 19 17 Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk Vervaardiging van papier en papierwaren 35 33 32 31 37 40 18 Drukkerijen, reproductie van opgenomen media 0 0 0 0 0 0 19 110 44 154 145 48 17 20 Vervaardiging van cokes en van aardolieproducten Vervaardiging van chemische producten 473 307 329 260 347 553 21 Farmaceutische industrie 235 304 290 381 671 579 22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 60 59 65 65 79 136 23 Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten Vervaardiging van metalen in primaire vorm 43 39 59 37 79 63 233 72 101 166 100 193 122 93 78 64 125 142 360 445 641 573 532 505 27 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur 153 134 140 130 130 128 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 265 213 255 321 296 277 29 1.246 878 1.136 1.804 1.880 1.941 30 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen 105 117 74 162 206 176 31 Vervaardiging van meubelen 20 20 23 22 26 22 32 Overige industrie 212 200 212 210 237 168 Industrie 4.437 3.632 4.307 5.152 5.529 5.642 Totaal Brussel 4.808 3.973 4.599 5.466 5.901 6.093 170.506 135.066 160.762 188.247 191.782 44.323 45.470 238.471 243.345 24 25 26 geraffineerde Vlaams Gewest Totaal 183.844 Waals Gewest Totaal 44.488 37.162 41.717 45.793 België Totaal België 219.802 176.201 207.079 235.103 Bron: INR (op basis van de website van het BISA) 45 In het BISA, indicatoren “economische activiteiten”: http://www.bisa.irisnet.be/themas/economie?set_language=nl#.VycVtkpCQ6A. 29 Verband exportactiviteiten van bedrijven en gekwalificeerde arbeidsplaatsen? Maurin et al.46 (2003) hebben het verband tussen de exportactiviteiten van bedrijven en gekwalificeerde arbeidsplaatsen onderzocht. Ze gaan uit van de hypothese dat de vermeerdering van de exportmogelijkheden en de concurrentie tussen exportkandidaten een verwaarloosde, maar niet te onderschatten vector in de creatie van geschoolde jobs is en niet-geschoolde arbeidsplaatsen tenietdoet. Het betreden van buitenlandse markten zou herstructureringen en innovaties meebrengen bij ondernemingen die vooral hoger geschoold personeel tewerkstellen die onder meer gespecialiseerd zijn in productontwerp, internationale handel, de bijbehorende juridische vragen, marketing enz. Deze positionering van bedrijven in het Noorden zou haar wortels in de mondialisering vinden, middels de specialisering van technologische producten met grote toegevoegde waarde. Aangezien producten van het lagere marktsegment werden beconcurreerd door Chinese import (in november 2001 trad China toe tot de WTO), zouden bedrijven uit het Noorden hun productievestigingen hier behouden, zouden ze hun producten naar een hoger marktsegment verleggen zodat ze op een gemondialiseerde markt concurrentieel zouden kunnen blijven en een beroep doen op geschoolde arbeidskrachten die in groten getale in scholen en universiteiten in het Noorden werden opgeleid. Import, handelsbalans en lopende rekening in Brussel Ingevoerde producten bestaan voor 92% uit producten afkomstig van de verwerkende nijverheid en namen sinds 2008 zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als in het hele land een hoge vlucht. De handelsbalans, die een staat van de export en de import geeft, blijft negatief in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar tussen 2008 en 2013 wordt het verschil kleiner, tenminste in de verwerkende nijverheid. De lopende rekening47 daarentegen blijft in deze periode over het algemeen positief. 46 Maurin E., Thesmar D., Thoenig M., 2003, “Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des exportations”, ÉCONOMIE ET STATISTIQUE nr. 363-364365. 47 De betalingsbalans is een statistisch overzicht die boekhoudkundig alle reële, financiële en monetaire transacties weergeeft die in de loop van een bepaalde periode tussen de ingezetenen van een economie en de niet-ingezetenen plaatsvinden. De economische en financiële transacties die aan de basis liggen, worden verdeeld in de lopende rekening (uitwisseling van goederen, diensten, inkomens en lopende overdrachten), de kapitaalrekening (kapitaaloverdrachten) en de financiële rekening (directe investeringen of portefeuillebeleggingen). 30 Tabel 8: Invoer van goederen volgens NACE-BEL, de nationale verdeling volgens sectie en afdeling (2008): 2008-2013 (in miljoen euro) Sectie en afdeling NACE-BEL (2008)a1 C Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2008 2009 2010 2011 2012 2013 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 360 388 455 476 522 509 11 Vervaardiging van dranken 187 186 230 249 248 240 12 Vervaardiging van tabaksproducten 4 5 5 59 29 2 13 Vervaardiging van textiel 149 130 124 131 111 108 14 Vervaardiging van kleding 824 789 734 820 839 779 15 Vervaardiging van leer en van producten van leer 187 177 171 181 187 177 16 39 32 23 26 24 27 17 Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk Vervaardiging van papier en papierwaren 145 117 113 136 138 129 18 Drukkerijen, reproductie van opgenomen media 0 0 0 0 0 0 19 547 494 575 702 916 806 20 Vervaardiging van cokes en van aardolieproducten Vervaardiging van chemische producten 626 519 601 592 573 646 21 Farmaceutische industrie 722 800 822 854 955 1.233 22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 212 193 198 215 213 263 23 Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten Vervaardiging van metalen in primaire vorm 162 122 110 99 109 109 361 219 273 359 353 358 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten 276 262 242 271 297 268 26 Vervaardiging van informaticaproducten elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur 1.586 1.534 1.783 1.794 1.639 1.450 559 436 393 459 472 437 930 696 711 840 887 799 1.173 1.215 964 1.200 1.499 1.589 177 24 27 28 29 geraffineerde en van Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 320 198 136 194 126 31 Vervaardiging van meubelen 161 146 138 150 127 131 32 Overige industrie 433 392 433 455 451 507 Industrie 9.962 9.049 9.235 10.262 10.715 10.742 Totaal 11.121 10.017 10.124 11.240 11.554 11.558 249.726 251.982 België Totaal België 231.091 181.384 211.677 245.787 Vlaams Gewest Totaal 188.819 145.885 171.765 202.266 204.181 205.724 29.789 32.281 33.991 34.699 Waals Gewest Totaal 31.151 25.482 Bron: INR Investering in Onderzoek en Ontwikkeling De activiteiten Onderzoek en Ontwikkeling zorgen ervoor dat er nieuwe technologieën worden uitgewerkt die de werkwijzen ingrijpend veranderen. Een groot aantal studies toont aan dat deze activiteiten, die stevig door de overheid worden ondersteund, gevolgen hebben voor het economische concurrentievermogen van een land. De O&O-uitgaven worden in de Belgische industrie alsmaar groter. Als we kijken naar het % dat deze uitgaven in het bbp vertegenwoordigen, zien we dat ze in 2004 op 1,81% kwamen en in 2013 2,28% bedroegen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maakten de O&O- 31 uitgaven in dat laatste jaar 1,52% uit, tegenover 2,52% in Vlaanderen en 2,85% in Wallonië48. Het hoofdargument dat een verklaring kan vormen voor dit betrekkelijk lage niveau van O&O in Brussel is de zwakte van het industriële weefsel van hightech- en mediumhightechsectoren waar de intensiteit van O&O typisch het hoogst is, zoals bijvoorbeeld in de farmaceutisch of elektronische industrie.49 Brussel is eigenlijk vooral een internationale stad waar de administratieve functies in vergelijking met andere landen zeer sterk ontwikkeld zijn. In dit opzicht bevinden de activiteiten O&O zich voornamelijk in de openbare sector (overheidsdiensten en hoger onderwijs) en ook in de vele wetenschappelijke instituten, universiteiten en hogescholen op het Brussels grondgebied. Het BISA wijst erop dat de financiering van de overheidsdiensten en het hoger onderwijs het grootst is: op die manier spelen de overheidsdiensten een sleutelrol in het innovatiesysteem. Andere belangrijke fondsen zijn afkomstig van de Europese Unie, en dan zijn er nog de overdrachten van multinationals. 50 Op het federale niveau werd 75,6% van de uitgaven voor O&O in 2010-2011 in de verwerkende nijverheid (82,2%) gedaan, waaronder de hightechindustrie (40,4%) en de farmaceutische industrie (30,4%). In het Brussels gewest zijn de investeringen in O&O in de periode 2010-2011 opnieuw het sterkst vertegenwoordigd in de verwerkende nijverheid, met name in de chemische en farmaceutische industrie (28%), snel gevolgd door de export van diensten en hightech zoals consultancy, elektronica en telecommunicatie (25%). Het BHG heeft als Europese hoofdstad een rijke dienstenactiviteit. Tabel 9. Bruto interne uitgaven in Onderzoek en Ontwikkeling van de ondernemingen volgens de activiteitenafdeling in duizend euro (NACE-BEL 2008): 2010-2011 NACE Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1-9, 12, 32, 35-43 10-11 2010 2011 Landbouw, bosbouw en visserij, winning van delfstoffen, vervaardiging van tabaksproducten, andere verwerkende nijverheden, energie en bouw Voedingsindustrie en vervaardiging van dranken 23.093,1 7.937,3 2011 % 2 4.485,9 5.179,5 1 13-15 Vervaardiging van textiel, van kleding, van leer en van producten van leer 1.128,9 1.213,2 0 16-18,31 Hout-, papier-, kartonindustrie, drukkerijen en vervaardiging van meubelen 1.569,6 1.754,1 0 19,22-23 23.300,1 22.774,5 5 20-21 Vervaardiging van cokes en geraffineerde aardolieproducten, vervaardiging van producten van rubber of kunststof en van andere niet-metaalhoudende minerale producten De chemische en farmaceutische industrie 127.013,4 135.425,5 28 24-25, 33 Vervaardiging van metalen, installatie en reparatie van machines 2.251,5 2.317,3 0 26-27 5.016,0 5.422,3 1 28-30 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische, optische en elektrische producten Vervaardiging van machines en transportmiddelen 15.882,2 21.531,6 4 45-47 Handel 23.690,4 13.869,6 3 49-58,6470,73-99 59-63, 71 Overige diensten 136.312,0 143.970,1 30 113.328,1 121.067,5 25 477.071,2 482.462,5 100 Totaal Vlaams Gewest 3.080.810,0 3.423.778,9 Totaal Waals Gewest 1.469.775,7 1.707.138,4 5.027.657,0 5.613.379,9 Film, tv, muziek en radio, telecommunicatie, ontwerpen en programmeren van computerprogramma's, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten, informatiediensten, architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen Totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal België Bron: POD Federaal Wetenschapsbeleid 48 Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, “Onderzoek en ontwikkeling in Brussel: wie financiert deze activiteiten en waar vinden ze plaats?”, Focus nr. 12, BISA Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, op.cit. 50 Federaal Planbureau. 49 32 Overheidsbeleid en industrie: de industriële thema's in gewestelijke programmateksten De Brusselse overheden waren al zeer vroeg bezorgd over de desindustrialisering van Brussel. Vanaf de jaren 1970, een tijdperk waarin de economische recessie door de oliecrisis het desindustrialiseringsproces zal versnellen, onderstrepen partijprogramma's het belang van ondersteuning van de industrie. Zonder alle gewestelijke beleidsverklaringen te willen aanhalen, kunnen we per decennium het soort formuleringen onder de loep nemen dat in bepaalde verklaringen wordt gebruikt om het over de industrie in het gewest te hebben. De jaren 1970-1980 In de jaren zeventig en tachtig wordt de industrie één van de componenten van de stad die geleidelijk aan zou moeten verdwijnen, in het bijzonder in Brussel dat meer en meer de rol van meervoudige hoofdstad wil spelen (van het gewest, van het land en van Europa). Dat is een paradigmawissel ten opzichte van de voorgaande periodes: “er zou een inversie zijn in de verhouding tussen stad en industrie zoals die sinds het begin van de industrialisering had bestaan: de industrie was toen de drijvende kracht waarrond het stedelijk landschap zich organiseerde, vandaag is de hoogtechnologische industrie schatplichtig aan de sociale en technologische structuur zoals die in de grote metropolen ontstond”51 De jaren 1990: het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) In 1995 wordt het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gepubliceerd. In deze beleidsverklaring komt de verdediging van de industrie het duidelijkst naar voren. “Als er al desindustrialisering is in het gewest, in de zin van de traditionele secundaire activiteiten, dan moet dit niet nog worden aangemoedigd. De desindustrialisering leidt immers tot de directe verschraling van de diversiteit aan betrekkingen. Diversifiëring stabiliseert immers het tewerkstellingsvolume en is een bron van economische levenskracht en sociale verscheidenheid. Sindsdien zal het gewest een geheel aan industriële sectoren ondersteunen, van de meest traditionele (precisie-industrie zoals de mechanische constructie en metaalconstructie, elektronisch materiaal, technisch en keramisch glas, precisie-instrumenten of levensmiddelen) tot de meest vooruitstrevende (gezondheidszorg, inclusief de farmaceutische en paramedische activiteiten en de communicatiesector, audiovisueel evenals informatie en telecommunicatie). De jaren 2000: het tweede Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) In 2002, in een context van versnelde delokalisatie en van sluitingen van Brusselse industriële bedrijven, bevat het GewOP twee vaststellingen: de desindustrialisering in Brussel is een feit, Brussel slaagt er niet in de industriële segmenten van hoog technologisch niveau aan te trekken. Voor de desindustrialisering worden twee hoofdredenen aangehaald: enerzijds is er een proces van onderaanneming van bepaalde industriële activiteiten gaande, hetgeen een vermindering van industriële werkgelegenheid oplevert, wat in feite een “statistische fout” is, aangezien de activiteiten bestaan, maar 51 M. Castells, 1975, Sociologie de l’espace industriel, Ed. Anthropos, Paris. Geciteerd door Mérenne-Schoumaker B., 1985, « Villes et industries » dans La cité belge d’aujourd’hui : quel devenir ? 33 niet in een overeenkomstige industriële NACE-code worden geregistreerd. Anderzijds zijn -de gevolgen van de nomenclatuur buiten beschouwing gelaten- de stad en de verwerkende nijverheid uit elkaar aan het groeien. De industriële bedrijven vestigen zich op grotere sites in de als meer bereikbaar beschouwde rand van de steden. Daarnaast stelt het GewOP een zwakke groei vast in de nijverheid van de nieuwe technologieën en de O&O-activiteiten. Met deze vaststellingen voor ogen onderstreept het GewOP de opportuniteiten inzake O&O die de vier universiteiten en industriële hogescholen op het grondgebied verschaffen via de vorming van geschoolde werknemers “met een grote wetenschappelijke en technische toegevoegde waarde.” In het plan wordt ook het schadelijke karakter onderstreept van het verlies van de bestaande industrie op het grondgebied terwijl er nog te ontwikkelen terreinen beschikbaar zijn. Er worden dezelfde prioritaire sectoren naar voren geschoven als in het GewOP van 1995, omwille van de speciale aandacht die ze van de overheden vereisen: o o o o o communicatie, precisie-industrie, gezondheidszorg, milieu en voedingsmiddelensector; stadsindustrie zoals logistieke activiteiten, nieuwe informatie- en communicatietechnologie; activiteiten zoals ambachten en kunstberoepen die verband houden met stadsvernieuwing, patrimonium en de verbetering van de publieke ruimte; detailhandel, via de versterking van de bestaande handelskernen; diensten aan bedrijven die de creatie van nieuwe activiteitentakken aanzwengelen, hierbij inbegrepen de activiteiten van callcenters. De Brusselse New Deal en het derde Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO): de jaren 2010 De Brusselse New Deal (2011-2014) Tien jaar later doet de Brusselse New Deal dezelfde vaststelling als in 2001. Opnieuw wordt het belang van het fenomeen van de teloorgang van industriële banen in het gewest onderstreept. De industrie komt ook op twee andere plaatsen voor in de tekst: een eerste keer om het belang te benadrukken om van de industrie een prioritaire sector voor het openbaar beleid te maken; een tweede keer om de nadruk te leggen op de nodige afstemming van de productiewijzen op een duurzame ontwikkeling in het gewest (koolstofarme economie enz.). Het GPDO Het GPDO neemt in grote lijnen de Brusselse New Deal over. Het plan draagt de ambitie in zich om het sociale weefsel te verstevigen, de tweedeling te bestrijden, een evenwichtige economische ontwikkeling te bevorderen en het gewest tot een vermindering van 30 % van de CO²-uitstoot te bewegen. Onder duurzame ontwikkeling begrijpt men “de ontwikkeling die aan de hedendaagse noden beantwoordt zonder de capaciteit van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien op het spel te zetten: het moet dus als een sociaal rechtvaardige, economisch doeltreffende en ecologisch houdbare ontwikkeling worden opgevat. In de stad komt de duurzame ontwikkeling onder meer tot uiting via het beleid inzake tewerkstelling, huisvesting, stadsvernieuwing, openbare ruimte en ontmoetingsplaatsen, grondstoffenbeheer - hernieuwbare energie, water en afval - en stadstransport dat meer plaats biedt aan collectief vervoer en actieve mobiliteit”. 34 In dit kader wordt de industrie voorgesteld als een sector met groeimogelijkheden voor de gewestelijke economie op het vlak van tewerkstelling en wordt als prioritaire sector voor het BHG gerangschikt, zoals reeds in de New Deal vastgesteld. Strategie 2025 In de Strategie 2025 (2015-2025) vinden we thema's terug die nauw aansluiten bij die van de New Deal. De desindustrialisering van het gewest wordt nog steeds onderstreept en de overheidsspelers sporen aan om “de industriële tewerkstelling onder hoge bescherming te plaatsen”. Volgens de tekst moet er speciale aandacht worden geschonken aan de grote bedrijven die zijn gebleven zoals Audi, Sabca en Viangro evenals aan bedrijven van industriële diensten die met internationale concurrentie kampen. Parallel hiermee wordt de klemtoon gelegd op de herdynamisatie van de Brusselse economie door onder meer innovatie, onderzoek en ontwikkeling en technologische activiteiten te stimuleren: “van Brussel de Belgische en Europese hoofdstad van ondernemingszin en innovatie maken”. Hoewel deze sectoractiviteiten sinds 2001 in het GewOP als prioritair staan aangeduid, worden ze sinds 2010 als één van de mogelijkheden van de industriële tewerkstelling gezien. De hervorming van het beroepsreferentiecentrum Iristech+ en de verbreding ervan naar een Competentiepool van technologische industrie versterkt deze opvatting. Ook inzake O&O worden de laatste jaren meer inspanningen waargenomen. 35 De “industriële beroepen” van vandaag: reikwijdte van het onderzoek Welke zijn vandaag de belangrijkste industriële beroepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Hoe is de tewerkstelling in de industrie geëvolueerd en wat zijn de eigenschappen? Deze studie zal enkel ingaan op de industriële beroepen, namelijk de beroepen die als belangrijkste activiteiten de verwezenlijking, de ontwikkeling, de vervaardiging, de montage en zelfs het onderhoud van een industrieel product (object, machine en installatie) hebben. Wij zullen de kwestie van de beroepen behandelen vanuit een sectorale inslag (enige beschikbare statistische informatie op gewestniveau). Zoals reeds gezegd onderschat deze insteek het aantal industriële arbeidsplaatsen (een groot aantal jobs wordt niet tot de sector gerekend) in Brussel en de rand. Welke kwaliteit hebben de jobs? De kwaliteit van de arbeidsplaatsen is moeilijk in te schatten wegens het multifactoriële karakter ervan. De kwaliteit wordt bepaald door de arbeidsomstandigheden in verhouding tot de werkrelatie (de contractuele bepalingen, de rechtspositionele garanties die hiermee verband houden). De arbeidsomstandigheden omvatten: - de bezoldiging; - de garanties in termen van duur en veiligheid, met name of de overeenkomst “vast” of “tijdelijk” is; - de hiermee gepaard gaande rechten (sociale zekerheid, verschillende soorten verlofstelsels enz.); - gewoonlijk worden ook de doorgroeimogelijkheden opleidingsmogelijkheden in aanmerking genomen. en in het bijzonder de De kwaliteit van het werk wordt ook bepaald door de arbeidsvoorwaarden die met de werkactiviteit te maken hebben, hierbij rekening houdende met: - het tijdsaspect (duur, aangepaste, variabele of vaste uren, nachtarbeid enz.); - de intensiteit; - de zwaarte, en zelfs de gevaarlijkheid; Het onderzoek naar de kwaliteit van het werk kan niet worden beperkt tot één indicator die alle jobs volgens één enkel criterium zou kunnen klasseren. Niet alle aspecten kunnen via statistische gegevens zichtbaar worden gemaakt. We kunnen echter de kwaliteit van de ingevulde jobs trachten te vatten volgens activiteitensector, waarbij we enkele eigenschappen onder de loep nemen. Vooreerst het gemiddeld dagloon, berekend vanaf het aantal VTE's. 36 Het gemiddelde dagloon Tabel 10: Gemiddeld dagloon (in euro) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per gedekte industriële sector (gegevens in voltijds equivalent) in 2013 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 11 Vervaardiging van dranken 12 Vervaardiging van tabaksproducten 20 Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van metaal Vervaardiging van informaticaproducten 21 22 24 25 26 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen 29 Vervaardiging van andere transportmiddelen Totaal (gedekte industriële sectoren) 2 2 4 6 1 5 1 1 Totaal >199 175-199 150-174 15 14 13 6 3 8 100 1 6 18 24 16 8 24 100 10 20 22 22 25 100 1 1 2 5 13 14 13 50 100 3 2 5 10 13 12 12 42 100 13 8 6 6 12 5 8 40 100 1 8 27 17 46 100 13 13 11 14 19 10 6 8 100 1 5 8 15 21 11 10 30 100 3 7 9 15 19 13 11 22 100 6 11 9 16 23 15 5 12 100 1 53 26 5 14 100 100 1 1 6 10 32 22 9 20 2 4 9 7 10 24 15 7 21 100 30 1 125-149 26 1 1 110-124 100-109 90-99 80-89 70-79 60-69 50-59 40-49 < 40 In de Aantal Voltijds equivalenten (gedekte industriële sectoren) 84 9 6 56 197 503 1098 901 1277 3046 1880 937 2606 12597 Totaal van alle sectoren Aantal arbeidsposten uitgedrukt in voltijdse equivalenten (alle sectoren) 1 2888 0 443 0 756 1 3470 3 16741 8 40151 8 40021 8 38943 12 56052 16 79108 13 61912 9 44992 21 100467 100 485945 Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Gelet op de arbeidstijd biedt de voedingsindustrie in verhouding minder hoge lonen dan de andere industriële sectoren. In de chemische en farmaceutische sectoren daarentegen bevinden zich de hoogste loonschalen. Een ander kwaliteitscriterium voor de beschikbare arbeidsplaatsen in de gewestelijke statistieken is de arbeidstijd, voltijds of deeltijds (opgelegd of gekozen, de statistieken laten ons niet toe een onderscheid te maken). Daar staat de voedingsindustrie bovenaan als sector die het minste kansen biedt op voltijds werk, dit in tegenstelling tot de andere industriële sectoren. 37 Aandeel van de voltijds werkenden in de bezoldigde arbeid Tabel 11. Aantal voltijdse equivalenten in verhouding tot het aantal arbeidsplaatsen in 2013 NACE-sectoren Aantal arbeidsplaatsen Aantal voltijdse equivalenten 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 3222 2606,98 Aandeel van de voltijdse equivalenten in de totale werkgelegenheid (in %) 81 11 Vervaardiging van dranken 770 765,89 99 12 Vervaardiging van tabaksproducten 111 100,13 90 20 Vervaardiging van chemische producten 939 888 95 21 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten 1769 1638,54 93 22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 252 225,48 89 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 250 233,11 93 25 Vervaardiging van producten van metaal 1296 1176,02 91 26 Vervaardiging van informaticaproducten 132 107,76 82 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 811 708,89 87 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen 1202 1092,55 91 29 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen 2711 2452,84 90 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 673 603,16 90 Totaal gedekte industriële sectoren 14138 12599 89 Totaal alle activiteitensectoren 621821 485945 78 Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Een derde criterium dat de kwaliteit van de arbeidsplaatsen bepaalt, is het aandeel van de vaste banen (AOD arbeidscontract onbepaalde duur). In de voedingsindustrie hebben de AOD's een klein aandeel vergeleken met de andere industriële sectoren: volgens de ondervraagde vakbondsvertegenwoordigers zou uitzendarbeid er steeds meer terrein winnen. Tabel 12: Gemiddeld aandeel van de vaste banen per activiteitensector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2012-2014 NACE-sector 10-12 voedingsindustrie 20-22 Vervaardiging van chemische producten/farmaceutische grondstoffen en producten 24-30 Vervaardiging van metalen in primaire vorm/producten van metaal/elektrische apparatuur enz. 8-33 Alle industriële sectoren Alle sectoren % vaste banen 89 95 94 93 92 Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid In- en uitstroom van personeel volgens activiteitensector In het algemeen is de uitstroom logischerwijze groter dan de instroom bij bedrijven die een inkrimping kennen. Bij bedrijven die uitbreiden of stabiel blijven, zien we daarentegen een zwakke uitstroom en een grotere instroom. In bijna alle industriële sectoren -in het bijzonder in de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen in primaire vorm en de vervaardiging van elektrische apparatuur- zijn er meer personen die uitstromen. 38 De vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten, de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen en de vervaardiging van andere transportmiddelen vormen hierop een uitzondering. Deze laatste drie sectoren zouden dus per definitie stabiele of groeisectoren zijn. Omgekeerd is de in- en uitstroom van personeel gemiddeld hoger in de voedingsindustrie, wat getuigt van een bijzonder grote personeelsrotatie. Tabel 13: In- en uitstroom van personeel per activiteitensector in België in 2012-2013 Economische activiteit (NACE-BEL 2008) Sectie Afdelingen (A60) Industrie Instroom Uitstroom Netto-evolutie % % % 8,9% 11,5% -2,6% 10-12 Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken, tabaksproducten 13,2% 13,9% -0,8% 20 Vervaardiging van chemische producten 6,4% 7,6% -1,2% 21 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten 8,5% 7,7% 0,8% 22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 7,1% 10,5% -3,4% 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 3,8% 12,4% -8,6% 25 Vervaardiging van producten van metaal (exclusief machines en apparaten) 10,7% 14,1% -3,4% 26 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten 6,4% 11,3% -4,9% 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 5,7% 13,1% -7,4% 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 8,9% 11,7% -2,8% 29 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers 6,8% 6,7% 0,1% 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 10,4% 5,9% 4,5% 15,9% 16,6% -0,7% Totaal alle sectoren Bron: Dynam, België, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Personeelsverloop De analyse van de in- en uitstroom van personeel per activiteitendomein kan worden aangevuld met de resultaten van de Securex-enquête52 naar het personeelsverloop in de privésector. Opnieuw gaat het om resultaten op Belgisch niveau. Hier worden de sectoren niet meer volgens NACE-code, maar volgens paritair comité ingedeeld. Wegens een onvoldoende groot representatief personeelseffectief komen niet alle sectoren voor die wij bestuderen in de enquête. Voor alle sectoren samen ligt het vrijwillig verloop onder het gemiddelde, zowel voor de arbeiders als voor de bedienden. Het onvrijwillig verloop ligt onder het gemiddelde voor de bedienden en voor een deel van de arbeiders. Arbeiders in de metaal-, machine- en elektrische bouw krijgen daarentegen vaker met onvrijwillig verloop te maken. De vraag is evenwel waar het onderscheid ligt tussen vrijwillig en onvrijwillig verloop: wordt een uitzendkracht verondersteld zelf voor zijn vertrek te kiezen (omdat de overeenkomst ten einde loopt) of gaat het hier om onvrijwillig verloop (aanpassing van de activiteit aan de productienoden)? 