Op bewegen staat geen leeftijd

advertisement
Op bewegen staat geen leeftijd
Wat zijn de noden van bewegen bij ouderen in het woon- en zorgcentrum de
Ruyschaert?
Studiegebied
Gezondheidszorg
Opleiding
Bachelor in de ergotherapie
Academiejaar
2013-2014
Module
Bachelorproef
Promotor
Delphine Malfait
Ergotherapeut
Student
Shade Debonnez
Op bewegen staat geen leeftijd
Wat zijn de noden van bewegen bij ouderen in het woon- en zorgcentrum de
Ruyschaert?
Studiegebied
Gezondheidszorg
Opleiding
Bachelor in de ergotherapie
Academiejaar
2013-2014
Module
Bachelorproef
Promotor
Delphine Malfait
Ergotherapeut
Student
Shade Debonnez
Voorwoord
Graag wil ik een aantal personen bedanken die hebben bijgedragen tot het tot stand komen
van mijn bachelorproef.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor Delphine Malfait bedanken voor de begeleiding en
morele ondersteuning wanneer mijn motivatie in een negatieve spiraal terechtkwam. Ook wil
ik haar bedanken voor haar concrete en uitgebreide feedback en feedforward tijdens het
schrijven van mijn eindwerk en voor het snel beantwoorden van mijn vragen.
Daarnaast wil ik mevrouw Stephanie Van Hauwaert en het volledige team van het woon- en
zorgcentrum en dagverzorgingscentrum De Pendel in Marke hartelijk bedanken voor hun
ondersteuning en begeleiding gedurende mijn stage. Op die manier gaven ze mij de kans om
mij als ergotherapeut verder te ontplooien. Mevrouw Van Hauwaert wil ik extra bedanken
voor haar bereidwilligheid om mijn e- mails vlug en concreet te beantwoorden.
Mijn dank gaat ook uit naar mevrouw Annick Laurez voor haar feedback en reflectie zowel
binnen als buiten de schoolomgeving. Ik ben haar dankbaar om haar kritische kijk, waardoor
ze mij een stapje verder bracht in het ergotherapeutisch denken en doen. Ze was voor mij een
grote steun bij het schrijven van mijn bachelorproef.
Vervolgens wil ik ook mijn dank betuigen aan de logopediste, Miet Cayzeele, voor het
corrigeren van mijn zinsconstructies, woordvorming en spelling.
En als laatste wil ik mijn ouders, familieleden, vriend en medestudenten bedanken voor de
morele steun gedurende dit proces. Zonder hen was dit eindwerk niet mogelijk geweest.
Abstract
Op bewegen staat geen leeftijd
Wat zijn de noden van bewegen bij ouderen in het woon- en zorgcentrum “de Ruyschaert” in
Marke?
Kernwoorden: bewegen, ouderen, leeftijd, woon- en zorgcentrum, ergotherapie, succesvol
ouder worden, fit-o-meter
In het theoretische gedeelte van de bachelorproef worden het begrip “succesvol ouder
worden” en de vier pijlers besproken. Daarnaast wordt er vanuit de literatuurstudie uitgelegd
waarom bewegen bij ouderen zo belangrijk is. Er wordt ook specifiek ingegaan op de invloed
van bewegen op ouderen met een CVA-problematiek. Verder wordt nog kort het belang van
valpreventie bij ouderen in een woon- en zorgcentrum besproken.
In het praktijkgedeelte wordt de fit-o-meter toegelicht die na overleg met de ergo- en
kinesitherapeuten van het WZC gedurende vier weken in het DVC “de Pendel” werd
ingericht. De fit-o-meter bevatte verschillende bewegingssessies aan de hand waarvan drie
volgcliënten een training kregen. Het was hierbij de bedoeling om het bewegen zo veel
mogelijk te stimuleren bij de ouderen.
De assessments vertoonden wisselende resultaten, maar in het algemeen blijkt er een positief
effect te zijn van bewegen op het fysiek en cognitief functioneren.
Tot slot kan het onderzoek aantonen dat mensen op elke leeftijd, ook op oudere leeftijd, nood
hebben aan beweging. Voor verder onderzoek is het aangewezen om dieper in te gaan op
verdere assessments in functie van de valpreventie. Er blijkt meer wetenschappelijk
onderzoek rond het evalueren van bewegen bij ouderen noodzakelijk.
2
Inhoudstabel
Inhoudsopgave
1
Inleiding .................................................................................................................... 8
1.1
1.1.1
1.1.2
1.2
1.2.1
1.2.2
1.3
1.3.1
1.3.2
1.3.3
1.3.4
1.3.5
1.3.6
1.4
1.4.1
1.4.2
1.5
2
Hoofdstuk 1: succesvol ouder worden........................................................................... 9
Begrip succesvol ouder worden ........................................................................................................ 9
De vier pijlers volgens Ponjaert ...................................................................................................... 10
Hoofdstuk 2: omgeving ............................................................................................... 16
Woon-en zorgcentrum en dagverzorgingscentrum .......................................................................... 16
Tendensen ....................................................................................................................................... 19
Hoofdstuk 3: bewegen ................................................................................................ 21
Hoe beweegt de oudere van nu? ...................................................................................................... 21
Hoeveel beweeg je per dag? ............................................................................................................ 22
Waarom is bewegen belangrijk ? .................................................................................................... 23
Waarom is bewegen belangrijk bij een CVA-problematiek? .......................................................... 23
Bewegen en ( valpreventie) ............................................................................................................. 24
Assessments .................................................................................................................................... 25
Hoofdstuk 4: het belang van bewegen bij ouderen gekaderd in het PEOP-model ....... 28
Introductie ....................................................................................................................................... 28
Bespreking componenten PEOP-model .......................................................................................... 29
Hoofdstuk 5: onderzoeksvragen ................................................................................. 30
Methode................................................................................................................... 31
2.1
De enquête .................................................................................................................. 32
2.2
Aftoetsen van de resultaten van de enquête ................................................................ 32
2.3
Selecteren van de onderzoeksgroep ............................................................................ 33
2.3.1
2.3.2
2.3.3
2.4
2.4.1
2.4.2
2.4.3
2.4.4
2.4.5
2.4.6
2.5
2.5.1
2.5.2
2.5.3
Cliënt 1 ............................................................................................................................................ 33
Cliënt 2 ............................................................................................................................................ 34
Cliënt 3 ............................................................................................................................................ 36
Pré-meting .................................................................................................................. 37
MMSE ............................................................................................................................................. 37
Get Up and Go Test......................................................................................................................... 37
Timed Chair Stand Test................................................................................................................... 37
ACS-VL .......................................................................................................................................... 38
Moca-test ......................................................................................................................................... 38
Katz-schaal ...................................................................................................................................... 39
Bewegingssessies (fit-o-meter)..................................................................................... 39
Cliënt 1 ............................................................................................................................................ 40
Cliënt 2 ............................................................................................................................................ 41
Cliënt 3 ............................................................................................................................................ 41
3
2.6
2.6.1
2.6.2
3
De enquête ....................................................................................................................................... 41
Assessments .................................................................................................................................... 42
Resultaten................................................................................................................ 43
3.1
3.1.1
Resultaten enquête ..................................................................................................... 43
Grafieken ......................................................................................................................................... 44
3.2
Resultaten bespreking kiné–ergo ................................................................................ 49
3.3
Resultaten pre-meting ................................................................................................ 50
3.3.1
3.3.2
3.3.3
3.4
3.4.1
3.4.2
3.4.3
3.5
3.5.1
3.5.2
3.5.3
4
Post-meting................................................................................................................. 41
Resultaten pre-onderzoek cliënt 1 ................................................................................................... 50
Resultaten pré-onderzoek cliënt 2 ................................................................................................... 51
Resultaten pré-onderzoek cliënt 3 ................................................................................................... 52
Fit-o- meter ................................................................................................................ 54
Client 1 ............................................................................................................................................ 55
Client 2 ............................................................................................................................................ 56
Client 3 ............................................................................................................................................ 56
Resultaten post-meting ............................................................................................... 57
Resultaten post-meting cliënt 1 ....................................................................................................... 57
Resultaten post-meting cliënt 2 ....................................................................................................... 58
Resultaten post-meting cliënt 3 ....................................................................................................... 59
3.6
Vergelijking pré-en postmeting .................................................................................. 61
3.7
Bevindingen onderzoeksgroep en personeel ................................................................ 64
Discussie en conclusie.............................................................................................. 65
4.1
4.1.1
4.1.2
Discussie ..................................................................................................................... 65
Assessments .................................................................................................................................... 65
Fit-o-meter....................................................................................................................................... 65
4.2
Toekomst .................................................................................................................... 66
4.3
Conclusie .................................................................................................................... 67
4.3.1
Besluit ............................................................................................................................................. 67
5
Referentielijst .......................................................................................................... 69
6
Bijlagen ................................................................................................................... 72
4
Lijst met figuren
Figuur 1 “Active Ageing, A policy framework”, 2002,World Health Organization, p. 19................... 15
Figuur 2 “Competence-Press Model” van Lawton en Nahemow (1973) .............................................. 16
Figuur 3 Het PEOP-model ................................................................................................................... 28
Figuur 4 Mindmap start bachelorproef .................................................................................................. 31
Figuur 5 Resultaten enquête vraag 1 ..................................................................................................... 44
Figuur 6 Resultaten enquête vraag 2 ..................................................................................................... 44
Figuur 7 Resultaten enquête vraag 3 ..................................................................................................... 44
Figuur 8 Resultaten enquête vraag 4 ..................................................................................................... 45
Figuur 9 Resultaten enquête vraag 5 ..................................................................................................... 45
Figuur 10 Resultaten enquête vraag 6 ................................................................................................... 45
Figuur 11 Resultaten enquête vraag 7 ................................................................................................... 46
Figuur 12 Resultaten enquête vraag 8 ................................................................................................... 46
Figuur 13 Resultaten enquête vraag 9 ................................................................................................... 46
Figuur 14 Resultaten enquête vraag 10 ................................................................................................. 47
Figuur 15 Resultaten enquête vraag 11 ................................................................................................. 47
Figuur 16 Resultaten enquête vraag 12 ................................................................................................. 47
Figuur 17 Resultaten enquête vraag 13 ................................................................................................. 48
Figuur 18 Resultaten enquête vraag 14 ................................................................................................. 48
Figuur 19 Resultaten enquête vraag 15 ................................................................................................. 48
Figuur 20 Resultaten enquête vraag 16 ................................................................................................. 49
Figuur 21 Resultaten enquête vraag 17 ................................................................................................. 49
Figuur 22 Resultaten pré-meting Katz-schaal ....................................................................................... 53
Figuur 23 Resultaten pré-meting MMSE .............................................................................................. 54
Figuur 24 Resultaten pré-meting Get Up and Go Test & Timed Chair Stand Test............................... 54
Figuur 25 Resultaten post-meting Katz-schaal...................................................................................... 60
Figuur 26 Resultaten post-meting MMSE ............................................................................................. 60
Figuur 27 Resultaten post-meting Get Up and Go Test & Timed Chair Stand Test ............................. 61
Figuur 28 Vergelijking pré-meting & post-meting MMSE ................................................................... 62
Figuur 29 Vergelijking pré-meting & post-meting Get Up and Go Test ............................................. 63
Figuur 30 Vergelijking pré-meting & post-meting Timed Chair Stand Test ........................................ 63
5
Lijst met tabellen
Tabel 1 Organisatie fit-o-meter .......................................................................................................... 39
Tabel 2 Deelnemende personeelsleden enquête .................................................................................... 43
Tabel 3 Resultaten pré-meting cliënt 1.................................................................................................. 50
Tabel 4 Resultaten pré-meting cliënt 2.................................................................................................. 51
Tabel 5 Resultaten pré-meting cliënt 3.................................................................................................. 52
Tabel 6 Resultaten post-meting cliënt 1 ................................................................................................ 57
Tabel 7 Resultaten post-meting cliënt 2 ................................................................................................ 58
Tabel 8 Resultaten post-meting cliënt 3 ................................................................................................ 59
6
Lijst met afkortingen
DVC
Dagverzorgingscentrum
WZC
Woon- en zorgcentrum
CVA
Cerebrovasculair accident
MDT
Multidisciplinair team
MMSE
Mini-Mental State Examination
MOCA
Montreal Cognitive Assessment
COPM
Canadian Occupational Performance
Measure
7
Deel 1: Inleiding
1
Inleiding
Mijn motivatie om deel te nemen aan dit project binnen het woon-en zorgcentrum de
Ruyschaert is gegroeid vanuit de vraag van het WZC om een kiné-ergo ruimte op te stellen
voor de ouderen met beginnende tot matige dementie. In deze ruimte zou men samen met de
ergotherapeut kunnen werken aan mobiliteit, evenwicht en spierkracht.
Na de toekenning van dit onderwerp voor mijn eindwerk ben ik op verkennend gesprek
gegaan bij de directie en het multidisciplinair team. Het eerste contact had ik met mevrouw
Van Hauwaert. Ik kwam terecht in het dagverzorgingscentrum de Pendel met een diverse
doelgroep thuiswonende ouderen. De vraag was nog steeds om een kiné- ergo ruimte uit te
werken in het WZC maar nu voor een meer uiteenlopende doelgroep. Ik werd dus voor een
grotere uitdaging gesteld.
Na een eerste kennismaking, ben ik van start gegaan om de noden van het bewegen te
onderzoeken binnen het WZC en DVC. Hierbij ben is er in de literatuur op zoek gegaan naar
wetenschappelijke argumenten omtrent bewegen bij ouderen. Daaruit kwamen er
verschillende tendensen naar voor, alsook het begrip Active Ageing.
8
1.1
Hoofdstuk 1: succesvol ouder worden
“Geluk komt van het werkwoord gelukken en om iets te laten lukken moet je
ondernemen”
“Gelukkig ouder worden” wordt door iedereen anders ingevuld. In de wetenschappelijke
literatuur word de term “succesvol ouder worden” gehanteerd (Van Keij, z.j.).
1.1.1 Begrip succesvol ouder worden
Om “succesvol ouder te worden” dien je over een relatief goede gezondheid te beschikken en
een hoog cognitief en fysiek functioneren. Maar ook een actief engagement in het leven en
levenstevredenheid zijn belangrijke componenten bij het succesvol ouder worden.
Bij het “succesvol ouder worden” richt men zich erop de confrontatie met ongewenste
ervaringen te minimaliseren en het nastreven van doelen te maximaliseren. Copingstrategieën
kunnen het welbevinden verhogen. Verder houdt men ook rekening met sociale aspecten:
heeft men voldoende financiële middelen en sociale ondersteuning, welke opleiding heeft de
oudere genoten enzovoort.
Factoren zoals een gezonde levensstijl, huwelijksstabiliteit en het aantal jaren scholing zijn
belangrijk om een “goede oude dag” tegemoet te gaan. Langdurige relaties, zo ook
vriendschappelijke relaties, hulp bieden aan anderen en zelf hulp aanvaarden zijn van belang
voor het welbevinden. Dit welbevinden heeft een invloed op gedragsveranderingen bij
ouderen, zoals op pensioen gaan, een psychosociaal verlies verwerken of een opname in een
woon- en zorgcentrum regelen.
Bepaalde persoonlijkheidsfactoren, zoals optimisme, emotionele stabiliteit en openheid ten
opzichte van nieuwe ervaringen, zorgen ervoor dat men beter in staat is om interpersoonlijke
relaties te onderhouden. Door deze relaties blijft iemand alert, creëert men een positief
zelfbeeld en ervaart men een hoger persoonlijk welbevinden. Er is een wisselwerking tussen
welbevinden en cognitief functioneren. Een hoger cognitief functioneren leidt tot een betere
gezondheidsbeleving. Dit leidt op zijn beurt tot een hogere levenstevredenheid (Ponjaert,
2012).
9
"Succesvol ouder worden"
1.1.2 De vier pijlers volgens Ponjaert
Goede gezondheid
Hoog cognitief en fysiek
functioneren
Levenstevredenheid
Active Ageing
1.1.2.1 Goede gezondheid
Het verouderingsproces verschilt bij vrouwen en mannen. Zo blijkt dat vrouwen langer leven
dan mannen. De hogere levensverwachting van vrouwen maakt hen kwetsbaarder voor
chronische aandoeningen, zoals osteoporose, diabetes, hypertensie, incontinentie en artritis.
Mannen blijken gevoeliger te zijn voor hart- en cerebrovasculaire aandoeningen.
Verschillende factoren spelen een rol in het verouderingsproces. Bij vrouwen daalt het
vrouwelijk geslachtshormoon in de menopauze, wat leidt tot warmteopwellingen en verdere
meer. Ook bij de mannen speelt de andropauze een rol. Dit leidt tot een daling van het
mannelijk geslachtshormoon en afnemende lichamelijk functies. Ook de lichaamsstructuur
verandert. Bij ouderen zien we bijvoorbeeld verminderde spieren, meer vetweefsel en
zwakkere botten (De Coninck, 2008).
Vanaf een leeftijd van 30 à 40 jaar bij de man en de menopauze bij de vrouw neemt de
spiermassa af. Mede door verminderde lichaamsbeweging, neemt de vetmassa toe samen met
het verdwijnen van de spiermassa. De verhoging van de vetmassa in het lichaam zorgt voor
hart- en vaatziekten, overbelasting op het skelet, een moeilijke ademhaling en het bevordert
de ontwikkeling van kanker (Rottiers, 2005).
Factoren als roken, alcoholgebruik, tekort aan beweging en ongezonde voeding dragen bij tot
ziektes en beperkingen op latere leeftijd (De Coninck, 2008). Oorzaken van ondervoeding bij
10
ouderen zijn bijvoorbeeld de afname van smaak-en reukzin en een aftakelend gebit onder
andere door medicatie-inname. Ons immuunsysteem heeft nood aan een regelmatige inname
van eiwitten om antistoffen aan te maken. Wanneer dit niet het geval is, kan dit leiden tot een
verstoring van het evenwicht. Bij ouderen is het gebit vaak afwezig of bevindt het zich in een
slechte staat.
Daarnaast hebben ouderen geen dorstgevoel meer, waardoor ze op warme dagen minder vocht
innemen. In combinatie met een afkeer voor voedingsvezels zorgt dit voor constipatie.
Ouderen die aan een chronische aandoening lijden, zoals een hoge bloeddruk,
hartinsufficiëntie, ademhalingsmoeilijkheden of diabetes, hebben nood aan een aangepast
voedingsschema. Bij hoogbejaarden met neuro-psychiatrische stoornissen, zoals verwardheid,
dementie, slapeloosheid en depressie, moet toegezien worden op een regelmatig
voedingspatroon.
Ook diversiteit in opleidingsniveau, inkomen, sociale rollen en verwachtingen hebben ook een
invloed op het verouderen. Personen met een hoger opleidingsniveau zouden er een betere en
gezondere levensstijl op na houden. Armoede is gerelateerd aan een beperkte levensduur en
een minder goede gezondheid op oudere leeftijd. Sociaal isolement na overlijden van de
partner of een scheiding, heeft evenzeer een negatieve invloed op de gezondheid (De
Coninck, 2008). Psychologische factoren zoals stress, depressie, slaaptekort, eenzaamheid
enzovoort, dragen bij tot een versnelling van het verouderingsproces (Rottiers, 2005).
1.1.2.2 Hoog cognitief en fysiek functioneren
Cognitief functioneren:
De hersenen zijn in staat om steeds weer complexe handelingen uit te voeren. De cognitieve
functies veranderen tijdens het ouder worden. Onder deze noemer vallen de processen zoals
waarnemen, leren en geheugen, taal, denken en probleemoplossing. Het
waarnemingsvermogen kan bij het ouder worden afnemen. Er kan bijvoorbeeld gezichts-,
reuk- of smaakverlies optreden of een verminderd gehoor. Bij oudere personen blijven
prikkels langer in het zenuwstelsel hangen dan bij jongeren. Met als gevolg dat niet-relevante
informatie bij ouderen slecht onderdrukt wordt. De verwerking van de prikkels duurt langer
en kost meer moeite. Om goed te kunnen waarnemen, heeft men ook goed functionerende
zintuigen en aandacht nodig.
Het geheugen bevat drie functies: het opnemen, het bewaren en het ophalen van informatie.
Een cognitieve beperking die voorkomt bij het ouder worden, is de verminderde
toegankelijkheid van de opgeslagen informatie. Volgens De Cock (1999) zijn de meeste
geheugenklachten bij ouderen het zich niet meer herinneren van eigennamen en cijfers, de
intentie, een locatie, auditieve of geschreven informatie, handelingen en afspraken of
personen niet meer herkennen. Elementen die hierbij een rol spelen zijn aandacht, motivatie,
11
kennis, ervaring, leeftijd, stress, emoties, zelfvertrouwen, vermoeidheid, gezondheid en
medicatie.
De verbale vermogens (begrijpen en produceren) gaan niet achteruit bij het verouderen. Ook
het vinden van woorden geeft zelden een probleem bij het normaal ouder worden. De
executieve functies nemen wel af. Ingewikkelde motorische taken en taken die een complexe
sensomotorische integratie vereisen, worden minder goed uitgevoerd. Ouderen hebben meer
tijd nodig voor het nemen van een beslissing en plannen van een beweging (De Coninck,
2008).
Fysiek functioneren
Bewegen is een noodzaak in het leven. Bewegen doet leven. Bij het verouderen verlopen de
bewegingen trager. Ouderen hebben meer tijd nodig om dingen te doen. Het bewegingsstelsel
bestaat uit drie delen: namelijk het skelet, de gewrichten en de spieren.
Het skelet biedt ons ondersteuning en zorgt ervoor dat we een rechte houding kunnen
aannemen. Het dient ook als bescherming voor de onderliggende organen: de schedel voor de
hersenen, de thorax voor hart en longen en de wervels voor het ruggenmerg. Verder is het ook
een opslagplaats voor mineralen en calcium. Voor de leeftijd van 30 jaar is er meer
botappositie dan botresorptie, na deze leeftijd keert deze verhouding om. De oorzaken zijn
hormonale invloeden, genetische aanleg en individuele levensgewoonten. Een verminderde
botdensiteit, zoals bij osteoporose, zorgt voor een verhoogde kans op fracturen, in het
bijzonder ter hoogte van de wervels, heup of pols.
De gewrichten ondergaan bij het ouder worden een verandering ter hoogte van het kraakbeen.
Het kapsel en de ligameten worden stugger door het verlies van elasticiteit. Het bindweefsel
verhardt, maar verzwakt ook. Hierbij is artrose, een degeneratieve gewrichtsaandoening, de
meest voorkomende aandoening. Pijn is hierbij het belangrijkste symptoom. Dit leidt tot
bewegings- en functionele beperkingen.
Op een oudere leeftijd zien we een leeftijdsgebonden afname van de spierkracht en
spiermassa. In de literatuur toont men aan dat de spieratrofie al meetbaar is op jongvolwassen
leeftijd en 1% verlies aan spierkracht en spiermassa bedraagt per jaar. Na de leeftijd van 70
jaar zou de spierkracht met 3.5% per jaar afnemen (Bautmans, 2006). Door een ziekte kan er
een bijkomende spierzwakte optreden die leidt tot verminderde zelfredzaamheid (De Coninck,
2008).
12
1.1.2.3 Levenstevredenheid
De toename van de levensverwachting heeft als gevolg dat meer en meer mensen een steeds
hogere leeftijd bereiken. Deze hogere levensverwachting hebben we vooral te danken aan de
medische wereld. Het is belangrijk om te waken over de levenskwaliteit van kwetsbare
mensen op oudere leeftijd. Door een verstoord evenwicht in het functioneren worden mensen
kwetsbaar. Dit houdt in dat men weinig reserves heeft om negatieve ervaringen op te vangen.
Fried (2001) beweert dat kwetsbaarheid zich uit door de aanwezigheid van volgende criteria:
gewichtsverlies, zwakte, verminderd uithoudingsvermogen, energieverlies, traagheid en
inactiviteit.
Een goed uitgebouwd sociaal netwerk verhoogt het zelfwaardegevoel (De Coninck, 2008). De
meeste ouderen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Zo ook ouderen met een
beperking of handicap. Het huidig zorgaanbod in Vlaanderen volstaat momenteel niet om alle
ouderen, met of zonder beperking, aangepaste zorg aan te bieden. Bij woon- en zorgcentra en
thuiszorgdiensten is aangepaste zorg voor mensen met een beperking niet altijd haalbaar. De
draaglast voor de mantelzorgers is vaak zeer hoog en aangepaste ondersteuningsmiddelen zijn
vaak niet of onvoldoende ter beschikking.
Als gevolg van gebrek aan beschikbaarheid in gespecialiseerde voorzieningen en diensten,
dient men noodgedwongen te kiezen voor reguliere woonzorg (thuiszorg) en residentiële
ouderenzorg. De vergrijzing laat onze bevolking groeien, waardoor men meer en meer nood
heeft aan aangepaste zorg en voorzieningen (Warnez, 2012).
1.1.2.4 Active Ageing
Begrip ouderen
Ouderen nemen een belangrijke plaats in binnen onze maatschappij. Het begrip “ouder
worden” en de vergrijzing zijn belangrijke en veelbesproken factoren. De ouderenpopulatie
blijft toenemen en wordt gezien als een uitdaging voor onze economie.
Ouderen kunnen in verschillende groepen worden opgedeeld. In de late jaren 1980
differentieerde men actieve bejaarden en oudere bejaarden. De derde leeftijd (55-75 jaar), of “
young adults” volgens Baltes en Smith (2003), wordt gekenmerkt door mogelijkheden op
fysiek en psychosociaal vlak. Onder deze jongbejaarden vallen de jonggepensioneerden,
actief en dynamisch maar zeker nog niet oud. Deze groep van jongbejaarden introduceerde
ook het begrip “senioren” (De Coninck, 2008).
De vierde leeftijd (75+ jaar), of “oldest old” volgens Baltes en Smith(2003), verliest in
cognitie en leervermogen. Deze personen worden ook de kwetsbare ouderen genoemd. Er is
volgens Marcoen en Grommen (2006) zelfs sprake van een vijfde leeftijd. Dit zijn ouderen die
zich in de palliatieve zorgfase bevinden (De Coninck, 2008).
13
Begrip Active Ageing
“Active Ageing” of actief ouder worden, is het proces van het optimaliseren van de
mogelijkheden voor de gezondheid, participatie en veiligheid om de kwaliteit van leven en de
leeftijd van personen te verhogen (WHO, 2002). Deze term van Kalache en Kickbusch
(1997), is in de late jaren 1990 overgenomen door de World Health Organization.
Dit begrip stelt mensen in staat om stil te staan bij het fysiek, sociaal en mentaal welbevinden.
Het woord “actief” staat voor het nog steeds deelnemen aan sociale, economische, culturele
en spirituele zaken. Actief ouder worden streeft naar het verlengen van een gezonde
levensverwachting en het verhogen van de kwaliteit van leven wanneer men ouder wordt, ook
bij ouderen met een handicap of beperking en de behoefte aan zorg.
De levenskwaliteit wordt bepaald door belangrijke elementen zoals autonomie en
onafhankelijkheid bij het ouder worden. Het actief ouder worden, wordt door verschillende
factoren beïnvloed. Deze invloeden worden hieronder verduidelijkt (WHO, 2002).
De determinanten van Active Ageing
De eerste factoren die besproken worden, zijn cultuur en geslacht. Culturele waarden en
tradities bepalen de samenleving en het ouder worden. Onder het aspect cultuur valt ook het
openstaan voor andere culturen binnen de zorg. Binnen een woon- en zorgcentrum kan dit
bijvoorbeeld leiden tot een creatieve activiteit waarbij men met verschillende nationaliteiten
samenkomt.
Ook gezondheid en sociale diensten zijn belangrijke factoren. In de langdurige zorg is er
enerzijds de informele zorgverlening door familie, vrienden of buren. Daarnaast is er ook nog
professionele zorgverlening. Dit formele systeem omvat maatschappelijke dienstverlening
(bijvoorbeeld volksgezondheid, de eerstelijnsgezondheidszorg, thuiszorg, revalidatie en
palliatieve zorg) en institutionele zorg in ziekenhuizen of woon- en zorgcentra.
Om een hoge levenskwaliteit te behouden, dient men rekening te houden met zelfstandigheid,
autonomie, participatie, persoonlijke ontplooiing en menselijke waardigheid.
Gedragsveranderingen op psychologisch en fysiek vlak en op vlak van voedingsgewoonten
hebben een invloed op de levensstijl van ouderen. Op psychologisch vlak kan het gedrag van
ouderen veranderen door het overlijden van de partner, verhuizing, economische
veranderingen enzovoort. Deze ervaringen kunnen leiden tot agressie, depressie, isolering,
angst,…Het is niet altijd gemakkelijk om een gezonde levensstijl te behouden op oudere
leeftijd. Enkele factoren die van invloed zijn op de functionele achteruitgang en de
levensduur, zijn lichamelijke activiteit, voeding, roken, alcoholgebruik en medicatiegebruik.
Wat persoonlijke factoren betreft, spelen psychologische factoren zoals intelligentie en
cognitief functioneren een belangrijk rol. Tijdens het verouderen nemen de cognitieve
capaciteiten af met de leeftijd. Een daling in de cognitieve werking kan veroorzaakt worden
14
door ziekte, gedragsproblemen (door alcohol of medicatie), psychologische factoren (gebrek
aan motivatie of vertrouwen) en sociale factoren (eenzaamheid en isolement).
Ook de fysieke omgeving waarin ouderen leven, is een belangrijke factor. Een onveilige
omgeving of een omgeving waarin men fysieke barrières dient te overwinnen, leidt tot
isolatie, eenzaamheid, depressie, vermindering in het functioneren en verhoogde
mobiliteitsproblemen. Er moet meer aandacht zijn voor ouderen die in een landelijke
omgeving wonen waar zorgondersteuning minder aanwezig is. Toegankelijk openbaar
vervoer zorgt ervoor dat ouderen kunnen participeren in de maatschappij. De meest
voorkomende risico’s in het kader van de fysieke omgeving van ouderen zijn problemen met
de mobiliteit en veiligheid, fracturen en vallen.
De sociale omgeving determineert ook het actief ouder worden. Onvoldoende sociale steun,
isolatie en eenzaamheid zorgen voor een daling van de algemene gezondheid en het mentaal
en fysiek welzijn van ouderen.
Verder zijn ook de economische factoren belangrijk binnen het actief ouder worden.
Voorbeelden hiervan zijn inkomsten, werk, pensioen en sociale ondersteuning (WHO, 2002).
Figuur 1 “Active Ageing, A policy framework”, 2002,World Health
Organization, p. 19.
15
1.2
Hoofdstuk 2: omgeving
1.2.1 Woon-en zorgcentrum en dagverzorgingscentrum
Woon- en zorgcentrum
Een geschikte omgeving is een sociale en materiële omgeving die de beperkingen van mensen
opvangt en hen op hun mogelijkheden en identiteit aanspreekt. De omgeving bepaalt het
welbevinden en functioneren van de persoon. Deze omgeving wordt gecreëerd in functie van
opgestelde behoeften en doelstellingen.
Het “Competence-Press Model” van Lawton en Nahemow (1973) bekijkt de samenhang
tussen de omgevingsdruk en het functioneren van mensen. De omgevingsdruk omvat zowel
fysieke aspecten van de omgeving als sociale aspecten zoals verwachtingen van anderen of
taken die men voorop stelt. Een persoon zal optimaal functioneren wanneer de omgeving
aansluit bij de mogelijkheden van die persoon. Wat betreft de leefomgeving, is het belangrijk
in te spelen op de interesses en mogelijkheden van de bewoner en prikkels aan te bieden die
aanzetten tot genieten. Als de omgevingsdruk te hoog is in vergelijking met de
mogelijkheden, dan zal de persoon de omgeving veranderen of vluchten. Wanneer de persoon
geen invloed kan uitoefenen op zijn omgeving is er een onevenwicht en zal hij/zij
onaangepast gedrag vertonen. Dit kan leiden tot verontrustende teruggetrokkenheid en
depressie.
Reprinted with permission of the American Psychological Association from: Lawton, MP., Nahemow, L,.
“Assessment of Physical Functioning: A Conceptual Model Encompassing Environmental Factors and
Individual Compensation Strategies”, Kristin,M., Tomey, M., Sowers,R.,2009, Journal of Physical Therapy, p.
705-714. Copyright 1973 by the American Psychological Association.
Figuur 2 “Competence-Press Model” van Lawton en Nahemow (1973)
16
Enkele belangrijke omgevingskenmerken zijn:












