Septimius Severus

advertisement
Severus Parthicus Maximus
Over de vorming van de provincie Mesopotamië in het licht
van de Romeinse politiek in de regio sinds Trajanus.
Mediterrane Archeologie 3
Marco Roling (1336991)
VU Amsterdam – Archeologie – studiejaar 2005/2006
Severus Parthicus Maximus
Over de vorming van de provincie Mesopotamië in het licht
van de Romeinse politiek in de regio sinds Trajanus.
Marco Roling, Februari 2006
1.
Inleiding .........................................................................................................................1
2.
De geografie van het Nabije Oosten..............................................................................1
3.
Romeinse campagnes in het Nabije Oosten ..................................................................3
3.1.
Trajanus ..........................................................................................................5
3.2.
Marcus Aurelius en Lucius Verus....................................................................9
3.3.
Septimius Severus .........................................................................................11
4.
Het Romeinse wereldbeeld en de vorming van provincies.........................................15
5.
De vorming van de provincie Mesopotamië ...............................................................19
6.
Nadere onderzoeksmogelijkheden ..............................................................................29
7.
Bronnenlijst .................................................................................................................31
2
1. Inleiding
In het kader van het interdisciplinair college Mediterrane Archeologie over het
Severische Rome ga ik in dit werkstuk in op de vorming van de provincie Mesopotamië door
Septimius Severus. Het gebied is in de tweede eeuw na Chr. diverse malen het toneel geweest
van conflicten tussen Romeinse en Parthische heersers. Mesopotamië lag met Armenië
immers lange tijd min of meer tussen de Romeinse en Parthische invloedssfeer ingeklemd en
beide grootmachten hadden een zekere belangstelling voor het gebied. De vraag is waar die
belangstelling eigenlijk vandaan kwam en hoe de Romeinse invloed zich met name gedurende
de tweede eeuw na Christus stapsgewijs heeft ontwikkeld en gevestigd heeft in het gebied.
Uiteindelijk leidde de Romeinse aanwezigheid tot de vorming van de provincie Mesopotamië
onder Septimius Severus. Om het handelen en de motivatie van Severus in een breder kader te
zien, is het van belang niet alleen naar de historische gebeurtenissen tijdens zijn regime te
kijken, maar ook naar die van zijn voorgangers Trajanus en Marcus Aurelius, liever gezegd
Lucius Verus. Daarom ga ik in hoofdstuk 3 uitgebreid in op de belangrijkste campagnes die
zich tijdens de tweede eeuw hebben voorgedaan, voor zover dat aan ons is overgeleverd via
historische bronnen en voor zover dat enigszins objectief reconstrueerbaar is.
Omdat Noord-Mesopotamië, waar de provincie Mesopotamië is gesticht, deel uitmaakt
van het geografisch grotere en afwisselende Nabije Oosten, zal ik allereerst in het volgende
hoofdstuk 2 een schets geven van de aard en vorm van dit gebied. Na een uitgebreide
historische verhandeling zal ik in hoofdstuk 4 ingaan op de vorming van Romeinse provincies
in het algemeen en de manier waarop Romeinen in hun tijd tegen hun eigen imperium
aankeken. Dit is van belang om na te gaan wanneer we eigenlijk van de vorming van de
provincie Mesopotamië kunnen spreken en waarom er tot provincialisering werd overgegaan.
Tenslotte ga ik in hoofdstuk 5 uitgebreid in op mogelijke redenen en motivaties om van
Noord-Mesopotamië een provincie te maken. De vraag daarbij is in hoeverre de relatie met de
Parthen, handelsmogelijkheden en persoonlijke motieven daarbij een rol hebben gespeeld. Als
afronding zal ik in het laatste hoofdstuk 6 aanbevelingen geven voor nader onderzoek in de
toekomst om de gangbare theoriën verder te kunnen detailleren..
2. De geografie van het Nabije Oosten
Als we kijken naar de hoogtekaart van het gebied (zie afbeelding 1 rechts) dan valt op
dat in het Noorden Klein-Azië en Armenië worden gedomineerd door gebergten zoals de
Taurus, die worden doorsneden door een aantal rivieren. De oorsprong en bovenloop van de
1
Euphraat en Tigris bevinden zich in Armenië. In het middel- tot hooggebergte komen een
aantal zeer hoge toppen voor zoals de berg Ararat (5165 meter)1. Het bergachtige gebied
strekt zich in oostwaartse richting verder uit richting het huidige Irak en Iran. Er bevinden
zich een aantal zeer grote, nogal geïsoleerde meren. Het is een gebied van vulkanische
oorsprong en derhalve zijn de dalen voldoende vruchtbaar en geschikt voor bewoning. Meer
zuidwaarts komen de Euphraat en Tigris uit het gebergte in een veel vlakker plateau terecht,
waar ze meanderend uiteindelijk in elkaar uitmonden in een grote delta bij de Perzische Golf.
Het tweestromenland fungeert als gebied met belangrijke handelsroutes vanuit de Perzische
Golf naar Klein-Azië en het Zwarte Zee gebied. Het vlakke landschap maakt deel uit van de
zogenoemde vruchtbare halve maan (zie afbeelding 1 links). Deze zône heeft jaarlijks nog
afb. 1 Geografie van het Nabije Oosten; links de vruchtbare halve maan, rechts een hoogtekaart van het gebied
minstens 250 millimeter regen, wordt bevloeid door rivierwater van de Euphraat en Tigris en
is daardoor zeer geschikt als landbouwgebied en bijbehorende bewoning. Hier wonen
derhalve sedentaire volkeren, die zich bezighouden met landbouw en ook transhumance
volkeren, die zich in de overgangsgebieden naar de gebergten en woestijnen bezighouden met
het hoeden van schapen en geiten. In Westelijke richting strekt de vruchtbare halve maan zich
uit naar de Levant en loopt langs de kust van de Middellandse Zee zuidwaarts door tot aan de
Sinaï-woestijn. Tenslotte is er ten zuiden van het vruchtbare halve maan een groot
woestijngebied, dat zich verder zuidwaarts uitstrekt naar Arabië. Dit gebied is zeer droog,
afgezien van enkele oasen, en dunbevolkt door nomadische stammen met kamelen, die
handelskaravanen vormen tussen de gebieden rond de Perzische Golf en de Middellandse
Zee.
1
Isaac 1990, 9-14. Isaac geeft een gedetailleerder geografisch beeld van de regio, dat ik hier kort heb samengevat.
2
3. Romeinse campagnes in het Nabije Oosten
Rufius Festus geeft in zijn Breviarium de volgende samenvatting van de gebeurtenissen in het
Nabije Oosten in de tweede eeuw na Chr.:
‘Eindelijk onder het principaat van Trajanus werd de kroon afgenomen van de
koning van Armenia Major, en door Trajanus werden Armenië, Mesopotamië,
Assyrië en Arabië provincies gemaakt en de Oostelijke frontier vastgesteld op de
oevers van de Tigris. Maar Hadrianus, die Trajanus opvolgde, jaloers vanwege
Trajanus’ glorie, gaf Armenië, Mesopotamië en Assyrië vrijwillig op en wenste de
Euphraat als grens tussen het Perzen en de Romeinen. Maar daarna onder de
twee Antoninen, Marcus en Verus en ook Severus, Pertinax en andere Romeinse
keizers, die met verschillend succes tegen de Perzen vochten, werd Mesopotamië
viermaal verloren en viermaal herwonnen.’2
Om een idee te krijgen van de redenen om van Noord-Mesopotamië een Romeinse provincie
te maken, is het belangrijk een goed historisch beeld op te bouwen van de gebeurtenissen in
de regio. Het gebied vormde eigenlijk de overgang tussen het Romeinse Rijk,
geprovincialiseerd in Klein-Azië en de Levant, en het Parthische Rijk, een verzameling
koninkrijken dat de hegemonie voerde over Assyrië, Medië en verder oostwaarts tot aan
India. De focus ligt hierna daarom vooral op de geografische gebieden die we in de regel
aanduiden als Armenië, Mesopotamië en Babylonië. Vanuit het Romeinse perspectief gezien
is Syrië daarbij belangrijk als uitvalsbasis. Vooral de relaties tussen Romeinen en Parthen
staan hierin centraal. Isaac signaleert het probleem dat er weinig historische bronnen zijn die
in detail iets zeggen over deze relaties. Bijna alle literaire bronnen die zijn overgeleverd zijn
Romeins en dat leidt tot een eenzijdig en subjectief beeld. Isaac haalt Tacitus en Cassius Dio
aan, die vermeldden dat de uitlatingen van Parthische koningen zich structureel richtten op het
terugvorderen van de gebieden die aan het Perzische Rijk toebehoorde in de preHellenistische periode3. Maar of dit diplomatieke uitlatingen zijn of oorlogstaal blijft
onduidelijk. Of de Romeinen de Parthen ook werkelijk als vijand zagen blijft derhalve ook
onduidelijk. Strabo beschouwde bijvoorbeeld het Parthische Rijk weliswaar als machtig doch
virtueel behorend tot het Romeinse Rijk4. Hoe de Romeinen echter tegen hun eigen Rijk
aankeken en de volkeren die er woonden is verder onderwerp van hoofdstuk 4.
2
Miller 1993, 99. Genoemde literaire werk is vermoedelijk geschreven rond 360 na Chr.
Isaac 1990, 21
4
Strabo VI 4.2
3
3
Aan het einde van de eerste eeuw voor Christus kregen Romeinen en Parthen pas echt
met elkaar te maken. Bij de consolidatie van veroverde gebieden in het Nabije Oosten onder
Augustus was er voor het eerst serieus sprake van directe onderhandelingen. Augustus
ontmoette de Parthische koning en voorkwam met een overeenkomst een directe confrontatie
tussen beide rijken. Maar Armenië was en bleef voortdurend onderwerp van machtsstrijd.