52 Personeelsverloop in 2014, Securex-enquête. 39 Tabel 14: personeelsverloop volgens paritair comité in België in 2014 Statuut Arbeiders Totaal Bedienden PC PC 111 PC 116 PC 118 Omschrijving Metaal-, machine- en elektrische bouw Scheikundige nijverheid Voedingsnijverheid PC 207 PC 209 PC 220 Scheikundige nijverheid Metaalfabricatennijverheid Voedingsnijverheid Vrijwillig verloop 4,45% 2,79% 4,00% 6,68% 3,54% 4,49% 4,77% 6,57% Totaal Onvrijwillig verloop 15,66% 9,59% 11,89% 14,98% 5,19% 8,27% 6,14% 13,12% Bron: Securex-enquête 2014 Kwalificatieniveau van de werknemers in de Brusselse industriële werkgelegenheid Behalve in de sectoren van de chemische/farmaceutische industrie -die bijna uitsluitend hooggeschoolden aanwerven- hebben de Brusselse industriële sectoren vooral nood aan laag- of middelgeschoolde arbeidskrachten, bij voorkeur met een scholingsgraad hoger secundair. Hierdoor hebben de industriële activiteiten een belangrijke rol in het Brusselse evenwicht omdat zij een tegengewicht bieden voor de verschuiving naar een gewestelijke werkgelegenheid die vooral toegankelijk is voor hooggeschoolden in zeer sterk vertegenwoordigde sectoren, zoals de gewestelijke, federale en internationale overheidsinstellingen, het onderwijs of de financiële sector en het bank- en verzekeringswezen. Toch is er een tendens naar een hogere kwalificatieniveau van de arbeidsplaatsen, vooral in de industrie, met uitzondering van de voedingsmiddelenindustrie. Die laatste evolueert dan weer -volgens vakbondsvertegenwoordigers- naar meer instabiele en kortdurende banen. Tabel 15: Kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2010 en 2014 (gegevens naar plaats van tewerkstelling) Opleidingsniveau NACE-sector 10-12 voedingsindustrie 20-22 Vervaardiging van chemische producten/farmaceutische grondstoffen en producten 24-30 Vervaardiging van metalen in primaire vorm/producten van metaal/elektrische apparatuur enz. Totaal verwerkende nijverheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (833) Totaal verwerkende nijverheid in het Vlaams Gewest (8-33) Totaal verwerkende nijverheid in het Waals Gewest (8-33) Alle sectoren Brussels Hoofdstedelijk Gewest Alle sectoren - Vlaams Gewest Alle sectoren - Waals Gewest Laag 20 9 2010 Middelmatig 45 10 Hoog 34 81 Laag 41 12 2014 Middelmatig 30 24 Hoog 28 64 15 41 44 17 36 47 15 33 52 22 30 48 25 48 27 22 49 29 28 44 27 25 44 31 17 28 55 16 26 58 21 24 42 39 37 37 18 20 42 40 40 40 Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische informatie - Enquête naar de arbeidskrachten, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De kwalificatiestructuur van de industriële werkgelegenheid (opleidingsniveau van de arbeidskrachten die de arbeidsplaatsen bekleden) is niet evenredig met die van de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd 40 (15-64 jaar). Een niet te verwaarlozen deel van de Brusselse jongeren verlaat de school voor het einde van het hoger secundair (hoge schooluitval). Tabel 16: Kwalificatieniveau van de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in 2014 Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest Hoogstens lager secundair onderwijs Hoger secundair 35% 27% 33% 27% 40% 37% Hoger universitair of niet-universitair onderwijs 38% 33% 30% Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische informatie - Enquête naar de arbeidskrachten, gegevens naar woonplaats, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Zonder erkend diploma blijven de mogelijkheden om in de industrie aan de slag te gaan echter beperkt. Afgestudeerden van het hoger secundair vinden daarentegen wel vlot werk. We komen hierop terug in de longitudinale analyse van de inschakeling van jonge Brusselse werkzoekenden volgens studieniveau en studierichting. Aandeel van de Brusselaars in de industriële werkgelegenheid in Brussel en de rand De Brusselaars zijn zeer ongelijk verdeeld binnen de Brusselse industriële werkgelegenheid. Een aantal sectoren, zoals de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen in primaire vorm en de vervaardiging van elektrische apparatuur, rekruteren hun werkkrachten voornamelijk op plaatselijk niveau. Andere sectoren concentreren daarentegen een groot aantal pendelaars die in de andere gewesten wonen: deze intergewestelijke mobiliteit is het sterkst in de chemische en farmaceutische industrie, de vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen en de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen. In de omgekeerde richting zien we dat de meerderheid van de Brusselaars in de chemische en farmaceutische industrie in de bedrijven in de rand gaat werken. Dit geldt ook voor de Brusselaars in de sector van de vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen. In de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen in primaire vorm en de elektrische apparaten is dit niet het geval. Hier worden de Brusselse arbeidsplaatsen hoofdzakelijk door Brusselaars ingenomen die slechts in zeldzame gevallen in de rand gaan werken. De automobielindustrie buiten Brussel werft daarentegen nog steeds weinig Brusselaars aan (44%). 41 Tabel 17. Verdeling van de Brusselse werknemers per industriële sector volgens woonplaats NACE 2 10-12 voedingsindustrie 20-22 Vervaardiging van chemische, farmaceutische en kunststofproducten 24-30 Metaalbewerking en machinebouw Totaal verwerkende nijverheid (8-33) Totaal (alle sectoren samen) Woonplaats van de Brusselse werknemers Brussels Vlaams Waals Totaal HoofdGewest Gewest stedelijk Gewest Aandeel van de Brusselse werknemers die in het BHG wonen 3163 2448 1579 2239 823 2157 5564 6844 57% 36% Uitgaand pendelverkeer: Aandeel van de Brusselaars die buiten Brussel werken 37% 53% 3.480 3.341 2.450 9.271 38% 48% 12.455 349.617 9.933 231.184 6.939 133.896 29.32753 714.698 42% 49% 45% 17% Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Zet de mobiliteit van de jonge “Brusselaars” een rem op hun tewerkstelling? Inwoners van het BHG en werknemers in de industrie kruisen elkaar dus over de gewestgrenzen heen. Wat deze mobiliteit betreft, zouden de jonge Brusselaars volgens de tewerkstellingsactoren moeite hebben om zich te verplaatsen naar gebieden die ze niet kennen, met transportmiddelen die ze niet kennen. Heel wat industriële werkaanbiedingen, in het bijzonder voor de productieberoepen (lasser, buizenfitter ...), situeren zich in het Brabantse. De Brusselaars waar het hier om gaat, zijn voornamelijk jongeren uit de arbeidersklasse. De grote meerderheid van hen zijn werkzoekenden die terug gaan studeren via permanente vorming. Hun inschakeling naar (stabiel) werk verloopt moeizaam en hun verplaatsingsmogelijkheden komen deze moeilijkheden nog verscherpen. Een groot deel van hen kent de arbeidswereld niet en sommigen zijn nog nooit buiten Brussel geweest. Wat kunnen we zeggen over deze dagelijkse woon-werkmobiliteit en hoe komt het dat een deel van de bevolking hiervan verstoken blijft? Studies54 hebben aangetoond dat de dagelijkse verplaatsingen het resultaat zijn van afwegingen die niet tot louter tijds- en financiële factoren te herleiden zijn: de keuze van de woonplaats, het vasthouden aan een vertrouwde omgeving, een eigendom uit strategische overwegingen, de toegang tot allerlei voorzieningen (school, winkels ...) en dergelijke meer. Als de dagelijkse verplaatsingen het resultaat zijn van de afwegingen die men moet maken, welke individuele en maatschappelijke omstandigheden zouden dan op deze keuzes wegen? De sociaaleconomische positie en de daarbij horende financiële middelen zijn hierin bepalend: de duur van de dagelijkse activiteiten, de aaneenschakeling ervan, de familiale omstandigheden en het inkomensniveau zijn de nieuwe criteria voor het onderzoek naar de dagelijkse mobiliteit. Mobiliteit is een actiemiddel waarover individueel of binnen het gezin lijkt te kunnen worden onderhandeld. Jonge werkzoekenden die een auto bezitten, zijn dan ook zeldzaam. De evolutie van de arbeidsvormen speelt ook een belangrijke rol: het is een feit dat de laagst geschoolde jongeren zelden een AOD krijgen aangeboden. Vaak moeten zij zich eerst met een uitzendcontract, een ABD of tijdens een stage bewijzen voordat zij aanspraak kunnen maken op een stabiele baan. De 53 Het verschil in personeelseffectief uitgedrukt in absolute waarde tussen de RSZ en de EAK heeft te maken met het feit dat de EAK-enquête ook de zelfstandigen, de uitzendkrachten en de studentenjobs meetelt. De administratieve gegevens van de RSZ hebben een andere dekking en houden alleen rekening met de bezoldigde arbeidsplaatsen in het BHG. 54 Wenglenski S., 2006, “Regards sur la mobilité au travail des classes populaires. Une exploitation du cas parisien”, Les cahiers scientifiques du transport, n° 49 42 verplaatsingskosten (als de werkplek al bereikbaar is met het openbaar vervoer) zouden dan, voor een onzekere job, te hoog zijn voor de jonge werknemers. Mobiliteit heeft ook een sociale en culturele dimensie: sommige auteurs stellen vast dat de minder gegoede bevolkingsgroepen minder geneigd zijn om zich buiten hun vertrouwde omgeving te verplaatsen (Coutard et al, 200255). Anderen (Le Breton, 200456) hebben het over een dubbel gevoel in de beleving van deze groepen: het gevoel gevangen te zitten in een kleine ruimte en tegelijkertijd een zelf opgelegde beperking om naar naburige gebieden te gaan uit schaamte, om als die van de “slechte buurten” te worden gezien bijvoorbeeld. Als kunnen deelnemen aan de mobiliteit niet meer alleen een gevolg van de levensstandaard is, maar ook een voorwaarde voor de toegang tot werk en tot andere stedelijke voorzieningen wordt, dan is het soort mobiliteit of het ontbreken daaraan niet alleen een weerspiegeling van de ongelijkheden, maar ook iets wat de ongelijkheden in stand houdt.57 Het lijkt van essentieel belang dat jongeren, en vooral kinderen uit de sociaal lagere bevolkingsgroepen, van zeer jonge leeftijd met mobiliteit vertrouwd worden gemaakt: door in alle scholen al met zeer jonge kinderen schooluitstappen met de trein te maken, door een meer symbolische mobiliteit te creëren door gedurende een dag of een week uitwisselingen tussen klassen uit verschillende socio-economische buurten te organiseren (bijvoorbeeld Ukkel en Molenbeek), waarbij de jongeren zich in de stad moeten verplaatsen en het moeten redden met andere socio-culturele herkenningstekens; door later, nadat zij de school hebben verlaten, in het kader van het zoeken naar werk bijvoorbeeld, “opleidingsmodules” te ontwikkelen waarbij de jongeren zich met behulp van een handleiding buiten hun dagelijkse omgeving begeven. In dit verband kunnen we een interessant experiment van een inschakelingsvereniging vermelden: de jongeren werden met als enige hulpmiddel een fiets, een kompas en een adres aan de andere kant van de stad gedropt. Zij kregen 12 uur de tijd om hun weg te vinden en mochten alleen hulp vragen aan de bewoners van de wijken die zij op hun pad doorkruisten. Anderzijds, zou het wijzen op de moeilijkheden van de “laaggeschoolde” Brusselse jongeren (d.w.z. met hoogstens een niveau hoger secundair) om aan werkmobiliteit deel te nemen en het wijzen op het feit dat zij niet de “juiste houding”, de juiste capaciteiten hebben, niet een manier zijn om de eigenheid van arbeiderskwalificaties in vraag te stellen, zoals Prisca Kergoat het stelde (2007): door voorrang te geven aan de persoonlijke kenmerken van de leerlingen boven de geformaliseerde kennis, beogen de bedrijven een groter aanpassingsvermogen, meer flexibiliteit, een meer commerciële houding en hebben zij een aandeel in het opnieuw in vraag stellen, of zelfs ontkennen, van de eigenheid van arbeiderskwalificaties. Kergoat voegt eraan toe dat voor al deze noties (ervaring, motivatie en persoonlijkheid) geldt dat zij, eerder dan persoonlijke kenmerken, in de eerste plaats de vrucht zijn van het individuele parcours dat iemand met zijn gegeven sociale achtergrond (klasse, geslacht en etnische oorsprong) heeft afgelegd.58 55 Coutard O., Dupuy G., Fol S., 2002, “La pauvreté périurbaine: dépendance locale ou dépendance automobile?”, Espaces et sociétés, n° 108-109. Le Breton E., 2004, “Exclusion et immobilité: la figure de l’insulaire”, in Orfeuil J-P (dir.), 2004, Transports, pauvretés, exclusions. Pouvoir 57 Wenglenski S., 2006, op.cit. 58 Kergoat P., 2007, “Une redéfinition des politiques de formation. Le cas de l’apprentissage dans les grandes entreprises”, Formation emploi, Céreq, n°99 56 43 Aanwervingsmoeilijkheden in de industrie? De door Actiris opgestelde lijst van knelpuntberoepen betreft vooral de technische beroepen in de metaalbewerking en de metaalbouw. Voor de beroepen in de voedingsindustrie en de chemie/farmaceutica lijken er zich geen aanwervingsproblemen te stellen. Wat betekent dit? 1,6 0,8 1,7 1,6 1,1 1,7 0,6 X X X X X X X 61 28 21 94 20 44 1,5 0,7 2,1 X X X X X X 52 233 4,5 X X 28 26 40 89 69 720 3,2 2,7 18,0 X X X X X 37 434 11,7 X 34 183 5,4 X 55 194 3,5 X Arbeidsomstandigheden 83 35 42 54 48 64 78 Kwalitatief 52 45 25 34 45 38 124 AR60 Kwantitatief Ingenieurs en industrieel ingenieurs Industrieel ingenieur burgerlijke bouwkunde Industrieel ingenieur elektriciteit Industrieel ingenieur elektronica Burgerlijk ingenieur mechanica (+ HVAC) Industrieel ingenieur mechanica Burgerlijk ingenieur elektromechanica Industrieel ingenieur elektromechanica Technici in de natuur- en toegepaste wetenschappen Technicus bouw (alle specialiteiten) Opmeter-kostenramer Technicus koel- en verwarmingstechnieken en technicus verwarming (HVAC) Technicus in de elektronica Mecaniciens-herstellers Bankwerker-monteur-mecanicien-hersteller Industrieel onderhoudsmecanicien Mecanicien hersteller van voertuigen Loodgieters, installateurs sanitair en buizenfitters Loodgieter - installateur sanitair Elektriciens en elektriciens-herstellers Industrieel elektricien - installateur en hersteller Elektromecaniciens Elektromecaniciens Ontvangen WA59 Beroepen AR/WA Tabel 18: Lijst van knelpuntberoepen opgesteld op basis van de databank van Actiris en gesprekken met de tewerkstellingsconsulenten in 2014 Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De door Actiris opgestelde lijst van knelpuntberoepen behoeft een aantal opmerkingen. Net zoals Zune kunnen we ons afvragen of het argument van knelpunt -steunend op een vaag concept: een knelpunt kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, het kan gaan om een kwantitatief of kwalitatief tekort, om een tekort dat te wijten is aan de arbeidsomstandigheden enz.- “ons toelaat om het algehele ongenoegen bij de werkgevers over de kwaliteit en de vereisten van de beschikbare arbeidskrachten en over de werkingsregels van de instellingen (onderwijs, werkloosheidsregeling, opleiding, migratieregeling, belastingstelsels enz.) die de werking van de arbeidsmarkt omkaderen en structureren, en om een modernisering vragen, onder één noemer te brengen” (Zune, 201461). Er zijn overigens verschillende complementaire factoren die maken dat een beroep als knelpuntberoep wordt gekwalificeerd. 59 WA: werkaanbiedingen ontvangen door Actiris in 2014 60AR: arbeidsreserve in 2014 61 Zune M., 2014, “Editorial: de quoi les pénuries de main-d’œuvre sont-elles le nom?”, Revue Française de Socio-Economie, La Découverte, n° 14 44 Methodologie “knelpuntberoepen” Om als een knelpuntfunctie te worden geïdentificeerd, moet een beroep gelijktijdig aan drie criteria voldoen: er werden voor dit beroep minimaal 20 werkaanbiedingen ontvangen tijdens het bestudeerde jaar, de invullingsgraad van de werkaanbiedingen voor dit beroep ligt onder het gemiddelde en de mediane duur om de werkaanbiedingen voor dit beroep af te sluiten, ligt boven de duur voor alle werkaanbiedingen samen. De lijst met beroepen die tegelijk aan deze drie criteria beantwoorden, wordt vervolgens elk jaar aan de consulenten van de Directie Werkgevers van Actiris voorgelegd, en om de twee jaar aan de werkgeversfederaties en de BRC’s, teneinde deze lijst te valideren en de onderliggende oorzaken te achterhalen, zodat hier omstandig en efficiënt op kan worden gereageerd. Hoelang het duurt om iemand voor een arbeidsplaats te rekruteren, is echter geen vast gegeven en de tijd die hiervoor nodig is, varieert van beroep tot beroep naargelang de wervingsmethodes die de werkgever verkiest, de grootte van het bedrijf of bijvoorbeeld de aanwezigheid van een humanresourcesdienst. De lijst van knelpuntberoepen is ook gebaseerd op meer kwalitatieve gegevens die via enquêtes bij de sociale partners, de werkgevers enz. worden verzameld. Het argument van een tekort aan arbeidskrachten zou er volgens de werkgevers toe leiden dat zij zich tot buitenlandse werknemers moeten wenden, die vaak ook goedkoper zijn62, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn voor lassers. Dit argument van schaarste zou het ook mogelijk maken om druk uit te oefenen op het bestaande opleidingsaanbod en, zich beroepend op de toegenomen behoefte aan gekwalificeerd personeel, voor een verhoging van het aantal opgeleide personen te ijveren, en op die manier een grotere reserve met beschikbare werknemers aan te leggen. Op federaal niveau stelt de RVA een lijst van knelpuntberoepen samen op basis van de lijsten van de drie openbare tewerkstellingsdiensten (Actiris, VDAB en Forem). Tekorten opgetekend door de RVA De lijst 2014 van de RVA met studies die voorbereiden op een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat, bevestigt de knelpuntgehalte in de industriële beroepen voor de drie gewesten: Op het niveau van het hoger beroepssecundair of technisch secundair onderwijs staan de richtingen klimatisatie, koel- en verwarmingsinstallaties, mechanica en elektromechanica, metaalbewerking en metaalconstructies (ongeacht de specialiteit, o.m. draaier-bankwerker, gereedschapsmaker, plaatwerker, ketelmaker, bestuurder-regelaar, buizenfitter, lasser, ...) in de lijst. Voor het hoger onderwijs professioneel bachelor zijn alle technische studies opgenomen, ongeacht de specialiteit (mechanica, elektromechanica, elektriciteit, elektronica ...). Voor het hoger universitair onderwijs ten slotte, worden de studies vermeld die tot het beroep van industrieel ingenieur leiden (ongeacht de specialiteit). 62 Jounin N., 2008, Chantier interdit au public. Enquête parmi les travailleurs du bâtiment, La Découverte. 45 Technisch onderwijs en industriële opleiding in het Brussels Gewest en de Brusselse rand Verder in de tekst worden het onderwijsaanbod en het aantal opgeleiden per sector gedetailleerd: voedingsindustrie, chemische en farmaceutische industrie, metaalbewerking en machinebouw. Ongelijke dekking van de verschillende studierichtingen in het initiële- en voortgezette opleidingsaanbod Eén van de eigenheden van het onderwijs voor industriële richtingen is dat men gebruik moet maken van dure machines en materialen en dat men aangepaste ruimtes nodig heeft. We denken bijvoorbeeld aan liften, motoren van voertuigen, ketels, lasapparaten enz. Hoewel er tussen de secundaire scholen, de beroepsopleidingscentra, Syntra, de CDO’s (CEFA), de CST's (centra voor speerpunttechnologie) en de BRC's rivaliteit kan bestaan voor het aantrekken van een publiek en nadien de intrede van de opgeleiden op de arbeidsmarkt, zijn er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest initiatieven om ruimten en materiaal te delen. Het CST en het CEFA van Brussel-Stad zijn bijvoorbeeld op dezelfde site in Brussel-Stad gevestigd. Ook het BRC Iristech+ (dat binnenkort in de competentiepool voor technologische industrieberoepen zal worden geïntegreerd) werkt volgens dit principe. Bruxelles Formation en de VDAB zijn er vertegenwoordigd en het centrum stelt zijn machines en uitrusting ter beschikking van leerlingen uit het secundair onderwijs en hun leerkrachten. De studierichtingen in het technisch en beroepsonderwijs en de bestaande opleidingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bieden bovendien een ongelijke dekking van de verschillende beroepen waarop zij voorbereiden. In de industriële richtingen zijn niet alle specialiteiten vertegenwoordigd en wanneer dat wel het geval is, zijn de verhoudingen ongelijk verdeeld. Het is deze structuur van het onderwijs- en opleidingsaanbod die wij hier globaal willen belichten voordat we per grote activiteitensector verder in detail treden: o o o Studierichtingen die tot beroepen in de voedingsindustrie leiden, zijn zo goed als onbestaande. De vakbondsvertegenwoordigers die wij hebben gesproken, bevestigen wat de sectorale statistieken aantonen, namelijk dat voor een groot deel van de productiefuncties in de voedingsmiddelenindustrie geen specifieke kwalificerende opleiding nodig is. Voor de chemie en farmaceutica concentreert het opleidingsaanbod zich voornamelijk in het hoger universitair of niet-universitair onderwijs. Voor de metaalbewerking en machinebouw biedt vooral het secundair onderwijs verscheidene gespecialiseerde opleidingen aan. De belangrijkste studierichtingen zijn elektronicaelektriciteit, koeltechnieken-HVAC en mechanica-metaalbewerking en werktuigkunde. Het schoolonderwijs heeft het grootste aanbod. In de sectorale beschouwing komen we op deze verdelingen terug. Inschakelingsverschillen volgens onderwijstype De inschakeling op de arbeidsmarkt verschilt naargelang van het type onderwijs dat men heeft gevolgd. Er bestaat een min of meer impliciete hiërarchie tussen voltijds technisch onderwijs, beroepsonderwijs en alternerend onderwijs, die een invloed heeft op de latere intrede op de arbeidsmarkt. Het onderwijs met volledig leerplan zou vooral “gekwalificeerde” industriële arbeiders of zelfs technici afleveren, die toegang hebben tot gekwalificeerde arbeidsplaatsen in de grote Brusselse industriebedrijven. De andere 46 onderwijstypes zouden arbeiders opleiden die weinig gekwalificeerde en minder stabiele functies kunnen bekleden in grote bedrijven of in kleinere ondernemingen. Bovendien is de schooluitval bij jongeren ingeschreven in het beroepsonderwijs bijzonder groot: in 2011 verliet slechts een derde van hen, over alle richtingen samen, het middelbaar met een diploma op zak. De meeste jongeren die de school zonder diploma verlaten, ondervinden grote moeilijkheden om de arbeidsmarkt te betreden. Tabel 19: Traject over zes jaar van de jongeren die in 2004-2005 het 3e jaar secundair onderwijs volgden: “Wat is er zes jaar later van hen geworden? Diploma Uitgestapt zonder diploma van het 6e jaar (voltijds) Diploma voltijds onderwijs nog te behalen in 2010 Beroepsonderwijs 37% 57% 4% In 2010 gestart in een CEFA of andere 3% Totaal Technisch kwalificatieonderwijs 63% 29% 6% 2% 100% Technisch doorstromingsonderwijs 76% 18% 5% 2% 100% Algemeen onderwijs 88% 9% 3% 0% 100% Samen 72% 23% 4% 1% 100% 100% Bron: Federatie Wallonië-Brussel/ETNIC - 2011, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De analyse van het socioprofessionele inschakelingstraject van jongeren uit het alternerend onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (EFP en CEFA) brengt eveneens grote inschakelingsproblemen aan het licht. De observatieperiode beslaat de jaren 2003 tot 2011 voor de EFP/SFPME en 2003 tot 2012 voor de CEFA's. Slechts één op de drie leerjongeren uit de CEFA's of de EFP stroomt na zijn opleiding snel door naar een duurzame betrekking (traject 1). De opleiding tot ondernemingshoofd van de EFP is de enige die voor één jongere op twee de weg naar een duurzame inschakeling opent63. We zien wel dat jongeren met een diploma “industrie” (en “bouw”) de arbeidsmarkt gemiddeld iets vlotter betreden dan jongeren uit de andere richtingen. Tabel 20: inschakelingstraject van jongeren uit het alternerend onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2011 en 2012 Traject 1 - snel en Traject 2 - onregelmatige Traject 3 - geen of zeer ononderbroken of bijna tewerkstelling, met weinig contact met de ononderbroken als regelmatig periodes van arbeidsmarkt. Situaties van loontrekker en/of zelfstandige inactiviteit of werkloosheid inactiviteit domineren in dit aan het werk gegaan traject CEFA (art. 45) 14% 47% 39% CEFA (art. 49) 31% 47% 22% EFP - leerjongeren 34% 26% 40% EFP - ondernemingshoofd 51% 28% 21% Bron: Metices-ULB, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones d’alternance, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 63 Metices-ULB, 2014, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones d’alternance, rapport final, ULB CCFEE. 