Leven in kleine groepen
Huiselijkheid en herkenbaarheid
Mogelijkheden voor herkenbare, eenvoudige activiteiten zoals een keuken om in te
koken, een tuin om te tuinieren,…
Het onopvallend integreren van veiligheidselementen
Verschillende ruimtes voor verschillende functies
Meubels en decoratie die aansluiten bij de leeftijd en generatie van de bewoners
Een veilige, toegankelijke buitenruimte
Eenpersoonskamers die genoeg mogelijkheden bieden voor een persoonlijke inbreng
Goede bewegwijzering en oriënterende aanwijzingen waar mogelijk ( zicht, geur en
geluid)
Het gebruik van objecten in plaats van kleuren ter ondersteuning van de oriëntatie
Overzichtelijkheid van de omgeving
Doseren van stimuli, vooral geluid
Bij het kleinschalig, genormaliseerd wonen is het uitgangspunt het zo normaal mogelijk
wonen en ligt de klemtoon op de levenskwaliteit, zorg op maat, integratie en participatie,
kwaliteit van relaties en evenwicht tussen autonomie en geborgenheid. Het is belangrijk om
rekening te houden met de samenstelling van de groepen in een woon- en zorgcentrum.
Homogene groepen bieden de mogelijkheid om een specifieke expertise te ontwikkelen en de
architectuur aan de specifieke behoeften van de groep aan te passen. Daarbij kunnen
langdurige relaties tussen bewoners, familieleden en hulpverleners ontstaan. Er moet daarom
voorzichtig omgegaan worden met de verhuizing van een bewoner naar een andere groep. Bij
gemengde en heterogene groepen moet men tegemoet komen aan sterk uiteenlopende
behoeftes binnen de groep.
Binnen een woon- en zorgcentrum dient er verder aandacht besteed te worden aan een aantal
aspecten. Voor het zintuiglijk comfort van de bewoners dient men rekening te houden met het
licht in relatie tot de visuele waarneming, de visuele leesbaarheid, contrasten, de stemming en
de keuze van kleuren. Daarnaast zijn geluid, gevoel , geuren en smaken ook belangrijke
aspecten binnen de inrichting van de omgeving.
Niet alle prikkels zullen ons fysiek bereiken. We filteren prikkels in functie van onze
stemming, de relevantie van de prikkels en dus de behoefte aan en interesse in de prikkel.
Zonder de aanwezigheid van deze filter zouden we overdonderd worden met een hoge
hoeveelheid prikkels. Het zintuiglijk functioneren verandert met de leeftijd. Ten gevolge van
de vergeling van de ooglens is men op oudere leeftijd minder in staat om koude kleuren waar
te nemen. Het onderscheiden van verschillende soorten blauw wordt dan moeilijk.
De bewegingsvrijheid in een oriënterende omgeving is belangrijk. Het aanbieden van een
eenvoudig grondplan van de ruimten met een eigen functie en sfeer, aangepaste gangen,
bewegwijzering en referentiepunten, een toegang tot de buitenruimte, onopvallende deuren
17
voor uitgangen en dienstruimten, dragen bij tot het gemakkelijk vinden van het toilet en de
kamer.
Er moet binnen een oriënterende omgeving rekening gehouden worden met het feit dat
ouderen minder goed plaatsen herkennen en moeilijkheden hebben met het zich mentaal
voorstellen van de omgeving. Ook perceptieproblemen zoals agnosie, waardoor er geen
voorwerpen, geluiden of geuren meer worden herkend, kunnen een probleem geven op vlak
van oriëntatie. Het is de bedoeling om de omgeving hieraan aan te passen zodat men zich
voldoende kan oriënteren en zodat gevoelens zoals onzekerheid en doolgedrag afnemen. Op
die manier kan de bewegingsvrijheid van oudere toenemen, waardoor deze zelf meer controle
heeft over zijn/haar leefsituatie. Dit bevordert het persoonlijk welbevinden van de oudere
(Stroobants & Verhaest, 2012).
Dagverzorgingscentrum
Naast een woon- en zorgcentrum kan men ook terecht in een dagverzorgingscentrum, waarbij
de oudere niet wordt opgenomen maar ‘s avonds terug naar huis kan gaan. Hierbij behoudt de
oudere een stukje zelfstandigheid.
“Een dagverzorgingscentrum is een voorziening die als opdracht heeft de gebruiker in daartoe
bestemde lokalen zonder overnachting, gehele of gedeeltelijke dagverzorging, gebruikelijke
gezinsverzorging en huishoudelijke verzorging te bieden. Minimaal wordt er hygiënische en
verpleegkundige hulp- en dienstverlening aangeboden, activering, ondersteuning en
revalidatie. Er wordt animatie en creatieve ontspanning georganiseerd en mensen vinden er
psychosociale ondersteuning.” (Vastiau, 2005, p.16).
Een dagverzorgingscentrum zorgt ervoor dat de ouderen langer thuis kunnen blijven en
verhoogt op die manier de levenskwaliteit. Ouderen komen in contact met leeftijdsgenoten en
komen actiever en gemotiveerder in het leven te staan. Door het aanbieden van deze zorg,
verlaagt men de druk op de mantelzorg en geeft men als instelling ondersteuning en opvang
voor de familie. Een dagverzorgingscentrum is verbonden aan een rust- en verzorgingstehuis
en biedt enkele voordelen voor de oudere. Zo kunnen de ouderen actief deelnemen aan
activiteiten, kennissen of familieleden bezoeken in het WZC en deelnemen aan misvieringen.
Verder kan het DVC ook een aangepaste zorg, zoals baden met het zorgkundig personeel en
verpleegkundige verzorging, aanbieden indien nodig. Omdat het DVC meestal samenhangt
met een WZC, kan men eenvoudiger overgaan tot opname in het WZC, wanneer de
gezondheidstoestand achteruitgaat (Vastiau, 2005).
18
1.2.2 Tendensen
Livinggebeuren ( Active Living)
Huiselijkheid is een subjectieve, persoonlijke ervaring. Het gaat om de inrichting “zoals
thuis”. Daarbij horen de persoonlijke meubelen, verlichting, vloer-en wandbekleding om de
kamer van de bewoners mee aan te kleden. Een huiselijke woonomgeving houdt ook in dat de
leefgroep beperkt is van een zes- tot vijftiental bewoners per groep. Het gaat vooral om de
afwezigheid van institutionele kenmerken. Het huiselijk gevoel heeft positieve gevolgen: men
legt gemakkelijker sociale contacten, er is een grotere onafhankelijkheid, minder verbale
agressie, de ouderen slapen beter en hebben meer tijd voor familiebezoeken. Deze factoren
verhogen het gevoel van zekerheid en veiligheid.
Voorwerpen zoals een authentieke klok of de kalender “De Druivelaar” kan je vaak
terugvinden in de huiselijke omgeving. Ook dieren zoals vissen kunnen best hun intrede doen
binnen de huiskamer. Er dient rekening gehouden te worden met de socioculturele
achtergrond van de bewoners. Leeftijd, sociale status, oorspronkelijke leefomgeving en
levensbeschouwelijke achtergrond zijn factoren die mee bepalen hoe de materiële en sociale
omgeving samen in wisselwerking treden.
Materiaal dat in een huiselijke omgeving geplaatst is, kan bijdragen tot het ophalen van
herinneringen. Dit wordt ook wel reminisceren genoemd. Voorwerpen en foto’s zijn triggers
die kunnen helpen om herinneringen terug op te roepen. Ook geuren, geluiden en activiteiten
kunnen hiertoe bijdragen. Klassieke voorbeelden zijn de naaimachine, een oud strijkijzer,
oude foto’s aan de muur, gerelateerd aan familie van bewoners, koffie zetten op grootmoeders
wijze, bakken van spek en eieren maar ook de geur van bloemen. Muziek kan ook
geassocieerd zijn met bepaalde herinneringen van vroeger en kan emoties teweegbrengen.
Vaak worden bepaalde voorwerpen, foto’s of ander materiaal gerelateerd aan een bepaald
thema of bepaalde activiteit. Zo biedt men de ouderen in de leefgroep een zinvolle
dagbesteding in een herkenbaar kader. Belangrijk is dat het materiaal dat in de ruimte staat op
een zinvolle manier geïntegreerd is, zodat het niet als een museum overkomt (Stroobants &
Verhaest, 2012).
Bij de uitwerking van mijn project in het WZC, is er rekening gehouden met het belang van
een herkenbare huiselijke sfeer. Dit houdt in dat de bewegingssessies plaatsvinden in een
vertrouwde omgeving waardoor de bewoners of bezoekers zich gemakkelijk kunnen
oriënteren. Elke woensdagvoormiddag is er bijvoorbeeld een sessie zitdansen in de cafetaria.
Bij het zitdansen komen elke week dezelfde liedjes en kleine choreografieën terug, zodat dit
voor de ouderen herkenbaar is.
19
Belevingsgerichte tuin
In de literatuur komt voornamelijk onderzoek naar een belevingsgerichte tuin bij ouderen met
dementie voor. Het ontwerpen van een belevingsgerichte tuin binnen een woon- en
zorgcentrum heeft een positieve invloed op het persoonlijk welbevinden van de ouderen.
De zintuiglijke prikkels en het waarnemen worden op deze manier gestimuleerd bij personen
met dementie. Het verblijf in de natuur kan ontspannen, rust geven, zingeving oproepen en op
andere gedachten helpen. Omdat de meeste ouderen zich in een woon- en zorgcentrum of
ziekenhuis bevinden, dient de ingerichte tuin aan te sluiten bij de mogelijkheden en
beperkingen van de doelgroep.
Een belevingsgerichte tuin wordt gekenmerkt door een groot aanbod aan materialen, planten
en dieren, waterelementen en zintuigprikkelende attributen. Vaak zal een belevingsgerichte
tuin zo zijn ingericht dat er looppaden en verschillende zitmogelijkheden aanwezig zijn. Dit
geeft ouderen zin om te gaan bewegen, maar het biedt ook de mogelijkheid om met familie of
kennissen te genieten. Verder moet er rekening gehouden worden met rolstoelgebruikers,
zodat de tuin zowel voor mobiele als niet-mobiele ouderen toegankelijk is (Engeltjes, 2008).
Ook een zorgtuin kan de zintuigen van ouderen met dementie prikkelen. In een zorgtuin
kunnen ouderen zelfstandig boeren in een vertrouwde omgeving binnen een WZC of DVC.
Terwijl de oudere de planten, struiken en gewassen verzorgt, is hij/zij ook aan het bewegen.
Zo’n zorgtuin behoort tot de toekomstplannen van het DVC.
Daarnaast kan ook een bewegingstuin worden ingericht in het WZC, als deel van een
ervaringsgerichte tuin. Daarbij plaatst men bewegingstoestellen in roestvrij staal of hout in de
tuin. Zo kunnen ouderen bewegen in een uitnodigende omgeving. Hiermee vergelijkbaar heb
is er in functie van het project een fit-o-meter opgesteld voor de bewoners van het WZC.
20
1.3
Hoofdstuk 3: bewegen
1.3.1 Hoe beweegt de oudere van nu?
Bewegen op oudere leeftijd is een positief gegeven. Wie regelmatig beweegt, zal fitter en
comfortabeler ouder worden en zal zich zowel geestelijk als lichamelijk beter voelen. Zoals
besproken in voorgaande hoofdstukken worden de levensverwachting en een goede
gezondheid beïnvloed door hoe men staat ten opzichte van bewegen. Ouderen kunnen
bewegen op eigen initiatief of met een organisatie. Men kan hiervoor terecht in sportfederaties
zoals OKRA-sport en S-Sport federatie, gemeentelijke en provinciale sportdiensten, Blosocentra, woon- en zorgcentra...
De sporten die door actieve ouderen worden beoefend, zijn voornamelijk wielrennen,
zwemmen, volkspelen en petanque. Binnen de unisportfederaties zijn wielrennen, tennis,
schieten, gymnastiek en atletiek veel beoefende sporten. De meest laagdrempelige sporten
zoals wandelen, petanque, volksporten en dans worden al dan niet op regelmatige basis
uitgeoefend.
Er zijn elk jaar provinciale, regionale en gemeentelijke seniorensportdagen. Het BOEBSproject, gestuurd door het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG), zet ouderen in
beweging om de zelfredzaamheid te verhogen en vallen te voorkomen. Vanuit de Vlaamse
Ouderenraad wordt jaarlijks in juni een bewegingsmaand voor ouderen georganiseerd.
Ouderenorganisaties voorzien dan tal van recreatieve activiteiten. De Senior Games werden in
2003 op initiatief van S-Sport voor het eerst opgestart in Gent en ondertussen kennen we in
gans Europa navolging. Het project “Tachtig maar Krachtig” zet rusthuisbewoners aan het
sporten en bewegen en brengt een cultuur van sport en beweging in de woon- en zorgcentra
(Bossaert, 2008).
Meer en meer worden door ouderen ook sporten zoals Tai Chi en yoga beoefend. Evenwichtsproblemen komen vaak voor bij ouderen met visuele problemen. Het onderzoek van Chen et
al. (2011) heeft de voordelen van Tai Chi op vlak van het evenwicht, de spierkracht, controle
en het voorkomen van vallen bij slechtziende ouderen aangetoond. Tai Chi maakt personen
bewuster van het lichaam, waarbij de positie van het lichaam en de extremiteiten bij de
bewegingen de proprioceptie verbetert. In de Tai Chi-training komen er enkele
hoofdbewegingen voor waarmee men het evenwicht beter leert beheersen. Deze studie (Chen
et al., 2011) was beperkt en richtte zich op ouderen in een residentiële setting (Chen et al.,
2011).
Ook yoga wordt meer en meer door ouderen beoefend. Recent onderzoek toont aan dat yoga
de gezondheid en het welzijn kan verbeteren. Het kan een rol spelen in de preventie van
chronische aandoeningen zoals depressie, stress, artritis, hart-en vaatziekten, kanker en type 2
diabetes. Personen met een chronische ziekte melden een verlichting van pijn in de
gewrichten, betere bewegingsmogelijkheden en een verhoogde flexibiliteit van voorheen
ongebruikte spiergroepen. Het beoefenen van yoga biedt verder de mogelijkheid tot het
verhogen van de fysieke capaciteit. Er is in deze studie ook aangetoond dat yoga stress en
21
angst reduceert en de slaapkwaliteit verbetert. Het beoefenen van yoga leidt tot een
verbetering van het voedingspatroon en een verandering in de levensstijl (Alexander et al.,
2013).
Ouderen kunnen ook aan relaxatie doen, bijvoorbeeld aan de hand van mindfulness. In de
studie van Verheul (2012) toont men aan dat een verkorte mindfulnesstraining van ongeveer 6
weken een verbetering van het psychologisch welzijn kan teweegbrengen. Dit houdt in dat de
oudere meer van het leven geniet en zich minder gaat focussen op negatieve gevoelens of
stemmingen (Verheul, 2012).
1.3.2 Hoeveel beweeg je per dag?
Het is belangrijk de oudere zoveel mogelijk aan te moedigen om in beweging te blijven.
Gezien bewegen een directe invloed heeft op het verhogen van de fysieke activiteit, is het
aanbevolen om dagelijks minimaal 30 minuten licht tot matig te bewegen door bijvoorbeeld te
wandelen, fietsen of zwemmen. Bij personen die directe fysieke activiteit niet gewoon zijn, is
het aanbevolen om dit stelselmatig op te bouwen. Je kan bijvoorbeeld starten met 5 à 10
minuten per dag en het doel van 30 minuten per dag steeds dichter benaderen. Daarnaast is het
ook belangrijk om 2 maal in de week 30 minuten actief te bewegen. Dit actief bewegen is
specifiek gericht op oefeningen op evenwicht/ balans, kracht en lenigheid.
Het actief blijven en het evenwicht en de mobiliteit verbeteren of behouden, wordt het best
geïntegreerd via dagdagelijkse activiteiten. Dit houdt bijvoorbeeld in: te voet naar de bakker
gaan , zelf de post uit de brievenbus halen of lichte huishoudelijke taken zelfstandig uit
voeren. Het is belangrijk dat de oudere voldoende buiten in het daglicht komt. Bij lang
aanhoudende activiteiten in warm weer moet er toegezien worden op voldoende vochtinname
(Milisen et al, 2010).
Aan zorgbehoevende ouderen en ouderen ouder dan 65 jaar worden andere normen voor
ideaal bewegen aanbevolen: 150 minuten matige tot intensieve beweging per week. In de
praktijk wordt dit vertaald naar sessies van 15-30 minuten per dag. Verder is het aan te raden
om zeker twee- tot driemaal per week te bewegen in sessies van 30 minuten waarbij ook
aeroob getraind wordt.
Er dienen tweemaal per week spierversterkende oefeningen te worden gedaan, waarbij elke
spiergroep afzonderlijk 8 tot 15 minuten wordt getraind. Zo wordt een sedentair leven
vermeden. Indien de oudere een verhoogd valrisico heeft, worden balans- en
coördinatieoefeningen aangeraden, minstens tweemaal per week in sessies van 10 minuten
(Start Active, 2011).
22
1.3.3 Waarom is bewegen belangrijk ?
Frequente matige fysieke activiteit zorgt voor een vertraagde afname van de functionele
handelingen. Door fysieke activiteit neemt de kans op depressie, osteoporose, breuken,
chronische ziekten en terugkerend hartfalen af. Slechts enkele studies hebben concrete cijfers
over de relatie tussen fysieke activiteit bij ouderen en hartproblemen. Volgens Merz en
Forrester (1997) zou een matige fysieke activiteit het risico op cardiale dood met 20 tot 25%
verminderen bij mensen met een hartziekte.
Een actieve levensstijl verbetert de mentale gezondheid en het bevordert de sociale contacten
(Rand et al., 2010). Ouderen die deelnemen aan een fysieke activiteit met een matige
intensiteit hebben een hogere levenskwaliteit. Actief zijn op oudere leeftijd kan bijdragen tot
een langere onafhankelijkheid en kan het valrisico reduceren.
Er zijn ook belangrijke economische voordelen verbonden aan het lichamelijk actief blijven
van ouderen, zoals aanzienlijk lagere medische kosten (WHO, 2002).
Tweemaal 30 minuten per week spierversterkende oefeningen doen of aeroob trainen en
dagelijks 30 minuten bewegen zijn noodzakelijk om ziektes te voorkomen, progressie van
ziekten tegen te gaan en om zo lang mogelijk onafhankelijk te blijven. Daarnaast neemt het
risico op fracturen af. De oefeningen moeten opgebouwd worden naargelang de fysieke
mogelijkheden van de cliënt. De angst om te vallen is zeer groot bij ouderen. Door het
gebruik van hulpmiddelen zoals een wandelstok, rollator of looprekje en aan de hand van
oefeningen die gericht zijn op evenwicht, kan men preventief de angst voor het vallen
verminderen. Ook kan men valangst verminderen door de oudere voldoende te informeren
over valpreventie (Milisen et al., 2010).
1.3.4 Waarom is bewegen belangrijk bij een CVA-problematiek?
Cliënten die een CVA hebben doorgemaakt, zijn vaak minder mobiel en hebben angsten of
obstakels te overwinnen om zich buitenshuis te begeven. Daardoor raken ze soms
vastgekluisterd in hun huis of sluiten ze zich op waardoor isolatie ontstaat. Dit beïnvloedt de
kwaliteit van leven en kan leiden tot een depressie.
Een eenvoudige en haalbare ergotherapeutische interventie kan de mobiliteit buitenshuis
vergroten op zowel korte als langere termijn. Aan de hand van aangepaste hulpmiddelen en
informatie kan de angst om te vallen verminderd worden (Logan, 2004).
Een CVA-problematiek belemmert ook de fysieke bewegingen zoals bijvoorbeeld bij
dyspraxie en kan leiden tot disfunctionele stoornissen zoals cognitieve stoornissen, spraak- en
visuele stoornissen. Er kan ook een hemiparese of hemiplegie optreden, met een verminderde
spiercontrole tot gevolg. (Seong,2013).
23
Bij oefeningen in functie van de rompstabiliteit worden verschillende spieren, zoals de spieren
van de buik, lende en het bekken getraind. Een correcte spierspanning is belangrijk voor het
beheersen van de lumbale houding. De rompstabiliteit speelt een belangrijke rol in het
maximaliseren van de functionele handelingen tijdens actieve activiteiten.
Cliënten met een CVA-problematiek hebben een gebrek aan bewegingscontrole en kunnen de
volgorde van spierbewegingen soms moeilijk coördineren. In de studie van Seong (2013)
werd de spieractiviteit gemeten zowel voor als na een reeks oefeningen om de rompstabiliteit
te verbeteren.
De studie toont aan dat de oefeningen om de rompstabiliteit te verhogen effectief zijn om de
spieractiviteit bij ouderen met CVA en hemiplegie te verbeteren (Seong, 2013).
Na afloop van de revalidatie van ouderen met een CVA-problematiek, is 90% van deze
ouderen niet in staat om zelfstandig te lopen en heeft men onvoldoende uithoudingsvermogen
om zelfstandig te functioneren. 70% van de personen met een CVA-problematiek kan binnen
de eerste zes maanden een eerste valincident krijgen. Vallen heeft een negatieve invloed op de
kwaliteit van leven bij ouderen en kan ernstige gevolgen met zich meebrengen, zoals
bijvoorbeeld een heupfractuur.
Een oefenprogramma dat specifiek gericht is op het versterken van de onderste ledematen met
oefeningen op balans en spierkracht, vermindert het valrisico bij ouderen. Er is een groeiend
bewijs dat de functionele vaardigheden kunnen verbeteren aan de hand van
oefenprogramma’s tot enkele jaren na een beroerte (Dean, 2009).
1.3.5 Bewegen en ( valpreventie)
Het vallen vermijden is een reden waarom ouderen best actief bewegen. Het is belangrijk de
oudere voldoende te adviseren en informeren rond het aspect vallen op latere leeftijd.
Hieronder volgen enkele cijfers omtrent vallen bij ouderen (Baldwin et al., 1996;Allan et al.,
2009; Masud & Morris, 2001).




