Aardrijkskunde hoofdstuk 1 `Endogene en

advertisement
Aardrijkskunde hoofdstuk 1 ‘Endogene en Exogene processen’
§2 ‘De opbouw van de aarde’
Oceaanbodem is veel zwaarder dan continenten. Dit komt omdat de oceaanbodem
opgebouwd is uit basalt. Continenten zijn opgebouwd uit graniet.
De aardkorst drijft op de aardmantel.
Midoceanische rug = ‘onderwatergebergte’.
Dmv scannen kan men het binnenste van de aarde bekijken. Hiervoor maakt men
gebruik van trillingen die bij elke aardbeving dwars door de aarde gaan en overal ter
wereld kunnen worden opgevangen en geregistreerd. De snelheid en de richting van
de aardbevingstrillingen worden beïnvloed door de eigenschappen van gesteente,
zoals de temperatuur, dichtheid en vloeibaarheid.  Seismologen
Aardkorst:
Continentale korst
- Licht
- ligt +/- 4 km hoog
- graniet
Oceanische korst
- zwaar
- ligt +/- 4 km lager
- basalt
Vastgesteente (korst)  Vastgesteente (mantel)  gedeeltelijk vloeibaar (kern)
Lithosfeer
Asthenosfeer
1) binnenkern = vast, kernreactie
 Verwarmt buitenkern
2) buitenkern =vloeibaar
 Verwarmt mantel
3) mantel = convectiestroom (warmtestroom), vast gesteente
§3 ‘Platentektoniek’
De meeste aardkorstplaten bestaan zowel uit continent als oceaanbodem.
Er zijn verschillende bewegingen:
1) convergente beweging: platen botsen tegen elkaar. Oceaanbodem duikt onder
continent en er ontstaat een subductie. Op de grens ontstaan diepzeetroggen.
2) Divergente beweging: platen bewegen uit elkaar. Er ontstaat een gat, wordt
gevuld met lava en ontstaat nieuwe oceaanbodem, die langzaam aangroeit.
Midoceanische rug, ook wel spreidingszone genoemd.
3) Transforme beweging: platen bewegen langs elkaar.
De oceaanbodem wordt constant gerecycled. Het groeit aan bij de midoceanische
rug en het verdwijnt bij subductie zones. Dit weet men door ouderdomsbepaling.
Men weet niet zeker waarom platen bewegen, maar de convectiestroming is een
populaire theorie. Maar hiermee is niet te verklaren waarom er verschillen in snelheid
zijn. Volgens de theorie speelt de zwaartekracht een rol. Door het afkoelen van de
oude oceaanbodem wordt de bodem zwaarder en dus moeilijker te bewegen. Bij
subductie wordt de bodem vervolgens meer naar beneden getrokken.
Door het naar en van elkaar schuiven komen de continenten steeds op een andere
plek te liggen. Zo’n 200 miljoen jaar geleden vormden de continenten één continent,
genaamd Pangaea. Tegenwoordig drijven de platen weer naar elkaar toe.
§4 ‘Vulkanisme’
Verschillende soorten vulkanen kun je meten aan de hand van:
 viscositeit –vloeibaarheid- van magma
 mate van druk (gasvorming)
Soorten uitbarstingen:
 explosief, hevig  hoge druk + stropige magma
 effusief, rustig  lage druk + vloeibare magma
Verschillende soorten vulkanen:
Schildvulkaan:
- vloeibaar magma (bestaat vooral uit basalt)  weinig zand
- effusieve uitbarsting
- flauwe helling
- bij hotspots en mid-oceanische rug
Spleeteruptie:
- vergelijkbaar met schildvulkaan
- ontstaat langs scheuren in de aardkorst
- langgerekte vorm
- effusieve eruptie
- omdat er veel lava vrijkomt, ontstaan er plateaus
Stratovulkaan:
- opgebouwd uit lagen as en lava (magma)
- taai magma  silicium rijk, menging met water
- explosief
- kegelvormig
- alleen bij subductie zone
Caldera:
- ontstaat uit ander vulkaantype
- bij grote/enorme uitbarsting stort magmakamer in  top weg
- er ontstaat een kratermeer
- soms ontstaat er een nieuwe magmakamer, risico  mega uitbarsting
Bij subductie zone komen explosieve erupties plaats  ander samenstelling van
lava, namelijk omgesmolten basalt met sediment.
Gestolde lava heet bij een stratovulkaan andesiet. Ook wordt er materiaal in de lucht
geslingerd bij een uitbarsting  pyroklastisch materiaal.
Niet al het magma komt aan de oppervlakte, grote hoeveelheden magma blijft steken
in de aardkorst. Het koelt langzaam af, enkele kilometers onder het aardoppervlak.
Dit worden intrusies genoemd. Doordat het langzaam afkoelt, heeft het de
mogelijkheid om chemische reacties aan te gaan  gesteente met mineralen.
Hotspots: een plek waar wel vulkanen voorkomen, maar waar geen breuklijn is. Hier
vinden in de mantel continue stijgingen van magma plaats, die mantelpluimen
worden genoemd.
§5 ‘Aardbevingen’
Bij divergente plaatgrenzen wordt de aardkorst uit elkaar getrokken en ontstaat er rek
in de aardkorst.
Bij convergente en transforme plaatbewegingen komt veel druk voor. Het ontstaan
van een aardbeving is te vergelijken met het uit trekken van een elastiekje. Als de