Volgens Sartre wilde zowel Rome als Parthië er een cliëntstaat hebben5. In de eerste helft van
de 1e eeuw na Chr. kwam het daarom tot conflicten over en weer. In reaktie op het door de
Parthen installeren van de broer van de Parthische koning op de troon van Armenië werd
Corbulo in 54 al door Nero belast met het voorbereiden en uitvoeren van een campagne
waarbij alle legioenen van Syrië betrokken waren.
afb. 2 Situatie in het Nabije Oosten voor de campagne van Trajanus. Grijs is het door Romeinen
geprovincialiseerde gebied, gearceerd is het cliënt-gebied.
4
Het eindresultaat was dat er na jaren van onderlinge strijd uiteindelijk in 64 een
Romeinsgezinde troonopvolger kwam in Armenië en er een garnizoen gestationeerd werd.
Corbulo dreigde de Parthen alsnog om Mesopotamië te bezetten, maar vanwege het
definitieve bestand deed hij dat niet6. De situatie van vóór 54 was volledig hersteld, zonder
dat één van beide partijen er iets bij gewonnen had. Romeinse schrijvers als Strabo, Cassius
Dio en Pausanias waren daarom nogal kritisch ten aanzien van veroveringsoorlogen en gaven
aan dat uitbreiding van de bezetting weliswaar nodig was en prestigieus, maar selectief moest
worden gedaan en alleen naar rendabele gebieden, die geciviliseerd waren of konden worden.
Isaac concludeert dat ze geen van allen meenden dat deze veroveringen uit defensief oogpunt
waren begonnen7. Decennialang bleef de situatie min of meer rustig en stabiel tussen
Romeinen en Parthen, er was blijkbaar voor beide Rijken onvoldoende aanleiding om gebied
van de ander te annexeren. Aan het begin van de tweede eeuw echter ontstond er een
hernieuwd conflict over Armenië, dit maal onder Trajanus. Omdat de gebeurtenissen die
hierop volgden meer concreet leidden tot de vorming van de provincie Mesopotamië heb ik
ervoor gekozen de campagnes van Trajanus, Verus en Severus in meer detail te beschrijven in
de volgende paragrafen.
3.1.
Trajanus
In de herfst van 113 zette Chosroes, de koning van Parthië, zonder inmenging van Rome
Parthamasiris op de troon van Armenië8. Hij verwachtte wellicht weinig weerstand omdat
Trajanus al 60 was en ook geen opvolger had. Maar hij vergiste zich. Trajanus greep de kans
aan om oorlog te beginnen. Cassius Dio verwoort het als volgt: ‘Vervolgens begon hij een
campagne tegen de Armeniërs en de Parthen onder het voorwendsel dat de Armeense koning
zijn kroon niet van Trajanus, maar van de Parthische koning had gekregen, maar zijn
werkelijk reden was de hang naar roem.’9 In het begin van 114 maakte Trajanus vanuit
Antiochië zijn opmars naar Armenië. Er was weinig tegenstand en het had meer iets van een
triomftocht. Een Parthische delegatie probeerde onderweg om hem te bewegen de nieuwe
Armeense koning te erkennen, maar Trajanus weigerde. Bij Elegeia was er dan eindelijk de
ontmoeting met Parthamasiris, die gedwongen werd zijn kroon neer te leggen. Lepper gaat
ervan uit dat de rest van 114 werd gebruikt om voorbereidingen te treffen Armenië als
5
Sartre 2005, 67 e.v.
Isaac 1990, 28-30
7
Isaac 1990, 26
8
Lepper 1948, 205 e.v.
9
Cassius Dio 68.17
6
5
keizerlijke provincie in te richten, omringt door client-koninkrijken. Uit inscripties blijkt dat
er een gouverneur en een procurator werden aangesteld. Bovendien zijn er aanwijzingen dat
er Romeinse bouwactiviteiten zijn geweest in Artaxata, de hoofdstad van Armenië10. Eind 114
was er voor Trajanus voldoende stabiliteit om zuidwaarts te trekken Mesopotamië in. Nisibis
werd na een korte strijd ingenomen en ook Singara. Alleen Abgarus van Edessa raakte
geïsoleerd in zijn koninkrijk Osrhoene en besloot vriendschappelijke banden aan te gaan met
Trajanus. Trajanus accepteerde en ter ere daarvan organiseerde Abgarus een banket. Volgens
Cassius Dio liet Abgarus zijn beeldschone zoon op barbaarse wijze voor Trajanus dansen,
omdat hij wist wat de persoonlijke smaak van Trajanus was11. Aan het eind van 115 was
Noord-Mesopotamië veiliggesteld en geschikt voor verdere provinciale organisatie. Er was nu
sprake van bezet gebied dat zich uitstrekte van Syrië via Mesopotamië naar Armenië. Getuige
een mijlpaal werd er korte tijd later gestart met de aanleg van een weg in Mesopotamië bij
Singara in de richting van Nisibis12. Trajanus reisde terug naar Antiochië, waar hij in de
winter van 115/116 getuige was van zware aardbevingen en zich ternauwernood in veiligheid
kon brengen.
Na de winter begon de tweede campagne, want Chosroes was nog niet verslagen en de
veroverde gebieden nog niet duurzaam veroverd. Begin 116 stak Trajanus de Tigris over met
behulp van boten, die hij in de bosrijke omgeving van Nisibis had laten maken. De Parthische
troepen trokken zich daarop verder terug oostwaarts en Trajanus nam het gebied van
Adiabene in behorende tot Assyrië. Hier liggen de plaatsen Arbela en Gaugamela, waar
Alexander de Grote de Perzische koning Darius versloeg. Trajanus liet een garnizoen achter
om Adiabene veilig te stellen, mogelijk met het doel er ook een provincie te maken. Hij stak
weer terug over de Tigris en trok in zuidelijke richting tot aan Seleucia, dat werd ingenomen.
Ctesiphon werd daarna ingenomen, het winterkwartier van de Parthische koning Chosroes.
Die was verder teruggetrokken oostwaarts en begon daar zijn troepen en reserves opnieuw te
organiseren. Ongehinderd reisde Trajanus verder naar de Perzische Golf en bij het zien
vertrekken van een schip verzuchtte hij volgens Cassius Dio: ‘Ik zou zeker overgestoken zijn
naar India, als ik jonger was geweest’. Hij keerde echter terug en reisde naar Babylon, waar
hij in de herfst van 116 een kampement opsloeg en pauzeerde, wellicht in de veronderstelling
dat alles onder controle was. Maar de Parthische troepen waren ondertussen herenigd en
10
Miller 1993, 101
Cassius Dio 68.21
12
Miller 1993, 101
11
6
vielen Armenië en Mesopotamië wederom in om de her en der gestationeerde garnizoenen uit
te schakelen. Ook dreigde er in Seleucia een opstand, die kon overslaan naar Babylonië en dat
was voor Trajanus een directe persoonlijke dreiging. Op alle fronten konden de Romeinse
troepen de aanvallen behoorlijk weerstaan en de rust keerde tijdelijk terug. Trajanus greep de
gelegenheid aan om de zoon van Chosroes, Parthamaspates, die Romeinsgezind was, op de
troon te zetten in een ceremoniële plechtigheid in Ctesiphon. Op de terugtocht werd het
opstandige Hatra aangedaan, een plaats op een belangrijke karavaanroute. Probleem met
Hatra is dat er in de omgeving geen bevoorradingsmogelijkheden zijn, want het ligt in een
kleine oase in leeg woestijnachtig landschap. Dat maakt een grootschalige belegering
moeizaam en hoewel een deel van de stadsmuur werd verwoest slaagde Trajanus er niet in
Hatra in te nemen. Hij was genoodzaakt op te geven en reisde uiteindelijk verzwakt terug naar
Antiochië. Er werden nog voorbereidingen getroffen om een volgende campagne naar
Mesopotamië te starten, maar Trajanus was ziek en reisde terug naar Italië en liet Hadrianus
als gouverneur en commandant van de legioenen in Syrië achter. Trajanus stierf echter vrij
snel daarna en had vlak voor zijn dood Hadrianus als opvolger aangewezen. Die verklaarde
terstond dat hij alle veroverde gebieden opgaf: ‘Hij liet alle gebieden voorbij de Euphraat en
Tigris achter, daarmee het voorbeeld volgend, zoals hij zelf zei, van Cato, die de Macedoniërs
de vrijheid verklaarde omdat hij ze niet kon beschermen.13’ Isaac beweert dat de implicatie
hiervan tweeledig is, namelijk dat Trajanus’ veroveringen effectief al verloren waren op het
moment van zijn dood en ook dat Hadrianus het zich niet kon veroorloven ze terug te winnen.
Er waren op diverse plaatsen in het Rijk onlusten ontstaan waar legers voor nodig waren.
Oorlog voeren tegen de Parthen was nu te kostbaar14.
De eerste campagne van Trajanus kan mijns inziens worden gezien als een politiekmilitaire reactie op de Parthische provocatie. Om de Parthen duidelijk te maken dat Armenië
tot de Romeinse bufferzône met cliëntstaten gerekend moest worden werd dit gebied bezet en
tot provincie gemaakt. Om Armenië echt veilig te stellen moesten de Parthen echter verder
worden teruggedrongen door in eerste instantie outposts15 te installeren in NoordMesopotamië. Daarom was Mesopotamië een logisch vervolg om de Parthen verder terug te
dringen. Het is mogelijk dat de relatief makkelijke verovering aanleiding was om ook hier een
provincie te maken. Noord-Mesopotamië was immers een vruchtbaar gebied met goede
13
Historia Augusta Hadrianus, 5.2-5.4
Isaac 1990, 25
15
Een outpost wordt gezien als een gedetacheerde legereenheid, die vanuit een legerbasis in vijandelijk gebied probeert de
vijand op eigen grondgebied tegen te houden en te controleren.