28-35% van de 65-plussers valt minstens een keer per jaar.
Het risico op vallen neemt toe met de leeftijd: 32-42% bij 75-plussers.
Bij ouderen met dementie kan het percentage oplopen tot 66%.
10-31% van de ouderen die vallen, valt twee of meerdere keren per jaar.
Een valincident kan leiden tot lichamelijke schade zoals verstuikingen, snijwonden of breuken
en psychosociale gevolgen zoals valangst, verlies van zelfvertrouwen, depressie, sociaal
isolement en toegenomen zorgafhankelijkheid (Tinetti, 2003). Vaak zijn ouderen zich nog te
weinig bewust van de risico’s van vallen. Daarom is het belangrijk om als hulpverlener de
oudere bewust te maken van de gevolgen die valincidenten met zich mee kunnen brengen
(Milisen et al., 2004).
24
Wanneer er bij een oudere persoon sprake is van een verhoogd valrisico dient men volgende
punten in acht te nemen (Milisen et al., 2004):







Verminderd evenwicht, verminderde mobiliteit en/of spierkracht
Inname van 4 of meer geneesmiddelen of 1 of meer risicovolle geneesmiddelen (bv.
slaap- en kalmeringsmiddelen)
Orthostatische hypotensie (bloeddrukval)
Problemen met het zicht
Problemen met de voeten en/of slecht schoeisel
Onveilige omgeving en/of onveilig gedrag
Valangst
1.3.6 Assessments
1.3.6.1 Mini-Mental State Examination
Om een evolutie in het cognitief functioneren waar te nemen bij de onderzoeksgroep, werd de
MMSE afgenomen. Aan de hand van deze test kan men het cognitief functioneren van de
cliënt in beeld brengen.
Studies tonen aan dat patiënten soms de diagnose dementie toegekend krijgen bij een
cognitieve disfunctie na een beroerte, echter zonder dit te onderzoeken aan de hand van
meetinstrumenten. Bij ongeveer 10% van de patiënten die een eerste maal hartproblemen
ondervonden, werd dementie vastgesteld. Daarnaast heeft ongeveer 30% van de patiënten met
dementie kans op terugkerende hartproblemen. De studie van Naco et al. (2013) probeert een
verband aan te tonen tussen lage scores op de MMSE en de kans op dementie na
hartproblemen.
De MMSE is een nuttige schaal om bij vasculaire dementie de cognitieve functies in kaart te
brengen. De cognitieve achteruitgang wordt gerelateerd aan de volgende factoren: leeftijd,
geslacht, opleiding, cardiovasculaire risicofactoren, type en lokalisatie van de hartproblemen,
andere neurologische aandoeningen zoals epilepsie of Parkinsonisme (Naco et al., 2013).
1.3.6.2 Get Up and Go Test
Om het al dan niet verhoogd valrisico in beeld te brengen van de volgcliënten heb ik de Get
Up and Go Test afgenomen.
De Get Up and Go Test is een screeningstest die preventief het valrisico, gangpatroon en
evenwicht bij de cliënten onderzoekt. Uit de studie van Barry et al., (2014) blijkt dat vallen bij
25
ouderen de belangrijkste oorzaak is van letsels en beperkingen tijdens het uitvoeren van
activiteiten. 30% van de huidige bevolking, ouder dan 65 jaar, valt elk jaar. Daarvan loopt
zo’n 40 % een letsel op, gaande van een licht letsel tot een fractuur.
Volgens deze studie is het beter de Get Up and Go Test niet langer te gebruiken, althans niet
als enige assessment. Vooral voor de onderdelen gangpatroon en evenwicht is er bijkomend
onderzoek nodig aan de hand van andere valide assessments. Op die manier kan een
preventief valprogramma opgesteld worden dat voldoet aan de individuele noden en wensen
van de cliënt (Barry et al., 2014).
1.3.6.3 Timed Chair Stand Test
De Timed Chair Stand Test is eveneens een test waarmee het valrisico van de cliënt kan
geobserveerd worden. Bij deze test moet de cliënt vanuit zittende houding rechtstaan en
daarna opnieuw op een stoel gaan neerzitten. Er kunnen daarbij observaties gemaakt worden
in functie van evenwicht, duizeligheid en het maken van transfers. De transfers en
verplaatsingen zijn belangrijke onderdelen binnen mijn project en onderzoek.
Er is geen recent onderzoek dat aantoont dat de Timed Chair Stand Test een betrouwbaar
assessment is. Verder is er ook geen onderzoek dat aantoont dat deze test preventief het vallen
kan reduceren bij thuiswonende ouderen.
1.3.6.4 Katz-schaal
In een woon- en zorgcentrum wordt er vaak gebruik gemaakt van de Katz-schaal. De Katzschaal bevat acht onderdelen: zich wassen, zich aankleden, transfers en verplaatsingen,
toiletbezoek, continentie, eten, tijd en plaats. Aan elk onderdeel wordt een score van één tot
en met vier toegekend. Bij de scorebepaling kan gebruik gemaakt worden van een document,
terug te vinden op de website van het RIZIV, met richtlijnen voor het gebruik van de
evaluatieschaal. Een voorbeeld van deze Katz-schaal vindt u in de bijlage.
Uitgaande van deze score, krijgt de oudere een B, C of Cd- score toegekend aan de hand
waarvan een zorgforfait bepaald wordt. In een dagverzorgingscentrum moet de cliënt voldoen
aan de afhankelijkscriteria voor een centrum voor dagverzorging die onderaan de Katz-schaal
terug te vinden zijn. Daarnaast wordt er in een dagverzorgingscentrum ook de categorie F of
Fd toegekend. Het verschil tussen beide categorieën is dat tot de categorie F ouderen behoren
die zwaar zorgbehoevend zijn en zowel fysiek als psychisch afhankelijk zijn, terwijl tot de Fd
categorie ouderen behoren die zwaar zorgbehoevend zijn maar ook een dementieproblematiek
vertonen.
26
De bepaling van de zorgforfait gebeurt wanneer een cliënt een zwaar zorgbehoevend is.
Hierdoor krijgt men vanuit het WZC recht op subsidies vanuit het RIZIV. Wanneer aan een
oudere geen zorgforfait wordt toegekend, krijgt deze geen terugbetaling vanuit het RIZIV.
Het WZC “de Ruyschaert” in Marke heeft sinds kort de benaming woon- en zorgcentrum.
Hiervoor had “de Ruyschaert” nog steeds de benaming RVT. Een WZC is een verzamelnaam
van alle eenheden binnen het WZC, dit zijn er namelijk 111. Het WZC bevat 76 RVT-bedden
die toegankelijk zijn voor zwaar zorgbehoevende ouderen en 35 ROB -bedden voor ouderen
die tot categorie O of A behoren.
27
1.4
Hoofdstuk 4: het belang van bewegen bij ouderen gekaderd in het PEOP-model
1.4.1 Introductie
Het belang van bewegen en de rol van de ergotherapeut hierbij, kan gekaderd worden in het
PEOP-model. Dit model baseert zich op drie componenten, namelijk de persoon (intrinsieke
factoren), de context (extrinsieke factoren) en het handelen ( activiteiten, taken en rollen). Het
PEOP-model is vooral gefocust op de continue wederzijdse wisselwerking en dynamiek die
plaatsvindt tussen de cliënt en zijn omgeving. Hierbij maakt het model duidelijk dat het
handelen (occupation) niet alleen bepaald wordt door het uitvoeren van activiteiten, taken en
rollen maar ook door de karakteristieken van de persoon (de intrinsieke factoren) en de
omgeving (extrinsieke factoren).
De oudere heeft nood aan beweging. De bewegingsoefeningen zijn gerelateerd aan de
persoonlijke wensen en behoeften van de cliënt via een kennismakingsgesprek en de afname
van assessments. Hierdoor wordt ook het handelen binnen het dagelijkse leven bevorderd. De
bewegingssessies zijn binnen een vertrouwde omgeving opgesteld, namelijk het DVC. Er is
ook interactie met de bezoekers, wat het sociaal contact bevordert.
Via een communicatieboekje dat is opgesteld in het DVC, kan er rechtstreeks met de familie
informatie uitgewisseld worden over de prestaties van de cliënt.
Figuur 3 Het PEOP-model
Figuur 3 Het PEOP-model (Christiansen et al, 2011, geciteerd door Kinébanian, le Granse, & van
Hartingsveldt, 2012).
28
1.4.2 Bespreking componenten PEOP-model
De verschillende componenten binnen het PEOP- model zijn de persoon (intrinsieke
factoren), de omgeving (extrinsieke factoren), het handelen (occupation) en activiteiten, taken
en rollen. Dit alles staat steeds in interactie met elkaar en heeft een invloed op het persoonlijk
welbevinden en de kwaliteit van leven van de oudere.
De component “persoon” bestaat uit intrinsieke factoren zoals spiritualiteit, cognitie,
psychische factoren, fysieke factoren en neurobiologische factoren. Dit werd onder meer
besproken in hoofdstuk 1 “Succesvol ouder worden” en de vier belangrijke pijlers daarvan,
namelijk een goede gezondheid, hoog cognitief en fysiek functioneren, levenstevredenheid en
Active Ageing. Gedurende de stage werd de “persoon” uitgebreid onderzocht aan de hand van
enkele assessments, namelijk de MMSE, Moca-test, Get Up and Go Test en de Timed Chair
Stand Test.
Het “handelen” binnen dit model kan gelinkt worden aan hoofdstuk 3 “Bewegen bij ouderen”
waarin wordt aangetoond waarom actief bewegen bijdraagt tot het succesvol ouder worden.
De “participatie” werd gestimuleerd aan de hand van de fit-o-meter waarbij de ouderen
werden aangespoord om deel te nemen aan de bewegingssessies.
De “omgeving” bestaat uit extrinsieke factoren zoals de natuurlijk omgeving, sociale
omgeving, sociaal- economische relaties, cultuur en technologie. Dit wordt aangehaald binnen
dit onderdeel en komt terug in hoofdstuk 2 “Omgeving”.
Als ergotherapeut nam ik tijdens het project verschillende rollen op die geïntegreerd zijn in
deze wisselwerking van componenten. Als “onderzoeker” ben ik in het DVC in contact
gekomen met verschillende problematieken, zoals CVA, parkinsonisme, alzheimer, dementie
enzovoort. Voor mijn literatuurstudie heb ik vooral onderzoek gedaan naar het belang van
bewegen bij ouderen in een residentiële setting. In functie van het project heb ik ook
gerelateerde assessments opgezocht.
Ook de rol van “adviseur en coach” heb ik tijdens het onderzoek en project opgenomen. Bij
het realiseren van een fit-o-meter moesten zowel het team van “de Pendel” als de andere
disciplines gecontacteerd en ingelicht worden. In de rol van “coach” was het belangrijk om de
cliënten te motiveren en te stimuleren om samen onder begeleiding te bewegen.
29
1.5
Hoofdstuk 5: onderzoeksvragen
Uit mijn literatuurstudie naar het belang van bewegen bij ouderen, blijkt dat er slechts
beperkte mogelijkheden zijn om zorgbehoevende ouderen in zorginstellingen te laten
bewegen. Voor mijn onderzoek in WZC “De Ruyschaert” in Marke, heb ik de volgende
onderzoeksvragen omtrent bewegen bij ouderen opgesteld.
Hoofdonderzoeksvraag:

Wat zijn de noden van bewegen bij ouderen in een woon- en zorgcentrum?
Sub-onderzoeksvragen gerelateerd aan het WZC “de Ruyschaert” in Marke:




Wat zijn de noden van het personeel rond actief bewegen binnen het WZC?
Wat zijn de noden van de bewoners binnen het aspect bewegen?
Hoe kan een ruimte een bijdrage leveren tot bewegen bij ouderen?
Wat biedt valpreventie als meerwaarde binnen het aspect bewegen in het WZC?
30
Deel 2: Methode
2
Methode
Dit onderzoek ontstond vanuit de vraag van het woon– en zorgcentrum ‘De Ruyschaert’ in
Marke om een kiné-ergo ruimte op te stellen voor de ouderen met beginnende tot matige
dementie. In deze ruimte zouden bewoners samen met de ergotherapeut kunnen werken aan
hun mobiliteit, evenwicht en spierkracht. De resultaten van de uitgevoerde literatuurstudie in
functie van dit onderzoek lieten ons toe een vertaling naar de praktijk te maken. Figuur 4
Mindmap start bachelorproef, brengt in kaart welke actoren in kaart dienden gebracht te
worden in functie van de kiné-ergo ruimte.
2. Actief bewegen
- Cognitieve problematiek
- Fysieke problematiek
- Mentale problematiek
1.WZC/DVC
- Psychische problematiek
- Missie en visie
cardio, mobiliteit,evenwicht
en spierkracht
- Doelgroep
- Accomodatie
3. Ruimte
- Ergotherapeut
- Kinesitherapeut
- Duur
- Familie
- Locatie
- Vrijwilligers
-Groep/ individueel
- Ouderen
- Assessment
BAP
Figuur 4 Mindmap start bachelorproef
Als eerste factor was er het WZC. Er moest rekening gehouden worden met de beschikbare
accommodatie, de assessments en het aanwezige materiaal. Daarnaast moest het actief
bewegen bekeken worden in functie van diverse doelgroepen van ouderen. En als laatste
factor was er de ruimte die voor zowel de bewoners, de therapeuten, familie en vrijwilligers
toegankelijk moest zijn.
Met deze factoren in gedachten, werden ook de noden van het personeel in verband met
bewegen in kaart gebracht. Dit gebeurde aan de hand van een enquête.
31
2.1
De enquête
De enquête was een open vragenlijst over de ruimte die momenteel aanwezig is in het WZC
en wat men hier graag aan zou veranderen. De enquête werd opgesteld in oktober 2013 en
werd daarna verstuurd naar mijn mentor/promotor, begeleid door een informatieve brief. De
enquête en de brief zijn terug te vinden in de bijlage 1 en 2. Mijn promotor heeft deze daarna
verstuurd naar alle personeelsleden van elke afdeling. Op elke afdeling in het WZC is er een
diensthoofd en een hoofdverpleegkundige en is er verpleegkundig personeel. Verder zijn er
ook zorgkundigen, een ergotherapeut, kinesitherapeut, animatrice en psychologe. Er zijn
binnen het WZC vier verschillende afdelingen met elk een verschillende doelgroep. Verder
informatie omtrent deze afdelingen is eveneens terug te vinden in de bijlage,3.
De enquête bevat zeventien open en ja-neen vragen. De vragen betreffen drie thema’s,
namelijk Active Ageing, valpreventie en de gemeenschappelijke kiné-ergo ruimte. Bij het
opstellen van de vragen werd er rekening gehouden met de betrokkenheid van de familie.
Daarnaast was er ook ruimte voor het neerschrijven van persoonlijke ideeën, suggesties of
meningen.
2.2
Aftoetsen van de resultaten van de enquête
In de bespreking van de resultaten van de enquête in hoofdstuk 3.1. zal u merken dat het
opstellen van een kiné-ergo ruimte vooral een vraag was vanuit het personeel. Daarom werd
er een vergadering met de ergotherapeuten en kinesitherapeuten ingepland. Het was erg
moeilijk om een gepast moment te vinden om samen te zitten met beide disciplines. De
vergadering werd uiteindelijk vastgelegd op 18 maart 2014 in het dagverzorgingscentrum “de
Pendel”. Enkel de ergotherapeuten van afdelingen “de Pendel”, “de Wende” en “het
Scharnier” konden aanwezig zijn. De kinesitherapeuten van het WZC waren verontschuldigd.
Achteraf is er met één kinesitherapeut een mondeling overleg geweest.
Op deze vergadering zijn verschillende ideeën naar voor gebracht en werd er uitgelegd welke
ouderen er met het project bereikt zal worden. Het doel van de vergadering was om samen tot
één concreet voorstel te komen. Eerst werd de huidige beschikbare ruimte in het WZC
besproken op vlak van kleuren, indeling, materiaal en dergelijke meer. Na deze bespreking
werd er afgestapt van het idee om een kiné-ergo ruimte in te richten wegens uiteenlopende
visies en tijdsgebrek.
Vervolgens werd er gefocust op de valpreventie, omdat vallen een belangrijke risicofactor is
bij ouderen in een residentiële setting. In dit kader ontstond het idee om een bewegingskoffer
uit te werken. Deze koffer zou oefeningen bevatten, gerelateerd aan de valpreventie, die op
elke afdeling gebruikt kunnen worden, zowel individueel op de kamer bij passieve ouderen
als in groep in het livinggebeuren. Dit idee werd positief onthaald in de vergadering. Er was
enkel een opmerking omtrent het gebruik van materiaal. Enerzijds was er onvoldoende budget
32
aanwezig in het WZC om nieuw materiaal aan te kopen en anderzijds moet het reeds
aanwezige materiaal door veel diensten en therapeuten gebruikt worden waardoor het niet
altijd beschikbaar is. Dit idee werd daardoor niet verder uitgewerkt.
Verder werd op de vergadering ook de fit-o-meter toegelicht. Dit project werd in een
feedbackmoment door mijn lector geïntroduceerd. Na het opzoeken van verdere informatie
hieromtrent, werd een concept voorgesteld dat zou kunnen worden uitgewerkt binnen een
WZC/DVC. Het idee was om deze fit-o-meter doorheen de verschillende afdelingen te laten
doorlopen. Het was de bedoeling om binnen elke afdeling één stopplaats te voorzien met
bijhorende oefeningen. Al vlug werd duidelijk dat dit omwille van de af te leggen afstand
voor de bewoners niet haalbaar zou zijn. Ook wat de begeleiding betreft, zou dit moeilijker te
organiseren zijn omdat elke bewoner individuele begeleiding nodig heeft. Daarom werd het
idee aangepast en werd er gekozen om de fit-o-meter enkel op te stellen in het DVC.
2.3
Selecteren van de onderzoeksgroep
In het dagverzorgingscentrum “de Pendel” in Marke zijn 43 ouderen ingeschreven. Deze
ouderen komen langs met een verschillende frequentie van maandag tot zondag.
Het selecteren van de doelgroep gebeurde in samenspraak met de ergotherapeut van de dienst.
Aan de hand van de volgdossiers werd er een selectie gemaakt van de ouderen die het meest
nood hadden aan beweging. De zorgvraag in verband met bewegen kwam vanuit deze
volgcliënten zelf. Het was de bedoeling dat zowel mannen als vrouwen met verschillende
pathologieën tot mijn doelgroep zouden behoren. Na het selecteren van de geschikte ouderen
bestond mijn doelgroep echter uit vier mannen met een leeftijd van 57 tot 73 jaar met een
CVA-problematiek. Naast de CVA-problematiek is er nog sprake van een hemiparese,
hemiplegie, afasie, visusstoornissen,…
2.3.1 Cliënt 1

Persoon
Volgcliënt 1 heeft een neurologische problematiek, namelijk NAH. De oorzaak hiervan is
een arbeidsongeval. De cliënt viel van een bouwstelling en liep daarbij een schedeltrauma op.
Hij lag enkele maanden in coma. Ten gevolge van het hersentrauma heeft de cliënt problemen
op vlak van ADL en motorische handelingen, visuele problemen en epilepsie. Er is een
rechterhemisfeer-problematiek met uitval aan de linker lichaamshelft , namelijk een
hemiparese die zowel de bovenste als de onderste ledematen treft.
De cliënt krijgt elke dag kinesitherapie. De krachtfunctie in de bovenste ledematen is
voldoende, enkel in de linkerhand is er een lichte vorm van spasticiteit aanwezig.
33
Daarnaast krijgt hij begeleiding van zorgkundigen voor de ADL-functies en werkt de
ergotherapeut naar een verhoogde zelfredzaamheid binnen deze ADL-functies. De cliënt geen
psychische of logopedische problemen. Hij neemt geen medicatie in het DVC, maar krijgt
thuisverpleging.
De cliënt krijgt elke weekdag ergotherapie in functie van het inoefenen van ADL-functies
zoals het wassen, kleden, toiletbezoek (mictietraining), transfers en maaltijdbegeleiding.
Daarnaast wordt er ook geoefend op fijnmotorische handelingen.

Handelen
Volgcliënt 1 ondervindt handelingsproblemen bij de ADL-functies. Het zelfstandig wassen,
aan- en uitkleden en het toiletbezoek gebeuren onder volledige begeleiding. Voor de transfers
zit de cliënt in een rolstoel. Onder begeleiding van twee hulpverleners en een rollator of met
één hulpverlener en leuning in de hand, kan de cliënt korte afstanden afleggen. Hierbij
worden het stappen, het evenwicht en de rechte houding gestimuleerd. Voor langere afstanden
in het DVC en voor het busvervoer wordt de cliënt in een rolwagen vervoerd. De
ergotherapeut stimuleert de cliënt om elke dag 15 minuten in een gewone stoel plaats te
nemen om een rechte houding te bevorderen.
Tijdens de maaltijd verlopen het smeren van een boterham, het inschenken van een glas water
en het snijden van vlees moeilijk, omwille van fijnmotorische problemen. Meestal wordt het
vlees voorbereid voor men het opdient.
De cliënt heeft geen cognitieve disfunctie op vlak van oriëntatie in tijd en ruimte. Zie hiervoor
de resultaten in hoofdstuk 3.3.

