Hoofdstuk 2 ‘’Aarde’’ Paragraaf 2 ‘De opbouw van de aarde’ Een verschrompelde appel Aanwijzingen voor continentbeweging vorm van continenten, verspreiding van gesteente en fossielen én de ligging van bergketens. De continenten bewegen doordat de bodem van oceanen ook beweegt. Twee soorten aardkorst De aardkorst bestaat uit de continentale korst en de oceanische korst. Oceaanbodem bestaat uit basalt en de continenten zijn opgebouwd uit graniet. Basalt is zwaarder, daarom ligt de oceanische korst lager dan de continentale korst. De aarde gescand Het is onmogelijk op dieper dan tien kilometer de aarde in te dringen. Om de opbouw van de aarde te onderzoeken wordt de aarde gescand. Hiervoor worden trillingen gebruikt die bij aardbevingen dwars door de aarde gaan en overal kunnen worden opgevangen en geregistreerd. De snelheid en de richting van de trillingen worden beïnvloed door eigenschappen van gesteente; temperatuur, dichtheid, vloeibaarheid. Door de info van aardbevingen te analyseren kunnen seismologen bepalen hoe de aarde is opgebouwd. Opbouw van de aarde aardmantel aardkorst vast gesteente gedeeltelijk vloeibaar Lithosfeer – aardkorst + bovenste deel mantel Asthenosfeer – deel van de aardmantel Plaatje 2 1. Binnenkern: vast, kernreacties. Verwarmt de buitenkern 2. Buitenkern: Vloeibaar. Verwarmt mantel 3. Mantel 4. Convectiestroming in vast gesteente De mantel wordt verwarmd, om de warmte kwijt te raken komt het materiaal in beweging convectiestroming Paragraaf 3 ‘Platentektoniek’ Drie soorten bewegingen De meeste aardkorstplaten bestaan uit continent- en oceaanbodem. Platen kunne op verschillende manieren bewegen: 1 Transforme beweging: platen bewegen langs elkaar Divergente beweging: platen bewegen uit elkaar. Er ontstaat een gat in de aardkorst, die wordt direct gevuld met vloeibare lava uit de mantel. Doordat deze stolt ontstaat nieuwe oceaanbodem. Convergente beweging: platen botsen tegen elkaar. Als een stuk oceaanbodem botst tegen een stuk continent duikt de zwaardere oceaanbodem onder het continent de mantel in. Dit heet subductie. Op de grens ontstaan diepzeetroggen (1) Recycling van de oceaanbodem Het aangroeien van oceaanbodem op de ene plek wordt gecompenseerd door het verdwijnen bij subductie elders. Oceaanbodem ontstaat en verdwijnt terwijl continenten blijven bestaan en zelfs aangroeien door subductie wordt een deel van het wegduikende basalt omgesmolten tot een nieuw, lichter gesteente. Dit stijgt op en wordt toegevoegd aan het continent. De drijvende kracht Het verschil in snelheid van de beweging van platen zorgt ervoor dat men niet zeker is over welk mechanisme er achter plaatbeweging zit. Er zijn verschillende theorieën: 1. Theorie van convectiestroming – de aardkorst drijft mee met de convectiestroming. Maar het bestaan van de stroming in nooit aangetoond en de snelheidsverschillen worden hiermee niet verklaard. 2. Zwaartekracht – oud oceaanbodem is zo sterk afgekoeld dat deze door het inkrimpen extra zwaar is geworden. Bij subductie trekt de wegduikende oceaanbodem de rest van de plaat mee. 3. Duwen – platen worden bij de midoceanische rug uit elkaar geduwd op plaatsen waar magma opstijgt. Reconstructies Pangea – één groot continent van 200 miljoen jaar geleden. Voor die tijd lagen de continenten weer uit elkaar. De bewegingsrichting van de continenten verandert om de 250 jaar. Er bestaat een soort cyclus van naar elkaar toe en van elkaar af bewegende continenten. Over 250 jaar wordt er opnieuw een supercontinent gevormd. ! Vergeet niet dat de aardkorstplaten bewegen en niet