47 Inschakelingstraject van jonge Brusselse werkzoekenden met een industriële opleiding De analyse van de inschakeling van de jongeren die als werkzoekende bij Actiris zijn ingeschreven in functie van hun studieniveau en studierichting bevestigt dat jongeren die een industriële opleiding hebben gevolgd (waaronder garage en automobielindustrie) iets gemakkelijker werk vinden dan jongeren uit een andere richting. Het behalen van een diploma blijft een belangrijke factor voor een snelle en duurzame inschakeling. De industrie, en in het bijzonder de voedingsindustrie, kan ook vooruitzichten bieden voor leerlingen die het lager secundair onderwijs zonder diploma verlaten. Methodologie: De longitudinale analyse is een onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de tijdsduur en dat gebruik maakt van individuele gegevens waarmee op verschillende tijdstippen voor elk individu informatie gegeven kan worden. Dankzij het werk dat reeds door het onderzoekscentrum Metices werd verricht, hebben we een kalender kunnen opstellen die de situatie van de personen op de arbeidsmarkt maand per maand beschrijft gedurende de vier jaar volgend op hun inschrijving bij Actiris (van november/december 2008 of januari 2009 tot december 2012). We hebben de informatie uit Dimona (gegevensstroom over de bezetting van een arbeidsplaats zoals aangegeven door de werkgever, geregistreerd aan het begin en het einde van een actie werk) gekoppeld aan de IBIS-databank van Actiris (werkloosheid geregistreerd a.d.h.v. categorie 92), die informatie over de sociodemografische eigenschappen van elk individu bevat. Dankzij deze opsplitsing van het traject van een individu in maanden, in tegenstelling tot een opeenvolging van momentopnamen, konden we een dynamisch begrip van de inschakelingstrajecten krijgen en de heterogeniteit van de ontwikkeling van deze trajecten aantonen. De bestudeerde populatie bestaat uit de Brusselse jongeren (30 jaar en jonger) die zich in novemberdecember 2008 of januari 2009 bij Actiris hebben ingeschreven64, hetzij 6.942 personen in totaal. De longitudinale analyse volgt hun traject gedurende vier jaar vanaf hun inschrijving, dus tot december 201265. Voorzichtigheid geboden: de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die hier wordt gebruikt om de werkkalender op te stellen (uitgaande van een begin en een einde van een actie werk) kent enkele beperkingen. Zo is de informatie over het begin van een actie werk uitstekend. Het einde is echter niet altijd gekend. Een lopende studie van het onderzoekscentrum Métices van de ULB in opdracht van het BOW van Actiris wil de betrouwbaarheid van deze stroom onderzoeken. Volgens de eerste resultaten op basis van ongeveer 87.000 acties werk van een cohorte instromende jongeren, hebben ongeveer 4.000 acties geen einde. In 86% van de gevallen gaat het om een AOD, in 8% om het zelfstandigenstatuut. Dit betekent dat slechts 234 acties werk zonder einddatum betrekking hebben op een ABD of een andere soort overeenkomst (hetzij 0,2% van de acties werk, wat zeer weinig is). Het gebruik van de Dimonagegevens zou dus het aantal arbeidsovereenkomsten van lange duur in de overeengekomen kalender lichtjes overschatten. Om dit probleem te corrigeren, zal het BOW binnenkort gebruikmaken van de DMFA-gegevensstroom van de KSZ, die Actiris momenteel aan het implementeren is. Deze stroom is vollediger (geeft tevens informatie over de kwaliteit van de betrekkingen – werktijd en type overeenkomst) en betrouwbaarder (het einde van de acties werk is systematisch aangegeven). Deze eerste longitudinale analyses zullen dus zeer spoedig worden aangevuld en gedetailleerd. In afwachting 64 Een deel van de jongeren die het onderwijssysteem of de universiteit verlaten, passeert nooit bij Actiris, omdat ze onmiddellijk werk hebben gevonden of uit het Gewest zijn verhuisd. 65 Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid werkt momenteel aan een ruimere analyse van deze inschakelingstrajecten: de observatieperiode is langer (tot december 2015) en er wordt gebruik gemaakt van een andere gegevensstroom van de KSZ, de DmfA, die nauwkeurigere informatie over de bezette arbeidsplaatsen geeft. 48 leveren ze enkele eerste resultaten die zeer interessant zijn om de diversiteit van de inschakelingstrajecten te begrijpen. Ook de nomenclatuur van de specifieke basisopleidingen die hier wordt gebruikt, is afkomstig van de IBIS-databank van Actiris. Deze nomenclatuur zal in de toekomst verder worden uitgewerkt zodat beter rekening kan worden gehouden met de specifieke studierichtingen. De rol van het opleidingsniveau De analyse van de trajecten die de jonge werkzoekenden afleggen, bevestigt het belang van het oorspronkelijke diplomaniveau voor een snelle en kwaliteitsvolle inschakeling op de arbeidsmarkt (tabel 21). Door de band genomen ruilen jongeren met een hoger onderwijs-diploma de werkloosheid snel in voor een duurzame arbeidsplaats: 64% van een cohorte jongeren die zich eind 2008 of begin 2009 bij Actiris hebben ingeschreven, bevindt zich in deze situatie, tegenover slechts 35% van de jongeren met een diploma lager onderwijs. Een aantal wordt zelfs meteen na zijn studies gerekruteerd en schrijft zich nooit bij een openbare tewerkstellingsdienst in. De jongeren die uit het secundair onderwijs komen, en meer in het bijzonder de jongeren die geen enkel diploma hebben (basis- of lager secundair onderwijs), meestal jonge mannen, ondervinden grotere moeilijkheden om werk te vinden. Van de jongeren met een diploma van het middelbaar onderwijs vindt ongeveer de helft snel duurzaam werk (45%). Dit aantal daalt tot één jongere op drie wanneer ze geen diploma hebben behaald (lager secundair of lager onderwijs). De jongeren zonder diploma bevinden zich tijdens de vier geobserveerde jaren vaak in precaire tewerkstellingssituaties, waarin werkloosheid wordt afgewisseld met tewerkstelling van korte duur (minder dan 3 maanden). Een Franse studie toont evenwel aan dat een onstabiele loopbaanstart niet noodzakelijk betekent dat de jongeren zich drie jaar later nog in een onduidelijke beroepssituatie bevinden (inactiviteit, werkloosheid, onzekere job). Daartegenover staat wel dat een tijdelijke tewerkstelling wordt voorafgegaan door een inschakelingstraject met veel onzekere en tijdelijke jobs (Vergnies, 1994)66. Het is dan ook uiterst belangrijk dat wordt getracht om de eerste stappen in het actieve leven duurzaam te maken teneinde het toekomstige beroepstraject veilig te stellen. Ten slotte wordt het voor een deel van de jongeren zonder diploma secundair onderwijs steeds moeilijker om werk te vinden, of haken ze zelfs volledig af (één jongere op vier uit het basisonderwijs of lager secundair onderwijs). Het gaat hier meestal om jonge vrouwen. 66 Vergnies J-F., 1994, « L’insertion professionnelle : le moyen terme ne confirme pas toujours le court terme », Economie et statistique, n°277-278. 49 Tabel 21. Typologie van de trajecten van een cohorte Brusselse jongeren van 30 jaar of jonger Opleidingsniveau bij het verlaten van het onderwijssysteem Snelle (minder dan één jaar) en duurzame (meer dan 12 maanden) toegang tot tewerkstelling Trage (meer dan één jaar) maar stabiele toegang tot tewerkstelling (voornamelijk langere jobs gedurende meer dan één jaar) Instabiele tewerkstelling (voornamelijk korte jobs van minder dan 91 opeenvolgende dagen gedurende minder dan één jaar) na een snelle of een trage toegang Volledig afgehaakt van de “officiële” Belgische arbeidsmarkt (geen werk geregistreerd tijdens de periode67) Algemeen totaal Basisonderwijs 35% 12% 28% 25% 100% Lager secundair 36% 14% 26% 25% 100% Hoger secundair (waaronder leerlingschap) Hoger onderwijs 45% 15% 20% 20% 100% 64% 9% 15% 12% 100% Studies in het buitenland (alle niveaus) Algemeen totaal 36% 13% 24% 27% 100% 42% 13% 23% 22% 100% Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Het niveau van de basisopleiding is niet de enige factor die meespeelt om de uiteenlopende inschakelingstrajecten te kunnen begrijpen. Om de inschakelingslogica van de jongeren correct te kunnen bevatten, moet absoluut rekening worden gehouden met twee criteria: het niveau van de basisopleiding, zonder twijfel, maar ook de specifieke richting van de opleiding. Jongeren die een gespecialiseerde industriële richting hebben gevolgd (zoals autotechniek of mechanica) vinden doorgaans gemakkelijker werk dan anderen, en dit ongeacht of zij uit het lager secundair (tabel 22) of het hoger secundair onderwijs (tabel 23) komen. Slechts weinigen hebben daarentegen een industrieel diploma van het hoger onderwijs opgegeven: niet omdat deze diploma's niet bestaan, maar eerder omdat jonge ingenieurs en technici meteen na hun studies werk vinden of omdat zij langs andere kanalen dan Actiris werk zoeken (oudleerlingennetwerk, via via, spontane sollicitaties enz.). De uitstroom uit het lager secundair onderwijs - zonder diploma secundair onderwijs (tabel 22) Bij de personen die (zonder diploma van het secundair onderwijs) uit het lager secundair onderwijs uitstromen - samen met de personen die uit het lager onderwijs komen a priori het meest kwetsbare publiek68 - zien we verschillende trajecten naargelang van de studierichting die de jonge werkzoekenden hebben opgegeven. De jongeren uit de richtingen “Garage, automobielindustrie en thermische motoren” en “Horeca/voeding” kennen meestal een snellere en duurzamere inschakeling op de arbeidsmarkt dan het gemiddelde (45%). Wanneer we hier de trajecten aan toevoegen waarin de toegang tot werk van lange duur trager verloopt, gaat het om één jongere op twee. Garages kunnen voor courante herstellingen (zoals de vervanging van de versnellingsbak of het plaatsen van banden) jongeren uit de richtingen garage en automobielindustrie als hulpmecanicien aanwerven. Ook jongeren die een andere industriële richting dan automobielindustrie hebben gevolgd, maken iets meer kans op een duurzame tewerkstelling dan jongeren met een andere studiekeuze. Dit geldt met name voor de voedingsindustrie, waar een diploma niet altijd noodzakelijk is: 37% vindt snel werk, 16% minder snel. 67 Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven. Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven. Voor dit onderwijsniveau zijn er geen specifieke richtingen vermeld. 68 50 Tabel 22. Type trajecten naargelang de richting van de basisopleiding voor de jongeren tot 30 jaar met alleen lager secundair onderwijs Uitstroom uit het lager secundair onderwijs Snelle (minder dan één jaar) en duurzame (meer dan 12 maanden) toegang tot tewerkstelling Trage (meer dan één jaar) maar stabiele toegang tot tewerkstelling (voornamelijk langere jobs gedurende meer dan één jaar) Volledig afgehaakt van de “officiële” Belgische arbeidsmarkt (geen werk geregistreerd tijdens de periode69) 20% Algemeen totaal 9% Instabiele tewerkstelling (voornamelijk korte jobs van minder dan 91 opeenvolgende dagen gedurende minder dan één jaar) na een snelle of een trage toegang 25% Garage, automobielindustrie en thermische motoren Industrie (behalve automobiel en houtverwerking) Kunstonderwijs: mode, fotografie, reclame … Haartooi/esthetica Bouw/bouwkunde en openbare werken Divers (algemene richting) Economie: toerisme, verkoop, rechten Horeca/voeding: koken, huishoudkunde Sociale wetenschappen: journalistiek, communicatie, psychologie ... Totaal lager secundair onderwijs Algemeen totaal (alle niveaus) 45% 37% 16% 24% 22% 100% 38% 12% 33% 16% 100% 28% 34% 17% 19% 36% 28% 19% 19% 100% 100% 34% 13% 28% 25% 100% 34% 16% 25% 25% 100% 45% 5% 21% 29% 100% 33% 14% 22% 31% 100% 35% 14% 26% 24% 100% 42% 13% 23% 22% 100% 100% Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De uitstroom uit het hoger secundair onderwijs en het leerlingschap (tabel 23) Ook de uitstromende jongeren uit het hoger secundair onderwijs en het leerlingschap hebben uiteenlopende trajecten naargelang hun studierichting. Door de band genomen, verloopt hun inschakeling veel vlotter dan bij wie het secundair zonder diploma verlaat: 45% vindt duurzaam werk binnen het jaar na zijn inschrijving bij Actiris, 15% in de jaren daarop. Gemiddeld één op de twee jongeren met een specialisatie in automobielindustrie en garages, haartooi en esthetica, bouw, horeca, pedagogische en sociale wetenschappen vindt snel een duurzame job. Een kwalificatie behalen in een van deze praktische richtingen, die typisch zijn voor het hoger secundair onderwijs, kan zo op de arbeidsmarkt gevaloriseerd worden. 69 Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven. Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven. 51 De afgestudeerden uit een industriële (metaalindustrie, mechanica enz.) en paramedische richting hebben gemiddeld meer tijd nodig om werk te vinden, maar werken dan uiteindelijk met overeenkomsten van lange duur. Tabel 23. Type trajecten naargelang de richting van de basisopleiding voor de jongeren tot 30 jaar uit het hoger secundair onderwijs Uitstroom uit het hoger secundair onderwijs of het leerlingschap Snelle (minder dan één jaar) en duurzame (meer dan 12 maanden) toegang tot tewerkstelling Instabiele tewerkstelling (voornamelijk korte jobs van minder dan 91 opeenvolgende dagen gedurende minder dan één jaar) na een snelle of een trage toegang 25% Volledig afgehaakt van de “officiële” Belgische arbeidsmarkt (geen werk geregistreerd tijdens de periode70) 11% Algemeen totaal 55% Trage (meer dan één jaar) maar stabiele toegang tot tewerkstelling (voornamelijk langere jobs gedurende meer dan één jaar) 9% Garage, automobielindustrie Industrie Kunstonderwijs Haartooi/esthetica Bouw/bouwkunde en openbare werken Divers (algemene richting) Economie: verkoop … Horeca/voeding Informatica Paramedisch: verpleegkunde Pedagogie Wetenschappen (biologie enz.) Sociale wetenschappen Totaal hoger secundair onderwijs Algemeen totaal (alle niveaus) 43% 31% 50% 53% 19% 18% 7% 14% 15% 32% 13% 19% 24% 19% 30% 14% 100% 100% 100% 100% 40% 17% 20% 23% 100% 48% 55% 49% 43% 14% 8% 8% 18% 20% 14% 30% 22% 19% 22% 14% 18% 100% 100% 100% 100% 63% 49% 22% 14% 9% 20% 6% 17% 100% 100% 52% 45% 11% 15% 26% 20% 11% 20% 100% 100% 42% 13% 23% 22% 100% 100% Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Bij deze verschillen in inschakeling op basis van het soort gevolgde onderwijs komen nog verschillen in functie van de inrichtende taalgemeenschap (Vlaamse of Franstalige Gemeenschap). De humanresourcesdiensten van de bevraagde ondernemingen maken vaak gewag van verschillen in prestatievermogen naargelang van het opleidingstype, wat mee verklaart waarom de jonge Brusselaars niet de meest concurrentiële positie op de arbeidsmarkt hebben. Hoe zit dat precies? Verschillen in prestatieniveau tussen de leerlingen uit de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap De internationale PISA-test in opdracht van de OESO is één van de instrumenten die worden gebruikt om het opleidingsniveau van de 15-jarige leerlingen van een land of een regio te situeren en op internationaal niveau te kunnen vergelijken. Een manier om de “doeltreffendheid” van een schoolsysteem te onderzoeken, bestaat erin na te gaan of de leerlingen een bepaald minimaal kennisniveau halen (van hun moedertaal en in wiskunde) om 70 Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven. Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven. 52 “volwaardig aan het leven in de huidige maatschappij te kunnen deelnemen”.71 Het onderzoek werkt met zes competentieniveaus. Leerlingen die het tweede niveau niet bereiken, blijven onder de minimale kennisdrempel. In de Federatie Wallonië-Brussel scoort 24% van de jongeren lager dan niveau 2. Deze score is niet wezenlijk verschillend van het gemiddelde voor alle OESO-landen. Dit betekent dat we er nagenoeg zeker van kunnen zijn dat 21% (foutenmarge) van de leerlingen van de Federatie Wallonië-Brussel niet in staat is om elementaire cijferresultaten te interpreteren. In Vlaanderen is dit slechts 15%72. Aan Vlaamstalige zijde is er een groot percentage leerlingen (25,3%) dat uitstekend presteert (niveaus 5 en 6). In de Federatie Wallonië-Brussel is dat niet het geval (12%). De Federatie Wallonië-Brussel staat dus voor een dubbele uitdaging: erin slagen om een groep zeer goed presterende leerlingen op te leiden en een minimaal kennisniveau voor alle leerlingen garanderen. Een aantal factoren kunnen de prestatieverschillen tussen de twee gemeenschappen verklaren. Het schoolpubliek in de twee gemeenschappen heeft een verschillend sociaaleconomisch en etnisch profiel. Het feit dat de Federatie Wallonië-Brussel verhoudingsgewijs meer leerlingen uit de meest kansarme sociale groepen en/of met een migratieachtergrond telt, zou deze verschillen verklaren. Er werd nochtans aangetoond dat een leerling, bij identieke achtergrond, hoe dan ook betere resultaten zou halen in Vlaanderen (Hindriks & Verschelde 2010; Hirtt 2008). Volgens een tweede hypothese zou de betere staat van het onderwijs in het noorden van het land te danken zijn aan de ruimere subsidiëring. Een studie toont echter aan dat de prestatieverschillen reeds bestonden voordat het onderwijs werd gecommunautariseerd en dus voordat er sprake was van een verschillende subsidiëring (Vandenberghe, 2011). Een factor die daarentegen een grote impact zou hebben op de verschillen in onderwijssysteem, is dat Vlaanderen al langer en bijzonder veel investeert in wetenschappelijk onderzoek rond onderwijs en projecten voor innovatie en omkadering. In Brussel is er bijvoorbeeld een onderwijscentrum met een uitgebreide pedagogische bibliotheek waar alle Nederlandstalige Brusselse scholen gebruik van kunnen maken: men vindt er werken over diversiteitsmanagement, meertaligheid, betrokkenheid van de ouders, ICT-kennis enz. Aan Franstalige zijde bestaat er niets vergelijkbaars. Bovendien beschikt Vlaanderen over nuttige administratieve gegevens waarmee men het traject van de leerlingen (via een uniek en veralgemeend rijksregisternummer) en hun inschakeling op de arbeidsmarkt kan volgen (koppeling met de KSZ). Deze gedetailleerde kennis van de schooltrajecten en de eerste stappen in het arbeidsleven met een gegeven diploma op zak en een bepaalde specialistische vorming achter de rug, is van zeer groot belang voor het voeren van een ‘ambitieus’ onderwijsbeleid dat rekening houdt met de evolutie van het onderwijsaanbod en de veranderingen op de arbeidsmarkt. Dergelijke repertoriëring bestaat nog niet aan Franstalige zijde, waar het ontbreekt aan een uniek rijksregisternummer dat in alle databanken opgenomen is om onderlinge koppelingen toe te laten (al was het maar bijvoorbeeld tussen de databanken “leerlingen” en “diploma”), maar een project dat daarnaartoe werkt is in de maak. 71 Synthese van het onderzoek: Danhier J., Jacobs D., Devleeshouwer P., Martin E., Alarcon A., 2014, Naar kwaliteitsscholen voor iedereen? Analyse van de resultaten van het PISA 2012-onderzoek in Vlaanderen en in de Federatie Wallonië-Brussel. Koning Boudewijnstichting De Europese Unie heeft zich als doel gesteld dat het aantal 15-jarigen dat een ontoereikend niveau van lezen, wiskunde en wetenschappen haalt tegen 2020 onder de 15% moet zakken. 72 53 Een andere hypothese betreft de grotere autonomie van de Vlaamse schoolinstellingen (autonomie van de directeur en leerkrachten op het vlak van humanresourcesmanagement en budgettair beheer, controle van de leerdoelen en -methodes) ten opzichte van de netwerken en inrichtende machten. Ook het loopbaanbeheer van het onderwijzend personeel zou als bijkomende factor kunnen worden genoemd: de rekruteringswijze, de procedures voor vaste benoeming, de modaliteiten om een stabiele lerarencarrière uit te bouwen, die een groot percentage van de leerkrachten in de Federatie WalloniëBrussel binnen de eerste vijf jaar van hun loopbaan doen beslissen om uit het vak te stappen, en het feit dat er wegens het tekort aan leerkrachten zeer regelmatig leraars zonder pedagogische vorming voor de klas staan, zouden in het nadeel van het Franstalige onderwijssysteem spelen73. Deze verschillen in resultaten tussen de leerlingen van de twee gemeenschappen voeden de discussie en sturen de praktijken van de werkgevers, die vinden dat het Franstalige systeem faalt in het voortbrengen van alerte en goed presterende jonge werknemers. Deze discussies en praktijken berusten op geobjectiveerde elementen uit het PISA-onderzoek, maar ook op de slechtere resultaten van Franstalige jongeren, die vaker dan Nederlandstalige jongeren falen voor de toelatingstesten (basiskennis) voor kwalificerende beroepsopleidingen (bijvoorbeeld bij de Brusselse referentiecentra). Deze resultaten zijn evenwel gemiddelden die de doeltreffendheid van twee systemen vergelijken. Het spreekt voor zich dat er op individueel niveau net zozeer “goed opgeleide” Franstalige jongeren als Nederlandstalige jongeren zijn, die wel degelijk in staat zijn om een plaats op de arbeidsmarkt te verzekeren. Bovendien kampt de Vlaamse Gemeenschap, ondanks de betere gemiddelde scores, evenzeer als de Federatie Wallonië-Brussel met grote ongelijkheden: beide schoolsystemen - het Vlaamse en dat van de Federatie Wallonië-Brussel - genereren grote prestatieverschillen tussen hun leerlingen, die kunnen oplopen tot een afstand van 6 studiejaren tussen de sterkste en de zwakste leerlingen. Deze prestatieverschillen hangen samen met de sociaaleconomische achtergrond: voor beide schoolsystemen geldt dat er geen gelijke kansen zijn en dat het sociale milieu waarin de leerlingen opgroeien hun schoolloopbaan sterk beïnvloedt. Zo hebben kinderen van wie de ouders arbeider zijn minder kans om goed op de test te presteren. De resultaten van andere landen tonen echter aan dat het mogelijk is om leerlingen af te leveren die goede resultaten voor wiskunde behalen (en een groot aandeel uitmuntende leerlingen te hebben) en tegelijkertijd de kloof tussen de best en de minst presterende leerlingen toch beperkt te houden. Het blijkt eveneens mogelijk om goede gemiddelde prestaties te scoren en tezelfdertijd de invloed van de sociaaleconomische achtergrond van de leerlingen op hun resultaten in te perken: hoe groter de sociaaleconomische diversiteit in de school, hoe meer de prestaties van de leerlingen van hun sociaaleconomische situatie loskomen74. 73 Pottier E., 2014, De onderwijssector in het Brussels Gewest en het Brussels grootstedelijk gebied: Tewerkstelling, opleiding en arbeidsbemiddeling, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, Actiris, werkdocument. 74 Er zouden verschillende factoren zijn die kunnen verklaren waarom leerlingen van gemengde scholen betere schoolresultaten zouden behalen: de invloed van de andere leerlingen (interactie, wedijver, stimulatie tussen leerlingen); een verschillende leskwaliteit; organisatorische verschillen. Met name de verwachtingen van de leerkrachten ten aanzien van hun leerlingen, het aantal uren huiswerk, het aantal prestigieuze studierichtingen en het gevoel van veiligheid op school zouden een belangrijke rol spelen (Rumberger, Palardy, 2005). 54 Deel 2. Sectorale analyses 55 De voedingsindustrie De voedingsindustrie vertoont traditiegetrouw meerdere, opvallende kenmerken: het seizoensgebonden karakter van de activiteiten, het grootschalig aanbieden van tijdelijke arbeidsovereenkomsten, de kleine omvang van de ondernemingen75. Deze vaststellingen kunnen worden teruggevonden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn rand. Bovendien betreft het meestal een beroepswereld die overwegend mannelijk is, uit arbeiderskrachten bestaat en toegankelijk is voor jongeren, laaggeschoolden en Brusselaars die vaak in de kleine structuren werken: deze vaststellingen werden reeds in 2006 meegedeeld76. De bezoldigde arbeid in Brussel en zijn rand In Brussel (tabel 26) is de bezoldigde arbeid in de voedingsindustrie (voedingsmiddelen en dranken) in 2014 goed voor iets minder dan 4.000 arbeidsplaatsen. Wat de vervaardiging van voedingsmiddelen betreft, gaat het om 3.093 arbeidsplaatsen waarvan een aanzienlijk deel deeltijdse arbeidsplaatsen zijn. De Belgische chocolatiers (Neuhaus, Godiva, Leonidas, Marcolini -een iets kleinere chocolatier- en Côte d'Or -alvorens het bedrijf door het Amerikaanse concern MondelÄz International werd overgenomen-) maken deel uit van de grote ondernemingen. De ondernemingen gespecialiseerd in brood en gebak zijn goed voor de andere betrekkingen binnen deze subsectoren. Voorbeelden van dergelijke ondernemingen zijn Wittamer, de molen van Cérès, wafelfabrikant Milcamps enz. Viangro, één van de grootste Brusselse ondernemingen gespecialiseerd in de productie van vers vlees en de commercialisering ervan, wordt daarentegen niet ingedeeld in de voedingsmiddelensector: de arbeidsplaatsen bij deze onderneming kunnen worden teruggevonden in de sector van de groothandel. Slechts 36% van de betrekkingen in de vervaardiging van voedingsmiddelen valt onder het “bediendenstatuut”: de meerderheid van de betrekkingen zijn dus productiebetrekkingen. De sector van de vervaardiging van dranken telt in Brussel 744 betrekkingen die a priori geen productiebetrekkingen zijn: alle loontrekkenden zijn bedienden en nagenoeg allemaal voltijdse equivalenten. Het aantal arbeidsplaatsen binnen deze subsector is tijdens de periode 2008-2014 aanzienlijk gestegen. In dit opzicht kunnen we ervan uitgaan dat de versterking van ondernemingen of maatschappelijke zetels - zoals Lipton, Coca-Cola of Nestlé Benelux te Anderlecht of te Vorst - aan de basis van deze toename liggen. De vervaardiging van dranken blijft strikt genomen een beperkte activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: enkele van de belangrijkste ondernemingen binnen deze subsector zijn Lipton te Vorst, Brouwerij Cantillon en Brouwerij de la Senne. Het aantal werknemers in de sector van de vervaardiging van tabaksproducten ligt te laag om te kunnen worden geanalyseerd. 75 76 Pérez C., Véro J., 2005, « Une entreprise des industries agroalimentaires appartenant à un groupe international », Céreq. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in Brussel, Actiris. 56 Tabel 26. Bezoldigde arbeid in 2014 in het BHG in de voedingsindustrie en de evolutie ervan Absolute waarde Omschrijving Vervaardiging van voedingsmiddelen Vervaardiging van dranken Vervaardiging van tabaksproducten Totaal voedingsindustrie Totale werkgelegenheid winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid Totale werkgelegenheid BHG Bezoldigde arbeid (RSZ) Aandeel Aandeel bedienden vrouwen in de werkgelegenheid 2014 2014 NACEcode 10 2014 Aandeel in de totale werkgelegenheid 2014 Variatie in absolute waarde 2008 -2014 Variatie % 2008-2014 3.093 - 36% 39% -316 -9% 11 12 744 104 - 100% 95% 29% 38% 527 -51 243% -33% 10 tot 12 8 tot 33 3.941 0.6% 49% 37% 160 4% 16.992 2.7% 51% 28% -6.841 -28.7% 619.676 100% 60% 50% -1.807 -0.3% Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Vergeleken met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de werkgelegenheid in Vlaams- en WaalsBrabant (tabel 27) tweemaal zo hoog, met name om en bij de 10.000 betrekkingen. Dit staat in verband met de verschuiving van de industriële werkgelegenheid naar de rand in de jaren 1980 en 1990: het aantal betrekkingen, waarvan een aanzienlijk deel door arbeiders wordt ingevuld (7.239 betrekkingen waarvan 58% voor arbeiders is bestemd), is altijd het hoogst in de vervaardiging van voedingsmiddelen. Het aantal arbeidsplaatsen in de subsector van de vervaardiging van dranken is in Vlaams- en WaalsBrabant veel groter dan in Brussel (2.540 arbeidsplaatsen). Een aanzienlijk deel van de arbeidsplaatsen binnen deze subsector is voorbehouden voor arbeiders (51%) en vertoont een opmerkelijke productieactiviteit (Brouwerij Bellevue bijvoorbeeld). Tabel 27. Bezoldigde arbeid in 2014 in Vlaams- en Waals-Brabant in de voedingsindustrie en de evolutie ervan Omschrijving Vervaardiging van voedingsmiddelen Vervaardiging van dranken Vervaardiging van tabaksproducten Voedingsindustrie NACE -code AW (2014) 10 7.239 11 2.540 12 24 10 tot 12 9.803 Totale 5 tot werkgelegenheid 33 winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid Totale werkgelegenheid Vlaamsen Waals-Brabant Bezoldigde arbeid (RSZ) Aandeel in de Aandeel bedienden totale in de werkgelegenheid werkgelegenheid % % 2014 2014 42% Aandeel vrouwen in de werkgelegenheid 2014 Variatie 20082014 AW Variatie 2008-2014 (%) 39% -1.230 -15% 49% 19% 304 14% 100% 46% .235 -91% 2% 44% 34% -1.161 -11% 50.614 10,3% 56% 29% -5.292 -9% 489.767 100% 60% 47% 11.795 2.4% Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 57 Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen? De arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie zijn in het Brussels grootstedelijk gebied verhoudingsgewijs het meest toegankelijk voor jongeren: in 2013 was 20% jonger dan 30 jaar, tegenover slechts 14% voor alle industriële sectoren. Dit percentage sluit evenwel dicht aan bij het percentage voor alle activiteitensectoren. De 55-plussers zijn daarentegen verhoudingsgewijs ondervertegenwoordigd: 11%, tegenover 13% voor alle industriële sectoren (en 16% voor alle sectoren). Uit het gesprek met de vakbondsvertegenwoordigers van de vervaardiging van voedingsmiddelen is immers gebleken dat de opportuniteiten inzake professionele evolutie binnen de sector zeldzaam zijn: de voedingssector mag dan nog tewerkstellingsperspectieven bieden aan laaggeschoolde werknemers, een duurzame vestiging en carrièremogelijkheden zitten er niet in. Het aandeel permanente arbeidsplaatsen is lager dan dat van alle industriële sectoren: 88%, tegenover 92% in het BHG (gemiddelde 2012-2014). Hierdoor blijft de vernieuwing van de arbeidskrachten binnen de sector belangrijk, niet zozeer om gepensioneerde werknemers te vervangen, maar eerder om een aanzienlijke personeelsverloop te verhinderen. Tabel 28. Verdeling in de bezoldigde arbeid van de min-30-jarigen en de 55-plussers per sector in 2008 en 2013 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Sector NACE 2008 - Omschrijving Code Jaar % jonger dan 30 jaar 2008 2013 % ouder dan 55 jaar 2008 2013 Vervaardiging van voedingsmiddelen 10 26% 22% 10% 11% Vervaardiging van dranken 11 19% 26% 3% 3% Vervaardiging van tabaksproducten 12 23% 18% 5% 12% 16% 17% 14% 14% 11% 10% 15% 13% 21% 17% 19% 20% 12% 9% 14% 13% Totale werkgelegenheid industrie BHG (NACE 8 tot 33) Totale werkgelegenheid industrie Brussels grootstedelijk gebied (NACE 8 tot 33) Totale werkgelegenheid BHG Totale werkgelegenheid Brussels grootstedelijk gebied Bronnen: RSZ zonder BPB - arbeidsplaats, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Grootte van de ondernemingen De Brusselse ondernemingen in de vervaardiging van voedingsmiddelen zijn voornamelijk ondernemingen met minder dan 50 loontrekkende werknemers: deze ondernemingen zijn goed voor 63% van alle arbeidsplaatsen. Bij de 8 ondernemingen met meer dan 50 werknemers vinden we de grote chocoladefabrikanten. Niettemin daalt het aantal van deze middelgrote ondernemingen sinds 200277. In de sector van de vervaardiging van dranken treffen we slechts 3 ondernemingen aan waarvan er 2 over minder dan 10 loontrekkende werknemers beschikken (Brouwerij Cantillon en Brouwerij de la Senne). 