Omgeving
De cliënt komt elke weekdag langs in het DVC om een zinvolle dagbesteding te hebben. In
het DVC kan hij oefenen op het stappen, het behouden van het evenwicht in rechte houding,
transfers en fijn motorische handelingen. Ook worden zijn bovenste en onderste ledematen
gestimuleerd aan de hand van spierversterkende oefeningen. Zijn huis is niet toegankelijk
voor een rolwagen. De toegang tot het huis is een smal paadje met losliggende tegels en er is
een trap aan de voordeur. Naast het pad is er een dichte begroeiing waardoor het moeilijk is
om er met een rolstoel te passeren.
2.3.2 Cliënt 2

Persoon
Volgcliënt 2 heeft een neurologische problematiek, namelijk NAH. De oorzaak hiervan is een
arbeidsongeval bij de NMBS. De cliënt heeft hierdoor een afasie en een linker hemiparese ter
hoogte van het bovenste lidmaat door een rechterhemisfeerproblematiek.
34
Hij kon niet terecht in een NAH-centrum wegens plaatsgebrek en ook thuis kon er geen
aangepaste hulp geboden worden. De cliënt komt daarom naar het DVC voor een zinvolle
dagbesteding. Van zodra er een plaats vrijkomt in een NAH-centrum wordt de cliënt
overgeplaatst. Hij krijgt geen thuisverpleging en moet geen medicatie innemen.
De cliënt krijgt iedere namiddag kinesitherapie. Daarnaast gaat hij elke voormiddag op
zelfstandige basis naar het kiné-lokaal om extra te oefenen. Verder krijgt hij ook logopedie in
functie van zijn woordvindingsmoeilijkheden, articulatie en oriëntatie in tijd en ruimte.
Wanneer hij dit nodig acht, kan hij ook terecht bij een psycholoog.
De ergotherapeut biedt de cliënt aangepaste hulpmiddelen bij de ADL-taken, zoals
bijvoorbeeld bij het bereiden van een maaltijd. Daarnaast wordt het evenwicht in rechte
houding gestimuleerd en wordt er geoefend op fijnmotorische handelingen en het schrijven.
Hierbij heeft de cliënt nood aan visualisering en structuur. De cliënt ervaart problemen op het
gebied van cognitieve functies zoals oriëntatie in tijd en ruimte en het korte termijngeheugen.
Zie hiervoor de resultaten in hoofdstuk 3.3.

Handelen
Er zijn geen problemen merkbaar bij het aan- en uitkleden, wassen, het toiletgebeuren of
tijdens de maaltijd. De cliënt krijgt gedeeltelijke hulp van een buurvrouw of zijn schoonzus
bij de maaltijden en bij huishoudelijke taken. Wanneer hij inkopen moet doen, gebeurt dit
onder begeleiding van de ergotherapeut. Er wordt ondersteuning geboden bij het vinden van
de weg en het betalen van de aankopen.
De verplaatsingen en transfers gebeuren zelfstandig zonder gebruik van een hulpmiddel. Bij
activiteiten op cognitief vlak ervaart de cliënt problemen met het korte termijngeheugen. De
cliënt heeft de mogelijkheid om nieuwe dingen aan te leren en kan geholpen worden aan de
hand van cues om zich zaken te herinneren. Bij activiteiten die een zekere fijne motoriek
vergen, zijn hulpmiddelen nodig. De zelfredzaamheid wordt vergroot aan de hand van
zinvolle huishoudelijke en creatieve activiteiten.

Omgeving
De cliënt woont zelfstandig. Hij krijgt hulp van zijn broer, schoonzus of buurvrouw wanneer
hij iets nodig heeft. Verder hoeft hij thuis geen huishoudelijke taken uit te voeren aangezien
zijn schoonzus dit overneemt. Hij is elke dag aanwezig in het DVC. Daar krijgt hij elke dag
een middag- en avondmaal aangeboden. Om naar het DVC te komen, maakt de cliënt gebruik
van het busvervoer. De communicatie met de familie gebeurt via een heen-en-weerschrift,
aangezien de cliënt problemen heeft met zijn korte termijngeheugen.
35
2.3.3 Cliënt 3

Persoon
Volgcliënt 3 heeft een neurologische problematiek, namelijk een NAH. Het letsel bevindt zich
in de rechterhemisfeer. Hierdoor kampt de cliënt met een linker hemiparese ter hoogte van de
bovenste en onderste ledematen, afasie en apraxie.
Hij krijgt kinesitherapie in het DVC op maandag en donderdag. De cliënt gaat niet op
vrijwillige basis in het kiné-lokaal oefenen. Daarnaast krijgt hij logopedie in functie van zijn
slikproblematiek en dysarthrie . Er wordt vooral gewerkt op articulatie en intonatie. Verder
ervaart de cliënt geen problemen op psychisch vlak. De cliënt krijgt thuisverpleging en neemt
s ’middags medicatie in het DVC.
Bij de ergotherapeut wordt er geoefend op het nemen van initiatief, zowel bij activiteiten als
bij dagelijkse handelingen. Daarnaast oefent de ergotherapeut op ADL-functies zoals het
wassen en kleden. Bij het inoefenen van de transfers wordt er vooral getraind op het behouden
van het evenwicht in een rechte houding. Er is ook aandacht voor de cognitieve functies, zoals
oriëntatie in tijd en ruimte. Verder wordt er geoefend op een verhoogde persoonlijke
zelfredzaamheid gedurende de dag.

Handelen
De cliënt ervaart problemen bij de transfers van een zittende naar staande houding. Dit is
duidelijk uit observaties. In de staande houding zijn er evenwichtsproblemen en is er een
verhoogd valrisico aanwezig omdat de cliënt steeds naar de linkerkant neigt. Er is nood aan
gangreëducatie om het gangpatroon aan te passen. De cliënt verplaatst zich onder toezicht van
een begeleider mits het vasthouden van meubilair en de leuning in de gang.
De cliënt krijgt elke donderdagvoormiddag een bad, maar hierbij gebeurt de verplaatsing niet
op eigen initiatief. Het wassen en aan- en uitkleden gebeurt onder verbale instructie. Er moet
op worden toegezien dat de cliënt de handelingen zoals gevraagd uitvoert. Ook bij het
maaltijdgebeuren moet men er op letten dat hij zijn maaltijd nuttigt. Verder gebruikt de cliënt
geen aangepaste hulpmiddel en gebeurt het middagmaal zelfstandig. Tijdens het toiletbezoek
heeft de cliënt problemen bij het reinigen. Cognitieve problemen zoals desoriëntatie in tijd en
plaats vormen een probleem voor de cliënt. Het verplaatsen binnen het DVC, zoals naar de
zaal, de badkamer of het toilet lukt voor de cliënt. Maar buiten het DVC slaat de twijfel toe en
wordt de cliënt onzeker