14
7
handelsmogelijkheden en dus rendabel te maken. Ook in Assyrië lijkt de aanpak met outposts
aan te sluiten bij de overigens schaarse vermeldingen van de historische gebeurtenissen.
Lepper gaat in op de motieven van de tweede campagne16. Hij gelooft niet dat Trajanus
Chosroes echt wilde uitschakelen. Hij zou hem anders in Medië achterna gegaan zijn of in die
richting de bewegingen van de Parthen gevolgd hebben. Daarentegen reisde Trajanus
ontspannen af naar de Perzische Golf en naar Babylon en is er niets dat erop wijst dat hij daar
dezelfde intentie had als in Armenië en Mesopotamië. Babylon ligt in geklemd tussen de
moeilijk toegankelijke Arabische woestijn en het Iraanse gebergte en volgens Lepper niet
duurzaam en rendabel verdedigbaar. Het is mogelijk dat door het terugtrekken van Chosroes
en het aanvankelijk makkelijk binnentrekken van het leger in Babylonië andere doelen
bereikbaar waren geworden, zoals het verder controleren van de handel met India of de
enorme symbolische waarde van het veroveren van Babylon en Mesena zoals Alexander ook
had gedaan. Er was namelijk een Alexander-hype aan de gang in de tijd van Trajanus,
mogelijk door hemzelf aangewakkerd. Gezien het feit dat na de verovering van Armenië al de
titel Optimus al werd verleend en na de verovering van Mesopotamië al de titel Parthicus lijkt
erop te wijzen dat hier vooropgestelde doelen werden behaald en dat de tweede campagne pas
in de winter van 115/116 is bedacht. Een zeer originele benadering haalt Lepper nog aan met
het oordeel van ene Dr. Witts, een arts uit Oxford17. Die oppert de mogelijkheid, na
bestudering van Cassius Dio, dat Trajanus aan hoge bloeddruk leed, aderverkalking en
mogelijk een kleine beroerte had waardoor zijn persoonlijkheid veranderde en daarmee ook
zijn militaire ambities nogal impulsief en grillig werden.
Kort samengevat:
16
17
•
Armenië werd veiliggesteld, er werd een gouverneur en procurator aangesteld
•
Osrhoene werd als client-koninkrijk erkent
•
Er startten Romeinse bouwactiviteiten in Armenië en Mesopotamië
•
Er was een veldtocht ondernomen waarbij Seleucia en Ctesiphon werden ingenomen
•
Maar uiteindelijk werden alle veroverde gebieden na de dood van Trajanus opgegeven
Lepper 1948, 151 ev
Lepper 1948, 191
8
3.2.
Marcus Aurelius en Lucius Verus18
De Parthische koning Vologaeses had gemerkt dat er in Rome een machtswisseling aan de
gang was in 161. Antoninus Pius was overleden en opgevolgd door zowel Marcus Aurelius
(39 jaar) en Lucius Verus (31 jaar). Vologaeses zag zijn kans schoon en gaf opdracht om
Armenië binnen te vallen en om de cliënt-koning af te zetten, die er rond 140 door de
Romeinen was geïnstalleerd. De Romeinse gouverneur van Cappadocië Marcus Sedatus
Severianus reageerde door met een legioen het Armeense Eleigia aan te vallen, maar werd
verslagen door de Parthen en pleegde daarop zelfmoord. De Parthen vielen daarop
Cappadocië binnen. Vologaeses zelf stak vervolgens begin 162 de Euphraat over om Syrië
binnen te vallen en het Oostelijk deel te bezetten. De gouverneur van Syrië vluchtte daarop en
dat was aanleiding voor Rome om serieus in te grijpen.
Van de regerende keizers werd onderling beslist dat Lucius Verus naar het Oosten zou
gaan. Volgens Dio omdat Verus jonger en sterker was en militair meer bekwaam19. Maar de
Historia Augusta meldt dat de werkelijke reden was dat Marcus Verus wegstuurde omdat
diens immorele gedrag in Rome niet zulke goede pers haalde. Een reis naar de provincie kon
hem tot bezinning brengen en hem als een echte keizer terugbrengen20. Er werd een speciale
generale staf samengesteld om de benodigde militaire expertise op te krikken en in de zomer
van 162 ging Verus op zijn gemak in de richting naar Syrië. Onderweg werd er flink gefeest,
en gejaagd. Drie legioenen uit het Rijn-Donau gebied reisden vooruit. Pas een half jaar later
nota bene kwam Verus eindelijk in Antiochië aan. Onderwijl waren de Oostelijke legers al
behoorlijk versterkt en was de Parthische opmars opgehouden. Eén legioen werd toegevoegd
aan de Syrische legioenen. Twee legioenen gingen onder leiding van Statius Priscus richting
Armenië en waren daar zeer succesvol in 163. De Armeense hoofdstad Artaxata werd
bestormd en veroverd en in 164 werd er een nieuwe hoofdstad Kainepolis gesticht. Daar werd
uiteindelijk Caius Iulius Sohaemus als koning neergezet. De verovering van Armenië leverde
Lucius Verus de titel Armeniacus op en ook Marcus nam deze titel later over. Het moge
duidelijk zijn dat zij daar weinig zelf voor hadden gedaan. Verus verbleef onderwijl in de
buurt van Antiochië en vermaakte zich met feestjes en zijn maîtresse Panthea. Hij ging na de
Armeense verovering wel met de Parthische koning Vologaeses in onderhandeling over
vredesbesprekingen, maar zonder succes. In de zomer van 164 ontstond er dan ook opnieuw
18
Cambridge Ancient History, 160-165; Ströbel 1994
Cassius Dio 71.1.3
20
Historia Augusta, Lucius Verus 5.8
19
9
een front, dit maal bij Sura waar de Romeinen de Parthen over de Euphraat teruggedrongen.
Syrië en Armenië waren weer veiliggesteld.
Tijdens de Armeense belegering van 161 hadden de Parthen ook Mannus, de proRomeinse vorst van Osrhoene, afgezet en er een eigen cliënt neergezet. Vanaf 165 werd de
focus verlegd naar Mesopotamië om ook hier de situatie te herstellen. Osrhoene werd
binnengevallen en Edessa veroverd op de Parthen. Mannus werd weer terug op de troon gezet.
De opmars ging verder in Oostelijke richting en Nisibis werd veroverd en de Parthen tot over
de Tigris teruggedrongen. Het Noordelijke deel van Mesopotamië was nu op de Parthen
veroverd. Een legioen onder leiding van Caius Avidius Cassius trok ondertussen verder naar
het zuiden langs de Euphraat om in een grote veldslag Dura-Europos te veroveren en te
bezetten met een garnizoen. Hij stak daarna de Euphraat over, waar het belangrijkste leger
van Vologaeses werd verslagen en de weg naar het Zuiden lag nu open. Kort samengevat
veroverde Cassius daarna Seleucia en Ctesiphon en liet de steden plunderen. Vologaeses werd
tot in Medië teruggedreven en de beide keizers namen daarop de titels Parthicus Maximus en
Medicus aan. Er was echter geen sprake van dat al het gebied dat de Romeinen hadden
veroverd ook bezet bleef. De legioenen trokken terug, er was immers een zware klap was
toegebracht aan het Parthische Rijk, dat decennia nodig had om zijn zaakjes weer op te
bouwen. Op zijn zachtst gezegd vervelend was het feit dat de legioenen in Babylonië de pest
opliepen, die ze mee terugnamen naar Rome in 167 en aldaar een epidemie teweegbracht.
Tot 165 is er dus sprake van het min of meer herstellen van de machtsverhoudingen
tussen Romeinen en Parthen. Armenië, Osrhoene en Syrië werden weer veiliggesteld. De
Parthen werden weliswaar teruggedrongen maar niet verslagen en er bleef dreiging bestaan.
Daarom is het mijns inziens aannemelijk dat vanaf 165 de campagnes erop gericht waren om
de Parthen een gevoelige klap toe te brengen en tot in Medië terug te dringen. Daarbij werden
aanvankelijk tijdens de opmars in Noord-Mesopotamië en in Dura-Europos garnizoenen
gestationeerd op strategisch gunstige plaatsen aan handelswegen. Deze outposts controleerden
het omliggende gebied permanent en hielden de Parthen op afstand. De veldtocht van Cassius
naar Ctesiphon lijkt vooral bedoeld te zijn geweest om de Parthen nog eens van de Romeinse
hegemonie te doordringen en ze in het hart van hun rijk te raken, om zo voor een tijdje van
hun dreiging af te zijn. De ongeremde vernielingen en plunderingen brachten veel buit op,
voor de soldaten een vorm van bonus, en goed voor de staatskas. Net als bij Trajanus is er
niets dat erop wijst dat de Romeinen gebieden als Zuid-Mesopotamië, Babylonië en Medië
permanent wilde bezetten en provincialiseren.
10
Kort samengevat:
3.3.