77 BISA, interne nota, economische mutatie 58 Tabel 29. Aantal ondernemingen per sector in het BHG volgens hun grootte in 2014 10 - Vervaardiging van voedingsmiddelen 11 - Vervaardiging van dranken 12 - Vervaardiging van tabaksproducten Totaal 10-12 1-4 loontrekkende werknemers 230 5 tot 9 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 73 26 21 3 3 2 2 1 500 tot 999 1000 en meer Totaal onderneming en Aantal arbeidsplaatsen 358 3.093 4 744 1 104 1 1 232 8 26 21 3 4 2 1 363 3.917 627 166 91 91 20 15 11 2 1 1.024 16.992 22.432 5.254 3.337 2.555 824 481 296 93 76 35.348 619.676 Totaal industrie Totaal alle sectoren Bronnen: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 30. Verdeling van de loontrekkende werknemers per sector en volgens de grootte van de ondernemingen in het BHG in 2014 (in %) 10 Vervaardiging van voedingsmiddel en 11 Vervaardiging van dranken 12 Vervaardiging van tabaksproducten Totaal industrie Totaal sectoren alle 1-4 loontrekk ende werknem ers 15% 5 tot 9 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 500 tot 999 1000 en meer 15% 11% 22% 6% 13% 17% 0% 0% 100% 1% 1% 0% 0% 0% 0% 0% 98% 0% 100% 0% 0% 0% 0% 0% 100% 0% 0% 0% 100% 7% 6% 7% 16% 8% 12% 19% 8% 15% 100% 6% 6% 7% 12% 9% 11% 15% 10% 23% 100% Totaal Bronnen: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Plaatselijke werkgelegenheid De arbeidsplaatsen m.b.t. de vervaardiging van voedingsmiddelen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden voor het merendeel ingevuld door Brusselaars (57%). Zoals de geraadpleegde vakbondsvertegenwoordigers reeds hadden aangegeven, wordt de werkgelegenheid te Brussel in de voedingsindustrie vandaag gehandhaafd door het technische karakter dat de vervaardiging van uiterst specifieke of in een beperkte oplage geproduceerde producten vereist: Belgische chocolade, bier, wafels en andere specialiteiten zijn belangrijke producten met een sterke toegevoegde waarde die rechtvaardigen waarom de productieplaatsen niet worden verhuisd. Hierdoor worden in de Belgische fabrieken de activiteiten behouden waarvoor opgeleide arbeidskrachten nodig zijn, hetzij in betrekkingen waar handenarbeid gecombineerd wordt met een vereiste specifieke knowhow (de productie van luxechocolade van het merk Marcolini bijvoorbeeld), hetzij in betrekkingen waar met 59 machines wordt gewerkt die moeten worden onderhouden en een complexe besturing vereisen. Desalniettemin blijft een aanzienlijk deel van de arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie toegankelijk voor bandwerkers voor de verwerking van de producten, de schoonmaak ervan, de verpakking ervan enz. Tabel 33. Verdeling van de Brusselse werknemers volgens woonplaats78 Woonplaats NACE 2 10-12 voedingsindustrie Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33) Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal (alle sectoren samen) Brussels Hoofdstedelijk Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3163 Vlaams Gewest Waals Gewest Totaal Percentage in het BHG werkende Brusselse inwoners 1579 823 5564 57% 12.455 9.933 6.939 29.327 42% 349.617 231.184 133.896 714.698 49% Bronnen: EAK, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie Ten opzichte van de andere industriële sectoren, geeft de kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in de vervaardiging van voedingsmiddelen blijk van minder geschoolde arbeidskrachten: in 2014 beschikt 41% van de Brusselse werknemers over een diploma van het lager secundair onderwijs, 30% over een GHSO en 28% over een diploma van het hoger onderwijs (tegenover respectievelijk 22%, 30% en 48% in de volledige industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Het seizoensgebonden karakter van de activiteiten speelt een aanzienlijke rol. Het aandeel uitzendkrachten lijkt bijzonder hoog: uitzendwerk die de voorkeur van de ondernemingen wegdragen- is een manier om tot seizoensgebonden activiteiten toe te treden en om deze te beheren. Binnen de arbeidskrachten kunnen we ook spreken van een aanzienlijke diversiteit, daar er binnen deze groep een groot aantal arbeidsmigranten aanwezig zijn. Tabel 34. Verdeling volgens opleidingsniveau van de werkende bevolking in 2010 en 2014 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Opleidingsniveau Laag 2010 Middelmatig Hoog Laag 2014 Middelmatig Hoog 10 tot 12 Voedingsindustrie (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 20 45 34 41 30 28 10 tot 12 Voedingsindustrie (Vlaams Gewest) 30 47 23 26 49 25 10 tot 12 Voedingsindustrie (Waals Gewest) Totaal verwerkende nijverheid Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8 tot 33) Totaal verwerkende nijverheid Vlaams Gewest (8 tot 33) Totaal verwerkende nijverheid Waals Gewest (8 tot 33) Alle sectoren samen - Brussels Hoofdstedelijk Gewest 32 15 51 33 16 52 33 22 49 30 17 48 25 28 17 48 44 28 27 27 55 22 25 16 49 44 26 29 31 58 Alle sectoren samen - Vlaams Gewest Alle sectoren samen - Waals Gewest 21 24 42 39 37 37 18 20 42 40 40 40 Bronnen: EAK, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 78 De verschillen in absolute waarde tussen het aantal tewerkgestelden volgens de RSZ en de EAK kunnen worden toegeschreven aan meerdere factoren: zelfstandigen worden in de EAK meegerekend. De basis is verschillend: de RSZ baseert zich op administratieve gegevens en houdt geen rekening met de in Brussel wonende loontrekkers. De EAK is een enquête waarvan de bekomen resultaten worden geëxtrapoleerd om zo dicht mogelijk bij de realiteit aan te leunen: onder meer zelfstandigen worden hierbij ondervraagd. 60 De belangrijkste beroepen in de voedingsindustrie De vervaardiging van voedingsmiddelen omvat tal van beroepen die te maken hebben met de productie, vervaardiging, bewerking en commercialisering van voedingsmiddelen, met onderhoud of met transversale functies zoals O&O, marketing, aankoop, logistiek en kwaliteit/hygiëne/veiligheid. Een enquête die in 2006 werd afgenomen bij een selectiegroep van 112 Brusselse ondernemingen toont aan dat 1 beroep op 3 onder de productiefuncties valt, 1 op 5 onder de commerciële functies en 1 op 5 onder de administratieve functies, gevolgd door de beroepen in het domein van de aankoop en de logistiek. Bovendien stelt 1 onderneming op 5 geen enkel bezoldigd personeelslid in de productie tewerk, omdat het om een maatschappelijke zetel gaat, omdat de onderneming liever een beroep doet op onderaannemers en/of omdat, zoals wij ook hebben gezien, een deel van de productieactiviteiten werd gedelokaliseerd79. We zullen hier enkel aandacht besteden aan de beroepen die specifiek te maken hebben met de productie, vervaardiging, bewerking en commercialisering van voedingsmiddelen. Deze beroepen vinden we het vaakst terug in de chocolade- en vleessector80. De beroepen betreffende de productie, vervaardiging en bewerking van voedingsmiddelen Toegankelijk voor personen met een diploma van het hoger secundair onderwijs of het nietuniversitair hoger onderwijs Geproduceerde, vervaardigde of bewerkte voedingsmiddelen zijn onder meer vlees, melkproducten, suiker, granen enz. Meerdere beroepen dragen bij tot deze activiteiten. De belangrijkste beroepen voor deze activiteiten zijn de volgende: De productiearbeiders en de bedieners van productielijnen in de voedingsindustrie. Deze operatoren besturen en monitoren één of meerdere machines die voedingsgrondstoffen transformeren of bewerken en afgewerkte producten verpakken a.d.h.v. mechanische, fysieke, chemische of biotechnologische processen. Ze beheren de vervaardiging en de verpakking, en leven hierbij de uitdagingen na inzake productie, hygiëne, veiligheid, kwaliteit en milieu. Daarnaast zorgen ze ervoor dat de producten worden opgeslagen. De bedieners van productielijnen staan op hun beurt dan weer in voor de verzending van de producten (Forem, 2013). Deze bedieners lijken geleidelijk aan de plaats in te nemen van de productiearbeiders, aangezien zij steeds actiever bezig zijn met onderhoud en verslaggeving (“een monitoringverslag over de gegevens, de vastgestelde anomalieën en de tussenkomsten”, Forem, 2013). Deze transformatie gaat gepaard met de rekrutering van hoger geschoolde technische profielen, terwijl de productiearbeiders over een diploma van het hoger onderwijs of van het hoger secundair onderwijs beschikken. De operatoren die met machines voor de afwerking, de controle en de verpakking van producten werken staan in voor de laatste fases van het proces: d.w.z. de etikettering, de opslag en de verzending van de producten. De procesarbeiders en de bestuurders van installaties in de voedingsindustrie monitoren en besturen vanuit een centrale commandozaal de installaties die één of meerdere productielijnen bevatten. 79 80 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in Brussel, Actiris. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, op.cit. 61 Deze operatoren beschikken steeds vaker over een diploma van het hoger onderwijs (geen universitair diploma) of minstens over een diploma mechanica/elektromechanica van het technisch of beroepsonderwijs. De technici in de voedingsindustrie coördineren de activiteiten m.b.t. de ontvangst, de controle en de opslag van de producten alsook de activiteiten van de operatorteams. Ze bepalen de vervaardigingsprogramma's en zorgen ervoor dat de productieplanning wordt nageleefd. Slagerijvoorbereiders, visbereiders, bereiders van patisserie-suikerwerk en bereiders van broodsnoepgoed werken in grote ondernemingen. Daarnaast kunnen ze ook aan de slag in de kleinhandel of de horeca. Een diploma is niet altijd een vereiste in de voedingsindustrie. Om zich als ambachtsman te kunnen vestigen, is het evenwel aanbevolen om over een kwalificatie m.b.t. het beroep te beschikken. Toegankelijk voor niet- of laaggeschoolde personen zonder enige specifieke beroepservaring De medewerkers die instaan voor de vervaardiging in de voedingssector voeren meerdere taken uit zoals de controle op de conformiteit van de producten en het materiaal t.o.v. de voorgeschreven normen, de verpakking van de producten alsook het pluimen, het fijnhakken, het mengen, het garen enz. van de producten. Vervolgens zijn ze verantwoordelijk voor het opslaan en het bewaren van de producten via onder meer de etikettering en zorgen ze ervoor dat de inventaris up-to-date is. Wat meer specifiek het vlees in een industriële omgeving betreft, bewerken de arbeiders in slachthuizen/de slachters, de uitsnijders-uitbeners, de arbeiders in darmslijmerijen en de slachtafvalverwerkers het vlees in een industriële omgeving: ze snijden het vlees in stukken, ontvetten het, ontzenuwen het, sorteren het en verpakken het, en zorgen ervoor dat hun arbeidsplaats wordt onderhouden en schoongemaakt. Deze activiteiten kunnen niet worden geautomatiseerd, daar deze enkel manueel kunnen worden gerealiseerd. De werkgevers werven steeds arbeidskrachten aan die hoogstens over een GHSO beschikken (in slagerij-spekslagerij). De werknemers beschikken vaak niet over een specifiek diploma en worden bijgevolg op de werkvloer opgeleid. Er wordt ook vaak een beroep gedaan op migrerende arbeidskrachten. De arbeidsovereenkomsten zijn vaak uitzendovereenkomsten: vlees is een industrieel product waarvan de prijzen onderworpen zijn aan het seizoensgebonden karakter van de praktijken van de consumenten, in tegenstelling tot andere voedingsproducten (V. Cohen-Solal M., 1998). Viangro en Leonidas hebben akkoorden gesloten om werknemers uit te wisselen in functie van de seizoenen en de pieken in de activiteit (in de zomer houden ze zich meer met vlees bezig en in de winter meer met de productie van chocolade). De factoren voor de transformatie van de beroepsactiviteiten: welke beroepen morgen? Een recente studie van de Forem (2013) beschrijft zorgvuldig de factoren voor de evolutie van de voedingsindustrie, de activiteiten die met deze industrie verband houden en de gevolgen van deze factoren op de betrekkingen. De studie toont onder meer dat de automatisering van de productieprocessen, die reeds meerdere jaren aan de gang is, de werkgevers ertoe aanzet om voorrang te geven aan functies die op verschillende niveaus verantwoordelijkheden inhouden en technische kennis vereisen. Deze evoluties oriënteren de behoeftes in de toekomst opnieuw naar hooggeschoolde profielen voor de automatisering, het onderhoud en het besturen van productielijnen en machines (hoger secundair of zelfs hoger onderwijs, geen universitair onderwijs). 62 De manuele taken m.b.t. de verpakking en de hygiëne-, verpakkings- en traceerbaarheidsnormen zouden nog een tikkeltje meer kunnen worden geautomatiseerd: voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van promotie-etiketten of elektronische tags (rekening houdende met de hoeveelheden en de temperaturen). Wat de vleesindustrie betreft, staat men evenwel nog niet zo ver met de automatisering: we merken grote verschillen op tussen het ambachtelijk werk en de industrie. In de industrie zijn de taken van een beenhouwer opgesplitst en repetitief, en de werkgevers lijken de polyvalentie van de werknemers te willen vergroten. Opleidingen inzake hygiëne en veiligheid vervolledigen de handenarbeid. In dit opzicht zijn betrekkingen als uitsnijders-uitbeners beroepen van morgen” (Forem, 2012). Morele kwesties t.o.v. intensieve veehouderij zal meer aandacht krijgen van de beleidsvoerders. Wat energie en afval betreft, zullen de vermindering van het energieverlies en het beheer/de recyclage van afval de voornaamste uitdagingen vormen voor een industrie die verantwoordelijk is voor een niet onaanzienlijk deel van de afvalberg (hetzij 2.407.266 ton in 2012 in België, wat 4% van de volledige afvalproductie is81). De marketing en de logistiek zijn hier ook bij betrokken, aangezien het erop zal neerkomen de verpakking van de producten te verbeteren, teneinde de duurzaamheid van de producten te vergroten of het design ervan te wijzigen. In termen van O&O zal men kunnen terugvallen op de evolutie van de voedingsactiviteiten door, bijvoorbeeld, het gebruik te ontwikkelen van natuurlijke micro-organismen zoals functionele additieven (champignons, micro-algen). De sectie O&O zal overigens ook kunnen steunen op de ontwikkeling van de verpakkingen waarvoor hernieuwbare grondstoffen moeten worden gebruikt die voldoen aan de milieueisen en de verschillende normen die van kracht zijn of zullen zijn (ISO-normen 14001). Twee grote pijnpunten binnen de industrie -en in het bijzonder binnen de vervaardiging van voedingsmiddelen- zijn de hygiëne en de traceerbaarheid van de producten: de preventie van gezondheidsrisico's is namelijk één van de belangrijkste uitdagingen voor de bedrijven. De ondernemingen zullen een beroep moeten doen op de expertise van kwaliteitsingenieurs en biologen. Deze beroepsactiviteiten hebben te maken met vaardigheden inzake marketing, logistiek, voeding en O&O. Deze vaardigheden zijn intern aanwezig in de grotere bedrijven, maar worden uitbesteed binnen de kleinere bedrijven. De evolutie van de consumptie en de manieren om voeding te produceren zullen ten slotte gevolgen hebben voor de beroepsactiviteiten: De ontwikkeling van kleine fabrieken die producten vervaardigen “waar klanten naar vragen” en die dichter bij deze klanten staan, ontwikkelen nieuwe consumptiepraktijken die respectvoller zijn t.o.v. het milieu: Brussel telt in het bijzonder een aanzienlijk aantal kleine ondernemingen die voeding vervaardigen/produceren (83% van deze Brusselse ondernemingen heeft minder dan 10 bezoldigde werknemers in dienst). Tezelfdertijd neemt het aantal handelaars onder het “bio-label” in de stedelijke handelszaken meer en meer toe. De Belgische biologische landbouw (in hectaren) boekt de afgelopen jaren heel wat terreinwinst: in 1987 slechts 1.000 ha, in 2007 24.722 ha en in 2012 49.817 ha82, wat 81 Bronnen: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium op basis van enquêtes, administratieve bronnen (OVAM, IBGE-BIM, DGARNE) en modellen http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/environnement/downloadbare_bestanden/dechets_produit_par_activite_economique_en_tonnes_2012.j sp 82 FOD Economie, 2013, Kerncijfers landbouw, ADSEI 63 ongeveer 4% van alle landbouwgrond is. In 2012 nam de oppervlakte toe tot 49.817 ha83, wat ongeveer 4% van alle landbouwgrond is. Hierbij werd evenwel geen rekening gehouden met de talloze projecten en ontwikkelingen op het vlak van stadslandbouw (dak-akkers op het Slachthuis van Anderlecht bijvoorbeeld) die door instellingen zoals Groot Eiland, Building Integrated Greenhouses (BIG), le début des haricots enz. worden gedragen. 83 FOD Economie, 2013, Kerncijfers landbouw, ADSEI 64 De vorming van de arbeidskrachten De beroepsopleiding in de voedingsindustrie is onvoldoende ontwikkeld, met uitzondering van de beroepsopleiding voor de arbeidsplaatsen m.b.t. het onderhoud en de automatisatie, zoals de onderhoudstechnici van geautomatiseerde productielijnen en de bedieners van productielijnen. De initiële Franstalige en Nederlandstalige opleiding Voor de sectoren van de voedingsindustrie stellen we vast dat er nagenoeg geen werknemers zijn met een diploma van het secundair onderwijs. De competentiecentra (Epicuris enz.), het BRC Horeca, het sectorale opleidingscentrum en Syntra (EFP/het IFAPME) nemen in wezen de bestaande opleidingen voor hun rekening. In het voltijds secundair onderwijs worden er 2 opleidingen gegeven die een doorstroming verzekeren naar de arbeidsplaatsen als technicus in de voedingsindustrie. Het aantal gediplomeerden per jaar is zwak. Tabel 35. Aantal personen met een diploma van het Franstalig voltijds secundair onderwijs in Brussel en Waals-Brabant tussen 2005 en 2013 Opties in de industrie Technicus in voedingsindustrie de Jaar van inschrijving 6TO 20042005 17 20052006 21 20072008 17 20062007 20 20082009 21 20092010 19 20112012 12 20102011 19 20132014 22 20122013 13 Bronnen: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 36. Aantal personen met een diploma van het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel en Vlaams-Brabant tussen 2005 en 2014 Banketbak.chocoladebew. BSO Brussel 20042005 4 20052006 3 20062007 5 20072008 3 20082009 7 20092010 11 20102011 6 20112012 7 20122013 6 20132014 6 4 3 5 3 6 7 6 4 5 4 1 4 3 1 2 Vlaams-Brabant Slagerij en vleeswaren Brussel TSO 1 3 1 1 1 1 3 1 1 1 Bronnen: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid We hebben geen opleidingen gevonden in de Franstalige hogescholen van Brussel en Waals-Brabant. Tabel 37. Nederlandstalige hogescholen: aantal personen met een diploma in Vlaams-Brabant 20062007 VlaamsBrabant B A C bio-irswets: levensmiddelentechnologie Food Technology 20072008 20082009 17 20092010 25 20102011 22 20112012 38 20122013 32 12 18 1 23 4 Bronnen: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding Er wordt onvoldoende beroep gedaan op de beroepsopleiding voor de opleiding van stagiairs in de voedingsindustrie. 65 De EFP (Franstalige Syntra) en Syntra realiseren een aanzienlijk deel van de opleidingen voor de beroepen van de voedingssector die de stagiairs vervolgens als ambachtslui in grote ondernemingen of in de vervaardiging van voedingsmiddelen uitoefenen. Tabel 38. Aantal cursisten ingeschreven op 31 december van elk jaar voor de door EFP erkende kwalificerende opleidingen met leercontracten of ondernemersopleidingen 2014 Beenhouwer - Spekslager 53 Bakker - Banketbakker 128 Snoepgoedbereider - Chocolatier 68 Ijsbereider 18 Bronnen: SFPME (lln databank), verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 38bis. Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Syntra tussen 2009 en 2014 in de Brusselse agglomeratie Ambachtelijk chocoladebewerker 2009 2010 2011 2012 2013 2014 11 12 12 14 21 12 14 17 21 21 Ambachtelijke ijsbereider 1 Banketbakker Brood- en banketbakker 2 1 1 2 2 Brood- en banketbakker Brood- en banketbakker 11 11 19 Broodbakker Hygiëneconsulent in de voedingssector 2 Ijsbereider 8 31 35 2 1 4 1 4 Hygiëneverantwoordelijke in de voedingssector 28 1 7 7 Kaasmeester Slager 2 Slager-bereider verkoopklare gerechten 1 Slager-spekslager 3 3 3 10 Verkoper/verkoopster in de slagerij 9 Total général 56 Bronnen: Syntra 66 1 5 1 6 2 1 4 Slager-spekslager Slager-spekslager 4 17 5 7 4 6 9 43 58 91 93 98 De opleiding van stagiairs in de voedingssector wordt zelden aangeboden door Bruxelles Formation. Tabel 39. Aantal werkzoekende stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Bruxelles Formation of zijn ISPI-partners tussen 2005 en 2014 2005 Helper chocoladebewerker 10 Assistent productieoperator vervaardiging van voedingsmiddelen Handlanger beenhouwer 13 Operator-verkoper vis 8 2006 2007 2008 2009 12 8 8 5 2010 2011 2012 2013 2014 10 9 8 8 7 9 9 8 6 7 6 8 7 6 - Bronnen: gegevens Bruxelles Formation, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Enkel de opleiding tot handlanger beenhouwer die voldoet aan de noden van de arbeidsmarkt (die onder meer door Viangro wordt verzekerd), wordt in 2014 nog door de ISPI's gegeven. De opleidingen tot helper chocoladebewerker worden vandaag hoofdzakelijk door de EFP gegeven. De opleiding tot operator-verkoper vis werd ook stopgezet. De opleiding tot “productieoperator vervaardiging van voedingsmiddelen” bestaat ten slotte sedert 2009 niet meer. Na een evaluatie van deze opleiding, blijkt dat de inschakelingsmogelijkheden zwak zijn en dat er hoofdzakelijk via uitzendovereenkomsten wordt aangeworven teneinde jonge en/of vrouwelijke arbeidskrachten te vinden die laaggeschoold zijn en op de werkvloer worden opgeleid. VDAB Brussel leidt van zijn kant sedert 2010 regelmatig bakkers en slagers op. Tabel 39bis. Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij VDAB-Brussel en zijn partners 2010 VOEDING 2011 2012 2013 2014 2015 Bakkersgast 23 23 21 18 20 21 Slagersgast 22 18 22 26 24 14 45 41 43 44 44 35 Totaal VOEDING Bron: VDAB, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de arbeidsmarkt De voedingssector telt een groot aantal “weinig gekwalificeerd” arbeidsplaatsen die handenarbeid vergt. Deze industrie werft veel mensen aan, en volgens de geraadpleegde vakbondsvertegenwoordigers steeds meer uitzendkrachten voor een activiteit die wordt gekenmerkt door het seizoensgebonden karakter. Hierdoor ontvangt Actiris weinig werkaanbiedingen van ondernemingen uit de voedingsindustrie: 136 werkaanbiedingen voor de volledige sector in 2015. Zo kan er ook geen eventueel tekort aan arbeidskrachten worden vastgesteld (te weinig en relatief snel ingevulde werkaanbiedingen). Het uitzendwerk is een rekruteringskanaal waar men binnen de voedingsindustrie vaak een beroep op doet: de werkgevers zouden de voorkeur geven aan dergelijke arbeidsovereenkomsten van zodra men van plan is om een aanzienlijk aantal personen aan te werven. 67 Tabel 40. Aantal werkaanbiedingen ontvangen per jaar per activiteitensector door Actiris NACE 2 Omschrijving 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 108 138 143 128 100 118 120 132 11 Vervaardiging van dranken 6 10 1 2 6 4 6 4 12 Vervaardiging van tabaksproducten 0 0 0 0 0 0 0 0 10 tot 12 Totaal voedingsindustrie 114 148 144 130 106 122 126 136 456 507 471 576 389 395 426 487 20.610 20.517 22.737 26.940 24.203 24.270 26.098 28.186 Algemeen totaal industrie (NACE 8 tot 33) Algemeen totaal (alle sectoren samen) Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Er is een aanzienlijk verschil tussen het aantal ontvangen werkaanbiedingen en de arbeidsreserve in de voedingsindustrie: in 2015 werden 1.751 personen in de AR geregistreerd (tabel 41). Een grote meerderheid van deze AR is evenwel ingeschreven in de beroepen van de voedingsindustrie waarvan de werkaanbiedingen bij de handelsberoepen worden gerekend. De arbeidsreserve (AR) doelt op het aantal onderscheiden personen dat tijdens een kalenderjaar minstens éénmaal als werkzoekende was ingeschreven. 