Omgeving
De cliënt komt enkel op maandag en donderdag naar het DVC. Hier nuttigt hij telkens een
middagmaal en gaat hij ‘s avonds weer naar huis met het busvervoer. Thuis krijgt de cliënt
hulp van zijn vrouw en van de thuisverpleging. Volgcliënt 3 woonde in een koppelwoning.
Daar was geen effen oppervlak aanwezig om in het huis binnen te gaan. Bij de inkom van het
huis was er een trede en ook het voortuintje bracht een verhoogd valrisico met zich mee
36
2.4
Pré-meting
De pre-meting vond plaats in de periode eind maart - begin april. Het doel van de pré-meting
was om een objectief zicht te krijgen op het algemeen functioneren van de cliënt. De testen
die voor het onderzoek werden geselecteerd, zijn de Mini-Mental State Examination, de Get
Up and Go Test, de Timed Chair Stand Test en de Katz-schaal. Binnen het domein van de
valpreventie zijn er nog meer assessments die kunnen afgenomen worden. Maar omdat de
focus van het onderzoek niet bij de valpreventie lag, werden enkel de twee bovenstaande
testen afgenomen. De gebruikte assessments worden hieronder toegelicht.
2.4.1 MMSE
Bij een eerste onderzoeksmoment in de periode maart-april 2014, werd de MMSE afgenomen
bij de drie volgcliënten. De MMSE werd afgenomen om het algemeen cognitief functioneren
van de cliënten in kaart te brengen. De test werd afgenomen in een afzonderlijke bureauruimte
op de dienst “de Pendel”. De testafname gebeurde telkens in de voormiddag en nam ongeveer
30 minuten per cliënt in beslag. Daarna werd de test onmiddellijk gescoord en werd er een
verslag opgemaakt. De testafnames werden geïmplementeerd in het totale zorg- en
ondersteuningsaanbod in samenspraak met het MDT van “de Pendel”, zo ook de
kinesitherapeut en logopediste. Zie hierbij een blanco scoreformulier bijlage 4.
2.4.2 Get Up and Go Test
Voor het project “de fit-o-meter” werden eerst relevante testen geselecteerd. Tijdens het
uitvoeren van de fit-o-meter dient men zich te verplaatsen. Daarbij is een veilig gangpatroon
van belang, alsook het behouden van het evenwicht in een rechte houding. Aangezien alle
volgcliënten een zeker valrisico hebben, werd er gebruik gemaakt van gestandaardiseerde
assessments die door de onderzoeks-en beleidsgroep “valpreventie.be” aanbevolen worden.
De Get Up and Go Test werd in de periode maart-april afgenomen bij de verschillende
cliënten afzonderlijk. De testafnames gebeurden zowel in de voor- als in de namiddag
wegens deelname aan andere disciplines of activiteiten binnen het WZC. De testafname
duurde slechts een tiental minuten, doordat de opstelling van de test reeds op voorhand was
klaargezet. Zie hierbij een blanco scoreformulier bijlage 5.
2.4.3 Timed Chair Stand Test
De Timed Chair Stand Test is ook een test die wordt aanbevolen door “valpreventie.be”. Bij
deze test is het de bedoeling de cliënt te observeren bij het rechtstaan vanuit een zittende
houding en het terug neerzitten vanuit een staande houding. Omdat transfers van een zittende
37
naar rechtstaande houding moeten worden uitgevoerd bij de fit-o-meter, werd ook deze test
geselecteerd.
Ook de Timed Chair Stand Test werd bij de cliënten afzonderlijk afgenomen in de periode
maart-april. De test werd ofwel in de voormiddag, ofwel in de namiddag afgenomen,
afhankelijk van de therapieplanning van de cliënt. De afname van deze test duurde 10
minuten, inclusief het geven van de instructies. Zie hierbij een blanco scoreformulier bijlage
6.
Binnen het aspect “valpreventie” zijn er nog andere assessments die kunnen worden
afgenomen, zoals de Four Test Balance Scale, Functional Reach Test en de Tinetti Test.
Tijdens de stageperiode heb ik kennisgemaakt met het invullen van een valprofiel. Door
tijdsgebrek en doordat reeds specifiekere testen werden afgenomen, heb ik het valprofiel niet
concreet van elke volgcliënt kunnen afnemen. De focus van de fit-o-meter lag ook niet bij de
valpreventie maar bij het stimuleren van ouderen tot bewegen in een WZC / DVC.
Naast de hierboven vernoemde testen werden ook nog enkele aanvullende testen afgenomen,
die nodig waren om een beter beeld te kunnen schetsen van de cliënten.
2.4.4 ACS-VL
Bij de pré-meting werd de ACS-VL afgenomen om de belangrijkste activiteiten voor de cliënt
in kaart te brengen. De versie voor thuiswonende ouderen (c) werd afgenomen bij elke cliënt.
Deze versie is gebaseerd op Baum & Edwards, 2008, Activity Card Sort, 2nd edition. Voor de
uitwerking hiervan, kan ik ook verwijzen naar het eindwerk “De Activity Card Sort, de
ontwikkeling van de Vlaamse versie, 2012-2013”. De testafname nam 45 tot 60 minuten in
beslag. Zie hierbij een blanco scoreformulier bijlage 7.
2.4.5 Moca-test
Na de afname van de MMSE, werd er gezocht naar een aanvullend assessment om het
cognitief functioneren na te gaan. Deze test werd afgenomen in april 2014, bij twee
volgcliënten. De testafname gebeurde individueel en nam een dertigtal minuten in beslag. De
Moca-test werd telkens in de voormiddag afgenomen. Zie hierbij een blanco scoreformulier
bijlage 8.
38
2.4.6 Katz-schaal
De Katz-schaal werd voor elke cliënt individueel ingevuld. Er was geen vast tijdstip voorzien
voor de afname van de Katz-schaal, maar deze afname gebeurde telkens in de voormiddag
voordat de andere testen plaatsvonden. De testafname nam 30 tot 45 minuten in beslag. Zie
hierbij een blanco scoreformulier bijlage 9.
2.5
Bewegingssessies (fit-o-meter)
Eind maart 2014 werd er beslist om tijdens de stageperiode een project op te starten om de
cliënten te motiveren om deel te nemen aan activiteiten rond bewegen. Er werd besloten om
op een korte tijd en met zo kosteloos mogelijk materiaal een fit-o-meter op te stellen,
aangepast aan de doelgroep van ouderen in het DVC “De Pendel”. Dit zijn ouderen met een
NAH-problematiek, namelijk CVA. Hierdoor hebben de cliënten een hemiparese of
hemiplegie.
Fit-o-meter
Frequentie
1x per week
Duur
15 tot 30 minuten per sessie
Individueel of groep
Individuele sessies
Met of zonder begeleiding
Eén begeleider
Tijd
Binnen de activiteitenkalender kan dit zowel
in de voor- als in de namiddag
Tabel 1 Organisatie fit-o-meter
De cliënten hebben allen een CVA-problematiek met een hemiplegie of hemiparese aan de
linkerzijde. Ook bleken ze allen een licht tot verhoogd valrisico te hebben. Er werd gezocht
naar oefeningen die voldeden aan de noden en wensen van deze cliënten. De oefeningen
werden uiteindelijk opgesteld aan de hand van twee programma’s.
Het eerste programma is het “Chair Based Home Exercise Programme”, dat vertaald werd
door experten, verbonden aan het Expertisecentrum Val- en Fractuurpreventie Vlaanderen, op
vraag van ProFouND. Het tweede programma is het “Postural Stability Strength and Balance
Home Exercise Programme”.
Bij deze programma’s ligt de focus op het verbeteren van de mobiliteit, spierkracht en het
evenwicht aan de hand van oefeningen. Deze drie termen zijn vanaf het begin steeds de keypoints geweest bij het uitwerken van het project en het opstellen van de fit-o-meter. In de
bijlage vindt u een voorbeeld van de fit-o-meter, die gebaseerd is op bovengenoemde
programma’s.
39
De oefeningen die werden uitgekozen, zijn eveneens doeltreffend voor thuiswonende
ouderen, die deze oefeningen ook zelfstandig thuis kunnen doen. Bij het opstellen van de fito-meter werd er rekening gehouden met de CVA-problematiek van de cliënten. Zoals reeds
eerder vermeld hebben ze allen een hemiplegie of hemiparese aan de linker zijde. Zoals blijkt
uit de literatuurstudie, zie hoofdstuk 1.3.4, is het belangrijk om de cliënten te stimuleren tot
fysieke activiteit.
De fit-o-meter is in dit kader een haalbare ergotherapeutische interventie. Binnen het DVC
werd er een parcours opgesteld waardoor men in een vertrouwde omgeving
bewegingsoefeningen kon uitvoeren. Deze oefeningen dragen bij tot het verhogen van de
mobiliteit van de cliënt.
Eén volgcliënt had ook een afasie, een taalstoornis, waardoor het moeilijk was om de
oefeningen te lezen. Ook visuele problemen zorgden voor moeilijkheden bij het lezen van de
instructies. Begeleiding was hierbij zeker nodig. De instructies werden ook visueel
voorgesteld.
De fit-o-meter bevat ook oefeningen in functie van het behouden en verbeteren van de
rompstabiliteit en het behouden van het evenwicht in staande houding. Gedurende het
parcours moesten zowel oefeningen in staande als in zittende positie uitgevoerd worden. Een
oefening in staande positie is bijvoorbeeld de barleuning vastnemen, door de knieën zakken
en terug rechtkomen. Een oefening in zittende positie is bijvoorbeeld een elastiek onder één
voet brengen, beide uiteinden vastnemen en de elastiek tot aan de schouders brengen en terug.
Deze oefeningen zijn geschikt voor zowel ouderen die mobiel zijn als voor rolstoelgebonden
ouderen.
Alle oefeningen die voor de fit-o-meter zijn uitgekozen, zijn gebaseerd op twee
oefenprogramma’s voor thuiswonende ouderen met aandacht voor valpreventie. De meeste
oefeningen zijn gericht op het versterken van de onderste ledematen om zo ook het evenwicht
in staande houding te verbeteren. Een oefening die zich richt op het versterken van de
onderste ledematen is bijvoorbeeld een stoel met beide handen aan de rugleuning vasthouden
en de hielen op en neer bewegen. Op dezelfde manier kunnen de tenen op en neer bewogen
worden.
2.5.1 Cliënt 1
De cliënt heeft de fit-o-meter goed doorlopen. In de bewegingssessie bij het tweede station,
worden oefeningen gedaan die voornamelijk de onderste ledematen trainen. De oudere dient
bij deze oefeningen te stappen, wat voor cliënt 1 een zeer belangrijke wens was tijdens het
revalidatieproces.
40
2.5.2 Cliënt 2
Cliënt 2 heeft de fit-o-meter goed doorlopen. De fit-o-meter bevatte oefeningen waarbij
coördinatie belangrijk is. In de bewegingssessie bij station twee werd er aandacht besteed aan
de spasticiteit in de linkerhand van de cliënt. De oefening bestond erin een bal tegen een muur
de gooien en deze terug op te vangen. Hierbij moest de cliënt de vingers openen en sluiten.
Voor volgcliënt 2 zijn zowel oefeningen voor de bovenste als de onderste ledematen
belangrijk. Oefeningen gerelateerd aan de handrevalidatie worden voornamelijk gegeven
door de kinesitherapeut van de dienst.
2.5.3 Cliënt 3
Bij volgcliënt 3 wordt er vooral aandacht besteed aan het observeren in functie van het
verhoogde valrisico door een neiging om naar de linkerkant te leunen. Een correcte staande
houding is belangrijk bij het uitoefenen van de oefeningen. Verder waren voor deze cliënt ook
coördinatieoefeningen zeer belangrijk alsook oefeningen op het evenwicht in staande
houding. In de bewegingssessies bij de verschillende stations werd er zowel aandacht besteed
aan de bovenste als de onderste ledematen. Cliënt 3 vindt bewegen belangrijk. Hij neemt ook
elke donderdag deel aan de zitgymnastiek in het WZC. De initiatiefname moet echter blijvend
gestimuleerd worden.
2.6
Post-meting
Analoog met de pré-meting werd na het trainingsprogramma a.d.h.v. de fit-o-meter ook een
post- onderzoek uitgevoerd. Na de pre-meting in de periode maart en april 2014 werden in de
voorlaatste week van mei 2014 de post-metingen uitgevoerd. De post-metingen werden
uitgevoerd bij drie volgcliënten.
2.6.1 De enquête
De resultaten van de enquête die in oktober 2013 werd opgesteld en eind januari-begin
februari 2014 terug werd ontvangen, worden besproken in hoofdstuk 3.4. Deze enquête werd
niet meer opnieuw afgenomen voor de post-meting, aangezien naar aanleiding van de
resultaten werd besloten om geen kiné-ergo ruimte in te richten, maar een fit-o-meter op te
stellen. Deze enquête was dus niet meer relevant voor het verdere verloop van het project.
41
2.6.2 Assessments
Na een vierweekse training aan de hand van de fit-o-meter, aangepast aan de noden en
behoeften van de cliënten, werd een post-meting uitgevoerd. De Mini-Mental State
Examination, de Get Up and Go Test, de Timed Chair Stand Test en de Katz-schaal werden
hierbij opnieuw afgenomen. Daarnaast werd er bij twee volgcliënten terug een aanvullend
assessment afgenomen, namelijk de Moca-test. De ACS-VL werd enkel in de pré-meting
afgenomen omdat dit aan het begin van het onderzoek een beeld schetste van het algemeen
functioneren van de cliënt. Voor het verdere verloop van het project vormde dit geen
toegevoegde waarde meer.
Alle assessments werden in de voormiddag afgenomen met een flexibel verloop. Hierbij was
er een concrete samenwerking met de andere disciplines binnen het team.
42
Deel 3: Resultaten
3
3.1
Resultaten
Resultaten enquête
De enquête was een open vragenlijst betreffende de noden van bewegen bij ouderen in het
WZC. Op basis van deze enquête zou een kiné-ergo ruimte opgesteld worden, voorzien van
de nodige aanpassingen en het gewenste materiaal. Het eerste onderdeel van de enquête
bevatte vragen betreffende het begrip “ Active Ageing”. Het tweede onderdeel van de enquête
bevroeg de maatregelen in verband met valpreventie die in het WZC gehanteerd worden en
het derde deel bevatte vragen omtrent bewegen in functie van de omgeving. Verder was er op
het einde plaats voor persoonlijke suggesties, mening of ideeën.
Er is weinig respons gekomen op de enquête. Eind januari-begin februari 2014 werden er zes
enquêtes teruggestuurd.
Discipline
Afdeling
Geslacht
Leeftijd
Kinesitherapeut
Dementerende afdeling
V
42 jaar
Kinesitherapeut
Wende, Scharnier
M
43 jaar
Ergotherapeut
Scharnier
V
22 jaar
Verpleegkundige
Pendel DVC
V
38 jaar
Verpleegkundige
Ark
V
21 jaar
Diensthoofd
Ark
M
51 jaar
Tabel 2 Deelnemende personeelsleden enquête
Hieronder vindt u de vragen en resultaten terug, verwerkt in grafieken.
43
3.1.1 Grafieken
7
6
6
5
4
3
2
1
0
0
JA
NEE
Vindt u Active Ageing binnen het WZC belangrijk?
Figuur 5 Resultaten enquête vraag 1
7
6
6
5
4
3
2
1
0
0
0
JA
NEE
Weet het niet
Wordt Active Ageing toegepast in het WZC?
Figuur 6 Resultaten enquête vraag 2
7
6
5
4
3
2
1
0
6
6
6
4
2
0
Via thema's Activiteiten Activiteiten Tijdens de
In de
binnen het buiten het therapie bij thuiszorg
WZC
WZC
de
therapeuten
Bij familie
Op welke manier gebeurt Active Ageing in het WZC?
Figuur 7 Resultaten enquête vraag 3
44
7
6
6
5
4
3
2
1
0
0
JA
NEE
Wordt er in het WZC aandacht besteed aan valpreventie?
Figuur 8 Resultaten enquête vraag 4
7
6
6
5
4
4
3
2
1
1
1
0
Een intakegesprek
Testafname
Screening via de
familie
Registratie
Hoe gebeurt het onderzoek naar valpreventie bij ouderen?
Figuur 9 Resultaten enquête vraag 5
7
6
5
4
3
2
1
0
6
0
JA
NEE
0
Weet het niet
Heeft de oudere de mogelijkheid om hulpmiddelen aan te
vragen na een onderzoek naar valpreventie?
Figuur 10 Resultaten enquête vraag 6
45
7
6
5
4
JA
3
NEE
2
1
0
NEE
JA
Heef de oudere nood aan beweging?
Figuur 11 Resultaten enquête vraag 7
7
6
5
4
3
2
1
0
6
5
6
6
5
0
Voor welke doelgroep van ouderen vindt u bewegen
belangrijk?
Figuur 12 Resultaten enquête vraag 8
7
6
5
4
3
2
1
0
6
5
3
2
Activiteiten
Activiteiten buiten Activiteiten samen Kinesistherapie
binnen het WZC
het WZC
met familie
Op welke manier wordt bewegen nu al toegepast in het WZC?
Figuur 13 Resultaten enquête vraag 9
46
7
6
6
5
4
3
JA
2
NEE
1
0
0
Beschikt het WZC over een ruimte waar actief bewegen voor
ouderen wordt begeleid?
Figuur 14 Resultaten enquête vraag 10
Indien ja op vraag 10, welke ruimtes zijn er momenteel
beschikbaar om actief te bewegen met ouderen?
7
6
6
5
4
4
3
2
1
1
0
Kineruimte
Cafetaria
Leefgroep
Figuur 15 Resultaten enquête vraag 11
7
6
6
5
4
3
JA
2
NEE
1
0
Vindt u het opstellen van een fitnessruimte binnen het WZC
belangrijk/relevant voor ouderen?
Figuur 16 Resultaten enquête vraag 12
47
4
3
3
2
2
1
1
1
1
1
1
1
Welk materiaal zou je zeker in een fitnessruimte plaatsen?
Figuur 17 Resultaten enquête vraag 13
2
1
1
0
0
0
0
1
0
DVC De Afdeling Afdeling Afdeling Buiten in Niet aan Er is geen Niet
Waar
Pendel
De
De Parel De Ark het WZC de orde plaats specifiek ruimte is
Wende
meer
Waar zou u deze fitnessruimte opstellen als er een mogelijkheid zou
zijn binnen het WZC?
Figuur 18 Resultaten enquête vraag 14
8
6
6
4
JA
NEE
2
0
1
2
Krijgt de familie van de bewoner de kans tot uitleg over het belang van
ouderen en actief bewegen?
Figuur 19 Resultaten enquête vraag 15
48
4
2
JA
NEE
Heeft de oudere de kans om binnen het WZC samen met een
familielid actief te bewegen?
Figuur 20 Resultaten enquête vraag 16
4
4
2
1
Folder
E-mail
1
Familie aanspreken
Infoavond
Kijkdag/familiemiddag
Hoe kan men de familie informeren over actief bewegen bij ouderen ?
Figuur 21 Resultaten enquête vraag 17
3.2
Resultaten bespreking kiné–ergo
Naar aanleiding van de resultaten van de enquête werd er een vergadering en een overleg
ingepland met de ergo- en kinesitherapeuten van het WZC. Op die vergadering werd er
afgestapt van het idee om een kiné-ergo ruimte in te richten wegens uiteenlopende visies en
tijdsgebrek. Er werd uiteindelijk besloten om een fit-o-meter uit te werken. Dit project zou
met zo kosteloos mogelijk materiaal uitgetest worden bij de doelgroep in het DVC.
49
3.3
Resultaten pre-meting
De assessments die werden afgenomen in kader van dit onderzoek zijn de Mini-Mental State
Examination, de Get Up and Go Test, de Timed Chair Stand Test en de Katz-schaal . Deze
testen werden in maart 2014 afgenomen bij drie volgcliënten. Daarnaast werd er bij twee
volgcliënten nog een aanvullende test afgenomen, namelijk de Moca-test.
3.3.1 Resultaten pre-onderzoek cliënt 1
Assessments
Score
Katzschaal
Categorie
C
Resultaten
MMSE
Get Up and Go
Test
25/30
0-score
Timed Chair Stand
Test
0-score
Tabel 3 Resultaten pré-meting cliënt 1
Op de verschillende onderdelen van de Katz-schaal behaalde de cliënt een respectievelijke
score van 4,4,3,4,4,2,1 en 1. Op basis van deze scores, bleek de cliënt tot categorie C te
behoren, waardoor hij voldoet aan de afhankelijkheidscriteria voor een centrum voor
dagverzorging. De cliënt is namelijk fysiek afhankelijk: hij is afhankelijk om zich te wassen
en te kleden en hij is ook afhankelijk voor transfers en verplaatsingen of om naar het toilet te
gaan. De cliënt krijgt dus een tegemoetkoming via een zorgforfait.
Op de MMSE behaalde de cliënt een normale score. De cliënt had echter problemen bij de
onderdelen aandacht en concentratie en geheugen. Hier behaalde hij een 3/5 en 0/3. De cliënt
had het moeilijk om zich zaken te herinneren. In het algemeen verliep de test vlot. De cliënt
behaalde een algemene score van 25/30.
Als aanvulling op de MMSE werd bij volgcliënt 1 ook de Moca-test afgenomen om een meer
gedetailleerd beeld te krijgen van de cognitieve functies. Bij het onderdeel “visuospatieelexecutief” ondervond de cliënt problemen. Hij behaalde een score van 1/5. Bij de onderdelen
“aandacht” en “serieel aftrekken” haalde hij een score van respectievelijk 0/1 en 0/3. Deze
onderdelen werden wel beter gescoord op de MMSE. Ook bij het onderdeel “taal” waarbij de
cliënt woorden moest opnoemen die begonnen met een ‘d’, haalde hij slechts een score van
0/1. Bij het onderdeel “uitgestelde recall” behaalde de cliënt een zwakke score van 0/5. Hij
heeft cues (hints)nodig om zich woorden te herinneren. Hierin worden problemen met het
korte termijngeheugen opgemerkt. De cliënt behaalde op deze test een totaalscore van 13/30.
De cliënt gaf aan dat hij al enkele maanden problemen had met zijn visus en bij verschillende
opdrachten werd een eenzijdige focus opgemerkt. De star-cancellation test werd afgenomen
50
om de aanwezigheid van neglect te onderzoeken. Uit deze test bleek de cliënt een unilateraal
ruimtelijk neglect te hebben en een hemianopsie gericht naar boven.
Uit de ACS-VL bleken de volgende activiteiten heel belangrijk te zijn voor de cliënt:
beeldhouwen, op café gaan, autorijden, met een boot varen en een concert of theater gaan
bezoeken. Uit het gesprek werd duidelijk dat de cliënt graag een stapje in de wereld zet. Hij