de afzonderlijke continenten. Paragraaf 4 ‘Vulkanisme’ Vulkanisme bij divergerende platen Bij midoceanische ruggen ontstaat continu een gat in de aardkorst dat direct wordt gevuld met magma uit de mantel. Hoewel de mantel uit vast gesteente bestaat wordt dit materiaal vloeibaar wanneer er een opening komt en de druk wegvalt. Deze erupties verlopen rustig, rustige erupties noemen we effusieve erupties. Het magma dat naar buiten komt stolt snel door het contact met oceaanwater. Zo wordt de midoceanische rug continu uitgebreid. Vulkanisme bij convergerende platen In subductiezones komen explosieve erupties voor. Dit komt door een andere samenstelling van de magma. 4 3 1 5 2 1 – Oceaanbodem, sediment en water duiken naar beneden 2 – Het basalt (oceaanbodem), sediment en water smelt en vorm een lichte maar stroperige magma 3 – De lichte magma stijgt tot in de magmakamer 4 – Het magma wil omhoog omdat het licht is maar kan vanwege de stroperigheid moeilijk bewegen. Het kan als een prop stollen en het opstijgen blokkeren. Er is een hoge druk nodig. Na een lange tijd komt er een explosieve eruptie. Het gesteente dat in de weg zit wordt verpulverd en de lucht in geslingerd. 5 – Een deel van de magma stijgt maar stolt langzaam ondergronds een intrusie Dit is een stratovulkaan. Stratovulkanen – hebben een kegelachtige structuur doordat bij elke uitbarsting de lava en as zich in lagen rond de krater ophopen. Andesiet – gestolde lava bij stratovulkanen. Pyroclastisch materiaal – materiaal dat uit de krater de lucht wordt in geslingerd. De explosiviteit is niet altijd constant. Een uitbarsting kan zo explosief zijn dat de top van de kegel volledig verpulverd wordt. Er stroomt dat zoveel lava uit dat de vulkaan geheel of gedeeltelijk instort, wat dan overblijft heet een caldera. Na zo’n uitbarsting kan er weer geleidelijk een kegel opgebouwd worden (Vesuvius). Intrusies In subductiezones bereikt niet al het magma het aardoppervlak. Magma dat erg stroperig is blijft steken in de aardkorst en koelt heel langzaam af. Door de langzame afkoeling gaan de elementen in het magma de meest stabiele chemische verbindingen aan in de vorm van mineralen, zo wordt graniet gevormd. De grote vlekken in het graniet zijn afzonderlijke mineralen. Hotspots Schildvulkanen – worden gevormd doordat de dun vloeibare basaltische lava rustig vanuit de krater uitstroomt en daarbij een uitgestrekt gebied kan bedekken, er wordt nauwelijks een druk opgebouwd. Deze vulkanen liggen niet aan de rand van een plaat. De meeste vulkanen liggen aan de randen van platen en functioneren in overeenstemming met de aard van de plaatbeweging. Vulkanen die hier niet aan voldoen worden ‘hotspot-vulkanen’ genoemd omdat: 1. Ze liggen midden op een plaat 2. Omdat ze anders functioneren dan je bij de plaatbeweging zou verwachten Vulkanische eilanden als Hawaii (1) en de Canarische eilanden (1) liggen op plekken waar je geen vulkanisme verwacht. Het stijgende magma kan niet worden verklaard. Hier vinden in de mantel continue stijgingen van magma plaats (mantelpluimen). IJsland (2) is ook een hotspot, een mantelpluim onder de midoceanische rug zorgt ervoor dat hier zo veel magma uittreedt dat dot deel van de midoceanische rug boven water uitsteekt. Samengevat Soort vulkaan Midoceanische rug Stratovulkanen Hotspot Intrusie Caldera Samenstelling magma Basaltisch (vloeibaar) Andesitisch (stroperig) Basaltisch Granitisch (zeer stroperig) Andesitisch Divergerende platen Midoceanische rug, basaltische lava Convergerende platen Stratovulkaan, caldera, intrusie, explosief