druk dan te groot wordt knapt het elastiekje.
De druk bij twee gesteentelagen kan zo ver toenemen dat er een aardbeving
ontstaat, de twee gesteentelagen zijn verschoven ten opzichte van elkaar.
Epicentrum: de plek waar een aardbeving de aardoppervlakte raakt. (loodrecht
boven hypocentrum)
Hypocentrum: aardbeving haard, daar waar de verschuiving plaatsvindt. (onder het
aardoppervlak).
Metingen van aardbevingen:
 schaal van Mercallie  intensiteit op basis van schade, maar moeilijk om te
vergelijken omdat het op elke plaats anders is.
 Schaal van Richter  seismograaf: meet trillingen en zet om in magnitude.
Logaritmisch = elke stap 10x zwaarder.
Plooien: hard gesteentelaag diep onder het aardoppervlak onder hoge temperaturen
en druk verbogen. Het gesteente is plastisch geworden. Door opheffing is het nu
zichtbaar aan de oppervlakte.
Langs een breuklijn worden soms van de korst omhoog gedrukt (=horst) en sommige
delen naar beneden gedrukt (=slenk).
Aan randen van platen kunnen door druk grote gebieden ontstaan. Hierbij kunnen
plooiingsgebergten en breukgebergten ontstaan.
§7 ‘Gesloopt gesteente’
Fysische verwering: het verbrokkelen van gesteente door het bevriezen van water,
temperatuurwisselingen of de werking van wortels.
- insolatie = opwarmen en afkoelen > uitzetten en krimpen
- vorstwerking = water in spleten bevriest en ontdooit > water zet uit tussen 0 en
4 graden
- Biologische-fysische werking = wortels groeien in spleten > diktegroei van de
wortel.
 Verloopt het snelst wanneer ergens grote temperatuurfluctuaties voorkomen of de
grens van 0 graden regelmatig wordt overschreden. Dit gebeurt vooral met stenen
die onbedekt zijn.
Chemische verwering: het oplossen van gesteente door de inwerking van water,
zuren of zuurstof.
- H2O – mineralen kunnen oplossen in water
- CO2 – kan oplossen in water > vorming van koolzuur > water wordt zuur
- O2 – elementen zoals ijzer kunnen oxideren
 Verloopt het snels wanneer de temperatuur hoog is en er veel water beschikbaar
is. Ook komt chemische verwering vooral onder de grond voor, aangezien losse
grond vocht goed vasthoudt.
Bijzondere vorm van chemische verwering ontstaat in kalksteen. Kalk lost niet op in
gewoon water, maar wel in zuur water. Dat kan vervolgens ook weer snel neerslaan.
Druipsteengrotten zijn hier het resultaat van.
Dit gebeurt vooral onder de grond, waar het grondwater in contact komt met
verteerde plantenresten, die CO2 afgeven.
Het ontstaan van karstverschijnselen ontstaat zo:
1) kalksteen lost op langs spleten
2) spleten verwijden zich en groeien aan elkaar
3) het grondwaterniveau daalt
4) grotten vullen zich met lucht
5) sijpelend water doet druipsteen ontstaan in grot
6) grotten storten in en er ontstaan dolines. ( = laagte in het terrein die ontstaat
doordat grotten in kalksteen instorten.
§8 ‘verweringsmateriaal in beweging’
Na verwering valt/rolt/glijdt het gesteente naar beneden  aardverschuivingen.
Er zijn vier soorten aardverschuivingen:
1) Vallend gesteente – losse stenen of rotsblokken vallen loodrecht naar
beneden
2) Bergstorting – een grote rotsmassa glijdt over een helling naar beneden.
3) Puinlawine – losse stenen van verschillende omvang rollen en glijden naar
beneden
4) Modderstromen – een verweringslaag die bestaat uit klei en/of zand raakt
verzadigd met water en vloeit (soms 40 km/u) naar beneden
Onderin het dal waar het gesteente terecht komt  puinwaaier of puinhelling.
Sediment wordt op verschillende manier getransporteerd in het water:
Zand – springend
Klei – zwevend
Grind – rollend
In de bovenloop van de rivier wordt alles vervoerd, terwijl in de benedenloop vooral
fijn zand en klei vervoert. Wel is de totale hoeveelheid sediment in de benedenloop
het grootst.
Het klimaat, de hoeveelheid water, de stroomsnelheid en de vegetatie in het
stroomgebied hebben invloed op hoeveel sediment een rivier meeneemt.
Sediment in water zorgt voor erosie, niet het water alleen.
§9 ‘Van de bergen naar de zee’
Benedenloop is een vlak gebied, overstromingsvlakte. Als het waterpijl hoog staat,
loopt de overstromingsvlakte onder water. Het sediment in de rivier wordt daar dan
ook neergelegd. Zo wordt er een ‘waterpaslandschap’ gevormd.
Als een rivier in de zee terecht komt, verliest hij al zijn snelheid en loost hij al zijn
sediment. Het opgehoopte sediment kan langzaam maar zeker voor nieuw land
zorgen. Dit heet een delta.
Dit gebeurt niet overal, als de stroming langs de kust te groot is, neemt de stroming