•
Armenië en Syrië werden veiliggesteld
•
Osrhoene met Edessa werd weer een client-koninkrijk
•
Nisibis en Singara werden outposts met een garnizoen
•
Dura-Europos werd een outpost met een garnizoen
•
Er werd veel buit uit Seleucia en Ctesiphon meegenomen
•
Er brak een pestepidemie uit die Rome bereikte
Septimius Severus21
Het jaar 193 was een jaar waarin de strijd om het keizerschap in alle hevigheid
losbarstte. Na de moord op Commodus, zijn opvolger Pertinax en diens opvolger Didius
Julianus, waren er drie gouverneurs, die met hulp van hun legers aanspraak maakten op de
keizerstitel. Pescennius Niger met 4 legioenen in Syrië, Clodius Albinus met 3 legioenen in
Brittanië, en Septimius Severus kreeg de steun van alle legioenen in het Rijn- en
Donaugebied, maar liefst 16 in getal. Severus ging daarop heel tactisch een alliantie aan met
Albinus, maakte hem Caesar en verzocht hem in Brittanië te blijven. Severus marcheerde met
zijn legioenen naar Rome en werd door de Senaat erkend. Maar Pescennius Niger begon kort
daarna zijn opmars naar Rome en vorderde tot voorbij Byzantium met zijn generaal
Aemilianus en diverse legioenen. Severus vormde daarop drie nieuwe legioenen I, II, en III
Parthicae. Birley leidt uit de Historia Augusta af, dat deze namen suggereren dat Severus van
meet af aan van plan was om orde op zaken te stellen in het Oosten en dat daarbij Parthië het
echte doelwit was. Na diverse confrontaties probeerde Niger het nog op een akkoordje te
gooien en bood aan om het keizerschap te delen, maar Severus weigerde. Niger vluchtte
uiteindelijk naar Antiochië en vervolgens in de richting van Parthië, maar hij werd
achtervolgd en uitgeschakeld. Severus was daarna terughoudend om vergeldingsmaatregelen
te nemen tegen senatoren en legers die Niger gesteund hadden. Clodius Albinus had ook nog
veel steun in de senaat en die steun zou kunnen toenemen als Severus vijanden maakte in de
senaat. Hij besloot daarom om de senatoren met rust te laten en om in elk geval lokale
gouverneurs dan maar te vervangen door mensen uit zijn eigen aanhang. Syrië werd ook
gesplitst in tweeën. Het noordelijke deel bleef een keizerlijke provincie met twee legioenen en
21
Birley 1971, 91 e.v.
11
het zuidelijke deel werd bestuurd door de legatus van het enige legioen aldaar. Omdat
Antiochië Niger gesteund had, besloot Severus deze stad te degraderen en Laodicea tot
provinciehoofdstad te maken. Andere steden werden door vergelijkbare maatregelen
getroffen.
Een deel van Nigers troepen was over de Euphraat gevlucht naar onder andere Nisibis
in Mesopotamië. Een Parthische alliantie van Osrhoeni, Adiabeni en Arabieren namen de
gelegenheid om in hun hoofdkwartier in Nisibis alle medestanders van Niger gevangen te
nemen. Volgens eigen zeggen deden ze dat om Severus een dienst te bewijzen. Ze eisten
vervolgens van Severus dat zij de regio mochten behouden als dank. Dat accepteerde Severus
niet. Hij lanceerde als reaktie een campagne in Mesopotamië in 195. Na het oversteken van de
Euphraat bij Zeugma, zette hij Abgarus van Edessa af en nam de stad in. Vervolgens reisde
hij door naar Nisibis, waar hij zijn hoofdkwartier vestigde. Er waren geen confrontaties met
de Parthen, die zich verder hadden teruggetrokken. De titels die hij evenwel aannam waren
Arabicus en Adiabenicus, dat erop duidt dat hij wel wilde benadrukken een zekere
overwinning geboekt te hebben. Vanuit Nisibis trok het leger in drie delen met elk een
commandant zuidwaarts om het gebied verder te controleren en te zuiveren. Het veroverde
deel van Mesopotamië claimde hij als Romeins gebied.
Severus verklaarde volgens Dio: ‘een groot gebied aan het Rijk toegevoegd te hebben
dat een bolwerk was ter bescherming van Syrië’22. Dio zelf was nogal sceptisch en zei:
‘Integendeel, het blijkt uit de feiten zelf dat deze verovering alleen maar een bron van
voortdurende oorlogen was en ons veel aan uitgaven kostte. Want het brengt erg weinig op en
kost vele sommen geld; en nu dat we de volkeren hebben bereikt die meer de buren zijn van de
Meden en de Parthen dan van onszelf, zijn we voortdurend, zo zou je kunnen zeggen,
andermans oorlogen aan het voeren’23. Na de verovering van Mesopotamië riep Severus
zichzelf uit tot zoon van Marcus Aurelius en kort erna hernoemde hij zijn zoon Bassianus (pas
7 jaar oud), de latere keizer Carracalla, tot Marcus Aurelius Antoninus. Birley stelt dat hieruit
blijkt dat Severus duidelijk wilde maken dat hij de enige keizer was, zijn zoon de ware
troonopvolger en dat hij daarom met Albinus zou gaan afrekenen. Albinus had veel steun van
senatoren, die hem probeerden over te halen naar Rome te komen en zich tot keizer uit te
roepen, terwijl Severus in het Oosten was. Na twee jaar belegering werd eindelijk het
opstandige Byzantium ingenomen door Severus’ troepen en grotendeels verwoest. Nu was
22
23
Cassius Dio 75.3.2
Cassius Dio 72.3.3
12
Severus even klaar met de zaken in het Nabije Oosten en hij reisde in 195 terug naar Rome.
Mesopotamië werd achtergelaten met een minimale bezettingsmacht. De senaat nam een
decreet aan waarin Albinus tot staatsvijand werd verklaard en Severus schakelde hem het
daaropvolgende jaar uit bij Lugdunum.
Severus lanceerde in 197 opnieuw een campagne, want de Parthen waren gedurende
Severus’ afwezigheid in de regio wederom Mesopotamië binnengetrokken om Nisibis te
belegeren. Laetus hield aldaar gelukkig stand met zijn garnizoen. Van de drie legioenen, I, II
en III Parthica, bleef het IIe Parthica nu achter bij Rome en de andere twee reisden mee.
Severus’ familie reisde ook mee en via Syrië werd direct overgestoken naar Mesopotamië en
naar Nisibis, waar de Parthen zich snel terugtrokken. Er was geen gewapend conflict. Severus
liet boten bouwen (net als Trajanus dat eerder had gedaan) en zakte de Euphraat af en vond
Seleucia en Babylon verlaten. Hij viel vervolgens Ctesiphon aan op de dag dat het precies
honderd jaar geleden was dat Trajanus hetzelfde had gedaan. De stad werd geplunderd, velen
vermoord en volgens eigen zeggen honderdduizend gevangen genomen. Birley geeft in zijn
conclusies aan dat het plunderen van Ctesiphon een hoop buit, en specifiek goud, opleverde
dat de dreigende economische crisis in Rome tegen kon gaan. Bovendien kwam het
toebrengen van een grote nederlaag aan de Parthen ook de veiligheid van de nieuwe provincie
Mesopotamië ten goede24. De Parthische koning vluchtte, maar werd niet achtervolgd door de
Romeinen en de stad werd ook niet bezet. Severus greep het moment aan om zijn oudste zoon
uit te roepen tot Augustus en zijn jongste zoon tot Caesar en zichzelf uit te roepen tot
Parthicus Maximus. Al met al een campagne dus met een zeer grote symbolische en politieke
impact. Hierna leidde Severus de troepen weer noordwaarts, want hij had blijkbaar geen
enkele intentie om Babylonië te bezetten. Volgens Dio: ‘..alsof het zijn enige doel was
geweest om deze stad te plunderen, vertrok hij weer, ook omdat hij niet bekend was met het
omliggende gebied en vanwege de dreiging van gebrek aan proviand. Hij ging daarom een
andere route terug, omdat het hout en weidegrond op de heenreis waren uitgeput. Sommige
soldaten gingen terug over land langs de Tigris en sommige in boten’25.
Severus probeerde, net als Trajanus, op de terugweg Hatra in te nemen, maar tevergeefs.
Na twee pogingen hield hij het voor gezien. Waarschijnlijk ontstond er toch een alliantie,
want op munten uit Hatra is korte tijd nadien de aanduiding SC (Senato Consulto = Bij
24
25
Birley 1971, p286
Cassius Dio 76.9
13
decreet van de Senaat) te zien26. Ook het feit dat Hatra in 229 door de Perzen werd
aangevallen geeft blijk van het feit dat Hatra aan Rome geallieerd was. Verdere maatregelen
werden genomen om Mesopotamië veilig te stellen. Abgarus met zijn koninkrijk Osrhoene
werd een enclave, gezien inscripties op een grenspaal en een later aangelegde weg vanaf de
Euphraat ernaartoe27. Mesopotamië kreeg de voormalige prefect van Egypte ook hier als
prefect uit de ridderstand als bestuurder. Er kwam dus geen gouverneur uit de senatoriale
stand. Nisibis en Carrhae (buiten Abgarus’ invloed) kregen onder Severus de status van
Colonia als ook waarschijnlijk Singara en Reshaina. De twee legioenen I en II Parthica
werden in Mesopotamië gestationeerd bij Nisibis en Singara.
