industriële

advertisement
MONITORING & ANTICIPATIE
WERKGELEGENHEID, OPLEIDINGEN EN ARBEIDSMARKTBEMIDDELING IN BRUSSEL
SECTOR
INDUSTRIËLE
ACTUALITEIT
EN PERSPECTIEVEN
Met de steun van het
Europees sociaal fonds
1
Monitoring & anticipatie
Werkgelegenheid, opleiding en arbeidsmarktbemiddeling in Brussel
Industriële sectoren: Actualiteit en perspectieven
Augustus 2016
2
Contactpersoon
Emmanuelle Pottier
02/800.42.62
[email protected]
Eindredactie
Augustus 2016
Vertaling
Oktober 2016
Bedanking
Onze dank gaat uit naar de ondernemingen en organisaties die zo vriendelijk waren om op onze vragen te antwoorden: Audi
Brussels, SABCA, Halliburton, Electrabel, Lhoist, Agoria, het BRC Iristech+, FGTB Métal en Horval, het team “Industrie” van de
Directie Werkgevers van Actiris, het centrum Industrie van BRUXELLES FORMATION en de CEFA van Brussel-Stad.
Daarnaast willen we de dienst “Etudes et Statistiques” van BRUXELLES FORMATION, de VDAB Brussel, de Forem, het BISA,
de Vlaamse Gemeenschap, de Federatie Wallonië-Brussel en Etnic hartelijk danken, omdat zij ons de kwantitatieve gegevens
hebben bezorgd die voor de uitvoering van dit werk nodig waren.
3
Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, is opgericht
in 1995 en wordt gecofinancierd door het Europees Sociaal Fonds. Op het moment van de
opstelling van deze focus maakte het Observatorium deel uit van een maatregel van het
operationeel programma 2007-2013, doelstelling “Regionaal Concurrentievermogen en
Werkgelegenheid” van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De taken van het Observatorium
bestaan erin de evolutie van de werkgelegenheid en de werkloosheid in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest te bestuderen. Via thematische analyses wordt onderzoek gedaan naar
de mutaties en hervormingen die eigen zijn aan de arbeidsmarkt.
Directrice-diensthoofd:
Monica DE JONGE (nl)
02/505.77.42
[email protected]
02/505.14.54
[email protected]
Directeur:
Stéphane THYS (fr)
Medewerkers:
Amandine BERTRAND (fr)
02/505.78.76
[email protected]
Mourad DE VILLERS (fr)
02/505.14.14
[email protected]
Marie DOZIN (fr)
02/563.24.35
[email protected]
[email protected]
Jérôme FRANCOIS (fr)
02/505.77.21
Guillaume JACOMET (fr)
02/505.16.07
[email protected]
Sophie LEMAHIEU (fr)
02/505.77.15
[email protected]
Nicolas MUYLLE (nl)
02/563.24.37
[email protected]
[email protected]
The Man LAÏ (fr)
02/505.14.12
Emmanuelle POTTIER (fr)
02/800.42.62
[email protected]
Marleen SENDERS (nl)
02/505.77.79
[email protected]
[email protected]
Khadija SENHADJI (fr)
02/505.77.17
Bénédicte VAN EGEREN (fr)
02/505.15.35
[email protected]
Dries VANGENECHTEN (nl)
02/800.42.63
[email protected]
Sandy VAN RECHEM (nl)
02/505.14.56
[email protected]
02/505.11.49
[email protected]
Secretariaat:
Xavier BERCKMANS (fr)
Rue Royale, 145 - 1000 Bruxelles
( [email protected] – site Observatoire www.actiris.be)
Editeur responsable : Grégor CHAPELLE, Directeur général d’Actiris, Office régional bruxellois de l’Emploi
4
VOORWOORD
In het kader van de Brusselse New Deal (Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei) en momenteel de
Strategie 2025, hebben de sociale partners en de Brusselse regering aan het Brussels Observatorium
voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, de leiding toevertrouwd over de werkzaamheden
om een tool te creëren voor het monitoren van de beroepen en het anticiperen op de behoeften inzake
werkgelegenheid, opleiding en onderwijs in de sectoren die als prioritair worden beschouwd in het
Brusselse Gewest (maatregel 3.5, 5de voorwaarde tot welslagen, instrument 2). Om deze opdrachten tot
een goed einde te brengen heeft het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid duurzame
partnerships ontwikkeld met de verschillende bevoegde actoren in het gewest: BRUXELLES
FORMATION, in het kader van de samenwerkingsakkoorden Actiris/BRUXELLES FORMATION, de
VDAB en de FOREM voor het luik opleiding, de Instance Bassin EFE Bruxelles (IB EFE Bruxelles) en
het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) voor het luik
onderwijs. Deze actoren hebben onder andere meegewerkt aan de realisatie van interviews en hebben
een deel van de noodzakelijke gegevens voor de analyses bezorgd. Deze opdrachten vinden hun
verlening in het kader van de Strategie 2025.
Een eerste resultaat van deze werkzaamheden is de serie Monitoring en Anticipatie van het Brussels
Observatorium voor de Werkgelegenheid. Deze serie wil alle processen onderzoeken die ertoe leiden
dat een sector en de beroepen van deze sector zich vernieuwen, blijven voortbestaan en zich hervormen.
Ons onderzoek heeft onder meer betrekking op de kwalificatie en de onderhandelingen hierover, de
kwaliteit van de aangeboden arbeidsplaatsen, de praktijken van de werkgevers inzake de organisatie van
het werk en de vernieuwing van de arbeidskrachten, het verband tussen de opleiding van jongeren en
het productiestelsel.
De doelstelling bestaat erin overheids- en privéactoren denkpistes aan te bieden, opdat de
beroepsopleiding en de activering van werkzoekenden niet de enige mogelijke oplossingen zouden zijn
voor het tekort aan werkkrachten en de hoge werkloosheidsgraad. Op deze manier vullen zij de analyses
van de knelpuntberoepen die het Observatorium heeft uitgevoerd aan, door nuances aan te brengen bij
de redenen voor de vastgestelde rekruteringsmoeilijkheden.
Grégor Chapelle
Directeur-generaal
5
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD............................................................................................................................................... 5
INLEIDING ...................................................................................................................................................... 10
DEEL 1. DE INDUSTRIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: CONTEXT, EVOLUTIE, TEWERKSTELLING
EN ECONOMISCHE ONTWIKKELING ................................................................................................................ 12
DE INDUSTRIËLE SECTOREN DIE WORDEN BESTUDEERD .................................................................................................. 13
Gewestelijke vertegenwoordiging ................................................................................................................ 13
Methodologie ............................................................................................................................................... 13
DE INDUSTRIËLE TEWERKSTELLING EN DE RECENTE OMWENTELINGEN ......................................................... 15
STAND VAN ZAKEN VAN DE TEWERKSTELLING IN 2014 IN BRUSSEL EN DE RAND .................................................................. 15
Grootte van de Brusselse industriële ondernemingen .................................................................................. 16
EEN GELEIDELIJKE DALING VAN DE TEWERKSTELLING IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST........................................... 17
IS DE INDUSTRIE NIET MEER WAT ZE GEWEEST IS? BEDIENDEN IN DE INDUSTRIE - ARBEIDERS IN DE DIENSTENSECTOR ... .............. 17
VERNIEUWDE FOCUS VAN DE INDUSTRIËLE ARBEIDSPLAATSEN OP DE STRATEGISCHE FUNCTIES VERSUS ONTWIKKELING VAN
INTERIMWERK EN ONDERAANNEMING. ....................................................................................................................... 18
HET BRUSSELSE INDUSTRIËLE LANDSCHAP EN ZIJN TRANSFORMATIES VANAF DE TWEEDE HELFT VAN DE 20E
EEUW TOT NU ................................................................................................................................................ 21
DIEPGAANDE TRANSFORMATIES VAN DE INDUSTRIËLE ACTIVITEIT ..................................................................................... 21
Een gewestelijke economie binnen de mondialisering ................................................................................. 22
Huidige vestiging van de industriële sectoren in het BHG ............................................................................ 23
EVOLUTIE VAN DE BEZETTING VAN DE GRONDEN........................................................................................................... 24
BIJDRAGE VAN DE INDUSTRIETAK AAN DE WELVAARTSCREATIE .................................................................... 26
Jaarlijks groeipercentage van de productiviteit............................................................................................ 27
Export ........................................................................................................................................................... 28
Import, handelsbalans en lopende rekening in Brussel ................................................................................ 30
Investering in Onderzoek en Ontwikkeling ................................................................................................... 31
OVERHEIDSBELEID EN INDUSTRIE: DE INDUSTRIËLE THEMA'S IN GEWESTELIJKE PROGRAMMATEKSTEN ....... 33
De jaren 1970-1980 ...................................................................................................................................... 33
De jaren 1990: het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) ........................................................... 33
De jaren 2000: het tweede Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) ......................................................... 33
De Brusselse New Deal en het derde Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO): de jaren 2010
...................................................................................................................................................................... 34
Strategie 2025 .............................................................................................................................................. 35
DE “INDUSTRIËLE BEROEPEN” VAN VANDAAG: REIKWIJDTE VAN HET ONDERZOEK ....................................... 36
WELKE KWALITEIT HEBBEN DE JOBS? ......................................................................................................................... 36
Het gemiddelde dagloon .............................................................................................................................. 37
Aandeel van de voltijds werkenden in de bezoldigde arbeid ........................................................................ 38
In- en uitstroom van personeel volgens activiteitensector ........................................................................... 38
Personeelsverloop ........................................................................................................................................ 39
KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS IN DE BRUSSELSE INDUSTRIËLE WERKGELEGENHEID ............................................ 40
AANDEEL VAN DE BRUSSELAARS IN DE INDUSTRIËLE WERKGELEGENHEID IN BRUSSEL EN DE RAND........................................... 41
AANWERVINGSMOEILIJKHEDEN IN DE INDUSTRIE? ........................................................................................................ 44
6
TECHNISCH ONDERWIJS EN INDUSTRIËLE OPLEIDING IN HET BRUSSELS GEWEST EN DE BRUSSELSE RAND .... 46
Ongelijke dekking van de verschillende studierichtingen in het initiële- en voortgezette opleidingsaanbod
...................................................................................................................................................................... 46
Inschakelingsverschillen volgens onderwijstype ........................................................................................... 46
Inschakelingstraject van jonge Brusselse werkzoekenden met een industriële opleiding ............................ 48
Verschillen in prestatieniveau tussen de leerlingen uit de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap ......... 52
DEEL 2. SECTORALE ANALYSES ....................................................................................................................... 55
DE VOEDINGSINDUSTRIE ................................................................................................................................ 56
DE BEZOLDIGDE ARBEID IN BRUSSEL EN ZIJN RAND ........................................................................................................ 56
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen? ......................................................... 58
Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 58
Plaatselijke werkgelegenheid ....................................................................................................................... 59
KWALIFICATIESTRUCTUUR VAN DE ARBEIDSPLAATSEN IN DE VOEDINGSINDUSTRIE ................................................................ 60
DE BELANGRIJKSTE BEROEPEN IN DE VOEDINGSINDUSTRIE .............................................................................................. 61
De beroepen betreffende de productie, vervaardiging en bewerking van voedingsmiddelen ..................... 61
DE FACTOREN VOOR DE TRANSFORMATIE VAN DE BEROEPSACTIVITEITEN: WELKE BEROEPEN MORGEN? ................................... 62
DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN .................................................................................................................... 65
De initiële Franstalige en Nederlandstalige opleiding .................................................................................. 65
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 65
ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT .............................................. 67
DE CHEMISCHE EN FARMACEUTISCHE INDUSTRIE .......................................................................................... 71
DE BEZOLDIGDE ARBEID........................................................................................................................................... 71
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? ........................................................ 72
Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 73
DE SITUATIE VAN DE BRUSSELAARS ............................................................................................................................ 74
KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS ............................................................................................................... 74
DE BEROEPEN IN DE CHEMISCHE EN FARMACEUTISCHE INDUSTRIE: VANDAAG EN MORGEN.................................................... 75
De soorten aanwervingen voor de vernieuwing van de arbeidskrachten .................................................... 75
De beroepen in 2020: toekomstscenario's in een context van vertraging en de-industrialisering ............... 76
DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN: VIA HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSOPLEIDING .................................................... 77
De Franstalige en Nederlandstalige basisopleiding...................................................................................... 77
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 80
ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT .............................................. 81
METAALBEWERKING EN MACHINEBOUW ...................................................................................................... 83
DE BEZOLDIGDE ARBEID........................................................................................................................................... 83
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ? ........................................................ 85
Grootte van de ondernemingen ................................................................................................................... 86
DE SITUATIE VAN DE BRUSSELAARS ............................................................................................................................ 88
KWALIFICATIENIVEAU VAN DE WERKNEMERS ............................................................................................................... 88
DE BEROEPEN IN DE METAALBEWERKING EN MACHINEBOUW .......................................................................................... 89
Industriële activiteiten gestuurd door internationale firma's ....................................................................... 89
Afstemming van het personeelsbeheer op de productiebehoeften .............................................................. 90
De meest representatieve beroepen in de productie/vervaardiging ............................................................ 90
DE VORMING VAN DE ARBEIDSKRACHTEN: VIA HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSOPLEIDING .................................................... 94
Het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs ............................................................................................... 94
7
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding ................................................................................. 99
ROL VAN DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENSTEN ALS BEMIDDELAAR OP DE ARBEIDSMARKT ............................................ 101
ALGEMENE CONCLUSIE: TOEKOMSTPERSPECTIEVEN .................................................................................... 106
EEN NIEUWE WERELDORDE? .................................................................................................................................. 106
DE INDUSTRIE VAN MORGEN IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ....................................................................... 106
Ontsluiting van de industrie: naar een (her)afstemming van industrie in stedelijke en voorstedelijke
gebieden ..................................................................................................................................................... 106
Welke gevolgen brengt de digitale economie met zich mee? .................................................................... 107
Welke fabriek van de toekomst? ................................................................................................................ 108
Welke werknemers in de industrie van morgen? ....................................................................................... 109
Een versterkt partnerschap tussen de privé- en de publieke sector ........................................................... 109
De bestaande overeenkomsten in de industriële wereld opsporen om opleidingen te ontwikkelen en de
matching tussen vraag en aanbod inzake tewerkstelling te verbeteren .................................................... 110
Het deeltijds leren en werken ontwikkelen, strijden tegen schooluitval, begeleiden van jongeren en
werkzoekenden........................................................................................................................................... 111
BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................................... 112
8
9
Inleiding
Eén van de oorspronkelijke bedoelingen van dit werk was om eerdere werken over de industrie in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij uitbreiding in België, door te lichten aan de hand van een aantal
vragen die in de huidige socio-economische context bijzonder relevant leken: hoe ver staat het met de
desindustrialisering van het land en het Gewest, waarvan al 30 jaar sprake is in verschillende studies?
Welke activiteiten vallen vandaag de dag onder de industrie en hoe situeert de industrie zich in de
economische, sociale en stedelijke ruimte van het Gewest? Welke toekomst zien we voor welk
industrieel beleid?
In 2014 vertegenwoordigt de verwerkende nijverheid nog maar 12% van de totale werkgelegenheid in
België en 2.7% van de Brusselse werkgelegenheid, tegenover nog respectievelijk 16% en 6% in het
begin van de jaren 2000.
Nochtans is het onmogelijk om geen belang te stellen in deze sector. Auteurs zoals Elie Cohen1 wijzen
er immers op dat de industrie in meer dan één opzicht belangrijk is: ze zorgt voor het grootste deel van
het handelsverkeer binnen Europa en in de wereld; ze levert de meeste inspanningen op het vlak van
O&O; ze heeft bovendien de grootste impact op de economische groei van een land. De industrie is een
sector die welvaart creëert2. Wanneer de industrie uit de economie van een land verdwijnt, kan dit grote
gevolgen hebben. Elie Cohen verwijst naar het recente geval van Spanje. Door zijn specialisatie aan de
marktmechanismen over te leveren en de ontwikkeling van de economische activiteiten zijn gang te
laten gaan, is Spanje overwegend met vastgoedspecialisaties en diensten aan personen komen te zitten.
Al gauw kreeg het land te maken met massale handelstekorten en schulden die gestaag bleven stijgen,
waardoor het vandaag zijn economische model integraal dient te hertekenen. Hoe zit het dan met een
gewest dat zowel stad als meervoudige hoofdstad is en dat in de loop van de laatste decennia aan een
sterke industrialisering onderhevig was? Over welke activiteiten en welke spelers gaat het, welke
economische tendensen tekenen zich af op korte termijn, wat is het gevolg voor de stad en de inwoners?
Een aantal studies benadrukken de rol van de overheid die de industrie zou moeten kunnen ondersteunen
en de activiteiten binnen de grondgebieden gediversifieerd zou moeten houden. De reden hiervoor is
niet alleen economisch, maar ook van sociale, politieke en stedelijke aard: een stad een administratieve
bestemming toedichten en overlaten aan de vastgoedmarkt zou de definitieve dualisering van de
werkgelegenheid in de hand werken, waarbij mensen overdag gebruik maken van wat anderen 's nachts
schoonmaken. Noch de ene nog de andere groep woont nog in de stad die niet genoeg open ruimte voor
de ene bevat en te duur is voor de andere.3 Het is essentieel om voor de inwoners diversiteit in de
werkgelegenheid en voor de stad diversiteit in de activiteiten te bewaren. De industrie heeft in de loop
van de XXste eeuw werk voor “laaggeschoolde” werknemers verschaft, maar hoe zit het vandaag met
die diversiteit in de werkgelegenheid en het opleidingsniveau? Achter de kwestie van de toekomst van
de industriële werkgelegenheid en de jobs van deze werknemers gaat de vraag schuil naar de
werkgelegenheid voor arbeiders in grootsteden en meer bepaald in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
1
Elie Cohen, 2013, “Les pouvoirs publics doivent-ils intervenir pour soutenir l’industrie?”, France
http://www.franceculture.fr/emission-les-carnets-de-l-economie-elie-cohen-34-les-pouvoirs-publics-doivent-ils-intervenir-pour-so
2
3
H. Bogaert, A. Gilot, C. Kegels, 2004, L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique ?, Federaal Planbureau, Working paper, maart.
Les cahiers de la fonderie, op.cit.
10
Culture.
In deze studie zullen we de verschillende aspecten van de Brusselse industrie aan bod laten komen. Het
eerste deel geeft een voorstelling van de industrie in Brussel en de rand op het gebied van de
werkgelegenheid, de recente evoluties en de socio-economische ontwikkelingen die de industrie
ondergaat. Het tweede deel gaat dieper in op de doorstroming opleiding/onderwijs/werkgelegenheid in
de grote industriële subsectoren: de voedingsindustrie, de chemische en farmaceutische industrie en de
metaalbewerking en machinebouw.
11
Deel 1. De industrie in het Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest:
context,
evolutie,
tewerkstelling
en
economische ontwikkeling
12
De industriële sectoren die worden bestudeerd
In 2014 vertegenwoordigt de bezoldigde werkgelegenheid van de Brusselse verwerkende nijverheid
19.015 arbeidsplaatsen. De bezoldigde werkgelegenheid beslaat 2.7% van de totale Brusselse
bezoldigde werkgelegenheid en 1,3% enkel voor de arbeiders.
De Brusselse industrie bestaat uit verschillende sectoren: voeding, textiel, drukkerijen, chemie en
farmaceutica, metaalbewerking, automobiel, elektriciteit enz. Al deze sectoren zijn verhoudingsgewijs
niet gelijk vertegenwoordigd.
Gewestelijke vertegenwoordiging
In deze studie behandelen we drie grote industriële groepen die in het bijzonder aanwezig zijn in het
Brussels Gewest en de rand rond Brussel: de voedingsindustrie (Nace 10-12), de chemische en
farmaceutische industrie (Nace 20-22) en de metaalbewerking en machinebouw (Nace 24-30). De
winning van delfstoffen, de textielindustrie en de houtindustrie vallen buiten het bestek van deze studie
omdat er in het Gewest te weinig of helemaal geen werknemers in deze sectoren werkzaam zijn. De
drukkerijen en de reparatie/installatie van machines en apparaten komen hier evenmin ter sprake
aangezien deze sectoren zodanig specifiek zijn.
De drie grote industriële groepen die voor de analyse werden gekozen (voedingsindustrie, chemische en
farmaceutische industrie en de metaalbewerking en machinebouw) zorgen voor het merendeel van de
arbeidsplaatsen (13.380): in 20144 waren ze goed voor 79% van de bezoldigde industriële
werkgelegenheid en vertegenwoordigden ze 59% van de Brusselse ondernemingen met een NACE-code
die tot de industrie behoort (nomenclaturen 05 tot 33 in NACE 2008). De zelfstandige arbeid komt
echter weinig voor. Bij de industriële activiteiten zijn er immers quasi geen ambachten. Traditioneel
hangen ze namelijk vast aan de loonarbeid in grote ondernemingen, hoewel een deel van de productie
ook gebeurt in kleine en middelgrote bedrijven, zoals we later zullen zien. Zo zijn er in Brussel voor alle
industriële sectoren slechts 2.258 zelfstandigen ingeschreven en deze arbeidsplaatsen zijn
ondervertegenwoordigd in de geselecteerde subsectoren: slechts 19% van de zelfstandige arbeid is hier
terug te vinden. Het gaat om 419 arbeidsplaatsen. Het gros van de zelfstandigen komt voor in de sectoren
“drukkerijen en diensten in verband met drukkerijen” en “houwen, bewerken en afwerken van
natuursteen” die we hier niet bestuderen. De beroepen in de voedingsindustrie die tot de sector
voedingsindustrie zouden kunnen behoren (beenhouwer, spekslager, bakker), werden overigens in de
sector van de kleinhandel ondergebracht. In deze focus zal de zelfstandige arbeid in de industrie
bijgevolg niet in detail worden belicht.
Methodologie
Deze studie gaat dieper in op de kwantitatieve gegevens over werkgelegenheid (RSZ, INR, EAK),
opleiding en onderwijs. Voor deze laatste twee domeinen hebben we gebruik gemaakt van de databases
van de bevoegde instellingen: Bruxelles Formation en de VDAB Brussel wat betreft de
opleidingsgegevens en Etnic en de Vlaamse Gemeenschap wat betreft de onderwijsgegevens.
Daarnaast werd een klein aantal interviews afgenomen om meer inzicht te verwerven in de socioeconomische realiteit van de industriële spelers op het Brusselse grondgebied. Zo werd de directeur
O&O van een chemisch bedrijf gelegen in Waals Brabant dat gespecialiseerd is in O&O bevraagd. Er
4
De meest recente gegevens die via de RSZ beschikbaar zijn, hebben betrekking op 2014.
13
werd een bevraging gedaan bij de directies humanresourcesmanagement van vier grote ondernemingen
van de metaalverwerkende nijverheid & de werktuigbouw met een vestiging in het Brussels Gewest en
de rand om meer te weten te komen over de organisatie van het werk, het praktische beheer van de
arbeidskrachten (aanwerving, gezochte profielen, opleiding) en hun groeiperspectieven voor de
komende vijf jaar. Vakbondsafgevaardigden van de voedingsindustrie en de metaalsector werden
geïnterviewd. Verder vond er nog een onderhoud plaats met de vertegenwoordigers van het
beroepsreferentiecentrum Iristech+. Tot slot hebben we een ontmoeting gehad met de
vertegenwoordigers van Agoria, de beroepsfederatie van de technologische industrie.
Tabel 1: verdeling van de bezoldigde werkgelegenheid per industriële sector in 2014
NACE
2
Benaming in het
kader van de studie
Benaming
Bezoldigde werkgelegenheid,
aantal arbeidsplaatsen in het
Brussels Hoofdstedelijk
Gewest
2014 – absolute waarde
05
Winning van steenkool en bruinkool
0
06
Winning van aardolie en aardgas
0
07
Winning van metaalertsen
0
08
Overige winning van delfstoffen
10
Voedingsindustrie
Vervaardiging van voedingsmiddelen
124
3.093
11
Vervaardiging van dranken
744
12
Vervaardiging van tabaksproducten
104
13
Vervaardiging van textiel
40
14
Vervaardiging van kleding
234
15
Vervaardiging van leer en van producten van leer
92
16
17
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk,
exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van
vlechtwerk
Vervaardiging van papier en papierwaren
18
Drukkerijen, reproductie van opgenomen media
20
21
Chemische
farmaceutische
industrie
en
22
23
24
Metaalbewerking en
machinebouw
Vervaardiging van chemische producten
Farmaceutische industrie
178
202
880
821
1.777
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
299
Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten
408
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
250
27
Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en
apparaten
Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en
optische producten
Vervaardiging van elektrische apparatuur
28
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.
29
30
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens
en opleggers
Vervaardiging van andere transportmiddelen
31
Vervaardiging van meubelen
140
32
Overige industrie
325
33
Reparatie en installatie van machines en apparaten
25
26
Algemeen totaal
1.131
132
787
813
2.742
687
988
16.992
Bron: gegevens RSZ 2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
14
De industriële tewerkstelling en de recente omwentelingen
Stand van zaken van de tewerkstelling in 2014 in Brussel en de rand
In tegenstelling tot de algemeen stijgende tendens in termen van bezoldigde werkgelegenheid in het
Brussels grootstedelijk gebied, blijft de werkgelegenheid in de industrie in Brussel en in de rand verder
dalen. Deze ontwikkelingen raken de industriële sectoren echter niet allemaal even hard. Wij komen
hier later meer in detail op terug.
In Brussel werkten er in 2014 iets meer dan 15.000 werknemers in loondienst in één van de sectoren
van de verwerkende nijverheid. In de periode 2008-2014 zet de daling van de industriële tewerkstelling
in loondienst, die in de jaren 1960 werd ingezet, zich voort (-28,7%).
In de Brusselse rand stelt de industriële tewerkstelling meer voor, hoewel ook de rand niet ontsnapt
aan de dalende algemene trend. Tussen 2008 en 2014 daalt het aantal arbeidsplaatsen van 55.794 naar
50.614 (-9 %). In 2014 bedraagt het aandeel in de totale tewerkstelling 8,4% in Vlaams-Brabant en
16% in Waals-Brabant.
Tabel 2: Sectorale verdeling van de bezoldigde werkgelegenheid in het Brussels Gewest en in de rand
(2014)
Brussels Gewest
Vlaams-Brabant
Waals-Brabant
Aantal
% van het
totaal
Aantal
% van het
totaal
Aantal
% van het
totaal
Winning
van
delfstoffen
en
verwerkende
nijverheid
16.992
2.7
30.786
8.4
19.828
16
Totaal
619.676
100
366.013
100
123.754
100
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
In 2014 maakten de arbeiders in de industrie slechts 1,3% uit van alle Brusselse werknemers in
loondienst, goed voor 7.818 arbeidsplaatsen. Dat zijn een stuk minder arbeiders dan in de horeca
(21.649 plaatsen) of in de activiteiten van administratieve en ondersteunende diensten (38.273 plaatsen).
15
Tabel 3: bezoldigde werkgelegenheid in de Brusselse industrie in 2014 en ontwikkelingen.
Jaren
Industrie BHG
Nacecode
2008
5 tot 33
Tewerkstelling alle sectoren samen
BHG
Industrie Vlaams- en 5 tot 33
Waals-Brabant
Tewerkstelling alle sectoren samen
Waals- en Vlaams-Brabant
De bezoldigde werkgelegenheid (RSZ)
Aandeel
Variatie
Aandeel
bedienden
AW
vrouwen in
in de
de sector in
sector %
%
Absolute
waarde
Aandeel van
de totale
tewerkstelling
%
2014
2014
2014
2014
2008 -2014
2008-2014
16.992
2.7%
51%
28%
-6.841
-28.7%
100%
60%
50%
-1.807
-0.3%
10,3%
56%
29%
-5.292
-9%
100%
60%
47%
11.795
2.4%
50.614
Variatie
%
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Grootte van de Brusselse industriële ondernemingen
In de loop van de laatste vijf jaar zien we een algemene daling van het aantal industriële ondernemingen
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl voor alle sectoren samen het aantal bedrijven is
toegenomen.
De structuur volgens grootte is amper veranderd. Het aantal zeer kleine ondernemingen is vandaag in
verhouding iets talrijker en stijgt van 56 % van het totale aantal Brusselse industriële bedrijven in 2008
naar 61 % in 2014. Er zijn erg weinig grote ondernemingen van meer dan 1000 werknemers in Brussel:
in 2008 telde Brussel er twee, waaronder Volkswagen. In 2014 is in die ordegrootte enkel Audi Brussels,
dat Volkswagen heeft opgevolgd, op het grondgebied aanwezig. Hetzelfde geldt voor de ondernemingen
van 200 tot 500 werknemers: in 2008 werden er 21 bedrijven geteld, maar in 2014 waren er nog maar
11 op het Brussels grondgebied gevestigd. Deze wijzigingen in de groottestructuur van de bedrijven
hebben de facto grote gevolgen voor het aantal tewerkgestelde personen en op de vermindering van de
werkgelegenheid.
Tabel 5: verdeling van de industriële ondernemingen (NACE 8 tot 33) volgens grootte in 2008 en 2014
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2008
%
56
Aantal
loontrekkers
1.327
Aant.
ondernemingen
627
229
18
1.474
166
10 tot 19
20 tot 49
50 tot 99
100 tot 199
200 tot 499
500 tot 999
Meer dan 999
Totaal industriële ondernemingen (8 tot 33) in
het BHG
136
105
33
18
21
2
2
1.245
11
8
3
1
2
0
0
10
0
1.916
3.283
2.160
2.613
6.774
1.126
3.159
23.832
91
91
20
15
11
2
1
1.024
Totaal ondernemingen in het BHG
34.137
-
621.483
35.348
Minder dan 5
5 tot 9
Aant.
ondernemingen
699
2014
%
Bron: RSZ zonder PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
16
6
1
1
6
9
9
2
1
1
0
0
1
0
0
-
Aantal
loontrekkers
1.187
1.097
1.218
2.787
1.398
2.035
3.300
1.418
2.552
16.992
619.676
Een geleidelijke daling van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest
De daling van de werkgelegenheid in de tweede helft van de 20e eeuw in de Brusselse industrie, die in
de jaren 1950 begonnen is, kan worden verklaard door drie exclusieve factoren: een decentralisatie van
ondernemingen naar opkomende regio's met lage loonkosten; de sluiting van niet rendabel geachte sites;
de verplaatsing naar de rand van het Brussels grootstedelijk gebied van de laatste sites op Belgisch
grondgebied. Dit laatste moet niet worden overschat: slechts 7 % van de grote ondernemingen die in
1996 in het BHG aanwezig waren, zijn tussen 1996 en 2006 naar de rand verhuisd5. De beweging naar
de rand is aan het begin van de jaren 2000 echter versneld. Eén van de geopperde redenen houdt verband
met de vernieuwing van de fabrieken, en meer bepaald de productieketens die steeds meer
geautomatiseerd verlopen en daardoor grote ruimtes nodig hebben aan een prijs per vierkante meter die
lager ligt dan in Brussel. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de onderneming Halliburton (voormalige
Belgische onderneming Diamant Board), die zich in 2004 in de rand vestigde, of de
voedingsproductieketens zoals die van de Neuhaus chocolade. Audi Brussels en Sabca6 zijn de enige
grote industriële ondernemingen die vandaag nog op het Brussels grondgebied zijn gevestigd.
Is de industrie niet meer wat ze geweest is? Bedienden in de industrie arbeiders in de dienstensector ...
Naast de sluiting van fabrieken, hun decentralisatie of verhuizing naar de rand kunnen ook andere,
complementaire hypotheses worden aangedragen om de daling van de arbeidsplaatsen in de industrie te
verklaren.
Tegenwoordig bestaat de industrie niet langer uitsluitend uit technici, geschoolde en ongeschoolde
arbeiders die als ketelbouwer, plaatwerker, metaalarbeider, lasser, monteur, pijpfitter, gieter-kernmaker
enz. aan de slag zijn. Zoals Vandermotten (2005) reeds opmerkte, heeft de helft van de Brusselse
industriële jobs tegenwoordig betrekking op directie- of commerciële activiteiten: in 2014 had 51 % van
het personeelsbestand in de verwerkende nijverheid het statuut “bediende” (ze vertegenwoordigden 56%
van de loontrekkers van de industrieën in de rand). Dit fenomeen kan gedeeltelijk worden verklaard
door het grote aandeel aan maatschappelijke zetels van ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, die zo dicht mogelijk bij de beslissingsplaatsen willen zijn gevestigd.
Industriële sectoren en industriële beroepen overlappen elkaar dus niet volledig: de industriële beroepen
van vandaag behelzen ook commerciële beroepen (verkoper van energie, commerciële kaderleden,
technisch-commercieel ingenieur enz.), evenals intern ontwikkelde strategisch ondersteunende functies
(informatica, markering enz.), onderzoek en ontwikkeling enz.
Omgekeerd wordt een belangrijk deel van de industriële beroepen voortaan buiten de industriële
sectoren uitgevoerd: de beroepen in onderhoud (elektromecanicien, industrieel onderhoudstechnicus,
liftinstallateur enz.) komen zowel in de industrie voor als in de bouw, in de groothandel, de
telecommunicatie, de hulpverlening, operationele diensten, onderzoek en ontwikkeling enz. Zo heeft
een Franse studie geschat dat het statistische effect van de externalisering van bepaalde industriële
5
D’Andrimont C., Wayens B., Van Hamme G., Romainville A., sous la direction de Vandermotten C., 2007, Localisation et délocalisation d’entreprises en Région
bruxelloise, IGEAT, EUDIP-TWO, rapport inédit.
6
Viangro staat onder een NACE-code geregistreerd die onder de groothandel valt.
17
activiteiten naar de dienstensector tussen 1980 en 2007 voor 25% tot het verdwijnen van de industriële
werkgelegenheid heeft bijgedragen7.
Viangro, één van de grootste vleeswarenbedrijven van het gewest, staat bovendien onder de NACEcode “groothandel” geregistreerd en komt dus niet voor in de hier voorgestelde gegevens. Meer
algemeen genomen doet de registratie van industriële ondernemingen onder NACE-codes voor diensten
vermoeden dat de grenzen tussen de dienstenactiviteiten en de industriële activiteiten meer en meer
vervagen. De registratie van industriële bedrijven onder een NACE-code voor diensten (terwijl deze
bedrijven hun industriële activiteiten verderzetten) zou bovendien op een strategie kunnen wijzen om
op de regionale en mondiale markten aan concurrentievermogen te winnen of het te heroveren. Deze
veranderingen leiden tot een snelle groei van hun toegevoegde waarde en een forse stijging van de
verkoopcijfers8: « The expected benefits from servitisation depend greatly on the strategy adopted by
firms. Servitisation can be a way for firms to acquire additional revenues which are perceived as more
stable over time and less prone to business cycle fluctuations (Ariu 2015). It can also be a way for firms
to differentiate their product from their competitors’. By offering a good-service bundle, a firm’s offer
is harder to imitate and perceived as more differentiated by consumers »9.
De vermindering van de industriële tewerkstelling zou zo ook gedeeltelijk te maken hebben met
een nomenclatuureffect waarbij de industriële sectoren en beroepen niet perfect op elkaar zijn
afgestemd: enkel de sectornomenclatuurnummers zijn voor het onderzoek in overweging genomen,
aangezien het aan betrouwbare statistische gegevens ontbreekt om onderzoek te verrichten op basis van
de industriële beroepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest10.
Maar de vermindering van de arbeidsplaatsen in de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest kan niet enkel door deze spielerei in klassering en in verplaatsing van de industriële
activiteit worden verklaard.
Vernieuwde focus van de industriële arbeidsplaatsen op de strategische
functies versus ontwikkeling van interimwerk en onderaanneming.
Zoals Maurin et al.11 schrijven “probeert de moderne onderneming, volgens Piore en Sabel, voortaan
permanent zijn productie aan te passen aan de schommelingen van de vraag, aan de smaak van de
consument en aan de nieuwe ontwikkelingen van zijn concurrenten. Dit in tegenstelling tot de
tayloristische structuur waar de standaardisering, de schaalvoordelen en het drukken van de kosten
prioritaire strategische doelstellingen vormden.” (Reich, 1991).
In deze context fungeren de arbeidersfuncties in de industrie als pasmunten in sterk wisselende
productieritmes (volgens de conjunctuur), indien we opmerken dat de jobs voor de laagst geschoolden,
zo ze al niet geautomatiseerd werden, in interimjobs zijn veranderd. Weinig gegevens over uitzendarbeid
7
Demmou L., 2010, « Le recul de l’emploi industriel en France entre 1980 et 2007. Ampleur et principaux déterminants : un état des lieux », Economie et
Statistique, n°438-440
8
Bernard A.B, Smeets V., Warzynski F., 2016, Rethinking Deindustrialization, Preliminary version of a paper prepared for the 63rd Panel Meeting of Economic
Policy, April.
9
Crozet M., Emmanuel Milet E., 2015,The future of manufacturing lies in services, Vox, Research-based policy analysis and commentary from leading economists
10
De ISCO-gegevens (International Standard Classification of Occupations) van de enquête naar de arbeidskrachten geven informatie over de beroepen in België.
Maar de aantallen arbeidskrachten voor Brussel-hoofdstad zijn te laag opdat de gegevens relevant zouden zijn.
11
Maurin E., Thesmar D., Thoening M., 2003, “Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des exportations », Economie et Statistique, n°363-364-365.
18
in Brussel staven deze effecten van communicerende vaten tussen loondienst en uitzendarbeid. Enkele
contextuele gegevens laten echter toe zich een beeld te vormen van het huidige percentage aan
uitzendkrachten in de industrie. Volgens de Nationale Bank van België12 zou de Belgische industrie
alleen al 46 % van de 40.214 VTE's aan uitzendkrachten die in 2012 in de volledige sociale balansen
zijn geregistreerd, tewerkstellen. Dit betekent dat deze sector het vaakst zijn toevlucht neemt tot dit soort
van overeenkomst (ten minste 80 % van de ondernemingen uit de industrie die een volledige balans
hebben neergelegd had een interimovereenkomst gebruikt in deze periode). In 2014 schommelde het
aandeel uitzendarbeid in de totale arbeid van de industrie rond de 5.5% (tegenover 3.4 % voor alle
sectoren samen )13. Een andere manier om een schatting te maken van het aantal uitzendkrachten in de
industriële sector is het aantal werknemers in deze sector te vergelijken via de enquête naar de
arbeidskrachten (EAK). Hierbij komen we uit op een getal van 29.327 arbeidsplaatsen (gemiddelde
2012-2014), die kunnen worden vergeleken met de 16.992 loontrekkers (RSZ) en 2.258 zelfstandigen
(RSVZ). Het verschil van 10.077 geeft een indicatie van het aantal mogelijke uitzendkrachten aangezien
de EAK deze werkkrachten in rekening brengt, terwijl de RSZ en het RSVZ enkel de loontrekkers en
de zelfstandigen in hun gegevens opnemen.
