Discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt 1. Inleiding Het bestaan van discriminatie op de arbeidsmarkt wordt veel besproken, maar ook veel betwist. Hoewel er de laatste jaren meer aandacht voor is gekomen, worden er te weinig concrete maatregelen ingevoerd om er ook daadwerkelijk korte metten mee te maken. Het bestaan van discriminatie op de arbeidsmarkt is door de kabinetten Balkenende steeds weer ontkend. Zo vroeg minister Verdonk om voorbeelden en bewijzen, omdat zij zich niet kon voorstellen dat er inderdaad wordt gediscrimineerd op achternaam. In de zomer van 2005 leverde GroenLinks het bewijs: uit undercover onderzoek bleek dat Marokkaanse jongeren vanwege hun achternaam inderdaad veel minder kans hebben op een stageplaats dan autochtone jongeren. Maar dit bewijs heeft niet geleid tot een betere of effectieve aanpak. Integendeel. Vorige week stelde minister Wijn nog heel ongenuanceerd dat werkgevers niet selecteren op achternaam, ondanks alle onderzoeken die het tegendeel bewijzen. GroenLinks wil dat er meer en structureel aandacht komt voor verschillende vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt. Er moet nu eindelijk eens actie ondernomen worden om te kunnen garanderen dat iedereen gelijke kansen heeft op de arbeidsmarkt. Daarom heeft GroenLinks besloten nogmaals onderzoek te doen naar discriminatie op de arbeidsmarkt, in sollicitatieprocedures en ongelijke beloning. Want er moeten maatregelen genomen worden tegen alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, in de sollicitatiefase, maar ook in de fases daarna. GroenLinks wil de werkloosheid onder allochtone jongeren de komende jaren halveren. Daarom doen wij onder meer de volgende concrete voorstellen: 1. Er dient systematisch onderzoek te komen naar discriminatie door bedrijven. Discriminerende bedrijven worden bekend gemaakt en beboet. De overheid doet geen zaken met discriminerende bedrijven. 2. Alle jongeren krijgen een garantie op een stageplek. Scholen krijgen extra geld en bedrijven worden beloond als ze stageplaatsen bieden. 3. GroenLinks investeert meer dan alle andere partijen in onderwijs om jongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt: 1500 euro extra per leerling. 4. Wij hervormen de sociale zekerheid ten gunste van ‘outsiders’ en we zorgen voor de meeste nieuwe banen van alle partijen (250.000). 5. CAO’s worden alleen nog algemeen verbindend verklaard als er afspraken in staan om meer allochtonen aan het werk te helpen en discriminatie op de werkvloer aan te pakken. Er komen experimenten met anonieme sollicitaties voor stages. 6. Het moet makkelijker worden om aangifte te doen van discriminatie. 2. Discriminatie bij sollicitaties 2.1 Aanleiding onderzoek discriminatie in sollicitatieprocedures Hoewel al lange tijd bekend is dat allochtone sollicitanten op de Nederlandse arbeidsmarkt minder kansen hebben, wordt dit nog steeds in twijfel getrokken. De kabinetten Balkenende hebben het bestaan van discriminatie steeds ontkend. In november 2006 concludeerde minister Wijn op basis van een onderzoek naar selectiecriteria van werkgevers nog dat discriminatie op afkomst helemaal niet plaatsvindt. GroenLinks zet zich al lange tijd in voor maatregelen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Omdat het voorkomen van directe discriminatie in Nederland onterecht wordt ontkend, heeft GroenLinks in 2005 een onderzoek uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit van Utrecht. De uitkomsten van dat onderzoek waren ontluisterend. In de betrokken bedrijfstakken (bouw, detailhandel