Kort samengevat:
26
27
•
Mesopotamië werd als Romeinse provincie uitgeroepen met een prefect aan het hoofd
•
Twee legioenen in het gebied ter verdediging, in Nisibis en Singara
•
Twee coloniae, wellicht direct al vier coloniae in het gebied
•
De enclave van Abgarus van Osrhoene erkend
•
Er was veel buitgemaakt, gunstig voor de lege staatskas
Sartre 2005, 345
Miller 1993, 125
14
4. Het Romeinse wereldbeeld en de vorming van provincies.
Om de vorming van de provincie Mesopotamië beter te begrijpen is het goed om ook in te
gaan op het beeld dat de Romeinen zelf hadden van hun Imperium en de betekenis van
provincies daarin. Dat kan meer inzicht geven in de motivatie om gebied te bezetten en te
provincialiseren. Het hedendaagse wereldbeeld wordt gedomineerd door een concreet en
ruimtelijk inzichtelijk beeld van de aarde. Moderne grenzen zijn lijnen op de kaart, die
grenzen markeren in administratie, wetgeving en belastingheffing. Dit beeld moet worden
losgelaten als we ons willen verplaatsen in de Romeinse perceptie van ruimtelijke ordening en
afstand. Begrippen als land en grens zijn veel minder bruikbaar vanwege een toenmalige
beperkte kennis van de geografie van de bekende wereld. Veel belangrijker zijn volkeren,
gekenmerkt
door
hun
cultuur
en
bewoningsgebied en de dynamiek die migratie
of expansie van deze volkeren met zich
meebrengt.
De reconstructie van de kaart van
Agrippa (afbeelding 3) uit het begin van de
eerste eeuw geeft een beeld van de toenmalig
bekende wereld en is gebaseerd op het idee
van de Griekse Kosmologie. Eenvoudig
gezegd ging men ervan uit dat de aarde een
aaneengesloten landoppervlak had, omringt
afb. 3 Reconstructie kaart van Agrippa
door oceanen. De beschaafde wereld in het
centrum werd in alle richtingen omsloten door een barbaarse periferie, die tot aan de oceanen
reikte. Plinius zag en beschreef deze kaart in Rome. Hij vond dat de kaart werd opgevat als
een proclamatie van een imperium zonder einde. In principe waren alle bekende volkeren per
definitie onderworpen aan Rome28. Wat opvalt is dat er inderdaad geen grenzen op staan. Ook
in de kosmografische lijst van Julius Honorius uit de 5e eeuw is er nog steeds geen enkele
verwijzing naar het concept van een grens of grensgebied29. Het traditionele idee van een te
verdedigende grens in de vorm van bij voorbeeld een fortenlinie wordt dan ook in moderne
28
29
Whittaker 2004, 144 e.v.
Whittaker 1994, 15-16
15
literatuur inmiddels ter discussie gesteld30. Ook bergketens en rivieren vormen in deze optiek
geen grens maar slechts een natuurlijke barriëre.
Polybius was van mening dat de hele wereld tot het Romeinse Rijk behoorde en dat er
van expansie en militaire triomf sprake kon zijn zolang niet de hele wereld bezet en
georganiseerd was31. Een onbegrensd imperium dus. Daarbij ging het volgens hem om de
overheersing van volkeren. Expansie is het onderwerpen van volkeren, niet van het bezetten
van territorium. Om het centrale georganiseerde Romeinse kerngebied heen, wilde men liefst
een zône waarin volkeren en stammen woonden, die het gezag van Rome accepteerden en
daardoor geen bedreiging vormden. Vanaf Augustus werden verre onbekende gebieden als
afb. 4 Fragment Tabula Peutingeriana, met het gedeelte dat het Nabije oosten weergeeft. Antiochië is als
grote stad getekend in het linkerdeel, de rivier rechts is de Euphraat
India dan ook als provincie beschouwd terwijl dat niet bezet was en er nauwelijks Romeinen
kwamen. Deze informele provincies waren dus gebieden die de claim hadden gecontroleerd te
worden, maar feitelijk niet bezet waren en niet administratief georganiseerd zoals een formele
provincie binnen het kerngebied dat wel was.
Een ander welbekend voorbeeld van de Romeinse perceptie van ruimte en tijd is de
Tabula Peutingeriana (zie afbeelding 4). Deze meterslange kaart wordt beschouwd als een
30
Isaac 1990, 374 e.v. Isaac benadrukt vooral dat het idee van moderne oorlogsstrategie met b.v. voorwaarts verdedigen niet
zomaar moet worden toegepast op situaties in de oudheid. Dat de aard en locatie van forten niet kan worden
geinterpreteerd in termen van oorlogsstrategie en tactiek.
31
Whittaker 1994, 17 Whittaker verwijst hier met name naar Polybius 1.2.7 e.v. en naar 3.1.4 e.v.
16
oprolbaar reisdocument, waarop steden, legerplaatsen en wegen staan aangegeven met hun
afstanden. De huidige kaart is vermoedelijk een vroeg-Middeleeuwse kopie van een tweede
eeuwse Romeinse kaart. Het is goed mogelijk dat de basis voor een dergelijke kaart een
eerder geschreven opsomming is van plaatsnamen en hun onderlinge afstanden. Van
Engeland is een dergelijke lijst bekend onder de naam Itinerarium Antonini Augusti32. Je kunt
ermee van A naar B komen, maar het zegt dus weinig over het landschap zelf. Romeinse
organisatie van ruimte ging vooral uit van de aanleg van steden en wegen en hun onderlinge
relatie en niet zozeer van afstand, territorium en geomorfologie. Wegen werden constant
verlengd en uitgebreid in de richting van het ongeorganiseerde gebied en geschikt gemaakt
voor efficiënt transport van legioenen en voor handel. Rivieren werden in die zin dus eigenlijk
ook als ‘weg’ gezien. Severus had volgens Dio een beperkt idee van de geografie en het
landschap van Mesopotamië, maar hij wist in elk geval van zijn voorgangers op welke manier
hij langs de Euphraat bij Ctesiphon kon te komen. Ook op de Peutingerkaart zijn overigens
geen grenzen aangegeven. Whittaker hamert erop dat als er al grenzen genoemd werden in
inscripties, deze die administratief van aard waren en gerelateerd aan georganiseerde
provincies.
We komen daarmee op het punt dat duidelijk moet worden wat een Romeinse provincie
eigenlijk voorstelt in de Romeinse tijd. Elton schetst de Romeinse provincie in de praktijk als
een verzameling steden in een bepaald gebied, ressorterend onder een gezamenlijk bestuur en
met voldoende militaire troepen ter bescherming33. Elke stad had een zeker bijbehorend
omliggend verzorgingsgebied, waarover het de directe controle had. Dat werd mede
gestimuleerd doordat voorname burgers land bezaten in de omgeving en zelf in de stad
woonden en een bestuursfunctie vervulde. Een provincie als een verzameling georganiseerde
steden impliceert dus dat een provincie ook geen aaneengesloten gebied behoefde te zijn. De
provincie Syrië was onder Augustus niet aaneengesloten. Grenspalen waren dan ook
uitsluitend nodig in die gevallen dat duidelijk moest worden aangegeven dat gebied behorend
bij de ene stad overging naar aansluitend gebied behorend bij een andere stad. Van dergelijke
grenspalen zijn genoeg voorbeelden bekend. Van grenspalen die een provincie markeren is er
slechts een enkele en grenspalen die het Romeinse Rijk markeren zijn er al helemaal nooit
gevonden34.
32
Whittaker 2004, 79 e.v.
Een compleet overzicht is beschikbaar op http://www.btinternet.com/~britannica/iter.html
33
Elton 1996, 17 e.v.
34
Elton 1996, 19; Isaac 1990, 396
17
Een provincie in nieuw veroverd gebied had bij voorkeur een minimale Romeinse
aanwezigheid. In de regel vestigde een gouverneur zich met zijn administratie in de
belangrijkste stad van de provincie, tesamen met militaire troepen en handelaren. Allen waren
aanvankelijk impopulair bij de lokale bevolking, omdat ze zich zo duidelijk onderscheidden
van lokale bewoners. Een provincie was ervoor om de vrede en veiligheid in de regio te
waarborgen, om belasting te innen en de legertroepen te onderhouden. In hoge mate waren
provinciale bestuurders autonoom en hadden veel lokale macht, maar dienden direct aan de
keizer verantwoording af te leggen. Legercommandanten legden verantwoording af aan de
gouverneur van de provincie waarin ze gelegerd waren. Als een provincie uiteindelijk omringt
werd door andere provincies werden legertroepen veelal naar de buitenste provincies
verplaatst, om zo dichter bij de onbezette en minder stabiele ‘barbaarse’ gebieden gelegerd te
zijn. Vanwege het groeperen van steden in provincies was reorganisatie van provincies ook
relatief makkelijk. Severus kon bij voorbeeld Syrië snel opdelen in tweeën na het uitschakelen
van Pescennius Niger. Belangrijk was dat er goed over gecommuniceerd werd en in de
Romeinse tijd zelf was er ook al regelmatig onduidelijkheid over tot hoever de autoriteit van
de gouverneur reikte. Proclamatie van de gewijzigde toewijzing van steden aan een provincie
was derhalve belangrijk, eventueel fysiek verduidelijkt met het verplaatsen van militaire
troepen en het vervangen van magistraten. Het formaliseren van een provincie ging dus
gepaard met het vaststellen van de ertoe behorende steden of zelfs het stichten van steden, het
instellen van een centraal provinciaal bestuur en het huisvesten en onderhouden van de voor
de veiligheid benodigde militaire troepen. Om de lokale bevolking verder te romaniseren
werd veelal land opnieuw ingericht en verpacht of verkocht en werd per perceel tribuut
vastgesteld. Hierdoor werd een administratieve organisatie aan de bevolking opgelegd.
Naast gebied dat formeel als provincie ingericht was en derhalve onder directe
Romeinse controle stond, was er ook gebied dat indirect werd gecontroleerd door allianties
aan te gaan met lokale heersers35. Het verschil tussen vriendschappelijke banden aangaan met
een koning en de situatie dat sprake was van een cliënt-koning was soms zeer onduidelijk. De
koning van Parthië Vologaeses bood in 69 nog 40000 ruiters aan Vespasianus aan om hem te
helpen, iets wat een cliënt-koning ook gedaan zou kunnen hebben36. Maar vaak ging er een
verovering vooraf aan het vormen van een cliëntschap, om zodoende duidelijk te maken wie
in principe de heersende macht was. Na verovering werd het gebied dan onder voorwaarden
35
36
Elton 1996, 29 e.v.