Het kwalitatief onderzoek dat bij de grote ondernemingen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en
de rand werd uitgevoerd, bevestigt dit teruggrijpen naar interimovereenkomsten voor de laagst
geschoolde jobs, die door vlot inwisselbare arbeiders worden ingevuld, die repetitieve activiteiten
uitvoeren en die geen specifieke technische kennis vereisen (aanschroeven, inpakken, etiketteren enz.).
Deze uitzendarbeid vervult voor de ondernemingen de rol van aanpasbare factor aan de conjunctuur. De
aanwerving gebeurt via uitzendkantoren. Sommige van deze functies worden ook voorgesteld als
proefperiode die de werkgevers in staat stelt “goede kandidaten” te kiezen die zich hebben bewezen. De
wet van 1 september 2013 heeft deze praktijk bekrachtigd: “De ondernemingen kunnen officieel hun
toevlucht nemen tot uitzendarbeid om een vacante arbeidsplaats in te vullen met als doel de
uitzendkracht aan het einde van de periode van terbeschikkingstelling vast in dienst te nemen”14. De
toevlucht tot uitzendarbeid wordt ook in drie andere gevallen aanvaard: de vervanging van een vaste
werknemer waarvan de overeenkomst werd beëindigd of opgeschort; de tijdelijke toename van werk;
de uitvoering van uitzonderlijk werk.
Parallel hiermee hebben de industriële bedrijven een gedeelte van hun tertiaire ondersteunende functies
uitbesteed (HRM, transport en logistiek, informatica, beveiliging, schoonmaak, catering enz.) en zich
tijdens de jaren 1990 weer toegelegd op hun strategische activiteiten. Zouden deze ontwikkelingen
gebeurd zijn ten voordele van de sector van de diensten aan bedrijven? In dezelfde periode heeft de
sector van de administratieve en ondersteunende diensten één van de grootste toenames van
tewerkstelling in het gewest gekend: + 39 %15.
Ook de zelfstandige arbeid is er sterk toegenomen16. Deze groei zou gedeeltelijk kunnen worden
verklaard door de evolutie van de werkvormen die een effect van communicerende vaten vertoont tussen
loontrekkers en zelfstandigen. Zelfstandige worden in een logica van onderaanneming, door omscholing
of als professioneel doel bij de inschakeling, zou a priori tegemoetkomen aan het verlangen van personen
naar autonomie in de beroepsactiviteit en individualisering van de werkrelaties. Het zou eveneens
12
Enkel de ondernemingen die een volledig schema hebben ingediend en die ten minste één VTE werknemer tellen, maken deel uit van de steekproef (werk voor
2013 en constante populatie met de gegevens van 2012), ofwel 10.794 firma's die in 2012 1.573.347 loontrekkers tewerkstelden.
13
Heuse P., 2016, De sociale balans 2014, Nationale Bank van België.
14
Heuse P., 2014, De sociale balans 2013, Nationale Bank van België.
15
Senhadji K., 2014, Arbeidsmarkt BHG - situatie 2013, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid - Actiris.
16
Idea Consult, 2013, Studie over de mutaties van de stadseconomie en de herstructureringen bij Brusselse ondernemingen in de sector van diensten aan
ondernemingen, op vraag van de ESRBHG.
19
tegemoetkomen aan de logica van uitsluiting op de arbeidsmarkt van een bepaald aantal personen, onder
meer wegens praktijken van etnische discriminatie bij aanwerving (meer dan de helft van de
zelfstandigen in het BHG is van vreemde origine). Maar zelfstandig worden zou ook kunnen passen in
het kader van de nieuwe praktijken inzake arbeidsorganisatie17 in een socio-economische context die
wordt gekenmerkt door crisissen, financialisering van de economie en mondialisering van de
productieverhoudingen. Studies (met name Estrade en Missègue, 2000)18 tonen immers aan dat de
ondernemingen de neiging hebben om de productiekosten te beperken door met bepaalde factoren te
spelen: door het activiteitenrisico te beperken en door de werkkrachten aan de behoefte aan te passen,
door de loontrekkers onder druk te zetten om hun productiviteit te verhogen en de lonen te drukken,
door de loontrekkers bij aanwerving te testen. Maar ook door het humanresourcesmanagement uit te
besteden en door de financiële cijfers te verbeteren: een onderneming kan zijn loontrekker ontslaan en
hem vragen om voor eigen rekening hetzelfde werk te blijven doen. Zo wordt de arbeidsovereenkomst
een commerciële overeenkomst en wordt het risico op de voormalige loontrekker overgedragen. Deze
praktijk past vandaag in een meer globale werking van de arbeidsmarkt waar nieuwe bijzondere
arbeidsvormen ontstaan, soms complementair aan elkaar, soms in concurrentie met elkaar (ABD, AOD,
stages, deeltijdse arbeid, uitzendarbeid, zelfstandige arbeid enz.). Op deze elementen inspelen is des te
meer mogelijk in een maatschappij die door massale werkloosheid wordt gekenmerkt, hetgeen een
machtsverhouding oplevert in het voordeel van de werkgevers.
De bedrijven hebben echter niet alle productieomkaderende activiteiten uitbesteed: tegenwoordig
“worden diensten ingezet voor een groot deel van de toegevoegde waarde van de concurrentiële
onderneming: gespecialiseerd onderzoek, ingenieurs- en ontwerpersdiensten om problemen op te lossen;
marketing en consultancydiensten om problemen vast te stellen, en financiële en managersdiensten om
de twee te coördineren”. Deze departementen spelen een grote rol in de grote industriële onderneming
(Reich, 1991).
Deze ontwikkelingen in de Brusselse industriële tewerkstelling liggen in de lijn van de bijzondere
geschiedenis van de industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die uitzonderlijk bewogen is vanaf
de tweede wereldoorlog.
17
Conseil d’orientation pour l’emploi, L’évolution des formes d’emploi, april 2014
Estrade M-A., Missègue N., 2000, « Se mettre à son compte et rester indépendant. Des logiques indifférentes pour les artisans et les indépendants des services »,
Economie et Statistique, n°337-338.
18
20
Het Brusselse industriële landschap en zijn transformaties vanaf de
tweede helft van de 20e eeuw tot nu
De huidige structurering van de industrie is niet steeds zo geweest: “de industrie is niet meer wat ze
geweest is”, kopte een Franse studie tien jaar geleden19. België maakt immers deel uit van een wereld
waarin kennis en industriële productie circuleren. Het is dan ook onvermijdelijk dat het Brussels
economische en producerende weefsel de laatste decennia is geëvolueerd.
Diepgaande transformaties van de industriële activiteit
De tewerkstelling in de Brusselse verwerkende nijverheid heeft diepgaande veranderingen doorgemaakt
sinds de jaren 1950. Tijdens deze jaren, die als hoogtepunt van een gediversifieerde industriële activiteit
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden beschouwd en waarin het gewest koploper van de
Belgische industrie was, was de industrie goed voor 170.000 arbeidsplaatsen.20 In 2002 werd er slechts
van 40.000 bezoldigde banen gewag gemaakt. In 2014 was het aantal nog gedaald tot 16.992
arbeidsplaatsen.
Tussen de jaren 1950 en vandaag is de Brusselse industriële tewerkstelling met 89% gedaald.
Tezelfdertijd is de economische uitbreiding van de tertiaire sector sterk toegenomen.
Het is in de jaren 1960 dat één van de voornaamste keerpunten in dit industriële banenverlies in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest plaatsvindt: de grote industriële ondernemingen verlaten één na één de
stad. Deze beweging komt nog in een stroomversnelling doordat de bedrijven elders meer
mogelijkheden zien en zich van de stad losmaken. Deze daling, die nog wordt versterkt door een
strategie die een functionele scheiding voorstaat, voltrekt zich nog sneller in Brussel door zijn
internationale rol van hoofdstad. Tussen 1960 en 1974 hebben 167 firma's Brussel verlaten en daarmee
gingen 15.600 arbeidsplaatsen verloren21.
19 Lainé F., 2005, “Secteurs et métiers industriels: l’industrie n’est plus ce qu’elle était”, Premières synthèses, DARES, n°16.2.
20 Vandermotten C., 2005, « Evolution et perspectives de l’industrie manufacturière bruxelloise », dans Bruxelles : des industries dans la ville ?, Les dossiers de
la FGTB de Bruxelles, n°6.
21
Les dossiers de la Fonderie, 1992, Bruxelles, une ville industrielle méconnue, dossier n°1
21
Een gewestelijke economie binnen de mondialisering
Globaliseringsprocessen hebben de soevereiniteit van de natiestaten (hoewel deze soevereiniteit er wel
degelijk nog is) geleidelijk aangetast: de primaire factoren van de productie en de handel – geld,
technologie, mensen en goederen – bewegen zich met een stijgend gemak over de grenzen heen.
Bijgevolg hebben de natiestaten steeds minder macht om deze stromen te beheersen en hun autoriteit op
de economie te laten gelden22. De uitholling van de soevereiniteit van natiestaten betekent niet dat
soevereiniteit op zich heeft afgedaan: deze heeft alleen een andere gedaante aangenomen, is
samengesteld uit een reeks van nationale en supranationale organisaties die opereren volgens een
gedeelde bestuurlijke logica.
Deze nieuwe mondiale vorm van soevereiniteit noemen Negri en Hardt “Empire”. Het is een
gedecentraliseerd en gedeterritorialiseerd bestuursapparaat, dat de hele wereld integreert binnen haar
open grenzen en voortdurend in expansie is, in tegenstelling tot imperialisme dat territoriale
machtscentra heeft en op vastgelegde grenzen of barrières berust. Het “Empire” bestuurt hybride
identiteiten, flexibele hiërarchieën en verzorgt een pluriforme uitwisseling via de flexibilisering van zijn
machtscentra23.
Deze organisatie van mondiale uitwisselingen is gepaard gegaan met een omvorming van de heersende
productieprocessen zelf. De economie en de tewerkstellingsvormen ondergingen ingrijpende
veranderingen: deregulering24 van de markten en sectoren, privatisering van overheidsbedrijven,
financiële mondialisering, uitbreiding van de (commerciële) vrijhandel via de Wereldhandelsorganisatie
(door het uitbreiden naar nieuwe landen zoals China in 2001 en het aanboren van nieuwe domeinen intellectuele eigendom, investeringen) enz.25
Tegen deze achtergrond van mondialisering en verandering van de productieprocessen werden de
afgelopen dertig jaar bedrijfsactiviteiten uitbesteed en naar het buitenland verplaatst, en zette de
desindustrialisering zich door. Zoals Stéphanie Treillet aantoont, gaan hiermee een geografische
specialisatie en een fragmentering van de meerwaardeketen op internationaal niveau gepaard.
De Noordelijke landen hebben zich binnen de industrie op activiteiten toegespitst die de minst
intensieve niet-gekwalificeerde arbeid vergen en op de dienstenactiviteiten: strategische functies,
betrekkingen die gericht zijn op innovatie in bedrijven enz. blijven in het Westen. Onderzoek &
Ontwikkeling wordt bijvoorbeeld een strategische uitdaging van het concurrentievermogen van de
noordelijke regio’s: de ontwikkeling van nieuwe technologieën/materialen, telecommunicatie enz.
De opkomende landen (in het Zuiden, Midden-Oosten, Azië) hebben zich in nietgekwalificeerde arbeid tegen een lage loonlast gespecialiseerd en nemen het werk van de
productievestigingen over (textiel, industriële producten enz.).
22
Hardt M., Negri A., 2000, Empire, Exils Editeur.
Hardt M., Negri A., op.cit.
24
De deregulering is één van de vormen die het nieuwe economische beleid, gestoeld op de liberale, monetaristische revolutie, de laatste jaren heeft aangenomen:
de liberalisering en de globalisering van de economie brengen een heel arsenaal procedés in stelling, zoals inflatiebestrijding, verlaging van de belastingen,
vrijhandel en privatiseringen. Ook de deregulering maakt hier deel van uit. In de telecomsector konden op die manier de draagbare telefoon en de internetrevolutie
doorbreken, en daarmee de “nieuwe economie”. Het is dus een zeer belangrijk aspect van de hedendaagse wereld. Zoals de naam reeds aangeeft bestaat deregulering
in het schrappen van reglementen, namelijk teksten van juridische strekking. De twintigste eeuw werd gekenmerkt door de gestage opkomst van de overmacht van
de staat op de economie, hetgeen het economische beleid bepaalde ten opzichte van het “laissez faire” van de kapitalistische en liberale negentiende eeuw. Aan het
einde van de eeuw doet zich de omgekeerde beweging voor: over het algemeen is men er vandaag van overtuigd dat het spel van de vrije markt te veel wordt
beperkt, dat de buitensporige reglementen nieuwe initiatieven, ondernemerschap en vernieuwing fnuiken en daarmee de economische groei en de tewerkstelling.
25
Treillet S., 2012, « la mondialisation des économies, entre stratégies des firmes et politiques des États », colloque international Les sources de la mondialisation :
pour une approche réflexive. http://www.mondialisation.uvsq.fr/
23
22
Vanaf 1974, in de nasleep van de eerste petroleumcrisissen (1973 en 1979), zijn de veranderingen in het
Brusselse industriële stedelijke weefsel minder onderhevig aan overplaatsingen naar het buitenland dan
aan faillissementen en ontslagen wegens herstructureringen.
Aan het einde van de jaren 1980 wordt Brussel ingehaald door Antwerpen, die de eerste industriestad
van België wordt: dat is het gevolg van een minder sterke daling van de tewerkstelling in de grote
havenmetropool: -27% van 1974 tot 1988 in vergelijking met -45% in het Brussels Gewest voor dezelfde
periode”26.
Ook de activiteiten veranderden gaandeweg: sinds de 20e eeuw bestond er in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest een bloeiende textiel- en leer-, huiden- en vellennijverheid die nu nagenoeg volledig verdwenen
is. Momenteel focust de industriële activiteit op metaalproductie, hetgeen verband houdt met de
aanwezigheid van Audi Brussels en SABCA, voedingsmiddelen, papier/papierwaren,
drukkerij/uitgeverij, chemie/farmaceutische producten. De kaart hieronder toont de dominante
industriële activiteit in het Brussels gewest in 2011 (ook de activiteiten m.b.t. de distributienetwerken
van water en energie, telecommunicatie en transport (MIVB) worden weergegeven, hoewel dit in deze
studie niet aan bod komt).
Huidige vestiging van de industriële sectoren in het BHG
26
Les cahiers de la Fonderie, op.cit.
23
Evolutie van de bezetting van de gronden
Een door het Observatorium gemaakte kaart van de productieve activiteiten27 vergelijkt de bezetting van
de gronden door industriële werk- en opslagplaatsen in 1997 en 2011. Zo observeren we de evolutie van
het Brusselse industriële landschap, dat zich rond de kanaalzone concentreert.
27
Observatorium van de productieactiviteiten, februari 2012, Evolutie 1997-2011, nr. 1
24
De bezetting van de gronden is vooral rond het kanaal geconcentreerd, dicht bij de water- en spoorwegen
en de verkeersassen: er werden kleine zones ontmanteld en gecompenseerd door nieuw gebouwde
bedrijventerreinen aan de uiteinden van de gewestelijke industriële corridor, dicht bij de autosnelweg.
Uiteindelijk ging tussen 1997 en 2011 “op het gehele gewestelijke grondgebied een miljoen m² verloren
(ofwel 18 % van het oorspronkelijk afgebakende terrein, lege oppervlakte meegerekend)”28. Hierbij
werd rekening gehouden met de omschakeling naar ander gebruik, nieuwe vestigingen en uitbreidingen
op bestaande sites: de grootste verliezen worden in de centrale kanaalzone opgetekend. In 2011
bestrijken de industriële wijken iets minder dan 5 miljoen m² (Observatorium van de
productieactiviteiten, 2012).
Brussel, geconcentreerd weefsel van infrastructuren en internationale instellingen
Brussel heeft het statuut van meervoudige hoofdstad. De stad is ook uitgerust met sterk ontwikkelde
trein-, wegen- en scheepvaartinfrastructuur: de industriële ruimte en de historisch gevormde
circulatiesystemen maken er een concurrentieel gebied van dat de Britse, Franse, mediterraanse, OostEuropese enz. markten kan bevoorraden, hoewel er in de opkomende economieën nieuwe sites worden
ontwikkeld die even productief zijn. Als we de ligging van de intermodale terminals bestuderen
(plaatsen uitgerust voor de opslag of overslag van intermodale transporteenheden), merken we dat de
Europese infrastructuur erg geconcentreerd ligt in de centrale en noordelijke landen en dat België het
uitzonderlijk goed doet ten opzichte van Frankrijk bijvoorbeeld29.
Gebonden aan zijn statuut van meervoudige hoofdstad, zou Brussel dus een soort van
“zenuwknooppunt” zijn, een dicht weefsel van internationale instellingen, beslissingsorganen en
instanties van Europese en mondiale inslag, gewestelijke zetels van grote transnationale bedrijven en
grote universiteiten30. Deze positie trekt ondernemerschap aan31 (bedrijven zoals GDF Suez, L'Oréal,
Lipton, Solvay, Alcatel, Sony enz. laten zich zo dicht mogelijk bij de uitvoerende beleidsorganen
vertegenwoordigen) en ook gekwalificeerde profielen van “expats” (bijv. lobbyisten, onderzoekers32,
deskundigen). Volgens het Corporate Europe Observatory zouden in Brussel tot 30.000 lobbyisten
verblijven, bijna evenveel als de Europese Commissie werknemers telt. “De hoofdstad van Europa is de
stad die na Washington de hoogste concentratie personen telt die de wetgeving trachten te
beïnvloeden. “33Zowel grote productiefabrieken van transnationale bedrijven als Belgische bedrijven
zijn naast elkaar aanwezig op het Brussels grondgebied of in de rand. Audi Brussels, SABCA,
Halliburton naast Neuhaus, Viangro enz.
28
Observatorium van de productieactiviteiten, 2012, op. cit.
29
http://www.intermodal-terminals.eu/database/.
30
Veltz P., 2006,”L’économie mondiale à l’ère des flux”, lezing aan de université de tous les savoirs, CNAM.
31
Vandermotten, lezing ESRBHG, 2013
32
Bijv. Russische, Australische en Mexicaanse onderzoekers die door headhunters zijn aangeworven om te werken in O&O naar materiaalchemie in een
internationaal bedrijf dat in de rand van Brussel is gevestigd.
33
http://www.lemonde.fr/europeennes-2014/article/2014/05/07/bruxelles-les-lobbies-a-la-man-uvre_4412747_4350146.html
monde du 07.05.2014
25
Article
du
Bijdrage van de industrietak aan de welvaartscreatie
In 2014 bedraagt het Belgische bbp34 400 miljard euro35. De industrietak (verwerkende nijverheid,
winning van delfstoffen, energie) draagt sterk bij tot de welvaartscreatie: in 2014 genereert de tak voor
het hele land 15% van de totale toegevoegde waarde (dit was 19,3% in 2005), met name in de tak
“verwerkende nijverheid”36. Dit is het grootste percentage na de tak “groot- en kleinhandel, vervoer en
hotels en restaurants”.
Tabel 6: besteding van het binnenlands product in België: belangrijkste uitgavencategorieën (raming
aan huidige prijzen).
Bron: NBB 2015 (eerste raming van de jaarlijkse rekeningen 2014)
In 2014 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 18% bijgedragen tot de creatie van het
bruto binnenlands product van België.
Binnen het Gewest heeft de industrietak (verwerkende nijverheid, winning van delfstoffen en andere37)
in 2014, ondanks zijn kleine aandeel in de totale werkgelegenheid (2.7%), voor 6% van de toegevoegde
waarde gezorgd, voornamelijk in de tak van de verwerkende nijverheid: chemische en farmaceutische
sector, de voedingsindustrie en de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen zijn hierbij de
belangrijkste sectoren die welvaart creëren. 38
34
Aggregaat dat het eindresultaat weergeeft van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het bbp kan op drie manieren worden
gedefinieerd:
- het bbp is gelijk aan de som van de bruto toegevoegde waarde van de verschillende institutionele sectoren of van de verschillende bedrijfstakken, vermeerderd
met belastingen min de subsidies op de producten (die niet verdeeld zijn naar sectoren en bedrijfstakken);
- het bbp is gelijk aan de som van de interne finale bestedingen voor goederen en diensten (werkelijke finale consumptie, bruto-investeringen in vaste activa,
voorraadwijzigingen)
plus
de
export,
min
de
import
;
- het bbp is gelijk aan de som van de bestedingen van de inkomensvormingsrekeningen: bezoldigingen van de werknemers, belastingen op productie en import
verminderd met de subsidies, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen.
Hier wordt het bbp op basis van de toegevoegde waarde berekend.
35
Gegevens bron Eurostat: http://statbel.fgov.be/fr/binaries/FR_kerncijfers_2015_WEB_COMPLET_tcm326-275721.pdf
36
Bron nationale rekeningen
37
Dat wil zeggen samen met energie en water.
38
http://www.bisa.irisnet.be/themas/economie?set_language=nl#.Vx4VE0pCQ6A. Berekening van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
26
Jaarlijks groeipercentage van de productiviteit39
In België zien we dat de productiviteit zowel in de industrie als in andere sectoren, zoals de diensten aan
bedrijven en de financiële activiteiten en verzekeringen, tussen 2004 en 2011 jaarlijks gestaag groeit.
Industriële groei is echter bijzonder in die zin dat deze sterke onrechtstreekse effecten heeft op de rest
van de economie: ze vormt een belangrijke bron voor de groei van de arbeidsproductiviteit omwille van
de intensiteit op het vlak van kapitaal en technologie en door de forse blootstelling aan de internationale
concurrentie, waardoor het concurrentievermogen van de bedrijven voortdurend onder druk komt te
staan 40. In een studie die in 2003 is verschenen, heeft het Federaal Planbureau deze onrechtstreekse
gevolgen van de industrie op de groei van een land gemeten: de gevolgen van een stijging van 1% van
de exportmarkten van goederen - wat hoofdzakelijk bestellingen van industriële goederen zijn - werden
aan de hand van het Hermesmodel berekend. Het rechtstreeks gevolg is een toename van de toegevoegde
waarde van de verwerkende nijverheid die op 0,7% wordt geraamd. Deze verhoogde vraag en groeiende
inkomsten hebben een invloed op alle commerciële sectoren en leiden tot een groei van 0,4% van hun
toegevoegde waarde. Het effect is proportioneel gezien zeer groot.41
We moeten er evenwel op wijzen dat het volume werkuren vanaf 2008 aanzienlijk is ingekrompen,
waardoor de productiviteit op peil werd gehouden.42
Grafiek 2. Jaarlijkse gemiddelde groei van de productiviteit in de voornaamste activiteitensectoren
tussen 2004 en 2011 (in %)43
Bron: INR, berekeningen van de FOD Economie.
39
De zichtbare arbeidsproductiviteit is de gecreëerde rijkdom verbonden met de factor arbeid, zonder rekening te houden met de andere hulpmiddelen die werden
gebruikt om deze te verkrijgen (FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012).
40
FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012
41
H. Bogaert, A. Gilot, C. Kegels, 2004, "Les pouvoirs publics doivent ils soutenir l'industrie?" in “L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique?”, Working paper,
Federaal Planbureau.
42
FOD Economie, 2013, op.cit.
43
Tabel uit: FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012.
27
Export
De ontwikkeling van de export speelt een belangrijke rol, met name voor de groei van de kwantitatieve
voorraad kapitaal en arbeidskrachten, en dit geldt in het bijzonder voor de export van industrieproducten.
Industrieproducten noodzaken tot de toepassing van doeltreffende productietechnieken en zorgen voor
interne schaalvoordelen. Ze verhogen bovendien de specialisatiegraad van de arbeidskrachten en
stimuleren de import van hoogtechnologische producten, wat de andere sectoren van de economie ten
goede komt. Deze gunstige effecten zijn van externe aard, aangezien ze niet in de marktprijzen worden
weerspiegeld.44 De Belgische export zit, net als de Brusselse export, sinds 2008 in stijgende lijn.
Op Belgisch niveau waren er in 2012 van de 7 productcategorieën die ons land uitvoert (op basis van de
SITC, Standard International Trade Classification) 3 categorieën die goed waren voor 76% van de
Belgische export. Deze drie categorieën zijn de chemische en aanverwante producten, de overige
industrieproducten en de machines en transportmaterieel. Deze 76% van de export vertegenwoordigt
165 miljard euro voor de intracommunautaire uitvoer tegenover 84 miljard euro voor de
extracommunautaire export.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden eveneens hoofdzakelijk industrieproducten uitgevoerd
(92% van de totale Brusselse export).
De export loopt niet gelijk voor alle sectoren: de uitvoer neemt in het bijzonder toe voor de
voedingsindustrie, de chemische/farmaceutische industrie, de vervaardiging van informaticaproducten
en de vervaardiging en assemblage van voertuigen (de fabriek van Audi Brussels heeft het monopolie
voor de vervaardiging en de assemblage van de Audi A1 voor de rest van de wereld).
44
Tremblay R., 1987, “Le rôle des exportations dans la croissance économique des régions et des pays”, Revue canadienne des sciences régionales.
28
Tabel 7: Uitvoer van goederen volgens NACE-BEL, de nationale verdeling volgens sectie en afdeling
(2008): 2008-201345 (in miljoen euro)
Sectie en afdeling NACE-BEL (2008)a1
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2008
2009
2010
2011
2012
2013
10
Vervaardiging van voedingsmiddelen
293
267
297
323
343
330
11
Vervaardiging van dranken
50
28
35
51
47
53
12
Vervaardiging van tabaksproducten
15
14
17
26
24
13
13
Vervaardiging van textiel
106
95
109
96
86
88
14
Vervaardiging van kleding
207
183
199
222
169
153
15
Vervaardiging van leer en van producten van leer
67
68
49
50
49
45
16
24
18
13
14
19
19
17
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van
kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet
en van vlechtwerk
Vervaardiging van papier en papierwaren
35
33
32
31
37
40
18
Drukkerijen, reproductie van opgenomen media
0
0
0
0
0
0
19
110
44
154
145
48
17
20
Vervaardiging van cokes en van
aardolieproducten
Vervaardiging van chemische producten
473
307
329
260
347
553
21
Farmaceutische industrie
235
304
290
381
671
579
22
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
60
59
65
65
79
136
23
Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale
producten
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
43
39
59
37
79
63
233
72
101
166
100
193
122
93
78
64
125
142
360
445
641
573
532
505
27
Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines
en apparaten
Vervaardiging
van
informaticaproducten
en
van
elektronische en optische producten
Vervaardiging van elektrische apparatuur
153
134
140
130
130
128
28
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.
265
213
255
321
296
277
29
1.246
878
1.136
1.804
1.880
1.941
30
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen,
aanhangwagens en opleggers
Vervaardiging van andere transportmiddelen
105
117
74
162
206
176
31
Vervaardiging van meubelen
20
20
23
22
26
22
32
Overige industrie
212
200
212
210
237
168
Industrie
4.437
3.632
4.307
5.152
5.529
5.642
Totaal Brussel
4.808
3.973
4.599
5.466
5.901
6.093
170.506
135.066
160.762
188.247
191.782
44.323
45.470
238.471
243.345
24
25
26
geraffineerde
Vlaams Gewest
Totaal
183.844
Waals Gewest
Totaal
44.488
37.162
41.717
45.793
België
Totaal België
219.802
176.201
207.079
235.103
Bron: INR (op basis van de website van het BISA)
45
In het BISA, indicatoren “economische activiteiten”: http://www.bisa.irisnet.be/themas/economie?set_language=nl#.VycVtkpCQ6A.
29
Verband exportactiviteiten van bedrijven en gekwalificeerde arbeidsplaatsen?
Maurin et al.46 (2003) hebben het verband tussen de exportactiviteiten van bedrijven en gekwalificeerde
arbeidsplaatsen onderzocht. Ze gaan uit van de hypothese dat de vermeerdering van de
exportmogelijkheden en de concurrentie tussen exportkandidaten een verwaarloosde, maar niet te
onderschatten vector in de creatie van geschoolde jobs is en niet-geschoolde arbeidsplaatsen tenietdoet.
Het betreden van buitenlandse markten zou herstructureringen en innovaties meebrengen bij
ondernemingen die vooral hoger geschoold personeel tewerkstellen die onder meer gespecialiseerd zijn
in productontwerp, internationale handel, de bijbehorende juridische vragen, marketing enz. Deze
positionering van bedrijven in het Noorden zou haar wortels in de mondialisering vinden, middels de
specialisering van technologische producten met grote toegevoegde waarde. Aangezien producten van
het lagere marktsegment werden beconcurreerd door Chinese import (in november 2001 trad China toe
tot de WTO), zouden bedrijven uit het Noorden hun productievestigingen hier behouden, zouden ze hun
producten naar een hoger marktsegment verleggen zodat ze op een gemondialiseerde markt
concurrentieel zouden kunnen blijven en een beroep doen op geschoolde arbeidskrachten die in groten
getale in scholen en universiteiten in het Noorden werden opgeleid.
Import, handelsbalans en lopende rekening in Brussel
Ingevoerde producten bestaan voor 92% uit producten afkomstig van de verwerkende nijverheid en
namen sinds 2008 zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als in het hele land een hoge vlucht.
De handelsbalans, die een staat van de export en de import geeft, blijft negatief in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, maar tussen 2008 en 2013 wordt het verschil kleiner, tenminste in de
verwerkende nijverheid. De lopende rekening47 daarentegen blijft in deze periode over het algemeen
positief.
46
Maurin E., Thesmar D., Thoenig M., 2003, “Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des exportations”, ÉCONOMIE ET STATISTIQUE nr. 363-364365.
47
De betalingsbalans is een statistisch overzicht die boekhoudkundig alle reële, financiële en monetaire transacties weergeeft die in de loop van een bepaalde
periode tussen de ingezetenen van een economie en de niet-ingezetenen plaatsvinden. De economische en financiële transacties die aan de basis liggen, worden
verdeeld in de lopende rekening (uitwisseling van goederen, diensten, inkomens en lopende overdrachten), de kapitaalrekening (kapitaaloverdrachten) en de
financiële rekening (directe investeringen of portefeuillebeleggingen).
30
Tabel 8: Invoer van goederen volgens NACE-BEL, de nationale verdeling volgens sectie en afdeling
(2008): 2008-2013 (in miljoen euro)
Sectie en afdeling NACE-BEL (2008)a1
C
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2008
2009
2010
2011
2012
2013
10
Vervaardiging van voedingsmiddelen
360
388
455
476
522
509
11
Vervaardiging van dranken
187
186
230
249
248
240
12
Vervaardiging van tabaksproducten
4
5
5
59
29
2
13
Vervaardiging van textiel
149
130
124
131
111
108
14
Vervaardiging van kleding
824
789
734
820
839
779
15
Vervaardiging van leer en van producten van leer
187
177
171
181
187
177
16
39
32
23
26
24
27
17
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en
van kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen
van riet en van vlechtwerk
Vervaardiging van papier en papierwaren
145
117
113
136
138
129
18
Drukkerijen, reproductie van opgenomen media
0
0
0
0
0
0
19
547
494
575
702
916
806
20
Vervaardiging van cokes en van
aardolieproducten
Vervaardiging van chemische producten
626
519
601
592
573
646
21
Farmaceutische industrie
722
800
822
854
955
1.233
22
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
212
193
198
215
213
263
23
Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale
producten
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
162
122
110
99
109
109
361
219
273
359
353
358
25
Vervaardiging van producten van metaal, exclusief
machines en apparaten
276
262
242
271
297
268
26
Vervaardiging van informaticaproducten
elektronische en optische producten
Vervaardiging van elektrische apparatuur
1.586
1.534
1.783
1.794
1.639
1.450
559
436
393
459
472
437
930
696
711
840
887
799
1.173
1.215
964
1.200
1.499
1.589
177
24
27
28
29
geraffineerde
en
van
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen,
n.e.g.
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen,
aanhangwagens en opleggers
30
Vervaardiging van andere transportmiddelen
320
198
136
194
126
31
Vervaardiging van meubelen
161
146
138
150
127
131
32
Overige industrie
433
392
433
455
451
507
Industrie
9.962
9.049
9.235
10.262
10.715
10.742
Totaal
11.121
10.017
10.124
11.240
11.554
11.558
249.726
251.982
België
Totaal België
231.091
181.384
211.677
245.787
Vlaams Gewest
Totaal
188.819
145.885
171.765
202.266
204.181
205.724
29.789
32.281
33.991
34.699
Waals Gewest
Totaal
31.151
25.482
Bron: INR
Investering in Onderzoek en Ontwikkeling
De activiteiten Onderzoek en Ontwikkeling zorgen ervoor dat er nieuwe technologieën worden
uitgewerkt die de werkwijzen ingrijpend veranderen. Een groot aantal studies toont aan dat deze
activiteiten, die stevig door de overheid worden ondersteund, gevolgen hebben voor het economische
concurrentievermogen van een land. De O&O-uitgaven worden in de Belgische industrie alsmaar groter.
Als we kijken naar het % dat deze uitgaven in het bbp vertegenwoordigen, zien we dat ze in 2004 op
1,81% kwamen en in 2013 2,28% bedroegen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maakten de O&O-
31
uitgaven in dat laatste jaar 1,52% uit, tegenover 2,52% in Vlaanderen en 2,85% in Wallonië48. Het
hoofdargument dat een verklaring kan vormen voor dit betrekkelijk lage niveau van O&O in Brussel is
de zwakte van het industriële weefsel van hightech- en mediumhightechsectoren waar de intensiteit van
O&O typisch het hoogst is, zoals bijvoorbeeld in de farmaceutisch of elektronische industrie.49 Brussel
is eigenlijk vooral een internationale stad waar de administratieve functies in vergelijking met andere
landen zeer sterk ontwikkeld zijn. In dit opzicht bevinden de activiteiten O&O zich voornamelijk in de
openbare sector (overheidsdiensten en hoger onderwijs) en ook in de vele wetenschappelijke instituten,
universiteiten en hogescholen op het Brussels grondgebied. Het BISA wijst erop dat de financiering van
de overheidsdiensten en het hoger onderwijs het grootst is: op die manier spelen de overheidsdiensten
een sleutelrol in het innovatiesysteem. Andere belangrijke fondsen zijn afkomstig van de Europese Unie,
en dan zijn er nog de overdrachten van multinationals. 50
Op het federale niveau werd 75,6% van de uitgaven voor O&O in 2010-2011 in de verwerkende
nijverheid (82,2%) gedaan, waaronder de hightechindustrie (40,4%) en de farmaceutische industrie
(30,4%). In het Brussels gewest zijn de investeringen in O&O in de periode 2010-2011 opnieuw het
sterkst vertegenwoordigd in de verwerkende nijverheid, met name in de chemische en farmaceutische
industrie (28%), snel gevolgd door de export van diensten en hightech zoals consultancy, elektronica en
telecommunicatie (25%). Het BHG heeft als Europese hoofdstad een rijke dienstenactiviteit.
Tabel 9. Bruto interne uitgaven in Onderzoek en Ontwikkeling van de ondernemingen volgens de
activiteitenafdeling in duizend euro (NACE-BEL 2008): 2010-2011
NACE
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
1-9, 12,
32, 35-43
10-11
2010
2011
Landbouw, bosbouw en visserij, winning van delfstoffen, vervaardiging van
tabaksproducten, andere verwerkende nijverheden, energie en bouw
Voedingsindustrie en vervaardiging van dranken
23.093,1
7.937,3
2011
%
2
4.485,9
5.179,5
1
13-15
Vervaardiging van textiel, van kleding, van leer en van producten van leer
1.128,9
1.213,2
0
16-18,31
Hout-, papier-, kartonindustrie, drukkerijen en vervaardiging van meubelen
1.569,6
1.754,1
0
19,22-23
23.300,1
22.774,5
5
20-21
Vervaardiging van cokes en geraffineerde aardolieproducten, vervaardiging van
producten van rubber of kunststof en van andere niet-metaalhoudende minerale
producten
De chemische en farmaceutische industrie
127.013,4
135.425,5
28
24-25, 33
Vervaardiging van metalen, installatie en reparatie van machines
2.251,5
2.317,3
0
26-27
5.016,0
5.422,3
1
28-30
Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische, optische en elektrische
producten
Vervaardiging van machines en transportmiddelen
15.882,2
21.531,6
4
45-47
Handel
23.690,4
13.869,6
3
49-58,6470,73-99
59-63, 71
Overige diensten
136.312,0
143.970,1
30
113.328,1
121.067,5
25
477.071,2
482.462,5
100
Totaal Vlaams Gewest
3.080.810,0
3.423.778,9
Totaal Waals Gewest
1.469.775,7
1.707.138,4
5.027.657,0
5.613.379,9
Film, tv, muziek en radio, telecommunicatie, ontwerpen en programmeren van
computerprogramma's, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten,
informatiediensten, architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen
Totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Totaal België
Bron: POD Federaal Wetenschapsbeleid
48
Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, “Onderzoek en ontwikkeling in Brussel: wie financiert deze activiteiten en waar vinden ze plaats?”, Focus nr. 12, BISA
Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, op.cit.
50
Federaal Planbureau.
49
32
Overheidsbeleid en industrie: de industriële thema's in gewestelijke
programmateksten
De Brusselse overheden waren al zeer vroeg bezorgd over de desindustrialisering van Brussel. Vanaf de
jaren 1970, een tijdperk waarin de economische recessie door de oliecrisis het
desindustrialiseringsproces zal versnellen, onderstrepen partijprogramma's het belang van
ondersteuning van de industrie.