het sediment mee. Ook zijn er zeeën waar het verschil tussen eb en vloed zo groot
is, dat het water bij vloed sterk de rivier wordt opgedrongen. Het sediment wat bij eb
is neergelegd, wordt door de sterke stroming bij vloed weer meegenomen. De
trechtervormige kust die dan ontstaat heet estuarium.
In de rivier komen vele lagen sediment voor. Doordat de boden wegzakt, komt er
telkens weer een nieuw laagje bij. Zodra de lagen een paar honderd meter zijn
weggezakt, begint het proces van verstening.
De korrels worden dichter op elkaar geperst, vervolgens worden korrels aan elkaar
geplakt. Zo ontstaat:
Zand  zandsteen
Klei  schalie
Grind  conglomeraat
Schelpen/kalkskeletjes kalksteen
Vorming van sediment:
Sedimentatie  wegzakken  sedimentatie  sedimentatie onder druk  in elkaar
drukken  aan elkaar plakken  sediment gesteente
§11 ‘De vorming en afbraak van gebergten’
Endogene processen worden aangestuurd door de kern van de aarde. Vb,
aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en platentektoniek.
Exogene processen worden aangestuurd door de zon. Vb, verwering, erosie en
sedimentatie.
De hydrologische kringloop is de kringloop van water en zorgt er samen met
verwering voor dat gebergten verslijten, verweringsproducten worden afgevoerd door
rivieren, rivieren eroderen en laagvlakten, en zeeën voorzien worden van pakketten
sediment.
Bij subductie gaat niet alleen de oceaanbodem onder het continent, ook gaat er
sediment mee naar beneden. Dit zorgt voor nog meer explosiviteit bij een uitbarsting.
Ook zal een deel in de verdrukking komen en bij het continent worden aangeplakt.
Hooggebergtes worden alleen bij actieve continentranden gevormd. Het kan ook zo
zijn dat er twee continenten op elkaar botsen, vroeger heeft hier wel een zee
gelegen, maar is weg.
Sommige gebergtes liggen niet op logische plaatsen, maar het kan best zo zijn dat
ze vroeger wel op logische plaatsen lagen. We gaan ervan uit dat vroeger de
platentektoniek anders was dan nu, waardoor die gebergtes toen gevormd zijn. Veel
gebergtes zijn al afgerond en zijn nu dus oude gebergtes.
Caledonische fase: Noord-Amerika botste tegen Europa, ongeveer 450 miljoen jaar
geleden.
Hercynische fase: Frankrijk botste op Noord-Europa, Afrika op Noord-Amerika en
Siberië op Rusland.
Het schild is de kern van een continent, hierin vind je het oudste gesteente. Dit komt
omdat continentale platen niet wegzakken in de mantel en in de loop van de eeuwen
er om het schild een laag gebergte is ontstaan.
§ 12 ‘De gesteentekringloop’
Er zijn 3 soorten gesteente:
1) Stollingsgesteente, ontstaan door het afkoelen van magma.
Dieptegesteente
stollingsgesteente
pyroklastisch gesteente
2) Sedimentgesteente, ontstaat doordat verweringsmateriaal of resten van platen en
dieren zich ergens ophopen, bedenkt raken, wegzakken en vervolgens worden
samengeperst.
3) metamorfe gesteenten, ontstaan wanneer stollingsgesteenten of
sedimentgesteenten, om wat voor reden dan ook, diep wegzakken in de aardkorst en
daar onder hoge druk en/of temperatuur komen te staan. Hierdoor wordt het
gesteente omgevormd en verliest het veel van zijn oorspronkelijke eigenschappen
zoals gelaagdheid, kleur of korrelgrootte.
Soorten gesteente
Stollingsgesteente
- dieptegesteente
- uitvloeiinggesteente
-
pyroklastisch gesteente
Sedimentgesteente
Metamorf gesteente
Ontstaan uit
Naam gesteente
Magma
Lava
Graniet
Andesiet, basalt,
vulkanisch glas, puimsteen
vulkanisch as > tufsteen
vulkanische bommen
Zandsteen
Schalie
Conglomeraat
Bruinkool
Kalksteen
Gneis
Leisteen
Schist
Kwartsiet
Steenkool
Marmer
Uitgeslingerd materiaal
Zand
Klei
Grind
Plantenresten > veen
Koraal, schelpen
Graniet
Schalie
Leisteen
Zandsteen
Bruinkool
Kalksteen
Op heel de wereld vindt de gesteentekringloop plaats, dit kan op vele manieren. Dit
duurt miljoenen jaren, maar het stopt nooit.
Een voorbeeld van klei:
Door chemische verwering wordt schalie klei – via de rivier naar de zee – op de
zeebodem terecht – kleilagen bedenkt met nieuwe lagen en zakken steeds verder
weg – kleideeltjes verstenen tot schalie – zeebodem zakt verder weg – door
subductie de diepte in – door temperatuur wordt leisteen gevormd – als de druk nog
hoger is wordt schist gevormd – smelt en mengt met magma – magma omhoog en
dringt zich in het gebergte – graniet is gevormd – proces begint opnieuw.
§ 13 ‘systeem aarde’
Koolstofkringloop: de continue verplaatsing van koolstof tussen de atmosfeer (lucht),
hydrosfeer (water), biosfeer (planten) en lithosfeer (gesteente).
Planten