Elton 1996, 36
18
teruggegeven aan de voormalige leiders. Kinderen van lokale leiders werden onder Romeinse
begeleiding geplaatst en soms naar Rome gestuurd voor hun opleiding en Romanisering.
Soms werd tribuut opgelegd in de vorm het leveren van troepen of goederen. De Romeinen
beschouwden het veroverde client-koninkrijk als behorend tot hun Rijk en soms ook tot
provinciaal gebied. De administratieve en militaire impact voor Rome was bij deze cliëntconstructie gering en de opbrengst gunstig in de vorm van stabiliteit, hulptroepen en
goederen. Het gebied Osrhoene in het noorden van Mesopotamië met Edessa als hoofdstad is
daarvan een goed voorbeeld. Koning Abgarus behield zijn koninkrijk als een enclave in de
provincie Mesopotamië onder Severus en nam genoegen met de aanwezigheid van een
procurator in zijn stad.
5. De vorming van de provincie Mesopotamië
In het licht van de geografie van het gebied, de reconstructie van de historische
gebeurtenissen in de regio, en de Romeinse perceptie van ruimtelijke en administratieve
inrichting, is het nu tijd om na te gaan welke factoren hebben meegespeeld om van
Mesopotamië een provincie te maken onder Septimius Severus. Ten eerste belicht ik de rol
van Romeins imperialisme en de Parthen als belangrijkste tegenstander in het gebied, ten
tweede de handelsmogelijkheden van het gebied en controle daarover en ten derde de
persoonlijke motieven van Septimius Severus.
Over Romeins imperialisme en de relatie met de Parthen
Isaac stelt zich terecht kritisch op ten aanzien van het achterhalen van motieven voor
oorlogvoering en strategie in de keizertijd37. Antieke literaire bronnen geven weinig inzicht in
de aanleidingen en het proces van veroveringen en expansie. Meestal wordt heel kort als
reden de zucht naar roem en eer genoemd of de wil om één of ander volk te onderwerpen. Er
wordt echter nooit gediscussieerd in deze literatuur over politieke doelen, over de spreiding
van legioenen, over de locaties en functies van forten. De neiging van onderzoekers om
modernismen te introduceren in de vorm van hedendaagse oorlogsstrategiën moet volgens
hem worden tegengegaan. Een senatoriale uitspraak in de trant van: ‘De keizer ging
oorlogvoeren om de vijand te overwinnen en zijn gebied in te lijven’ is wellicht toch gewoon
37
Isaac 1990, 379 e.v.
19
een simpele en legitieme motivatie in een bepaalde politiek-militaire situatie38. We moeten
niet vergeten dat over het algemeen gebeurtenissen het gevolg zijn van het handelen en van
interactie van heel veel mensen (politici, generaals en uitvoerenden) en dat het achteraf
makkelijker samenvatten en concluderen is als de gebeurtenissen eenmaal achter de rug zijn.
Het is maar de vraag of de planmatige opzet van de leiders in werkelijkheid altijd uitgevoerd
wordt zoals tevoren bedacht. Is het vooraf wel zo duidelijk welke doelen beide tegenstanders
eigenlijk nastreven en wat zij daarover communiceren? De doelen kunnen tijdens en na de
oorlog ook naar hartelust worden bijgesteld, al naar gelang het verloop en de afloop ervan.
Isaac stelt verder dat het veelvuldig is voorgekomen dat oorlogen weliswaar vaak begonnen
om een conflict uit te vechten, maar vervolgens uitmondden in een veroveringsoorlog, totdat
men er genoeg van had39. Moderne onderzoekers neigen er soms toe om het defensieve aspect
van het Romeinse militair beleid te overwaarderen, alsof het Romeinse Rijk voortdurend
beschermd diende te worden tegen barbaarse invallen. Ook neigt men ertoe de
expansiepolitiek teveel planmatig en systematisch op te vatten, alsof het Romeinse Rijk
genoodzaakt was zich uit te breiden om de groeiende bevolking en economie te kunnen
onderhouden. Van een planmatige imperialistische strategie is volgens Isaac geen sprake. Het
was eerder opportunistisch. Rome expandeerde waar mogelijkheden zich aandienden, niet
waar het expanderen moest. Het motief van oorlogvoering was zelden om een defensieve
grens te bereiken. Territorium was alleen belangrijk als bron van inkomsten, als het gebied
rendabel was40.
De Parthen waren in veel opzichten een geduchte tegenstander, militair ontwikkeld en
goed georganiseerd met een gecentraliseerd gezag. Het Parthische Rijk was een hiërarchie van
lokale koningen, met één Parthische koning aan het hoofd. Gezien de steeds terugkerende
conflicten over troonsopvolgingen van cliënt-koningen, lijkt het er sterk op dat beide rijken er
wat aan gelegen was om aan de rand van hun georganiseerde gebied een bufferzône te hebben
met heersers die hun steun aan één van beide partijen hadden uitgesproken, al dan niet
gedwongen. Armenië werd door Augustus al geclaimed als provincie, maar nog niet bezet en
slechts als een vazalkoninkrijk beschouwd. Latere keizers respecteerden die situatie, zolang er
rust in de regio bleef. Romeinen stemden wel steeds in met de troonopvolging van de
Armeense koning en aldus bleef het gebied buiten de invloedssfeer van de Parthen. Zowel bij
38
Isaac 1990, 377
Isaac 1990, 416
40
Isaac 1990, 416
39
20
Trajanus als bij Marcus en Verus was een conflict met de Parthen over de troonsbezetting in
Armenië daarom een concrete aanleiding voor oorlogshandelingen. Ook speelde de
heerschappij over het gebied van Osrhoene in het noorden van Mesopotamië steeds weer een
belangrijke rol, waar de lokale dynastie ondanks aanvallen van beide kanten nogal hardnekkig
bleef voortbestaan. Er is niets dat wijst in de richting van een daadwerkelijke
grensovereenkomst tussen het Romeinse en Parthische Rijk41. De bufferzône tussen beide
rijken moeten we daarom vooral zien in de vorm van de gebieden aangeduid als Armenië en
Mesopotamië. Het zuidelijker gelegen Babylonië vormt in mindere mate een overgang,
aangezien deze al van de Romeinse provincie Syrië is afgeschermd door het grote
tussenliggende woestijngebied. Elton schetst het beeld van een bufferzône die eigenlijk loopt
van de Zwarte Zee tot de Rode Zee42. Hij stelt dat de Griekse taal en een traditie van
urbanisatie de volkeren van Mesopotamië, Syrië en Armenië cultureel verenigde. Er waren
grote overeenkomsten, die ervoor zorgden dat er sprake was van uithuwelijking, gezamenlijke
handel en landbouw. Daarom moeten we de Euphraat ook niet opvatten als een barrière, het
was juist meer een transportmiddel en een communicatiemiddel tussen verwante
bevolkingsgroepen aan weerszijden ervan.
Vanaf de Flavische tijd was er in de provincie Syrië een structurele verbetering van de
infrastructuur in de vorm van wegen en kanalen en een uitbreiding van de legermacht. Isaac
concludeert dat er toen al een voldoende stabiele basis gecreeërd werd om te kunnen starten
met expansie naar het Parthische Rijk43. Rome had volgens hem geen defensiepolitiek, maar
greep expansiemogelijkheden aan daar waar ze zich aandienden en daarom werd de focus
naar het Oosten verlegd, waar een grote gebiedsuitbreiding mogelijk was. Trajanus bewees
dat het mogelijk was om langere tijd in het Oosten te verblijven en toch het rijk bestuurbaar te
houden. Antiochië begon als een soort tweede hoofdstad te fungeren, en werd vanaf de
tweede eeuw door vrijwel alle keizers bezocht. Maar het valt op dat in het Oosten de
offensieve campagnes van Augustus, Nero, Trajanus, Verus en Severus telkens met
tussenpozen van enkele decennia hebben plaatsgevonden met daartussen perioden van
betrekkelijke stabiliteit en consolidatie. De expansiebehoefte was blijkbaar niet voortdurend
aanwezig en doelgericht. Een voortdurend expanderend imperium put zichzelf ook uit.
41
Whittaker 1994, 49. Hij benadrukt wel dat het gebied archeologisch nog te slecht onderzocht is om hierover in materieële
zin iets meer over te zeggen.
42
Elton 1996, 97. Hij heeft het over frontierzône in plaats van bufferzône, maar ik gebruik liever de laatste term, omdat
frontier nogal neigt naar het idee van een verdedigbare grens met het doel deze vanuit imperialistische motieven
steeds verder op te schuiven. Het is echter maar de vraag of dit werkelijk de opzet van de Romeinse politiek was.
43
Isaac 1990, 52.
21
Oorlogvoeren was een kostbare aangelegenheid en de legioenen moesten constant bevoorraad
worden door het gebied waar ze doorheen trokken. Isaac schetst het beeld dat voor de
legioenen imperialistische expansie lucratief was en een grote hoeveelheid buit kon worden
gemaakt44. Severus liet de legioenen Ctesiphon en de omgeving plunderen. Cassius Dio
beweert zelfs dat Severus niets anders bewerkstelligde aldaar en dat het erop leek alsof
plundering het enige motief was om de stad te veroveren. Whittaker ziet een groot verschil
tussen het westelijke en oostelijke deel van het Romeinse Rijk. Het westen was vooral nietgeurbaniseerd en de veroveringen aldaar waren vooral prestigieus, terwijl het oosten als zeer
beschaafd, rijk en geurbaniseerd werd beschouwd. Dit was volgens hem de regio waar de
veroveringen ook gemotiveerd werden door de groeiende behoefte aan exotische producten,
economische vooruitgang en het aanvullen van de staatskas45. Het was niet voor niets dat
Avidius Cassius en Septimius Severus de steden Ctesiphon en Seleucia lieten plunderen.