68 Tabel 41. Arbeidsreserve voor een beroep in de voedingsindustrie in 2014 en 2015 Domein Beroep Voeding - Dranken Totaal Voeding - Dranken Voeding - Bakkerij - Banketbakkerij Brouwer AR 2014 9 AR 2015 4 Oenoloog 4 3 Productiearbeider brouwerij of andere dranken 21 18 Helper bakker, helper banketbakker 34 308 25 293 43 45 197 163 Bakker - banketbakker 202 196 Chocolatier 60 60 Snoepgoedbereider 3 4 Wafelbakker 3 3 Banketbakker 116 95 Room- en consumptie-ijsbereider Helper snoepgoedbereider chocoladebewerker Bakker of helper 17 14 Totaal Voeding - Bakkerij - Banketbakkerij 949 873 Voeding - Algemeen Technicus voedingsbedrijven 34 30 Arbeider in zuivelindustrie 12 13 Productiearbeider in het bewaringsproces van levensmiddelen 262 269 308 312 Beenhouwer 166 169 Beenhouwer - Spekslager 96 100 Uitbener 21 24 Arbeider in slachthuis 46 51 95 99 69 59 13 506 13 515 Totaal Voeding - Algemeen Voeding - Vlees en vis Productiearbeider nijverheid Visbewerker voor de vleesverwerkende Poelier Totaal Voeding - Vlees en vis Ingenieur, toegepaste wetenschappen Ingenieur vervaardiging van voedingsmiddelen Totaal voedingsindustrie Totaal AR voor alle beroepen 41 26 1838 1751 185.996 180.568 Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Het aantal ingeschreven NWWZ in “andere studies” en het aantal werknemers ouder dan 40 jaar is bijzonder hoog in de beroepencodes die onder de voedingsindustrie vallen. Het lijkt erop dat de migranten die op zoek zijn naar werk deze sector als een inschakelingsmogelijkheid beschouwen: het hoge aantal uitzendovereenkomsten en het lage opleidingsniveau voor de betrekkingen zorgen voor tewerkstellingsmogelijkheden in het Gewest. Deze samenstelling van een buitenlandse arbeidsreserve komt, zoals Hélène Pellerin benadrukt84, evenwel ook tegemoet aan de werking van de arbeidsmarkt 84V. Hélène Pellerin, “la mobilité de chacun pour une firme internationale... et ses conséquences”, colloque UVSQ-Laboratoire Printemps, 2012, Les sources de la mondialisation. https://archive.org/details/RegardCritiqueSurLaMondialisationLaMobilitDesPersonnesCommeForme 69 van de voedingsindustrie. Deze sector is in de OESO-landen de belangrijkste werkgever van buitenlandse arbeidskrachten. Bemiddelingsinstanties (dit kunnen staten of regio's zijn) slaan de handen in elkaar en zullen vertegenwoordigers aanspreken in de regio's waar arbeidskrachten beschikbaar zijn teneinde arbeidsmigranten ter plaatse te rekruteren (dit kunnen ook verenigingen voor arbeidsmigranten zijn) voor de ondernemingen van de geïndustrialiseerde landen. Deze tussenschakels zullen arbeidskrachten rekruteren die aan bepaalde selectiecriteria voldoen, in het bijzonder arbeidskrachten die reeds over een vaardigheid in het domein van voeding beschikken. Tabel 42. Kenmerken van de werkzoekenden in 2014 % Geslacht Mannel ijk Lager onderw ijs Voeding - Dranken NG Voeding - Bakkerij Banketbakkerij Voeding - Algemeen Studieniveau Leeftijd Hoger secunda ir + leerling wezen NG Hoger secunda ir onderw ijs NG Andere studies - 25 jaar 25 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar 50 jaar en ouder NG Lager secunda ir onderw ijs NG NG NG NG NG NG 82% 10% 11% 19% 1% 60% 12% 41% 26% 22% 69% 18% 14% 5% 2% 61% 8% 35% 25% 31% Voeding - Vlees en vis 92% 11% 7% 11% 0% 71% 5% 33% 27% 35% Totaal voedingsindustrie Totaal alle NWWZ 81% 13% 11% 14% 1% 62% 10% 37% 26% 28% 53% 11% 14% 20% 14% 40% 12% 45% 23% 20% Bronnen: gegevens Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 70 De chemische en farmaceutische industrie De Vervaardiging van chemische producten, van producten van kunststof en van farmaceutische grondstoffen en producten, kortom de chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën, omvatten een gediversifieerd activiteitenveld en uiteenlopende onderdelen: bulkopslag van chemische vloeistoffen, kiemdodende middelen, biotechnologie, chemische basisproducten, chloor, vervaardiging van kunststoffen en elastomeren, minerale groeimiddelen, industriële, medische en voedingsmiddelengassen, samengeperste, vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen, artikelen in kunststof en rubber en elastomeren, phytofarmaceutische verpakkingen, smeermiddelen, verven, vernissen, drukinkten en kunstverven, gewasbeschermingsmiddelen, houtbescherming, cosmetica, onderhouds- en schoonmaakproducten, lijmen en kitten, geneesmiddelen enz. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de rand zijn al deze activiteiten vertegenwoordigd. In 2014 waren de vervaardiging van deze producten en de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die hiermee gepaard gaan, goed voor ongeveer 20.000 bezoldigde arbeidsplaatsen in het hele grootstedelijke gebied, waaronder 2.900 arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bezoldigde arbeid Zoals de gehele industrie werd ook in de chemische en farmaceutische sector in het BHG (tabel 43) tussen 2008 en 2014 een daling van bezoldigde werkgelegenheid vastgesteld. In de provincies Brabant (tabel 44) is de tendens gematigder. In de chemische en kunststoffenindustrie blijft het aantal loontrekkers dalen terwijl hun aantal in de farmaceutische industrie stijgt. Tabel 43: de bezoldigde werkgelegenheid in het BHG in de chemische de farmaceutische industrie in 2014 en evolutie Titel Nace-code 2008 Jaren Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof Totaal Vervaardiging van chemische producten/Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Totale tewerkstelling in de winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid Totale tewerkstelling BHG Absolute waarde bezoldigde werkgelegenheid (RSZ) Gedeelte van Aandeel de totale bedienden tewerkstelling % 2014 Aandeel vrouwen Variatie Absolute waarde Variatie % 2014 94% 2014 36% 2008 -2014 -1.022 2008-2014 -55% 20 2014 821 21 1.777 83% 53% -535 -23% 22 299 73% 40% -44 -13% 20 tot 22 2.897 0.5% 85% 47% -1.601 -36% 5 tot 33 16.992 2.7% 51% 28% -6.841 -28.7% 619.676 100% 60% 50% -1.807 -0.3% Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 71 Tabel 44: de bezoldigde werkgelegenheid in Vlaams- en Waals-Brabant in de chemische en farmaceutische industrie in 2014 en evolutie Titel Nacecode 2008 Vervaardiging van chemische 20 producten Vervaardiging van farmaceutische 21 grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van 22 rubber of kunststof Totaal Vervaardiging van chemische 20 tot producten/Vervaardiging van 22 farmaceutische grondstoffen en producten Totale tewerkstelling in de winning van 5 tot delfstoffen en verwerkende nijverheid 33 Totale tewerkstelling Vlaams- en Waals-Brabant bezoldigde werkgelegenheid (RSZ) Absolute Gedeelte van de Gedeelte bedienden waarde totale in de tewerkstelling (2014) tewerkstelling % per sector % 2014 2014 Gedeelte vrouwen in de tewerkstelling 2014 Variatie 20082014 AW Variatie 20082014 (%) 2.628 65% 27% -455 -15% 11.411 78% 44% 2.186 24% 1.885 52% 27% -524 -22% 15.924 3% 73% 40% 1.207 8% 50.614 10,3% 56% 29% -5.292 -9% 489.767 100% 60 47% 11.795 2.4% Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Vergeleken met alle industriële sectoren samen, zijn er proportioneel gezien erg veel vrouwen aan het werk in de chemische en farmaceutische industrie, en vooral in de farmaceutische sector. Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? Parallel aan dit hoge kwalificatieniveau staan de betrekkingen in de chemische/farmaceutische industrie open voor ervaren arbeidskrachten: het aandeel van arbeidskrachten onder de dertig jaar ligt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het grootstedelijk gebied gemiddeld genomen lager dan dat van alle al dan niet industriële sectoren samen. Het aandeel werknemers ouder dan 55 jaar daarentegen ligt even hoog. Deze vaststelling strookt met de peiling bij een onderneming uit de chemische industrie in WaalsBrabant: dit vooraanstaand bedrijf op het vlak van onderzoek en ontwikkeling inzake scheikunde rekruteerde zijn kaderleden over heel de wereld via headhunters (Rusland, Singapore, Mexico enz.), om de “beste en meest ervaren deskundigen” in de ontwikkelde technieken en materialen aan te trekken. In tegenstelling tot de voedingsindustrie staan betrekkingen in de chemische/farmaceutische industrie dus weinig open voor jongeren en personen zonder hoger onderwijs-diploma. De vernieuwing van de werknemers in de chemische en de farmaceutische industrie zal de komende jaren geen bijzondere versnelling kennen en zal zich aan het huidige ritme verderzetten (tussen 9 % en 14 % indien het personeelsbestand op hetzelfde niveau blijft als vandaag), waarbij voornamelijk ervaren en hooggeschoolde werknemers (masters, doctors, ingenieurs) zullen worden aangeworven. 72 Tabel 45: Verdeling in bezoldigde werkgelegenheid van min-30-jarigen en plus-55-jarigen per sector in 2008 en 2013 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het grootstedelijk gebied. NACE-sector Jaren Code Vervaardiging van chemische producten 20 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten 21 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 22 Totale tewerkstelling industrie BHG (NACE 8 tot 33) Totale tewerkstelling industrie Brussels grootstedelijk gebied (NACE 8 tot 33) Totale tewerkstelling BHG Totale tewerkstelling Brussels grootstedelijk gebied % jonger dan 30 jaar 2008 2013 10% 14% 9% 16% 17% 21% 17% % ouder dan 55 jaar 2008 2013 11% 8% 7% 14% 14% 19% 20% 15% 10% 12% 11% 10% 12% 9% 13% 9% 14% 15% 13% 14% 13% Bron: RSZ, zonder PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Grootte van de ondernemingen Er zijn meer kleine ondernemingen dan men zou veronderstellen: 79% van de bedrijven stellen minder dan 50 loontrekkers te werk, zij maken 24% van de arbeidskrachten uit. Dit gaat minder op voor de ondernemingen in de farmaceutische sector, die gemiddeld een grotere omvang hebben: meer dan 80% van de werknemers werken in ondernemingen van meer dan 100 loontrekkers. Tabel 46: Aantal ondernemingen per sector in het BHG in 2014 Aantal loontrekkers Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof Totaal Vervaardiging van chemische producten/Verv aardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Totaal industrie Totaal van alle sectoren 1 tot 4 5 tot 9 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 12 6 3 7 2 1 4 1 2 5 2 6 7 3 2 5 1 23 10 7 17 5 7 3 627 166 91 91 20 15 11 2 22.432 5.254 3.337 2.555 824 481 296 93 Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 73 500 tot 999 1000 en meer Tot aal Totaal loontrekkers 1 32 821 2 22 1.777 18 299 72 2.897 1 1.0 24 16.992 76 35. 348 619.676 Tabel 47: Verdeling van de loontrekkers per sector volgens grootte van de onderneming in het BHG in 2014 In % 1 tot 4 5 tot 9 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 500 tot 999 1000 en meer Totaal Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof Totaal Vervaardiging van chemische producten/Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Totaal industrie 3% 5% 4% 25% 19% 14% 31% 0% 0% 100% 1% 1% 2% 10% 8% 48% 31% 0% 0% 100% 5% 6% 10% 56% 23% 0% 0% 0% 0% 100% 7% 6% 7% 16% 8% 12% 19% 8% 15% 100% 6% 6% 7% 12% 9% 11% 15% 10% 23% 100% 3% 5% 4% 25% 19% 14% 31% 0% 0% 100% Totaal van alle sectoren Bron: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De situatie van de Brusselaars Slechts één werknemer op drie in de chemische en de farmaceutische industrie woont en werkt in Brussel. Tabel 50: Verdeling van de Brusselse werknemers (15 jaar en ouder) volgens woonplaats Woonplaats NACE 2 20-22 De Vervaardiging van chemische producten, de Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten en van producten van kunststof Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33) Brussels Hoofdstedelijk Gewest Alle sectoren - Brussels Hoofdstedelijk Gewest Brussels Hoofdstedelij k Gewest 2448 Vlaams Gewest Waals Gewest Totaal Percentage Brusselse inwoners die in het BHG werken 2239 2157 6844 36% 12.455 9.933 6.939 29.327 42% 349.617 231.184 133.89 6 714.69 8 49% Bron: Enquête naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Kwalificatieniveau van de werknemers Het gemiddelde kwalificatieniveau van de werknemers85 in de chemische en de farmaceutische industrie ligt hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de andere sectoren en gewesten. Dit hoge kwalificatieniveau is het gevolg van “de steeds groter wordende noden aan nieuwe deskundigheid en gaat samen met de ontwikkeling van Onderzoek en Ontwikkelingsactiviteiten”86. De arbeidsplaatsen in de chemische/farmaceutische industrie zijn vaak vaste arbeidsplaatsen (95% tegenover 92% voor alle activiteitensectoren samen).87 85 Met werknemers worden de loontrekkers, de zelfstandigen en de uitzendkrachten bedoeld in de Enquête naar de arbeidskrachten Céreq, op.cit. 87 Gegevens EAK - gemiddelde 2012-2014 86 74 Tabel 51: kwalificatieniveau van de arbeidskrachten (15 jaar en ouder) in het BHG in 2010 en 2014 2010 2014 Laag 9 Gemiddeld 10 Hoog 81 Laag 12 Gemiddeld 24 Hoog 64 17 44 39 15 43 42 15 36 48 10 38 52 15 33 52 22 30 48 Totaal verwerkende nijverheid Vlaams Gewest (8 - 33) 25 48 27 22 49 29 Totaal verwerkende nijverheid Waals Gewest (8 - 33) 28 44 27 25 44 31 Alle sectoren samen - Brussels Hoofdstedelijk Gewest 17 28 55 16 26 58 Alle sectoren samen - Vlaams Gewest 21 42 37 18 42 40 Alle sectoren samen - Waals Gewest 24 39 37 20 40 40 20-22 Vervaardiging van chemische producten/Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 20-22 Vervaardiging van chemische producten / Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten (Vlaams Gewest) 20-22 Vervaardiging van chemische producten / Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten (Waals Gewest) Totaal verwerkende nijverheid Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8 - 33) Bron: Enquête naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De beroepen in de chemische en farmaceutische industrie: vandaag en morgen Volgens een recente studie van Céreq zijn er acht grote beroepenfamilies in de chemische en de farmaceutische industrieën88: Onderzoek en ontwikkeling (O&O), de laboratoria, de productie, de technieken, de verkoop, de algemene logistiek, de kwaliteit-hygiëne-veiligheid-milieu, het beheer/de administratie. De onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten en het productiewerk zijn de sterkst ontwikkelde activiteiten: de chemische industrie is immers op wetenschappelijke kennis en meer bepaald op de wetenschap van de veranderingen in materie gestoeld”89. De soorten aanwervingen voor de vernieuwing van de arbeidskrachten De werknemers van de chemische, kunststof- en farmaceutische industrie bevinden zich voornamelijk in de leeftijdscategorie van 30 tot 55 jaar. Er wordt de komende vijf jaar geen grootschalige vernieuwing van de werknemers verwacht. Bovendien gebeurt de vernieuwing van de arbeidsplaatsen via verschillende kanalen: - Door de aanwerving van jongeren die net hun hogere studies hebben beëindigd. - Door coöptatie en mobiliteit van werknemers op de interne markten. - Door spontane kandidaturen op het internetportaal van de ondernemingen waardoor een reserve van geschoolde kandidaten wordt aangelegd. De werkgevers kunnen voor de meest gekwalificeerde 88 89 Agostino, Diff-Pradalier, Quintero, 2015, “Diversité des branches professionnelles en matière de politiques d’emploi et de formation, Céreq”, net.doc n° 135 Céreq, op.cit. 75 experten profielen een beroep doen op rekruteringskantoren en hun headhunters, onder meer voor de betrekkingen in onderzoek en ontwikkeling. De sociale netwerken zoals LinkedIn kunnen als ondersteuning dienen voor het zoeken naar kandidaten, maar de aanwerving via “mond-totmondreclame” blijft een beproefde methode die gebruik maakt van de “kracht van de zwakke verbindingen” van de industriële netwerken (Granovetter, 1973). De beroepen in 2020: toekomstscenario's in een context van vertraging en deindustrialisering90 De chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën zijn sterk door de technologische veranderingen getroffen. Het ontstaan van nieuwe materialen en nieuwe technologieën, zoals nanodeeltjes, die verschillende activiteitendomeinen samenbrengen (scheikunde en gezondheid bijvoorbeeld in het kader van de behandeling van kanker, of scheikunde en bouw voor de productie van nieuwe en meer ecologische materialen) zorgt ervoor dat er nieuwe functies ontstaan of dat de huidige functies evolueren. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor het kwalificatieniveau van de arbeidsplaatsen: de optimistische scenario’s die sterk de nadruk leggen op O&O zouden ongeschoolde arbeiders uit de procesindustrieën (van olie tot geneesmiddelen, via glas, cement, voeding of scheikunde) benadelen, ten voordele van in hun domein hoger geschoolde beroepen, onder meer de technici en ploegbazen (Lainé, 2014). De beroepen met een hoog tewerkstellingspotentieel de komende jaren zijn dan ook die in onderzoek en ontwikkeling91. De chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën vallen onder de ruimere procesindustrieën: deze industrieën bewerken grondstoffen om er noodzakelijke bouwstoffen voor de werking en ontwikkeling van andere domeinen van te maken (bouw, voeding, gezondheid enz.). Het kennen, bewerken en ontwikkelen van aardolie, glas, cement, nanodeeltjes en kunststof zijn vanuit een ecologisch oogpunt (composietmaterialen, recyclage enz.) de sleutelvaardigheden voor de toekomst. Er zullen profielen worden gezocht van verantwoordelijke in onderzoek en ontwikkeling, van ingenieurscheikundige en ingenieur in nanotechnologie, van studietechnicus en laboratoriumtechnicus onderzoek en ontwikkeling, van business developer en technisch-commercieel wetenschapper. De productiefuncties -van arbeider tot technicus- zijn eveneens beroepen van de toekomst, onder meer de operatoren in de fysische of chemische verwerkingsindustrie, de technici en de specialisten in de proces- en verwerkingsindustrie, de operatoren van vervormingsmachines voor kunststoffen en rubber (kunststoffenverwerking). De farmaceutische industrie tot slot zal farmaceutisch-technische assistenten aanwerven en nieuwe profielen zoeken van biostatistici, van farmaceutisch economisten, van medical affairs managers en productietechnici voor celculturen. 90Argouarc'h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, Les métiers en 2022 : résultats et enseignement”, DARES, France Stratégie, juli. 91 Forem- Service d’analyse du marché de l’emploi et de la formation, Les métiers d’avenir. Etats des lieux sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif. September 2013. 76 De vorming van de arbeidskrachten: via het onderwijs en de beroepsopleiding De Franstalige en Nederlandstalige basisopleiding In het Franstalige secundair onderwijs horen de chemie- en apothekersopleidingen tot het voltijds technisch initiële en tweedekansonderwijs. Dat betekent dat de grote meerderheid van de leerlingen zich voorbereiden op studies in het hoger onderwijs. De inschakelingsmogelijkheden na een opleiding secundair onderwijs in beroepen als arbeider of technicus worden sterk beconcurreerd door jongeren die hogere studies, vooral in hogescholen, hebben gevolgd. In 2012-2013, behaalden 57 jongeren een diploma secundair onderwijs in Brussel voor de farmaceutische sector en 84 jongeren in Brussel en Waals-Brabant voor de chemische sector. Deze getallen zijn vrij stabiel gebleven in de periode 20052013, met enkele schommelingen. Tabel 52: Evolutie van het aantal gediplomeerden van het Franstalig voltijds secundair onderwijs tussen 2005 en 2013 Opties van de industrie Opleidingsniveau en -vorm Farmaceutisc h technische assistent Chemisch technicus 6e TSO (kwalificatie) Biotechniek 6e TSO (kwalificatie) 6e TSO (doorstroming) Provincie van de instelling Brussel 04-05 05-06 06-07 07-08 08-09 09-10 10-11 11-12 12-13 36 42 63 57 60 64 60 60 57 Brussel 60 51 67 53 46 58 51 53 64 WaalsBrabant Brussel 25 29 25 26 28 35 27 29 20 32 32 32 16 17 15 12 22 12 Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 53. Evolutie van het aantal gediplomeerden van het Nederlandstalig secundair onderwijs tussen 2005 en 2013 Specialisatie Provincie instelling van de 0405 0506 0607 0708 0809 0910 1011 1112 1213 20 33 29 34 37 23 56 48 34 20 33 29 34 37 23 56 48 34 33 29 31 51 48 53 56 42 63 33 29 31 51 48 53 56 42 63 9 7 9 12 12 22 27 25 34 Brussel 3 1 4 4 5 10 5 8 17 Vlaams-Brabant 6 6 5 8 7 12 22 17 17 Algemeen totaal 62 69 69 97 97 98 139 115 131 Biotechnische wetenschappen TSO Vlaams-Brabant Chemie TSO Vlaams-Brabant Farmac. techn. assistent TSO Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Het aantal gediplomeerden in biomedische wetenschappen aan de hogescholen die naar de farmaceutische industrie kunnen leiden, lag in 2013 iets hoger dan 50 studenten. Dit cijfer schommelt in de periode 2005-2013 lichtjes om gemiddeld rond de 40 leerlingen te blijven. 77 In de chemiespecialisaties daarentegen ligt het cijfer lager: rond de 20 afgestudeerde studenten. Dit diploma biedt de mogelijkheid om als technisch chemicus in de vervaardiging of in onderzoek en ontwikkeling aan de slag te gaan, maar dit is niet het scholingsniveau van de meeste werknemers in de sector. Tabel 54. Aantal gediplomeerden van de Franstalige hogescholen voor de chemiespecialisaties tussen 2005 en 2013 Biomedische wetenschappen Biomedische wetenschappen Chemie Optie klinische chemie Optie cytologie Afstudeerrichting toegepaste chemie Bachelor van het korte type Bachelor van het korte type Bachelor van het korte type 0405 0506 0607 0708 0809 0910 1011 1112 1213 26 45 34 8 37 5 34 6 39 5 52 43 43 12 11 11 12 14 26 21 22 22 16 23 23 22 21 Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De Franstalige universitaire opleidingen Op de schaal van de Franstalige Belgische universiteiten ligt het aantal uitgereikte diploma's “professionele master 2” (gespecialiseerd en fundamenteel) in farmaceutische wetenschappen hoog en in de andere richtingen lager. Vergeleken met 2004-2005 is het aantal gediplomeerde studenten in 2014 met een bachelor of een professionele master 2 weinig geëvolueerd, behalve voor biochemie-moleculaire en celbiologie en farmaceutische wetenschappen: deze evoluties gaan samen met de verhoging van de tewerkstelling de laatste vijf jaar in de overeenkomstige sectoren in het Brussels grootstedelijk gebied. De evolutie van het onderwijsaanbod is inderdaad coherent met de evolutie van de werkgelegenheid: de groep gediplomeerden van de Belgische Franstalige universiteiten in 2005 en 2014 is klein in vergelijking met het aantal bestaande arbeidsplaatsen. Tabel 55. Afgeleverde diploma's in de opleidingen van de chemische, kunststof- en farmaceutische sector in 2004-2005 en 2012-2013 op Franstalige interuniversitaire schaal92 Bachelor Master (alle afstudeerrichtingen behalve pedagogie)93 Specialisaties Chemie Biomedische wetenschappen 2004-2005 93 71 2012-2013 71 64 167 81 32 55 64 71 177 223 71 76 5 50 73 79 247 Farmaceutische wetenschappen Chemie Biochemie en biomoleculaire wetenschappen en celbiologie Bio-informatica en modelvorming Bio-ingenieur: chemie en bio-industrie Burgerlijk ingenieur scheikunde en materiaalkunde Biomedisch burgerlijk ingenieur Farmaceutische wetenschappen Bron: CREF, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 92 ULg, UCL, ULB, UMONS, UNamur, USL-B. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de Brusselse universiteiten/universiteiten uit de rand en de universiteiten in de andere provincies aangezien de studenten van het hoger onderwijs mobiel zijn en de Brusselse arbeidsmarkt of de arbeidsmarkt in de rand zouden kunnen betreden. http://www.cref.be/annuaires/2014/tab_2-2-3.pdf 93 Zijn inbegrepen de masters 2 met nog onbepaalde afstudeerrichting, gespecialiseerd en fundamenteel 78 Hoe zit het met de Nederlandstalige universitaire opleidingen? Het aantal gediplomeerden in Nederlandstalige hogere studies scheikunde en farmaceutische wetenschappen in Brussel en in Vlaams-Brabant ligt ook vrij laag. De grootste aantallen voor de universitaire opleidingen concentreren zich vooral op bachelorniveau. In de hogescholen ligt het aantal gediplomeerden laag, maar goed verdeeld tussen bachelor (met optie op voortgezette masterstudies) en master. Tabel 56. Aantal gediplomeerden in Brussel en de rand aan een hogeschool of universiteit (KU Leuven) 05-06 Bachelor Master Bachelor Master Chemie ind. wet.: chemie Ind. Sc.: Chemical Engineering Ind. Sc.: Biochemical Engineering ind. wet.: biochemie ind. wet.: chemie Biochemie en biotechnologie Chemie Nanoscience and Nanotechnology Nanoscience and Nanotechnology (EM) nanowetenschappen en nanotechnologie irsweten.: biomedische technologie irsweten.: chemische technologie Molecular and Cellular Biophysics Farmaceutische wetenschappen Bio-ingenieurswetenschappen Farmaceutische zorg Geneesmiddelenontwikkeling Bio-irsweten.: cel- en genbiotechnologie Bio-irsweten.: chemie & bioprocestechn. Molecular Biology Biomedical Engineering (Ma) irsweten: biomed. ingenieurstechniek Biomolecular Sciences Chemie 06-07 07-08 08-09 09-10 10-11 11-12 12-13 19 36 7 28 30 8 40 32 2 5 4 7 3 25 19 14 15 Universiteit KU Leuven 21 10 24 21 27 18 27 18 Hogescholen (Vlaams-Brabant) 19 17 27 34 28 23 5 3 5 4 28 21 51 51 54 76 57 23 25 46 2 55 7 58 12 51 16 67 14 5 6 12 13 20 19 23 13 14 11 9 12 16 20 19 24 20 47 51 52 41 3 2 2 1 4 3 25 47 51 32 31 37 39 20 31 19 24 15 19 24 15 11 27 13 35 12 22 13 23 7 14 14 6 15 11 5 11 11 7 3 5 6 7 12 17 2 3 1 2 2 4 3 4 5 6 3 3 3 5 7 Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 79 De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding Er bestaan geen beroepsopleidingen in scheikunde en farmaceutische wetenschappen die door opleidingsinstellingen zoals Bruxelles Formation, VDAB, EFP of Syntra worden georganiseerd. Deze opleidingen behoren tot de hogere studies, het initiële onderwijssysteem heeft een monopolie op hun inrichting en op de “vorming” van laboratoriumtechnici, onderzoekers of ingenieurs. In die zin is de arbeidsmarkt voor beroepen in scheikunde/farmaceutische wetenschappen gesloten: de toegang is gereserveerd voor jongeren die een hogeschool- of universitair diploma hebben. De vernieuwing van de werknemers gebeurt uitsluitend via dit rekruteringskanaal of via de mobiliteit van de werknemers op de interne markten, zoals eerder beschreven. 