vulkanisme, andesitische lava, subductiezone (Begrippen die bij elke beweging passen) 1 2 Herkomst van magma Mantel Weggedoken oceaanbodem Mantel Weggedoken oceaanbodem Weggedoken oceaanbodem Ongeacht de plaatrand Schildvulkaan, hotspot, effusief vulkanisme, basaltische lava 3 1. Stratovulkaan 2. Caldera 3. Schildvulkaan Paragraaf 5 ‘Aardbevingen’ De aardkorst onder druk Aardbevingen zijn het resultaat van jarenlange spanningsopbouw. Wanneer twee gesteentelagen klem zitten tegen elkaar zal het gesteente langzaam verbuigen. Er wordt hierbij , vaak gedurende vele jaren, een spanning opgebouwd. Wanneer de spanning groter wordt dan de sterkte (buigbaarheid) van het gesteente breekt het gesteente plotseling. De spanning is verdwenen maar de twee gesteentelagen zijn wel opgeschoven t.o.v. elkaar. De trillingen die vrijkomen worden overal geregistreerd door seismografische stations. Hoe zwaarder de aardbeving hoe groter de uitslag in het seismogram. Daarbij speelt de afstand tot het epicentrum een rol. Dit is het punt aan het aardoppervlak boven de plaats waar het gesteente klem heeft gezeten, de haard van de aardbeving. Hoe dieper de haard, hoe minder effect deze heeft aan het aardoppervlak. De verwoestende kracht zit in de trillingen zelf, aardverschuivingen en tsunami’s. Deze ontstaan doordat plotselinge bewegingen het water in beweging brengen. Vervorming van de aardkorst De aardkorst staat onder hoge druk, je kan uit het gesteente aflezen of rek of druk in de aardkorst leidt tot de vervorming. Als gesteentelagen worden samengeperst kunnen ze breken of buigen (plaatje 1 onderaan). Het buigen of plooien vindt plaats in de diepte met een hoge temperatuur en druk, zo wordt het gesteente plastisch. Gesteente dat aan de oppervlakte ligt en uitgerekt of ingedrukt wordt zal breken (plaatje 2 onderaan). Langs een breuk in de aardkorst zullen delen van de aardkorst omhooggeduwd worden of wegzakken. De omhooggeduwde delen heten horst, de weggezakte delen heten slenk. Aan de randen van platen kunnen grote gebieden door druk worden vervormd. Hierbij kunnen plooiingsgebergten en breukgebergten ontstaan. Plooiingsgebergten kunnen ontstaan bij subductie wanneer de continentale plaat in elkaar wordt gedrukt en bij de botsing van continenten (Himalaya). Schaal van Mercalli en schaal van Richter De schaal van Mercalli bepaalt de intensiteit van een aardbeving aan de hand van de hoeveelheid schade, de schaal van Richter bepaalt de hoeveelheid energie die vrijkomt - magnitude van de aardbeving. De energie die vrijkomt wordt gemeten aan de hand van de hoogte van de uitslag in het seismogram en gecorrigeerd voor de afstand tot het epicentrum. Een aardbeving van 3 op de schaal van Richter is 10 keer zo sterk als een aardbeving van 2 op de schaal van Richter. 1 2 Paragraaf 7 ‘Gesloopt gesteente’ Chemische en fysische verwering Verwering – het uiteenvallen van gesteente Fysische verwering Temperatuurverschillen Opwarmen en afkoelen uitzetten en inkrimpen Vorstwerking Water in spleten bevriest en ontdooit water zet uit tussen de 0 en -4°C Biologisch-fysische werking Wortels groeien in spleten Chemische verwering – het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en zuurstof. Mossen en algen bedekken een steen, de mossen geven zuren af die er in combinatie met water voor zorgen dat sommige mineralen in het gesteente oplossen en wegspoelen. De chemische samenstelling verandert. Stoffen die een rol spelen bij chemische verwering H2O CO2 O2 Gesteentedeeltjes (minderalen) kunnen oplossen in water CO2 kan oplossen in (regen)water