was vroeger zelfstandige binnen een textielbedrijf (managersfunctie) en uitbater van enkele
fitnesscentra. Bewegen en actief zijn, staat bij deze cliënt hoog in het vaandel.
Uit deze onderzoeken blijkt dat de volgcliënt geen cognitieve problemen heeft. De
assessments in verband met valpreventie, namelijk de Get Up and Go Test en de Timed Chair
Stand Test, waren niet van toepassing bij deze cliënt omdat de cliënt in een rolwagen zit.
3.3.2 Resultaten pré-onderzoek cliënt 2
Resultaten
Assessments
Katz-schaal
MMSE
Score
Categorie A
19/30
Get Up and Go
Test
10 seconden
Timed Chair
Stand Test
13 seconden
Tabel 4 Resultaten pré-meting cliënt 2
Op de verschillende onderdelen van de Katz-schaal behaalde volgcliënt 2 een respectievelijke
score van 1,1,1,1,1,1,3 en 2. Aan de hand van deze scores werd de cliënt ingedeeld onder
categorie A. De cliënt is psychisch afhankelijk, hij is namelijk gedesoriënteerd in tijd en
ruimte en fysisch volledig onafhankelijk. De cliënt voldoet dus niet aan de
afhankelijkheidscriteria voor een centrum voor dagverzorging. Hij krijgt dus ook geen
tegemoetkoming via een zorgforfait.
Bij de afname van de MMSE had de cliënt problemen bij het onderdeel “oriëntatie in tijd”.
Hij behaalde hierop een score van 2/5. Op het onderdeel “oriëntatie in plaats” behaalde hij een
score van 5/5. Op het onderdeel “aandacht en concentratie”, meerbepaald bij het serieel
aftrekken van 7 van 100, haalde hij een score van 1/5. Op het onderdeel “geheugen” behaalde
hij voor het zich herinneren een score van 0/5. Er is dus een stoornis in het korte
termijngeheugen merkbaar. Het spontaan schrijven verloopt aarzelend en de cliënt kan geen
onderwerp en werkwoord van elkaar onderscheiden. Bij het schrijven zelf vallen ook
problemen op met de fijne motoriek. De cliënt behaalde op deze test een totaalscore van
19/30.
Als aanvulling op de MMSE werd bij volgcliënt 2 ook de Moca-test afgenomen om een beter
beeld te krijgen van het testonderdeel “visuospatieel-executief” en van de cognitieve functies
in het algemeen. Bij de Moca-test werden problemen opgemerkt bij de onderdelen
51
“visuospatieel-executief”, “aandacht” en “taal”. De cliënt behaalde hierop een score van
respectievelijk 3/5, 1/2 en 1/3, 0/2 en 0/1. Verder kon de cliënt zich bij de “uitgestelde recall”
geen enkel woord meer herinneren. Met een cue kon hij het woord wel terug ophalen. Op dit
onderdeel behaalde de cliënt een score van 0/5. De cliënt behaalde een totaalscore van 13/30.
Uit de ACS-VL bleken de volgende vijf activiteiten belangrijk te zijn voor de cliënt:
winkelen, computeren, fietsen, afspreken met vrienden/kennissen en uit eten gaan. Hij vindt
vooral de zelfredzaamheid binnen de huishoudelijke en ontspanningsactiviteiten belangrijk.
De Get Up and Go Test werd afgenomen zonder hulpmiddelen en met vast schoeisel. De
transfer gebeurde vlot, maar op het aangeduide kruis draaide de cliënt stap voor stap waardoor
hij even het evenwicht verloor. De cliënt legde de test af in 10 seconden. Er bleek geen
aanwezigheid van een verhoogd valrisico.
Bij de Timed Chair Stand Test had de cliënt ook geen hulpmiddelen nodig. De cliënt hield de
armen niet meer gekruist wanneer hij voor de tweede maal ging neerzitten op de stoel. Verder
ondervond hij ook problemen met de coördinatie. De cliënt voerde de test uit in 13 seconden.
Uit deze test bleek er een licht verhoogd valrisico aanwezig te zijn.
3.3.3 Resultaten pré-onderzoek cliënt 3
Resultaten
Assessments
Katz-schaal
MMSE
Score
Categorie B
19/30
Get Up and Go
Test
20 seconden
Timed Chair
Stand Test
46 seconden
Tabel 5 Resultaten pré-meting cliënt 3
Op de verschillende onderdelen van de Katz-schaal behaalde volgcliënt 3 een respectievelijke
score van 3,3,2,2,2,2,3 en 3. Op basis van deze scores, bleek de cliënt tot categorie B te
behoren, waardoor hij voldoet aan de afhankelijkheidscriteria voor een centrum voor
dagverzorging. De cliënt is namelijk psychisch afhankelijk: hij is gedesoriënteerd in tijd en
ruimte, en hij is afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden. De cliënt heeft dus recht op
een tegemoetkoming via een zorgforfait.
Uit de resultaten van de MMSE bleek de cliënt problemen te hebben met de oriëntatie in tijd
en plaats. Hij behaalde op deze testonderdelen een score van respectievelijk 1/4 en 4/5. Ook
werden problemen opgemerkt bij het onderdeel “aandacht en concentratie”. De cliënt kon niet
serieel een 7 aftrekken van 100 en het omgekeerd spellen van woord KAMER liep fout vanaf
de tweede letter. De cliënt behaalde op dit onderdeel een score van 2/5. Bij het onderdeel
“geheugen” kon de cliënt zich geen enkel woord meer herinneren. Hij behaalde hierbij een
score van 0/3. De totaalscore op deze test bedroeg 19/30.
Uit de ACS-VL bleken de volgende vijf activiteiten belangrijk te zijn voor volgcliënt 3:
activiteiten van de kinderen bijwonen, fitness, fietsen, bakken en winkelen.
52
Uit de resultaten van de Get Up and Go Test, bleek er een verhoogd valrisico aanwezig te
zijn. Tijdens deze test vertoonde de cliënt een verstoord gangpatroon. De rug was voorover
gebogen en het hoofd van de cliënt hing naar beneden. De cliënt schoof met zijn voeten over
de grond en aarzelde om aan het kruis af te draaien. Hierbij raakte hij even uit balans en
verloor hij zijn evenwicht. De cliënt legde de test af in 20 seconden.
Ook uit de Timed Chair Stand Test bleek de aanwezigheid van een sterk verhoogd valrisico.
Er werd een balansstoornis opgemerkt nadat de cliënt driemaal rechtstond met gekruiste
armen. De tussenpauzes tussen het rechtstaan en opnieuw gaan zitten, duurden steeds langer.
De cliënt voerde te test uit in 46 seconden.
Bij deze cliënt werden er geen aanvullende assessments afgenomen, aangezien hij slechts
tweemaal per week aanwezig was in het DVC. Er waren ook niet meteen aanwijzingen voor
een uitgebreider onderzoek.
Katz-schaal
Categorie O
Categorie A
Categorie B
Categorie C
Katz-schaal
Categorie D
Categorie
C-dement
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Categorie bepaling per cliënt
Figuur 22 Resultaten pré-meting Katz-schaal
53
MMSE
30
Punten op 30
25
20
15
Score
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 23 Resultaten pré-meting MMSE
Seconden
Get Up and Go Test & Timed Chair Stands
Test
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Get Up and Go Test
Timed Chair Stand Test
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 24 Resultaten pré-meting Get Up and Go Test & Timed Chair Stand Test
3.4
Fit-o- meter
De fit-o-meter werd ingericht voor ouderen met een CVA-problematiek. Gedurende de hele
maand mei stond deze opgesteld in het DVC. Het bewegingsparcours bestond uit drie stations
die elk gerelateerd waren aan een bewegingssessie. De eerste sessie was een opwarming, de
tweede was een effectieve bewegingssessie en de derde sessie was een cooling down. Bij alle
oefeningen werd er rekening gehouden met de mogelijkheden van de cliënt. De oefeningen
die elke week werden opgesteld, zijn gebaseerd op twee oefenprogramma’s die terug te
54
vinden zijn op de site “valpreventie.be”. Er waren zowel terugkerende als nieuwe oefeningen.
Het materiaal voor de opstelling van de fit-o-meter werd gebruikt uit het animatielokaal van
het WZC.
Na elk fit-o-meter parcours werd er een oefendagboek opgemaakt van de observaties van elke
individuele cliënt. Door dit oefendagboek had men de mogelijkheid de observaties te herlezen
en hiermee rekening te houden bij het opstellen van een volgend parcours. Op deze manier
zijn de oefeningen echt aangepast aan de cliënt.
Elke oefening gebeurde onder begeleiding en observatie van de ergotherapeut. Elk station
werd door de cliënt op eigen niveau doorlopen. Er waren drie niveau met elk hun eigen kleur.
Groen was het laagste niveau voor beginners. Deze oefeningen vergden slechts een lage
inspanning. Voor de blauwe oefeningen moest men een matige inspanning leveren. Rood was
het hoogste niveau voor de gevorderden. Deze oefeningen vergden een intensieve inspanning.
Bij elk station was er een visuele instructie op vergroot papierformaat en in een groot
lettertype, die de oefeningen verduidelijkte. Voor ouderen die moeite hadden met lezen of
geheugenproblemen hadden, werd de instructie voorgelezen. Volgcliënt 1 had een unilaterale
neglectstoornis en ook cliënt 2 en 3 hadden visuele stoornissen.
Elke fit-o-meter kon in de activiteitenkalender van de betreffende maand worden
geïntegreerd. De verschillende disciplines, zoals de zorgkundigen, verpleegkundigen, de
kinesitherapeut, ergotherapeut en animatrice konden de cliënt begeleiden bij het uitvoeren van
de fit-o-meter. Er was geen vaste dag vastgelegd om met een bepaalde cliënt de fit-o-meter uit
te voeren. Cliënten die geen therapie hadden bij een andere discipline, werden meegenomen
naar de fit-o-meter. Dit kon zowel in de voor- als in de namiddag zijn, afhankelijk van hun
persoonlijk opgestelde therapieplanning.
Elke bewegingssessie die voorzien was gedurende de maand mei, is ook kunnen doorgaan. Er
zijn geen sessies afgelast of uitgesteld gedurende het onderzoeksproces. Het team van “de
Pendel” was flexibel en begrijpend op vlak van het opstellen van de sessies. Elke sessie werd
besproken in de communicatiemapjes voor het team en er werd voor elke cliënt een
observatiedagboek opgemaakt.
Er is een positieve therapeut-cliënt relatie gegroeid gedurende het proces. Er waren geen
obstakels of conflicten bij de begeleiding van de cliënten. Tijdens het project kwam er ook
interesse vanuit andere afdelingen en disciplines. Zie hierbij een voorbeeld van een opgestelde
fit-o-meter in bijlage 10.
3.4.1 Client 1
Tijdens het uitvoeren van de fit-o-meter kon de cliënt de instructie moeilijk lezen vanuit zijn
rolstoel. De visualisering was voor hem ook niet duidelijk, omwille van zijn neglectstoornis.
Daarom werden de oefeningen voor hem eerst gedemonstreerd alvorens ze moesten worden
55
uitgevoerd. Bij de uitvoering van de oefeningen deed de ergotherapeut simultaan mee. Bij de
bewegingssessies werden enkele moeilijkheden opgemerkt voor cliënt 1. De linker en rechter
elleboog konden slechts minimaal in flexie gebracht worden. De theraband onder de voet
aanbrengen moest onder begeleiding gebeuren, omdat het risico om het evenwicht te verliezen
en uit de rolstoel te vallen te groot was. Het rechtstaan aan de barleuning en het terug
neerzitten in de rolwagen verliep geweldig en bruusk. Er moest meermaals aangegeven
worden om de oefening rustiger uit te voeren. Ook werd de cliënt gevraagd om enkele
seconden langer te blijven rechtstaan. Het grijpen van een bal verliep ongecoördineerd door
de dyskinesie. Het loslaten en gooien van de bal lukte niet. De cliënt kon de bal wel laten
vallen in de handen van de ergotherapeut. Hoe kleiner de bal, hoe moeilijker de cliënt het
had. Op de hielen staan, was moeilijk en de oefening verliep ongecoördineerd. Bij het roteren
van de romp naar links en rechts, had de cliënt pijn. De beweging was minimaal. De
schouders omhoog brengen, lukte maar de schouder naar achteren roteren ging niet. Ook het
roteren van de enkels lukte niet bij de cliënt. Het omhoog brengen van de stok boven het
hoofd gebeurde via een minimale flexie in de elleboog zowel links als rechts.
3.4.2 Client 2
Ook bij cliënt 2 werden enkele moeilijkheden waargenomen bij het uitvoeren van de fit-ometer. Het lezen en begrijpen van de instructies was voor de cliënt heel moeilijk. Daarom
werden de instructies voorgelezen en werd de oefening gedemonstreerd. Het botsen en terug
opvangen van een tennisbal lukte niet goed. Met een grotere bal lukte het grijpen en loslaten
beter. De cliënt had vooral moeite om de bal vanuit de linkerhand los te laten. Het opvangen
lukte beter. De cliënt had moeite om op de tenen en op de hielen te gaan staan. Hij raakte
gemakkelijk uit balans ondanks het vasthouden van de leuning van een stoel. Bij een
gecoördineerde beweging, zoals het opzij stappen en naar voor kijken, was de cliënt heel
verward. Bij deze oefening richtte de cliënt zijn hoofd naar de grond. Bij het individueel naar
voor en naar achter brengen van de benen, verloor de cliënt het evenwicht. Daarom moest hij
bij het uitvoeren van deze oefening de schouder van de therapeut vasthouden.
3.4.3 Client 3
Ook cliënt 3 ondervond enkele moeilijkheden bij het uitvoeren van de bewegingssessies. De
cliënt las de instructies heel stil. Hij werd gevraagd om ze luidop voor te lezen en hierbij
duidelijk te articuleren. Het begrijpen van de opdracht verliep traag. De cliënt was verward.
Daarom werden de instructies ook voorgelezen en werden de oefeningen gedemonstreerd.
Gecoördineerde oefeningen uitvoeren, was moeilijk. De theraband onder de voet aanbrengen,
gebeurde eerst in rechte houding, maar de cliënt verloor hierbij zijn evenwicht. Daarna
plaatste hij zich op een stoel om de oefening uit te voeren. Het gooien van een bal tegen de
muur en het grijpen en loslaten van een bal, lukte goed met een grote bal maar verliep
56
moeilijker met een tennisbal. Bij het door de knieën buigen werd slechts een minimale
beweging waargenomen. Op de hielen staan verliep ook minder goed. Er was geen duidelijke
extensie en flexie aanwezig in de enkel en ook de rotatie van de romp naar links en rechts was
minimaal. De cliënt compenseerde door de voeten schuivend over de grond mee te roteren.
3.5
Resultaten post-meting
De assessments die werden afgenomen bij de post-meting zijn de Mini-Mental State
Examination, de Get Up and Go Test, de Timed Chair Stand Test en de Katz-schaal.
Tijdens het verloop van het onderzoek is er één cliënt uitgevallen wegens een valincident en
aansluitend verblijf in het ziekenhuis voor een aantal weken. Bij deze cliënt werd er een preonderzoek uitgevoerd, maar geen post- onderzoek. Het onderzoek werd verder gebaseerd op
drie cliënten met een CVA-problematiek en bijkomend valrisico.
3.5.1 Resultaten post-meting cliënt 1
Resultaten
Assessments
Katz-schaal
MMSE
Score
Categorie C
25/30
Get Up and Go
Test
0-score
Timed Chair
Stand Test
0-score
Tabel 6 Resultaten post-meting cliënt 1
Op basis van de resultaten op de Katz-schaal, bleek de cliënt opnieuw tot categorie C te
behoren. De cliënt voldeed dus nog steeds aan de afhankelijkheidscriteria voor een centrum
voor dagverzorging. Categorie C betekent dat de cliënt fysiek afhankelijk is: hij is afhankelijk
om zich te wassen en te kleden en hij is afhankelijk voor transfers en verplaatsingen en/of om
naar het toilet te gaan. De cliënt had dus nog steeds recht op tegemoetkoming via de
zorgforfait. Zie hierbij de Katz-schaal in bijlage 13.
Er was geen wijziging in de score op de MMSE. De cliënt behaalde namelijk een score van
25/30. Wel werden er problemen opgemerkt bij het onderdeel “aandacht en concentratie”. De
cliënt behaalde hierop terug een 3/5. Het serieel aftrekken van 7 van 100 verliep eerst
driemaal correct en werd daarna foutief opgelost. Ook het spellen was juist bij de eerste letter,
maar verliep daarna foutief. De cliënt vertoonde problemen bij het spontaan schrijven. De
zinnen bevatten geen werkwoord of onderwerp.
57
De Moca-test werd ook opnieuw afgenomen bij de post-meting. De cliënt behaalde hierop
een score van 16/30. Op het onderdeel “visuospatieel-executief” behaalde de cliënt een score
van 2/5 en op het onderdeel “aandacht” een score van 2/2. Op het onderdeel “abstractie”
scoorde hij 2/2.
De Get Up and Go Test en Timed Chair Stand Test waren opnieuw niet van toepassing bij
deze cliënt, wegens rolstoelafhankelijkheid.
3.5.2 Resultaten post-meting cliënt 2
Resultaten
Assessments
Katz-schaal
MMSE
Score
Categorie A
26/30
Get Up and Go
Test
15 seconden
Timed Chair
Stand Test
21 seconden
Tabel 7 Resultaten post-meting cliënt 2
Op basis van de resultaten op de Katz-schaal, bleek de cliënt nog steeds tot categorie A te
behoren. De cliënt voldeed dus nog steeds niet aan de afhankelijkheidscriteria voor een
centrum voor dagverzorging. De score op het onderdeel “tijd” was geëvolueerd van een 3 bij
de pré-meting naar een 2 bij de post-meting. Zie hierbij de Katz-schaal in bijlage 14.
Op de MMSE behaalde de cliënt een totaalscore van 26/30. Op het onderdeel “oriëntatie in
tijd en plaats” scoorde hij 5/5. Op het onderdeel “aandacht en concentratie” behaalde hij bij
het serieel aftrekken van 7 van 100 een score van 1/5 en bij het spellen van KAMER een
score van 3/5. Bij het onderdeel “geheugen” konden twee woorden zonder cues terug
opgehaald worden uit het korte termijngeheugen en behaalde hij een score van 2/3. De score
op de MMSE wijst op de afwezigheid van een cognitieve disfunctie.
De Get Up and Go Test werd uitgevoerd in 15 seconden. Deze verhoogde score is negatief
want er wordt nu een verlicht verhoogd valrisico aangetoond. De cliënt was onrustiger en
onzekerder tijdens de afname van de test. Hij stapte ook niet met een correcte houding. De
cliënt richtte zijn hoofd naar zijn voeten en hij kromde zijn rug. Ook stapte hij exact op het
kruis. Daarbij verloor hij zijn balans en duurde het enkele seconden voor hij die weer vond.
De Timed Chair Stand Test werd uitgevoerd in 21 seconden. Deze score toont ook een
verhoogd valrisico aan. De instructies werden perfect opgevolgd, maar de cliënt had meer tijd
nodig dan bij de pré-meting om te gaan zitten en opnieuw recht te staan. Ook was hij
onzekerder bij het uitvoeren van de motorische handelingen.
De Moca-test werd ook opnieuw afgenomen. De totaalscore op deze test was 13/30. De cliënt
scoorde beter op de onderdelen “ aandacht” en “oriëntatie”. Hij behaalde een 5/6.
58
3.5.3 Resultaten post-meting cliënt 3
Resultaten
Assessments
Katz-schaal
MMSE
Get Up and Go
Test
Timed Chair
Stand Test
Score
Categorie B
23/30
17 seconden
32 seconden
Tabel 8 Resultaten post-meting cliënt 3
Op basis van de resultaten op de Katz-schaal, bleek de cliënt opnieuw tot categorie B te
behoren. De cliënt voldeed dus nog steeds aan de afhankelijkheidscriteria voor een centrum
voor dagverzorging. Categorie B betekent dat de cliënt psychisch afhankelijk: hij is
gedesoriënteerd in tijd en ruimte en hij is afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden. Zie
hierbij de Katz-schaal in bijlage 15.
Op de MMSE behaalde de cliënt een totaalscore van 23/30. Hij scoorde beter op de
onderdelen “oriëntatie in tijd en plaats” en “aandacht/concentratie”. De cliënt behaalde
namelijk telkens een score van 4/5. De score op de MMSE wijst op de afwezigheid van een
cognitieve disfunctie.
De Get Up and Go Test werd uitgevoerd in 17 seconden. De test werd dus sneller uitgevoerd
dan bij de pré-meting. Het gangpatroon was niet veranderd. De cliënt boog nog steeds het
hoofd naar de grond, schoof met zijn voeten over de grond en leunde naar de linkerkant. De
score wijst op een matig verhoogd valrisico.
De Timed Chair Stand Test werd nu uitgevoerd in 32 seconden. De cliënt hield zijn armen nu
wel gekruist gedurende de testafname. De tussenpauzes tussen het rechtstaan en gaan
neerzitten, duurden minder lang dan voorheen. Ook het rechtstaan en gaan zitten zelf verliep
vlotter. De score wijst nog steeds op een verhoogd valrisico.
De resultaten van de drie volgcliënten worden hieronder weergegeven in een grafiek.
59
Katz-schaal
Categorie
O
Categorie
A
Categorie B
Categorie C
Katz-schaal
Categorie
D
Categorie
C-dement
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Categorie bepaling per cliënt
Figuur 25 Resultaten post-meting Katz-schaal
MMSE
30
Punten op 30
25
20
15
Score
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per ciënt
Figuur 26 Resultaten post-meting MMSE
60
Get Up and Go Test & Timed Chair Stand Test
50
45
40
Seconden
35
30
25
Get Up and Go Test
20
Timed Chair Stand Test
15
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 27 Resultaten post-meting Get Up and Go Test & Timed Chair Stand Test
3.6
Vergelijking pré-en postmeting