fotosynthese  CO2 in
Atmosfeer

verwering van steenkool
Steenkool aan de opp.
Dode planten
Materiaal
opgraven en verbranden
Erosie van bovenliggende
lagen
Bruinkool

steenkool

opheffing van gebergtes
Toegenomen is: zonne-intentsiteit, koolstofgehalte
Afgenomen is: broeikaseffect, CO2 concentratie
Gelijk gebleven is: leefbaarheid
Wisselend: temperatuur
Atmosfeer + hydrosfeer = klimaatsysteem
Lithosfeer + asthenosfeer + diepe mantel = platentektonieksysteem
Buitenkern + binnenkern = geodynamosysteem
Biosfeer = hydrosfeer + stukje atmosfeer
Samenvattingopdracht
Platentektoniek
Divergerende plaatbeweging:
- midoceanische ruggen
- vorming van basalt
- slenken
Aangedreven
door zonneenergie

Exogene
processen
Convergerende plaatbeweging:
- stratovulkaan
- pyroklastisch gesteente
- aardbeving met diepe haard
- caldera’s
- intrusies
- plooiing van gesteente

Verwering, erosie,
puinwaaiers

In
hooggebergten

In de
benedenloop
Overstromingsvlakte, sedimentatie,
delta, vervorming sedimentatiegesteente
Intrusies, plooiing van gesteente,
opheffing, convergerende plaatrand
Aangedreven
door warmte
uit aardkern

Exogene
processen

Gebied zakt weg
Stollingsgesteente
sedimentgesteente
Verwering, erosie,
hydrologische
kringloop
Intrusie
vulkanisme
gebergtevorming
Subductie
gebergtevorming
Metamorf gesteente
Download