80 Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de arbeidsmarkt De Brusselse chemie- en farmaceutische bedrijven werven niet aan via Actiris. Zoals we reeds hebben aangehaald, werven zij hun personeel aan via de mobiliteit van werknemers op de interne markten, via de profielen van geschoolde jongeren die pas zijn afgestudeerd, via bevoorrechte relaties met de Belgische, maar ook Franse, Duitse en andere hogescholen en universiteiten. Het aanwervingsveld is internationaal. De grootste ondernemingen zoeken vooral geschoold personeel. Zij vragen geen aanwervingspremies. De chemie- en farmaceutische ondernemingen doen geen beroep op de openbare tewerkstellingsdiensten en de stimulerende maatregelen voor de aanwerving van doelgroepen zijn wat hen betreft niet doeltreffend. Tabel 57. Aantal vacatures door Actiris ontvangen per jaar en per activiteitensector. NACE 2 20 Titel 21 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Vervaardiging van chemische producten 8 6 15 26 15 26 17 24 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 20 120 47 17 20 8 5 5 17 13 9 11 10 7 12 11 20 tot Totaal Vervaardiging van chemische 22 producten Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied 45 139 71 54 45 41 34 40 82 90 82 89 84 58 72 119 Algemeen totaal Industrie (08-33) 456 507 471 576 389 395 426 487 20610 20517 22736 26940 24203 24270 26098 28186 22 Algemeen totaal (alle sectoren samen) Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen dat in een beroep m.b.t. de chemische, kunststof- en farmaceutische industrie staat geregistreerd, is relatief klein. Alle werkzoekenden die voor de beroepen die hiermee verband houden zijn ingeschreven samen, maken slechts 1 % uit van de NWWZ. 81 Tabel 58. Arbeidsreserve bij Actiris in 2014 en 2015 Domein Beroepscodes Actiris Ingenieur, toegepaste wetenschappen, wetenschappen Burgerlijk ingenieur chemie of biochemie AR 2014 67 AR 2015 63 Industrieel ingenieur chemie of biochemie 73 78 Specialist procesindustrie 6 6 Biochemicus 90 83 Bioloog 238 250 Geneeskundig bioloog 47 47 Scheikundige 123 114 Handlanger chemie 62 55 Arbeider voor de verwerking van plastieken stoffen 42 38 Scheikundige vakarbeider 98 103 Productiearbeider gespecialiseerd in het bewerken van rubber Technicus scheikunde 16 14 117 100 Laboratoriumtechnicus onderzoek en ontwikkeling 175 154 Technicus biochemie 51 41 1210 1146 185.996 180.568 Beroep Totaal Ingenieur, toegepaste wetenschappen en wetenschappen Totaal NWWZ en AR alle beroepen Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De bij Actiris als arbeiders ingeschreven werkzoekenden zijn voornamelijk oudere mannen met een nietBelgisch diploma. De technici zijn gemiddeld afgestudeerden van het hoger secundair onderwijs of de hogescholen. Zij zijn het vaakst tussen de 20 en de 30 jaar oud. In deze laatste categorie zitten er vaker vrouwen in vergelijking met het gemiddelde van de NWWZ. De NWWZ ingenieurs, scheikundigen, biologen en biochemici tot slot, zijn voornamelijk afgestudeerden van het hoger onderwijs en tussen de 25 en 40 jaar oud. Hun profiel lijkt op dat van jong afgestudeerden van het hoger onderwijs die zich tijdelijk bij Actiris komen inschrijven. De arbeidsreserve, vergeleken met het aantal NWWZ, toont een zekere heen-en-weerbeweging tussen tewerkstelling en werkloosheid. De ingenieurs zijn gemiddeld genomen vaker mannen. De biologen en biochemici daarentegen zijn vaker vrouwen, in navolging van hun aandeel de laatste jaren in de overeenkomstige studierichtingen (in België, maar ook in een groot aantal Europese landen). 82 Tabel 59. Eigenschappen van de NWWZ die een beroep uitoefenen in de chemische, kunststof- en farmaceutische industrie in 2014 per geslacht, opleidingsniveau en leeftijd In % Mann en Basiso nderw ijs Lager secun dair onder wijs Hoger onder wijs Ander e studie s Jonger dan 25 jaar 25 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar 50 jaar en + 0 Hoger secun dair + leerlin gscha p 0 Burgerlijk ingenieur chemie of biochemie 63 0 66 34 10 63 9 18 Industrieel ingenieur chemie of biochemie 67 0 0 0 88 12 8 52 27 13 ploegbaas procesindustrie NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS Biochemicus 49 0 0 6 59 35 6 65 13 16 Bioloog 38 0 1 0 72 28 4 63 18 16 Geneeskundig bioloog 35 0 0 4 89 7 2 80 18 0 Scheikundige 70 0 2 5 62 31 7 53 16 24 Handlanger chemie 77 34 13 6 0 47 5 17 16 62 Arbeider voor de verwerking van plastieken stoffen 85 18 6 7 0 69 0 4 23 72 Scheikundige vakarbeider 79 10 9 24 8 48 5 31 24 39 Productiearbeider gespecialiseerd in het bewerken van rubber Technicus scheikunde NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS 50 0 5 67 18 11 20 56 9 15 Laboratoriumtechnicus Onderzoek en Ontwikkeling Technicus biochemie 40 2 2 26 41 29 12 49 21 17 50 0 0 30 58 11 7 74 19 0 Totaal Ingenieur, toegepaste wetenschappen en wetenschappen Totaal alle NWWZ 57 5 3 16 44 31 8 49 18 25 53 11 14 20 14 40 12 45 20 23 Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Metaalbewerking en machinebouw De domeinen van de metaalbewerking en de machinebouw zijn nauw met elkaar verbonden en worden daarom samen behandeld. Deze domeinen dekken tal van sectoren: de vervaardiging van metalen in primaire vorm, de productie en bewerking van metalen, de vervaardiging van gebruiksgoederen, de technologische industrie (automatisering), de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers enz. Auto's, liften, kabels, boorkoppen enz. zijn dus allemaal producten van deze industrieën. De bezoldigde arbeid In Brussel (tabel 60) en in Vlaams- en Waals-Brabant (tabel 61) blijft de bezoldigde arbeid in alle sectoren van de metaalbewerking en de machinebouw tussen 2008 en 2014 verder dalen, behalve, voor wat Brussel betreft, in de vervaardiging en assemblage van voertuigen. De werkgelegenheid in de metaalbewerking en de machinebouw situeert zich grotendeels in Vlaamsen Waals-Brabant: met 13.148 arbeidsplaatsen (tabel 61) zijn deze industrieën er tweemaal groter dan in het BHG (6.542 arbeidsplaatsen, tabel 60). 83 Tabel 60. Bezoldigde arbeid in de metaalbewerking en de machinebouw in het BHG in 2014 en DE evoluties Omschrijving Jaar Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen Totaal metaalindustrie, metaalverwerkende nijverheid, elektrische apparatuur, transport enz. Totale werkgelegenheid winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid Totale werkgelegenheid BHG NACE 2008 24 Loontrekkende tewerkstelling (RSZ) Absolute Aandeel in de Aandeel waarde totale bedienden in werkgelegenheid de sector % % 2014 2014 2014 250 94% Variatie in absolute waarde Variatie % 2014 48% 2008 -2014 -10 2008-2014 -4% 25 1.131 43% 16% -607 -35% 26 132 74% 39% -745 -85% 27 787 61% 26% -298 -27% 28 813 50% 21% -1.453 -64% 29 2.742 25% 7% 313 13% 30 687 59% 13% -11 -2% 24 tot 30 6.542 1.1% 43% 15% -2.811 -30% 5 tot 33 16.992 2.7% 51% 28% -6.841 -28.7% 619.676 100% 60% 50% -1.807 -0.3% Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 84 Aandeel vrouwen Tabel 61. Bezoldigde arbeid in de metaalbewerking en de machinebouw in het hinterland (het Brabantse) Omschrijving Jaar Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen Totaal metaalindustrie, metaalverwerkende nijverheid, elektrische apparatuur, transport enz. Totale werkgelegenheid winning van delfstoffen en verwerkende nijverheid Totale werkgelegenheid BHG NACE 2008 24 Loontrekkende tewerkstelling (RSZ) Absolute Aandeel in de Aandeel waarde totale bedienden in werkgelegenheid de sector % % 2014 2014 2014 960 32% Aandeel vrouwen Variatie in absolute waarde Variatie % 2014 9% 2008 -2014 -316 2008-2014 -25% 25 3.218 - 32% 11% -607 -16% 26 1.451 - 85% 26% -2.242 -61% 27 1.894 - 43% 25% -1.018 -35% 28 2.871 - 60% 17% -271 -9% 29 1.746 - 35% 32% -679 -28% 30 1.008 - 48% 9% 251 33% 24 tot 30 13.148 3% 47% 19% -4.882 -27 5 tot 33 50.614 10,3% 56% 29% -5.292 -9% 489.767 100% 60 47% 11.795 2.4% Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid De werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid is overwegend mannelijk. C. Baudelot toont aan dat vrouwen van gekwalificeerde industriële arbeidersbetrekkingen werden uitgesloten94. Ook vandaag blijft hun aanwezigheid zeer beperkt: 15% in Brussel en 19% in de rand. Globaal genomen, zijn de vrouwen sterker vertegenwoordigd in sectoren met een groot aandeel bedienden (met name in de ondersteunende functies van de hoofdzetels: personeelsdiensten, boekhouding, secretariaat enz.). Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? De vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen uitgezonderd, kennen al die sectoren een veroudering van hun personeelsbestand: het aandeel van de 55-plussers bedraagt er 20% of meer (tegenover 14% voor alle sectoren samen en 10% in de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen). Omgekeerd bedraagt het aandeel van de min-30-jarigen in 2013 19% voor alle sectoren samen en hoogstens 12% in de verschillende sectoren van de metaalbewerking en de 94 Baudelot C., 2008, “Allez les femmes!”, Idées économiques et sociales, 2008/3 85 machinebouw. Tussen 2008 en 2013 heeft alleen de sector van de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen gemiddeld meer werknemers onder de 30 jaar aangeworven (tabel 62). Bij een onveranderd personeelsbestand zullen de sectoren van de metaalbewerking en de machinebouw de komende jaren geconfronteerd worden met de nood aan een significante vernieuwing ervan (ten belope van 20% van hun personeel of zelfs 30% in bepaalde sectoren). Tabel 62. Sectorale verdeling van de min-30-jarigen en de 55-plussers in de bezoldigde arbeid in het Brussels Gewest en het grootstedelijk gebied in 2008 en 2013 Sector NACE 2008 - Omschrijving Code Jaar Vervaardiging van metalen in primaire vorm 24 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines 25 en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van 26 elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur 27 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 28 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, 29 aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen 30 Totale werkgelegenheid industrie BHG (NACE 8 tot 33) Totale werkgelegenheid industrie Brussels grootstedelijk gebied (NACE 8 tot 33) Totale werkgelegenheid BHG Totale werkgelegenheid Brussels grootstedelijk gebied % jonger dan 30 jaar % ouder dan 55 jaar 2008 11 14 2013 9 12 2008 16 17 2013 21 20 12 4 15 20 15 17 7 12 11 14 14 13 2 22 20 10 11 16% 17% 11 14% 14% 17 11% 10% 31 15% 13% 21% 17% 19% 20% 12% 9% 14% 13% Bron: RSZ excl. PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Grootte van de ondernemingen De verschillende sectoren vertonen grote verschillen in het aantal vestigingen en het aantal personen dat deze tewerkstellen. Hoe hoger de ratio, hoe meer de loontrekkers over verschillende bedrijven zijn verspreid. Dit is het geval voor de sectoren van de vervaardiging van producten van metaal en de vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten. Omgekeerd zijn de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen en de vervaardiging van andere transportmiddelen sterk geconcentreerd in de fabriek van Audi Vorst en bij Sabca. De andere sectoren bevinden zich tussen deze twee extremen. 86 Tabel 63. Aantal bedrijven per industriële sector in het BHG in 2014 1-4 5 tot 9 5 1 48 19 13 11 5 1 1 3 6 3 5 5 1 9 5 5 8 2 29 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 4 1 Totaal 24-30 77 30 24 31 5 1 4 1 Totaal industrie 627 166 91 91 20 15 11 22.432 5.254 3.337 2.555 824 481 296 Aantal loontrekkers 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten 26 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Totaal alle sectoren 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 1 2 3 500 tot 999 1000 en meer Totaal aantal vestigingen Totaal loontrekkers 1 8 250 1 94 1.131 10 132 1 21 787 1 30 813 10 2.742 1 687 1 174 6.542 2 1 1.024 16.992 93 76 35.348 619.676 1 1 1 Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 64. Procentuele verdeling van de loontrekkers per sector volgens de grootte van de vestigingen in het BHG in 2014 1-4 loon trek kers 5 tot 9 10 tot 19 20 tot 49 50 tot 99 100 tot 199 200 tot 499 500 tot 999 1000 en meer Totaal 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten 26 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten 4% 2% 0% 10% 0% 0% 84% 0% 0% 100% 8% 11% 16% 29% 11% 0% 25% 0% 0% 100% 9% 5% 12% 73% 0% 0% 0% 0% 0% 100% 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 1% 3% 9% 19% 12% 0% 56% 0% 0% 100% 3% 4% 8% 26% 19% 0% 40% 0% 0% 100% 29 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers 0% 0% 0% 3% 0% 4% 0% 0% 93% 100% 30 Vervaardiging transportmiddelen 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 100% 0% 100% Totaal 24-30 7% 6% 7% 16% 8% 12% 19% 8% 15% 100% Totaal industrie 6% 6% 7% 12% 9% 11% 15% 10% 23% 100% Totaal alle sectoren 4% 2% 0% 10% 0% 0% 84% 0% 0% 100% van andere Bron: gegevens RSZ excl. PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 87 De situatie van de Brusselaars Wegens hun verregaande sectorale uitsplitsing moet voorzichtig met de gegevens van de Enquêtes naar de Arbeidskrachten worden omgesprongen (het aantal tewerkgestelden is hierdoor laag). Niettemin verschaffen zij informatie over de kenmerken van de werkenden (zoals hun studieniveau of hun woonplaats versus de plaats van tewerkstelling) die niet uit de administratieve gegevens van de RSZ en het RSVZ kan worden afgeleid. Zij werpen met andere woorden een licht op de geografische mobiliteit van de werknemers. Zo zien we dat 38% van de loontrekkers in de metaalbewerking en de machinebouw in Brussel woont en werkt (tabel 67). Het percentage Brusselaars ligt veel hoger in de vervaardiging van metalen in primaire vorm (waar we veel interimarissen vinden) en de vervaardiging van elektrische apparatuur. In de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen is hun aandeel beperkter (22%). Tabel 67. Verdeling van de Brusselse werknemers volgens woonplaats Woonplaats NACE 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 580 Vlaams Gewest 152 49 Totaal Brusselse werknemers 781 471 260 266 997 47% 289 352 208 849 34% 462 145 191 798 58% 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 29 Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 471 520 300 1.290 36% 632 1.331 910 2.873 22% 306 294 191 791 39% Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33) Brussels Hoofdstedelijk Gewest Alle sectoren - Brussels Hoofdstedelijk Gewest 12.455 9.933 6.939 29.327* 42% 349.617 231.184 133.896 714.698 49% 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten 26 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur Waals Gewest Percentage Brusselaars die in het BHG werken 74% Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid *Methodologische nota: het aantal Brusselse werknemers volgens de gegevens van de EAK's verschilt van de cijfers van de RSZ, doordat de RSZ alleen de loontrekkers telt en de EAK ook de uitzendkrachten meerekent. Kwalificatieniveau van de werknemers Ten opzichte van de totale verwerkende nijverheid telt de metaalbewerking en machinebouw gemiddeld meer werknemers met een diploma hoger secundair (36% tegenover 30%). Een aanzienlijk deel van de werknemers (47%) bezit een hoger onderwijs-diploma. Zij zijn vooral te vinden in gespecialiseerde technische en ingenieursbanen. Het kwalificatieniveau van de werknemers is de laatste vier jaar weinig geëvolueerd, al zien we dat het aantal hoger geschoolden er lichtjes op vooruitgaat, ten nadele van de afgestudeerden van het hoger secundair. 88 Tabel 68: opleidingsniveau van de werknemers die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken Opleidingsniveau NACE-sector Totaal (24-30) Metaalbewerking en machinebouw Laag 15% 2010 Middelmatig 41% Hoog 44% Laag 17% 2014 Middelmatig 36% Hoog 47% Totaal verwerkende nijverheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8-33) Alle sectoren samen - Brussels Hoofdstedelijk Gewest 15% 33% 52% 22% 30% 48% 17% 28% 55% 16% 26% 58% Bron: gegevens EAK (gemiddelde 2012-2014), verwerking BOW De beroepen in de metaalbewerking en machinebouw Verscheidene analyses tonen aan dat het kwalificatieniveau van industriële betrekkingen in de noordelijke landen stijgt. Onder de nieuwe productie-, strategische en innoverende activiteiten is het aanbod aan niet-gekwalificeerde arbeid het geringst. Tegelijkertijd worden repetitieve en zware handelingen steeds meer geautomatiseerd. Industriële activiteiten gestuurd door internationale firma's De beroepen in de metaalbewerking en machinebouw worden gedirigeerd door de activiteiten ontplooid door grote internationale firma's. Denken we bijvoorbeeld aan de werknemers in de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen (Audi Brussels) en de productie van gespecialiseerde onderdelen of aan de multinational Cofely, die werkzaam is in de vervaardiging van producten van metaal. Onder de vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen vallen onder andere wapens, huishoudtoestellen, elektrische apparaten, medische apparaten, optische producten, transportmateriaal en de vervaardiging van lucht- en ruimtevaartuigen en aanverwante toestellen (het actiedomein van Sabca). ThyssenKrupp is een andere grote internationale speler. De vervaardiging van elektrische apparatuur wordt aangevoerd door Schneider Electric enz. In de omgeving van Brussel hebben zich ook andere internationale bedrijven gevestigd, zoals Halliburton, waarvan de Brusselse productiesite gespecialiseerd is in de productie van boorkoppen op maat. Deze multinationals drukken hun stempel op het Brusselse gebied en de rand en zorgen voor het specifieke karakter ervan. Heel wat Brusselse kmo's werken als onderaannemer voor deze grote bedrijven en maken voor hen producten op maat of specialiseren zich bijvoorbeeld in activiteiten zoals onderhoud van elektrische systemen. Deze structuur van het industriële weefsel heeft zo haar gevolgen voor het werkaanbod en het profiel van de gezochte werknemers. De werkgevers hebben nood aan zowel productiearbeiders en -technici als technici voor de installatie en het onderhoud van machines en industrierobots, die hun job evengoed in de industrie als in de sector van de diensten aan bedrijven kunnen uitoefenen. Daarnaast zoeken de industriële bedrijven ook meer en meer ondersteunende profielen voor commerciële, marketing-, O&Ofuncties enz. 89 Afstemming van het personeelsbeheer op de productiebehoeften De bedrijven moeten de manier waarop zij hun personeel beheren aan hun productiebehoeften aanpassen: van zeer eenvoudig (bandwerk) tot zeer specifiek (precisiewerk, maatwerk, werken op grote hoogte of in enge ruimtes ...). Er zijn dan ook andere maatregelen nodig om iemand aan te werven voor een standaardtaak of voor een taak die een grotere technische bekwaamheid vereist: - Ofwel gaat het om een repetitieve standaardtaak waarvoor de bedrijven een reeds opgeleide werknemer zoeken, die klaar is om aan het werk te gaan en die geen investering in een specifieke interne opleiding vraagt. De personen die dergelijke taken vervullen, zijn onderling verwisselbaar en/of veranderen sneller van werk. In sommige gevallen besteden de werkgevers de rekrutering van dergelijke profielen uit aan gespecialiseerde uitzendbureaus. Na een basisopleiding op school leren deze werknemers de knepen van het vak vooral op de werkvloer. In een latere fase kan een interne opleiding worden verstrekt om de beste werknemers naar meer gekwalificeerde functies te laten doorstromen. Deze arbeidsplaatsen worden het zwaarst getroffen door de automatisering en dreigen geleidelijk aan te verdwijnen. Ofwel is de taak op maat, omslachtig en moeilijk omdat ze weinig toegankelijk is en zoeken de bedrijven werknemers met een zeer specifiek profiel. Zij doen er alles aan om deze zeldzamere arbeidskrachten, die moeilijker op de markt te vinden zijn, te rekruteren en aan de onderneming te binden: via partnerships met Brusselse middelbare scholen, door het mobiliseren van sectorfondsen, door met de openbare tewerkstellingsdienst samen te werken om werkzoekenden met het juiste kwalificatieprofiel te vinden, door het organiseren van interne opleidingen om de bijzondere bedrijfstechnieken aan te leren, door promotie te maken enz. Deze wisselwerking met het onderwijs en het plaatselijke sociaaleconomische weefsel is broodnodig, want de bedrijven kunnen zich niet veroorloven om internationaal personeel te rekruteren: buitenlandse werknemers naar België overbrengen, is een bijzonder duur systeem. - De meest representatieve beroepen in de productie/vervaardiging Onderhouds- en installatietechnici - elektromecaniciens zijn veelgevraagd op de arbeidsmarkt, in alle sectoren, onder meer voor het onderhoud, het opsporen van defecten, het afstellen en het herstellen van productiebanden, machines, robots enz. De opleidingen die vandaag in het secundair onderwijs worden gegeven, zijn in twee richtingen opgesplitst en bereiden voor op het beroep van mecanicienautomatiseringsdeskundige of elektricien-automatiseringsdeskundige. Het is echter net de combinatie van deze vaardigheden waarin ondernemingen die met steeds geavanceerdere machines werken geïnteresseerd zijn. De opleiding tot “complete” profielen van elektromecanicien is verschoven naar het hoger niet-universitair onderwijs. Toch stemmen heel wat arbeidsplaatsen (A, B en C) overeen met een niveau van het hoger secundair en zijn er ook concrete aanwervingsmogelijkheden. De arbeiders die zich in het secundair in de ene of de andere richting gespecialiseerd hebben, zouden een opleiding in de andere richting (elektronica of mechanica) kunnen krijgen om zo hun kansen om werk te vinden, te doen toenemen. 95 Vakmanschap is hier primordiaal, aangezien dit de reden is waarom de bedrijven niet verhuizen naar regio's waar veel werkkrachten tegen lagere kosten beschikbaar zijn, maar minder goed voorbereid zijn 95 Werkaanbiedingen, gesprek met de ondernemingen en de opleidingscentra in het BHG 90 om met geavanceerde machines en specifieke fabricagetechnieken te werken (zoals voor maatgemaakte boorkoppen, de fabricage van Belgische chocolade of Belgisch bier). Lassers Een deel van het werk van een lasser wordt meer en meer overgenomen door robots: voor bandwerk en massaproductie zijn het precisiewerk en de snelheid van robots rendabeler voor de bedrijven. Bij maatwerk (productie van specifieke boorkoppen, vliegtuigonderdelen enz.), bij de productie van beperkte series en bij moeilijke werkomstandigheden (lassen op hoogte, in besloten ruimtes, onderwaterlassen enz.) wordt lassen daarentegen een centrale activiteit en is de eindkwaliteit van het product afhankelijk van de vakkundigheid van de lasser. In dit geval is het laswerk echter, in alle bezochte ondernemingen, al enkele jaren geïntegreerd in andere functies bekleed door gekwalificeerde arbeiders of installatie- en onderhoudstechnici. Bovendien moeten lassers om verzekeringsredenen steeds vaker in het bezit zijn van een certificaat om het beroep te kunnen uitoefenen. Deze certificaten zijn echter specifiek voor elk gewest, waardoor de houder niet in één van de twee andere gewesten kan werken, bovendien voor een beperkte markt. Daarnaast is er grote concurrentie van goedkopere krachten uit Centraal-Europa en van werknemers uit Frankrijk, Nederland, Luxemburg en Duitsland, die beter opgeleid zouden zijn. Technicus werktuigmachines De technicus werktuigmachines is bedreven in slijpen, schaven, schuren, frezen van tandwielen enz. Dit beroep heeft een grote transformatie ondergaan doordat steeds vaker gebruik wordt gemaakt van computergestuurde machines. Er bestaat geen enkele opleiding in het Brussels secundair onderwijs, er is alleen een school in Waals-Brabant die een handvol gediplomeerden voortbrengt. De hogeschoolopleiding tot elektromecanicien bereidt een deel van de arbeiders voor op het bedienen van werktuigmachines, maar hun aantal is zeer beperkt. Iristech+ zorgt voor een deel van de beroepsopleidingen. Dit is nochtans een toekomstgericht beroep. Productietechnicus in de procesindustrie De productietechnicus is in het bezit van een bachelordiploma en staat in voor het technisch beheer van één of meerdere fases van een productieproces (chemie, energie, voedingsmiddelenindustrie ...) waarvoor gebruik wordt gemaakt van een industriële uitrusting. Behalve voor de productie zorgt hij ook voor het onderhoud van de uitrusting onder zijn verantwoordelijkheid. Dergelijk onderhoud zal ook in de toekomst nodig blijven. 91 Monteur en onderhoudstechnicus HVAC96 Klimatisering (HVAC staat voor Heating-Ventilatie-Airconditioning) is het zodanig regelen van de omgevingslucht dat het voor de gebruiker gewenste comfort ontstaat. Dit comfort wordt gemeten aan de hand van de parameters temperatuur, luchtvochtigheid en luchtkwaliteit. De monteur plaatst klimatiseringsinstallaties voor het verwarmen of afkoelen van woningen, kantoorruimtes, winkels, hotels en restaurants, industriële sites, luchthavens en zwembaden. Hij bevestigt alle onderdelen van de installatie, legt en verbindt de leidingen (vaak koperen leidingen) en zorgt voor de aansluiting op het elektriciteitsnet. Hij voert een conformiteitscontrole uit en stelt de installatie ten slotte in werking. De onderhoudstechnicus zorgt voor het onderhoud en de herstelling van het materiaal: klimatiseringsapparatuur, koelsystemen, warmtepompen, koelruimtes en alle andere voorzieningen voor de energieregeling van een gebouw. De werkomstandigheden zijn niet zonder risico, bijvoorbeeld bij de hantering van koelmiddelen of bij interventies aan elektrische uitrustingen of apparaten onder druk. De onderhoudstechnicus kan instaan voor het onderhoud van één gebouw of kan zich naar verschillende klantensites moeten verplaatsen. Deze laatste twee beroepen zijn tevens toekomstgerichte beroepen. 96 http://www.iristech.be/chercheur-emploi/7-agent-de-maintenance-en-hvac 92 En in 2020? Scenario's in een context van vertragende desindustrialisering97 De veranderingen die de industrie heeft ondergaan, zijn nauw verbonden met niet alleen de informaticarevolutie, maar ook met de toenemende milieueisen en de maatschappelijke evoluties (stijging van het algemene opleidingsniveau van arbeidskrachten, verwachtingen qua autonomie enz.)98 De industrie is een sector die sterk onderhevig is aan technologische veranderingen: de automatisering van de montageketen en de ontwikkeling van productierobots zijn slechts enkele voorbeelden. De hightech elektronica is ongetwijfeld één van de belangrijkste revoluties (digitalisering, dematerialisering enz.)99. Deze sector omvat mobiele terminals, telecomnetwerken, consumentenelektronica, netwerkverbindingen, chipkaarten, mechatronica100, mens-machineinterfacetechnologieën, de evolutie van elektriciteitskabels enz., en is een toeleverancier van de ruimtevaartindustrie, de defensie- en veiligheidssector en de automobielindustrie. De sector wordt op wereldschaal georganiseerd en wordt vandaag nog gedomineerd door Amerikaanse (Apple, Google, Facebook) en Koreaanse (Samsung) ondernemingen. Inspelend op de nieuwe milieureglementering hertekent de elektronica de relatie tussen industrie en energie door meer en meer gebruik te maken van alternatieve energiebronnen: denken we bijvoorbeeld aan de volledig elektrische Audi e-tron die vanaf 2018 in de fabriek van Vorst in productie zal gaan. De ontwikkeling van de elektronica maakt eveneens dat computergestuurde machines met steeds ingewikkeldere programma's draaien. Om nieuwe werktuigmachines voor de productie van driedimensionale stukken te bedienen, moet men maatberekeningen kunnen uitvoeren in een complexe ruimte. De optimistische scenario’s die sterk de nadruk leggen op O&O zouden ongeschoolde arbeiders uit de procesindustrieën (van olie tot geneesmiddelen, via glas, cement, voeding of scheikunde) benadelen, ten voordele van in hun domein hoger geschoolde beroepen, onder meer de technici en de ploegbazen (Lainé, 2014). In die zin zal er in de toekomst nood zijn aan onderhoudstechnici die in staat zijn almaar geavanceerdere producten te onderhouden (voertuigen, productiemachines, robots enz.). Het is noodzakelijk dat in permanente vorming wordt geïnvesteerd om de competenties van de werknemers met de nieuwe technologieën te laten mee-evolueren. Er zal ook nood zijn aan competenties op het vlak van duurzaam beheer van grondstoffen, ecodesign en ontwikkeling van samengestelde en gerecycleerde materialen. Er zal een grote vraag zijn naar competenties in het domein van elektrische aansturing en ingebouwde elektronica en informatica. Gekwalificeerde autoherstellers zullen ook in aantal toenemen: zij zullen profiteren van de vernieuwingen in de automobielsector en de ontwikkeling van mobiliteitsdiensten. 