Cliënt 1
Cliënt 1 nam gedurende een viertal weken deel aan de fit-o-meter. Uit de resultaten blijkt dat
de score op de MMSE gelijk gebleven is. Daarnaast is er nog steeds een verhoogd valrisico
aanwezig en is er begeleiding van twee hulpverleners nodig bij de transfers en het stappen met
een rollator. Er is wel een verbetering waargenomen van de score op de Moca-test. Deze
evolueerde van 13/30 naar 16/30. De verhoging van deze score is positief. De
categoriebepaling aan de hand van de Katz-schaal bleef ongewijzigd.

Cliënt 2
Volgcliënt 2 is nog steeds niet overgeplaatst naar een NAH-centrum wegens plaatsgebrek.
Dus komt de cliënt gedurende de week en in het weekend nog steeds naar het DVC voor een
zinvolle dagbesteding.
De score op de MMSE evolueerde van 19/30 naar 26/30. Dit wordt als zeer positief ervaren.
Verder is er een verhoging waargenomen van de scores op de Get Up and Go Test en de
Timed Chair Stand Test. De scores evolueerden respectievelijk van 10 naar 15 seconden en
van 13 naar 21 seconden. Bij de post-meting bleek dus wel een verhoogd valrisico aanwezig
te zijn. Hier dient bij een volgende uitvoering van de fit-o-meter rekening mee gehouden te
worden. Er zal aandacht moeten besteed worden aan gangreëducatie en het behoud van het
61
evenwicht in rechte houding. De categoriebepaling op basis van de Katz-schaal bleef
ongewijzigd.
De relatie tussen de therapeut en de cliënt is gegroeid tijdens het onderzoeksproces. De cliënt
voelde zich opmerkelijk een stuk rustiger bij de therapeut wanneer het post- onderzoek werd
afgenomen.

Cliënt 3
De score op de MMSE evolueerde van 19/30 naar 23/30. Volgens deze score is er geen
concrete cognitieve disfunctie aanwezig. Tijdens het observeren van het dagelijks handelen
werd er echter wel een probleem opgemerkt. De cliënt gaat namelijk niet op zelfstandige basis
naar de cafetaria of het kiné-lokaal. Hij blijft binnen zijn vertrouwde omgeving, namelijk het
DVC. Het bord in de livingruimte met de weergave van de dag, maand en het jaar is voor hem
een reminder.
Voor de Get Up and Go Test en Timed Chair Stand Test, had de cliënt minder tijd nodig bij
het post- onderzoek dan bij het pré-onderzoek. Er werd een evolutie waargenomen van
respectievelijk 20 naar 17 seconden en van 46 naar 32 seconden. De scores duiden echter nog
steeds op een aanwezigheid van een verhoogd valrisico. De categoriebepaling op basis van de
Katz-schaal bleef ongewijzigd.
MMSE
30
Punten op 30
25
20
15
Pré-meting
Post-meting
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 28 Vergelijking pré-meting & post-meting MMSE
62
Get Up and Go Test
50
45
40
Secondn
35
30
25
Pré-meting
20
Post-meting
15
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 29 Vergelijking pré-meting & post-meting Get Up and Go Test
Timed Chair Stand Test
50
45
40
Seconden
35
30
25
Pré-meting
20
Post-meting
15
10
5
0
Cliënt 1
Cliënt 2
Cliënt 3
Score per cliënt
Figuur 30 Vergelijking pré-meting & post-meting Timed Chair Stand Test
63
3.7
Bevindingen onderzoeksgroep en personeel

Onderzoeksgroep
De feedback vanuit de onderzoeksgroep was positief. Volgcliënt één gaf aan dat de sessies
heel positief ervaren werden. Hij merkte dat de kracht in zijn armen toenam. Daarnaast vond
hij dat het stappen voor hem vlotter verliep. Dit was ook merkbaar aan de risico’s die de cliënt
soms nam. Tijdens het uitvoeren van een oefening gebeurde het dat hij bepaalde beweging te
vlot of te bruusk deed uit enthousiasme. Na de sessies vertelde de cliënt dat hij de individuele
begeleiding en zorgzame aanpak enorm apprecieerde en dat hij het spijtig vond dat de sessies
voorbij waren.
Volgcliënt twee was over elke oefening van de fit-o-meter enthousiast. Hij kon niet concreet
aangeven of er een verbetering merkbaar was in zijn onderste of bovenste ledematen. Hij
vond de individuele begeleiding echter zeer aangenaam en ook hij vond het jammer dat de
sessies voorbij waren. Hij doet namelijk heel graag aan sport, zowel bij de ergotherapeut als
bij de kinesitherapeut.
Volgcliënt drie was gemotiveerd om onder begeleiding deel te nemen aan de fit-o-meter. Hij
had verder geen uitgesproken mening over de bewegingssessies. Wel was hij verrast toen er
werd gezegd dat de sessies na een vierweekse training aflopen waren.