Ordinair plunderen kon uiteindelijk een bijna uitgeputte veldtocht toch nog lucratief maken en
laten voortduren. Oorlogsvoering was een goed middel voor soldaten en officieren om zowel
in materieel als sociaal opzicht in status te stijgen. Het beste was nog een gebied zonder
oorlogsvoering te annexeren, dan waren er zelfs geen verliezen. Het Parthische Rijk had in elk
geval telkens decennia nodig om van de schade te herstellen in de perioden waarin er geen
gewapend conflict was, maar verslagen waren zij niet.
Gezien de vernielingen en plunderingen en het wederom terugtrekken richting Syrië en
Mesopotamië lijkt het er niet op dat de Romeinen ook Babylonië, Mesena en Medië
permanent wilden bezetten. Geografische kennis van verre en onbezette gebieden was
schaars. Er is niets in literaire bronnen bekend over planmatige voorbereidingen van oorlog en
bezetting van dergelijk gebied. Het vertrouwen op dubieuze lokale gidsen leidde er soms toe
dat legioenen domweg verdwaalden en te weinig voorraden bij zich hadden om onbekend
gebied te doorkruisen. Het kwam geregeld voor dat men op campagne ging zonder een
volledig en concreet beeld van de lokale omstandigheden. Severus vertrok weer uit Ctesiphon,
deels vanwege de onbekendheid met het gebied en deels vanwege gebrek aan
bevoorradingsmogelijkheden. Isaac stelt, dat dit in honderd jaar tijd de derde keer was dat het
gebied werd bezocht en blijkbaar was er nog steeds geen goed beeld van de regio. Dat pleit
niet voor een strategie voor permanente bezetting van Parthisch gebied46.
44
Isaac 1990, 380 e.v.
Whittaker 1994, 49
46
Isaac 1990, 416
45
22
Vanwege de steeds terugkerende militaire confrontaties in Armenië en Mesopotamië
werden Romeinse garnizoenen in deze gebieden her en der semi-permanent gestationeerd. Het
lijkt erop dat vooral vanaf de tijd van Lucius Verus een aantal steden al een Romeinse
bezetting hadden, zoals Nisibis, maar dat het gebied verder nog weinig georganiseerd was. Er
was nog niet echt van een formele provincie sprake. Met Severus start een periode waarin
concreet infrastructuur werd aangelegd en het gebied met twee legioenen permanent
beschermd. Het is aannemelijk dat Severus er een georganiseerde provincie van heeft gemaakt
om definitief de Parthen buiten Mesopotamië te houden en zo een eventuele opmars naar
Syrië of Armenië tegen te houden. In die zin zat er wellicht toch een kern van waarheid in de
woorden van Severus: ‘een groot gebied aan het Rijk toegevoegd te hebben dat een bolwerk
was ter bescherming van Syrië’. Die bescherming kan naast een militaire ook nog een andere
reden hebben. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat Romeinse forten vaak bij rivieren
werden gestationeerd vanwege de mogelijkheid tot massale bevoorrading vanuit een grote
regio. Alleen op die manier is een groot permanent leger en een groeiende bevolking te
onderhouden. Transport over water is zoals bekend praktisch en goedkoop. Whittaker haalt
daarom nog een andere theorie aan over de motivaties van Severus om Mesopotamië veilig te
stellen in de vorm van een provincie. Hij denkt dat de bovenloop van de Euphraat belangrijk
was om grote graantransporten vanuit het Zwarte Zee gebied naar het Nabije Oosten te
krijgen en in bijzonder de legioenen in Syrië47. Die transporten moesten worden veiliggesteld
en dat kon het beste door het noorden van Mesopotamië onder permanente Romeinse
bezetting en administratie te plaatsen.
Naast de Parthen waren er natuurlijk nog andere bevolkingsgroepen in de aangegeven
bufferzône. In de vruchtbare landbouwgebieden leefde de oorspronkelijke lokale sedentaire
bevolking onder de heerschappij van hun koningen, al dan niet beïnvloed door Parthen of
Romeinen. In gebieden die nauwelijks tot ontginning te brengen waren, zoals de zuidelijke
woestijngebieden en de berggebieden in het oosten en noorden, leefden nomadische stammen
buiten het gezag van de Parthen. Nomaden vielen uiteen in kameeldrijvers en in hoeders van
schapen en geiten. De laatste waren genoodzaakt zich niet al te ver van water af te bewegen,
terwijl de eersten grote afstanden konden afleggen. Tenslotte waren er nog groepen die zich
min of meer met beide bezighielden. Nomaden waren niet dusdanig georganiseerd en met een
ideologie uitgerust dat er agressie en expansie van te verwachten was.
47
Whittaker 1994, 100
23
Het ging hen meer om onderlinge samenwerking ten einde gezamenlijk in een marginale
omgeving een bestaan op te bouwen. Er is sprake van een symbiotische relatie tussen
nomaden en sedentaire landbouwgroepen. De nomaden van het Nabije Oosten zaten
weliswaar ingeklemd tussen beide rijken, maar hadden van beiden weinig te duchten.
Romeinen en Parthen waren er meer op gericht om volkeren met een sedentaire leefwijze te
controleren. Nomaden vielen daarbuiten en hun gebied was niet door barriëres afgebakend. In
die zin was de Arabische woestijn een open grensgebied tussen het Romeinse en Parthische
Rijk48.
Over handelsmogelijkheden en het controleren ervan
De staatskas profiteerde bij veroveringen niet alleen van de buitgemaakte goederen en
edelmetalen. Als er vervolgens bezetting volgde en tol en belastingen konden worden
geheven dat was dat een veel langduriger en voordeliger effect. Trajanus stelde direct
invoerrechten in bij de Rode Zee havens nadat hij Arabia had veroverd. Dit om meteen een
bron van inkomsten te genereren. Romeinse handelaren waren veelal eerder in onbezet gebied
bekend door hun contacten met lokale elite. Een verovering kon hun positie ineens versterken
waardoor de handel snel onder controle werd gesteld. Een mogelijke drijfveer voor expansie
zou de noodzaak tot economische groei en het domineren van handelsroutes kunnen zijn. Het
Nabije oosten werd vanaf Alexanders tijd gezien als een gebied met grote rijkdom en
handelsmogelijkheden. India werd bijvoorbeeld beschouwd als een land waar de mensen zich
te buiten gingen aan drank en feesten, waar onbekende wilde dieren leefden, waar goud en
edelstenen voor het oprapen lagen49. En Indiërs zelf waren vooral goed als slaven. Tot de
verbeelding sprekende verhalen wakkerden de interesse in de vraag naar exotische producten
aan. In toenemende mate kwamen luxe importgoederen als bijvoorbeeld zijde, peper en rijst
met name vanaf de Perzische Golf via Mesopotamië en de Rode Zee via Syrië het
Mediterrane gebied binnen. Vooral vanaf de derde eeuw was de controle op de handel en de
daarbijbehorende belastingen sterk gereguleerd door de Romeinen50. Er waren toen speciale
douane-posten en handelaren moesten gebruik maken van officiële wegen. Belangrijke
handelsposten waren Palmyra in Syrië, Hatra en Nisibis in Mesopotamië en Artaxata in
Armenië.
48
Isaac 1998, 414 e.v
Whittaker 2004, 144 e.v.
50
Elton 1996, 88 e.v.
49
24
Naast transport over zee en rivieren was transport met kamelen ook relatief goedkoop,
en de kortste route over land van Zuid-Mesopotamië naar de Middellandse zeekust was die
door de Arabische woestijn, aansluitend op Palmyra. Deze rijke en vroeg ontwikkelde stad,
gelegen in een oase, was de belangrijkste pleisterplaats voor de karavanen die vanaf de
Euphraat door de woestijn westwaarts trokken. Daarbij speelden de eerdergenoemde
nomadische stammen een belangrijke rol. De status van Palmyra werd Rome snel duidelijk en
in de eerste eeuw na Chr. werd er gewerkt aan infrastructuur om Palmyra te ontsluiten.
Marcus Ulpius Trajanus, de gouverneur van Syrië en vader van de latere keizer Trajanus,
legde rond 75 na Chr. de weg aan van Damascus via Palmyra naar Sura aan de Euphraat, een
belangrijke oversteekplaats. Dit leverde een verbinding op van de Euphraat naar de
Middellandse Zeekust. Om ook de handelswegen naar het Zuiden te laten aansluiten op
belangrijke havens liet Keizer Trajanus zelf na de annexatie van Nabataea in 111 tot 115 na
Chr. de weg aanleggen van Aelana aan de golf van Akkaba, langs Petra naar Bostra51. De
verbinding tussen Bostra en Damascus tenslotte is volgens Sartre pas onder Marcus Aurelius
en Lucius Verus aangelegd door het verlaten Leja plateau om lokale bandieten te kunnen
weerstaan52. Volgens Isaac was de controle niet gericht op bezetting en verdediging van het
hele gebied53. Door middel van wegen met militaire posten was er gerichte controle op de
belangrijkste handelsroutes en de daarbij behorende voordelen van relatief snelle
troepenverplaatsing en communicatie. Ook Whittaker vindt dat de lijn vanaf de Zwarte zee,
langs de bovenloop van de Euphraat, langs de Via Nova Trajana, naar de Rode Zee, fungeerde
als transportlijn, communicatielijn en uitvalsbasis voor militairen om het gebied naar beide
kanten te controleren en zo nodig te bezetten. Maar het was geen fysieke grens, die het
Romeinse Rijk afbakende54.