Zonder alle gewestelijke beleidsverklaringen te willen aanhalen, kunnen we per decennium het soort
formuleringen onder de loep nemen dat in bepaalde verklaringen wordt gebruikt om het over de industrie
in het gewest te hebben.
De jaren 1970-1980
In de jaren zeventig en tachtig wordt de industrie één van de componenten van de stad die geleidelijk
aan zou moeten verdwijnen, in het bijzonder in Brussel dat meer en meer de rol van meervoudige
hoofdstad wil spelen (van het gewest, van het land en van Europa). Dat is een paradigmawissel ten
opzichte van de voorgaande periodes: “er zou een inversie zijn in de verhouding tussen stad en industrie
zoals die sinds het begin van de industrialisering had bestaan: de industrie was toen de drijvende kracht
waarrond het stedelijk landschap zich organiseerde, vandaag is de hoogtechnologische industrie
schatplichtig aan de sociale en technologische structuur zoals die in de grote metropolen ontstond”51
De jaren 1990: het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP)
In 1995 wordt het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
gepubliceerd. In deze beleidsverklaring komt de verdediging van de industrie het duidelijkst naar voren.
“Als er al desindustrialisering is in het gewest, in de zin van de traditionele secundaire activiteiten, dan
moet dit niet nog worden aangemoedigd. De desindustrialisering leidt immers tot de directe verschraling
van de diversiteit aan betrekkingen. Diversifiëring stabiliseert immers het tewerkstellingsvolume en is
een bron van economische levenskracht en sociale verscheidenheid. Sindsdien zal het gewest een geheel
aan industriële sectoren ondersteunen, van de meest traditionele (precisie-industrie zoals de
mechanische constructie en metaalconstructie, elektronisch materiaal, technisch en keramisch glas,
precisie-instrumenten of levensmiddelen) tot de meest vooruitstrevende (gezondheidszorg, inclusief de
farmaceutische en paramedische activiteiten en de communicatiesector, audiovisueel evenals informatie
en telecommunicatie).
De jaren 2000: het tweede Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP)
In 2002, in een context van versnelde delokalisatie en van sluitingen van Brusselse industriële bedrijven,
bevat het GewOP twee vaststellingen: de desindustrialisering in Brussel is een feit, Brussel slaagt er niet
in de industriële segmenten van hoog technologisch niveau aan te trekken.
Voor de desindustrialisering worden twee hoofdredenen aangehaald: enerzijds is er een proces van
onderaanneming van bepaalde industriële activiteiten gaande, hetgeen een vermindering van industriële
werkgelegenheid oplevert, wat in feite een “statistische fout” is, aangezien de activiteiten bestaan, maar
51
M. Castells, 1975, Sociologie de l’espace industriel, Ed. Anthropos, Paris. Geciteerd door Mérenne-Schoumaker B., 1985, « Villes et industries » dans La cité
belge d’aujourd’hui : quel devenir ?
33
niet in een overeenkomstige industriële NACE-code worden geregistreerd. Anderzijds zijn -de gevolgen
van de nomenclatuur buiten beschouwing gelaten- de stad en de verwerkende nijverheid uit elkaar aan
het groeien. De industriële bedrijven vestigen zich op grotere sites in de als meer bereikbaar beschouwde
rand van de steden.
Daarnaast stelt het GewOP een zwakke groei vast in de nijverheid van de nieuwe technologieën en de
O&O-activiteiten.
Met deze vaststellingen voor ogen onderstreept het GewOP de opportuniteiten inzake O&O die de vier
universiteiten en industriële hogescholen op het grondgebied verschaffen via de vorming van
geschoolde werknemers “met een grote wetenschappelijke en technische toegevoegde waarde.” In het
plan wordt ook het schadelijke karakter onderstreept van het verlies van de bestaande industrie op het
grondgebied terwijl er nog te ontwikkelen terreinen beschikbaar zijn.
Er worden dezelfde prioritaire sectoren naar voren geschoven als in het GewOP van 1995, omwille van
de speciale aandacht die ze van de overheden vereisen:
o
o
o
o
o
communicatie, precisie-industrie, gezondheidszorg, milieu en voedingsmiddelensector;
stadsindustrie zoals logistieke activiteiten, nieuwe informatie- en communicatietechnologie;
activiteiten zoals ambachten en kunstberoepen die verband houden met stadsvernieuwing,
patrimonium en de verbetering van de publieke ruimte;
detailhandel, via de versterking van de bestaande handelskernen;
diensten aan bedrijven die de creatie van nieuwe activiteitentakken aanzwengelen, hierbij
inbegrepen de activiteiten van callcenters.
De Brusselse New Deal en het derde Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
(GPDO): de jaren 2010
De Brusselse New Deal (2011-2014)
Tien jaar later doet de Brusselse New Deal dezelfde vaststelling als in 2001. Opnieuw wordt het belang
van het fenomeen van de teloorgang van industriële banen in het gewest onderstreept. De industrie komt
ook op twee andere plaatsen voor in de tekst: een eerste keer om het belang te benadrukken om van de
industrie een prioritaire sector voor het openbaar beleid te maken; een tweede keer om de nadruk te
leggen op de nodige afstemming van de productiewijzen op een duurzame ontwikkeling in het gewest
(koolstofarme economie enz.).
Het GPDO
Het GPDO neemt in grote lijnen de Brusselse New Deal over. Het plan draagt de ambitie in zich om het
sociale weefsel te verstevigen, de tweedeling te bestrijden, een evenwichtige economische ontwikkeling
te bevorderen en het gewest tot een vermindering van 30 % van de CO²-uitstoot te bewegen. Onder
duurzame ontwikkeling begrijpt men “de ontwikkeling die aan de hedendaagse noden beantwoordt
zonder de capaciteit van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien op het spel te
zetten: het moet dus als een sociaal rechtvaardige, economisch doeltreffende en ecologisch houdbare
ontwikkeling worden opgevat. In de stad komt de duurzame ontwikkeling onder meer tot uiting via het
beleid inzake tewerkstelling, huisvesting, stadsvernieuwing, openbare ruimte en ontmoetingsplaatsen,
grondstoffenbeheer - hernieuwbare energie, water en afval - en stadstransport dat meer plaats biedt aan
collectief vervoer en actieve mobiliteit”.
34
In dit kader wordt de industrie voorgesteld als een sector met groeimogelijkheden voor de gewestelijke
economie op het vlak van tewerkstelling en wordt als prioritaire sector voor het BHG gerangschikt,
zoals reeds in de New Deal vastgesteld.
Strategie 2025
In de Strategie 2025 (2015-2025) vinden we thema's terug die nauw aansluiten bij die van de New Deal.
De desindustrialisering van het gewest wordt nog steeds onderstreept en de overheidsspelers sporen aan
om “de industriële tewerkstelling onder hoge bescherming te plaatsen”. Volgens de tekst moet er
speciale aandacht worden geschonken aan de grote bedrijven die zijn gebleven zoals Audi, Sabca en
Viangro evenals aan bedrijven van industriële diensten die met internationale concurrentie kampen.
Parallel hiermee wordt de klemtoon gelegd op de herdynamisatie van de Brusselse economie door onder
meer innovatie, onderzoek en ontwikkeling en technologische activiteiten te stimuleren: “van Brussel
de Belgische en Europese hoofdstad van ondernemingszin en innovatie maken”. Hoewel deze
sectoractiviteiten sinds 2001 in het GewOP als prioritair staan aangeduid, worden ze sinds 2010 als één
van de mogelijkheden van de industriële tewerkstelling gezien. De hervorming van het
beroepsreferentiecentrum Iristech+ en de verbreding ervan naar een Competentiepool van
technologische industrie versterkt deze opvatting. Ook inzake O&O worden de laatste jaren meer
inspanningen waargenomen.
35
De “industriële beroepen” van vandaag: reikwijdte van het onderzoek
Welke zijn vandaag de belangrijkste industriële beroepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Hoe
is de tewerkstelling in de industrie geëvolueerd en wat zijn de eigenschappen? Deze studie zal enkel
ingaan op de industriële beroepen, namelijk de beroepen die als belangrijkste activiteiten de
verwezenlijking, de ontwikkeling, de vervaardiging, de montage en zelfs het onderhoud van een
industrieel product (object, machine en installatie) hebben. Wij zullen de kwestie van de beroepen
behandelen vanuit een sectorale inslag (enige beschikbare statistische informatie op gewestniveau).
Zoals reeds gezegd onderschat deze insteek het aantal industriële arbeidsplaatsen (een groot aantal jobs
wordt niet tot de sector gerekend) in Brussel en de rand.
Welke kwaliteit hebben de jobs?
De kwaliteit van de arbeidsplaatsen is moeilijk in te schatten wegens het multifactoriële karakter ervan.
De kwaliteit wordt bepaald door de arbeidsomstandigheden in verhouding tot de werkrelatie (de
contractuele bepalingen, de rechtspositionele garanties die hiermee verband houden). De
arbeidsomstandigheden omvatten:
- de bezoldiging;
- de garanties in termen van duur en veiligheid, met name of de overeenkomst “vast” of
“tijdelijk” is;
- de hiermee gepaard gaande rechten (sociale zekerheid, verschillende soorten verlofstelsels
enz.);
- gewoonlijk worden ook de doorgroeimogelijkheden
opleidingsmogelijkheden in aanmerking genomen.
en
in
het
bijzonder
de
De kwaliteit van het werk wordt ook bepaald door de arbeidsvoorwaarden die met de werkactiviteit te
maken hebben, hierbij rekening houdende met:
- het tijdsaspect (duur, aangepaste, variabele of vaste uren, nachtarbeid enz.);
- de intensiteit;
- de zwaarte, en zelfs de gevaarlijkheid;
Het onderzoek naar de kwaliteit van het werk kan niet worden beperkt tot één indicator die alle jobs
volgens één enkel criterium zou kunnen klasseren.
Niet alle aspecten kunnen via statistische gegevens zichtbaar worden gemaakt. We kunnen echter de
kwaliteit van de ingevulde jobs trachten te vatten volgens activiteitensector, waarbij we enkele
eigenschappen onder de loep nemen. Vooreerst het gemiddeld dagloon, berekend vanaf het aantal
VTE's.
36
Het gemiddelde dagloon
Tabel 10: Gemiddeld dagloon (in euro) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per gedekte industriële
sector (gegevens in voltijds equivalent) in 2013
10
Vervaardiging van
voedingsmiddelen
11
Vervaardiging van dranken
12
Vervaardiging van
tabaksproducten
20
Vervaardiging van chemische
producten
Vervaardiging van
farmaceutische grondstoffen en
producten
Vervaardiging van producten
van rubber of kunststof
Vervaardiging van metalen in
primaire vorm
Vervaardiging van producten
van metaal
Vervaardiging van
informaticaproducten
21
22
24
25
26
27
Vervaardiging van elektrische
apparatuur
28
Vervaardiging van machines,
apparaten en werktuigen
Vervaardiging en assemblage
van motorvoertuigen
29
Vervaardiging van andere
transportmiddelen
Totaal (gedekte industriële sectoren)
2
2
4
6
1
5
1
1
Totaal
>199
175-199
150-174
15
14
13
6
3
8
100
1
6
18
24
16
8
24
100
10
20
22
22
25
100
1
1
2
5
13
14
13
50
100
3
2
5
10
13
12
12
42
100
13
8
6
6
12
5
8
40
100
1
8
27
17
46
100
13
13
11
14
19
10
6
8
100
1
5
8
15
21
11
10
30
100
3
7
9
15
19
13
11
22
100
6
11
9
16
23
15
5
12
100
1
53
26
5
14
100
100
1
1
6
10
32
22
9
20
2
4
9
7
10
24
15
7
21
100
30
1
125-149
26
1
1
110-124
100-109
90-99
80-89
70-79
60-69
50-59
40-49
< 40
In de
Aantal Voltijds equivalenten (gedekte
industriële sectoren)
84
9
6
56
197
503
1098
901
1277
3046
1880
937
2606
12597
Totaal van alle sectoren
Aantal arbeidsposten uitgedrukt in
voltijdse equivalenten (alle sectoren)
1
2888
0
443
0
756
1
3470
3
16741
8
40151
8
40021
8
38943
12
56052
16
79108
13
61912
9
44992
21
100467
100
485945
Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Gelet op de arbeidstijd biedt de voedingsindustrie in verhouding minder hoge lonen dan de andere
industriële sectoren. In de chemische en farmaceutische sectoren daarentegen bevinden zich de hoogste
loonschalen.
Een ander kwaliteitscriterium voor de beschikbare arbeidsplaatsen in de gewestelijke statistieken is de
arbeidstijd, voltijds of deeltijds (opgelegd of gekozen, de statistieken laten ons niet toe een onderscheid
te maken). Daar staat de voedingsindustrie bovenaan als sector die het minste kansen biedt op voltijds
werk, dit in tegenstelling tot de andere industriële sectoren.
37
Aandeel van de voltijds werkenden in de bezoldigde arbeid
Tabel 11. Aantal voltijdse equivalenten in verhouding tot het aantal arbeidsplaatsen in 2013
NACE-sectoren
Aantal
arbeidsplaatsen
Aantal voltijdse
equivalenten
10
Vervaardiging van voedingsmiddelen
3222
2606,98
Aandeel van de
voltijdse equivalenten
in de totale
werkgelegenheid (in %)
81
11
Vervaardiging van dranken
770
765,89
99
12
Vervaardiging van tabaksproducten
111
100,13
90
20
Vervaardiging van chemische producten
939
888
95
21
Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten
1769
1638,54
93
22
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
252
225,48
89
24
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
250
233,11
93
25
Vervaardiging van producten van metaal
1296
1176,02
91
26
Vervaardiging van informaticaproducten
132
107,76
82
27
Vervaardiging van elektrische apparatuur
811
708,89
87
28
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen
1202
1092,55
91
29
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen
2711
2452,84
90
30
Vervaardiging van andere transportmiddelen
673
603,16
90
Totaal gedekte industriële sectoren
14138
12599
89
Totaal alle activiteitensectoren
621821
485945
78
Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Een derde criterium dat de kwaliteit van de arbeidsplaatsen bepaalt, is het aandeel van de vaste banen
(AOD arbeidscontract onbepaalde duur). In de voedingsindustrie hebben de AOD's een klein aandeel
vergeleken met de andere industriële sectoren: volgens de ondervraagde vakbondsvertegenwoordigers
zou uitzendarbeid er steeds meer terrein winnen.
Tabel 12: Gemiddeld aandeel van de vaste banen per activiteitensector in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest in 2012-2014
NACE-sector
10-12 voedingsindustrie
20-22 Vervaardiging van chemische producten/farmaceutische grondstoffen en producten
24-30 Vervaardiging van metalen in primaire vorm/producten van metaal/elektrische apparatuur
enz.
8-33 Alle industriële sectoren
Alle sectoren
% vaste banen
89
95
94
93
92
Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium
voor de Werkgelegenheid
In- en uitstroom van personeel volgens activiteitensector
In het algemeen is de uitstroom logischerwijze groter dan de instroom bij bedrijven die een inkrimping
kennen. Bij bedrijven die uitbreiden of stabiel blijven, zien we daarentegen een zwakke uitstroom en
een grotere instroom.
In bijna alle industriële sectoren -in het bijzonder in de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen
in primaire vorm en de vervaardiging van elektrische apparatuur- zijn er meer personen die uitstromen.
38
De vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten, de vervaardiging en assemblage van
motorvoertuigen en de vervaardiging van andere transportmiddelen vormen hierop een uitzondering.
Deze laatste drie sectoren zouden dus per definitie stabiele of groeisectoren zijn.
Omgekeerd is de in- en uitstroom van personeel gemiddeld hoger in de voedingsindustrie, wat getuigt
van een bijzonder grote personeelsrotatie.
Tabel 13: In- en uitstroom van personeel per activiteitensector in België in 2012-2013
Economische activiteit (NACE-BEL 2008)
Sectie
Afdelingen (A60)
Industrie
Instroom
Uitstroom
Netto-evolutie
%
%
%
8,9%
11,5%
-2,6%
10-12
Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken, tabaksproducten
13,2%
13,9%
-0,8%
20
Vervaardiging van chemische producten
6,4%
7,6%
-1,2%
21
Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten
8,5%
7,7%
0,8%
22
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
7,1%
10,5%
-3,4%
24
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
3,8%
12,4%
-8,6%
25
Vervaardiging van producten van metaal (exclusief machines en apparaten)
10,7%
14,1%
-3,4%
26
Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten
6,4%
11,3%
-4,9%
27
Vervaardiging van elektrische apparatuur
5,7%
13,1%
-7,4%
28
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.
8,9%
11,7%
-2,8%
29
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers
6,8%
6,7%
0,1%
30
Vervaardiging van andere transportmiddelen
10,4%
5,9%
4,5%
15,9%
16,6%
-0,7%
Totaal alle sectoren
Bron: Dynam, België, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Personeelsverloop
De analyse van de in- en uitstroom van personeel per activiteitendomein kan worden aangevuld met de
resultaten van de Securex-enquête52 naar het personeelsverloop in de privésector. Opnieuw gaat het om
resultaten op Belgisch niveau. Hier worden de sectoren niet meer volgens NACE-code, maar volgens
paritair comité ingedeeld. Wegens een onvoldoende groot representatief personeelseffectief komen niet
alle sectoren voor die wij bestuderen in de enquête.
Voor alle sectoren samen ligt het vrijwillig verloop onder het gemiddelde, zowel voor de arbeiders als
voor de bedienden. Het onvrijwillig verloop ligt onder het gemiddelde voor de bedienden en voor een
deel van de arbeiders. Arbeiders in de metaal-, machine- en elektrische bouw krijgen daarentegen vaker
met onvrijwillig verloop te maken. De vraag is evenwel waar het onderscheid ligt tussen vrijwillig en
onvrijwillig verloop: wordt een uitzendkracht verondersteld zelf voor zijn vertrek te kiezen (omdat de
overeenkomst ten einde loopt) of gaat het hier om onvrijwillig verloop (aanpassing van de activiteit aan
de productienoden)?
52
Personeelsverloop in 2014, Securex-enquête.
39
Tabel 14: personeelsverloop volgens paritair comité in België in 2014
Statuut
Arbeiders
Totaal
Bedienden
PC
PC 111
PC 116
PC 118
Omschrijving
Metaal-, machine- en elektrische bouw
Scheikundige nijverheid
Voedingsnijverheid
PC 207
PC 209
PC 220
Scheikundige nijverheid
Metaalfabricatennijverheid
Voedingsnijverheid
Vrijwillig verloop
4,45%
2,79%
4,00%
6,68%
3,54%
4,49%
4,77%
6,57%
Totaal
Onvrijwillig verloop
15,66%
9,59%
11,89%
14,98%
5,19%
8,27%
6,14%
13,12%
Bron: Securex-enquête 2014
Kwalificatieniveau van de werknemers in de Brusselse industriële
werkgelegenheid
Behalve in de sectoren van de chemische/farmaceutische industrie -die bijna uitsluitend
hooggeschoolden aanwerven- hebben de Brusselse industriële sectoren vooral nood aan laag- of
middelgeschoolde arbeidskrachten, bij voorkeur met een scholingsgraad hoger secundair. Hierdoor
hebben de industriële activiteiten een belangrijke rol in het Brusselse evenwicht omdat zij een
tegengewicht bieden voor de verschuiving naar een gewestelijke werkgelegenheid die vooral
toegankelijk is voor hooggeschoolden in zeer sterk vertegenwoordigde sectoren, zoals de gewestelijke,
federale en internationale overheidsinstellingen, het onderwijs of de financiële sector en het bank- en
verzekeringswezen. Toch is er een tendens naar een hogere kwalificatieniveau van de arbeidsplaatsen,
vooral in de industrie, met uitzondering van de voedingsmiddelenindustrie. Die laatste evolueert dan
weer -volgens vakbondsvertegenwoordigers- naar meer instabiele en kortdurende banen.
Tabel 15: Kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2010
en 2014 (gegevens naar plaats van tewerkstelling)
Opleidingsniveau
NACE-sector
10-12 voedingsindustrie
20-22 Vervaardiging van chemische
producten/farmaceutische
grondstoffen en producten
24-30 Vervaardiging van metalen in
primaire
vorm/producten
van
metaal/elektrische apparatuur enz.
Totaal verwerkende nijverheid in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (833)
Totaal verwerkende nijverheid in het
Vlaams Gewest (8-33)
Totaal verwerkende nijverheid in het
Waals Gewest (8-33)
Alle
sectoren
Brussels
Hoofdstedelijk Gewest
Alle sectoren - Vlaams Gewest
Alle sectoren - Waals Gewest
Laag
20
9
2010
Middelmatig
45
10
Hoog
34
81
Laag
41
12
2014
Middelmatig
30
24
Hoog
28
64
15
41
44
17
36
47
15
33
52
22
30
48
25
48
27
22
49
29
28
44
27
25
44
31
17
28
55
16
26
58
21
24
42
39
37
37
18
20
42
40
40
40
Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische informatie - Enquête naar de arbeidskrachten,
verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De kwalificatiestructuur van de industriële werkgelegenheid (opleidingsniveau van de arbeidskrachten
die de arbeidsplaatsen bekleden) is niet evenredig met die van de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd
40
(15-64 jaar). Een niet te verwaarlozen deel van de Brusselse jongeren verlaat de school voor het einde
van het hoger secundair (hoge schooluitval).
Tabel 16: Kwalificatieniveau van de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in 2014
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Hoogstens lager secundair
onderwijs
Hoger secundair
35%
27%
33%
27%
40%
37%
Hoger
universitair of niet-universitair
onderwijs
38%
33%
30%
Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische informatie - Enquête naar de arbeidskrachten,
gegevens naar woonplaats, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Zonder erkend diploma blijven de mogelijkheden om in de industrie aan de slag te gaan echter beperkt.
Afgestudeerden van het hoger secundair vinden daarentegen wel vlot werk. We komen hierop terug in
de longitudinale analyse van de inschakeling van jonge Brusselse werkzoekenden volgens studieniveau
en studierichting.
Aandeel van de Brusselaars in de industriële werkgelegenheid in Brussel en
de rand
De Brusselaars zijn zeer ongelijk verdeeld binnen de Brusselse industriële werkgelegenheid. Een aantal
sectoren, zoals de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen in primaire vorm en de vervaardiging
van elektrische apparatuur, rekruteren hun werkkrachten voornamelijk op plaatselijk niveau. Andere
sectoren concentreren daarentegen een groot aantal pendelaars die in de andere gewesten wonen: deze
intergewestelijke mobiliteit is het sterkst in de chemische en farmaceutische industrie, de vervaardiging
van machines, apparaten en werktuigen en de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen.
In de omgekeerde richting zien we dat de meerderheid van de Brusselaars in de chemische en
farmaceutische industrie in de bedrijven in de rand gaat werken. Dit geldt ook voor de Brusselaars in de
sector van de vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen.
In de voedingsindustrie, de vervaardiging van metalen in primaire vorm en de elektrische apparaten is
dit niet het geval. Hier worden de Brusselse arbeidsplaatsen hoofdzakelijk door Brusselaars ingenomen
die slechts in zeldzame gevallen in de rand gaan werken. De automobielindustrie buiten Brussel werft
daarentegen nog steeds weinig Brusselaars aan (44%).
41
Tabel 17. Verdeling van de Brusselse werknemers per industriële sector volgens woonplaats
NACE 2
10-12 voedingsindustrie
20-22 Vervaardiging van chemische,
farmaceutische en kunststofproducten
24-30
Metaalbewerking
en
machinebouw
Totaal verwerkende nijverheid (8-33)
Totaal (alle sectoren samen)
Woonplaats van de Brusselse werknemers
Brussels
Vlaams
Waals
Totaal
HoofdGewest
Gewest
stedelijk
Gewest
Aandeel van de
Brusselse
werknemers die in
het BHG wonen
3163
2448
1579
2239
823
2157
5564
6844
57%
36%
Uitgaand
pendelverkeer:
Aandeel van de
Brusselaars die
buiten Brussel
werken
37%
53%
3.480
3.341
2.450
9.271
38%
48%
12.455
349.617
9.933
231.184
6.939
133.896
29.32753
714.698
42%
49%
45%
17%
Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid
Zet de mobiliteit van de jonge “Brusselaars” een rem op hun tewerkstelling?
Inwoners van het BHG en werknemers in de industrie kruisen elkaar dus over de gewestgrenzen heen.
Wat deze mobiliteit betreft, zouden de jonge Brusselaars volgens de tewerkstellingsactoren moeite
hebben om zich te verplaatsen naar gebieden die ze niet kennen, met transportmiddelen die ze niet
kennen. Heel wat industriële werkaanbiedingen, in het bijzonder voor de productieberoepen (lasser,
buizenfitter ...), situeren zich in het Brabantse. De Brusselaars waar het hier om gaat, zijn voornamelijk
jongeren uit de arbeidersklasse. De grote meerderheid van hen zijn werkzoekenden die terug gaan
studeren via permanente vorming. Hun inschakeling naar (stabiel) werk verloopt moeizaam en hun
verplaatsingsmogelijkheden komen deze moeilijkheden nog verscherpen. Een groot deel van hen kent
de arbeidswereld niet en sommigen zijn nog nooit buiten Brussel geweest.
Wat kunnen we zeggen over deze dagelijkse woon-werkmobiliteit en hoe komt het dat een deel van de
bevolking hiervan verstoken blijft?
Studies54 hebben aangetoond dat de dagelijkse verplaatsingen het resultaat zijn van afwegingen die niet
tot louter tijds- en financiële factoren te herleiden zijn: de keuze van de woonplaats, het vasthouden aan
een vertrouwde omgeving, een eigendom uit strategische overwegingen, de toegang tot allerlei
voorzieningen (school, winkels ...) en dergelijke meer. Als de dagelijkse verplaatsingen het resultaat
zijn van de afwegingen die men moet maken, welke individuele en maatschappelijke omstandigheden
zouden dan op deze keuzes wegen? De sociaaleconomische positie en de daarbij horende financiële
middelen zijn hierin bepalend: de duur van de dagelijkse activiteiten, de aaneenschakeling ervan, de
familiale omstandigheden en het inkomensniveau zijn de nieuwe criteria voor het onderzoek naar de
dagelijkse mobiliteit. Mobiliteit is een actiemiddel waarover individueel of binnen het gezin lijkt te
kunnen worden onderhandeld. Jonge werkzoekenden die een auto bezitten, zijn dan ook zeldzaam. De
evolutie van de arbeidsvormen speelt ook een belangrijke rol: het is een feit dat de laagst geschoolde
jongeren zelden een AOD krijgen aangeboden. Vaak moeten zij zich eerst met een uitzendcontract, een
ABD of tijdens een stage bewijzen voordat zij aanspraak kunnen maken op een stabiele baan. De
53
Het verschil in personeelseffectief uitgedrukt in absolute waarde tussen de RSZ en de EAK heeft te maken met het feit dat de EAK-enquête ook de zelfstandigen,
de uitzendkrachten en de studentenjobs meetelt. De administratieve gegevens van de RSZ hebben een andere dekking en houden alleen rekening met de bezoldigde
arbeidsplaatsen in het BHG.
54
Wenglenski S., 2006, “Regards sur la mobilité au travail des classes populaires. Une exploitation du cas parisien”, Les cahiers scientifiques du transport, n° 49
42
verplaatsingskosten (als de werkplek al bereikbaar is met het openbaar vervoer) zouden dan, voor een
onzekere job, te hoog zijn voor de jonge werknemers.
Mobiliteit heeft ook een sociale en culturele dimensie: sommige auteurs stellen vast dat de minder
gegoede bevolkingsgroepen minder geneigd zijn om zich buiten hun vertrouwde omgeving te
verplaatsen (Coutard et al, 200255). Anderen (Le Breton, 200456) hebben het over een dubbel gevoel in
de beleving van deze groepen: het gevoel gevangen te zitten in een kleine ruimte en tegelijkertijd een
zelf opgelegde beperking om naar naburige gebieden te gaan uit schaamte, om als die van de “slechte
buurten” te worden gezien bijvoorbeeld.
Als kunnen deelnemen aan de mobiliteit niet meer alleen een gevolg van de levensstandaard is, maar
ook een voorwaarde voor de toegang tot werk en tot andere stedelijke voorzieningen wordt, dan is het
soort mobiliteit of het ontbreken daaraan niet alleen een weerspiegeling van de ongelijkheden, maar ook
iets wat de ongelijkheden in stand houdt.57
Het lijkt van essentieel belang dat jongeren, en vooral kinderen uit de sociaal lagere bevolkingsgroepen,
van zeer jonge leeftijd met mobiliteit vertrouwd worden gemaakt: door in alle scholen al met zeer jonge
kinderen schooluitstappen met de trein te maken, door een meer symbolische mobiliteit te creëren door
gedurende een dag of een week uitwisselingen tussen klassen uit verschillende socio-economische
buurten te organiseren (bijvoorbeeld Ukkel en Molenbeek), waarbij de jongeren zich in de stad moeten
verplaatsen en het moeten redden met andere socio-culturele herkenningstekens; door later, nadat zij de
school hebben verlaten, in het kader van het zoeken naar werk bijvoorbeeld, “opleidingsmodules” te
ontwikkelen waarbij de jongeren zich met behulp van een handleiding buiten hun dagelijkse omgeving
begeven. In dit verband kunnen we een interessant experiment van een inschakelingsvereniging
vermelden: de jongeren werden met als enige hulpmiddel een fiets, een kompas en een adres aan de
andere kant van de stad gedropt. Zij kregen 12 uur de tijd om hun weg te vinden en mochten alleen hulp
vragen aan de bewoners van de wijken die zij op hun pad doorkruisten.
Anderzijds, zou het wijzen op de moeilijkheden van de “laaggeschoolde” Brusselse jongeren (d.w.z.
met hoogstens een niveau hoger secundair) om aan werkmobiliteit deel te nemen en het wijzen op het
feit dat zij niet de “juiste houding”, de juiste capaciteiten hebben, niet een manier zijn om de eigenheid
van arbeiderskwalificaties in vraag te stellen, zoals Prisca Kergoat het stelde (2007): door voorrang te
geven aan de persoonlijke kenmerken van de leerlingen boven de geformaliseerde kennis, beogen de
bedrijven een groter aanpassingsvermogen, meer flexibiliteit, een meer commerciële houding en hebben
zij een aandeel in het opnieuw in vraag stellen, of zelfs ontkennen, van de eigenheid van
arbeiderskwalificaties. Kergoat voegt eraan toe dat voor al deze noties (ervaring, motivatie en
persoonlijkheid) geldt dat zij, eerder dan persoonlijke kenmerken, in de eerste plaats de vrucht zijn van
het individuele parcours dat iemand met zijn gegeven sociale achtergrond (klasse, geslacht en etnische
oorsprong) heeft afgelegd.58
55
Coutard O., Dupuy G., Fol S., 2002, “La pauvreté périurbaine: dépendance locale ou dépendance automobile?”, Espaces et sociétés, n° 108-109.
Le Breton E., 2004, “Exclusion et immobilité: la figure de l’insulaire”, in Orfeuil J-P (dir.), 2004, Transports, pauvretés, exclusions. Pouvoir
57
Wenglenski S., 2006, op.cit.
58
Kergoat P., 2007, “Une redéfinition des politiques de formation. Le cas de l’apprentissage dans les grandes entreprises”, Formation emploi, Céreq, n°99
56
43
Aanwervingsmoeilijkheden in de industrie?
De door Actiris opgestelde lijst van knelpuntberoepen betreft vooral de technische beroepen in de
metaalbewerking en de metaalbouw. Voor de beroepen in de voedingsindustrie en de
chemie/farmaceutica lijken er zich geen aanwervingsproblemen te stellen. Wat betekent dit?
1,6
0,8
1,7
1,6
1,1
1,7
0,6
X
X
X
X
X
X
X
61
28
21
94
20
44
1,5
0,7
2,1
X
X
X
X
X
X
52
233
4,5
X
X
28
26
40
89
69
720
3,2
2,7
18,0
X
X
X
X
X
37
434
11,7
X
34
183
5,4
X
55
194
3,5
X
Arbeidsomstandigheden
83
35
42
54
48
64
78
Kwalitatief
52
45
25
34
45
38
124
AR60
Kwantitatief
Ingenieurs en industrieel ingenieurs
Industrieel ingenieur burgerlijke bouwkunde
Industrieel ingenieur elektriciteit
Industrieel ingenieur elektronica
Burgerlijk ingenieur mechanica (+ HVAC)
Industrieel ingenieur mechanica
Burgerlijk ingenieur elektromechanica
Industrieel ingenieur elektromechanica
Technici in de natuur- en toegepaste wetenschappen
Technicus bouw (alle specialiteiten)
Opmeter-kostenramer
Technicus koel- en verwarmingstechnieken en technicus verwarming
(HVAC)
Technicus in de elektronica
Mecaniciens-herstellers
Bankwerker-monteur-mecanicien-hersteller
Industrieel onderhoudsmecanicien
Mecanicien hersteller van voertuigen
Loodgieters, installateurs sanitair en buizenfitters
Loodgieter - installateur sanitair
Elektriciens en elektriciens-herstellers
Industrieel elektricien - installateur en hersteller
Elektromecaniciens
Elektromecaniciens
Ontvangen
WA59
Beroepen
AR/WA
Tabel 18: Lijst van knelpuntberoepen opgesteld op basis van de databank van Actiris en gesprekken met
de tewerkstellingsconsulenten in 2014
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De door Actiris opgestelde lijst van knelpuntberoepen behoeft een aantal opmerkingen. Net zoals Zune
kunnen we ons afvragen of het argument van knelpunt -steunend op een vaag concept: een knelpunt kan
op verschillende manieren gedefinieerd worden, het kan gaan om een kwantitatief of kwalitatief tekort,
om een tekort dat te wijten is aan de arbeidsomstandigheden enz.- “ons toelaat om het algehele
ongenoegen bij de werkgevers over de kwaliteit en de vereisten van de beschikbare arbeidskrachten en
over de werkingsregels van de instellingen (onderwijs, werkloosheidsregeling, opleiding,
migratieregeling, belastingstelsels enz.) die de werking van de arbeidsmarkt omkaderen en structureren,
en om een modernisering vragen, onder één noemer te brengen” (Zune, 201461). Er zijn overigens
verschillende complementaire factoren die maken dat een beroep als knelpuntberoep wordt
gekwalificeerd.
59
WA: werkaanbiedingen ontvangen door Actiris in 2014
60AR: arbeidsreserve in 2014
61
Zune M., 2014, “Editorial: de quoi les pénuries de main-d’œuvre sont-elles le nom?”, Revue Française de Socio-Economie, La Découverte, n° 14
44
Methodologie “knelpuntberoepen”
Om als een knelpuntfunctie te worden geïdentificeerd, moet een beroep gelijktijdig aan drie criteria
voldoen: er werden voor dit beroep minimaal 20 werkaanbiedingen ontvangen tijdens het bestudeerde
jaar, de invullingsgraad van de werkaanbiedingen voor dit beroep ligt onder het gemiddelde en de
mediane duur om de werkaanbiedingen voor dit beroep af te sluiten, ligt boven de duur voor alle
werkaanbiedingen samen. De lijst met beroepen die tegelijk aan deze drie criteria beantwoorden, wordt
vervolgens elk jaar aan de consulenten van de Directie Werkgevers van Actiris voorgelegd, en om de
twee jaar aan de werkgeversfederaties en de BRC’s, teneinde deze lijst te valideren en de onderliggende
oorzaken te achterhalen, zodat hier omstandig en efficiënt op kan worden gereageerd.
Hoelang het duurt om iemand voor een arbeidsplaats te rekruteren, is echter geen vast gegeven en de
tijd die hiervoor nodig is, varieert van beroep tot beroep naargelang de wervingsmethodes die de
werkgever verkiest, de grootte van het bedrijf of bijvoorbeeld de aanwezigheid van een
humanresourcesdienst.
De lijst van knelpuntberoepen is ook gebaseerd op meer kwalitatieve gegevens die via enquêtes bij de
sociale partners, de werkgevers enz. worden verzameld. Het argument van een tekort aan
arbeidskrachten zou er volgens de werkgevers toe leiden dat zij zich tot buitenlandse werknemers
moeten wenden, die vaak ook goedkoper zijn62, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn voor lassers. Dit
argument van schaarste zou het ook mogelijk maken om druk uit te oefenen op het bestaande
opleidingsaanbod en, zich beroepend op de toegenomen behoefte aan gekwalificeerd personeel, voor
een verhoging van het aantal opgeleide personen te ijveren, en op die manier een grotere reserve met
beschikbare werknemers aan te leggen.
Op federaal niveau stelt de RVA een lijst van knelpuntberoepen samen op basis van de lijsten van de
drie openbare tewerkstellingsdiensten (Actiris, VDAB en Forem).
Tekorten opgetekend door de RVA
De lijst 2014 van de RVA met studies die voorbereiden op een beroep waarvoor een significant tekort
aan arbeidskrachten bestaat, bevestigt de knelpuntgehalte in de industriële beroepen voor de drie
gewesten:
Op het niveau van het hoger beroepssecundair of technisch secundair onderwijs staan de richtingen
klimatisatie, koel- en verwarmingsinstallaties, mechanica en elektromechanica, metaalbewerking en
metaalconstructies (ongeacht de specialiteit, o.m. draaier-bankwerker, gereedschapsmaker, plaatwerker,
ketelmaker, bestuurder-regelaar, buizenfitter, lasser, ...) in de lijst.
Voor het hoger onderwijs professioneel bachelor zijn alle technische studies opgenomen, ongeacht de
specialiteit (mechanica, elektromechanica, elektriciteit, elektronica ...).
Voor het hoger universitair onderwijs ten slotte, worden de studies vermeld die tot het beroep van
industrieel ingenieur leiden (ongeacht de specialiteit).
62
Jounin N., 2008, Chantier interdit au public. Enquête parmi les travailleurs du bâtiment, La Découverte.
45
Technisch onderwijs en industriële opleiding in het Brussels Gewest en
de Brusselse rand
Verder in de tekst worden het onderwijsaanbod en het aantal opgeleiden per sector gedetailleerd:
voedingsindustrie, chemische en farmaceutische industrie, metaalbewerking en machinebouw.