waardoor het water zuur wordt Elementen zoals ijzer kunnen hierdoor roesten (oxideren) Verwering van de tropen tot de polen Fysische verwering verloopt sneller als - de temperatuur sterkt wisselt - de temperatuur regelmatig de 0°C passeert - het gesteente bloot ligt Chemische verwering verloopt sneller als - de temperatuur hoog is - de vochtigheid hoog is - het gesteente bedekt is (losse grond houdt goed vocht vast) Karstverschijnselen Kalksteen lost alleen op als water zuur is. Dit gebeurd vooral ondergronds waar het grondwater in contact komt met verteerde plantenresten die CO2 afgeven. Het zure water sijpelt naar het grondwater in spleten en scheuren in de kalksteen en lost de kalk op. Hierdoor worden de spleten en scheuren groter. Als deze vervolgens aan elkaar groeien ontstaan er grotten. Wanneer het grondwaterniveau daalt worden de grotten gevuld met lucht. Van boven infiltreert er nog steeds water met opgeloste kalk waardoor er druipstenen ontstaan. De kalk wordt heel langzaam afgezet doordat: een deel van de waterdruppel verdampt waardoor de kalk neerslaat, en doordat de lucht veel minder CO2 bevat waardoor het water CO2 aan de lucht verliest. Als de grotten steeds groter worden kan het ‘dak’ instorten, er ontstaan dolines (verzakkingen) in het landschap. Daarnaast kunnen rivieren ondergronds gaan stromen. Alle verschijnselen die ontstaan door het oplossen van kalk noemen we karstverschijnselen. Paragraaf 8 ‘Verweringsmateriaal in beweging’ Aardverschuivingen Aardverschuiving – het in beweging komen van los verweringsmateriaal op hellingen. Je hebt 4 soorten aardverschuivingen: 1. 2. 3. 4. Vallend gesteente: losse stenen of rotsblokken vallen loodrecht naar beneden Bergstortingen: een grote rotsmassa glijdt over een helling naar beneden Puinlawines: losse stenen van verschillende omvang rollen en glijden naar beneden Modderstromen: een verweringslaag die bestaat uit klei en/of zand raakt verzadigd met water en vloeit naar beneden Puinwaaier – ophoping van stenen die door een aardverschuiving naar beneden zijn gevallen. Bossen zijn een natuurlijke beschutting tegen aardverschuivingen. De stabiliteit van de helling kan worden vermindert wanneer hellingen vlak worden gemaakt voor wegen en huizen. Sedimenttransport Rivieren vervoeren veel verweringsmateriaal. Het grove materiaal (grind) wordt rollend vervoerd, zandkorreltjes worden springen vervoerd en klei wordt zwevend vervoerd. De totale hoeveelheid sediment die een rivier kan vervoeren is afhankelijk van de hoeveelheid water en de stroomsnelheid. In de bovenloop vervoert de rivier zowel grind als zand en klei, in de benedenloop vervoert de rivier voornamelijk fijn zand en klei. Bij laagwater vervoert de rivier weinig sediment, bij hoog water veel. Maar je ziet het sediment pas liggen bij laag water. Klimaat beïnvloedt de hoeveelheid sediment dat wordt vervoerd. Het klimaat beïnvloedt de vegetatie en de vegetatie bepaalt of al het verweerde materiaal blijft liggen of verdwijnt in de rivier. Riviererosie De rivier is in staat om zowel de ondergrond als de oevers van de bedding uit te schuren. Dit kan op twee manieren: 1. De rivier neemt dankzij de kolkende kriskrasbeweging (turbulentie) los materiaal mee (grind, zand, klei) 2. Het stromende water neemt de korrels mee en schuurt daarmee langs het gesteente. Zo wordt het massieve, vaste gesteente uitgeschuurd. In de bovenloop is deze erosie het sterkst Erosie kan verticaal zijn waardoor dalen steeds dieper worden. Daarnaast kan een rivier horizontaal eroderen waardoor een dal steeds breder wordt, dit gebeurd pas als de verticale erosie is gestopt. Bij horizontale erosie is er naast erosie ook sedimentatie. 