97 Argouarc’h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, “Les métiers en 2022: résultats et enseignement”, DARES, France Stratégie, juli. 98 Veltz P., Weil T. (sous la dir.), 2015, L’industrie, notre avenir, Eyrolles. 99 Observatoire de la métallurgie, “L’électronique en France. Mutations et évolutions des besoins en emploi et en compétences”, synthese, juni 2014 100 Combinatie van mechanica, elektronica, automatiseringswetenschap en informatica. 93 De vorming van de arbeidskrachten: via het onderwijs en de beroepsopleiding Het aantal jongeren dat bij iedere individuele operator tot een technisch beroep wordt opgeleid, blijft eerder gering. Als we echter alle jongeren en stagiairs die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Brusselse rand een opleiding volgen, samentellen, dan krijgen we een omvangrijke groep. Voor alle richtingen samen ging het voor 2013/2014 om een 1000-tal jongeren in het Nederlands- en Franstalig middelbaar onderwijs en een 600-tal jongeren die een opleiding volgden bij de EFP of Bruxelles Formation. Dit aantal is stabiel gebleven in de loop van de voorbije tien jaar. Anderzijds blijken de beroepsopleidingen die Actiris identificeert als zijnde een knelpuntberoep - elektricien, elektromecanicien, technicus wetenschappen en mecanicien-hersteller - het grootste aantal opgeleiden voort te brengen. We zouden kunnen stellen dat de aanklacht van de sectorale actoren die rekruteringsmoeilijkheden zouden ondervinden doordat er te weinig gekwalificeerde jongeren zijn, eerder een strategie is om de arbeidskrachten te mobiliseren: door deze grieven te uiten, kunnen zij het openbare onderwijs- en opleidingsapparaat ertoe bewegen om meer, en gekwalificeerde, arbeidskrachten op te leiden, waardoor bijgevolg de arbeidsreserve kan toenemen. De onderwijsactoren en opleidingsverstrekkers dekken bovendien verschillende segmenten van de arbeidsmarkt. Aan de andere kant zien we dat de opleidingen die tot het beroep van ingenieur leiden in 2013 evenveel gediplomeerden afleverden als in 2005, ook al gaat het om een knelpuntberoep. Het aantal gediplomeerden is bijzonder laag: in alle Franstalige universiteiten samen slaagden in 2013 slechts 118 personen voor de studies van ingenieur elektromechanica. In 2005 werd ook een specialiteit lucht- en ruimtevaartingenieur in het leven geroepen, die vandaag 32 gediplomeerde ingenieurs aflevert. Voor hen lijkt SABCA de meest logische weg naar werk. Daartegenover staat dat het aantal afgestudeerde bachelors, die voornamelijk als technicus aan de slag gaan, wel zeer hoog is. Het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs In zijn totaliteit beschouwd, ligt het jaarlijks aantal afgestudeerden van opleidingen die tot een technisch beroep leiden in het Franstalig secundair en hoger onderwijs (Brussel en Waals-Brabant samen) laag. Alleen de opleidingen elektromechanica in het technisch onderwijs (212 afgestudeerden in Brussel en Waals-Brabant die doorstromen naar de hogescholen), automechanica en onderhoud leiden tot een iets groter aantal afgestudeerden van het secundair onderwijs (een vijftigtal in 2013). Het aantal jongeren dat het Nederlandstalig secundair en hoger onderwijs in Brussel en Vlaams-Brabant verlaat met een diploma industriële wetenschappen en technieken, elektromechanica of industriële elektriciteit, ligt veel hoger. 94 Tabel 69: Aantal jonge afgestudeerden van het technisch of beroepsonderwijs (GHSO en/of kwalificatiegetuigschrift en/of studiegetuigschrift) en ingeschrevenen in het alternerend onderwijs in een Brusselse Franstalige school101 tussen 2006 en 2013 Industriële studierichtingen Elektricien automatiseringsdeskundige Elektricieninstallateurmonteur Type en jaar Brussel 20052006 20062007 20072008 20082009 20092010 20102011 20112012 20122013 43 50 46 60 47 62 67 70 24 43 37 42 24 29 42 27 70 89 97 69 78 29 147 17 180 26 203 27 188 29 154 85 19 39 152 91 13 26 136 8 161 83 84 84 87 82 68 55 51 6TK 29 29 37 35 40 26 33 32 7BB 10 14 15 12 10 19 21 19 4 3 3 8 11 8 6TK Waals-Brabant Brussel Elektromechanica Waals-Brabant Brussel 6B ALT 6TK Waals-Brabant Technicus in elektronica de Brussel Waals-Brabant Elektricien – hersteller elektrische toestellen Mecanicien automatiseringsdeskundige Brussel Onderhoudsmecanicien Brussel Waals-Brabant Brussel 6TK Waals-Brabant 6B Waals-Brabant Technicus onderhoud industriële automatiseringssystemen Aanvulling onderhoud technische uitrusting Brussel Koeltechnieker Brussel 7TK 11 14 16 13 23 14 18 18 3 2 3 3 - - - - - - - - - 7 6 6 2 4 7 7 3 7 12 7 7 6 8 3 7 7 8 7 7 6 22 40 33 42 46 54 10 12 15 8 12 12 Waals-Brabant Brussel 7BB ALT + Waals-Brabant 6TK 7 10 7 7 4 3 10 10 6B 11 8 6 10 9 9 8 13 9 8 9 8 7 7 Waals-Brabant Metaalbewerkerlasser Brussel Waals-Brabant Technicus werktuigmachines Automechanica + aanvulling mechanica 8 Waals-Brabant 6TK 10 1 5 8 10 9 10 1 Brussel 6-7B - - - - - - 52 55 8 12 14 13 11 7 3 8 Waals-Brabant Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 101 Op basis van een studie van METICES uit 2014 kan het minimumaantal afgestudeerden aan een CEFA op 33% worden geschat. 95 Tabel 69bis: afgestudeerden van het Brussels en Vlaams-Brabants Nederlandstalig secundair onderwijs tussen 2005 en 2014 20042005 20052006 20062007 20072008 103 107 108 99 104 3 3 4 3 103 104 105 95 77 63 56 Brussel 3 5 Vlaams-Brabant 74 34 Elektr.installatietechn. TSO Brussel Vlaams-Brabant Elektriciteit-elektron. Industr. elektriciteit TSO BSO 200920082009 2010 Elektriciteit 20102011 20112012 20122013 20132014 84 77 88 89 83 4 3 4 4 1 101 80 74 84 85 82 68 52 46 46 37 57 29 5 3 8 3 1 3 5 3 58 51 65 44 43 45 34 52 26 30 37 22 32 41 37 39 34 46 Brussel 7 Vlaams-Brabant 34 Indus. elektrotechn.install. Vlaams-Brabant BSO Buisfitter SGB Mech.Elektr. Vlaams-Brabant BSO Elektromechanica TSO Brussel 164 30 37 22 32 41 37 39 34 39 7 6 9 8 12 9 7 6 9 8 12 9 5 5 4 4 8 4 5 5 4 4 8 4 145 145 135 158 152 147 157 143 130 145 145 135 158 152 147 157 143 130 5 Vlaams-Brabant 159 Industrie Industriële ICT TSO Vlaams-Brabant Techniekwetenschappen Vlaams-Brabant TSO Pijpfit.-lassenmonteren BSO Brussel TIG-lasser 12 24 25 29 21 23 28 23 32 21 12 24 25 29 21 23 28 23 32 21 65 82 67 97 97 112 104 135 133 151 65 82 67 97 97 112 104 135 133 151 5 3 2 3 4 4 5 4 3 7 3 3 2 3 4 4 5 4 3 7 11 5 12 14 10 11 11 5 12 14 10 11 BSO Vlaams-Brabant Industriële wetensch. TSO Vlaams-Brabant 76 89 70 87 72 85 79 80 86 74 76 89 70 87 72 85 79 80 86 74 4 1 17 10 7 11 8 5 4 1 7 3 3 1 Energie Koelen warmtechnieken Brussel TSO Vlaams-Brabant Verwarmingsinstallati es Brussel BSO Vlaams-Brabant Installateur centr. verwarm. Vlaams-Brabant BSO Installateur domotica BSO 96 17 12 3 10 12 7 7 8 5 4 9 15 14 13 17 37 12 11 11 4 1 3 3 4 5 5 4 2 12 13 11 8 8 5 10 9 9 15 25 5 4 3 5 4 3 8 9 9 5 4 5 Vlaams-Brabant Technieker centrale verwarm. Vlaams-Brabant BSO Technieker klimatisatie Vlaams-Brabant BSO Koeltechnische install. BSO 5 4 5 8 9 9 8 9 17 6 4 2 8 9 17 6 4 2 8 11 7 5 10 10 8 11 7 5 10 10 4 4 5 4 4 5 8 Brussel Vlaams-Brabant 8 Automobile Auto-elektriciteit BSO Vlaams-Brabant Carrosserie& spuitwerk Vlaams-Brabant BSO Dieselen LPGmotoren Vlaams-Brabant BSO 30 16 23 24 17 17 16 22 20 14 30 16 23 24 17 17 16 22 20 14 12 8 5 5 1 3 12 8 5 5 1 3 11 6 4 10 7 12 4 10 6 6 11 6 4 10 7 12 4 10 6 6 Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 70: aantal afgestudeerden van industriële richtingen aan de Franstalige hogescholen tussen 2006 en 2013 Studierichting Regio Elektromechanica Brussel 20052006 29 20062007 38 20072008 32 20082009 38 20092010 25 20102011 28 20112012 29 20122013 30 Toegepaste elektronica Brussel 35 32 32 24 26 17 34 7 Informatica en systemen WaalsBrabant Brussel 56 37 32 22 39 37 41 31 48 48 43 22 26 28 31 44 Brussel 19 17 1 5 7 7 12 1 Brussel 55 59 5 32 56 38 33 36 Brussel 29 19 5 3 17 7 13 15 Brussel 30 22 1 - 26 12 12 17 Ingenieurswetenschappen industrieel ingenieur automatisering Ingenieurswetenschappen industrieel ingenieur elektromechanica Ingenieurswetenschappen industrieel ingenieur elektronica Ingenieurswetenschappen industrieel ingenieur mechanica Bron: Federatie Wallonië-Brussel, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Tabel 71: aantal door een Belgische Franstalige universiteit uitgereikte industriële diploma's Bachelor Master (alle finaliteiten behalve de didactische) 102 Studierichting Ingenieurswetenschappen - burgerlijk ingenieur 2004-2005 602 2012-2013 622 Burgerlijk ingenieur elektromechanica 115 118 Burgerlijk ingenieur lucht- en ruimtevaart Burgerlijk ingenieur mechanica 104 32 89 Bron: CREF, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 102 Zijn hierin begrepen de masters 2 met nog niet bepaalde, gespecialiseerde en grondige finaliteit. 97 Tabel 72: Nederlandstalig hoger onderwijs: diploma's van een industriële richting 20062007 VlaamsBrabant en Brussel Bachelor Master Industriële wetenschappen Ind. wet.: elektromechanica Ind. wet.: elektronicaICT Industrial Sciences 30 Industriële wetenschappen Ind. Sc.: Electromechanical Engineering Ind. Sc.: Electronic Engineering Ind. wet.: elektromechanica Ind. wet.: elektronicaICT 20072008 Hogescholen 35 20082009 20092010 20102011 20112012 20122013 22 25 26 29 22 26 28 17 15 17 28 6 2 6 6 15 6 29 37 174 191 4 4 8 9 12 10 11 13 15 24 15 18 86 82 77 87 70 105 32 48 34 33 27 40 282 288 292 42 49 41 36 9 24 21 28 2 11 15 27 18 29 29 28 32 26 42 42 32 52 59 6 10 10 15 11 47 66 88 62 75 Universiteit VlaamsBrabant Brussel Bachelor VlaamsBrabant Master Brussel Ingenieurswetenschappen Ingenieurswetenschappen Engineering: Electrical Engineering Engineering: Materials Engineering Ingenieurswetenschappen: elektrotechniek Ingenieurswetenschappen: energie Ingenieurswetenschappen: materiaalkunde Ingenieurswetenschappen: werktuigkunde Electro-Mechanical Engineering Ingenieurswetenschappen: elektronica & informatietechnol. Ingenieurswetenschappen: werktuigkundeelektrotechniek Photonics Science and Engineering 32 44 38 52 4 4 4 6 1 11 14 19 14 6 3 1 Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Als het onderwijsaanbod verandert, veranderen ook de aangeleerde beroepsvaardigheden. De hervorming van de opleiding tot elektromecanicien in het secundair onderwijs is daar een goed voorbeeld van. Deze opleiding werd een aantal jaren geleden in twee richtingen opgesplitst: die van elektricien automatiseringsdeskundige en die van mecanicien automatiseringsdeskundige. Deze segmentering van het profiel van elektromecanicien is echter onaangepast aan de realiteit van de arbeidsmarkt: de kmo's en de grote bedrijven hebben vandaag nood aan polyvalente profielen met kennis van zowel elektronica als mechanica. Deze gecombineerde kennis kan men vandaag op hogeschoolniveau verwerven via een bachelor. Voor een groot deel van de jobmogelijkheden wordt 98 echter een niveau secundair onderwijs gezocht. De werkgevers beschouwen de functie van elektromecanicien dan ook als een knelpuntberoep met een kwantitatief en een kwalitatief probleem: er zijn onvoldoende jongeren die het hogeschooldiploma behalen (30 in Brussel in 2013) en de vraag richt zich tot afgestudeerden van het hoger secundair, maar de jongeren met dit niveau hebben niet de nodige technische bekwaamheden. Het SFMQ-profiel van elektromecanicien wordt momenteel herzien, zodat ook het opleidingsprofiel kan worden aangepast. De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding EFP Aan Franstalige zijde leidt de EFP overwegend personen op voor beroepen in de bouwsector. Hoewel de leertijdopleidingen en vooral de ondernemersopleidingen een aanzienlijk aantal installateurs centrale verwarming en elektriciens voortbrengen, zullen deze laatsten immers vooral in bouwbedrijven aan de slag gaan, eerder dan in grote industriële ondernemingen. Tabel 73: EFP - verdeling volgens beroep van de inschrijvingen in het kader van de leertijd of de ondernemersopleiding in 2014 LT 23 44 1 22 Polyvalent mecanicien Onderhouds- en diagnosetechnicus Installateur elektriciteit Elektromecanicien voor koelkasten Installateur centrale verwarming OO 1 169 57 110 Bron: analytisch en prospectief verslag Bassin de vie Bruxelles, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Syntra Tabel 73bis : Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Syntra tussen 2009 en 2014 in de Brusselse agglomeratie. Elektrotechnisch installateur Elektrotechnisch installateur uitdovend Monteur-hersteller in toegepaste elektronica Residentieel elektrotechnisch installateur Verlichtingsadviseur Algemeen ondernemer in motorvoertuigen Autodiagnosetechnicus Auto-elektronicus Carrosseriehersteller uitdovend vanaf 01.07.2012 Fietsmecanicien Fietsmecanicien Fietsvakhandelaar uitdovend Garagehouder-hersteller Garagehouder-hersteller Garagehouder-hersteller uitdovend Gespecialiseerd ondernemer voor het auto- en motor Gespecialiseerd ondernemer voor het auto- en motor Mecanicien voor heftrucks uitdovend Motorfiets-, Fiets- en Bromfietsmecanicien uitdov… Total général Bron: Syntra 99 2009 13 3 2010 3 4 2011 3 3 2012 5 2 2013 6 2 1 2014 7 1 6 9 18 9 2 3 17 12 8 3 18 3 3 28 7 30 4 4 3 23 6 3 7 2 16 63 6 79 11 3 1 7 74 5 21 17 3 4 11 11 2 70 2 73 Bruxelles Formation Het aantal personen dat uit een industriële opleiding van Bruxelles Formation en zijn partners stroomt, is eerder gering en varieert van jaar tot jaar. Zo blijkt het aantal inschrijvingen voor het laatste jaar onderhoudstechnicus HVAC toe te nemen, terwijl er voor de laatstejaarsopleiding tot industrieel elektricien-elektromecanicien sinds 2011 een daling is. Deze laatste opleiding wordt evenwel door de ondervraagde opleidingsactoren als de Rolls Royce onder de opleidingen gezien: de doorstroming naar werk na de opleiding is zo goed als verzekerd en de vraag bij de bedrijven naar dit profiel is groot. Wie er een opleiding elektromechanica heeft opzitten, kan in alle industrieën aan de slag. Tabel 74: inschrijvingen voor het laatste jaar van de opleidingen bij Bruxelles Formation of zijn partners Techniek/industrie Computer aided design (CAD) SolidWorks CAD/Autocad Studietekenaar HVAC (+ sanitair) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 30 45 5 25 20 47 16 12 25 37 37 46 61 33 15 61 14 41 21 1 16 10 8 7 20 6 18 7 21 19 13 15 37 13 28 16 Onderhoudsmedewerker liften 1 11 11 7 8 16 8 16 16 Industrieel elektricien elektromechanica Elektrotechniek / TC elektriciteit Lasser Industrieel pijpfitter CNC-operator 18 23 13 44 56 68 83 12 18 10 64 14 51 11 39 10 37 8 35 31 30 18 10 43 1 35 34 7 3 12 29 2 4 17 8 Industrieel tekenaar Onderhoudsmedewerker HVAC Industrieel onderhoudsmedewerker 12 39 Bron: Bruxelles Formation, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Volgens de ontmoete opleidingsverstrekkers zouden de vormingscentra het moeilijk hebben om stagiairs voor deze opleidingen warm te maken wegens het weinig aantrekkelijke imago van de technische beroepen. Om het met de metafoor van P. Bourdieu te zeggen, wordt de uitoefening van een technisch beroep weleens gezien als “niet-adellijk” en als het uitoefenen van “functies zonder symbolische meerwaarde waartoe men door de uiterst gespecialiseerde en strikt technische aard van zijn bekwaamheden wordt veroordeeld”.103 In de toekomst zal Bruxelles Formation zijn opleidingen gaan toespitsen op de richtingen van de automechanica. De opleidingen industriële elektriciteit, lassen, pijpfitten en HVAC zullen in de toekomstige competentiepool voor technologische industrieberoepen (het vroegere BRC Iristech+) worden ondergebracht. 103 Bourdieu, 1989, La noblesse d’Etat. Grandes écoles et esprit de corps, Paris, Editions de minuit. 100 De VDAB De VDAB biedt een ruime waaier aan industriële opleidingen aan: machineringstechnieken, lassen, automechanica, elektrotechniek, plaat- en koetswerk. Het aantal stagiairs dat in één van deze domeinen wordt opgeleid, blijft betrekkelijk stabiel. Tabel 74 bis: inschrijvingen voor het laatste jaar van de opleidingen bij VDAB-RDB en zijn partners Machineringstechnieken Totaal Lastechnieken Basistechnieken mechanica Internationaal hoeknaadlasser met TIG Internationaal plaatlasser met TIG Internationaal hoeknaadlasser met elektrode Internationaal plaatlasser met elektrode Internationaal hoeknaadlasser met halfautomaat MIG/MA Totaal Industriële elektrotechniek Totaal Voertuigonderhoud Totaal Plaatwerk en koetswerk Totaal Industriële onderhouds en productietechnieken Totaal 2010 39 2011 41 2012 47 2013 46 2014 47 2015 39 39 3 41 4 47 6 46 3 47 4 39 2 3 18 4 2 9 3 5 5 3 12 10 3 3 4 11 7 10 33 17 1 1 35 48 11 8 1 59 64 64 60 75 8 9 7 24 18 72 5 6 5 1 17 12 87 9 5 5 1 20 18 12 17 Industrieel elektrotechnisch installateur Autotechniek / Hulpmecanicien Autotechniek / Mecanicien Autotechniek / basistechnieken Autotechniek / Opleiding volwaardig automechanicien Autotechniek / Banden monteur Autotechniek - Gecertificeerde airco opleiding Autoschadehersteller/basistechnieken Autoschadehersteller/voorbereider Autoschadehersteller/pistoolschilder Autoschadehersteller/hulpplaatslager 40 14 54 12 7 7 4 30 36 20 7 4 3 34 Productiemedewerker alle sectoren 108 10 9 6 3 28 3 11 2 14 Bron: VDAB, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de arbeidsmarkt De industriebedrijven in de metaalbewerking en de machinebouw maken voor hun rekruteringen zelden gebruik van de openbare tewerkstellingsdiensten. Slechts enkele bedrijven vormen hierop een uitzondering. In 2015 heeft Actiris in totaal 129 werkaanbiedingen ontvangen. De werkgevers die personeel willen aanwerven, geven de voorkeur aan spontane sollicitaties, bemiddeling door uitzendbureaus (voor de laagst gekwalificeerde jobs) en advertenties in de pers (Idea Consult, 2011). 101 Tabel 75: jaarlijks aantal door Actiris ontvangen werkaanbiedingen per nijverheidstak NACE 2 Omschrijving Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van 25 metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van 26 informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische 27 apparatuur Vervaardiging van machines, 28 apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage 29 van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere 30 transportmiddelen 24 tot 30 Totaal metaalindustrie, elektrische apparatuur enz. Algemeen totaal industrie (NACE 08 tot 33) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 7 3 4 1 1 1 64 27 34 63 23 47 31 41 6 5 6 9 11 6 8 5 19 18 20 33 15 10 13 4 38 35 42 41 42 28 27 26 15 6 12 81 13 7 5 4 43 5 15 38 54 60 56 49 185 96 129 265 158 159 141 129 456 507 471 576 389 395 426 487 20.610 20.517 22.736 26.940 24.203 24.270 26.098 28.186 24 Algemeen totaal (alle sectoren samen) 2015 Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Toch is er een grote arbeidsreserve voor de beroepen in de metaalbewerking en de machinebouw. In 2015 ging het om 2% van de totale arbeidsreserve. Bovendien situeert deze reserve zich vooral in de strategische en knelpuntberoepen van deze sectoren: elektromechanica, onderhoud van machines, thermische systemen en klimaatregeling, en mechanica (Idea Consult, 2011). 102 Tabel 76: gemiddeld aantal voor een industrieberoep ingeschreven uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in 2014 en arbeidsreserve 2014 en 2015 Domein Industrie Elektriciteit/elektronica Industrie - elektromechanica Industrie - precisiemechanica Industrie - mechanica, herstellen van machines Industrie - instellen, besturen van gereedschapswerktuigen Industrie - lassers / buizenfitters Industrie - plaatwerk Industrie - metaalbewerking Ingenieur 103 AR 2014 AR 2015 Elektromecanicien voor koelkasten Beroep 91 100 Monteur van motorvoertuigen (bandwerk voor automontage ) 77 79 Productiearbeider glas, keramiek en andere bouwmaterialen 26 19 Industrieel duiker 6 9 Meestergast elektriciteit en elektronica 20 20 Wikkelaar elektrische spoelen 6 7 Elektricien – hersteller elektrische toestellen 86 76 Elektricien automatisatie en regeltechnieken 77 64 Industrieel elektricien – installateur en hersteller 183 172 Galvaniseerder/metalliseerder/chromeerder 10 8 Handlanger in de elektriciteit 162 140 Monteur-kableerder (elektriciteit, verdeelkasten en elektrische apparaten) 124 119 Monteur van elektrische apparaten (bandwerk) 15 14 Monteur-kableerder van elektronische materiaal en circuits 31 25 Technicus automatisatie en regeltechniek (PLC-robotica-domotica) 57 61 Technicus in de elektriciteit 289 273 Technicus in de elektronica 233 206 23 22 Elektromecanicien airconditionings- en verwarmingsinstallaties regeltechnieken (HVAC) Elektromecanicien liften en soortgelijke apparaten (cedicol) en 42 34 Elektromecanicien in het algemeen 194 154 Technicus in de elektromechanica 249 235 Technicus koel- en verwarmingstechnieken en verwarming (HVAC) 44 49 Industriële technicus graficus 33 26 Bankwerker - gereedschapsmaker 13 15 Precisiemecanicien 7 15 Sloten- en sleutelmaker 31 26 Technicus in precisiemechanica 23 19 Bankwerker-monteur-mecanicien-hersteller 89 96 Handlanger mechanische constructie en plaatwerk 177 163 Industrieel onderhoudsmecanicien 69 63 Mecanicien-hersteller van vliegtuigen 8 12 Mecanicien hersteller van werktuigmachines van metalen 16 10 Technicus in de machinebouw en in de mechanische industrieën 22 20 Insteller - bediener werktuigmachines 156 145 Lassers en metalliseerders 55 50 Autogeensnijder - snijder met brander 3 4 Lasser met vlamboog 129 124 Vlambooglasser - mag methode (metal active gas) 15 23 Vlambooglasser -mig methode (metal inert gas) + semi-automatisch 70 56 Vlambooglasser -tig methode (tungsten inert gas) 69 69 Lasser met vlamboog en brander 141 140 Autogeenlasser (zuurstof - acetyleen) 20 16 Lassers - buizenfitter 105 110 Bediener en insteller van plaatbewerkingsmachine 6 9 Productieoperator metaalbewerking 108 96 Productiearbeider in plaatijzerfabriek 104 94 Dieptrekker op de bank-opwerker in plaatslagerij 3 2 Industrieel plaatwerker en ketelmaker 21 13 Smid 11 8 Monteur van metalen voorwerpen (bandwerk) 69 68 Machinaal metaalpolijster 11 13 Industrieel ingenieur elektriciteit 35 33 Industrieel ingenieur elektromechanica 78 Industrieel ingenieur elektronica 42 84 41 Industrieel ingenieur mechanica 48 62 Industrieel ingenieur metallurgie 7 5 Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Het lijkt er dus op dat de werkaanbiedingen en de werkzoekenden elkaar niet vinden. Wat zijn dan de kenmerken van deze arbeidskrachten die a priori beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt? Net zoals de werkenden zijn ook de werkzoekenden voor beroepen in de metaalbewerking en machinebouw vooral mannen. Bovendien gaat het voor het merendeel om oudere werknemers. Daarnaast heeft ook een groot deel van de NWWZ, in het bijzonder lassers, plaatwerkers, mecaniciens en metaalbewerkers, zijn diploma in een ander land behaald. Het aandeel buitenlandse diploma's ligt voor deze groep ruim boven het gemiddelde voor alle NWWZ. Omgekeerd is de gemiddelde werkzoekende voor een beroep in de elektriciteit en elektromechanica een jongere met een in België erkend diploma. Dit diploma lijkt niet te volstaan om de inschakeling op de arbeidsmarkt te verzekeren. Zou het hier gaan om de diploma's van mecanicien automatiseringsdeskundige of elektricien automatiseringsdeskundige die de werkgevers als te beperkt beschouwen? Het lijkt noodzakelijk om sterk in te zetten op de erkenning van buitenlandse diploma's of in het buitenland verworven competenties en de screening van de betrokken werkzoekenden om vervolgens eventueel opleidingstrajecten op te zetten die tot een professioneel niveau leiden dat aan de normen van de bedrijven beantwoordt. De systemen om werkgevers en werkzoekenden tot elkaar te brengen, moeten verder worden uitgebouwd: - door de bedrijven te stimuleren om hun werkaanbiedingen aan Actiris door te geven, zoals nu reeds gebeurt via sectorale overeenkomsten tussen Actiris, Bruxelles Formation en de werkgevers; - door het cv van de werkzoekenden systematisch door te sturen naar de HRM-diensten van de bedrijven of de uitzendbureaus die de rekruteringen beheren. 