Ongelijke dekking van de verschillende studierichtingen in het initiële- en voortgezette
opleidingsaanbod
Eén van de eigenheden van het onderwijs voor industriële richtingen is dat men gebruik moet maken
van dure machines en materialen en dat men aangepaste ruimtes nodig heeft. We denken bijvoorbeeld
aan liften, motoren van voertuigen, ketels, lasapparaten enz. Hoewel er tussen de secundaire scholen,
de beroepsopleidingscentra, Syntra, de CDO’s (CEFA), de CST's (centra voor speerpunttechnologie) en
de BRC's rivaliteit kan bestaan voor het aantrekken van een publiek en nadien de intrede van de
opgeleiden op de arbeidsmarkt, zijn er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest initiatieven om ruimten
en materiaal te delen. Het CST en het CEFA van Brussel-Stad zijn bijvoorbeeld op dezelfde site in
Brussel-Stad gevestigd. Ook het BRC Iristech+ (dat binnenkort in de competentiepool voor
technologische industrieberoepen zal worden geïntegreerd) werkt volgens dit principe. Bruxelles
Formation en de VDAB zijn er vertegenwoordigd en het centrum stelt zijn machines en uitrusting ter
beschikking van leerlingen uit het secundair onderwijs en hun leerkrachten.
De studierichtingen in het technisch en beroepsonderwijs en de bestaande opleidingen in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest bieden bovendien een ongelijke dekking van de verschillende beroepen waarop
zij voorbereiden.
In de industriële richtingen zijn niet alle specialiteiten vertegenwoordigd en wanneer dat wel het geval
is, zijn de verhoudingen ongelijk verdeeld. Het is deze structuur van het onderwijs- en opleidingsaanbod
die wij hier globaal willen belichten voordat we per grote activiteitensector verder in detail treden:
o
o
o
Studierichtingen die tot beroepen in de voedingsindustrie leiden, zijn zo goed als onbestaande.
De vakbondsvertegenwoordigers die wij hebben gesproken, bevestigen wat de sectorale
statistieken aantonen, namelijk dat voor een groot deel van de productiefuncties in de
voedingsmiddelenindustrie geen specifieke kwalificerende opleiding nodig is.
Voor de chemie en farmaceutica concentreert het opleidingsaanbod zich voornamelijk in het
hoger universitair of niet-universitair onderwijs.
Voor de metaalbewerking en machinebouw biedt vooral het secundair onderwijs verscheidene
gespecialiseerde opleidingen aan. De belangrijkste studierichtingen zijn elektronicaelektriciteit, koeltechnieken-HVAC en mechanica-metaalbewerking en werktuigkunde. Het
schoolonderwijs heeft het grootste aanbod. In de sectorale beschouwing komen we op deze
verdelingen terug.
Inschakelingsverschillen volgens onderwijstype
De inschakeling op de arbeidsmarkt verschilt naargelang van het type onderwijs dat men heeft gevolgd.
Er bestaat een min of meer impliciete hiërarchie tussen voltijds technisch onderwijs, beroepsonderwijs
en alternerend onderwijs, die een invloed heeft op de latere intrede op de arbeidsmarkt. Het onderwijs
met volledig leerplan zou vooral “gekwalificeerde” industriële arbeiders of zelfs technici afleveren, die
toegang hebben tot gekwalificeerde arbeidsplaatsen in de grote Brusselse industriebedrijven. De andere
46
onderwijstypes zouden arbeiders opleiden die weinig gekwalificeerde en minder stabiele functies
kunnen bekleden in grote bedrijven of in kleinere ondernemingen.
Bovendien is de schooluitval bij jongeren ingeschreven in het beroepsonderwijs bijzonder groot: in 2011
verliet slechts een derde van hen, over alle richtingen samen, het middelbaar met een diploma op zak.
De meeste jongeren die de school zonder diploma verlaten, ondervinden grote moeilijkheden om de
arbeidsmarkt te betreden.
Tabel 19: Traject over zes jaar van de jongeren die in 2004-2005 het 3e jaar secundair onderwijs volgden: “Wat is
er zes jaar later van hen geworden?
Diploma
Uitgestapt zonder
diploma van het 6e
jaar (voltijds)
Diploma voltijds
onderwijs nog te
behalen in 2010
Beroepsonderwijs
37%
57%
4%
In 2010
gestart in een
CEFA of
andere
3%
Totaal
Technisch kwalificatieonderwijs
63%
29%
6%
2%
100%
Technisch doorstromingsonderwijs
76%
18%
5%
2%
100%
Algemeen onderwijs
88%
9%
3%
0%
100%
Samen
72%
23%
4%
1%
100%
100%
Bron: Federatie Wallonië-Brussel/ETNIC - 2011, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De analyse van het socioprofessionele inschakelingstraject van jongeren uit het alternerend onderwijs
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (EFP en CEFA) brengt eveneens grote inschakelingsproblemen
aan het licht. De observatieperiode beslaat de jaren 2003 tot 2011 voor de EFP/SFPME en 2003 tot 2012
voor de CEFA's. Slechts één op de drie leerjongeren uit de CEFA's of de EFP stroomt na zijn opleiding
snel door naar een duurzame betrekking (traject 1). De opleiding tot ondernemingshoofd van de EFP is
de enige die voor één jongere op twee de weg naar een duurzame inschakeling opent63. We zien wel dat
jongeren met een diploma “industrie” (en “bouw”) de arbeidsmarkt gemiddeld iets vlotter betreden dan
jongeren uit de andere richtingen.
Tabel 20: inschakelingstraject van jongeren uit het alternerend onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest in 2011 en 2012
Traject 1 - snel en
Traject 2 - onregelmatige
Traject 3 - geen of zeer
ononderbroken of bijna
tewerkstelling, met
weinig contact met de
ononderbroken als
regelmatig periodes van
arbeidsmarkt. Situaties van
loontrekker en/of zelfstandige
inactiviteit of werkloosheid inactiviteit domineren in dit
aan het werk gegaan
traject
CEFA (art. 45)
14%
47%
39%
CEFA (art. 49)
31%
47%
22%
EFP - leerjongeren
34%
26%
40%
EFP - ondernemingshoofd
51%
28%
21%
Bron: Metices-ULB, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones d’alternance, verwerking
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
63
Metices-ULB, 2014, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones d’alternance, rapport final, ULB
CCFEE.
47
Inschakelingstraject van jonge Brusselse werkzoekenden met een industriële opleiding
De analyse van de inschakeling van de jongeren die als werkzoekende bij Actiris zijn ingeschreven in
functie van hun studieniveau en studierichting bevestigt dat jongeren die een industriële opleiding
hebben gevolgd (waaronder garage en automobielindustrie) iets gemakkelijker werk vinden dan
jongeren uit een andere richting. Het behalen van een diploma blijft een belangrijke factor voor een
snelle en duurzame inschakeling. De industrie, en in het bijzonder de voedingsindustrie, kan ook
vooruitzichten bieden voor leerlingen die het lager secundair onderwijs zonder diploma verlaten.
Methodologie: De longitudinale analyse is een onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de
tijdsduur en dat gebruik maakt van individuele gegevens waarmee op verschillende tijdstippen voor elk
individu informatie gegeven kan worden. Dankzij het werk dat reeds door het onderzoekscentrum
Metices werd verricht, hebben we een kalender kunnen opstellen die de situatie van de personen op de
arbeidsmarkt maand per maand beschrijft gedurende de vier jaar volgend op hun inschrijving bij Actiris
(van november/december 2008 of januari 2009 tot december 2012). We hebben de informatie uit
Dimona (gegevensstroom over de bezetting van een arbeidsplaats zoals aangegeven door de werkgever,
geregistreerd aan het begin en het einde van een actie werk) gekoppeld aan de IBIS-databank van Actiris
(werkloosheid geregistreerd a.d.h.v. categorie 92), die informatie over de sociodemografische
eigenschappen van elk individu bevat. Dankzij deze opsplitsing van het traject van een individu in
maanden, in tegenstelling tot een opeenvolging van momentopnamen, konden we een dynamisch begrip
van de inschakelingstrajecten krijgen en de heterogeniteit van de ontwikkeling van deze trajecten
aantonen.
De bestudeerde populatie bestaat uit de Brusselse jongeren (30 jaar en jonger) die zich in novemberdecember 2008 of januari 2009 bij Actiris hebben ingeschreven64, hetzij 6.942 personen in totaal. De
longitudinale analyse volgt hun traject gedurende vier jaar vanaf hun inschrijving, dus tot december
201265.
Voorzichtigheid geboden: de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die hier wordt gebruikt om de
werkkalender op te stellen (uitgaande van een begin en een einde van een actie werk) kent enkele
beperkingen. Zo is de informatie over het begin van een actie werk uitstekend. Het einde is echter niet
altijd gekend. Een lopende studie van het onderzoekscentrum Métices van de ULB in opdracht van het
BOW van Actiris wil de betrouwbaarheid van deze stroom onderzoeken. Volgens de eerste resultaten
op basis van ongeveer 87.000 acties werk van een cohorte instromende jongeren, hebben ongeveer 4.000
acties geen einde. In 86% van de gevallen gaat het om een AOD, in 8% om het zelfstandigenstatuut. Dit
betekent dat slechts 234 acties werk zonder einddatum betrekking hebben op een ABD of een andere
soort overeenkomst (hetzij 0,2% van de acties werk, wat zeer weinig is). Het gebruik van de Dimonagegevens zou dus het aantal arbeidsovereenkomsten van lange duur in de overeengekomen kalender
lichtjes overschatten. Om dit probleem te corrigeren, zal het BOW binnenkort gebruikmaken van de
DMFA-gegevensstroom van de KSZ, die Actiris momenteel aan het implementeren is. Deze stroom is
vollediger (geeft tevens informatie over de kwaliteit van de betrekkingen – werktijd en type
overeenkomst) en betrouwbaarder (het einde van de acties werk is systematisch aangegeven). Deze
eerste longitudinale analyses zullen dus zeer spoedig worden aangevuld en gedetailleerd. In afwachting
64
Een deel van de jongeren die het onderwijssysteem of de universiteit verlaten, passeert nooit bij Actiris, omdat ze onmiddellijk werk hebben gevonden of uit het
Gewest zijn verhuisd.
65
Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid werkt momenteel aan een ruimere analyse van deze inschakelingstrajecten: de observatieperiode is langer
(tot december 2015) en er wordt gebruik gemaakt van een andere gegevensstroom van de KSZ, de DmfA, die nauwkeurigere informatie over de bezette
arbeidsplaatsen geeft.
48
leveren ze enkele eerste resultaten die zeer interessant zijn om de diversiteit van de
inschakelingstrajecten te begrijpen.
Ook de nomenclatuur van de specifieke basisopleidingen die hier wordt gebruikt, is afkomstig van de
IBIS-databank van Actiris. Deze nomenclatuur zal in de toekomst verder worden uitgewerkt zodat beter
rekening kan worden gehouden met de specifieke studierichtingen.
De rol van het opleidingsniveau
De analyse van de trajecten die de jonge werkzoekenden afleggen, bevestigt het belang van het
oorspronkelijke diplomaniveau voor een snelle en kwaliteitsvolle inschakeling op de arbeidsmarkt (tabel
21).
Door de band genomen ruilen jongeren met een hoger onderwijs-diploma de werkloosheid snel in voor
een duurzame arbeidsplaats: 64% van een cohorte jongeren die zich eind 2008 of begin 2009 bij Actiris
hebben ingeschreven, bevindt zich in deze situatie, tegenover slechts 35% van de jongeren met een
diploma lager onderwijs. Een aantal wordt zelfs meteen na zijn studies gerekruteerd en schrijft zich nooit
bij een openbare tewerkstellingsdienst in.
De jongeren die uit het secundair onderwijs komen, en meer in het bijzonder de jongeren die geen
enkel diploma hebben (basis- of lager secundair onderwijs), meestal jonge mannen, ondervinden grotere
moeilijkheden om werk te vinden. Van de jongeren met een diploma van het middelbaar onderwijs vindt
ongeveer de helft snel duurzaam werk (45%). Dit aantal daalt tot één jongere op drie wanneer ze geen
diploma hebben behaald (lager secundair of lager onderwijs). De jongeren zonder diploma bevinden
zich tijdens de vier geobserveerde jaren vaak in precaire tewerkstellingssituaties, waarin werkloosheid
wordt afgewisseld met tewerkstelling van korte duur (minder dan 3 maanden). Een Franse studie toont
evenwel aan dat een onstabiele loopbaanstart niet noodzakelijk betekent dat de jongeren zich drie jaar
later nog in een onduidelijke beroepssituatie bevinden (inactiviteit, werkloosheid, onzekere job).
Daartegenover staat wel dat een tijdelijke tewerkstelling wordt voorafgegaan door een
inschakelingstraject met veel onzekere en tijdelijke jobs (Vergnies, 1994)66. Het is dan ook uiterst
belangrijk dat wordt getracht om de eerste stappen in het actieve leven duurzaam te maken teneinde het
toekomstige beroepstraject veilig te stellen.
Ten slotte wordt het voor een deel van de jongeren zonder diploma secundair onderwijs steeds moeilijker
om werk te vinden, of haken ze zelfs volledig af (één jongere op vier uit het basisonderwijs of lager
secundair onderwijs). Het gaat hier meestal om jonge vrouwen.
66 Vergnies J-F., 1994, « L’insertion professionnelle : le moyen terme ne confirme pas toujours le court terme », Economie et statistique, n°277-278.
49
Tabel 21. Typologie van de trajecten van een cohorte Brusselse jongeren van 30 jaar of jonger
Opleidingsniveau bij
het verlaten van het
onderwijssysteem
Snelle (minder dan
één jaar) en
duurzame (meer
dan 12 maanden)
toegang tot
tewerkstelling
Trage (meer dan één
jaar) maar stabiele
toegang tot
tewerkstelling
(voornamelijk langere
jobs gedurende meer
dan één jaar)
Instabiele tewerkstelling
(voornamelijk korte jobs
van minder dan 91
opeenvolgende dagen
gedurende minder dan
één jaar) na een snelle of
een trage toegang
Volledig afgehaakt
van de “officiële”
Belgische
arbeidsmarkt (geen
werk geregistreerd
tijdens de periode67)
Algemeen
totaal
Basisonderwijs
35%
12%
28%
25%
100%
Lager secundair
36%
14%
26%
25%
100%
Hoger secundair
(waaronder
leerlingschap)
Hoger onderwijs
45%
15%
20%
20%
100%
64%
9%
15%
12%
100%
Studies
in
het
buitenland
(alle niveaus)
Algemeen totaal
36%
13%
24%
27%
100%
42%
13%
23%
22%
100%
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het niveau van de basisopleiding is niet de enige factor die meespeelt om de uiteenlopende
inschakelingstrajecten te kunnen begrijpen. Om de inschakelingslogica van de jongeren correct te
kunnen bevatten, moet absoluut rekening worden gehouden met twee criteria: het niveau van de
basisopleiding, zonder twijfel, maar ook de specifieke richting van de opleiding. Jongeren die een
gespecialiseerde industriële richting hebben gevolgd (zoals autotechniek of mechanica) vinden
doorgaans gemakkelijker werk dan anderen, en dit ongeacht of zij uit het lager secundair (tabel
22) of het hoger secundair onderwijs (tabel 23) komen.
Slechts weinigen hebben daarentegen een industrieel diploma van het hoger onderwijs opgegeven: niet
omdat deze diploma's niet bestaan, maar eerder omdat jonge ingenieurs en technici meteen na hun
studies werk vinden of omdat zij langs andere kanalen dan Actiris werk zoeken (oudleerlingennetwerk,
via via, spontane sollicitaties enz.).
De uitstroom uit het lager secundair onderwijs - zonder diploma secundair onderwijs (tabel 22)
Bij de personen die (zonder diploma van het secundair onderwijs) uit het lager secundair onderwijs
uitstromen - samen met de personen die uit het lager onderwijs komen a priori het meest kwetsbare
publiek68 - zien we verschillende trajecten naargelang van de studierichting die de jonge werkzoekenden
hebben opgegeven. De jongeren uit de richtingen “Garage, automobielindustrie en thermische motoren”
en “Horeca/voeding” kennen meestal een snellere en duurzamere inschakeling op de arbeidsmarkt dan
het gemiddelde (45%). Wanneer we hier de trajecten aan toevoegen waarin de toegang tot werk van
lange duur trager verloopt, gaat het om één jongere op twee. Garages kunnen voor courante herstellingen
(zoals de vervanging van de versnellingsbak of het plaatsen van banden) jongeren uit de richtingen
garage en automobielindustrie als hulpmecanicien aanwerven. Ook jongeren die een andere industriële
richting dan automobielindustrie hebben gevolgd, maken iets meer kans op een duurzame tewerkstelling
dan jongeren met een andere studiekeuze. Dit geldt met name voor de voedingsindustrie, waar een
diploma niet altijd noodzakelijk is: 37% vindt snel werk, 16% minder snel.
67
Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven.
Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven.
Voor dit onderwijsniveau zijn er geen specifieke richtingen vermeld.
68
50
Tabel 22. Type trajecten naargelang de richting van de basisopleiding voor de jongeren tot 30 jaar met
alleen lager secundair onderwijs
Uitstroom uit het
lager
secundair
onderwijs
Snelle (minder
dan één jaar) en
duurzame (meer
dan 12 maanden)
toegang tot
tewerkstelling
Trage (meer dan
één jaar) maar
stabiele toegang
tot tewerkstelling
(voornamelijk
langere jobs
gedurende meer
dan één jaar)
Volledig
afgehaakt van de
“officiële”
Belgische
arbeidsmarkt
(geen werk
geregistreerd
tijdens de
periode69)
20%
Algemeen
totaal
9%
Instabiele
tewerkstelling
(voornamelijk korte
jobs van minder dan
91 opeenvolgende
dagen gedurende
minder dan één jaar)
na een snelle of een
trage toegang
25%
Garage,
automobielindustrie
en
thermische
motoren
Industrie
(behalve
automobiel
en
houtverwerking)
Kunstonderwijs:
mode,
fotografie,
reclame …
Haartooi/esthetica
Bouw/bouwkunde en
openbare werken
Divers
(algemene
richting)
Economie: toerisme,
verkoop, rechten
Horeca/voeding:
koken,
huishoudkunde
Sociale
wetenschappen:
journalistiek,
communicatie,
psychologie ...
Totaal lager secundair
onderwijs
Algemeen totaal (alle
niveaus)
45%
37%
16%
24%
22%
100%
38%
12%
33%
16%
100%
28%
34%
17%
19%
36%
28%
19%
19%
100%
100%
34%
13%
28%
25%
100%
34%
16%
25%
25%
100%
45%
5%
21%
29%
100%
33%
14%
22%
31%
100%
35%
14%
26%
24%
100%
42%
13%
23%
22%
100%
100%
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De uitstroom uit het hoger secundair onderwijs en het leerlingschap (tabel 23)
Ook de uitstromende jongeren uit het hoger secundair onderwijs en het leerlingschap hebben
uiteenlopende trajecten naargelang hun studierichting. Door de band genomen, verloopt hun
inschakeling veel vlotter dan bij wie het secundair zonder diploma verlaat: 45% vindt duurzaam werk
binnen het jaar na zijn inschrijving bij Actiris, 15% in de jaren daarop.
Gemiddeld één op de twee jongeren met een specialisatie in automobielindustrie en garages, haartooi
en esthetica, bouw, horeca, pedagogische en sociale wetenschappen vindt snel een duurzame job. Een
kwalificatie behalen in een van deze praktische richtingen, die typisch zijn voor het hoger secundair
onderwijs, kan zo op de arbeidsmarkt gevaloriseerd worden.
69
Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven.
Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven.
51
De afgestudeerden uit een industriële (metaalindustrie, mechanica enz.) en paramedische richting
hebben gemiddeld meer tijd nodig om werk te vinden, maar werken dan uiteindelijk met
overeenkomsten van lange duur.
Tabel 23. Type trajecten naargelang de richting van de basisopleiding voor de jongeren tot 30 jaar uit
het hoger secundair onderwijs
Uitstroom uit het hoger
secundair onderwijs of
het leerlingschap
Snelle (minder dan
één jaar) en
duurzame (meer
dan 12 maanden)
toegang tot
tewerkstelling
Instabiele tewerkstelling
(voornamelijk korte jobs
van minder dan 91
opeenvolgende dagen
gedurende minder dan
één jaar) na een snelle of
een trage toegang
25%
Volledig afgehaakt
van de “officiële”
Belgische
arbeidsmarkt (geen
werk geregistreerd
tijdens de
periode70)
11%
Algemeen
totaal
55%
Trage (meer dan één
jaar) maar stabiele
toegang tot
tewerkstelling
(voornamelijk langere
jobs gedurende meer
dan één jaar)
9%
Garage,
automobielindustrie
Industrie
Kunstonderwijs
Haartooi/esthetica
Bouw/bouwkunde en
openbare werken
Divers
(algemene
richting)
Economie: verkoop …
Horeca/voeding
Informatica
Paramedisch:
verpleegkunde
Pedagogie
Wetenschappen
(biologie enz.)
Sociale wetenschappen
Totaal hoger secundair
onderwijs
Algemeen totaal (alle
niveaus)
43%
31%
50%
53%
19%
18%
7%
14%
15%
32%
13%
19%
24%
19%
30%
14%
100%
100%
100%
100%
40%
17%
20%
23%
100%
48%
55%
49%
43%
14%
8%
8%
18%
20%
14%
30%
22%
19%
22%
14%
18%
100%
100%
100%
100%
63%
49%
22%
14%
9%
20%
6%
17%
100%
100%
52%
45%
11%
15%
26%
20%
11%
20%
100%
100%
42%
13%
23%
22%
100%
100%
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Bij deze verschillen in inschakeling op basis van het soort gevolgde onderwijs komen nog verschillen
in functie van de inrichtende taalgemeenschap (Vlaamse of Franstalige Gemeenschap). De
humanresourcesdiensten van de bevraagde ondernemingen maken vaak gewag van verschillen in
prestatievermogen naargelang van het opleidingstype, wat mee verklaart waarom de jonge Brusselaars
niet de meest concurrentiële positie op de arbeidsmarkt hebben. Hoe zit dat precies?
Verschillen in prestatieniveau tussen de leerlingen uit de Vlaamse en de Franstalige
Gemeenschap
De internationale PISA-test in opdracht van de OESO is één van de instrumenten die worden gebruikt
om het opleidingsniveau van de 15-jarige leerlingen van een land of een regio te situeren en op
internationaal niveau te kunnen vergelijken.
Een manier om de “doeltreffendheid” van een schoolsysteem te onderzoeken, bestaat erin na te gaan of
de leerlingen een bepaald minimaal kennisniveau halen (van hun moedertaal en in wiskunde) om
70
Heeft geen tewerkstelling geregistreerd in de IBIS-databank van Actiris of in de Dimona-gegevensstroom van de KSZ die aan Actiris wordt doorgegeven.
Sommige jongeren hebben evenwel in het zwart kunnen werken, of in internationale organisaties die geen informatie aan de KSZ doorgeven.
52
“volwaardig aan het leven in de huidige maatschappij te kunnen deelnemen”.71 Het onderzoek werkt
met zes competentieniveaus. Leerlingen die het tweede niveau niet bereiken, blijven onder de minimale
kennisdrempel.
In de Federatie Wallonië-Brussel scoort 24% van de jongeren lager dan niveau 2. Deze score is niet
wezenlijk verschillend van het gemiddelde voor alle OESO-landen. Dit betekent dat we er nagenoeg
zeker van kunnen zijn dat 21% (foutenmarge) van de leerlingen van de Federatie Wallonië-Brussel niet
in staat is om elementaire cijferresultaten te interpreteren. In Vlaanderen is dit slechts 15%72.
Aan Vlaamstalige zijde is er een groot percentage leerlingen (25,3%) dat uitstekend presteert (niveaus
5 en 6). In de Federatie Wallonië-Brussel is dat niet het geval (12%).
De Federatie Wallonië-Brussel staat dus voor een dubbele uitdaging: erin slagen om een groep zeer goed
presterende leerlingen op te leiden en een minimaal kennisniveau voor alle leerlingen garanderen.
Een aantal factoren kunnen de prestatieverschillen tussen de twee gemeenschappen verklaren.
Het schoolpubliek in de twee gemeenschappen heeft een verschillend sociaaleconomisch en etnisch
profiel. Het feit dat de Federatie Wallonië-Brussel verhoudingsgewijs meer leerlingen uit de meest
kansarme sociale groepen en/of met een migratieachtergrond telt, zou deze verschillen verklaren. Er
werd nochtans aangetoond dat een leerling, bij identieke achtergrond, hoe dan ook betere resultaten zou
halen in Vlaanderen (Hindriks & Verschelde 2010; Hirtt 2008).
Volgens een tweede hypothese zou de betere staat van het onderwijs in het noorden van het land te
danken zijn aan de ruimere subsidiëring. Een studie toont echter aan dat de prestatieverschillen reeds
bestonden voordat het onderwijs werd gecommunautariseerd en dus voordat er sprake was van een
verschillende subsidiëring (Vandenberghe, 2011).
Een factor die daarentegen een grote impact zou hebben op de verschillen in onderwijssysteem, is dat
Vlaanderen al langer en bijzonder veel investeert in wetenschappelijk onderzoek rond onderwijs en
projecten voor innovatie en omkadering. In Brussel is er bijvoorbeeld een onderwijscentrum met een
uitgebreide pedagogische bibliotheek waar alle Nederlandstalige Brusselse scholen gebruik van kunnen
maken: men vindt er werken over diversiteitsmanagement, meertaligheid, betrokkenheid van de ouders,
ICT-kennis enz. Aan Franstalige zijde bestaat er niets vergelijkbaars. Bovendien beschikt Vlaanderen
over nuttige administratieve gegevens waarmee men het traject van de leerlingen (via een uniek en
veralgemeend rijksregisternummer) en hun inschakeling op de arbeidsmarkt kan volgen (koppeling met
de KSZ). Deze gedetailleerde kennis van de schooltrajecten en de eerste stappen in het arbeidsleven met
een gegeven diploma op zak en een bepaalde specialistische vorming achter de rug, is van zeer groot
belang voor het voeren van een ‘ambitieus’ onderwijsbeleid dat rekening houdt met de evolutie van het
onderwijsaanbod en de veranderingen op de arbeidsmarkt. Dergelijke repertoriëring bestaat nog niet
aan Franstalige zijde, waar het ontbreekt aan een uniek rijksregisternummer dat in alle databanken
opgenomen is om onderlinge koppelingen toe te laten (al was het maar bijvoorbeeld tussen de
databanken “leerlingen” en “diploma”), maar een project dat daarnaartoe werkt is in de maak.
71
Synthese van het onderzoek: Danhier J., Jacobs D., Devleeshouwer P., Martin E., Alarcon A., 2014, Naar kwaliteitsscholen voor iedereen? Analyse van de
resultaten van het PISA 2012-onderzoek in Vlaanderen en in de Federatie Wallonië-Brussel. Koning Boudewijnstichting
De Europese Unie heeft zich als doel gesteld dat het aantal 15-jarigen dat een ontoereikend niveau van lezen, wiskunde en wetenschappen haalt tegen 2020 onder
de 15% moet zakken.
72
53
Een andere hypothese betreft de grotere autonomie van de Vlaamse schoolinstellingen (autonomie van
de directeur en leerkrachten op het vlak van humanresourcesmanagement en budgettair beheer, controle
van de leerdoelen en -methodes) ten opzichte van de netwerken en inrichtende machten. Ook het
loopbaanbeheer van het onderwijzend personeel zou als bijkomende factor kunnen worden genoemd:
de rekruteringswijze, de procedures voor vaste benoeming, de modaliteiten om een stabiele
lerarencarrière uit te bouwen, die een groot percentage van de leerkrachten in de Federatie WalloniëBrussel binnen de eerste vijf jaar van hun loopbaan doen beslissen om uit het vak te stappen, en het feit
dat er wegens het tekort aan leerkrachten zeer regelmatig leraars zonder pedagogische vorming voor de
klas staan, zouden in het nadeel van het Franstalige onderwijssysteem spelen73.
Deze verschillen in resultaten tussen de leerlingen van de twee gemeenschappen voeden de discussie en
sturen de praktijken van de werkgevers, die vinden dat het Franstalige systeem faalt in het voortbrengen
van alerte en goed presterende jonge werknemers. Deze discussies en praktijken berusten op
geobjectiveerde elementen uit het PISA-onderzoek, maar ook op de slechtere resultaten van Franstalige
jongeren, die vaker dan Nederlandstalige jongeren falen voor de toelatingstesten (basiskennis) voor
kwalificerende beroepsopleidingen (bijvoorbeeld bij de Brusselse referentiecentra). Deze resultaten zijn
evenwel gemiddelden die de doeltreffendheid van twee systemen vergelijken. Het spreekt voor zich dat
er op individueel niveau net zozeer “goed opgeleide” Franstalige jongeren als Nederlandstalige jongeren
zijn, die wel degelijk in staat zijn om een plaats op de arbeidsmarkt te verzekeren.
Bovendien kampt de Vlaamse Gemeenschap, ondanks de betere gemiddelde scores, evenzeer als de
Federatie Wallonië-Brussel met grote ongelijkheden: beide schoolsystemen - het Vlaamse en dat van de
Federatie Wallonië-Brussel - genereren grote prestatieverschillen tussen hun leerlingen, die kunnen
oplopen tot een afstand van 6 studiejaren tussen de sterkste en de zwakste leerlingen. Deze
prestatieverschillen hangen samen met de sociaaleconomische achtergrond: voor beide schoolsystemen
geldt dat er geen gelijke kansen zijn en dat het sociale milieu waarin de leerlingen opgroeien hun
schoolloopbaan sterk beïnvloedt. Zo hebben kinderen van wie de ouders arbeider zijn minder kans om
goed op de test te presteren.
De resultaten van andere landen tonen echter aan dat het mogelijk is om leerlingen af te leveren die
goede resultaten voor wiskunde behalen (en een groot aandeel uitmuntende leerlingen te hebben) en
tegelijkertijd de kloof tussen de best en de minst presterende leerlingen toch beperkt te houden. Het
blijkt eveneens mogelijk om goede gemiddelde prestaties te scoren en tezelfdertijd de invloed van de
sociaaleconomische achtergrond van de leerlingen op hun resultaten in te perken: hoe groter de
sociaaleconomische diversiteit in de school, hoe meer de prestaties van de leerlingen van hun
sociaaleconomische situatie loskomen74.
73
Pottier E., 2014, De onderwijssector in het Brussels Gewest en het Brussels grootstedelijk gebied: Tewerkstelling, opleiding en arbeidsbemiddeling, Brussels
Observatorium voor de Werkgelegenheid, Actiris, werkdocument.
74
Er zouden verschillende factoren zijn die kunnen verklaren waarom leerlingen van gemengde scholen betere schoolresultaten zouden behalen: de invloed van de
andere leerlingen (interactie, wedijver, stimulatie tussen leerlingen); een verschillende leskwaliteit; organisatorische verschillen. Met name de verwachtingen van
de leerkrachten ten aanzien van hun leerlingen, het aantal uren huiswerk, het aantal prestigieuze studierichtingen en het gevoel van veiligheid op school zouden
een belangrijke rol spelen (Rumberger, Palardy, 2005).
54
Deel 2. Sectorale analyses
55
De voedingsindustrie
De voedingsindustrie vertoont traditiegetrouw meerdere, opvallende kenmerken: het seizoensgebonden
karakter van de activiteiten, het grootschalig aanbieden van tijdelijke arbeidsovereenkomsten, de kleine
omvang van de ondernemingen75. Deze vaststellingen kunnen worden teruggevonden in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest en zijn rand.
Bovendien betreft het meestal een beroepswereld die overwegend mannelijk is, uit arbeiderskrachten
bestaat en toegankelijk is voor jongeren, laaggeschoolden en Brusselaars die vaak in de kleine structuren
werken: deze vaststellingen werden reeds in 2006 meegedeeld76.
De bezoldigde arbeid in Brussel en zijn rand
In Brussel (tabel 26) is de bezoldigde arbeid in de voedingsindustrie (voedingsmiddelen en dranken) in
2014 goed voor iets minder dan 4.000 arbeidsplaatsen.
Wat de vervaardiging van voedingsmiddelen betreft, gaat het om 3.093 arbeidsplaatsen waarvan een
aanzienlijk deel deeltijdse arbeidsplaatsen zijn. De Belgische chocolatiers (Neuhaus, Godiva, Leonidas,
Marcolini -een iets kleinere chocolatier- en Côte d'Or -alvorens het bedrijf door het Amerikaanse
concern Mondelēz International werd overgenomen-) maken deel uit van de grote ondernemingen. De
ondernemingen gespecialiseerd in brood en gebak zijn goed voor de andere betrekkingen binnen deze
subsectoren. Voorbeelden van dergelijke ondernemingen zijn Wittamer, de molen van Cérès,
wafelfabrikant Milcamps enz. Viangro, één van de grootste Brusselse ondernemingen gespecialiseerd
in de productie van vers vlees en de commercialisering ervan, wordt daarentegen niet ingedeeld in de
voedingsmiddelensector: de arbeidsplaatsen bij deze onderneming kunnen worden teruggevonden in de
sector van de groothandel. Slechts 36% van de betrekkingen in de vervaardiging van voedingsmiddelen
valt onder het “bediendenstatuut”: de meerderheid van de betrekkingen zijn dus productiebetrekkingen.
De sector van de vervaardiging van dranken telt in Brussel 744 betrekkingen die a priori geen
productiebetrekkingen zijn: alle loontrekkenden zijn bedienden en nagenoeg allemaal voltijdse
equivalenten. Het aantal arbeidsplaatsen binnen deze subsector is tijdens de periode 2008-2014
aanzienlijk gestegen. In dit opzicht kunnen we ervan uitgaan dat de versterking van ondernemingen of
maatschappelijke zetels - zoals Lipton, Coca-Cola of Nestlé Benelux te Anderlecht of te Vorst - aan de
basis van deze toename liggen. De vervaardiging van dranken blijft strikt genomen een beperkte
activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: enkele van de belangrijkste ondernemingen binnen
deze subsector zijn Lipton te Vorst, Brouwerij Cantillon en Brouwerij de la Senne.
Het aantal werknemers in de sector van de vervaardiging van tabaksproducten ligt te laag om te kunnen
worden geanalyseerd.
75
76
Pérez C., Véro J., 2005, « Une entreprise des industries agroalimentaires appartenant à un groupe international », Céreq.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in Brussel, Actiris.
56
Tabel 26. Bezoldigde arbeid in 2014 in het BHG in de voedingsindustrie en de evolutie ervan
Absolute
waarde
Omschrijving
Vervaardiging van
voedingsmiddelen
Vervaardiging van dranken
Vervaardiging van
tabaksproducten
Totaal voedingsindustrie
Totale werkgelegenheid
winning van delfstoffen en
verwerkende nijverheid
Totale werkgelegenheid BHG
Bezoldigde arbeid (RSZ)
Aandeel
Aandeel
bedienden
vrouwen in de
werkgelegenheid
2014
2014
NACEcode
10
2014
Aandeel in de
totale
werkgelegenheid
2014
Variatie in
absolute
waarde
2008 -2014
Variatie
%
2008-2014
3.093
-
36%
39%
-316
-9%
11
12
744
104
-
100%
95%
29%
38%
527
-51
243%
-33%
10 tot
12
8 tot 33
3.941
0.6%
49%
37%
160
4%
16.992
2.7%
51%
28%
-6.841
-28.7%
619.676
100%
60%
50%
-1.807
-0.3%
Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Vergeleken met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de werkgelegenheid in Vlaams- en WaalsBrabant (tabel 27) tweemaal zo hoog, met name om en bij de 10.000 betrekkingen. Dit staat in verband
met de verschuiving van de industriële werkgelegenheid naar de rand in de jaren 1980 en 1990: het
aantal betrekkingen, waarvan een aanzienlijk deel door arbeiders wordt ingevuld (7.239 betrekkingen
waarvan 58% voor arbeiders is bestemd), is altijd het hoogst in de vervaardiging van voedingsmiddelen.
Het aantal arbeidsplaatsen in de subsector van de vervaardiging van dranken is in Vlaams- en WaalsBrabant veel groter dan in Brussel (2.540 arbeidsplaatsen). Een aanzienlijk deel van de arbeidsplaatsen
binnen deze subsector is voorbehouden voor arbeiders (51%) en vertoont een opmerkelijke
productieactiviteit (Brouwerij Bellevue bijvoorbeeld).
Tabel 27. Bezoldigde arbeid in 2014 in Vlaams- en Waals-Brabant in de voedingsindustrie en de evolutie ervan
Omschrijving
Vervaardiging van
voedingsmiddelen
Vervaardiging van
dranken
Vervaardiging van
tabaksproducten
Voedingsindustrie
NACE
-code
AW
(2014)
10
7.239
11
2.540
12
24
10 tot
12
9.803
Totale
5 tot
werkgelegenheid
33
winning van
delfstoffen en
verwerkende
nijverheid
Totale werkgelegenheid Vlaamsen Waals-Brabant
Bezoldigde arbeid (RSZ)
Aandeel in de
Aandeel bedienden
totale
in de
werkgelegenheid
werkgelegenheid %
%
2014
2014
42%
Aandeel
vrouwen in de
werkgelegenheid
2014
Variatie
20082014
AW
Variatie
2008-2014
(%)
39%
-1.230
-15%
49%
19%
304
14%
100%
46%
.235
-91%
2%
44%
34%
-1.161
-11%
50.614
10,3%
56%
29%
-5.292
-9%
489.767
100%
60%
47%
11.795
2.4%
Bronnen: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
57
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen?
De arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie zijn in het Brussels grootstedelijk gebied verhoudingsgewijs
het meest toegankelijk voor jongeren: in 2013 was 20% jonger dan 30 jaar, tegenover slechts 14% voor
alle industriële sectoren. Dit percentage sluit evenwel dicht aan bij het percentage voor alle
activiteitensectoren. De 55-plussers zijn daarentegen verhoudingsgewijs ondervertegenwoordigd: 11%,
tegenover 13% voor alle industriële sectoren (en 16% voor alle sectoren). Uit het gesprek met de
vakbondsvertegenwoordigers van de vervaardiging van voedingsmiddelen is immers gebleken dat de
opportuniteiten inzake professionele evolutie binnen de sector zeldzaam zijn: de voedingssector mag
dan nog tewerkstellingsperspectieven bieden aan laaggeschoolde werknemers, een duurzame vestiging
en carrièremogelijkheden zitten er niet in. Het aandeel permanente arbeidsplaatsen is lager dan dat van
alle industriële sectoren: 88%, tegenover 92% in het BHG (gemiddelde 2012-2014). Hierdoor blijft de
vernieuwing van de arbeidskrachten binnen de sector belangrijk, niet zozeer om gepensioneerde
werknemers te vervangen, maar eerder om een aanzienlijke personeelsverloop te verhinderen.
Tabel 28. Verdeling in de bezoldigde arbeid van de min-30-jarigen en de 55-plussers per sector in 2008
en 2013 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Sector NACE 2008 - Omschrijving
Code
Jaar
% jonger dan 30
jaar
2008
2013
% ouder dan 55 jaar
2008
2013
Vervaardiging van voedingsmiddelen
10
26%
22%
10%
11%
Vervaardiging van dranken
11
19%
26%
3%
3%
Vervaardiging van tabaksproducten
12
23%
18%
5%
12%
16%
17%
14%
14%
11%
10%
15%
13%
21%
17%
19%
20%
12%
9%
14%
13%
Totale werkgelegenheid industrie BHG (NACE 8 tot 33)
Totale werkgelegenheid industrie Brussels grootstedelijk gebied (NACE
8 tot 33)
Totale werkgelegenheid BHG
Totale werkgelegenheid Brussels grootstedelijk gebied
Bronnen: RSZ zonder BPB - arbeidsplaats, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Grootte van de ondernemingen
De Brusselse ondernemingen in de vervaardiging van voedingsmiddelen zijn voornamelijk
ondernemingen met minder dan 50 loontrekkende werknemers: deze ondernemingen zijn goed voor
63% van alle arbeidsplaatsen. Bij de 8 ondernemingen met meer dan 50 werknemers vinden we de grote
chocoladefabrikanten. Niettemin daalt het aantal van deze middelgrote ondernemingen sinds 200277.
In de sector van de vervaardiging van dranken treffen we slechts 3 ondernemingen aan waarvan er 2
over minder dan 10 loontrekkende werknemers beschikken (Brouwerij Cantillon en Brouwerij de la
Senne).
77
BISA, interne nota, economische mutatie
58
Tabel 29. Aantal ondernemingen per sector in het BHG volgens hun grootte in 2014
10 - Vervaardiging
van voedingsmiddelen
11 - Vervaardiging
van dranken
12 - Vervaardiging
van tabaksproducten
Totaal 10-12
1-4
loontrekkende
werknemers
230
5 tot
9
10 tot
19
20 tot
49
50 tot
99
100 tot
199
200 tot
499
73
26
21
3
3
2
2
1
500
tot
999
1000
en
meer
Totaal
onderneming
en
Aantal
arbeidsplaatsen
358
3.093
4
744
1
104
1
1
232
8
26
21
3
4
2
1
363
3.917
627
166
91
91
20
15
11
2
1
1.024
16.992
22.432
5.254
3.337
2.555
824
481
296
93
76
35.348
619.676
Totaal industrie
Totaal alle sectoren
Bronnen: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 30. Verdeling van de loontrekkende werknemers per sector en volgens de grootte van de
ondernemingen in het BHG in 2014 (in %)
10
Vervaardiging
van
voedingsmiddel
en
11
Vervaardiging
van dranken
12
Vervaardiging
van
tabaksproducten
Totaal industrie
Totaal
sectoren
alle
1-4
loontrekk
ende
werknem
ers
15%
5 tot 9
10 tot 19
20 tot 49
50 tot 99
100 tot
199
200 tot
499
500 tot
999
1000 en
meer
15%
11%
22%
6%
13%
17%
0%
0%
100%
1%
1%
0%
0%
0%
0%
0%
98%
0%
100%
0%
0%
0%
0%
0%
100%
0%
0%
0%
100%
7%
6%
7%
16%
8%
12%
19%
8%
15%
100%
6%
6%
7%
12%
9%
11%
15%
10%
23%
100%
Totaal
Bronnen: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Plaatselijke werkgelegenheid
De arbeidsplaatsen m.b.t. de vervaardiging van voedingsmiddelen in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest worden voor het merendeel ingevuld door Brusselaars (57%). Zoals de geraadpleegde
vakbondsvertegenwoordigers reeds hadden aangegeven, wordt de werkgelegenheid te Brussel in de
voedingsindustrie vandaag gehandhaafd door het technische karakter dat de vervaardiging van uiterst
specifieke of in een beperkte oplage geproduceerde producten vereist: Belgische chocolade, bier, wafels
en andere specialiteiten zijn belangrijke producten met een sterke toegevoegde waarde die
rechtvaardigen waarom de productieplaatsen niet worden verhuisd. Hierdoor worden in de Belgische
fabrieken de activiteiten behouden waarvoor opgeleide arbeidskrachten nodig zijn, hetzij in
betrekkingen waar handenarbeid gecombineerd wordt met een vereiste specifieke knowhow (de
productie van luxechocolade van het merk Marcolini bijvoorbeeld), hetzij in betrekkingen waar met
59
machines wordt gewerkt die moeten worden onderhouden en een complexe besturing vereisen.
Desalniettemin blijft een aanzienlijk deel van de arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie toegankelijk
voor bandwerkers voor de verwerking van de producten, de schoonmaak ervan, de verpakking ervan
enz.
Tabel 33. Verdeling van de Brusselse werknemers volgens woonplaats78
Woonplaats
NACE 2
10-12 voedingsindustrie
Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33)
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Totaal (alle sectoren samen) Brussels
Hoofdstedelijk Gewest
Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
3163
Vlaams
Gewest
Waals Gewest
Totaal
Percentage in het BHG
werkende Brusselse
inwoners
1579
823
5564
57%
12.455
9.933
6.939
29.327
42%
349.617
231.184
133.896
714.698
49%
Bronnen: EAK, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in de voedingsindustrie
Ten opzichte van de andere industriële sectoren, geeft de kwalificatiestructuur van de arbeidsplaatsen in
de vervaardiging van voedingsmiddelen blijk van minder geschoolde arbeidskrachten: in 2014 beschikt
41% van de Brusselse werknemers over een diploma van het lager secundair onderwijs, 30% over een
GHSO en 28% over een diploma van het hoger onderwijs (tegenover respectievelijk 22%, 30% en 48%
in de volledige industrie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Het seizoensgebonden karakter van de
activiteiten speelt een aanzienlijke rol. Het aandeel uitzendkrachten lijkt bijzonder hoog: uitzendwerk die de voorkeur van de ondernemingen wegdragen- is een manier om tot seizoensgebonden activiteiten
toe te treden en om deze te beheren. Binnen de arbeidskrachten kunnen we ook spreken van een
aanzienlijke diversiteit, daar er binnen deze groep een groot aantal arbeidsmigranten aanwezig zijn.
Tabel 34. Verdeling volgens opleidingsniveau van de werkende bevolking in 2010 en 2014 in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Opleidingsniveau
Laag
2010
Middelmatig
Hoog
Laag
2014
Middelmatig
Hoog
10 tot 12 Voedingsindustrie (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
20
45
34
41
30
28
10 tot 12 Voedingsindustrie (Vlaams Gewest)
30
47
23
26
49
25
10 tot 12 Voedingsindustrie (Waals Gewest)
Totaal verwerkende nijverheid Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8 tot
33)
Totaal verwerkende nijverheid Vlaams Gewest (8 tot 33)
Totaal verwerkende nijverheid Waals Gewest (8 tot 33)
Alle sectoren samen - Brussels Hoofdstedelijk Gewest
32
15
51
33
16
52
33
22
49
30
17
48
25
28
17
48
44
28
27
27
55
22
25
16
49
44
26
29
31
58
Alle sectoren samen - Vlaams Gewest
Alle sectoren samen - Waals Gewest
21
24
42
39
37
37
18
20
42
40
40
40
Bronnen: EAK, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
78
De verschillen in absolute waarde tussen het aantal tewerkgestelden volgens de RSZ en de EAK kunnen worden toegeschreven aan meerdere factoren:
zelfstandigen worden in de EAK meegerekend. De basis is verschillend: de RSZ baseert zich op administratieve gegevens en houdt geen rekening met de in Brussel
wonende loontrekkers. De EAK is een enquête waarvan de bekomen resultaten worden geëxtrapoleerd om zo dicht mogelijk bij de realiteit aan te leunen: onder
meer zelfstandigen worden hierbij ondervraagd.
60
De belangrijkste beroepen in de voedingsindustrie
De vervaardiging van voedingsmiddelen omvat tal van beroepen die te maken hebben met de productie,
vervaardiging, bewerking en commercialisering van voedingsmiddelen, met onderhoud of met
transversale functies zoals O&O, marketing, aankoop, logistiek en kwaliteit/hygiëne/veiligheid.
Een enquête die in 2006 werd afgenomen bij een selectiegroep van 112 Brusselse ondernemingen toont
aan dat 1 beroep op 3 onder de productiefuncties valt, 1 op 5 onder de commerciële functies en 1 op 5
onder de administratieve functies, gevolgd door de beroepen in het domein van de aankoop en de
logistiek. Bovendien stelt 1 onderneming op 5 geen enkel bezoldigd personeelslid in de productie
tewerk, omdat het om een maatschappelijke zetel gaat, omdat de onderneming liever een beroep doet
op onderaannemers en/of omdat, zoals wij ook hebben gezien, een deel van de productieactiviteiten
werd gedelokaliseerd79.
We zullen hier enkel aandacht besteden aan de beroepen die specifiek te maken hebben met de
productie, vervaardiging, bewerking en commercialisering van voedingsmiddelen. Deze beroepen
vinden we het vaakst terug in de chocolade- en vleessector80.
De beroepen betreffende de productie, vervaardiging en bewerking van voedingsmiddelen
Toegankelijk voor personen met een diploma van het hoger secundair onderwijs of het nietuniversitair hoger onderwijs
Geproduceerde, vervaardigde of bewerkte voedingsmiddelen zijn onder meer vlees, melkproducten,
suiker, granen enz. Meerdere beroepen dragen bij tot deze activiteiten. De belangrijkste beroepen voor
deze activiteiten zijn de volgende:
De productiearbeiders en de bedieners van productielijnen in de voedingsindustrie. Deze
operatoren besturen en monitoren één of meerdere machines die voedingsgrondstoffen transformeren of
bewerken en afgewerkte producten verpakken a.d.h.v. mechanische, fysieke, chemische of
biotechnologische processen. Ze beheren de vervaardiging en de verpakking, en leven hierbij de
uitdagingen na inzake productie, hygiëne, veiligheid, kwaliteit en milieu. Daarnaast zorgen ze ervoor
dat de producten worden opgeslagen. De bedieners van productielijnen staan op hun beurt dan weer in
voor de verzending van de producten (Forem, 2013).
Deze bedieners lijken geleidelijk aan de plaats in te nemen van de productiearbeiders, aangezien zij
steeds actiever bezig zijn met onderhoud en verslaggeving (“een monitoringverslag over de gegevens,
de vastgestelde anomalieën en de tussenkomsten”, Forem, 2013). Deze transformatie gaat gepaard met
de rekrutering van hoger geschoolde technische profielen, terwijl de productiearbeiders over een
diploma van het hoger onderwijs of van het hoger secundair onderwijs beschikken.
De operatoren die met machines voor de afwerking, de controle en de verpakking van producten
werken staan in voor de laatste fases van het proces: d.w.z. de etikettering, de opslag en de verzending
van de producten.
De procesarbeiders en de bestuurders van installaties in de voedingsindustrie monitoren en
besturen vanuit een centrale commandozaal de installaties die één of meerdere productielijnen bevatten.
79
80
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in Brussel, Actiris.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, op.cit.
61
Deze operatoren beschikken steeds vaker over een diploma van het hoger onderwijs (geen universitair
diploma) of minstens over een diploma mechanica/elektromechanica van het technisch of
beroepsonderwijs.
De technici in de voedingsindustrie coördineren de activiteiten m.b.t. de ontvangst, de controle en de
opslag van de producten alsook de activiteiten van de operatorteams. Ze bepalen de
vervaardigingsprogramma's en zorgen ervoor dat de productieplanning wordt nageleefd.
Slagerijvoorbereiders, visbereiders, bereiders van patisserie-suikerwerk en bereiders van broodsnoepgoed werken in grote ondernemingen. Daarnaast kunnen ze ook aan de slag in de kleinhandel of
de horeca. Een diploma is niet altijd een vereiste in de voedingsindustrie. Om zich als ambachtsman te
kunnen vestigen, is het evenwel aanbevolen om over een kwalificatie m.b.t. het beroep te beschikken.
Toegankelijk voor niet- of laaggeschoolde personen zonder enige specifieke beroepservaring
De medewerkers die instaan voor de vervaardiging in de voedingssector voeren meerdere taken uit
zoals de controle op de conformiteit van de producten en het materiaal t.o.v. de voorgeschreven normen,
de verpakking van de producten alsook het pluimen, het fijnhakken, het mengen, het garen enz. van de
producten. Vervolgens zijn ze verantwoordelijk voor het opslaan en het bewaren van de producten via
onder meer de etikettering en zorgen ze ervoor dat de inventaris up-to-date is.
Wat meer specifiek het vlees in een industriële omgeving betreft, bewerken de arbeiders in
slachthuizen/de slachters, de uitsnijders-uitbeners, de arbeiders in darmslijmerijen en de
slachtafvalverwerkers het vlees in een industriële omgeving: ze snijden het vlees in stukken, ontvetten
het, ontzenuwen het, sorteren het en verpakken het, en zorgen ervoor dat hun arbeidsplaats wordt
onderhouden en schoongemaakt. Deze activiteiten kunnen niet worden geautomatiseerd, daar deze enkel
manueel kunnen worden gerealiseerd. De werkgevers werven steeds arbeidskrachten aan die hoogstens
over een GHSO beschikken (in slagerij-spekslagerij). De werknemers beschikken vaak niet over een
specifiek diploma en worden bijgevolg op de werkvloer opgeleid. Er wordt ook vaak een beroep gedaan
op migrerende arbeidskrachten. De arbeidsovereenkomsten zijn vaak uitzendovereenkomsten: vlees is
een industrieel product waarvan de prijzen onderworpen zijn aan het seizoensgebonden karakter van de
praktijken van de consumenten, in tegenstelling tot andere voedingsproducten (V. Cohen-Solal M.,
1998). Viangro en Leonidas hebben akkoorden gesloten om werknemers uit te wisselen in functie van
de seizoenen en de pieken in de activiteit (in de zomer houden ze zich meer met vlees bezig en in de
winter meer met de productie van chocolade).
De factoren voor de transformatie van de beroepsactiviteiten: welke
beroepen morgen?
Een recente studie van de Forem (2013) beschrijft zorgvuldig de factoren voor de evolutie van de
voedingsindustrie, de activiteiten die met deze industrie verband houden en de gevolgen van deze
factoren op de betrekkingen.
De studie toont onder meer dat de automatisering van de productieprocessen, die reeds meerdere jaren
aan de gang is, de werkgevers ertoe aanzet om voorrang te geven aan functies die op verschillende
niveaus verantwoordelijkheden inhouden en technische kennis vereisen. Deze evoluties oriënteren de
behoeftes in de toekomst opnieuw naar hooggeschoolde profielen voor de automatisering, het onderhoud
en het besturen van productielijnen en machines (hoger secundair of zelfs hoger onderwijs, geen
universitair onderwijs).
62
De manuele taken m.b.t. de verpakking en de hygiëne-, verpakkings- en traceerbaarheidsnormen zouden
nog een tikkeltje meer kunnen worden geautomatiseerd: voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van
promotie-etiketten of elektronische tags (rekening houdende met de hoeveelheden en de temperaturen).
Wat de vleesindustrie betreft, staat men evenwel nog niet zo ver met de automatisering: we merken grote
verschillen op tussen het ambachtelijk werk en de industrie. In de industrie zijn de taken van een
beenhouwer opgesplitst en repetitief, en de werkgevers lijken de polyvalentie van de werknemers te
willen vergroten. Opleidingen inzake hygiëne en veiligheid vervolledigen de handenarbeid. In dit
opzicht zijn betrekkingen als uitsnijders-uitbeners beroepen van morgen” (Forem, 2012).
Morele kwesties t.o.v. intensieve veehouderij zal meer aandacht krijgen van de beleidsvoerders.
Wat energie en afval betreft, zullen de vermindering van het energieverlies en het beheer/de recyclage
van afval de voornaamste uitdagingen vormen voor een industrie die verantwoordelijk is voor een niet
onaanzienlijk deel van de afvalberg (hetzij 2.407.266 ton in 2012 in België, wat 4% van de volledige
afvalproductie is81).
De marketing en de logistiek zijn hier ook bij betrokken, aangezien het erop zal neerkomen de
verpakking van de producten te verbeteren, teneinde de duurzaamheid van de producten te vergroten of
het design ervan te wijzigen.
In termen van O&O zal men kunnen terugvallen op de evolutie van de voedingsactiviteiten door,
bijvoorbeeld, het gebruik te ontwikkelen van natuurlijke micro-organismen zoals functionele additieven
(champignons, micro-algen). De sectie O&O zal overigens ook kunnen steunen op de ontwikkeling van
de verpakkingen waarvoor hernieuwbare grondstoffen moeten worden gebruikt die voldoen aan de
milieueisen en de verschillende normen die van kracht zijn of zullen zijn (ISO-normen 14001).
Twee grote pijnpunten binnen de industrie -en in het bijzonder binnen de vervaardiging van
voedingsmiddelen- zijn de hygiëne en de traceerbaarheid van de producten: de preventie van
gezondheidsrisico's is namelijk één van de belangrijkste uitdagingen voor de bedrijven. De
ondernemingen zullen een beroep moeten doen op de expertise van kwaliteitsingenieurs en biologen.
Deze beroepsactiviteiten hebben te maken met vaardigheden inzake marketing, logistiek, voeding en
O&O. Deze vaardigheden zijn intern aanwezig in de grotere bedrijven, maar worden uitbesteed binnen
de kleinere bedrijven.
De evolutie van de consumptie en de manieren om voeding te produceren zullen ten slotte gevolgen
hebben voor de beroepsactiviteiten:
De ontwikkeling van kleine fabrieken die producten vervaardigen “waar klanten naar vragen” en die
dichter bij deze klanten staan, ontwikkelen nieuwe consumptiepraktijken die respectvoller zijn t.o.v. het
milieu: Brussel telt in het bijzonder een aanzienlijk aantal kleine ondernemingen die voeding
vervaardigen/produceren (83% van deze Brusselse ondernemingen heeft minder dan 10 bezoldigde
werknemers in dienst). Tezelfdertijd neemt het aantal handelaars onder het “bio-label” in de stedelijke
handelszaken meer en meer toe. De Belgische biologische landbouw (in hectaren) boekt de afgelopen
jaren heel wat terreinwinst: in 1987 slechts 1.000 ha, in 2007 24.722 ha en in 2012 49.817 ha82, wat
81
Bronnen: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium op basis van enquêtes, administratieve bronnen (OVAM, IBGE-BIM, DGARNE) en modellen
http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/environnement/downloadbare_bestanden/dechets_produit_par_activite_economique_en_tonnes_2012.j
sp
82
FOD Economie, 2013, Kerncijfers landbouw, ADSEI
63
ongeveer 4% van alle landbouwgrond is. In 2012 nam de oppervlakte toe tot 49.817 ha83, wat ongeveer
4% van alle landbouwgrond is. Hierbij werd evenwel geen rekening gehouden met de talloze projecten
en ontwikkelingen op het vlak van stadslandbouw (dak-akkers op het Slachthuis van Anderlecht
bijvoorbeeld) die door instellingen zoals Groot Eiland, Building Integrated Greenhouses (BIG), le début
des haricots enz. worden gedragen.
83
FOD Economie, 2013, Kerncijfers landbouw, ADSEI
64
De vorming van de arbeidskrachten
De beroepsopleiding in de voedingsindustrie is onvoldoende ontwikkeld, met uitzondering van de
beroepsopleiding voor de arbeidsplaatsen m.b.t. het onderhoud en de automatisatie, zoals de
onderhoudstechnici van geautomatiseerde productielijnen en de bedieners van productielijnen.
De initiële Franstalige en Nederlandstalige opleiding
Voor de sectoren van de voedingsindustrie stellen we vast dat er nagenoeg geen werknemers zijn met
een diploma van het secundair onderwijs. De competentiecentra (Epicuris enz.), het BRC Horeca, het
sectorale opleidingscentrum en Syntra (EFP/het IFAPME) nemen in wezen de bestaande opleidingen
voor hun rekening.
In het voltijds secundair onderwijs worden er 2 opleidingen gegeven die een doorstroming verzekeren
naar de arbeidsplaatsen als technicus in de voedingsindustrie. Het aantal gediplomeerden per jaar is
zwak.
Tabel 35. Aantal personen met een diploma van het Franstalig voltijds secundair onderwijs in Brussel
en Waals-Brabant tussen 2005 en 2013
Opties in de industrie
Technicus
in
voedingsindustrie
de
Jaar
van
inschrijving
6TO
20042005
17
20052006
21
20072008
17
20062007
20
20082009
21
20092010
19
20112012
12
20102011
19
20132014
22
20122013
13
Bronnen: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 36. Aantal personen met een diploma van het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel en
Vlaams-Brabant tussen 2005 en 2014
Banketbak.chocoladebew.
BSO
Brussel
20042005
4
20052006
3
20062007
5
20072008
3
20082009
7
20092010
11
20102011
6
20112012
7
20122013
6
20132014
6
4
3
5
3
6
7
6
4
5
4
1
4
3
1
2
Vlaams-Brabant
Slagerij en vleeswaren
Brussel
TSO
1
3
1
1
1
1
3
1
1
1
Bronnen: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
We hebben geen opleidingen gevonden in de Franstalige hogescholen van Brussel en Waals-Brabant.
Tabel 37. Nederlandstalige hogescholen: aantal personen met een diploma in Vlaams-Brabant
20062007
VlaamsBrabant
B
A
C
bio-irswets:
levensmiddelentechnologie
Food Technology
20072008
20082009
17
20092010
25
20102011
22
20112012
38
20122013
32
12
18
1
23
4
Bronnen: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding
Er wordt onvoldoende beroep gedaan op de beroepsopleiding voor de opleiding van stagiairs in de
voedingsindustrie.
65
De EFP (Franstalige Syntra) en Syntra realiseren een aanzienlijk deel van de opleidingen voor de
beroepen van de voedingssector die de stagiairs vervolgens als ambachtslui in grote ondernemingen of
in de vervaardiging van voedingsmiddelen uitoefenen.
Tabel 38. Aantal cursisten ingeschreven op 31 december van elk jaar voor de door EFP erkende
kwalificerende opleidingen met leercontracten of ondernemersopleidingen
2014
Beenhouwer - Spekslager
53
Bakker - Banketbakker
128
Snoepgoedbereider - Chocolatier
68
Ijsbereider
18
Bronnen: SFPME (lln databank), verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 38bis. Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Syntra tussen 2009 en 2014
in de Brusselse agglomeratie
Ambachtelijk chocoladebewerker
2009
2010
2011
2012
2013
2014
11
12
12
14
21
12
14
17
21
21
Ambachtelijke ijsbereider
1
Banketbakker
Brood- en banketbakker
2
1
1
2
2
Brood- en banketbakker
Brood- en banketbakker
11
11
19
Broodbakker
Hygiëneconsulent in de voedingssector
2
Ijsbereider
8
31
35
2
1
4
1
4
Hygiëneverantwoordelijke in de voedingssector
28
1
7
7
Kaasmeester
Slager
2
Slager-bereider verkoopklare gerechten
1
Slager-spekslager
3
3
3
10
Verkoper/verkoopster in de slagerij
9
Total général
56
Bronnen: Syntra
66
1
5
1
6
2
1
4
Slager-spekslager
Slager-spekslager
4
17
5
7
4
6
9
43
58
91
93
98
De opleiding van stagiairs in de voedingssector wordt zelden aangeboden door Bruxelles Formation.
Tabel 39. Aantal werkzoekende stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Bruxelles
Formation of zijn ISPI-partners tussen 2005 en 2014
2005
Helper chocoladebewerker
10
Assistent productieoperator vervaardiging
van voedingsmiddelen
Handlanger beenhouwer
13
Operator-verkoper vis
8
2006
2007
2008
2009
12
8
8
5
2010
2011
2012
2013
2014
10
9
8
8
7
9
9
8
6
7
6
8
7
6
-
Bronnen: gegevens Bruxelles Formation, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Enkel de opleiding tot handlanger beenhouwer die voldoet aan de noden van de arbeidsmarkt (die onder
meer door Viangro wordt verzekerd), wordt in 2014 nog door de ISPI's gegeven.
De opleidingen tot helper chocoladebewerker worden vandaag hoofdzakelijk door de EFP gegeven. De
opleiding tot operator-verkoper vis werd ook stopgezet.
De opleiding tot “productieoperator vervaardiging van voedingsmiddelen” bestaat ten slotte sedert
2009 niet meer. Na een evaluatie van deze opleiding, blijkt dat de inschakelingsmogelijkheden zwak
zijn en dat er hoofdzakelijk via uitzendovereenkomsten wordt aangeworven teneinde jonge en/of
vrouwelijke arbeidskrachten te vinden die laaggeschoold zijn en op de werkvloer worden opgeleid.
VDAB Brussel leidt van zijn kant sedert 2010 regelmatig bakkers en slagers op.
Tabel 39bis. Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij VDAB-Brussel en zijn
partners
2010
VOEDING
2011
2012
2013
2014
2015
Bakkersgast
23
23
21
18
20
21
Slagersgast
22
18
22
26
24
14
45
41
43
44
44
35
Totaal VOEDING
Bron: VDAB, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de
arbeidsmarkt
De voedingssector telt een groot aantal “weinig gekwalificeerd” arbeidsplaatsen die handenarbeid vergt.
Deze industrie werft veel mensen aan, en volgens de geraadpleegde vakbondsvertegenwoordigers steeds
meer uitzendkrachten voor een activiteit die wordt gekenmerkt door het seizoensgebonden karakter.
Hierdoor ontvangt Actiris weinig werkaanbiedingen van ondernemingen uit de voedingsindustrie: 136
werkaanbiedingen voor de volledige sector in 2015. Zo kan er ook geen eventueel tekort aan
arbeidskrachten worden vastgesteld (te weinig en relatief snel ingevulde werkaanbiedingen).
Het uitzendwerk is een rekruteringskanaal waar men binnen de voedingsindustrie vaak een beroep op
doet: de werkgevers zouden de voorkeur geven aan dergelijke arbeidsovereenkomsten van zodra men
van plan is om een aanzienlijk aantal personen aan te werven.
67
Tabel 40. Aantal werkaanbiedingen ontvangen per jaar per activiteitensector door Actiris
NACE 2
Omschrijving
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
10
Vervaardiging van voedingsmiddelen
108
138
143
128
100
118
120
132
11
Vervaardiging van dranken
6
10
1
2
6
4
6
4
12
Vervaardiging van tabaksproducten
0
0
0
0
0
0
0
0
10 tot 12
Totaal voedingsindustrie
114
148
144
130
106
122
126
136
456
507
471
576
389
395
426
487
20.610
20.517
22.737
26.940
24.203
24.270
26.098
28.186
Algemeen totaal industrie (NACE 8 tot 33)
Algemeen totaal (alle sectoren samen)
Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Er is een aanzienlijk verschil tussen het aantal ontvangen werkaanbiedingen en de arbeidsreserve in de
voedingsindustrie: in 2015 werden 1.751 personen in de AR geregistreerd (tabel 41). Een grote
meerderheid van deze AR is evenwel ingeschreven in de beroepen van de voedingsindustrie waarvan de
werkaanbiedingen bij de handelsberoepen worden gerekend.
De arbeidsreserve (AR) doelt op het aantal onderscheiden personen dat tijdens een kalenderjaar
minstens éénmaal als werkzoekende was ingeschreven.
68
Tabel 41. Arbeidsreserve voor een beroep in de voedingsindustrie in 2014 en 2015
Domein
Beroep
Voeding - Dranken
Totaal Voeding - Dranken
Voeding - Bakkerij - Banketbakkerij
Brouwer
AR
2014
9
AR
2015
4
Oenoloog
4
3
Productiearbeider brouwerij of andere dranken
21
18
Helper bakker, helper banketbakker
34
308
25
293
43
45
197
163
Bakker - banketbakker
202
196
Chocolatier
60
60
Snoepgoedbereider
3
4
Wafelbakker
3
3
Banketbakker
116
95
Room- en consumptie-ijsbereider
Helper
snoepgoedbereider
chocoladebewerker
Bakker
of
helper
17
14
Totaal Voeding - Bakkerij - Banketbakkerij
949
873
Voeding - Algemeen
Technicus voedingsbedrijven
34
30
Arbeider in zuivelindustrie
12
13
Productiearbeider in het bewaringsproces van
levensmiddelen
262
269
308
312
Beenhouwer
166
169
Beenhouwer - Spekslager
96
100
Uitbener
21
24
Arbeider in slachthuis
46
51
95
99
69
59
13
506
13
515
Totaal Voeding - Algemeen
Voeding - Vlees en vis
Productiearbeider
nijverheid
Visbewerker
voor
de
vleesverwerkende
Poelier
Totaal Voeding - Vlees en vis
Ingenieur, toegepaste wetenschappen
Ingenieur vervaardiging van voedingsmiddelen
Totaal voedingsindustrie
Totaal AR voor alle beroepen
41
26
1838
1751
185.996
180.568
Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal ingeschreven NWWZ in “andere studies” en het aantal werknemers ouder dan 40 jaar is
bijzonder hoog in de beroepencodes die onder de voedingsindustrie vallen. Het lijkt erop dat de
migranten die op zoek zijn naar werk deze sector als een inschakelingsmogelijkheid beschouwen: het
hoge aantal uitzendovereenkomsten en het lage opleidingsniveau voor de betrekkingen zorgen voor
tewerkstellingsmogelijkheden in het Gewest. Deze samenstelling van een buitenlandse arbeidsreserve
komt, zoals Hélène Pellerin benadrukt84, evenwel ook tegemoet aan de werking van de arbeidsmarkt
84V. Hélène Pellerin, “la mobilité de chacun pour une firme internationale... et ses conséquences”, colloque UVSQ-Laboratoire
Printemps, 2012, Les sources de la mondialisation.
https://archive.org/details/RegardCritiqueSurLaMondialisationLaMobilitDesPersonnesCommeForme
69
van de voedingsindustrie. Deze sector is in de OESO-landen de belangrijkste werkgever van
buitenlandse arbeidskrachten. Bemiddelingsinstanties (dit kunnen staten of regio's zijn) slaan de handen
in elkaar en zullen vertegenwoordigers aanspreken in de regio's waar arbeidskrachten beschikbaar zijn
teneinde arbeidsmigranten ter plaatse te rekruteren (dit kunnen ook verenigingen voor arbeidsmigranten
zijn) voor de ondernemingen van de geïndustrialiseerde landen. Deze tussenschakels zullen
arbeidskrachten rekruteren die aan bepaalde selectiecriteria voldoen, in het bijzonder arbeidskrachten
die reeds over een vaardigheid in het domein van voeding beschikken.
Tabel 42. Kenmerken van de werkzoekenden in 2014
%
Geslacht
Mannel
ijk
Lager
onderw
ijs
Voeding - Dranken
NG
Voeding - Bakkerij Banketbakkerij
Voeding - Algemeen
Studieniveau
Leeftijd
Hoger
secunda
ir +
leerling
wezen
NG
Hoger
secunda
ir
onderw
ijs
NG
Andere
studies
- 25 jaar
25 tot
40 jaar
40 tot
50 jaar
50 jaar
en
ouder
NG
Lager
secunda
ir
onderw
ijs
NG
NG
NG
NG
NG
NG
82%
10%
11%
19%
1%
60%
12%
41%
26%
22%
69%
18%
14%
5%
2%
61%
8%
35%
25%
31%
Voeding - Vlees en vis
92%
11%
7%
11%
0%
71%
5%
33%
27%
35%
Totaal
voedingsindustrie
Totaal alle NWWZ
81%
13%
11%
14%
1%
62%
10%
37%
26%
28%
53%
11%
14%
20%
14%
40%
12%
45%
23%
20%
Bronnen: gegevens Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
70
De chemische en farmaceutische industrie
De Vervaardiging van chemische producten, van producten van kunststof en van farmaceutische
grondstoffen en producten, kortom de chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën, omvatten
een gediversifieerd activiteitenveld en uiteenlopende onderdelen: bulkopslag van chemische
vloeistoffen, kiemdodende middelen, biotechnologie, chemische basisproducten, chloor, vervaardiging
van kunststoffen en elastomeren, minerale groeimiddelen, industriële, medische en
voedingsmiddelengassen, samengeperste, vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen, artikelen in
kunststof en rubber en elastomeren, phytofarmaceutische verpakkingen, smeermiddelen, verven,
vernissen, drukinkten en kunstverven, gewasbeschermingsmiddelen, houtbescherming, cosmetica,
onderhouds- en schoonmaakproducten, lijmen en kitten, geneesmiddelen enz.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de rand zijn al deze activiteiten vertegenwoordigd. In 2014
waren de vervaardiging van deze producten en de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die hiermee
gepaard gaan, goed voor ongeveer 20.000 bezoldigde arbeidsplaatsen in het hele grootstedelijke gebied,
waaronder 2.900 arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De bezoldigde arbeid
Zoals de gehele industrie werd ook in de chemische en farmaceutische sector in het BHG (tabel 43)
tussen 2008 en 2014 een daling van bezoldigde werkgelegenheid vastgesteld. In de provincies Brabant
(tabel 44) is de tendens gematigder. In de chemische en kunststoffenindustrie blijft het aantal
loontrekkers dalen terwijl hun aantal in de farmaceutische industrie stijgt.
Tabel 43: de bezoldigde werkgelegenheid in het BHG in de chemische de farmaceutische industrie in
2014 en evolutie
Titel
Nace-code
2008
Jaren
Vervaardiging
van
chemische producten
Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen
en
producten
Vervaardiging
van
producten van rubber of
kunststof
Totaal Vervaardiging van
chemische
producten/Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen
en
producten
Totale tewerkstelling in
de
winning
van
delfstoffen
en
verwerkende nijverheid
Totale tewerkstelling BHG
Absolute
waarde
bezoldigde werkgelegenheid (RSZ)
Gedeelte van
Aandeel
de totale
bedienden
tewerkstelling
%
2014
Aandeel
vrouwen
Variatie
Absolute
waarde
Variatie
%
2014
94%
2014
36%
2008 -2014
-1.022
2008-2014
-55%
20
2014
821
21
1.777
83%
53%
-535
-23%
22
299
73%
40%
-44
-13%
20 tot 22
2.897
0.5%
85%
47%
-1.601
-36%
5 tot 33
16.992
2.7%
51%
28%
-6.841
-28.7%
619.676
100%
60%
50%
-1.807
-0.3%
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
71
Tabel 44: de bezoldigde werkgelegenheid in Vlaams- en Waals-Brabant in de chemische en
farmaceutische industrie in 2014 en evolutie
Titel
Nacecode
2008
Vervaardiging
van
chemische
20
producten
Vervaardiging van farmaceutische
21
grondstoffen en producten
Vervaardiging van producten van
22
rubber of kunststof
Totaal Vervaardiging van chemische
20 tot
producten/Vervaardiging
van
22
farmaceutische
grondstoffen
en
producten
Totale tewerkstelling in de winning van
5 tot
delfstoffen en verwerkende nijverheid
33
Totale tewerkstelling Vlaams- en Waals-Brabant
bezoldigde werkgelegenheid (RSZ)
Absolute
Gedeelte van de
Gedeelte bedienden
waarde
totale
in de tewerkstelling
(2014)
tewerkstelling %
per sector %
2014
2014
Gedeelte
vrouwen in
de
tewerkstelling
2014
Variatie
20082014
AW
Variatie
20082014 (%)
2.628
65%
27%
-455
-15%
11.411
78%
44%
2.186
24%
1.885
52%
27%
-524
-22%
15.924
3%
73%
40%
1.207
8%
50.614
10,3%
56%
29%
-5.292
-9%
489.767
100%
60
47%
11.795
2.4%
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Vergeleken met alle industriële sectoren samen, zijn er proportioneel gezien erg veel vrouwen aan het
werk in de chemische en farmaceutische industrie, en vooral in de farmaceutische sector.
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ?
Parallel aan dit hoge kwalificatieniveau staan de betrekkingen in de chemische/farmaceutische industrie
open voor ervaren arbeidskrachten: het aandeel van arbeidskrachten onder de dertig jaar ligt in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het grootstedelijk gebied gemiddeld genomen lager dan dat van alle
al dan niet industriële sectoren samen. Het aandeel werknemers ouder dan 55 jaar daarentegen ligt even
hoog.
Deze vaststelling strookt met de peiling bij een onderneming uit de chemische industrie in WaalsBrabant: dit vooraanstaand bedrijf op het vlak van onderzoek en ontwikkeling inzake scheikunde
rekruteerde zijn kaderleden over heel de wereld via headhunters (Rusland, Singapore, Mexico enz.), om
de “beste en meest ervaren deskundigen” in de ontwikkelde technieken en materialen aan te trekken.
In tegenstelling tot de voedingsindustrie staan betrekkingen in de chemische/farmaceutische industrie
dus weinig open voor jongeren en personen zonder hoger onderwijs-diploma.
De vernieuwing van de werknemers in de chemische en de farmaceutische industrie zal de
komende jaren geen bijzondere versnelling kennen en zal zich aan het huidige ritme verderzetten
(tussen 9 % en 14 % indien het personeelsbestand op hetzelfde niveau blijft als vandaag), waarbij
voornamelijk ervaren en hooggeschoolde werknemers (masters, doctors, ingenieurs) zullen
worden aangeworven.