en horeca) bleken Marokkaanse stagezoekenden 30% minder kans te hebben op een uitnodiging voor een stageplaats. De uitkomsten in de bouw waren het meest opvallend: daar hadden Marokkaanse jongens 63% minder kans om uitgenodigd te worden. De uitkomsten van dat onderzoek hebben niet geleid tot een strengere en hardere aanpak van discriminatie. Daarom heeft GroenLinks opnieuw onderzoek uitgevoerd om daarmee te evalueren of discriminatie bij sollicitaties nog steeds aan de orde is. 2.2 Opzet onderzoek Om het bestaan van discriminatie direct aan te kunnen tonen, is gebruik gemaakt van een ‘undercover’ onderzoek. Marokkaanse en Nederlandse proefpersonen hebben bouwbedrijven in de regio Utrecht benaderd met de vraag naar mogelijkheden voor een stageplaats. De benaderde bedrijven zijn vooraf niet op de hoogte gesteld dat zij in het onderzoek werden betrokken. De Nederlandse jongens stelden zich aan bedrijven voor als Jeroen Meijer en de Marokkaanse proefpersonen als Samir Mourabi. Om alle andere kenmerken gelijk te houden, hebben de proefpersonen gebruik gemaakt van zogenaamde persoonsprofielen. Dit maakte het mogelijk alle andere relevante kenmerken als bijvoorbeeld leeftijd, opleiding, vooropleiding en werkervaring gelijk te houden. Alleen dan kan een ongelijke behandeling als bewijs voor discriminatie op grond van herkomst worden gezien. In het eerdere onderzoek werd de ongelijke behandeling uitgedrukt in het verschil in kans op een uitnodiging voor een kennismakingsgesprek. Ook de resultaten van het nieuwe onderzoek zijn op die manier vergeleken. Maar daarnaast is tijdens het nieuwe onderzoek geprobeerd om bedrijven zowel door een Nederlandse als een Marokkaanse proefpersoon te laten benaderen. Dan kan aangetoond worden of de betrokken bedrijven zich schuldig maken aan directe discriminatie, bijvoorbeeld wanneer zij één van beide personen uitnodigen voor een kennismakingsgesprek en de ander niet. 2.3 Resultaten In het onderzoek zijn in totaal 82 bedrijven betrokken geweest, waarvan met in totaal 62 bedrijven ook daadwerkelijk contact is geweest. Van deze bedrijven zijn 49 door zowel een autochtone als een Marokkaanse proefpersoon benaderd. Onderstaande tabellen geven de uitkomsten van de contacten met deze bedrijven weer. Tabel 1 Kans op uitnodiging per nationaliteit Nationaliteit Aantal bedrijven Marokkaans Nederlands 59 52 Aantal uitnodigingen 10 20 Kans op een uitnodiging 17% 39% Tabel 2 Vergelijking bedrijven benaderd door allochtoon en autochtoon Nederlandse sollicitant Uitgenodigd Afgewezen Marokkaanse Uitgenodigd 8 1 sollicitant Afgewezen 12 28 Geen contact 0 3 Geen contact 1 9 20 Uit tabel 1 is af te lezen dat Marokkaanse proefpersonen door tien van de door hen benaderde bedrijven zijn uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. De Nederlandse personen werden echter door twintig van de door hen benaderde bedrijven uitgenodigd. Dit betekent dat Marokkanen in dit onderzoek 17% kans hadden om uitgenodigd te worden, tegenover 39% kans voor de Nederlanders. Dit komt erop neer dat uit dit onderzoek is gebleken dat Marokkaanse stagezoekenden in de bouw 56% minder kans hebben om uitgenodigd te worden voor een kennismakingsgesprek. Tabel 2 geeft inzicht in de wijze waarop individuele bedrijven hebben gereageerd op de verzoeken van de Nederlandse en Marokkaanse proefpersonen. In het onderzoek zijn 49 bedrijven door zowel een Nederlandse als een Marokkaanse proefpersoon benaderd. Van deze bedrijven hebben er 36 de proefpersonen gelijk behandeld: acht bedrijven nodigden beiden uit en 28 wezen