1 2 Paragraaf 9 ‘Van de bergen naar de zee’ Waterpaslandschap Voordat de rivier de zee in stroomt, stroomt hij door de vlakke benedenloop dit is geen dal meer maar een vlak gebied, de overstromingsvlakte. De stroomsnelheid is in dit deel sterk afgenomen en als de aanvoer van water hoog is zal de rivier overstromen. Het water staat stil of stroomt heel langzaam. Een groot deel van het sediment wordt dan afgezet. Zo wordt de benedenloop opgehoogd met dunne laagjes sediment die vrijwel vlak liggen. Zo ontstaat er een soort ‘waterpaslandschap’. Delta en estuarium Als de rivier de zee instroomt vervoert hij nog steeds sediment, doordat het rivierwater terechtkomt in de zee neemt de stroomsnelheid af en laat de rivier het sediment vallen. Als dit materiaal de kans krijgt om zich op te hopen zal er langzaam uit dit opgehoopte sediment nieuw landschap kunnen ontstaan: delta’s. Als de stroming echter langs de kust erg hoog wordt al het sediment weggevoerd en krijgt het niet de kans om zich op te hopen. Er zijn zeeën waar het verschil tussen eb en vloed zo groot is dat het water bij vloed sterk de rivier wordt opgedrongen. Al het sediment dat bij eb is blijven liggen wordt dan door de sterke getijdenstroming weer meegesleurd. De trechtervormige kust noemen we een estuarium. Ontstaan van sediment gesteente In de overstromingsvlakte en de zeebodem hopen lagen sediment zich op. Afhankelijk van de stroomsnelheid zijn dit lagen zand, klei of grind. De oude lagen zaken weg en er komen steeds niet overheen, zo ontstaan er dikke pakketten sediment. Zodra de lagen zijn weggezakt begint het proces van verstening. De korrels worden dichter aan elkaar geplakt. Uit zand ontstaat zandsteen (1), uit klei schalie (2) en uit grind conglomeraat (3). Zulk sedimentgesteente kenmerkt zich door een duidelijke gelaagdheid en kan fossielen bevatten. In zeeën waar geen sedimentatie plaatsvindt kunnen zich grote hoeveelheden schelpen of kalkskeletjes ophopen, zo ontstaat er kalksteen. 1 2 3 Oplosbare raadsels Verwering, erosie en sedimentatie verlopen erg langzaam, met uitzondering van aardverschuivingen is het resultaat van deze processen pas na lange tijd zichtbaar. Paragraaf 11 ‘De vorming en afbraak van gebergten’ Tegenwerken of samenwerken? Endogene processen – processen die van binnenuit op de aardkorst inwerken (aardbevingen, vulkanisme, platentektoniek, gebergtevorming). Exogene processen – processen die van buitenaf op de aardkorst inwerken (verwering, erosie, sedimentatie). Deze processen modelleren samen het aardoppervlak. De energie die nodig is voor verwering is direct of indirect afkomstig van de zon. M.b.v. deze energie komen vele processen op gang, zoals bewegingen in de atmosfeer die tot uiting komen in weer en klimaat. De hydrologische kringloop zorgt er samen met verwering voor dat gebergten verslijten, verweringsproducten worden afgevoerd, rivieren eroderen en laagvlakten en zeeën voorzien worden van sediment. Endogene processen worden aangedreven door energie uit de aardkern die zorgt voor beweging in de mantel en deze is van belang bij platentektoniek. Gebergtevorming Wanneer er een gebergte wordt gevormd door subductie ontstaat er voor het continent een ondiepe zee met dikke lagen sediment. Een klein deel hiervan gaat mee met de oceaanbodem en draagt bij aan de explosieve uitbarsting van de vulkaan, de rest zal tijdens de botsing in de verdrukking komen. De sedimentlagen worden geplooid, opgeheven en aan het