72
Tabel 45: Verdeling in bezoldigde werkgelegenheid van min-30-jarigen en plus-55-jarigen per sector in 2008 en
2013 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het grootstedelijk gebied.
NACE-sector
Jaren
Code
Vervaardiging van chemische producten
20
Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten
21
Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
22
Totale tewerkstelling industrie BHG (NACE 8 tot 33)
Totale tewerkstelling industrie Brussels grootstedelijk gebied (NACE 8 tot 33)
Totale tewerkstelling BHG
Totale tewerkstelling Brussels grootstedelijk gebied
% jonger dan 30 jaar
2008
2013
10%
14%
9%
16%
17%
21%
17%
% ouder dan 55 jaar
2008
2013
11%
8%
7%
14%
14%
19%
20%
15%
10%
12%
11%
10%
12%
9%
13%
9%
14%
15%
13%
14%
13%
Bron: RSZ, zonder PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Grootte van de ondernemingen
Er zijn meer kleine ondernemingen dan men zou veronderstellen: 79% van de bedrijven stellen minder
dan 50 loontrekkers te werk, zij maken 24% van de arbeidskrachten uit. Dit gaat minder op voor de
ondernemingen in de farmaceutische sector, die gemiddeld een grotere omvang hebben: meer dan 80%
van de werknemers werken in ondernemingen van meer dan 100 loontrekkers.
Tabel 46: Aantal ondernemingen per sector in het BHG in 2014
Aantal
loontrekkers
Vervaardiging
van chemische
producten
Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen en
producten
Vervaardiging
van producten
van rubber of
kunststof
Totaal
Vervaardiging
van chemische
producten/Verv
aardiging van
farmaceutische
grondstoffen en
producten
Totaal industrie
Totaal van alle
sectoren
1 tot 4
5 tot 9
10 tot 19
20 tot 49
50 tot 99
100 tot
199
200
tot
499
12
6
3
7
2
1
4
1
2
5
2
6
7
3
2
5
1
23
10
7
17
5
7
3
627
166
91
91
20
15
11
2
22.432
5.254
3.337
2.555
824
481
296
93
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
73
500
tot
999
1000
en
meer
Tot
aal
Totaal
loontrekkers
1
32
821
2
22
1.777
18
299
72
2.897
1
1.0
24
16.992
76
35.
348
619.676
Tabel 47: Verdeling van de loontrekkers per sector volgens grootte van de onderneming in het BHG in
2014
In %
1 tot 4
5 tot 9
10 tot
19
20 tot
49
50 tot
99
100 tot
199
200
tot
499
500 tot
999
1000
en
meer
Totaal
Vervaardiging
van
chemische producten
Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen en producten
Vervaardiging
van
producten van rubber of
kunststof
Totaal Vervaardiging van
chemische
producten/Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen en producten
Totaal industrie
3%
5%
4%
25%
19%
14%
31%
0%
0%
100%
1%
1%
2%
10%
8%
48%
31%
0%
0%
100%
5%
6%
10%
56%
23%
0%
0%
0%
0%
100%
7%
6%
7%
16%
8%
12%
19%
8%
15%
100%
6%
6%
7%
12%
9%
11%
15%
10%
23%
100%
3%
5%
4%
25%
19%
14%
31%
0%
0%
100%
Totaal van alle sectoren
Bron: gegevens RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De situatie van de Brusselaars
Slechts één werknemer op drie in de chemische en de farmaceutische industrie woont en werkt in
Brussel.
Tabel 50: Verdeling van de Brusselse werknemers (15 jaar en ouder) volgens woonplaats
Woonplaats
NACE 2
20-22 De Vervaardiging van chemische producten,
de Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen
en producten en van producten van kunststof
Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33) Brussels
Hoofdstedelijk Gewest
Alle sectoren - Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Brussels
Hoofdstedelij
k Gewest
2448
Vlaams
Gewest
Waals
Gewest
Totaal
Percentage Brusselse
inwoners die in het BHG
werken
2239
2157
6844
36%
12.455
9.933
6.939
29.327
42%
349.617
231.184
133.89
6
714.69
8
49%
Bron: Enquête naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid
Kwalificatieniveau van de werknemers
Het gemiddelde kwalificatieniveau van de werknemers85 in de chemische en de farmaceutische industrie
ligt hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de andere sectoren en gewesten. Dit hoge
kwalificatieniveau is het gevolg van “de steeds groter wordende noden aan nieuwe deskundigheid en
gaat samen met de ontwikkeling van Onderzoek en Ontwikkelingsactiviteiten”86.
De arbeidsplaatsen in de chemische/farmaceutische industrie zijn vaak vaste arbeidsplaatsen (95%
tegenover 92% voor alle activiteitensectoren samen).87
85
Met werknemers worden de loontrekkers, de zelfstandigen en de uitzendkrachten bedoeld in de Enquête naar de arbeidskrachten
Céreq, op.cit.
87
Gegevens EAK - gemiddelde 2012-2014
86
74
Tabel 51: kwalificatieniveau van de arbeidskrachten (15 jaar en ouder) in het BHG in 2010 en 2014
2010
2014
Laag
9
Gemiddeld
10
Hoog
81
Laag
12
Gemiddeld
24
Hoog
64
17
44
39
15
43
42
15
36
48
10
38
52
15
33
52
22
30
48
Totaal verwerkende nijverheid Vlaams Gewest (8 - 33)
25
48
27
22
49
29
Totaal verwerkende nijverheid Waals Gewest (8 - 33)
28
44
27
25
44
31
Alle sectoren samen - Brussels Hoofdstedelijk Gewest
17
28
55
16
26
58
Alle sectoren samen - Vlaams Gewest
21
42
37
18
42
40
Alle sectoren samen - Waals Gewest
24
39
37
20
40
40
20-22 Vervaardiging van chemische producten/Vervaardiging van
farmaceutische grondstoffen en producten (Brussels Hoofdstedelijk
Gewest)
20-22 Vervaardiging van chemische producten / Vervaardiging van
farmaceutische grondstoffen en producten (Vlaams Gewest)
20-22 Vervaardiging van chemische producten / Vervaardiging van
farmaceutische grondstoffen en producten (Waals Gewest)
Totaal verwerkende nijverheid Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8 - 33)
Bron: Enquête naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid
De beroepen in de chemische en farmaceutische industrie: vandaag en
morgen
Volgens een recente studie van Céreq zijn er acht grote beroepenfamilies in de chemische en de
farmaceutische industrieën88:
Onderzoek en ontwikkeling (O&O), de laboratoria, de productie, de technieken, de verkoop, de
algemene logistiek, de kwaliteit-hygiëne-veiligheid-milieu, het beheer/de administratie.
De onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten en het productiewerk zijn de sterkst ontwikkelde
activiteiten: de chemische industrie is immers op wetenschappelijke kennis en meer bepaald op de
wetenschap van de veranderingen in materie gestoeld”89.
De soorten aanwervingen voor de vernieuwing van de arbeidskrachten
De werknemers van de chemische, kunststof- en farmaceutische industrie bevinden zich voornamelijk
in de leeftijdscategorie van 30 tot 55 jaar. Er wordt de komende vijf jaar geen grootschalige vernieuwing
van de werknemers verwacht.
Bovendien gebeurt de vernieuwing van de arbeidsplaatsen via verschillende kanalen:
- Door de aanwerving van jongeren die net hun hogere studies hebben beëindigd.
- Door coöptatie en mobiliteit van werknemers op de interne markten.
- Door spontane kandidaturen op het internetportaal van de ondernemingen waardoor een reserve van
geschoolde kandidaten wordt aangelegd. De werkgevers kunnen voor de meest gekwalificeerde
88
89
Agostino, Diff-Pradalier, Quintero, 2015, “Diversité des branches professionnelles en matière de politiques d’emploi et de formation, Céreq”, net.doc n° 135
Céreq, op.cit.
75
experten profielen een beroep doen op rekruteringskantoren en hun headhunters, onder meer voor de
betrekkingen in onderzoek en ontwikkeling. De sociale netwerken zoals LinkedIn kunnen als
ondersteuning dienen voor het zoeken naar kandidaten, maar de aanwerving via “mond-totmondreclame” blijft een beproefde methode die gebruik maakt van de “kracht van de zwakke
verbindingen” van de industriële netwerken (Granovetter, 1973).
De beroepen in 2020: toekomstscenario's in een context van vertraging en deindustrialisering90
De chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën zijn sterk door de technologische veranderingen
getroffen.
Het ontstaan van nieuwe materialen en nieuwe technologieën, zoals nanodeeltjes, die verschillende
activiteitendomeinen samenbrengen (scheikunde en gezondheid bijvoorbeeld in het kader van de
behandeling van kanker, of scheikunde en bouw voor de productie van nieuwe en meer ecologische
materialen) zorgt ervoor dat er nieuwe functies ontstaan of dat de huidige functies evolueren. Deze
ontwikkelingen hebben gevolgen voor het kwalificatieniveau van de arbeidsplaatsen: de optimistische
scenario’s die sterk de nadruk leggen op O&O zouden ongeschoolde arbeiders uit de procesindustrieën
(van olie tot geneesmiddelen, via glas, cement, voeding of scheikunde) benadelen, ten voordele van in
hun domein hoger geschoolde beroepen, onder meer de technici en ploegbazen (Lainé, 2014).
De beroepen met een hoog tewerkstellingspotentieel de komende jaren zijn dan ook die in onderzoek
en ontwikkeling91. De chemische, kunststof- en farmaceutische industrieën vallen onder de ruimere
procesindustrieën: deze industrieën bewerken grondstoffen om er noodzakelijke bouwstoffen voor de
werking en ontwikkeling van andere domeinen van te maken (bouw, voeding, gezondheid enz.). Het
kennen, bewerken en ontwikkelen van aardolie, glas, cement, nanodeeltjes en kunststof zijn vanuit een
ecologisch oogpunt (composietmaterialen, recyclage enz.) de sleutelvaardigheden voor de toekomst. Er
zullen profielen worden gezocht van verantwoordelijke in onderzoek en ontwikkeling, van ingenieurscheikundige en ingenieur in nanotechnologie, van studietechnicus en laboratoriumtechnicus onderzoek
en ontwikkeling, van business developer en technisch-commercieel wetenschapper.
De productiefuncties -van arbeider tot technicus- zijn eveneens beroepen van de toekomst, onder
meer de operatoren in de fysische of chemische verwerkingsindustrie, de technici en de specialisten in
de proces- en verwerkingsindustrie, de operatoren van vervormingsmachines voor kunststoffen en
rubber (kunststoffenverwerking).
De farmaceutische industrie tot slot zal farmaceutisch-technische assistenten aanwerven en nieuwe
profielen zoeken van biostatistici, van farmaceutisch economisten, van medical affairs managers en
productietechnici voor celculturen.
90Argouarc'h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, Les métiers en 2022 : résultats et enseignement”, DARES, France Stratégie, juli.
91
Forem- Service d’analyse du marché de l’emploi et de la formation, Les métiers d’avenir. Etats des lieux sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif.
September 2013.
76
De
vorming
van
de
arbeidskrachten:
via
het
onderwijs
en
de
beroepsopleiding
De Franstalige en Nederlandstalige basisopleiding
In het Franstalige secundair onderwijs horen de chemie- en apothekersopleidingen tot het voltijds
technisch initiële en tweedekansonderwijs. Dat betekent dat de grote meerderheid van de leerlingen zich
voorbereiden op studies in het hoger onderwijs. De inschakelingsmogelijkheden na een opleiding
secundair onderwijs in beroepen als arbeider of technicus worden sterk beconcurreerd door jongeren die
hogere studies, vooral in hogescholen, hebben gevolgd. In 2012-2013, behaalden 57 jongeren een
diploma secundair onderwijs in Brussel voor de farmaceutische sector en 84 jongeren in Brussel en
Waals-Brabant voor de chemische sector. Deze getallen zijn vrij stabiel gebleven in de periode 20052013, met enkele schommelingen.
Tabel 52: Evolutie van het aantal gediplomeerden van het Franstalig voltijds secundair onderwijs tussen
2005 en 2013
Opties van de
industrie
Opleidingsniveau
en -vorm
Farmaceutisc
h technische
assistent
Chemisch
technicus
6e
TSO
(kwalificatie)
Biotechniek
6e
TSO
(kwalificatie)
6e
TSO
(doorstroming)
Provincie
van
de
instelling
Brussel
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
36
42
63
57
60
64
60
60
57
Brussel
60
51
67
53
46
58
51
53
64
WaalsBrabant
Brussel
25
29
25
26
28
35
27
29
20
32
32
32
16
17
15
12
22
12
Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 53. Evolutie van het aantal gediplomeerden van het Nederlandstalig secundair onderwijs tussen
2005 en 2013
Specialisatie
Provincie
instelling
van
de
0405
0506
0607
0708
0809
0910
1011
1112
1213
20
33
29
34
37
23
56
48
34
20
33
29
34
37
23
56
48
34
33
29
31
51
48
53
56
42
63
33
29
31
51
48
53
56
42
63
9
7
9
12
12
22
27
25
34
Brussel
3
1
4
4
5
10
5
8
17
Vlaams-Brabant
6
6
5
8
7
12
22
17
17
Algemeen totaal
62
69
69
97
97
98
139
115
131
Biotechnische wetenschappen
TSO
Vlaams-Brabant
Chemie
TSO
Vlaams-Brabant
Farmac. techn. assistent
TSO
Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal gediplomeerden in biomedische wetenschappen aan de hogescholen die naar de
farmaceutische industrie kunnen leiden, lag in 2013 iets hoger dan 50 studenten. Dit cijfer schommelt
in de periode 2005-2013 lichtjes om gemiddeld rond de 40 leerlingen te blijven.
77
In de chemiespecialisaties daarentegen ligt het cijfer lager: rond de 20 afgestudeerde studenten. Dit
diploma biedt de mogelijkheid om als technisch chemicus in de vervaardiging of in onderzoek en
ontwikkeling aan de slag te gaan, maar dit is niet het scholingsniveau van de meeste werknemers in de
sector.
Tabel 54. Aantal gediplomeerden van de Franstalige hogescholen voor de chemiespecialisaties tussen
2005 en 2013
Biomedische
wetenschappen
Biomedische
wetenschappen
Chemie
Optie klinische
chemie
Optie cytologie
Afstudeerrichting
toegepaste chemie
Bachelor van het
korte type
Bachelor van het
korte type
Bachelor van het
korte type
0405
0506
0607
0708
0809
0910
1011
1112
1213
26
45
34
8
37
5
34
6
39
5
52
43
43
12
11
11
12
14
26
21
22
22
16
23
23
22
21
Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De Franstalige universitaire opleidingen
Op de schaal van de Franstalige Belgische universiteiten ligt het aantal uitgereikte diploma's
“professionele master 2” (gespecialiseerd en fundamenteel) in farmaceutische wetenschappen hoog en
in de andere richtingen lager.
Vergeleken met 2004-2005 is het aantal gediplomeerde studenten in 2014 met een bachelor of een
professionele master 2 weinig geëvolueerd, behalve voor biochemie-moleculaire en celbiologie en
farmaceutische wetenschappen: deze evoluties gaan samen met de verhoging van de tewerkstelling de
laatste vijf jaar in de overeenkomstige sectoren in het Brussels grootstedelijk gebied. De evolutie van
het onderwijsaanbod is inderdaad coherent met de evolutie van de werkgelegenheid: de groep
gediplomeerden van de Belgische Franstalige universiteiten in 2005 en 2014 is klein in vergelijking met
het aantal bestaande arbeidsplaatsen.
Tabel 55. Afgeleverde diploma's in de opleidingen van de chemische, kunststof- en farmaceutische
sector in 2004-2005 en 2012-2013 op Franstalige interuniversitaire schaal92
Bachelor
Master (alle
afstudeerrichtingen
behalve pedagogie)93
Specialisaties
Chemie
Biomedische wetenschappen
2004-2005
93
71
2012-2013
71
64
167
81
32
55
64
71
177
223
71
76
5
50
73
79
247
Farmaceutische wetenschappen
Chemie
Biochemie en biomoleculaire wetenschappen en celbiologie
Bio-informatica en modelvorming
Bio-ingenieur: chemie en bio-industrie
Burgerlijk ingenieur scheikunde en materiaalkunde
Biomedisch burgerlijk ingenieur
Farmaceutische wetenschappen
Bron: CREF, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
92
ULg, UCL, ULB, UMONS, UNamur, USL-B. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de Brusselse universiteiten/universiteiten uit de rand en de
universiteiten in de andere provincies aangezien de studenten van het hoger onderwijs mobiel zijn en de Brusselse arbeidsmarkt of de arbeidsmarkt in de rand
zouden kunnen betreden. http://www.cref.be/annuaires/2014/tab_2-2-3.pdf
93
Zijn inbegrepen de masters 2 met nog onbepaalde afstudeerrichting, gespecialiseerd en fundamenteel
78
Hoe zit het met de Nederlandstalige universitaire opleidingen?
Het aantal gediplomeerden in Nederlandstalige hogere studies scheikunde en farmaceutische
wetenschappen in Brussel en in Vlaams-Brabant ligt ook vrij laag. De grootste aantallen voor de
universitaire opleidingen concentreren zich vooral op bachelorniveau. In de hogescholen ligt het aantal
gediplomeerden laag, maar goed verdeeld tussen bachelor (met optie op voortgezette masterstudies) en
master.
Tabel 56. Aantal gediplomeerden in Brussel en de rand aan een hogeschool of universiteit (KU Leuven)
05-06
Bachelor
Master
Bachelor
Master
Chemie
ind. wet.: chemie
Ind. Sc.: Chemical
Engineering
Ind. Sc.: Biochemical
Engineering
ind. wet.: biochemie
ind. wet.: chemie
Biochemie
en
biotechnologie
Chemie
Nanoscience
and
Nanotechnology
Nanoscience
and
Nanotechnology
(EM)
nanowetenschappen
en nanotechnologie
irsweten.:
biomedische
technologie
irsweten.: chemische
technologie
Molecular
and
Cellular Biophysics
Farmaceutische
wetenschappen
Bio-ingenieurswetenschappen
Farmaceutische zorg
Geneesmiddelenontwikkeling
Bio-irsweten.: cel- en
genbiotechnologie
Bio-irsweten.:
chemie
&
bioprocestechn.
Molecular Biology
Biomedical
Engineering (Ma)
irsweten:
biomed.
ingenieurstechniek
Biomolecular
Sciences
Chemie
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
19
36
7
28
30
8
40
32
2
5
4
7
3
25
19
14
15
Universiteit KU Leuven
21
10
24
21
27
18
27
18
Hogescholen (Vlaams-Brabant)
19
17
27
34
28
23
5
3
5
4
28
21
51
51
54
76
57
23
25
46
2
55
7
58
12
51
16
67
14
5
6
12
13
20
19
23
13
14
11
9
12
16
20
19
24
20
47
51
52
41
3
2
2
1
4
3
25
47
51
32
31
37
39
20
31
19
24
15
19
24
15
11
27
13
35
12
22
13
23
7
14
14
6
15
11
5
11
11
7
3
5
6
7
12
17
2
3
1
2
2
4
3
4
5
6
3
3
3
5
7
Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
79
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding
Er bestaan geen beroepsopleidingen in scheikunde en farmaceutische wetenschappen die door
opleidingsinstellingen zoals Bruxelles Formation, VDAB, EFP of Syntra worden georganiseerd. Deze
opleidingen behoren tot de hogere studies, het initiële onderwijssysteem heeft een monopolie op hun
inrichting en op de “vorming” van laboratoriumtechnici, onderzoekers of ingenieurs. In die zin is de
arbeidsmarkt voor beroepen in scheikunde/farmaceutische wetenschappen gesloten: de toegang is
gereserveerd voor jongeren die een hogeschool- of universitair diploma hebben. De vernieuwing van de
werknemers gebeurt uitsluitend via dit rekruteringskanaal of via de mobiliteit van de werknemers op de
interne markten, zoals eerder beschreven.
80
Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de
arbeidsmarkt
De Brusselse chemie- en farmaceutische bedrijven werven niet aan via Actiris. Zoals we reeds hebben
aangehaald, werven zij hun personeel aan via de mobiliteit van werknemers op de interne markten, via
de profielen van geschoolde jongeren die pas zijn afgestudeerd, via bevoorrechte relaties met de
Belgische, maar ook Franse, Duitse en andere hogescholen en universiteiten. Het aanwervingsveld is
internationaal.
De grootste ondernemingen zoeken vooral geschoold personeel. Zij vragen geen aanwervingspremies.
De chemie- en farmaceutische ondernemingen doen geen beroep op de openbare tewerkstellingsdiensten
en de stimulerende maatregelen voor de aanwerving van doelgroepen zijn wat hen betreft niet
doeltreffend.
Tabel 57. Aantal vacatures door Actiris ontvangen per jaar en per activiteitensector.
NACE
2
20
Titel
21
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Vervaardiging van chemische producten
8
6
15
26
15
26
17
24
Vervaardiging
van
farmaceutische
grondstoffen en producten
Vervaardiging van producten van rubber of
kunststof
20
120
47
17
20
8
5
5
17
13
9
11
10
7
12
11
20 tot Totaal Vervaardiging van chemische
22
producten
Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied
45
139
71
54
45
41
34
40
82
90
82
89
84
58
72
119
Algemeen totaal Industrie (08-33)
456
507
471
576
389
395
426
487
20610
20517
22736
26940
24203
24270
26098
28186
22
Algemeen totaal (alle sectoren samen)
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen dat in een beroep m.b.t. de chemische, kunststof- en
farmaceutische industrie staat geregistreerd, is relatief klein. Alle werkzoekenden die voor de beroepen
die hiermee verband houden zijn ingeschreven samen, maken slechts 1 % uit van de NWWZ.
81
Tabel 58. Arbeidsreserve bij Actiris in 2014 en 2015
Domein
Beroepscodes Actiris
Ingenieur, toegepaste wetenschappen,
wetenschappen
Burgerlijk ingenieur chemie of biochemie
AR
2014
67
AR
2015
63
Industrieel ingenieur chemie of biochemie
73
78
Specialist procesindustrie
6
6
Biochemicus
90
83
Bioloog
238
250
Geneeskundig bioloog
47
47
Scheikundige
123
114
Handlanger chemie
62
55
Arbeider voor de verwerking van plastieken stoffen
42
38
Scheikundige vakarbeider
98
103
Productiearbeider gespecialiseerd in het bewerken van
rubber
Technicus scheikunde
16
14
117
100
Laboratoriumtechnicus onderzoek en ontwikkeling
175
154
Technicus biochemie
51
41
1210
1146
185.996
180.568
Beroep
Totaal Ingenieur, toegepaste wetenschappen en wetenschappen
Totaal NWWZ en AR alle beroepen
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De bij Actiris als arbeiders ingeschreven werkzoekenden zijn voornamelijk oudere mannen met een nietBelgisch diploma.
De technici zijn gemiddeld afgestudeerden van het hoger secundair onderwijs of de hogescholen. Zij
zijn het vaakst tussen de 20 en de 30 jaar oud. In deze laatste categorie zitten er vaker vrouwen in
vergelijking met het gemiddelde van de NWWZ.
De NWWZ ingenieurs, scheikundigen, biologen en biochemici tot slot, zijn voornamelijk
afgestudeerden van het hoger onderwijs en tussen de 25 en 40 jaar oud. Hun profiel lijkt op dat van
jong afgestudeerden van het hoger onderwijs die zich tijdelijk bij Actiris komen inschrijven. De
arbeidsreserve, vergeleken met het aantal NWWZ, toont een zekere heen-en-weerbeweging tussen
tewerkstelling en werkloosheid. De ingenieurs zijn gemiddeld genomen vaker mannen. De biologen en
biochemici daarentegen zijn vaker vrouwen, in navolging van hun aandeel de laatste jaren in de
overeenkomstige studierichtingen (in België, maar ook in een groot aantal Europese landen).
82
Tabel 59. Eigenschappen van de NWWZ die een beroep uitoefenen in de chemische, kunststof- en
farmaceutische industrie in 2014 per geslacht, opleidingsniveau en leeftijd
In %
Mann
en
Basiso
nderw
ijs
Lager
secun
dair
onder
wijs
Hoger
onder
wijs
Ander
e
studie
s
Jonger
dan 25
jaar
25 tot
40
jaar
40 tot
50
jaar
50
jaar en
+
0
Hoger
secun
dair +
leerlin
gscha
p
0
Burgerlijk ingenieur chemie of biochemie
63
0
66
34
10
63
9
18
Industrieel ingenieur chemie of biochemie
67
0
0
0
88
12
8
52
27
13
ploegbaas procesindustrie
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
Biochemicus
49
0
0
6
59
35
6
65
13
16
Bioloog
38
0
1
0
72
28
4
63
18
16
Geneeskundig bioloog
35
0
0
4
89
7
2
80
18
0
Scheikundige
70
0
2
5
62
31
7
53
16
24
Handlanger chemie
77
34
13
6
0
47
5
17
16
62
Arbeider voor de verwerking van plastieken stoffen
85
18
6
7
0
69
0
4
23
72
Scheikundige vakarbeider
79
10
9
24
8
48
5
31
24
39
Productiearbeider gespecialiseerd in het bewerken
van rubber
Technicus scheikunde
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
50
0
5
67
18
11
20
56
9
15
Laboratoriumtechnicus Onderzoek en
Ontwikkeling
Technicus biochemie
40
2
2
26
41
29
12
49
21
17
50
0
0
30
58
11
7
74
19
0
Totaal Ingenieur, toegepaste wetenschappen en
wetenschappen
Totaal alle NWWZ
57
5
3
16
44
31
8
49
18
25
53
11
14
20
14
40
12
45
20
23
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Metaalbewerking en machinebouw
De domeinen van de metaalbewerking en de machinebouw zijn nauw met elkaar verbonden en worden
daarom samen behandeld. Deze domeinen dekken tal van sectoren: de vervaardiging van metalen in
primaire vorm, de productie en bewerking van metalen, de vervaardiging van gebruiksgoederen, de
technologische industrie (automatisering), de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen,
aanhangwagens en opleggers enz. Auto's, liften, kabels, boorkoppen enz. zijn dus allemaal producten
van deze industrieën.
De bezoldigde arbeid
In Brussel (tabel 60) en in Vlaams- en Waals-Brabant (tabel 61) blijft de bezoldigde arbeid in alle
sectoren van de metaalbewerking en de machinebouw tussen 2008 en 2014 verder dalen, behalve, voor
wat Brussel betreft, in de vervaardiging en assemblage van voertuigen.
De werkgelegenheid in de metaalbewerking en de machinebouw situeert zich grotendeels in Vlaamsen Waals-Brabant: met 13.148 arbeidsplaatsen (tabel 61) zijn deze industrieën er tweemaal groter dan
in het BHG (6.542 arbeidsplaatsen, tabel 60).
83
Tabel 60. Bezoldigde arbeid in de metaalbewerking en de machinebouw in het BHG in 2014 en DE
evoluties
Omschrijving
Jaar
Vervaardiging van metalen
in primaire vorm
Vervaardiging
van
producten
van
metaal,
exclusief
machines
en
apparaten
Vervaardiging
van
informaticaproducten en van
elektronische en optische
producten
Vervaardiging
van
elektrische apparatuur
Vervaardiging
van
machines, apparaten en
werktuigen, n.e.g.
Vervaardiging
en
assemblage
van
motorvoertuigen,
aanhangwagens
en
opleggers
Vervaardiging van andere
transportmiddelen
Totaal
metaalindustrie,
metaalverwerkende
nijverheid,
elektrische
apparatuur, transport enz.
Totale
werkgelegenheid
winning van delfstoffen en
verwerkende nijverheid
Totale werkgelegenheid BHG
NACE
2008
24
Loontrekkende tewerkstelling (RSZ)
Absolute
Aandeel in de
Aandeel
waarde
totale
bedienden in
werkgelegenheid
de sector %
%
2014
2014
2014
250
94%
Variatie in
absolute
waarde
Variatie
%
2014
48%
2008 -2014
-10
2008-2014
-4%
25
1.131
43%
16%
-607
-35%
26
132
74%
39%
-745
-85%
27
787
61%
26%
-298
-27%
28
813
50%
21%
-1.453
-64%
29
2.742
25%
7%
313
13%
30
687
59%
13%
-11
-2%
24 tot
30
6.542
1.1%
43%
15%
-2.811
-30%
5 tot
33
16.992
2.7%
51%
28%
-6.841
-28.7%
619.676
100%
60%
50%
-1.807
-0.3%
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
84
Aandeel
vrouwen
Tabel 61. Bezoldigde arbeid in de metaalbewerking en de machinebouw in het hinterland (het
Brabantse)
Omschrijving
Jaar
Vervaardiging van metalen
in primaire vorm
Vervaardiging
van
producten
van
metaal,
exclusief
machines
en
apparaten
Vervaardiging
van
informaticaproducten en van
elektronische en optische
producten
Vervaardiging
van
elektrische apparatuur
Vervaardiging
van
machines, apparaten en
werktuigen, n.e.g.
Vervaardiging
en
assemblage
van
motorvoertuigen,
aanhangwagens
en
opleggers
Vervaardiging van andere
transportmiddelen
Totaal
metaalindustrie,
metaalverwerkende
nijverheid,
elektrische
apparatuur, transport enz.
Totale
werkgelegenheid
winning van delfstoffen en
verwerkende nijverheid
Totale werkgelegenheid BHG
NACE
2008
24
Loontrekkende tewerkstelling (RSZ)
Absolute
Aandeel in de
Aandeel
waarde
totale
bedienden in
werkgelegenheid
de sector %
%
2014
2014
2014
960
32%
Aandeel
vrouwen
Variatie in
absolute
waarde
Variatie
%
2014
9%
2008 -2014
-316
2008-2014
-25%
25
3.218
-
32%
11%
-607
-16%
26
1.451
-
85%
26%
-2.242
-61%
27
1.894
-
43%
25%
-1.018
-35%
28
2.871
-
60%
17%
-271
-9%
29
1.746
-
35%
32%
-679
-28%
30
1.008
-
48%
9%
251
33%
24 tot
30
13.148
3%
47%
19%
-4.882
-27
5 tot
33
50.614
10,3%
56%
29%
-5.292
-9%
489.767
100%
60
47%
11.795
2.4%
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid is overwegend mannelijk. C. Baudelot toont aan dat
vrouwen van gekwalificeerde industriële arbeidersbetrekkingen werden uitgesloten94. Ook vandaag
blijft hun aanwezigheid zeer beperkt: 15% in Brussel en 19% in de rand. Globaal genomen, zijn de
vrouwen sterker vertegenwoordigd in sectoren met een groot aandeel bedienden (met name in de
ondersteunende functies van de hoofdzetels: personeelsdiensten, boekhouding, secretariaat enz.).
Op welke vernieuwing van de arbeidskrachten kunnen we inspelen ?
De vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen uitgezonderd, kennen al die sectoren een
veroudering van hun personeelsbestand: het aandeel van de 55-plussers bedraagt er 20% of meer
(tegenover 14% voor alle sectoren samen en 10% in de vervaardiging en assemblage van
motorvoertuigen). Omgekeerd bedraagt het aandeel van de min-30-jarigen in 2013 19% voor alle
sectoren samen en hoogstens 12% in de verschillende sectoren van de metaalbewerking en de
94
Baudelot C., 2008, “Allez les femmes!”, Idées économiques et sociales, 2008/3
85
machinebouw. Tussen 2008 en 2013 heeft alleen de sector van de vervaardiging en assemblage van
motorvoertuigen gemiddeld meer werknemers onder de 30 jaar aangeworven (tabel 62).
Bij een onveranderd personeelsbestand zullen de sectoren van de metaalbewerking en de
machinebouw de komende jaren geconfronteerd worden met de nood aan een significante
vernieuwing ervan (ten belope van 20% van hun personeel of zelfs 30% in bepaalde sectoren).
Tabel 62. Sectorale verdeling van de min-30-jarigen en de 55-plussers in de bezoldigde arbeid in het
Brussels Gewest en het grootstedelijk gebied in 2008 en 2013
Sector NACE 2008 - Omschrijving
Code
Jaar
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
24
Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines 25
en apparaten
Vervaardiging
van
informaticaproducten
en
van 26
elektronische en optische producten
Vervaardiging van elektrische apparatuur
27
Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. 28
Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, 29
aanhangwagens en opleggers
Vervaardiging van andere transportmiddelen
30
Totale werkgelegenheid industrie BHG (NACE 8 tot 33)
Totale werkgelegenheid industrie Brussels grootstedelijk gebied
(NACE 8 tot 33)
Totale werkgelegenheid BHG
Totale werkgelegenheid Brussels grootstedelijk gebied
% jonger dan 30
jaar
% ouder
dan 55 jaar
2008
11
14
2013
9
12
2008
16
17
2013
21
20
12
4
15
20
15
17
7
12
11
14
14
13
2
22
20
10
11
16%
17%
11
14%
14%
17
11%
10%
31
15%
13%
21%
17%
19%
20%
12%
9%
14%
13%
Bron: RSZ excl. PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Grootte van de ondernemingen
De verschillende sectoren vertonen grote verschillen in het aantal vestigingen en het aantal personen dat
deze tewerkstellen. Hoe hoger de ratio, hoe meer de loontrekkers over verschillende bedrijven zijn
verspreid. Dit is het geval voor de sectoren van de vervaardiging van producten van metaal en de
vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten. Omgekeerd zijn de
vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen en de vervaardiging van andere transportmiddelen
sterk geconcentreerd in de fabriek van Audi Vorst en bij Sabca. De andere sectoren bevinden zich tussen
deze twee extremen.
86
Tabel 63. Aantal bedrijven per industriële sector in het BHG in 2014
1-4
5 tot
9
5
1
48
19
13
11
5
1
1
3
6
3
5
5
1
9
5
5
8
2
29
Vervaardiging
en
assemblage
van
motorvoertuigen,
aanhangwagens en opleggers
30 Vervaardiging van andere
transportmiddelen
4
1
Totaal 24-30
77
30
24
31
5
1
4
1
Totaal industrie
627
166
91
91
20
15
11
22.432
5.254
3.337
2.555
824
481
296
Aantal loontrekkers
24 Vervaardiging van metalen
in primaire vorm
25 Vervaardiging van producten
van metaal, exclusief machines
en apparaten
26
Vervaardiging
van
informaticaproducten en van
elektronische
en
optische
producten
27
Vervaardiging
van
elektrische apparatuur
28 Vervaardiging van machines,
apparaten en werktuigen, n.e.g.
Totaal alle sectoren
10
tot
19
20
tot
49
50
tot
99
100
tot
199
200
tot
499
1
2
3
500
tot
999
1000
en
meer
Totaal
aantal
vestigingen
Totaal
loontrekkers
1
8
250
1
94
1.131
10
132
1
21
787
1
30
813
10
2.742
1
687
1
174
6.542
2
1
1.024
16.992
93
76
35.348
619.676
1
1
1
Bron: RSZ, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 64. Procentuele verdeling van de loontrekkers per sector volgens de grootte van de vestigingen in het BHG
in 2014
1-4
loon
trek
kers
5 tot
9
10
tot
19
20
tot
49
50
tot
99
100
tot
199
200
tot
499
500
tot
999
1000
en
meer
Totaal
24 Vervaardiging van metalen in primaire
vorm
25 Vervaardiging van producten van
metaal, exclusief machines en apparaten
26
Vervaardiging
van
informaticaproducten en van elektronische
en optische producten
4%
2%
0%
10%
0%
0%
84%
0%
0%
100%
8%
11%
16%
29%
11%
0%
25%
0%
0%
100%
9%
5%
12%
73%
0%
0%
0%
0%
0%
100%
27 Vervaardiging van
elektrische
apparatuur
28 Vervaardiging van machines, apparaten
en werktuigen, n.e.g.
1%
3%
9%
19%
12%
0%
56%
0%
0%
100%
3%
4%
8%
26%
19%
0%
40%
0%
0%
100%
29 Vervaardiging en assemblage van
motorvoertuigen, aanhangwagens en
opleggers
0%
0%
0%
3%
0%
4%
0%
0%
93%
100%
30
Vervaardiging
transportmiddelen
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
100%
0%
100%
Totaal 24-30
7%
6%
7%
16%
8%
12%
19%
8%
15%
100%
Totaal industrie
6%
6%
7%
12%
9%
11%
15%
10%
23%
100%
Totaal alle sectoren
4%
2%
0%
10%
0%
0%
84%
0%
0%
100%
van
andere
Bron: gegevens RSZ excl. PPO, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
87
De situatie van de Brusselaars
Wegens hun verregaande sectorale uitsplitsing moet voorzichtig met de gegevens van de Enquêtes naar
de Arbeidskrachten worden omgesprongen (het aantal tewerkgestelden is hierdoor laag). Niettemin
verschaffen zij informatie over de kenmerken van de werkenden (zoals hun studieniveau of hun
woonplaats versus de plaats van tewerkstelling) die niet uit de administratieve gegevens van de RSZ en
het RSVZ kan worden afgeleid. Zij werpen met andere woorden een licht op de geografische mobiliteit
van de werknemers. Zo zien we dat 38% van de loontrekkers in de metaalbewerking en de machinebouw
in Brussel woont en werkt (tabel 67). Het percentage Brusselaars ligt veel hoger in de vervaardiging van
metalen in primaire vorm (waar we veel interimarissen vinden) en de vervaardiging van elektrische
apparatuur. In de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen is hun aandeel beperkter (22%).
Tabel 67. Verdeling van de Brusselse werknemers volgens woonplaats
Woonplaats
NACE 2
Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
580
Vlaams
Gewest
152
49
Totaal
Brusselse
werknemers
781
471
260
266
997
47%
289
352
208
849
34%
462
145
191
798
58%
28 Vervaardiging van machines, apparaten en
werktuigen, n.e.g.