Personeel
Voor het opstellen van de fit-o-meter in het DVC is er aanvankelijk een overleg geweest met
de ergotherapeut van de dienst. Daarna kreeg ik de volledige verantwoordelijkheid voor de
uitwerking van het project. Gedurende de vier weken dat de fit-o-meter opgesteld stond,
toonde het team interesse voor mijn bewegingssessies. Wanneer het parcours op
maandagmorgen vervangen werd, waren enkele disciplines toch wel nieuwsgierig. Ook
wanneer er disciplines vanuit een andere afdeling het DVC bezochten, werd de fit-o-meter
opgemerkt. Vooral het verpleegkundig en zorgkundig personeel stelde vragen over het
project. Tijdens de lunchpauze sprak ook de psychologe van het WZC mij aan in verband met
de uitwerking van de fit-o-meter. Later werd er gevraagd om de fit-o-meter voor te stellen op
de dienst “de Wende” en “het Scharnier”.
De observaties en bevindingen werden genoteerd in communicatieschriftjes en
gecommuniceerd tijdens het teamoverleg. Omwille van tijdsgebrek heb ik mijn bevindingen
niet meer kunnen doorgeven aan de kinesitherapeut. Ook de directie werd niet concreet
aangesproken omdat de zorgvraag vooral vanuit het personeel kwam en de fit-o-meter tijdens
mijn onderzoek nog in een testfase zat.
64
Deel 4: discussie en conclusie
4
4.1
Discussie en conclusie
Discussie
4.1.1 Assessments
Bij volgcliënt drie werden er geen aanvullende assessments afgenomen, aangezien hij slechts
tweemaal per week aanwezig was in het DVC. Op maandagvoormiddag kreeg de cliënt
kinesitherapie en logopedie. In de namiddag nam hij meestal deel aan geplande activiteiten.
Op donderdagvoormiddag was er steeds een badmoment voorzien en nam de cliënt deel aan
de zitgymnastiek. In de namiddag woonde hij de eucharistieviering bij in het WZC.
Er waren ook niet meteen aanwijzingen voor een uitgebreider onderzoek bij deze cliënt.
4.1.2 Fit-o-meter
Er werd op voorhand bepaald wanneer de cliënten zouden deelnemen aan de fit-o-meter, maar
in de praktijk werd al snel duidelijk dat de planning niet haalbaar was. Door activiteiten,
uitstappen of sessies bij andere disciplines werd de vooropgestelde planning verstoord. Er
werd wel rekening gehouden met de geplande sessies logopedie en kinesitherapie van de
cliënten.
De feedback vanuit de onderzoeksgroep was positief. De cliënten apprecieerden de
individuele begeleiding en de zorgzame aanpak. Hun inzet was groot en het voelde voor hen
niet aan als een verplichte bewegingssessie. De oefeningen waren afgestemd op hun noden en
behoeften. Het zelfstandig lezen van de instructies en uitvoeren van de oefeningen was echter
moeilijk. Hierbij hadden alle heren begeleiding nodig.
Na de tweede week werd de fit-o-meter een soort herkenningspunt voor de cliënten. Wanneer
ze mij op de dienst zagen en ik hen meenam voor de individuele begeleiding, werd dit
onmiddellijk geassocieerd met de bewegingssessies. Eén cliënt vroeg zelfs of ik dit niet
meermaals per week kon doen. Wanneer de sessies na een viertal weken afgelopen waren,
vonden de cliënten dit spijtig.
Door de fit-o-meter werd de drempel om de dienst te verlaten verlaagd. Op deze manier was
het gemakkelijker om in interactie te treden met andere bezoekers. Tijdens het uitvoeren van
de oefeningen werd men gestimuleerd door de therapeut en de andere bezoekers.
De bewegingssessies waren oorspronkelijk bedoeld voor de volgcliënten, maar door de
opstelling van de fit-o-meter op de dienst werden ook andere cliënten geprikkeld.
Verschillende ouderen wierpen een nieuwsgierige blik in de gang tijdens de bewegingssessies
of kwamen vragen stellen. Naast de volgcliënten hebben ook enkele andere cliënten aan de
fit-o-meter deelgenomen. Zowel voor de cliënten als voor mij was dit een positieve ervaring.
65
4.2
Toekomst
Het project rond de fit-o-meter verliep over een periode van één maand, in mei 2014.
Hierdoor was de tijd om de fit-o-meter uit te testen vrij beperkt. Naar de toekomst toe, kan de
directie de ouderen en het personeel bevragen over het project. Met concrete feedback vanuit
de cliënten en het personeel van de verschillende afdelingen kunnen dan eventueel verdere
stappen ondernomen worden om de fit-o-meter blijvend in te richten.
Momenteel zijn er in de regio Marke geen fit-o-meterparcours aanwezig in een recreatief
domein of park. Dit onderzoek kan misschien een aanleiding vormen om een fit-o-meter aan
te vragen bij Bloso. Op die manier kunnen ouderen gestimuleerd worden tot actief bewegen.
Zo verhoogt men niet alleen de levenskwaliteit maar ook de zelfredzaamheid van ouderen. Dit
voorstel is ter sprake gekomen tijdens een gesprek met de ergotherapeut van het DVC,
Delphine Malfait.
Naast dit voorstel zijn ook andere ideeën aan bod gekomen na een brainstorm met de
verschillende disciplines. Eén idee was om een bewegingstuin of zorgtuin aan te leggen voor
de ouderen. Daarnaast werd door de ergotherapeut van de dienst voorgesteld om de
bureauruimte in de linkerliving om te vormen tot een snoezelruimte.
Er is nood aan bijkomend onderzoek naar het effect van de vier pijlers in verband met
succesvol ouder worden. Slechts twee van deze pijlers hebben deel uitgemaakt van het
onderzoek , namelijk het hoog cognitief en fysiek functioneren en Active Ageing.
In verband met het cognitief functioneren werden er enkele assessments afgenomen, namelijk
de MMSE en de Moca-test. Om het fysiek functioneren na te gaan, werden de Timed Chair
Stand Test en de Get Up and Go Test afgenomen. Het COPM leverde een bijdrage voor het
opstellen van een persoonlijk therapieplan door de problemen in het handelen te onderzoeken.
Zie hierbij een blanco scoreformulier van het COPM in bijlage 16. Het observeren en
evalueren van het valrisico is belangrijk bij het aspect bewegen. Op de website
“valpreventie.be” zijn meerdere assessments terug te vinden die een bijdrage kunnen leveren
tot verder onderzoek.
Ook het begrip “empowerment” kan een gegeven zijn binnen het “succesvol ouder worden”.
Dit begrip is niet aan bod gekomen bij de uitwerking van mijn bachelorproef, maar is binnen
de ouderenzorg ook een belangrijk aspect. Empowerment benadrukt het versterken en
verbinden van personen, organisaties en groepen in de samenleving. Het begrip
“empowerment” staat voor een krachtgerichte zorg waarbij een positieve basishouding en
passende participatie de twee belangrijkste basiselementen zijn. De focus ligt bij
empowerment vooral op gezondheid, welzijn, krachten en omgevingsinvloeden en niet op
problemen. Een empowermentbenadering wil negatieve aspecten van een situatie verbeteren
door positieve zaken te zoeken en benadrukken.
66
Bij krachtgerichte zorg wordt er prioritair aandacht besteed aan de meest kwetsbare personen.
In een empowered hulpverlening staat de mens centraal en dit betreft zowel de hulpvrager als
de hulpverlener.
Bij het aspect empowerment gaat het om krachten en kwetsbaarheden, om controle en
ondersteuning, autonomie, een sterke verbondenheid, om het streven naar gelijke kansen en
respect voor elke uniciteit en diversiteit. Zo draagt empowerment bij tot een moderne zorg en
inclusieve samenleving (Regenmortel, 2009).
4.3
Conclusie
Dit onderzoek ontstond vanuit de vraag van het woon- en zorgcentrum “De Ruyschaert” in
Marke om een kiné-ergo ruimte op te stellen voor de ouderen met beginnende tot matige
dementie. Om aan deze vraag tegemoet te komen werd er eerst een literatuurstudie gemaakt.
Daarna werd er een enquête opgesteld en werd deze verstuurd naar de verschillende
afdelingen van het WCZ. Uiteindelijk werden er slechts zes ingevulde enquêtes teruggestuurd.
Uit de resultaten van deze enquêtes bleken de ergo-en kinesitherapeuten uiteenlopende
meningen en ideeën te hebben. De ruimte waar de kinesitherapeuten nu gebruik van maken,
zou ook door andere disciplines kunnen gebruikt worden. Ook het materiaal binnen deze
ruimte zou voor verschillende activiteiten kunnen gebruikt worden. Beide disciplines hadden
een verschillende visie over de mogelijke herinrichting van deze ruimte. In elke visie werd er
rekening gehouden met de noden en behoeften van de cliënten in het WZC, maar vanuit een
ander oogpunt bekeken.
Na een vergadering met de ergo-en kinesitherapeuten, werd er in de periode februari-maart
2014 van het initiële concept afgeweken. Er werd besloten om op basis van de verschillende
ideeën één voorstel uit te werken. Dit is de fit-o-meter geworden. Deze werd uitgewerkt op de
stagedienst, DVC “de Pendel” in Marke.
Het onderzoek vond plaats bij een beperkte onderzoekspopulatie. De cliënten die in
samenspraak met de ergotherapeut werden geselecteerd, waren bij toeval allemaal mannen
met een CVA-problematiek. Dit was aanvankelijk niet de bedoeling. Binnen de pijler “hoog
cognitief en fysiek functioneren” zijn er verdere onderzoeken nodig in verband met het
valrisicoprofiel van de cliënten. Binnen de pijlers “Active Ageing” en “levenstevredenheid”
werd er geen verder onderzoek gedaan, omwille van tijdsgebrek.
4.3.1 Besluit
Ik ben er mij van bewust dat het onderzoek in functie van mijn bachelorproef vrij beperkt is.
Doorheen mijn stageperiode heb ik heel wat uitdagingen gekend. Student zijn in een
67
multidisciplinair team zorgt soms voor frustraties. Door de uiteenlopende visies was het soms
ook moeilijk om een eenduidig besluit te nemen. Maar de uitwerking van de fit-o-meter was
de opzet van een nieuw project. De noden van bewegen bij ouderen volgens het personeel zijn
misschien niet volledig ingevuld, maar het is een aanloop naar de toekomst.
De fit-o-meter werd enkel uitgewerkt binnen het DVC. Het project zit in een testfase en dient
nog verder aangepast te worden aan de doelgroep van ouderen binnen het DVC. In de laatste
week van mei 2014 heeft de fit-o-meter wel een introductie gekend op de afdeling “de
Wende”. Dit is een afdeling voor zorgbehoevende, niet-dementerende bewoners. De bewoners
hebben minder nood aan toezicht en “actieve” hulp. De ouderen zijn in staat om actief hulp te
vragen indien nodig.
Voor deze introductie werd er een fit-o-meter opgesteld met gelijkaardige oefeningen die
werden aangepast aan de doelgroep van de afdeling. De testgroep bestond uit drie ouderen die
zowel mobiel als rolstoelafhankelijk waren. Ze legden het parcours af onder begeleiding van
een ergotherapeut en een stagiaire ergotherapie. De feedback van deze bewoners was positief.
Ze vonden het fijn om lichte tot matige bewegingsoefeningen te kunnen doen in de gang waar
men verblijft. De ouderen moedigden elkaar onbewust aan door samen actief te gaan
bewegen.
Van de ergotherapeut met wie ik heb samengewerkt, heb ik feedback ontvangen over de
visualisering van de tekeningen, de leesbaarheid, het contrast van kleuren en het gebruikte
materiaal. Deze bemerkingen neem ik mee naar de toekomst om de fit-o-meter verder te
optimaliseren.
Na de introductie van de fit-o-meter in “de Wende” merkte ik op dat er ook interesse was voor
het project vanuit de afdeling “het Scharnier”. Dit is een afdeling voor bewoners met een
psychische kwetsbaarheid die samenhangt met het ouder worden. De problemen die hiervan
een oorzaak kunnen zijn, zijn het wegvallen van de partner, het verlies van lichamelijke en/of
psychische gezondheid, een beperkte autonomie, pensionering… Ook bewoners met
chronische (gestabiliseerde) psychiatrische problemen die nood hebben aan een aangepaste
leefomgeving en ouderen met gedragsproblemen en al dan niet een dementieproblematiek,
kunnen op deze afdeling terecht.
Tot mijn spijt ben ik door tijdsgebrek niet meer tot de uitwerking van een fit-o-meter op deze
afdeling gekomen.
Ook van het team van het DVC “de Pendel” heb ik feedback gekregen tijdens overdrachten of
een bespreking over de middag. De verschillende disciplines hadden interesse in het project
en vroegen wat de bedoeling was van het parcours. Ook werd de creativiteit van de opstelling
en uitwerking van het parcours geprezen. Het stimuleren tot actief bewegen heeft een
positieve indruk nagelaten op het team en de ouderen.
68
5
Referentielijst
Boeken
De Coninck, L. (2008). Ergotherapie in de gerontologie, basisboek voor kwaliteitsvolle
hulpverlening. Leuven: Acco.
Kinébanian, A., le Granse, M., & van Hartingsveldt, M. (2012). Grondslagen van de
ergotherapie. Amsterdam: Reed Business.
Pollefliet, L. (2012). Schrijven: van een verslag tot eindwerk do’s & don’ts. Gent: Academia
Press.
Rottiers, R. (2005). Gezond na vijftig, hoe voeding en levenswijze onze gezondheid mee
bepalen. Leuven: Davidsfonds.
Stroobants, E. & Verhaest, P. (2012). Architectionica. Een thuis voor mensen met dementie.
Berchem: Uitgeverij EPO vzw.
Warnez, J., Schepens, N. & Seynaeve, C. (2012). Oud, niet out. Over ouderen met
beperkingen en inclusie. Antwerpen-Appeldoorn: Garant uitgeverij.
Wetenschappelijke artikelen
Alexander, G-K., Innes, K-E., Selfe, T-K. & Brown, C-J. (2013). “More than I Expected”:
Perceived benefits of yoga practice among older adults at risk for cardiovascular disease.
Complementary Therapies in Medicine, p. 14-28. Geraadpleegd op 4 augustus 2014 via
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3564012/
Chen, E-W., Fu, A-S., Chan, K-M. & Tsang, W-W. (2011). The effects of Tai Chi on the
balance control of elderly persons with visual impairment: A randomised clinical trial. Age
and Ageing, p.254-259. Geraadpleegd op 4 augustus 2014 via
http://ageing.oxfordjournals.org/content/41/2/254.long
Barry, E., Galvin, R., Keogh, C., Horgan, F. & Fahey, T. (2014). Is the Timed Up and Go test
a useful predictor of risk of falls in community dwelling older adults: a systematic review and
meta-analysis. Biomedcentral Geriatrics. Geraadpleegd op 05 juni 2014 via
http://www.biomedcentral.com/1471-2318/14/14
Dean, C-M., Rissel, C., Sharkey, M., Sherrington, C., Cumming, R-G., Barker, R-N., Lord, SR., O’Rourke, S-D. & Kirkham, C. (2009). Exercise intervention to prevent falls and enhance
mobility in community dwellers after stroke: a protocol for a randomised controlled trial.
Biomedcentral Neurology. Geraadpleegd op 11 juni 2014 via
http://www.biomedcentral.com/1471-2377/9/38
69
Dorly, J-H., Martine, D. & Puts, T-E. (2007). Het kwetsbare succes van ouder worden, over
kwetsbaarheid, multimorbiditeit en beperkingen. Tijdschrift voor verpleegkundigen, p. 147151. Geraadpleegd op 23 juni 2014 via http://www.lasavu.nl/collaborations/documents/p147_TvV5_WA_deegputs.pdf
Logan, P-A., Gladman, J-R-F., Avery, A., Walker, M-F., Dyas, J. & Groom, L. (2004).
Randomised controlled trial of an occupational therapy intervention to increase outdoor
mobility after stroke. British Medical Journal. Geraadpleegd op 11 juni 2014 via
http://www.bmj.com/content/329/7479/1372
Naço, D., Dobi, D., Zekja, I., Mijo, S., Kapisyzi, M. & Kruja, J. (2013). Factors influencing
Mini-mental State (MMSE) Score in Stroke Patients. P. 171-173. Geraadpleegd op 5 juni
2014 via www.pubmed.com
Ponjaert, K-I., (2012). Succesvol ouder worden: een vlag voor vele ladingen. Tijdschrift
klinische psychologie, p. 45-53. Geraadpleegd op 23 juni 2014 via Google Scholar
Rand, D., Eng, JJ., Tang, P.F., Hung, C. & Jeng, J.S. (2010). Daily physical activity and its
contribution to the health-related quality of life of ambulatory individuals with chronic stroke.
Health and Quality of Life Outcomes, p. 2-8. Geraadpleegd op 26 juni 2014 via
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2927504/
Regenmortel, T-V. (2009). Empowerment als uitdagend kader voor sociale inclusie en
moderne zorg. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, p. 22-42. Geraadpleegd
op 3 juli 2014 via www.journalsi.org/index.php/si/article/download/...1-100150/163
Seong, H-Y. & Seong, D-P. (2013). The effects of core stability strength exercise on muscle
activity and trunk impairment scale in stroke patients. Journal of Exercise Rehabilitation, p.
362-367. Geraadpleegd op 11 juni 2014 via
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3836527/
Vastiau, E., (2005). Dagverzorging verhoogt de levenskwaliteit van ouderen. Tijdschrift
Lokaal. Geraadpleegd op 24 juni 2014 via
www.vvsg.be/.../Dagverzorgingscentra/Dagverzorging%20verhoogt%20..
Eindwerk
Engeltjes, A. (2008). Het effect van de natuur op de gezondheid & het welbevinden, De
belevingsgerichte tuin als groenvoorziening in de directe leefomgeving van dementie
patiënten [eindwerk]. Universiteit Utrecht.
De Rycke, A. & Soenen, M. (2013-2014). Activity Card Sort, De ontwikkeling van de
Vlaamse versie [eindwerk]. Hogeschool West-Vlaanderen, bachelor in de ergotherapie.
70
Verheul, A. (2012). The Effects of a Shortened Mindfulness Training on Mindfulness,
Experiential Avoidance, Regulatory Emotional Self-Efficacy, Self Transcendence, and
Quality of Life in Older Adults [eindwerk]. Open Universiteit Nederland, Faculteit
Psychologie.
Digitale werken
Active Ageing: A Policy Framework. (2002). Geraadpleegd op 23 juni 2014 via
http://www.who.int/ageing/active_ageing/en/
Bossaerts, N. & Vonck, E. (2008). “ 55- plussers in beweging, naar een kwaliteitsvol sport –
en bewegingsbeleid voor ouderen. Geraadpleegd op 27 juni 2014 via
http://www.bloso.be/VlaamseTrainersschool/Documents/55PlusInBeweging.pdf
Milisen, K., Leysens, G., Van der Elst, E., Vlaeyen E., Wertelaers, A., Tessier, J., Cambier,
D., Delbaere, K., & Dejaeger E. (2013). Specifieke oefeningen op maat voor de thuiswonende
ouderen ter bevordering van lenigheid, kracht en evenwicht. Geraadpleegd op 28 april 2014
via www.valpreventie.be
Milisen, K., Coussement, J., Vlaeyen, E., Bautmans, I., Bertrand, I., Boonen, S. et al. (2010).
Valpreventie bij thuiswonende ouderen: praktijkrichtlijn voor Vlaanderen. Geraadpleegd op
28 april 2014 via www.valpreventie.be
Praktijkrichtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen (> 65 jaar) met een verhoogd
valrisico. (2010). Geraadpleegd op 28 april 2014 via www.valpreventie.be
Start Active, Stay Active: A report on physical activity from the four home countries’ Chief
Medical Officers. (2011). Geraadpleegd op 28 juli 2014 via
https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/216370/dh_12
8210.pdf
71
6
Bijlagen

Addendum Op bewegen staat geen leeftijd

Extra map met testgegevens te raadplegen op de opleiding
o Pré-meting volgcliënt 1
 Katz-schaal
 MMSE
 ACS-VL
 Moca-test
 Star-cancelation test
o Post-meting volgcliënt 1
 Katz-schaal
 MMSE
 Moca-test
o Pré-meting volgcliënt 2
 Katz-schaal
 MMSE
 Get Up and Go Test
 Timed Chair Stand Test
 ACS-VL
 Moca-test
o Post-meting volgcliënt 2
 Katz-schaal
 MMSE
 Get Up and Go Test
 Timed Chair Stand Test
 Moca-test
o Pré-meting volgcliënt 3
 Katz-schaal
 MMSE
 Get Up and Go Test
 Timed Chair Stand Test
o Post-meting volgcliënt 3
 Katz-schaal
 MMSE
 Get Up and Go Test
 Timed Chair Stand Test
72
Download