beiden af. Daarentegen is uit het onderzoek gebleken dat dertien bedrijven de proefpersonen van een verschillende nationaliteit verschillend behandelden. Twaalf bedrijven nodigden de Nederlandse proefpersoon wel uit, terwijl zij de Marokkaanse proefpersoon afwezen. Andersom gebeurde dit één keer. Dit komt erop neer dat er netto elf bedrijven zijn die Marokkaanse stagezoekenden rechtstreeks discrimineren ten opzichte van de Nederlandse stagezoekenden. Dat komt neer op ruim 20% van de betrokken bedrijven. In het onderzoek is zoveel mogelijk voorkomen dat werkgevers één van de proefpersonen afwijzen, omdat zij de andere proefpersoon al hebben uitgenodigd. Dit is uitgesloten door een deel van de bedrijven eerst door de Marokkaanse proefpersoon te laten benaderen en later door de Nederlandse en andersom. Echter, ook een werkgever die een van de proefpersonen afwijst, omdat hij de ander al heeft uitgenodigd, biedt geen gelijke kansen. Een gelijke kans zou immers betekenen dat beide proefpersonen gelijk behandeld worden en dus beiden de kans krijgen om zich te presenteren in een kennismakingsgesprek. Dat zou betekenen dat de werkgever dan beide proefpersonen uit zou moeten nodigen om naar aanleiding van het kennismakingsgesprek een keuze tussen beide te maken. Conclusies Sinds het voorgaande onderzoek is er weinig veranderd. Nog steeds hebben Marokkaanse jongens in de bouw veel minder kans om uitgenodigd te worden voor een kennismakingsgesprek. Dit zet hen op een achterstand. Zij krijgen minder mogelijkheden om een stage te verwerven, die zij nodig hebben voor hun opleiding en voorbereiding op de arbeidsmarkt. In 2005 hadden Marokkaanse stagezoekers in de bouw 63% minder kans op een uitnodiging, in 2006 is dat 56%. Het verschil is statistisch niet significant: de discriminatie in de bouw is onverminderd hoog. Dat er nog steeds sprake is van discriminatie wordt ook bewezen door de vergelijking van de reactie van verschillende bedrijven. Niet alleen hebben Marokkanen minder kans op een uitnodiging, ruim 20% van de bedrijven biedt hen uitdrukkelijk geen kans, terwijl zij die wel aan de Nederlander geven. 3. Beloningsverschillen 3.1 Aanleiding Discriminatie kan zich op de arbeidsmarkt op verschillende manieren manifesteren. Bijvoorbeeld door ongelijke kansen in werving en selectieprocedures, maar ook door ongelijk belonen op grond van niet relevante kenmerken als etnische achtergrond of geslacht. Ongelijke beloning voor mannen en vrouwen is een onderwerp waar al veel aandacht aan is besteed en waarvan bekend is dat het voorkomt. Jammer genoeg lijkt het zelfs door verschillende partijen geaccepteerd te worden. Over ongelijke beloning voor autochtonen en allochtonen is echter veel minder bekend. In het verleden is daar onderzoek naar gedaan door het CBS en de Arbeidsinspectie. (Uitkomsten van die onderzoeken). Uit deze onderzoeken bleek dat er aanwijzingen zijn dat allochtonen inderdaad ongelijk worden beloond. GroenLinks wil dat er meer aandacht komt voor de problematiek van ongelijke beloning en wil dat er meer duidelijkheid komt over de mate waarin het zich voordoet. Want gelijk loon voor gelijk werk geldt niet alleen voor mannen en vrouwen, maar zeker ook voor autochtonen en allochtonen. Daarom heeft GroenLinks besloten zelf onderzoek te verrichten naar beloningsverschillen. 