29 Vervaardiging en assemblage van
motorvoertuigen,
aanhangwagens
en
opleggers
30
Vervaardiging
van
andere
transportmiddelen
471
520
300
1.290
36%
632
1.331
910
2.873
22%
306
294
191
791
39%
Totaal verwerkende nijverheid (8 tot 33) Brussels
Hoofdstedelijk Gewest
Alle sectoren - Brussels Hoofdstedelijk Gewest
12.455
9.933
6.939
29.327*
42%
349.617
231.184
133.896
714.698
49%
24 Vervaardiging van metalen in primaire
vorm
25 Vervaardiging van producten van metaal,
exclusief machines en apparaten
26 Vervaardiging van informaticaproducten
en van elektronische en optische producten
27 Vervaardiging van elektrische apparatuur
Waals
Gewest
Percentage
Brusselaars die
in het BHG
werken
74%
Bron: Enquêtes naar de arbeidskrachten, gemiddelde 2012-2014, verwerking Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid
*Methodologische nota: het aantal Brusselse werknemers volgens de gegevens van de EAK's verschilt
van de cijfers van de RSZ, doordat de RSZ alleen de loontrekkers telt en de EAK ook de uitzendkrachten
meerekent.
Kwalificatieniveau van de werknemers
Ten opzichte van de totale verwerkende nijverheid telt de metaalbewerking en machinebouw gemiddeld
meer werknemers met een diploma hoger secundair (36% tegenover 30%). Een aanzienlijk deel van de
werknemers (47%) bezit een hoger onderwijs-diploma. Zij zijn vooral te vinden in gespecialiseerde
technische en ingenieursbanen. Het kwalificatieniveau van de werknemers is de laatste vier jaar weinig
geëvolueerd, al zien we dat het aantal hoger geschoolden er lichtjes op vooruitgaat, ten nadele van de
afgestudeerden van het hoger secundair.
88
Tabel 68: opleidingsniveau van de werknemers die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken
Opleidingsniveau
NACE-sector
Totaal (24-30) Metaalbewerking en
machinebouw
Laag
15%
2010
Middelmatig
41%
Hoog
44%
Laag
17%
2014
Middelmatig
36%
Hoog
47%
Totaal verwerkende nijverheid in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(8-33)
Alle sectoren samen - Brussels
Hoofdstedelijk Gewest
15%
33%
52%
22%
30%
48%
17%
28%
55%
16%
26%
58%
Bron: gegevens EAK (gemiddelde 2012-2014), verwerking BOW
De beroepen in de metaalbewerking en machinebouw
Verscheidene analyses tonen aan dat het kwalificatieniveau van industriële betrekkingen in de
noordelijke landen stijgt. Onder de nieuwe productie-, strategische en innoverende activiteiten is het
aanbod aan niet-gekwalificeerde arbeid het geringst. Tegelijkertijd worden repetitieve en zware
handelingen steeds meer geautomatiseerd.
Industriële activiteiten gestuurd door internationale firma's
De beroepen in de metaalbewerking en machinebouw worden gedirigeerd door de activiteiten ontplooid
door grote internationale firma's.
Denken we bijvoorbeeld aan de werknemers in de vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen
(Audi Brussels) en de productie van gespecialiseerde onderdelen of aan de multinational Cofely, die
werkzaam is in de vervaardiging van producten van metaal. Onder de vervaardiging van machines,
apparaten en werktuigen vallen onder andere wapens, huishoudtoestellen, elektrische apparaten,
medische apparaten, optische producten, transportmateriaal en de vervaardiging van lucht- en
ruimtevaartuigen en aanverwante toestellen (het actiedomein van Sabca). ThyssenKrupp is een andere
grote internationale speler. De vervaardiging van elektrische apparatuur wordt aangevoerd door
Schneider Electric enz.
In de omgeving van Brussel hebben zich ook andere internationale bedrijven gevestigd, zoals
Halliburton, waarvan de Brusselse productiesite gespecialiseerd is in de productie van boorkoppen op
maat.
Deze multinationals drukken hun stempel op het Brusselse gebied en de rand en zorgen voor het
specifieke karakter ervan. Heel wat Brusselse kmo's werken als onderaannemer voor deze grote
bedrijven en maken voor hen producten op maat of specialiseren zich bijvoorbeeld in activiteiten zoals
onderhoud van elektrische systemen.
Deze structuur van het industriële weefsel heeft zo haar gevolgen voor het werkaanbod en het profiel
van de gezochte werknemers. De werkgevers hebben nood aan zowel productiearbeiders en -technici
als technici voor de installatie en het onderhoud van machines en industrierobots, die hun job evengoed
in de industrie als in de sector van de diensten aan bedrijven kunnen uitoefenen. Daarnaast zoeken de
industriële bedrijven ook meer en meer ondersteunende profielen voor commerciële, marketing-, O&Ofuncties enz.
89
Afstemming van het personeelsbeheer op de productiebehoeften
De bedrijven moeten de manier waarop zij hun personeel beheren aan hun productiebehoeften
aanpassen: van zeer eenvoudig (bandwerk) tot zeer specifiek (precisiewerk, maatwerk, werken op grote
hoogte of in enge ruimtes ...). Er zijn dan ook andere maatregelen nodig om iemand aan te werven voor
een standaardtaak of voor een taak die een grotere technische bekwaamheid vereist:
-
Ofwel gaat het om een repetitieve standaardtaak waarvoor de bedrijven een reeds opgeleide
werknemer zoeken, die klaar is om aan het werk te gaan en die geen investering in een specifieke
interne opleiding vraagt. De personen die dergelijke taken vervullen, zijn onderling verwisselbaar
en/of veranderen sneller van werk. In sommige gevallen besteden de werkgevers de rekrutering van
dergelijke profielen uit aan gespecialiseerde uitzendbureaus. Na een basisopleiding op school leren
deze werknemers de knepen van het vak vooral op de werkvloer. In een latere fase kan een interne
opleiding worden verstrekt om de beste werknemers naar meer gekwalificeerde functies te laten
doorstromen. Deze arbeidsplaatsen worden het zwaarst getroffen door de automatisering en dreigen
geleidelijk aan te verdwijnen.
Ofwel is de taak op maat, omslachtig en moeilijk omdat ze weinig toegankelijk is en zoeken de
bedrijven werknemers met een zeer specifiek profiel. Zij doen er alles aan om deze zeldzamere
arbeidskrachten, die moeilijker op de markt te vinden zijn, te rekruteren en aan de onderneming te
binden: via partnerships met Brusselse middelbare scholen, door het mobiliseren van sectorfondsen,
door met de openbare tewerkstellingsdienst samen te werken om werkzoekenden met het juiste
kwalificatieprofiel te vinden, door het organiseren van interne opleidingen om de bijzondere
bedrijfstechnieken aan te leren, door promotie te maken enz. Deze wisselwerking met het onderwijs
en het plaatselijke sociaaleconomische weefsel is broodnodig, want de bedrijven kunnen zich niet
veroorloven om internationaal personeel te rekruteren: buitenlandse werknemers naar België
overbrengen, is een bijzonder duur systeem.
-
De meest representatieve beroepen in de productie/vervaardiging
Onderhouds- en installatietechnici - elektromecaniciens zijn veelgevraagd op de arbeidsmarkt, in
alle sectoren, onder meer voor het onderhoud, het opsporen van defecten, het afstellen en het herstellen
van productiebanden, machines, robots enz. De opleidingen die vandaag in het secundair onderwijs
worden gegeven, zijn in twee richtingen opgesplitst en bereiden voor op het beroep van mecanicienautomatiseringsdeskundige of elektricien-automatiseringsdeskundige. Het is echter net de combinatie
van deze vaardigheden waarin ondernemingen die met steeds geavanceerdere machines werken
geïnteresseerd zijn. De opleiding tot “complete” profielen van elektromecanicien is verschoven naar het
hoger niet-universitair onderwijs. Toch stemmen heel wat arbeidsplaatsen (A, B en C) overeen met een
niveau van het hoger secundair en zijn er ook concrete aanwervingsmogelijkheden. De arbeiders die
zich in het secundair in de ene of de andere richting gespecialiseerd hebben, zouden een opleiding in de
andere richting (elektronica of mechanica) kunnen krijgen om zo hun kansen om werk te vinden, te doen
toenemen. 95
Vakmanschap is hier primordiaal, aangezien dit de reden is waarom de bedrijven niet verhuizen naar
regio's waar veel werkkrachten tegen lagere kosten beschikbaar zijn, maar minder goed voorbereid zijn
95
Werkaanbiedingen, gesprek met de ondernemingen en de opleidingscentra in het BHG
90
om met geavanceerde machines en specifieke fabricagetechnieken te werken (zoals voor maatgemaakte
boorkoppen, de fabricage van Belgische chocolade of Belgisch bier).
Lassers
Een deel van het werk van een lasser wordt meer en meer overgenomen door robots: voor bandwerk en
massaproductie zijn het precisiewerk en de snelheid van robots rendabeler voor de bedrijven.
Bij maatwerk (productie van specifieke boorkoppen, vliegtuigonderdelen enz.), bij de productie van
beperkte series en bij moeilijke werkomstandigheden (lassen op hoogte, in besloten ruimtes,
onderwaterlassen enz.) wordt lassen daarentegen een centrale activiteit en is de eindkwaliteit van het
product afhankelijk van de vakkundigheid van de lasser. In dit geval is het laswerk echter, in alle
bezochte ondernemingen, al enkele jaren geïntegreerd in andere functies bekleed door gekwalificeerde
arbeiders of installatie- en onderhoudstechnici.
Bovendien moeten lassers om verzekeringsredenen steeds vaker in het bezit zijn van een certificaat om
het beroep te kunnen uitoefenen. Deze certificaten zijn echter specifiek voor elk gewest, waardoor de
houder niet in één van de twee andere gewesten kan werken, bovendien voor een beperkte markt.
Daarnaast is er grote concurrentie van goedkopere krachten uit Centraal-Europa en van werknemers uit
Frankrijk, Nederland, Luxemburg en Duitsland, die beter opgeleid zouden zijn.
Technicus werktuigmachines
De technicus werktuigmachines is bedreven in slijpen, schaven, schuren, frezen van tandwielen enz. Dit
beroep heeft een grote transformatie ondergaan doordat steeds vaker gebruik wordt gemaakt van
computergestuurde machines. Er bestaat geen enkele opleiding in het Brussels secundair onderwijs, er
is alleen een school in Waals-Brabant die een handvol gediplomeerden voortbrengt. De
hogeschoolopleiding tot elektromecanicien bereidt een deel van de arbeiders voor op het bedienen van
werktuigmachines, maar hun aantal is zeer beperkt. Iristech+ zorgt voor een deel van de
beroepsopleidingen.
Dit is nochtans een toekomstgericht beroep.
Productietechnicus in de procesindustrie
De productietechnicus is in het bezit van een bachelordiploma en staat in voor het technisch beheer van
één of meerdere fases van een productieproces (chemie, energie, voedingsmiddelenindustrie ...)
waarvoor gebruik wordt gemaakt van een industriële uitrusting. Behalve voor de productie zorgt hij ook
voor het onderhoud van de uitrusting onder zijn verantwoordelijkheid. Dergelijk onderhoud zal ook in
de toekomst nodig blijven.
91
Monteur en onderhoudstechnicus HVAC96
Klimatisering (HVAC staat voor Heating-Ventilatie-Airconditioning) is het zodanig regelen van de
omgevingslucht dat het voor de gebruiker gewenste comfort ontstaat. Dit comfort wordt gemeten aan
de hand van de parameters temperatuur, luchtvochtigheid en luchtkwaliteit.
De monteur plaatst klimatiseringsinstallaties voor het verwarmen of afkoelen van woningen,
kantoorruimtes, winkels, hotels en restaurants, industriële sites, luchthavens en zwembaden. Hij
bevestigt alle onderdelen van de installatie, legt en verbindt de leidingen (vaak koperen leidingen) en
zorgt voor de aansluiting op het elektriciteitsnet. Hij voert een conformiteitscontrole uit en stelt de
installatie ten slotte in werking.
De onderhoudstechnicus zorgt voor het onderhoud en de herstelling van het materiaal:
klimatiseringsapparatuur, koelsystemen, warmtepompen, koelruimtes en alle andere voorzieningen voor
de energieregeling van een gebouw. De werkomstandigheden zijn niet zonder risico, bijvoorbeeld bij de
hantering van koelmiddelen of bij interventies aan elektrische uitrustingen of apparaten onder druk. De
onderhoudstechnicus kan instaan voor het onderhoud van één gebouw of kan zich naar verschillende
klantensites moeten verplaatsen.
Deze laatste twee beroepen zijn tevens toekomstgerichte beroepen.
96
http://www.iristech.be/chercheur-emploi/7-agent-de-maintenance-en-hvac
92
En in 2020? Scenario's in een context van vertragende desindustrialisering97
De veranderingen die de industrie heeft ondergaan, zijn nauw verbonden met niet alleen de
informaticarevolutie, maar ook met de toenemende milieueisen en de maatschappelijke evoluties
(stijging van het algemene opleidingsniveau van arbeidskrachten, verwachtingen qua autonomie enz.)98
De industrie is een sector die sterk onderhevig is aan technologische veranderingen: de automatisering
van de montageketen en de ontwikkeling van productierobots zijn slechts enkele voorbeelden.
De hightech elektronica is ongetwijfeld één van de belangrijkste revoluties (digitalisering,
dematerialisering enz.)99. Deze sector omvat mobiele terminals, telecomnetwerken,
consumentenelektronica, netwerkverbindingen, chipkaarten, mechatronica100, mens-machineinterfacetechnologieën, de evolutie van elektriciteitskabels enz., en is een toeleverancier van de
ruimtevaartindustrie, de defensie- en veiligheidssector en de automobielindustrie. De sector wordt op
wereldschaal georganiseerd en wordt vandaag nog gedomineerd door Amerikaanse (Apple, Google,
Facebook) en Koreaanse (Samsung) ondernemingen.
Inspelend op de nieuwe milieureglementering hertekent de elektronica de relatie tussen industrie en
energie door meer en meer gebruik te maken van alternatieve energiebronnen: denken we bijvoorbeeld
aan de volledig elektrische Audi e-tron die vanaf 2018 in de fabriek van Vorst in productie zal gaan.
De ontwikkeling van de elektronica maakt eveneens dat computergestuurde machines met steeds
ingewikkeldere programma's draaien. Om nieuwe werktuigmachines voor de productie van
driedimensionale stukken te bedienen, moet men maatberekeningen kunnen uitvoeren in een complexe
ruimte.
De optimistische scenario’s die sterk de nadruk leggen op O&O zouden ongeschoolde arbeiders uit de
procesindustrieën (van olie tot geneesmiddelen, via glas, cement, voeding of scheikunde) benadelen, ten
voordele van in hun domein hoger geschoolde beroepen, onder meer de technici en de ploegbazen
(Lainé, 2014).
In die zin zal er in de toekomst nood zijn aan onderhoudstechnici die in staat zijn almaar
geavanceerdere producten te onderhouden (voertuigen, productiemachines, robots enz.). Het is
noodzakelijk dat in permanente vorming wordt geïnvesteerd om de competenties van de werknemers
met de nieuwe technologieën te laten mee-evolueren.
Er zal ook nood zijn aan competenties op het vlak van duurzaam beheer van grondstoffen, ecodesign en
ontwikkeling van samengestelde en gerecycleerde materialen.
Er zal een grote vraag zijn naar competenties in het domein van elektrische aansturing en ingebouwde
elektronica en informatica.
Gekwalificeerde autoherstellers zullen ook in aantal toenemen: zij zullen profiteren van de
vernieuwingen in de automobielsector en de ontwikkeling van mobiliteitsdiensten.
97 Argouarc’h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, “Les métiers en 2022: résultats et enseignement”, DARES, France Stratégie, juli.
98
Veltz P., Weil T. (sous la dir.), 2015, L’industrie, notre avenir, Eyrolles.
99 Observatoire de la métallurgie, “L’électronique en France. Mutations et évolutions des besoins en emploi et en compétences”, synthese, juni 2014
100
Combinatie van mechanica, elektronica, automatiseringswetenschap en informatica.
93
De
vorming
van
de
arbeidskrachten:
via
het
onderwijs
en
de
beroepsopleiding
Het aantal jongeren dat bij iedere individuele operator tot een technisch beroep wordt opgeleid, blijft
eerder gering. Als we echter alle jongeren en stagiairs die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de
Brusselse rand een opleiding volgen, samentellen, dan krijgen we een omvangrijke groep. Voor alle
richtingen samen ging het voor 2013/2014 om een 1000-tal jongeren in het Nederlands- en Franstalig
middelbaar onderwijs en een 600-tal jongeren die een opleiding volgden bij de EFP of Bruxelles
Formation. Dit aantal is stabiel gebleven in de loop van de voorbije tien jaar. Anderzijds blijken de
beroepsopleidingen die Actiris identificeert als zijnde een knelpuntberoep - elektricien,
elektromecanicien, technicus wetenschappen en mecanicien-hersteller - het grootste aantal opgeleiden
voort te brengen.
We zouden kunnen stellen dat de aanklacht van de sectorale actoren die rekruteringsmoeilijkheden
zouden ondervinden doordat er te weinig gekwalificeerde jongeren zijn, eerder een strategie is om de
arbeidskrachten te mobiliseren: door deze grieven te uiten, kunnen zij het openbare onderwijs- en
opleidingsapparaat ertoe bewegen om meer, en gekwalificeerde, arbeidskrachten op te leiden, waardoor
bijgevolg de arbeidsreserve kan toenemen.
De onderwijsactoren en opleidingsverstrekkers dekken bovendien verschillende segmenten van de
arbeidsmarkt.
Aan de andere kant zien we dat de opleidingen die tot het beroep van ingenieur leiden in 2013 evenveel
gediplomeerden afleverden als in 2005, ook al gaat het om een knelpuntberoep. Het aantal
gediplomeerden is bijzonder laag: in alle Franstalige universiteiten samen slaagden in 2013 slechts 118
personen voor de studies van ingenieur elektromechanica. In 2005 werd ook een specialiteit lucht- en
ruimtevaartingenieur in het leven geroepen, die vandaag 32 gediplomeerde ingenieurs aflevert. Voor
hen lijkt SABCA de meest logische weg naar werk. Daartegenover staat dat het aantal afgestudeerde
bachelors, die voornamelijk als technicus aan de slag gaan, wel zeer hoog is.
Het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs
In zijn totaliteit beschouwd, ligt het jaarlijks aantal afgestudeerden van opleidingen die tot een technisch
beroep leiden in het Franstalig secundair en hoger onderwijs (Brussel en Waals-Brabant samen) laag.
Alleen de opleidingen elektromechanica in het technisch onderwijs (212 afgestudeerden in Brussel en
Waals-Brabant die doorstromen naar de hogescholen), automechanica en onderhoud leiden tot een iets
groter aantal afgestudeerden van het secundair onderwijs (een vijftigtal in 2013).
Het aantal jongeren dat het Nederlandstalig secundair en hoger onderwijs in Brussel en Vlaams-Brabant
verlaat met een diploma industriële wetenschappen en technieken, elektromechanica of industriële
elektriciteit, ligt veel hoger.
94
Tabel 69: Aantal jonge afgestudeerden van het technisch of beroepsonderwijs (GHSO en/of
kwalificatiegetuigschrift en/of studiegetuigschrift) en ingeschrevenen in het alternerend onderwijs in
een Brusselse Franstalige school101 tussen 2006 en 2013
Industriële
studierichtingen
Elektricien
automatiseringsdeskundige
Elektricieninstallateurmonteur
Type en
jaar
Brussel
20052006
20062007
20072008
20082009
20092010
20102011
20112012
20122013
43
50
46
60
47
62
67
70
24
43
37
42
24
29
42
27
70
89
97
69
78
29
147
17
180
26
203
27
188
29
154
85
19
39
152
91
13
26
136
8
161
83
84
84
87
82
68
55
51
6TK
29
29
37
35
40
26
33
32
7BB
10
14
15
12
10
19
21
19
4
3
3
8
11
8
6TK
Waals-Brabant
Brussel
Elektromechanica
Waals-Brabant
Brussel
6B
ALT
6TK
Waals-Brabant
Technicus in
elektronica
de
Brussel
Waals-Brabant
Elektricien
–
hersteller
elektrische
toestellen
Mecanicien
automatiseringsdeskundige
Brussel
Onderhoudsmecanicien
Brussel
Waals-Brabant
Brussel
6TK
Waals-Brabant
6B
Waals-Brabant
Technicus
onderhoud
industriële
automatiseringssystemen
Aanvulling
onderhoud
technische
uitrusting
Brussel
Koeltechnieker
Brussel
7TK
11
14
16
13
23
14
18
18
3
2
3
3
-
-
-
-
-
-
-
-
-
7
6
6
2
4
7
7
3
7
12
7
7
6
8
3
7
7
8
7
7
6
22
40
33
42
46
54
10
12
15
8
12
12
Waals-Brabant
Brussel
7BB
ALT
+
Waals-Brabant
6TK
7
10
7
7
4
3
10
10
6B
11
8
6
10
9
9
8
13
9
8
9
8
7
7
Waals-Brabant
Metaalbewerkerlasser
Brussel
Waals-Brabant
Technicus
werktuigmachines
Automechanica +
aanvulling
mechanica
8
Waals-Brabant
6TK
10
1
5
8
10
9
10
1
Brussel
6-7B
-
-
-
-
-
-
52
55
8
12
14
13
11
7
3
8
Waals-Brabant
Bron: Etnic, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
101
Op basis van een studie van METICES uit 2014 kan het minimumaantal afgestudeerden aan een CEFA op 33% worden geschat.
95
Tabel 69bis: afgestudeerden van het Brussels en Vlaams-Brabants Nederlandstalig secundair onderwijs
tussen 2005 en 2014
20042005
20052006
20062007
20072008
103
107
108
99
104
3
3
4
3
103
104
105
95
77
63
56
Brussel
3
5
Vlaams-Brabant
74
34
Elektr.installatietechn.
TSO
Brussel
Vlaams-Brabant
Elektriciteit-elektron.
Industr. elektriciteit
TSO
BSO
200920082009
2010
Elektriciteit
20102011
20112012
20122013
20132014
84
77
88
89
83
4
3
4
4
1
101
80
74
84
85
82
68
52
46
46
37
57
29
5
3
8
3
1
3
5
3
58
51
65
44
43
45
34
52
26
30
37
22
32
41
37
39
34
46
Brussel
7
Vlaams-Brabant
34
Indus.
elektrotechn.install.
Vlaams-Brabant
BSO
Buisfitter SGB Mech.Elektr.
Vlaams-Brabant
BSO
Elektromechanica
TSO
Brussel
164
30
37
22
32
41
37
39
34
39
7
6
9
8
12
9
7
6
9
8
12
9
5
5
4
4
8
4
5
5
4
4
8
4
145
145
135
158
152
147
157
143
130
145
145
135
158
152
147
157
143
130
5
Vlaams-Brabant
159
Industrie
Industriële ICT
TSO
Vlaams-Brabant
Techniekwetenschappen
Vlaams-Brabant
TSO
Pijpfit.-lassenmonteren
BSO
Brussel
TIG-lasser
12
24
25
29
21
23
28
23
32
21
12
24
25
29
21
23
28
23
32
21
65
82
67
97
97
112
104
135
133
151
65
82
67
97
97
112
104
135
133
151
5
3
2
3
4
4
5
4
3
7
3
3
2
3
4
4
5
4
3
7
11
5
12
14
10
11
11
5
12
14
10
11
BSO
Vlaams-Brabant
Industriële wetensch.
TSO
Vlaams-Brabant
76
89
70
87
72
85
79
80
86
74
76
89
70
87
72
85
79
80
86
74
4
1
17
10
7
11
8
5
4
1
7
3
3
1
Energie
Koelen
warmtechnieken
Brussel
TSO
Vlaams-Brabant
Verwarmingsinstallati
es
Brussel
BSO
Vlaams-Brabant
Installateur
centr.
verwarm.
Vlaams-Brabant
BSO
Installateur domotica
BSO
96
17
12
3
10
12
7
7
8
5
4
9
15
14
13
17
37
12
11
11
4
1
3
3
4
5
5
4
2
12
13
11
8
8
5
10
9
9
15
25
5
4
3
5
4
3
8
9
9
5
4
5
Vlaams-Brabant
Technieker centrale
verwarm.
Vlaams-Brabant
BSO
Technieker
klimatisatie
Vlaams-Brabant
BSO
Koeltechnische install.
BSO
5
4
5
8
9
9
8
9
17
6
4
2
8
9
17
6
4
2
8
11
7
5
10
10
8
11
7
5
10
10
4
4
5
4
4
5
8
Brussel
Vlaams-Brabant
8
Automobile
Auto-elektriciteit
BSO
Vlaams-Brabant
Carrosserie&
spuitwerk
Vlaams-Brabant
BSO
Dieselen
LPGmotoren
Vlaams-Brabant
BSO
30
16
23
24
17
17
16
22
20
14
30
16
23
24
17
17
16
22
20
14
12
8
5
5
1
3
12
8
5
5
1
3
11
6
4
10
7
12
4
10
6
6
11
6
4
10
7
12
4
10
6
6
Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 70: aantal afgestudeerden van industriële richtingen aan de Franstalige hogescholen tussen 2006
en 2013
Studierichting
Regio
Elektromechanica
Brussel
20052006
29
20062007
38
20072008
32
20082009
38
20092010
25
20102011
28
20112012
29
20122013
30
Toegepaste elektronica
Brussel
35
32
32
24
26
17
34
7
Informatica en systemen
WaalsBrabant
Brussel
56
37
32
22
39
37
41
31
48
48
43
22
26
28
31
44
Brussel
19
17
1
5
7
7
12
1
Brussel
55
59
5
32
56
38
33
36
Brussel
29
19
5
3
17
7
13
15
Brussel
30
22
1
-
26
12
12
17
Ingenieurswetenschappen
industrieel
ingenieur
automatisering
Ingenieurswetenschappen
industrieel
ingenieur
elektromechanica
Ingenieurswetenschappen
industrieel
ingenieur
elektronica
Ingenieurswetenschappen
industrieel ingenieur mechanica
Bron: Federatie Wallonië-Brussel, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 71: aantal door een Belgische Franstalige universiteit uitgereikte industriële diploma's
Bachelor
Master (alle
finaliteiten behalve
de didactische) 102
Studierichting
Ingenieurswetenschappen - burgerlijk ingenieur
2004-2005
602
2012-2013
622
Burgerlijk ingenieur elektromechanica
115
118
Burgerlijk ingenieur lucht- en ruimtevaart
Burgerlijk ingenieur mechanica
104
32
89
Bron: CREF, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
102
Zijn hierin begrepen de masters 2 met nog niet bepaalde, gespecialiseerde en grondige finaliteit.
97
Tabel 72: Nederlandstalig hoger onderwijs: diploma's van een industriële richting
20062007
VlaamsBrabant
en
Brussel
Bachelor
Master
Industriële
wetenschappen
Ind.
wet.:
elektromechanica
Ind. wet.: elektronicaICT
Industrial Sciences
30
Industriële
wetenschappen
Ind.
Sc.:
Electromechanical
Engineering
Ind. Sc.: Electronic
Engineering
Ind.
wet.:
elektromechanica
Ind. wet.: elektronicaICT
20072008
Hogescholen
35
20082009
20092010
20102011
20112012
20122013
22
25
26
29
22
26
28
17
15
17
28
6
2
6
6
15
6
29
37
174
191
4
4
8
9
12
10
11
13
15
24
15
18
86
82
77
87
70
105
32
48
34
33
27
40
282
288
292
42
49
41
36
9
24
21
28
2
11
15
27
18
29
29
28
32
26
42
42
32
52
59
6
10
10
15
11
47
66
88
62
75
Universiteit
VlaamsBrabant
Brussel
Bachelor
VlaamsBrabant
Master
Brussel
Ingenieurswetenschappen
Ingenieurswetenschappen
Engineering:
Electrical Engineering
Engineering:
Materials Engineering
Ingenieurswetenschappen:
elektrotechniek
Ingenieurswetenschappen:
energie
Ingenieurswetenschappen:
materiaalkunde
Ingenieurswetenschappen:
werktuigkunde
Electro-Mechanical
Engineering
Ingenieurswetenschappen:
elektronica & informatietechnol.
Ingenieurswetenschappen:
werktuigkundeelektrotechniek
Photonics Science and
Engineering
32
44
38
52
4
4
4
6
1
11
14
19
14
6
3
1
Bron: Vlaamse Gemeenschap, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Als het onderwijsaanbod verandert, veranderen ook de aangeleerde beroepsvaardigheden. De
hervorming van de opleiding tot elektromecanicien in het secundair onderwijs is daar een goed
voorbeeld van. Deze opleiding werd een aantal jaren geleden in twee richtingen opgesplitst: die van
elektricien automatiseringsdeskundige en die van mecanicien automatiseringsdeskundige. Deze
segmentering van het profiel van elektromecanicien is echter onaangepast aan de realiteit van de
arbeidsmarkt: de kmo's en de grote bedrijven hebben vandaag nood aan polyvalente profielen met kennis
van zowel elektronica als mechanica. Deze gecombineerde kennis kan men vandaag op
hogeschoolniveau verwerven via een bachelor. Voor een groot deel van de jobmogelijkheden wordt
98
echter een niveau secundair onderwijs gezocht. De werkgevers beschouwen de functie van
elektromecanicien dan ook als een knelpuntberoep met een kwantitatief en een kwalitatief probleem: er
zijn onvoldoende jongeren die het hogeschooldiploma behalen (30 in Brussel in 2013) en de vraag richt
zich tot afgestudeerden van het hoger secundair, maar de jongeren met dit niveau hebben niet de nodige
technische bekwaamheden. Het SFMQ-profiel van elektromecanicien wordt momenteel herzien, zodat
ook het opleidingsprofiel kan worden aangepast.
De Franstalige en Nederlandstalige beroepsopleiding
EFP
Aan Franstalige zijde leidt de EFP overwegend personen op voor beroepen in de bouwsector. Hoewel
de leertijdopleidingen en vooral de ondernemersopleidingen een aanzienlijk aantal installateurs centrale
verwarming en elektriciens voortbrengen, zullen deze laatsten immers vooral in bouwbedrijven aan de
slag gaan, eerder dan in grote industriële ondernemingen.
Tabel 73: EFP - verdeling volgens beroep van de inschrijvingen in het kader van de leertijd of de
ondernemersopleiding in 2014
LT
23
44
1
22
Polyvalent mecanicien
Onderhouds- en diagnosetechnicus
Installateur elektriciteit
Elektromecanicien voor koelkasten
Installateur centrale verwarming
OO
1
169
57
110
Bron: analytisch en prospectief verslag Bassin de vie Bruxelles, verwerking Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid
Syntra
Tabel 73bis : Aantal stagiairs ingeschreven in het laatste opleidingsjaar bij Syntra tussen 2009 en 2014
in de Brusselse agglomeratie.
Elektrotechnisch installateur
Elektrotechnisch installateur uitdovend
Monteur-hersteller in toegepaste elektronica
Residentieel elektrotechnisch installateur
Verlichtingsadviseur
Algemeen ondernemer in motorvoertuigen
Autodiagnosetechnicus
Auto-elektronicus
Carrosseriehersteller uitdovend vanaf 01.07.2012
Fietsmecanicien
Fietsmecanicien
Fietsvakhandelaar uitdovend
Garagehouder-hersteller
Garagehouder-hersteller
Garagehouder-hersteller uitdovend
Gespecialiseerd ondernemer voor het auto- en motor
Gespecialiseerd ondernemer voor het auto- en motor
Mecanicien voor heftrucks uitdovend
Motorfiets-, Fiets- en Bromfietsmecanicien uitdov…
Total général
Bron: Syntra
99
2009
13
3
2010
3
4
2011
3
3
2012
5
2
2013
6
2
1
2014
7
1
6
9
18
9
2
3
17
12
8
3
18
3
3
28
7
30
4
4
3
23
6
3
7
2
16
63
6
79
11
3
1
7
74
5
21
17
3
4
11
11
2
70
2
73
Bruxelles Formation
Het aantal personen dat uit een industriële opleiding van Bruxelles Formation en zijn partners stroomt,
is eerder gering en varieert van jaar tot jaar. Zo blijkt het aantal inschrijvingen voor het laatste jaar
onderhoudstechnicus HVAC toe te nemen, terwijl er voor de laatstejaarsopleiding tot industrieel
elektricien-elektromecanicien sinds 2011 een daling is. Deze laatste opleiding wordt evenwel door de
ondervraagde opleidingsactoren als de Rolls Royce onder de opleidingen gezien: de doorstroming naar
werk na de opleiding is zo goed als verzekerd en de vraag bij de bedrijven naar dit profiel is groot. Wie
er een opleiding elektromechanica heeft opzitten, kan in alle industrieën aan de slag.
Tabel 74: inschrijvingen voor het laatste jaar van de opleidingen bij Bruxelles Formation of zijn partners
Techniek/industrie
Computer aided design (CAD)
SolidWorks
CAD/Autocad
Studietekenaar HVAC (+ sanitair)
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
30
45
5
25
20
47
16
12
25
37
37
46
61
33
15
61
14
41
21
1
16
10
8
7
20
6
18
7
21
19
13
15
37
13
28
16
Onderhoudsmedewerker liften
1
11
11
7
8
16
8
16
16
Industrieel
elektricien
elektromechanica
Elektrotechniek / TC elektriciteit
Lasser
Industrieel pijpfitter
CNC-operator
18
23
13
44
56
68
83
12
18
10
64
14
51
11
39
10
37
8
35
31
30
18
10
43
1
35
34
7
3
12
29
2
4
17
8
Industrieel tekenaar
Onderhoudsmedewerker HVAC
Industrieel onderhoudsmedewerker
12
39
Bron: Bruxelles Formation, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Volgens de ontmoete opleidingsverstrekkers zouden de vormingscentra het moeilijk hebben om stagiairs
voor deze opleidingen warm te maken wegens het weinig aantrekkelijke imago van de technische
beroepen. Om het met de metafoor van P. Bourdieu te zeggen, wordt de uitoefening van een technisch
beroep weleens gezien als “niet-adellijk” en als het uitoefenen van “functies zonder symbolische
meerwaarde waartoe men door de uiterst gespecialiseerde en strikt technische aard van zijn
bekwaamheden wordt veroordeeld”.103
In de toekomst zal Bruxelles Formation zijn opleidingen gaan toespitsen op de richtingen van de
automechanica. De opleidingen industriële elektriciteit, lassen, pijpfitten en HVAC zullen in de
toekomstige competentiepool voor technologische industrieberoepen (het vroegere BRC Iristech+)
worden ondergebracht.
103
Bourdieu, 1989, La noblesse d’Etat. Grandes écoles et esprit de corps, Paris, Editions de minuit.
100
De VDAB
De VDAB biedt een ruime waaier aan industriële opleidingen aan: machineringstechnieken, lassen,
automechanica, elektrotechniek, plaat- en koetswerk. Het aantal stagiairs dat in één van deze domeinen
wordt opgeleid, blijft betrekkelijk stabiel.
Tabel 74 bis: inschrijvingen voor het laatste jaar van de opleidingen bij VDAB-RDB en zijn partners
Machineringstechnieken
Totaal
Lastechnieken
Basistechnieken mechanica
Internationaal hoeknaadlasser met
TIG
Internationaal plaatlasser met TIG
Internationaal hoeknaadlasser met
elektrode
Internationaal plaatlasser met
elektrode
Internationaal hoeknaadlasser met
halfautomaat MIG/MA
Totaal
Industriële
elektrotechniek
Totaal
Voertuigonderhoud
Totaal
Plaatwerk en koetswerk
Totaal
Industriële onderhouds en productietechnieken
Totaal
2010
39
2011
41
2012
47
2013
46
2014
47
2015
39
39
3
41
4
47
6
46
3
47
4
39
2
3
18
4
2
9
3
5
5
3
12
10
3
3
4
11
7
10
33
17
1
1
35
48
11
8
1
59
64
64
60
75
8
9
7
24
18
72
5
6
5
1
17
12
87
9
5
5
1
20
18
12
17
Industrieel elektrotechnisch
installateur
Autotechniek / Hulpmecanicien
Autotechniek / Mecanicien
Autotechniek / basistechnieken
Autotechniek / Opleiding volwaardig
automechanicien
Autotechniek / Banden monteur
Autotechniek - Gecertificeerde airco
opleiding
Autoschadehersteller/basistechnieken
Autoschadehersteller/voorbereider
Autoschadehersteller/pistoolschilder
Autoschadehersteller/hulpplaatslager
40
14
54
12
7
7
4
30
36
20
7
4
3
34
Productiemedewerker alle sectoren
108
10
9
6
3
28
3
11
2
14
Bron: VDAB, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Rol van de openbare tewerkstellingsdiensten als bemiddelaar op de
arbeidsmarkt
De industriebedrijven in de metaalbewerking en de machinebouw maken voor hun rekruteringen zelden
gebruik van de openbare tewerkstellingsdiensten. Slechts enkele bedrijven vormen hierop een
uitzondering.
In 2015 heeft Actiris in totaal 129 werkaanbiedingen ontvangen. De werkgevers die personeel willen
aanwerven, geven de voorkeur aan spontane sollicitaties, bemiddeling door uitzendbureaus (voor de
laagst gekwalificeerde jobs) en advertenties in de pers (Idea Consult, 2011).
101
Tabel 75: jaarlijks aantal door Actiris ontvangen werkaanbiedingen per nijverheidstak
NACE 2
Omschrijving
Vervaardiging van metalen in
primaire vorm
Vervaardiging van producten van
25
metaal, exclusief machines en
apparaten
Vervaardiging
van
26
informaticaproducten en van
elektronische
en
optische
producten
Vervaardiging van elektrische
27
apparatuur
Vervaardiging van machines,
28
apparaten en werktuigen, n.e.g.
Vervaardiging en assemblage
29
van
motorvoertuigen,
aanhangwagens en opleggers
Vervaardiging
van
andere
30
transportmiddelen
24 tot 30 Totaal
metaalindustrie,
elektrische apparatuur enz.
Algemeen totaal industrie (NACE 08 tot 33)
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
7
3
4
1
1
1
64
27
34
63
23
47
31
41
6
5
6
9
11
6
8
5
19
18
20
33
15
10
13
4
38
35
42
41
42
28
27
26
15
6
12
81
13
7
5
4
43
5
15
38
54
60
56
49
185
96
129
265
158
159
141
129
456
507
471
576
389
395
426
487
20.610
20.517
22.736
26.940
24.203
24.270
26.098
28.186
24
Algemeen totaal (alle sectoren samen)
2015
Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Toch is er een grote arbeidsreserve voor de beroepen in de metaalbewerking en de machinebouw. In
2015 ging het om 2% van de totale arbeidsreserve. Bovendien situeert deze reserve zich vooral in de
strategische en knelpuntberoepen van deze sectoren: elektromechanica, onderhoud van machines,
thermische systemen en klimaatregeling, en mechanica (Idea Consult, 2011).