land vastgeplakt. Zo groeien continenten. Platentektoniek en gebergtevorming Hooggebergten ontstaan bij actieve continentranden, randen van continentale platen die botsen tegen andere platen. De Himalaya is ontstaan door de botsing van twee stukken continentale plaat. India en Azië. Geen van beide duikt onder de ander, ze worden in elkaar geschoven en gaan omhoog. Voor deze botsing was er een botsing tussen een oceanische en continentale plaat, toen de oceanische plaat volledig onder het continent was geschoven botste India tegen Azië. De uiteenval van Pangea heeft geleid tot de huidige plaatbewegingen die de huidige gebergtevorming tot gevolg hebben. Er zijn ook gebergten die veel ouder zijn. Deze zijn het gevolg van plaatbotsingen toen de bewegingsrichting van de aardkorstplaten anders was. Bij de vorming van Pangea zijn er twee gebergtevormende fasen te herkennen. De Caledonische en de Hercynische fase, de gebergten die toen ontstonden zijn ontstaan door plaatbewegingen in het verleden. De opbouw van continenten De oceaanbodem is niet ouder dan 200 miljoen jaar, de continenten zijn veel ouder. Omdat ze veel lichter zijn, zijn ze nooit teruggezakt in de mantel maar in de loop van de tijd aangegroeid door gebergtevorming. De oceaanbodem wordt gerecycled. De totaal versleten gebergten vormen de kern van de continenten, dit worden de schilden genoemd. nu toen Paragraaf 12 ‘De gesteentekringloop’ Drie groepen gesteenten Er zijn drie groepen gesteenten: 1. Stollingsgesteenten – ontstaat door het afkoelen en stollen van magma. Deze gesteente worden onderverdeeld in: dieptegesteente (graniet), uitvloeiingsgesteente (andesiet, basalt vulkanisch glas), pyroclastisch gesteente (vulkanische as – tufsteen). - te herkennen aan ‘vlekjes’ door mineralen, geen gelaagdheid en geen fossielen 2. Metamorf gesteenten – metamorf gesteente ontstaat wanneer sedimentgesteente of stollingsgesteente onder hoge druk en/of temperatuur wordt omgevormd tot een ander gesteente. Niet bij een te hoge temperatuur waardoor het gesteente weer smelt en er stollingsgesteente ontstaat. Vb. Marmer, leisteen en steenkool. Schelpen worden samengedrukt kalk marmer. De druk wordt steeds groter. Als klei onder druk wordt gezet verandert het in schist. 3. Sedimentgesteente – ontstaat doordat verweringsmateriaal of resten van planten en dieren zich ergens ophopen, bedekt raken, wegzakken en vervolgens samengeperst worden. De lagen hebben een vrij homogene samenstelling doordat de verschillende korrolgrootten bij een andere stroomsnelheid worden afgezet; ze worden als het ware gesorteerd. Vb. zandsteen, schalie, kalksteen, conglomeraat. - te herkennen aan gelaagdheid, vaak fossielen, de oorspronkelijke sedimentdeeltjes kunnen zichtbaar zijn Schelpen worden samengedrukt kalk marmer. De druk wordt steeds groter. Een kringloop van gesteenten Stenen ontstaan en verslijten dankzij verwering, erosie, riviertransport, sedimentatie, wegzakken, subductie , vulkanisme en gebergtevorming. VB. Stukje graniet verweert chemische verwering klei gaat mee met rivier en komt in zee korrels komen op zeebodem lagen zakken weg en er komen nieuwe bij de kleideeltjes verstenen tot schalie zeebodem zakt verder weg dankzij subductie wordt de schalie meegesleurd de schalie komt diep te liggen en de temperatuur stijgt de mineralen worden dicht op elkaar geperst er ontstaat leisteen druk neemt verder toe er ontstaan nieuwe mineralen er ontstaat schist het gesteente zakt dieper gesteente smelt en mengt met ander magma de magma is lichter dan de omgeving komt omhoog en dringt