3.2 Opzet onderzoek Om verschillen in beloning aan te kunnen tonen is inzicht in verschillende factoren nodig. Om te kunnen spreken van ongelijke beloning, worden in het onderzoek de ontwikkeling van het opleidingsniveau van niet-westers allochtonen en autochtonen en de ontwikkeling van het gemiddelde inkomen met elkaar vergeleken. Een stijgend opleidingsniveau zou moeten leiden tot een stijging in het gemiddelde inkomen. In een ideale situatie zou de stijging voor zowel niet-westers allochtonen als autochtonen relatief even sterk moeten zijn. Daarom is in het onderzoek het aandeel afgestudeerden met een HBO of universitaire opleiding afgezet tegen het gemiddelde inkomen per bevolkingsgroep. De ontwikkeling daarvan is van autochtonen en niet-westers allochtonen met elkaar vergeleken. Een verschil in ontwikkeling kan een aanwijzing zijn voor ongelijke beloning voor de verschillende groepen. 3.3 Resultaten Figuur 1 Gemiddeld aantal HBO en WO- afgestudeerden ten opzichte van gemiddelde jaarlijks inkomen, autochtonen Autochtonen graduated average hbo wo 2004 12200 12000 11800 2003 11600 11400 11200 2002 2001 11000 10800 2000 10600 16 16.2 5 16.5 16.7 5 17 17.2 17.5 5 17.7 5 18 18.2 5 18.5 18.7 5 income x 1000 yearly Figuur 2 Gemiddeld aantal HBO en WO-afgestudeerden ten opzichte van gemiddelde jaarlijks inkomen, niet westers allochtonen Non western allochtonen 2004 graduated average hbo wo 1350 1300 1250 1200 1150 1100 1050 2003 1000 950 900 850 800 750 2002 2001 2000 700 8.6 8.7 8.8 8.9 9.0 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 income x 1000 yearly Figuur 1 laat zien dat bij autochtonen inderdaad de trend optreedt die logisch is. Het aantal afgestudeerden met een HBO- of universitaire diploma stijgt en het gemiddelde jaarlijkse inkomen stijgt mee. In Figuur 2 is een dergelijke trend echter maar deels te ontdekken. Tot en met 2002 stijgt het gemiddelde jaarlijkse inkomen van niet-westers allochtonen met het toenemende aantal HBO- en universitaire diploma’s mee. Na 2002 ontstaat er echter een vreemde knik in de grafiek. Deze omslag duidt aan dat het aantal HBO- en universitair gediplomeerden wel toeneemt, maar dat het jaarlijks gemiddelde inkomen juist daalt. Dit betekent dat hoewel deze groep meer hoger opgeleiden is gaan tellen, zij toch minder zijn gaan verdienen. En dat terwijl een hogere opleiding juist tot een hoger gemiddeld inkomen had moeten leiden. 3.4 Conclusie onderzoek ongelijke beloning Het verschil in ontwikkeling van het inkomen ten opzichte van de stijging van het opleidingsniveau is opzienbarend. Hoewel het aantal afgestudeerde niet westerse allochtone HBO-ers en WO-ers toeneemt, neemt het gemiddelde inkomen af. Bij autochtonen is een dergelijke ontwikkeling niet te ontdekken. Voor dit verschil zijn verschillende verklaringen aan te dragen. Eén van deze verklaringen is dat de (nieuwe) hoger opgeleide allochtonen werken voor een lager salaris dan hun autochtone collega’s, dus dat zij ongelijk worden beloond. De uitkomst is echter niet eenduidig genoeg om te mogen concluderen dat het verschil in ontwikkeling van het inkomen volledig te verklaren is door ongelijke beloning. Ook andere zaken kunnen een rol spelen, zoals bijvoorbeeld hogere werkloosheid onder niet-westers allochtone jongeren dan onder autochtonen en de sector waar men na het afstuderen aan het werk gaat. In ieder geval betekent het verschil in ontwikkeling van het gemiddelde jaarlijkse inkomen, dat niet-westerse allochtonen niet profiteren van de stijging van het opleidingsniveau. Het is zeer wrang dat zij dus wel steeds beter gaan presteren in het onderwijs, maar daar niet van lijken te profiteren op de arbeidsmarkt. GroenLinks vindt dit verontrustend en het is zaak meer duidelijkheid te krijgen over de oorzaken hiervan en de invloed van ongelijke beloning.