102
Tabel 76: gemiddeld aantal voor een industrieberoep ingeschreven uitkeringsgerechtigde volledig
werklozen in 2014 en arbeidsreserve 2014 en 2015
Domein
Industrie
Elektriciteit/elektronica
Industrie - elektromechanica
Industrie - precisiemechanica
Industrie - mechanica, herstellen
van machines
Industrie - instellen, besturen van
gereedschapswerktuigen
Industrie - lassers / buizenfitters
Industrie - plaatwerk
Industrie - metaalbewerking
Ingenieur
103
AR 2014
AR 2015
Elektromecanicien voor koelkasten
Beroep
91
100
Monteur van motorvoertuigen (bandwerk voor automontage )
77
79
Productiearbeider glas, keramiek en andere bouwmaterialen
26
19
Industrieel duiker
6
9
Meestergast elektriciteit en elektronica
20
20
Wikkelaar elektrische spoelen
6
7
Elektricien – hersteller elektrische toestellen
86
76
Elektricien automatisatie en regeltechnieken
77
64
Industrieel elektricien – installateur en hersteller
183
172
Galvaniseerder/metalliseerder/chromeerder
10
8
Handlanger in de elektriciteit
162
140
Monteur-kableerder (elektriciteit, verdeelkasten en elektrische apparaten)
124
119
Monteur van elektrische apparaten (bandwerk)
15
14
Monteur-kableerder van elektronische materiaal en circuits
31
25
Technicus automatisatie en regeltechniek (PLC-robotica-domotica)
57
61
Technicus in de elektriciteit
289
273
Technicus in de elektronica
233
206
23
22
Elektromecanicien airconditionings- en verwarmingsinstallaties
regeltechnieken (HVAC)
Elektromecanicien liften en soortgelijke apparaten
(cedicol)
en
42
34
Elektromecanicien in het algemeen
194
154
Technicus in de elektromechanica
249
235
Technicus koel- en verwarmingstechnieken en verwarming (HVAC)
44
49
Industriële technicus graficus
33
26
Bankwerker - gereedschapsmaker
13
15
Precisiemecanicien
7
15
Sloten- en sleutelmaker
31
26
Technicus in precisiemechanica
23
19
Bankwerker-monteur-mecanicien-hersteller
89
96
Handlanger mechanische constructie en plaatwerk
177
163
Industrieel onderhoudsmecanicien
69
63
Mecanicien-hersteller van vliegtuigen
8
12
Mecanicien hersteller van werktuigmachines van metalen
16
10
Technicus in de machinebouw en in de mechanische industrieën
22
20
Insteller - bediener werktuigmachines
156
145
Lassers en metalliseerders
55
50
Autogeensnijder - snijder met brander
3
4
Lasser met vlamboog
129
124
Vlambooglasser - mag methode (metal active gas)
15
23
Vlambooglasser -mig methode (metal inert gas) + semi-automatisch
70
56
Vlambooglasser -tig methode (tungsten inert gas)
69
69
Lasser met vlamboog en brander
141
140
Autogeenlasser (zuurstof - acetyleen)
20
16
Lassers - buizenfitter
105
110
Bediener en insteller van plaatbewerkingsmachine
6
9
Productieoperator metaalbewerking
108
96
Productiearbeider in plaatijzerfabriek
104
94
Dieptrekker op de bank-opwerker in plaatslagerij
3
2
Industrieel plaatwerker en ketelmaker
21
13
Smid
11
8
Monteur van metalen voorwerpen (bandwerk)
69
68
Machinaal metaalpolijster
11
13
Industrieel ingenieur elektriciteit
35
33
Industrieel ingenieur elektromechanica
78
Industrieel ingenieur elektronica
42
84
41
Industrieel ingenieur mechanica
48
62
Industrieel ingenieur metallurgie
7
5
Bronnen: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het lijkt er dus op dat de werkaanbiedingen en de werkzoekenden elkaar niet vinden.
Wat zijn dan de kenmerken van deze arbeidskrachten die a priori beschikbaar zijn op de
arbeidsmarkt?
Net zoals de werkenden zijn ook de werkzoekenden voor beroepen in de metaalbewerking en
machinebouw vooral mannen. Bovendien gaat het voor het merendeel om oudere werknemers.
Daarnaast heeft ook een groot deel van de NWWZ, in het bijzonder lassers, plaatwerkers, mecaniciens
en metaalbewerkers, zijn diploma in een ander land behaald. Het aandeel buitenlandse diploma's ligt
voor deze groep ruim boven het gemiddelde voor alle NWWZ.
Omgekeerd is de gemiddelde werkzoekende voor een beroep in de elektriciteit en elektromechanica een
jongere met een in België erkend diploma. Dit diploma lijkt niet te volstaan om de inschakeling op de
arbeidsmarkt te verzekeren. Zou het hier gaan om de diploma's van mecanicien
automatiseringsdeskundige of elektricien automatiseringsdeskundige die de werkgevers als te beperkt
beschouwen?
Het lijkt noodzakelijk om sterk in te zetten op de erkenning van buitenlandse diploma's of in het
buitenland verworven competenties en de screening van de betrokken werkzoekenden om vervolgens
eventueel opleidingstrajecten op te zetten die tot een professioneel niveau leiden dat aan de normen van
de bedrijven beantwoordt.
De systemen om werkgevers en werkzoekenden tot elkaar te brengen, moeten verder worden
uitgebouwd:
- door de bedrijven te stimuleren om hun werkaanbiedingen aan Actiris door te geven, zoals nu
reeds gebeurt via sectorale overeenkomsten tussen Actiris, Bruxelles Formation en de
werkgevers;
- door het cv van de werkzoekenden systematisch door te sturen naar de HRM-diensten van de
bedrijven of de uitzendbureaus die de rekruteringen beheren.
104
Tabel 77: sociodemografische kenmerken van de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze NWWZ in
2014 volgens grote industriële domeinen
Mannen
Lager
onderwijs
Hoger
secundair +
alterner
end
33
Hoger
onderwijs
Ande
re
studi
es
Jonger
dan 25
jaar
25 tot
40
jaar
40 tot
50
jaar
50
jaar
en +
Totaal
9
Lager
secundair
onderwijs
15
Industrie algemeen
96
3
40
10
36
27
27
100%
Elektriciteit/elektronica
97
8
14
41
7
30
20
38
18
24
100%
Elektromechanica
98
4
14
43
16
23
15
48
20
17
100%
Precisiemechanica
100
6
20
25
3
47
10
27
26
37
100%
Mechanica/herstellen van
machines
Instellen/besturen van
gereedschapswerktuigen
Lassers/buizenfitters
99
24
14
16
1
45
14
25
17
43
100%
99
15
34
17
1
33
2
22
20
57
100%
98
10
16
19
1
55
11
36
26
27
100%
Plaatwerk
90
17
13
13
2
55
2
23
21
54
100%
Metaalbewerking
94
18
7
9
0
67
2
19
31
47
100%
Totaal NWWZ alle
sectoren/beroepen
53
11
14
20
14
40
12
45
20
23
100%
Bron: Actiris, verwerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
105
Algemene conclusie: toekomstperspectieven
Een nieuwe wereldorde?
Pierre Veltz104 merkte op dat in 1800 ongeveer 30% van de wereldwijde verwerkende industrie zich in
de ontwikkelde landen in het Westen bevond, tegenover 70% in China, India en de rest van de wereld.
Amper één eeuw later waren de verhoudingen omgedraaid (87% tegenover 13%). Het aandeel van
China, India en de rest van de wereld is vandaag opnieuw tot 40% gestegen en dit aandeel neemt
overigens snel toe.
De snelle toename van de middenklasse in de opkomende landen, die sterk gekoppeld is aan de
verstedelijking, is de drijvende kracht achter de wereldwijde groei. In 1950 kwam 70% van de
middenklasse ter wereld uit het Westen. Vandaag bestaat deze middenklasse echter uit 60% Aziaten
(Bhalla, 2007).
Toch is, in het licht van deze nieuwe wereldorde en “ondanks de enorme groei van China, de nettoexportgraad van de ontwikkelde landen tijdens het laatste decennium gemiddeld nauwelijks gedaald. De
handelsoverschotten van deze ontwikkelde landen zijn stabiel en hoog gebleven in de “kennisintensieve”
sectoren (om en bij de 2% van het bbp), waardoor de tekorten in de “arbeidsintensieve” sectoren meer
dan ruimschoots konden worden gecompenseerd. De onevenwichtigheden in de handelsbalansen
kunnen in hoofdzaak worden toegeschreven aan de grondstoffen. Tot slot, neemt de handel in
hightechgoederen op wereldschaal het snelst toe, namelijk ongeveer 1,3 keer sneller dan de gemiddelde
handel. Dit staat evenwel haaks op het wijdverspreide idee dat de mondialisering in hoofdzaak geschiedt
via de herverdeling van laaggeschoolde arbeidsplaatsen (Veltz, 2015).”
Deze herverdeling van de kaarten zal niet uitmonden in een polarisatie van de betrekkingen tussen Noord
en Zuid en Oost en West, maar speelt zich eerder af rond nieuwe industriële activiteiten “made in
monde” (Berger, 2006), die worden vergezeld van specialisaties, van een “technologisch, planetair
synchronisme en van een einde van de geografische rentes” (Veltz, 2015). Deze evoluties gaan
overigens gepaard met de ontwikkeling van steeds meer hooggeschoolde activiteiten en jobs.
Slechts enkele niches met laaggeschoolde jobs blijven in België voortbestaan.
De industrie van morgen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Ontsluiting van de industrie: naar een (her)afstemming van industrie in stedelijke en
voorstedelijke gebieden
Pierre Veltz (2015) wijst erop dat de automatisering een antwoord was van de Europese ondernemingen
op de concurrentie van de lageloonlanden. Deze automatisering heeft tevens bijgedragen tot de toename
van de vaste kosten van de ondernemingen: loonkosten, verzekeringskosten, energiekosten ... Deze vaste
kosten wegen vandaag zwaarder door dan de variabele kosten. Het concurrentievermogen van de
ondernemingen neemt een andere vorm aan: de variabele exploitatiekosten laten zakken, is niet langer
een verplichting, zoals dit vóór de jaren 1980 het geval was (door, bijvoorbeeld, het uitvoeringswerk
extreem te rationaliseren). Het concurrentievermogen draait vandaag de dag rond het bezitten van een
monopolie op niches en rond kwaliteit, dienstverlening, reactiviteit en innovatie. Concurrentie via
104
Veltz P. et Weil T. (sous la dir.), 2015 L’industrie notre avenir, Eyrolles, Paris
106
innovatie is bovendien uiterst duur op het vlak van O&O, bescherming van de merken, controle van de
distributienetten ...
De ontsluiting van de ondernemingen (tussen productie- en ontwerplocatie en tussen stedelijke en
voorstedelijke plaatsen) staat vandaag opnieuw op de agenda: de mobiliteit creëert een ongekende
doordringing tussen werk-, thuis- en ontspanningsplek. Innovatie heeft een invloed op de industrie en is
meer dan ooit van toepassing in meerdere sectoren. Daarnaast kan de industrie enkel voortbestaan in de
vorm van een “ecosysteem”. “Om een werkgebied te kunnen controleren, moeten er voor een beroep
immers bondgenoten worden gevonden, niet alleen binnen de staat of de bevolking die zijn potentiële
markt vormt, maar ook binnen andere beroepen.”105 Deze logica's die zich rond de notie “concurrentie”
organiseren om zich eenzelfde werkgebied toe te eigenen, worden door Andrew Abbott (2003) “gelinkte
ecologieën” genoemd. Objecten en uitdagingen zijn meer dan ooit transversaal en op elkaar afgestemd:
op industrieel, milieu-, economisch, sociaal, geopolitiek vlak ... De industrie wordt geconfronteerd met
een vernieuwing van de verhoudingen tussen technische, sociale en maatschappelijke innovaties
(Hatchuel, 2015).
Dit betekent dat de overheden de innovatie- en ontwikkelingscapaciteiten van de in België gesitueerde
ondernemingen kunnen ondersteunen: O&O moet voortaan het technische, sociale en
maatschappelijke aspect in overweging nemen.
Het grootstedelijk gebied mag niet worden genegeerd wanneer het gaat om industriële tewerkstelling.
Dit betekent dat er aandacht moet worden besteed aan de mobiliteit van de werknemers106. De hulp bij
de mobiliteit (het behalen van een rijbewijs bijvoorbeeld) moet worden aangemoedigd: om in de
industrie, in het bijzonder in de segmenten herstelling en onderhoud, te kunnen werken, moet men over
een rijbewijs beschikken omdat industriezones in de rand dikwijls niet met het openbaar vervoer
bereikbaar zijn. Dit geldt evenwel minder voor de productiesites waarvan de activiteiten zich in de
fabrieken afspelen. De ondernemingen die op deze productiesites gevestigd zijn, zouden immers kunnen
instaan voor de dagelijkse verplaatsingen van hun arbeidskrachten (invoering van collectieve
shuttlediensten).
Dit betekent ook dat de spelregels moeten worden herzien: ondernemingen en hun
verzekeringsinstellingen vragen vaak of men over een certificaat beschikt om een industrieel beroep te
mogen uitoefenen. Dit is onder meer het geval voor het beroep van lasser. Deze certificaten zijn evenwel
eigen aan elk Gewest en verbieden de uitoefening van een bepaald industrieel beroep in één van de twee
andere Gewesten.
Welke gevolgen brengt de digitale economie met zich mee?
De opkomst van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en de recente innovaties ervan
waaronder, bijvoorbeeld, the internet of things, cloud computing, mobiel internet, big data enz. leidt tot
ingrijpende veranderingen in alle sectoren. Vandaag is de grens tussen materiële en immateriële
productie en manueel en intellectueel werk vager dan ooit. De grenzen tussen industrie en diensten
worden steeds vaker hertekend waardoor de categorie van “industriële sectoren” moet worden
105
Dubar C., Triper P., 2005, Sociologie des professions, Armand Colin
VANDERMOTTEN, C., E. LECLERCQ, T. CASSIERS et B. WAYENS (2009). “Staten-Generaal van Brussel. De Brusselse economie” Brussels Studies,
synthesenota nr. 7, 14 p.
106
107
herbepaald. Hoe zullen de industriële sectoren de industrie van de productie van diensten integreren,
hoe zullen de robotica en de digitale technologieën de toekomst van de industrie vorm geven enz.?
Het zal er in de toekomst op neerkomen om deze thema's grondig te bestuderen door in te spelen op de
sector van de “diensten aan bedrijven” enerzijds en de sector van de digitale technologieën en robotica
anderzijds. Deze dimensies moeten immers het voorwerp uitmaken van een reflectie over de fabrieken
en de industriële banen van morgen.
Recente werken van de Forem107 benadrukken het belang van deze transformaties in de toekomst zoals
onder meer de transformaties die nieuwe software en intelligente producten, informatie omtrent de big
data of 3D-printen zullen introduceren, en dit zowel in de voedingsindustrie als in de automobiel- of
metaalsector: printen van prototypes, reserveonderdelen, mallen voor de vervaardiging van onderdelen
enz.
Welke fabriek van de toekomst?
Voor sommigen108 zal de fabriek van de toekomst een plaats moeten zijn die tegelijkertijd waarde
creëert, flexibel en herconfigureerbaar is, dichter bij de leefomgeving ligt, aantrekkelijk is, zekerheid
biedt, milieuvriendelijk en energiezuinig is, en met alternatieve bronnen werkt. Deze fabriek zal ook een
plaats moeten geven aan de mens in een digitale omgeving waarin beide onlosmakelijk verbonden zijn
en samenwerkingen met bedrijven als Google, Amazon en Apple of lokalere start-ups niet meer weg te
denken zijn: elektrische zelfrijdende wagens bestaan reeds.
Eén van de kenmerken van de industrie is het samenspel tussen mens en machine. Doorheen de tijd is
deze relatie steeds onderhevig geweest aan kleinere of grotere spanningen en naarmate de technische
ontwikkelingen vorderden, werd het voortbestaan van bepaalde functies wel vaker in vraag gesteld. De
collaboratieve robot, zoals die nu al bij Audi Brussels109 wordt gebruikt, zal één van de voornaamste
elementen van de industrie van morgen worden en zal kunnen instaan voor de routinetaken die het
lichaam van de werknemers op lange termijn schade kunnen toebrengen. Hij zal een bondgenoot van de
mens kunnen worden bij de productie en tijd creëren voor meer artisanale en creatieve taken110.
Bovendien laat deze automatisering toe om bepaalde activiteiten naar de noordelijke landen te
herlokaliseren, aangezien de vergelijkende voordelen van delokalisatie naar lageloonlanden afnemen.
Tegelijkertijd vormt de collaboratieve robot ook een bedreiging voor beroepen met zeer repetitieve
standaardtaken ... maar er is nog meer. Onlangs heeft een robot van Google voor de allereerste keer een
tornooi gewonnen tegen de wereldkampioen go-spelen. Op dit spelniveau kunnen de strategieën niet
worden uitgelegd en kan er niet op de strategieën worden geanticipeerd. Zoals Andrew McAfee111
opmerkt, zullen de technologische ontwikkelingen immers een grotere weerslag hebben op de
middenklassen dan op de vrije beroepen en de hoogst gekwalificeerde arbeidsplaatsen of de jobs aan het
andere uiterste van de socioprofessionele hiërarchie zoals tuinier of nachtwaker. De industriële banen
op dit tussenniveau zullen ofwel naar een declassering/verarming van de functies (en hun verdwijning)
evolueren, of hun technische karakter en kwalificatie zullen nog toenemen.
107
Forem, 2016, Effets de la transition numérique sur le secteur de l’industrie alimentaire en termes d’activités, métiers et compétences ; Effets de la transition
numérique dans le secteur du métal en termes d’activités, métiers et compétences ; Effets de la transition numérique sur le secteur automobile en termes d’activités,
métiers et compétences
108
Dancette M., 2015, « Usine du futur, usine durable » in L’industrie, notre avenir, Paris, Eyrolles
109
http://agoria.be/nl/Co-robots-doen-bij-Audi-eerste-ervaringen-op-in-industrie
110 Cde Derek Thompson, Senior Editor du magazine The Atlantic, The futurs of jobs, 18 mai 2016, Agoria
111 Conferentie van Andrew McAfee, professor aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), The futurs of jobs, 18 mei 2016, Agoria
108
Welke werknemers in de industrie van morgen?
Zullen deze transformaties de industrie de mogelijkheid bieden om, zoals dit reeds enkele decennia
geleden het geval was, diversiteit te verzekeren in de jobs in termen van kwalificatie en verschillende
leeftijdsgroepen? Zal de industrie jobs voor arbeiders blijven aanbieden? Zal men ervoor kunnen zorgen
dat robots en mensen in harmonie samenwerken zonder dat eerstgenoemden een bedreiging worden voor
een aanzienlijk deel van de jobs in de sector? Daarnaast worden voor de industrie in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest nog de volgende ontwikkelingen verwacht:
- een verdere daling van de industriële werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid en een
concentratie van de resterende arbeidsplaatsen in ultramoderne industriële activiteiten bij kmo's of grote
internationale firma's.
- een toename van de jobmogelijkheden voor arbeiders in de dienstensector.
- een stijgende vraag van de bedrijven naar onderhoudsfuncties en kennis van elektromechanica, die het
onderwijs voor de uitdaging stelt om de overeenkomstige studierichtingen te valoriseren, jongeren aan
te trekken en hen zowel elektronica als mechanica aan te leren.
- een hybridisatie112 van de industriële beroepen waarbij leiders en werknemers in staat zijn om binnen
een ecosysteem van innovatie/productie leiding te geven/te werken.
- de laaggekwalificeerde arbeidersbanen zullen verdwijnen en zullen plaatsmaken voor technische
functies, behalve in de voedingsindustrie, de enige verwerkende nijverheid die nog laaggeschoolde
arbeidersbanen aanbiedt (vlees versnijden, uitbenen, inpakken enz.).
Eén van de uitdagingen van morgen zal liggen in het aangaan van partnerships tussen overheden en
privéondernemingen. De toegevoegde waarde die de verwerkende industrie genereert, de
technologische evoluties die zich hier aftekenen, de hertekening van de arbeidsmarkt, de materiële
welvaart en de verbetering van de levenskwaliteit dankzij de industrie, spelen immers een belangrijke
rol wanneer men nadenkt over de maatschappij, de herverdeling en de wereld waarin we morgen willen
leven.
Een versterkt partnerschap tussen de privé- en de publieke sector
Dit geschiedt enerzijds via het behouden van de omvangrijke industriële polen en de
onderaannemingsactiviteiten waartoe zij zich verbinden: de voortzetting van de productie in de Audifabriek te Brussel via een nieuw, geheel elektrisch automodel is een belangrijke gebeurtenis. Deze
voortzetting zorgt ervoor dat gekwalificeerde arbeidersbetrekkingen, betrekkingen als technici en
betrekkingen als industrieel ingenieur kunnen worden behouden en bevestigt op korte termijn het
centrale karakter van de elektromechanica in de toekomstige industriële productie- en
onderhoudsactiviteiten.
Verschillende complementaire perspectieven voor de herstructurering van de industrie worden in
overweging genomen:
112
2015, « Grand débat :industrialisation du numérique, numérisation de l’industrie » in L’industrie, notre avenir, Paris, Eyrolles
109
-
-
Enerzijds hebben deze perspectieven betrekking op de in te richten industriële zones (het BHG
beschikt nog over een aantal industriële zones, hetzij omdat de terreinen nog beschikbaar zijn, hetzij
omdat deze terreinen nog kunnen worden omgevormd en voor dergelijke activiteiten kunnen worden
gebruikt). De kanaalzone is hier een goed voorbeeld van;
Anderzijds geschieden deze herstructureringen ook via de creatie van groepen van actoren waardoor
er collectief kan worden geïnvesteerd in opleidingsmateriaal en overkoepelende overlegplaatsen
kunnen worden gecreëerd voor nieuwe projecten waarbij privé-initiatieven op publieke acties
kunnen worden afgestemd: dit is onder meer het geval voor de competentiepool OpleidingTewerkstelling, MIT genaamd, waarin IRISTECH+, de VDAB, Bruxelles Formation, de grote
Brusselse industriële ondernemingen, Agoria en de technische scholen enz. zetelen.
De bestaande overeenkomsten in de industriële wereld opsporen om opleidingen te
ontwikkelen en de matching tussen vraag en aanbod inzake tewerkstelling te verbeteren
De openbare tewerkstellingsdiensten, de scholen en de opleidingsinstellingen moeten de lopende
“overeenkomsten113” in de “industriële wereld” opsporen (Boltanski en Thévenot, 1991) om aangepaste
diensten te kunnen aanbieden. Hoewel de industriële wereld zich in de loop van de laatste decennia
fundamenteel op nieuwe activiteiten, producten, machines en productiewijzen heeft gericht, lijkt er niets
aan deze overeenkomsten te zijn veranderd. Mensen en objecten zijn binnen de industrie, meer dan in
eender welke sector, met elkaar verstrengeld. Zoals Boltanski en Thévenot vermelden, brengt de
equivalentie tussen huidige situaties (gesynchroniseerde activiteiten) en toekomstige situaties (innovatie
en prognoses) in de industriële wereld orde in de productieactiviteiten en de relaties tussen
ondernemingen. De kwaliteit van de machines en de werknemers steunt op hun capaciteit om
operationeel of professioneel te zijn, om zich aan het reilen en zeilen van een onderneming aan te passen,
om te doen wat van hen verwacht wordt en om betrouwbaar te zijn zodat in de toekomst realistische
projecten kunnen worden verzekerd.
In de industriële wereld voelen de mensen zich “klein” wanneer zij niets nuttigs produceren, wanneer
zij niet productief zijn en wanneer zij weinig werk verzetten of werk van slechte kwaliteit afleveren
omwille van hun afwezigheid, hun turnover of hun inactiviteit of situatie als werkloze.
De industriële arbeidskrachten vormen door hen in een erkende organisatie voor te bereiden met
machines en moderne instrumenten waarmee grondstoffen kunnen worden bewerkt, is nodig om de
kritiek van de werkgevers in de kiem te smoren. Dit veronderstelt dus dat de vertegenwoordigers van de
werkgevers en de loontrekkers “het spel spelen” door deel te nemen aan het alternerend leren en werken
(CDO) en aan de opleiding voor werkzoekenden: gecontroleerde opening van hun productiesite,
terbeschikkingstelling van modern materiaal, aantrekkelijk loon voor professionele opleiders enz. De
volgende slogan zou voor de industriële opleiding van toepassing kunnen zijn: “Investeren in menselijke
113
“De overeenkomsten kunnen worden gezien als interpretatieve kaders die werden ontwikkeld en worden gebruikt door actoren om
actiesituaties te evalueren en te coördineren. Deze overeenkomsten hebben overigens betrekking op objecten en op cognitieve vormen die met
informatiesystemen overeenstemmen. De actoren doen een beroep op overeenkomsten om de kwaliteiten en de manieren van werken te
erkennen en te rechtvaardigen. De interactieve en interpretatieve verhouding t.o.v. de objecten en het inzetbaar maken van de informatie zijn
een conventionele manier om een persoon, een actie of een object te kwalificeren. De overeenkomsten zijn bijgevolg culturele vormen die
gezamenlijk werden opgesteld en die coördinatie en evaluatie mogelijk maken.” (Diaz-Bone R. (Université de Lucerne), Thévenot L. (EHESS
Paris), “La sociologie des conventions. La théorie des conventions, élément central des nouvelles sciences sociales françaises”, Trivium. URL:
http://trivium.revues.org/3626
110
capaciteit en energie is het beste middel om de economische doeltreffendheid te benutten” (Boltanski
en Thévenot, 1991). Uit de door Idea Consult in 2011 gerealiseerde enquête blijkt bijgevolg dat de
behoefte aan “nauwkeurig en nauwgezet werk” de eerste behoefte is die werkgevers in termen van
vaardigheden identificeren.
Het deeltijds leren en werken en de beroepsopleiding zijn interessante middelen om mens en machine
op elkaar af te stemmen.
Het deeltijds leren en werken ontwikkelen, strijden tegen schooluitval, begeleiden van
jongeren en werkzoekenden
De afwisseling tussen school en onderneming is een op de industriële wereld afgestemde manier om
arbeidskrachten te vormen. Het deeltijds leren en werken kent de leerling het statuut van professional in
opleiding toe. De leerling brengt, per decreet, wekelijks ongeveer 15 uur op school en 3 dagen in de
onderneming door. Naast theoretische vakken, leert hij ook hoe hij zich professioneel moet gedragen,
leert hij hoe hij objecten in de praktijk moet hanteren, leert hij het ritme aan van het beroep dat hij later
wenst uit te oefenen ... Het deeltijds leren en werken vergoedt bovendien de leerling voor het geleverde
werk.
Een aandachtspunt is de concurrentie tussen de maatregelen: de voortgezette opleiding zou
concurrentie kunnen vormen door de stages in ondernemingen uit te breiden naar jongeren die in het
voltijds technisch onderwijs zijn ingeschreven. Deze jongeren worden, in het kader van deze stages, niet
vergoed, moeten het beroep verplicht komen uitproberen en moeten zich vertrouwd maken met de
werking van de onderneming. Deze uitbreiding zou buitenkansen kunnen creëren voor de
ondernemingen door tijdens het jaar jonge stagiairs aan te werven in plaats van jongeren die deeltijds
leren en werken, en tijdens de zomermaanden een beroep te doen op jobstudenten.
Het ontwikkelen van het deeltijds leren en werken zou de jongeren, hun families en de werkgevers
overigens moeten helpen om elkaar beter te begrijpen. De schoolbegeleiders van de CDO's ondersteunen
en hun aandacht op de technische kwalificatievorm richten, is een interessante optie. Deze begeleiders
zijn als het ware de schakel tussen de werkgevers, de jongeren en hun families ... Zij delen aan alle
betrokkenen ieders verwachtingen mee en reiken oplossingen aan om uit eventuele patstellingen te
geraken: onbegrip van de baas naar de jonge werknemer toe (te laat, “inactief” enz.), van de jongere
naar wat van hem in de onderneming wordt verwacht enz. Het profiel van deze begeleiders kan, zoals
bij de CDO's reeds het geval is, dat van een maatschappelijk werker, een psycholoog, een gespecialiseerd
opleider of een inschakelingsbemiddelaar zijn.
Des te meer de leerlingen over een opvolging beschikken waarmee zij de school- en professionele
context waarin zij evolueren, kunnen begrijpen, des te gemakkelijker zij ondervonden moeilijkheden
zullen kunnen overwinnen en zullen kunnen bijdragen tot het geven van zin aan hun opleiding. Deze
elementen zijn van cruciaal belang om tegen het vroegtijdig verlaten van school te kunnen strijden en
om de beroepsinschakeling van de jongeren te kunnen bevorderen.
111
Bibliografie
Agostino, Diff-Pradalier, Quintero, 2015, « Diversité des branches professionnelles en matière de
politiques d’emploi et de formation, Céreq », net.doc n°135.
Argouarc’h J., Cécile Jolly C., Lainé F. (rapporteurs), 2014, Les métiers en 2022 : résultats et
enseignement », DARES, France Stratégie, juli.
Baudelot C., 2008, « Allez les femmes ! », Idées et économiques et sociales, 2008/3.
Berger S., 2006, Made in Monde, Seuil.
Bernard A.B, Smeets V., Warzynski F., 2016, Rethinking Deindustrialization, Preliminary version of a
paper prepared for the 63rd Panel Meeting of Economic Policy, April.
Bhalla S., 2007, The Middle Class Kingdoms of India and China, Oxus, Dheli.
Bogaert H., Gilot A., Kegels C., 2004, L'industrie a-t-elle un avenir en Belgique ?, Federaal Planbureau,
Working paper, maart.
Bourdieu P., 1979, La distinction. Critique sociale du jugement, Paris, Les Éditions de Minuit.
Bourdieu P., 1989, La noblesse d’Etat. Grandes écoles et esprit de corps, Paris, Les Éditions de Minuit.
Castells M., 1975, Sociologie de l’espace industriel, Ed. Anthropos, Paris. Cité par MérenneSchoumaker B., 1985, « Villes et industries » dans La cité belge d’aujourd’hui : quel devenir ?
Chardon O., Estrade M-A., 2007, Les métiers en 2015, Centre d’étude stratégique/DARES) en France.
Conseil d’orientation pour l’emploi, 2014, L’évolution des formes d’emploi, april.
Coutard O., Dupuy G., Fol S., 2002, « La pauvreté périurbaine : dépendance locale ou dépendance
automobile ? », Espaces et sociétés, n°108-109.
Danhier J., Jacobs D., Devleeshouwer P., Martin E., Alarcon A., 2014, “Naar kwaliteitsscholen voor
iedereen?” Analyse van de resultaten van het PISA 2012-onderzoek in Vlaanderen en in de Federatie
Wallonië-Brussel. Koning Boudewijnstichting.
D’Andrimont C., Wayens B., Van Hamme G., Romainville A., sous la direction de Vandermotten C.,
2007, Localisation et délocalisation d’entreprises en Région bruxelloise, IGEAT, EUDIP-TWO, rapport
inédit.
Demmou L., 2010, « Le recul de l’emploi industriel en France entre 1980 et 2007. Ampleur et principaux
déterminants : un état des lieux », Economie et Statistique, n°438-440
Dubar C., Triper P., 2005, Sociologie des professions, Armand Colin
Estrade M-A., Missègue N., 2000, « Se mettre à son compte et rester indépendant. Des logiques
indifférentes pour les artisans et les indépendants des services », Economie et Statistique, n°337-338.
Forem- Service d’analyse du marché de l’emploi et de la formation, Les métiers d’avenir. Etats des lieux
sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif. Septembre 2013.
112
Forem, 2016, Effets de la transition numérique sur le secteur de l’industrie alimentaire en termes
d’activités, métiers et compétences. ; Effets de la transition numérique dans le secteur du métal en
termes d’activités, métiers et compétences. ; Effets de la transition numérique sur le secteur automobile
en termes d’activités, métiers et compétences.
Hardt M., Negri A., 2000, Empire, Exils Editeur.
Heuse P., 2014, De sociale balans 2013, Nationale Bank van België.
Idea Consult, 2011, Toekomst en talentontwikkeling in de metaalverwerkende sector in Brussel,
Eindverslag.
Idea Consult, 2013, Studie over de mutaties van de stadseconomie en de herstructureringen bij Brusselse
ondernemingen in de sector van diensten aan ondernemingen, op vraag van de ESRBHG.
Jounin N., 2008, Chantier interdit au public. Enquête parmi les travailleurs du bâtiment, La Découverte.
Kalenga-Mpala R., Wautelet A., 2016, “Onderzoek en ontwikkeling in Brussel: wie financiert deze
activiteiten en waar vinden ze plaats?”, Focus nr. 12, BISA.
Kergoat P., 2007, « Une redéfinition des politiques de formation. Le cas de l’apprentissage dans les
grandes entreprises », Formation emploi, Céreq, n°99
Lainé F., 2005, « Secteurs et métiers industriels : l’industrie n’est plus ce qu’elle était », Premières
synthèses, DARES, n°16.2.
Le Breton E., 2004, « Exclusion et immobilité : la figure de l’insulaire », in Orfeuil J-P (dir.), 2004,
Transports, pauvretés, exclusions. Pouvoir.
Les dossiers de la Fonderie, 1992, Bruxelles, une ville industrielle méconnue, dossier n°1.
Maurin E., Thesmar D., Thoenig M., 2003, « Mondialisation des échanges et emploi : le rôle des
exportations », ÉCONOMIE ET STATISTIQUE N° 363-364-365.
Metices-ULB, 2014, Etude des trajectoires des jeunes dans les dispositifs bruxellois francophones
d’alternance, rapport final, ULB CCFEE.
Moreau G. (coord.), 2004, Les patrons, l’Etat et la formation des jeunes, La Dispute.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2006, Doorlichting van de voedingsindustrie in
Brussel, Actiris.
Observatorium van de productieactiviteiten, februari 2012, Evolutie 1997-2011, nr. 1.
Perez C., Vero J., 2006, « Regards croisés sur la formation en entreprise. Une entreprise des industries
agroalimentaires appartenant à un groupe international », in Céreq (Éd.), Regards croisés sur la
formation continue en entreprise. Dix études de cas, Net.doc, n°21.
Pottier E., 2014, De onderwijssector in het Brussels Gewest en het Brussels grootstedelijk gebied:
Tewerkstelling, opleiding en arbeidsbemiddeling, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid,
Actiris, werkdocument.
113
Rumberger R., Palardy G., 2005 « Test Scores, Dropout Rates, and Transfer Rates as Alternative
Indicators of School Performance”, American Education Research Journal, 41.
Securex, Personeelsverloop in 2014, Securex-enquêten België.
Senhadji K., 2014, Arbeidsmarkt BHG - situatie 2013, Brussels Observatorium voor de
Werkgelegenheid – Actiris.
FOD Economie, 2013, Panorama van de Belgische economie in 2012.
Tremblay R., 1987, « Le rôle des exportations dans la croissance économique des régions et des pays »,
Revue canadienne des sciences régionales.
Vandermotten C., 2005, « Evolution et perspectives de l’industrie manufacturière bruxelloise », dans
Bruxelles : des industries dans la ville ?, Les dossiers de la FGTB de Bruxelles, n°6.
Vandermotten C., Leclercq E., Cassiers T., Wayens B., 2009, “Staten-generaal van Brussel. De
Brusselse economie”, Brussels Studies, synthesenota nr. 7, 14 blz.
Veltz P., Weil T. (sous la dir.), 2015, L’industrie, notre avenir, Eyrolles.
Vergnies J-F., 1994, « L’insertion professionnelle : le moyen terme ne confirme pas toujours le court
terme », Economie et statistique, n°277-278.
Wenglenski S., 2006, « Regards sur la mobilité au travail des classes populaires. Une exploitation du
cas parisien », Les cahiers scientifiques du transport, n°49.
Zune M., 2014, « De quoi les pénuries de main-d’œuvre sont-elles le nom ? », Revue Française de SocioEconomie, La Découverte, n°14.
Radiouitzendingen, krantenartikels en colloquia
Cohen E., 2013, « Les pouvoirs publics doivent-ils intervenir pour soutenir l’industrie ? », France
Culture. http://www.franceculture.fr/emission-les-carnets-de-l-economie-elie-cohen-34-les-pouvoirspublics-doivent-ils-intervenir-pour-so.
Pellerin H., « la mobilité de chacun pour une firme internationale… et ses conséquences », colloque
UVSQ-Laboratoire
Printemps,
2012,
Les
sources
de
la
mondialisation.
https://archive.org/details/RegardCritiqueSurLaMondialisationLaMobilitDesPersonnesCommeForme.
Treillet S., 2012, « la mondialisation des économies, entre stratégies des firmes et politiques des États »,
colloque international Les sources de la mondialisation : pour une approche réflexive.
http://www.mondialisation.uvsq.fr/.
Vandermotten C., 2013, “Brussel, kleine wereldstad” in De dubbele internationale uitdaging van
Brussel, colloquium ESRBHG.
Veltz P., 2006, « L’économie mondiale à l’ère des flux », Conférence de l’université de tous les savoirs,
CNAM.
http://www.lemonde.fr/europeennes-2014/article/2014/05/07/bruxelles-les-lobbies-a-la-manuvre_4412747_4350146.html.
114
MONITORING & ANTICIPATIE
WERKGELEGENHEID, OPLEIDINGEN EN ARBEIDSMARKTBEMIDDELING IN BRUSSEL
SECTOR
INDUSTRIËLE
ACTUALITEIT
EN PERSPECTIEVEN
Met de steun van het
Europees sociaal fonds
Verantwoordelijke uitgever: Grégor Chapelle, Anspachlaan 65, 1000 Brussel - D/2015/57.47/6
Download