zich in het gebergte magma koelt lang af en stolt het graniet is gevormd en bevindt zich onder enkele kilometers gesteente door verwering en erosie komt uiteindelijk het graniet weer aan de oppervlakte. Gesteente wordt dus gerecycled. Endogene en exogene processen dragen bij aan de gesteentekringloop. Gesteentekringloop – de doorgaande omvorming van stollingsgesteente naar sedimentgesteente naar metamorf gesteente. leisteen schalie klei schist exogeen proces endogene processen (subductie + het omhoogkomen en de vorming van lava) Paragraaf 13 ‘Systeem aarde’ Koolstofkringloop De betekenis van het samenspel tussen het klimaatsysteem en het platentektonieksysteem wordt du Het samenspel tussen het klimaatsysteem en het platentektonieksysteem leidt tot de gesteentekringloop. Deze kringloop lijkt ‘doelloos’. De betekenis van dit samenspel blijkt uit de koolstofkringloop. 1. Dankzij fotosynthese nemen bomen en planten CO2 op, die omgezet wordt in organisch materiaal. Een deel van de opgenomen CO2 wordt ’s nachts weer uitgeademd of komt door verrotting van dood plantenmateriaal weer terug in de atmosfeer. 2. Een deel van het verrotte materiaal komt in veenlagen terecht die kunnen verstenen tot bruinkool of steenkool. 3. Bij vulkanisme komen gassen vrij waaronder CO2. Bij het verweren van veel gesteente wordt CO2 verbruikt, hiervan komt een groot deel opgelost in het water terecht en stroomt het naar de zee. Als kalksteen of steenkool verweren komt CO2 juist vrij. 4. CO2 wordt opgenomen door de oceaan en lost op. Ook rivieren voeren opgeloste CO2 aan. Een groot deel hiervan verdampt weer, maar een deel van de opgeloste CO2 wordt opgenomen door algen en schelpdieren die er een kalkhoudend skelet van bouwen. 5. Wanneer de algen en schelpdieren afsterven, sedimenteren de kalkhoudende resten op de bodem. 6. Door subductie verdwijnt kalk samen met de oceaanbodem de mantel in. Koolstof zit opgeslagen in de atmosfeer, de lithosfeer (gesteente), de biosfeer (planten) en de hydrosfeer (water). De hoeveelheid CO2 in de atmosfeer speelt een belangrijke rol in het natuurlijke en het versterkte broeikaseffect. Er vindt een continue uitwisseling plaats van koolstof tussen de verschillende ‘sferen’ en daarbij neemt koolstof steeds een andere vorm aan. Thermostaat van de aarde De zonne-intensiteit is over lange tijd toegenomen maar de temperatuur op aarde is niet gestegen naar ondraaglijke waarden. Dat komt doordat de CO2 in de loop van miljoenen jaren uit de atmosfeer is opgeslagen in kalksteen en steenkool. In de lithosfeer zit veel meer koolstof opgeslagen dan in de atmosfeer. De CO2 concentratie van de lucht is sterk teruggelopen sinds het ontstaan van de aarde waardoor het broeikaseffect is verminderd. Dankzij verschillende levende organismen die hebben bijgedragen aan de vorming van kalksteen en steenkool is de aarde leefbaar gebleven. De aarde lijkt te beschikken over een soort thermostaat, er is nog nooit een helse hitte geweest. Op de korte termijn De CO2 concentratie is de afgelopen paar duizend jaar zeer constant geweest. Echter sinds de industriële revolutie is de concentratie sterk aan het stijgen, toch weten we dat de stijging nog sterker zou moeten zijn door de grote hoeveelheden verbruikte fossiele brandstoffen. Een groot deel van de extra geproduceerde CO2 is weer vastgelegd in de biosfeer. Welke processen sturen de koolstofkringloop aan? 1. Verwering en sedimentatie 2. Fotosynthese 3. Platentektoniek en gebergtevorming De aarde wordt verwarmd De aarde moet zijn warmte kwijtraken Een natuurlijke kerncentrale