104 Tabel 77: sociodemografische kenmerken van de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze NWWZ in 2014 volgens grote industriële domeinen Mannen Lager onderwijs Hoger secundair + alterner end 33 Hoger onderwijs Ande re studi es Jonger dan 25 jaar 25 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar 50 jaar en + Totaal 9 Lager secundair onderwijs 15 Industrie algemeen 96 3 40 10 36 27 27 100% Elektriciteit/elektronica 97 8 14 41 7 30 20 38 18 24 100% Elektromechanica 98 4 14 43 16 23 15 48 20 17 100% Precisiemechanica 100 6 20 25 3 47 10 27 26 37 100% Mechanica/herstellen van machines Instellen/besturen van gereedschapswerktuigen Lassers/buizenfitters 99 24 14 16 1 45 14 25 17 43 100% 99 15 34 17 1 33 2 22 20 57 100% 98 10 16 19 1 55 11 36 26 27 100% Plaatwerk 90 17 13 13 2 55 2 23 21 54 100% Metaalbewerking 94 18 7 9 0 67 2 19 31 47 100% Totaal NWWZ alle sectoren/beroepen 53 11 14 20 14 40 12 45 20 23 100% Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 105 Algemene conclusie: toekomstperspectieven Een nieuwe wereldorde? Pierre Veltz104 merkte op dat in 1800 ongeveer 30% van de wereldwijde verwerkende industrie zich in de ontwikkelde landen in het Westen bevond, tegenover 70% in China, India en de rest van de wereld. Amper één eeuw later waren de verhoudingen omgedraaid (87% tegenover 13%). Het aandeel van China, India en de rest van de wereld is vandaag opnieuw tot 40% gestegen en dit aandeel neemt overigens snel toe. De snelle toename van de middenklasse in de opkomende landen, die sterk gekoppeld is aan de verstedelijking, is de drijvende kracht achter de wereldwijde groei. In 1950 kwam 70% van de middenklasse ter wereld uit het Westen. Vandaag bestaat deze middenklasse echter uit 60% Aziaten (Bhalla, 2007). Toch is, in het licht van deze nieuwe wereldorde en “ondanks de enorme groei van China, de nettoexportgraad van de ontwikkelde landen tijdens het laatste decennium gemiddeld nauwelijks gedaald. De handelsoverschotten van deze ontwikkelde landen zijn stabiel en hoog gebleven in de “kennisintensieve” sectoren (om en bij de 2% van het bbp), waardoor de tekorten in de “arbeidsintensieve” sectoren meer dan ruimschoots konden worden gecompenseerd. De onevenwichtigheden in de handelsbalansen kunnen in hoofdzaak worden toegeschreven aan de grondstoffen. Tot slot, neemt de handel in hightechgoederen op wereldschaal het snelst toe, namelijk ongeveer 1,3 keer sneller dan de gemiddelde handel. Dit staat evenwel haaks op het wijdverspreide idee dat de mondialisering in hoofdzaak geschiedt via de herverdeling van laaggeschoolde arbeidsplaatsen (Veltz, 2015).” Deze herverdeling van de kaarten zal niet uitmonden in een polarisatie van de betrekkingen tussen Noord en Zuid en Oost en West, maar speelt zich eerder af rond nieuwe industriële activiteiten “made in monde” (Berger, 2006), die worden vergezeld van specialisaties, van een “technologisch, planetair synchronisme en van een einde van de geografische rentes” (Veltz, 2015). Deze evoluties gaan overigens gepaard met de ontwikkeling van steeds meer hooggeschoolde activiteiten en jobs. Slechts enkele niches met laaggeschoolde jobs blijven in België voortbestaan. De industrie van morgen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Ontsluiting van de industrie: naar een (her)afstemming van industrie in stedelijke en voorstedelijke gebieden Pierre Veltz (2015) wijst erop dat de automatisering een antwoord was van de Europese ondernemingen op de concurrentie van de lageloonlanden. Deze automatisering heeft tevens bijgedragen tot de toename van de vaste kosten van de ondernemingen: loonkosten, verzekeringskosten, energiekosten ... Deze vaste kosten wegen vandaag zwaarder door dan de variabele kosten. Het concurrentievermogen van de ondernemingen neemt een andere vorm aan: de variabele exploitatiekosten laten zakken, is niet langer een verplichting, zoals dit vóór de jaren 1980 het geval was (door, bijvoorbeeld, het uitvoeringswerk extreem te rationaliseren). Het concurrentievermogen draait vandaag de dag rond het bezitten van een monopolie op niches en rond kwaliteit, dienstverlening, reactiviteit en innovatie. Concurrentie via 104 Veltz P. et Weil T. (sous la dir.), 2015 L’industrie notre avenir, Eyrolles, Paris 106 innovatie is bovendien uiterst duur op het vlak van O&O, bescherming van de merken, controle van de distributienetten ... De ontsluiting van de ondernemingen (tussen productie- en ontwerplocatie en tussen stedelijke en voorstedelijke plaatsen) staat vandaag opnieuw op de agenda: de mobiliteit creëert een ongekende doordringing tussen werk-, thuis- en ontspanningsplek. Innovatie heeft een invloed op de industrie en is meer dan ooit van toepassing in meerdere sectoren. Daarnaast kan de industrie enkel voortbestaan in de vorm van een “ecosysteem”. “Om een werkgebied te kunnen controleren, moeten er voor een beroep immers bondgenoten worden gevonden, niet alleen binnen de staat of de bevolking die zijn potentiële markt vormt, maar ook binnen andere beroepen.”105 Deze logica's die zich rond de notie “concurrentie” organiseren om zich eenzelfde werkgebied toe te eigenen, worden door Andrew Abbott (2003) “gelinkte ecologieën” genoemd. Objecten en uitdagingen zijn meer dan ooit transversaal en op elkaar afgestemd: op industrieel, milieu-, economisch, sociaal, geopolitiek vlak ... De industrie wordt geconfronteerd met een vernieuwing van de verhoudingen tussen technische, sociale en maatschappelijke innovaties (Hatchuel, 2015). Dit betekent dat de overheden de innovatie- en ontwikkelingscapaciteiten van de in België gesitueerde ondernemingen kunnen ondersteunen: O&O moet voortaan het technische, sociale en maatschappelijke aspect in overweging nemen. Het grootstedelijk gebied mag niet worden genegeerd wanneer het gaat om industriële tewerkstelling. Dit betekent dat er aandacht moet worden besteed aan de mobiliteit van de werknemers106. De hulp bij de mobiliteit (het behalen van een rijbewijs bijvoorbeeld) moet worden aangemoedigd: om in de industrie, in het bijzonder in de segmenten herstelling en onderhoud, te kunnen werken, moet men over een rijbewijs beschikken omdat industriezones in de rand dikwijls niet met het openbaar vervoer bereikbaar zijn. Dit geldt evenwel minder voor de productiesites waarvan de activiteiten zich in de fabrieken afspelen. De ondernemingen die op deze productiesites gevestigd zijn, zouden immers kunnen instaan voor de dagelijkse verplaatsingen van hun arbeidskrachten (invoering van collectieve shuttlediensten). Dit betekent ook dat de spelregels moeten worden herzien: ondernemingen en hun verzekeringsinstellingen vragen vaak of men over een certificaat beschikt om een industrieel beroep te mogen uitoefenen. Dit is onder meer het geval voor het beroep van lasser. Deze certificaten zijn evenwel eigen aan elk Gewest en verbieden de uitoefening van een bepaald industrieel beroep in één van de twee andere Gewesten. Welke gevolgen brengt de digitale economie met zich mee? De opkomst van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en de recente innovaties ervan waaronder, bijvoorbeeld, the internet of things, cloud computing, mobiel internet, big data enz. leidt tot ingrijpende veranderingen in alle sectoren. Vandaag is de grens tussen materiële en immateriële productie en manueel en intellectueel werk vager dan ooit. De grenzen tussen industrie en diensten worden steeds vaker hertekend waardoor de categorie van “industriële sectoren” moet worden 105 Dubar C., Triper P., 2005, Sociologie des professions, Armand Colin VANDERMOTTEN, C., E. LECLERCQ, T. CASSIERS et B. WAYENS (2009). “Staten-Generaal van Brussel. De Brusselse economie” Brussels Studies, synthesenota nr. 7, 14 p. 106 107 herbepaald. Hoe zullen de industriële sectoren de industrie van de productie van diensten integreren, hoe zullen de robotica en de digitale technologieën de toekomst van de industrie vorm geven enz.? Het zal er in de toekomst op neerkomen om deze thema's grondig te bestuderen door in te spelen op de sector van de “diensten aan bedrijven” enerzijds en de sector van de digitale technologieën en robotica anderzijds. Deze dimensies moeten immers het voorwerp uitmaken van een reflectie over de fabrieken en de industriële banen van morgen. Recente werken van de Forem107 benadrukken het belang van deze transformaties in de toekomst zoals onder meer de transformaties die nieuwe software en intelligente producten, informatie omtrent de big data of 3D-printen zullen introduceren, en dit zowel in de voedingsindustrie als in de automobiel- of metaalsector: printen van prototypes, reserveonderdelen, mallen voor de vervaardiging van onderdelen enz. Welke fabriek van de toekomst? Voor sommigen108 zal de fabriek van de toekomst een plaats moeten zijn die tegelijkertijd waarde creëert, flexibel en herconfigureerbaar is, dichter bij de leefomgeving ligt, aantrekkelijk is, zekerheid biedt, milieuvriendelijk en energiezuinig is, en met alternatieve bronnen werkt. Deze fabriek zal ook een plaats moeten geven aan de mens in een digitale omgeving waarin beide onlosmakelijk verbonden zijn en samenwerkingen met bedrijven als Google, Amazon en Apple of lokalere start-ups niet meer weg te denken zijn: elektrische zelfrijdende wagens bestaan reeds. Eén van de kenmerken van de industrie is het samenspel tussen mens en machine. Doorheen de tijd is deze relatie steeds onderhevig geweest aan kleinere of grotere spanningen en naarmate de technische ontwikkelingen vorderden, werd het voortbestaan van bepaalde functies wel vaker in vraag gesteld. De collaboratieve robot, zoals die nu al bij Audi Brussels109 wordt gebruikt, zal één van de voornaamste elementen van de industrie van morgen worden en zal kunnen instaan voor de routinetaken die het lichaam van de werknemers op lange termijn schade kunnen toebrengen. Hij zal een bondgenoot van de mens kunnen worden bij de productie en tijd creëren voor meer artisanale en creatieve taken110. Bovendien laat deze automatisering toe om bepaalde activiteiten naar de noordelijke landen te herlokaliseren, aangezien de vergelijkende voordelen van delokalisatie naar lageloonlanden afnemen. Tegelijkertijd vormt de collaboratieve robot ook een bedreiging voor beroepen met zeer repetitieve standaardtaken ... maar er is nog meer. Onlangs heeft een robot van Google voor de allereerste keer een tornooi gewonnen tegen de wereldkampioen go-spelen. Op dit spelniveau kunnen de strategieën niet worden uitgelegd en kan er niet op de strategieën worden geanticipeerd. Zoals Andrew McAfee111 opmerkt, zullen de technologische ontwikkelingen immers een grotere weerslag hebben op de middenklassen dan op de vrije beroepen en de hoogst gekwalificeerde arbeidsplaatsen of de jobs aan het andere uiterste van de socioprofessionele hiërarchie zoals tuinier of nachtwaker. De industriële banen op dit tussenniveau zullen ofwel naar een declassering/verarming van de functies (en hun verdwijning) evolueren, of hun technische karakter en kwalificatie zullen nog toenemen. 107 Forem, 2016, Effets de la transition numérique sur le secteur de l’industrie alimentaire en termes d’activités, métiers et compétences ; Effets de la transition numérique dans le secteur du métal en termes d’activités, métiers et compétences ; Effets de la transition numérique sur le secteur automobile en termes d’activités, métiers et compétences 108 Dancette M., 2015, « Usine du futur, usine durable » in L’industrie, notre avenir, Paris, Eyrolles 109 http://agoria.be/nl/Co-robots-doen-bij-Audi-eerste-ervaringen-op-in-industrie 110 Cde Derek Thompson, Senior Editor du magazine The Atlantic, The futurs of jobs, 18 mai 2016, Agoria 111 Conferentie van Andrew McAfee, professor aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), The futurs of jobs, 18 mei 2016, Agoria 108 Welke werknemers in de industrie van morgen? Zullen deze transformaties de industrie de mogelijkheid bieden om, zoals dit reeds enkele decennia geleden het geval was, diversiteit te verzekeren in de jobs in termen van kwalificatie en verschillende leeftijdsgroepen? Zal de industrie jobs voor arbeiders blijven aanbieden? Zal men ervoor kunnen zorgen dat robots en mensen in harmonie samenwerken zonder dat eerstgenoemden een bedreiging worden voor een aanzienlijk deel van de jobs in de sector? Daarnaast worden voor de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog de volgende ontwikkelingen verwacht: - een verdere daling van de industriële werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid en een concentratie van de resterende arbeidsplaatsen in ultramoderne industriële activiteiten bij kmo's of grote internationale firma's. - een toename van de jobmogelijkheden voor arbeiders in de dienstensector. - een stijgende vraag van de bedrijven naar onderhoudsfuncties en kennis van elektromechanica, die het onderwijs voor de uitdaging stelt om de overeenkomstige studierichtingen te valoriseren, jongeren aan te trekken en hen zowel elektronica als mechanica aan te leren. - een hybridisatie112 van de industriële beroepen waarbij leiders en werknemers in staat zijn om binnen een ecosysteem van innovatie/productie leiding te geven/te werken. - de laaggekwalificeerde arbeidersbanen zullen verdwijnen en zullen plaatsmaken voor technische functies, behalve in de voedingsindustrie, de enige verwerkende nijverheid die nog laaggeschoolde arbeidersbanen aanbiedt (vlees versnijden, uitbenen, inpakken enz.). Eén van de uitdagingen van morgen zal liggen in het aangaan van partnerships tussen overheden en privéondernemingen. De toegevoegde waarde die de verwerkende industrie genereert, de technologische evoluties die zich hier aftekenen, de hertekening van de arbeidsmarkt, de materiële welvaart en de verbetering van de levenskwaliteit dankzij de industrie, spelen immers een belangrijke rol wanneer men nadenkt over de maatschappij, de herverdeling en de wereld waarin we morgen willen leven. Een versterkt partnerschap tussen de privé- en de publieke sector Dit geschiedt enerzijds via het behouden van de omvangrijke industriële polen en de onderaannemingsactiviteiten waartoe zij zich verbinden: de voortzetting van de productie in de Audifabriek te Brussel via een nieuw, geheel elektrisch automodel is een belangrijke gebeurtenis. Deze voortzetting zorgt ervoor dat gekwalificeerde arbeidersbetrekkingen, betrekkingen als technici en betrekkingen als industrieel ingenieur kunnen worden behouden en bevestigt op korte termijn het centrale karakter van de elektromechanica in de toekomstige industriële productie- en onderhoudsactiviteiten. Verschillende complementaire perspectieven voor de herstructurering van de industrie worden in overweging genomen: 112 2015, « Grand débat :industrialisation du numérique, numérisation de l’industrie » in L’industrie, notre avenir, Paris, Eyrolles 109 - - Enerzijds hebben deze perspectieven betrekking op de in te richten industriële zones (het BHG beschikt nog over een aantal industriële zones, hetzij omdat de terreinen nog beschikbaar zijn, hetzij omdat deze terreinen nog kunnen worden omgevormd en voor dergelijke activiteiten kunnen worden gebruikt). De kanaalzone is hier een goed voorbeeld van; Anderzijds geschieden deze herstructureringen ook via de creatie van groepen van actoren waardoor er collectief kan worden geïnvesteerd in opleidingsmateriaal en overkoepelende overlegplaatsen kunnen worden gecreëerd voor nieuwe projecten waarbij privé-initiatieven op publieke acties kunnen worden afgestemd: dit is onder meer het geval voor de competentiepool OpleidingTewerkstelling, MIT genaamd, waarin IRISTECH+, de VDAB, Bruxelles Formation, de grote Brusselse industriële ondernemingen, Agoria en de technische scholen enz. zetelen. De bestaande overeenkomsten in de industriële wereld opsporen om opleidingen te ontwikkelen en de matching tussen vraag en aanbod inzake tewerkstelling te verbeteren De openbare tewerkstellingsdiensten, de scholen en de opleidingsinstellingen moeten de lopende “overeenkomsten113” in de “industriële wereld” opsporen (Boltanski en Thévenot, 1991) om aangepaste diensten te kunnen aanbieden. Hoewel de industriële wereld zich in de loop van de laatste decennia fundamenteel op nieuwe activiteiten, producten, machines en productiewijzen heeft gericht, lijkt er niets aan deze overeenkomsten te zijn veranderd. Mensen en objecten zijn binnen de industrie, meer dan in eender welke sector, met elkaar verstrengeld. Zoals Boltanski en Thévenot vermelden, brengt de equivalentie tussen huidige situaties (gesynchroniseerde activiteiten) en toekomstige situaties (innovatie en prognoses) in de industriële wereld orde in de productieactiviteiten en de relaties tussen ondernemingen. De kwaliteit van de machines en de werknemers steunt op hun capaciteit om operationeel of professioneel te zijn, om zich aan het reilen en zeilen van een onderneming aan te passen, om te doen wat van hen verwacht wordt en om betrouwbaar te zijn zodat in de toekomst realistische projecten kunnen worden verzekerd. In de industriële wereld voelen de mensen zich “klein” wanneer zij niets nuttigs produceren, wanneer zij niet productief zijn en wanneer zij weinig werk verzetten of werk van slechte kwaliteit afleveren omwille van hun afwezigheid, hun turnover of hun inactiviteit of situatie als werkloze. De industriële arbeidskrachten vormen door hen in een erkende organisatie voor te bereiden met machines en moderne instrumenten waarmee grondstoffen kunnen worden bewerkt, is nodig om de kritiek van de werkgevers in de kiem te smoren. Dit veronderstelt dus dat de vertegenwoordigers van de werkgevers en de loontrekkers “het spel spelen” door deel te nemen aan het alternerend leren en werken (CDO) en aan de opleiding voor werkzoekenden: gecontroleerde opening van hun productiesite, terbeschikkingstelling van modern materiaal, aantrekkelijk loon voor professionele opleiders enz. De volgende slogan zou voor de industriële opleiding van toepassing kunnen zijn: “Investeren in menselijke 113 “De overeenkomsten kunnen worden gezien als interpretatieve kaders die werden ontwikkeld en worden gebruikt door actoren om actiesituaties te evalueren en te coördineren. Deze overeenkomsten hebben overigens betrekking op objecten en op cognitieve vormen die met informatiesystemen overeenstemmen. De actoren doen een beroep op overeenkomsten om de kwaliteiten en de manieren van werken te erkennen en te rechtvaardigen. De interactieve en interpretatieve verhouding t.o.v. de objecten en het inzetbaar maken van de informatie zijn een conventionele manier om een persoon, een actie of een object te kwalificeren. De overeenkomsten zijn bijgevolg culturele vormen die gezamenlijk werden opgesteld en die coördinatie en evaluatie mogelijk maken.” (Diaz-Bone R. (Université de Lucerne), Thévenot L. (EHESS Paris), “La sociologie des conventions. La théorie des conventions, élément central des nouvelles sciences sociales françaises”, Trivium. URL: http://trivium.revues.org/3626 110 capaciteit en energie is het beste middel om de economische doeltreffendheid te benutten” (Boltanski en Thévenot, 1991). Uit de door Idea Consult in 2011 gerealiseerde enquête blijkt bijgevolg dat de behoefte aan “nauwkeurig en nauwgezet werk” de eerste behoefte is die werkgevers in termen van vaardigheden identificeren. Het deeltijds leren en werken en de beroepsopleiding zijn interessante middelen om mens en machine op elkaar af te stemmen. Het deeltijds leren en werken ontwikkelen, strijden tegen schooluitval, begeleiden van jongeren en werkzoekenden De afwisseling tussen school en onderneming is een op de industriële wereld afgestemde manier om arbeidskrachten te vormen. Het deeltijds leren en werken kent de leerling het statuut van professional in opleiding toe. De leerling brengt, per decreet, wekelijks ongeveer 15 uur op school en 3 dagen in de onderneming door. Naast theoretische vakken, leert hij ook hoe hij zich professioneel moet gedragen, leert hij hoe hij objecten in de praktijk moet hanteren, leert hij het ritme aan van het beroep dat hij later wenst uit te oefenen ... Het deeltijds leren en werken vergoedt bovendien de leerling voor het geleverde werk. Een aandachtspunt is de concurrentie tussen de maatregelen: de voortgezette opleiding zou concurrentie kunnen vormen door de stages in ondernemingen uit te breiden naar jongeren die in het voltijds technisch onderwijs zijn ingeschreven. Deze jongeren worden, in het kader van deze stages, niet vergoed, moeten het beroep verplicht komen uitproberen en moeten zich vertrouwd maken met de werking van de onderneming. Deze uitbreiding zou buitenkansen kunnen creëren voor de ondernemingen door tijdens het jaar jonge stagiairs aan te werven in plaats van jongeren die deeltijds leren en werken, en tijdens de zomermaanden een beroep te doen op jobstudenten. Het ontwikkelen van het deeltijds leren en werken zou de jongeren, hun families en de werkgevers overigens moeten helpen om elkaar beter te begrijpen. De schoolbegeleiders van de CDO's ondersteunen en hun aandacht op de technische kwalificatievorm richten, is een interessante optie. Deze begeleiders zijn als het ware de schakel tussen de werkgevers, de jongeren en hun families ... Zij delen aan alle betrokkenen ieders verwachtingen mee en reiken oplossingen aan om uit eventuele patstellingen te geraken: onbegrip van de baas naar de jonge werknemer toe (te laat, “inactief” enz.), van de jongere naar wat van hem in de onderneming wordt verwacht enz. Het profiel van deze begeleiders kan, zoals bij de CDO's reeds het geval is, dat van een maatschappelijk werker, een psycholoog, een gespecialiseerd opleider of een inschakelingsbemiddelaar zijn. Des te meer de leerlingen over een opvolging beschikken waarmee zij de school- en professionele context waarin zij evolueren, kunnen begrijpen, des te gemakkelijker zij ondervonden moeilijkheden zullen kunnen overwinnen en zullen kunnen bijdragen tot het geven van zin aan hun opleiding. Deze elementen zijn van cruciaal belang om tegen het vroegtijdig verlaten van school te kunnen strijden en om de beroepsinschakeling van de jongeren te kunnen bevorderen. 111 Bibliografie Agostino, Diff-Pradalier, Quintero, 2015, « Diversité des branches professionnelles en matière de politiques d’emploi et de formation, Céreq », net.doc n°135. Argouarc’h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, Les métiers en 2022 : résultats et enseignement », DARES, France Stratégie, juli. Baudelot C., 2008, « Allez les femmes ! », Idées et économiques et sociales, 2008/3. Berger S., 2006, Made in Monde, Seuil. Bernard A.B, Smeets V., Warzynski F., 2016, Rethinking Deindustrialization, Preliminary version of a paper prepared for the 63rd Panel Meeting of Economic Policy, April. Bhalla S., 2007, The Middle Class Kingdoms of India and China, Oxus, Dheli. Bogaert H., Gilot A., Kegels C., 2004, L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique ?, Federaal Planbureau, Working paper, maart. Bourdieu P., 1979, La distinction. Critique sociale du jugement, Paris, Les Éditions de Minuit. Bourdieu P., 1989, La noblesse d’Etat. Grandes écoles et esprit de corps, Paris, Les Éditions de Minuit. Castells M., 1975, Sociologie de l’espace industriel, Ed. Anthropos, Paris. Cité par MérenneSchoumaker B., 1985, « Villes et industries » dans La cité belge d’aujourd’hui : quel devenir ? Chardon O., Estrade M-A., 2007, Les métiers en 2015, Centre d’étude stratégique/DARES) en France. Conseil d’orientation pour l’emploi, 2014, L’évolution des formes d’emploi, april. Coutard O., Dupuy G., Fol S., 2002, « La pauvreté périurbaine : dépendance locale ou dépendance automobile ? », Espaces et sociétés, n°108-109. Danhier J., Jacobs D., Devleeshouwer P., Martin E., Alarcon A., 2014, “Naar kwaliteitsscholen voor iedereen?” Analyse van de resultaten van het PISA 2012-onderzoek in Vlaanderen en in de Federatie Wallonië-Brussel. Koning Boudewijnstichting. D’Andrimont C., Wayens B., Van Hamme G., Romainville A., sous la direction de Vandermotten C., 2007, Localisation et délocalisation d’entreprises en Région bruxelloise, IGEAT, EUDIP-TWO, rapport inédit. Demmou L., 2010, « Le recul de l’emploi industriel en France entre 1980 et 2007. Ampleur et principaux déterminants : un état des lieux », Economie et Statistique, n°438-440 Dubar C., Triper P., 2005, Sociologie des professions, Armand Colin Estrade M-A., Missègue N., 2000, « Se mettre à son compte et rester indépendant. Des logiques indifférentes pour les artisans et les indépendants des services », Economie et Statistique, n°337-338. Forem- Service d’analyse du marché de l’emploi et de la formation, Les métiers d’avenir. Etats des lieux sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif. Septembre 2013. 112 Forem, 2016, Effets de la transition numérique sur le secteur de l’industrie alimentaire en termes d’activités, métiers et compétences. ; Effets de la transition numérique dans le secteur du métal en termes d’activités, métiers et compétences. ; Effets de la transition numérique sur le secteur automobile en termes d’activités, métiers et compétences. Hardt M., Negri A., 2000, Empire, Exils Editeur. Heuse P., 2014, De sociale balans 2013, Nationale Bank van België. Idea Consult, 2011, Toekomst en talentontwikkeling in de metaalverwerkende sector in Brussel, Eindverslag. Idea Consult, 2013, Studie over de mutaties van de stadseconomie en de herstructureringen bij Brusselse ondernemingen in de sector van diensten aan ondernemingen, op vraag van de ESRBHG. Jounin N., 2008, Chantier interdit au public. Enquête parmi les travailleurs du bâtiment, La Découverte. Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, “Onderzoek en ontwikkeling in Brussel: wie financiert deze activiteiten en waar vinden ze plaats?”, Focus nr. 12, BISA. Kergoat P., 2007, « Une redéfinition des politiques de formation. Le cas de l’apprentissage dans les grandes entreprises », Formation emploi, Céreq, n°99 Lainé F., 2005, « Secteurs et métiers industriels : l’industrie n’est plus ce qu’elle était », Premières synthèses, DARES, n°16.2. Le Breton E., 2004, « Exclusion et immobilité : la figure de l’insulaire », in Orfeuil J-P (dir.), 2004, Transports, pauvretés, exclusions. Pouvoir. Les dossiers de la Fonderie, 1992, Bruxelles, une ville industrielle méconnue, dossier n°1. Maurin E., Thesmar D., Thoenig M., 2003, « Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des exportations », ÉCONOMIE ET STATISTIQUE N° 363-364-365. Metices-ULB, 2014, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones d’alternance, rapport final, ULB CCFEE. Moreau G. (coord.), 2004, Les patrons, l’Etat et la formation des jeunes, La Dispute. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in Brussel, Actiris. Observatorium van de productieactiviteiten, februari 2012, Evolutie 1997-2011, nr. 1. Perez C., Vero J., 2006, « Regards croisés sur la formation en entreprise. Une entreprise des industries agroalimentaires appartenant à un groupe international », in Céreq (Éd.), Regards croisés sur la formation continue en entreprise. Dix études de cas, Net.doc, n°21. Pottier E., 2014, De onderwijssector in het Brussels Gewest en het Brussels grootstedelijk gebied: Tewerkstelling, opleiding en arbeidsbemiddeling, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, Actiris, werkdocument. 113 Rumberger R., Palardy G., 2005 « Test Scores, Dropout Rates, and Transfer Rates as Alternative Indicators of School Performance”, American Education Research Journal, 41. Securex, Personeelsverloop in 2014, Securex-enquêten België. Senhadji K., 2014, Arbeidsmarkt BHG - situatie 2013, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid – Actiris. FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012. Tremblay R., 1987, « Le rôle des exportations dans la croissance économique des régions et des pays », Revue canadienne des sciences régionales. Vandermotten C., 2005, « Evolution et perspectives de l’industrie manufacturière bruxelloise », dans Bruxelles : des industries dans la ville ?, Les dossiers de la FGTB de Bruxelles, n°6. Vandermotten C., Leclercq E., Cassiers T., Wayens B., 2009, “Staten-generaal van Brussel. De Brusselse economie”, Brussels Studies, synthesenota nr. 7, 14 blz. Veltz P., Weil T. (sous la dir.), 2015, L’industrie, notre avenir, Eyrolles. Vergnies J-F., 1994, « L’insertion professionnelle : le moyen terme ne confirme pas toujours le court terme », Economie et statistique, n°277-278. Wenglenski S., 2006, « Regards sur la mobilité au travail des classes populaires. Une exploitation du cas parisien », Les cahiers scientifiques du transport, n°49. Zune M., 2014, « De quoi les pénuries de main-d’œuvre sont-elles le nom ? », Revue Française de SocioEconomie, La Découverte, n°14. Radiouitzendingen, krantenartikels en colloquia Cohen E., 2013, « Les pouvoirs publics doivent-ils intervenir pour soutenir l’industrie ? », France Culture. http://www.franceculture.fr/emission-les-carnets-de-l-economie-elie-cohen-34-les-pouvoirspublics-doivent-ils-intervenir-pour-so. Pellerin H., « la mobilité de chacun pour une firme internationale… et ses conséquences », colloque UVSQ-Laboratoire Printemps, 2012, Les sources de la mondialisation. https://archive.org/details/RegardCritiqueSurLaMondialisationLaMobilitDesPersonnesCommeForme. Treillet S., 2012, « la mondialisation des économies, entre stratégies des firmes et politiques des États », colloque international Les sources de la mondialisation : pour une approche réflexive. http://www.mondialisation.uvsq.fr/. Vandermotten C., 2013, “Brussel, kleine wereldstad” in De dubbele internationale uitdaging van Brussel, colloquium ESRBHG. Veltz P., 2006, « L’économie mondiale à l’ère des flux », Conférence de l’université de tous les savoirs, CNAM. http://www.lemonde.fr/europeennes-2014/article/2014/05/07/bruxelles-les-lobbies-a-la-manuvre_4412747_4350146.html. 114 MONITORING & ANTICIPATIE WERKGELEGENHEID, OPLEIDINGEN EN ARBEIDSMARKTBEMIDDELING IN BRUSSEL SECTOR INDUSTRIËLE ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN Met de steun van het Europees sociaal fonds Verantwoordelijke uitgever: Grégor Chapelle, Anspachlaan 65, 1000 Brussel - D/2015/57.47/6