Palmyra was een eigen economische en militaire macht en stationeerde ook troepen in
Dura-Europos, om zo een groot gebied te controleren en te beveiligen, inclusief de oversteek
over de Euphraat. Palmyrenen waren handelaren en gidsen en beveiligden karavanen tegen
aanvallen van Skenitai, de woestijnnomaden55. De stad met het omliggende gebied was dus
min of meer autonoom en had banden met zowel de Romeinen als de Parthen. Vanaf de
51
Sartre 2005, 139. Deze weg staat bekend als de Via Nova Traiana en archeologisch traceerbaar adhv mijlpalen. Overigens
valt op dat in periode van toenemende militaire activiteit het aantal mijlpalen toenam. Blijkbaar waren in die periode
wegen belangrijk als transportmiddel voor het leger en volgens Sarte ook als middel om propaganda te maken voor
het volk en de legers zelf.
52
Sartre 2005, 141
53
Isaac 1998, 417 e.v
54
Whittaker 1990, 157
25
campagne van Lucius Verus was er permanent een Romeins garnizoen aanwezig in Palmyra
en ook in Dura-Europos. Deze laatstgenoemde stad viel, naar Isaac aanneemt, ook onder
Palmyrees gezag en bevatte Palmyrese boogschutters, ook na de inname in 165 door de
Romeinen. Dura-Europos bewaakte de oever, de oversteek en het transport aan beide
kanten56. Hatra tenslotte ligt op de handelsroute tussen de steden Seleucia en Ctesiphon in het
Zuiden en Edessa, Singara en Nisibis in het Noorden. Het was ook een goede pleisterplaats
voor karavaans met kamelen. Voor zover de gebeurtenissen historisch te reconstrueren zijn
werd Hatra ondanks belegering niet ingenomen door Trajanus en ook niet door Severus maar
was toch aan Rome geallieerd, zoals Sartre afleidt uit de latere muntslag uit Hatra. Het was
waarschijnlijk daarmee de verste outpost in Mesopotamië in de Severische periode. Isaac’s
conclusie is dat de Romeinse handelspolitiek er op gericht was eigenlijk alleen de belangrijke
handelsplaatsen te controleren en eventueel te bezetten, maar niet het hele gebied van
Mesopotamië of de Arabische woestijn57.
Whittaker is kritisch ten aanzien van het belang van de handel. Hij stelt dat de
investeringen in verre handel zoals van en naar India hoog waren, de afzetmarkt in het
Romeinse Rijk niet heel groot en de vraag fluctuerend58. Handel met India en het verre oosten
was risicovol en daarom beperkt. Er is weinig overtuigend bewijs dat handel de drijfveer was
achter de vorming van provincies. Ook Isaac stelt zich de vraag in hoeverre de controle over
handel meespeelde bij de besluitvorming van keizers over politieke en militaire strategie.
Probleem is in elk geval het gebrek aan gegevens over de aard en mate van handel die uit het
Oosten kwam59. Strabo zegt wel dat er een toename van Oosterse handel was vanuit
Alexandrië na de inname van Egypte en dat er een toename in infrastructuur was in de 1e
eeuw na Chr. in het Nabije Oosten, maar dat zegt nog weinig over de ontwikkelingen in de
tweede eeuw en eventuele noodzaak tot verdere controle van de handel. Dat gedurende de
Romeinse campagnes in de tweede eeuw belangrijke handelsplaatsen onder Romeinse
controle kwamen, waaronder die in Noord-Mesopotamië als Edessa, Nisibis en Singara, is
mogelijk meer opportunistisch, dan dat van meet af aan het doel was van die campagnes om
de handel met verre volkeren te controleren en reguleren.
55
Elton 1996, 90 e.v.
Isaac 1990, 147 e.v.
57
Isaac 1990, 152
58
Whittaker 2004, 168
59
Isaac 1998, 417 e.v.
56
26
Over persoonlijke motieven
Septimius Severus was in 193 niet te enige troonpretendent en het was derhalve belangrijk om
het keizerschap snel en ferm te legitimeren, om enig uitzicht te kunnen hebben op een lange
regeringstermijn. Severus had, net als Albinus en Niger, de steun van legioenen en dat was
uitermate belangrijk gebleken. Er was immers een machtsvacuüm ontstaan na de dood van
Commodus en de eerste opvolging in de persoon van Pertinax duurde niet lang, aangezien
deze door zijn eigen garde werd omgebracht. Degene die de legioenen het best wist te paaien
door toezeggingen over uitbetaling en bonus had de meeste kans het keizerschap voor zich op
te eisen. Dat geeft al aan dat steun van de legers essentieel was om het keizerschap te kunnen
afdwingen. Didius Julianus slaagde erin de pretoriaanse garde en de senaat ervan te
overtuigen dat hij de man was om het roer over te nemen, maar de legers in de provincie
dachten daar anders over. Septimius Severus had verreweg de meeste legioenen achter zich
weten te scharen en maakte zijn opmars naar Rome, waar de senaat uiteindelijk de steun aan
Julianus liet vallen ten gunste van Severus. De vorming van drie nieuwe legioenen, I, II en III
Parthicae, lijkt er sterk op te wijzen dat Severus strategie er direct daarna op gericht was om
een militair succes te behalen in het Parthische gebied in het Nabije Oosten. Pescennius
Niger, de gouverneur van Syrië, was hier een bedreiging geworden voor het keizerschap en
gaf daarvoor dus een uitstekende gelegenheid. Het is aannemelijk dat de Parthen Niger
steunden, wellicht door de garantie hem niet in de rug aan te vallen, gezien de snelle opmars
van Niger met alle belangrijke legioenen in de richting van Byzantium.
Na de uiteindelijke ondergang van Niger, de opmars van Severus naar Syrië en
reorganisatie van deze provincie, startte Severus in 195 de werkelijke campagne tegen de
Parthen. Volgens Dio vanwege de persoonlijke hang naar roem. Het is volgens Birley
evenwel denkbaar dat hij na een jaar van burgeroorlog een politiek en militair succes kon
gebruiken en dat een overwinning op een buitenlandse mogendheid zijn positie als enige
keizer verder zou kunnen legitimeren. Clodius Albinus was immers nog steeds een
troonpretendent om rekening mee te houden, aangezien hij door een groot deel van de senaat
werd gesteund. Het zou verder ook de legioenen kunnen verenigen tegen een gezamenlijke
vijand als de Parthen, die bovendien nogal verzwakt waren en min of meer in de nadagen van
hun regime. Birley stelt verder dat Severus’ ervaring als legatus legionis van het legioen IV
Scythica in Syrië, 15 jaar eerder, mogelijk meespeelde bij de gedachte om meer controle en
stabiliteit in de regio te verkrijgen. Hij had tenslotte gezien dat defensie van Antiochië niet
sterk was gezien de nabijheid van het onvoldoende gecontroleerde Mesopotamië.
27
Dio’s bewering dat Severus’ hang naar roem de motivatie voor zijn campagnes was
moeten we naast politiek-militaire motieven toch ook zeker serieus nemen. Al eerder waren
keizers van dergelijk motieven beticht. Bijvoorbeeld Claudius wilde Brittanië veroveren voor
persoonlijke roem, ook al was volgens Strabo duidelijk dat er economisch en financieel niets
te winnen viel. En gaande de Keizertijd was niet ongebruikelijk om opnieuw te veroveren,
hetgeen een eerdere keizer of generaal al eerder met succes had veroverd. Het is natuurlijk bij
uitstek een manier om als keizer in status te stijgen door je op één voetstuk te laten zetten met
een zeer gewaardeerde imperialistische voorouder. In dat verband zouden we kunnen
Severus’ campagne van 197 kunnen zien als een heruitgave van de campagne van Trajanus in
114. Opvallend zijn de overeenkomsten in taktiek als het bouwen van boten bij Nisibis, het
afzakken naar Babylon en het aanvallen van Ctesiphon precies honderd jaar na dato. Net als
bij Trajanus erfde ook Severus een Rijk dat zowel intern als aan de grenzen bedreigd werd en
een nieuwe barbaarse agressor was in dat geval politiek en militair een uitkomst omdat het
een einde kon maken aan interne verdeeldheid en spanningen. Naar analogie hiervan is het
interessant dat Whittaker beweert dat Trajanus op zijn beurt Alexander als rolmodel nam en
de ambitie had om India werkelijk te bezetten met een leger van 70000 man60. Schrijvers uit
de tijd van Trajanus deden studies naar India en brachten nieuwe biografiën uit van
Alexander. Er was kennelijk sprake van een Alexander-hype. Misschien probeerde Severus
wel een soort van Trajanus-hype te creëren die goed was voor zijn populariteit, of een
Antonijnen-hype. Na de verovering van Mesopotamië riep Severus zichzelf immers direkt uit
tot zoon van Marcus Aurelius en hernoemde hij zijn zoon ook in de lijn van de Antonijnen.
Dat maakt wederom duidelijk dat de akties in Mesopotamië niet los gezien moeten worden
van het zich verbinden aan alom gewaardeerde voorgaande keizersfamilies.
60
Whittaker 2004, 163
28
6. Nadere onderzoeksmogelijkheden
In het voorgaande hoofdstuk heb ik getracht duidelijk te maken dat de bezetting en
provincialisering van Mesopotamië door Septimius Severus niet als een volgende logische
stap moet worden gezien van een lang vooropgezet plan van Rome om te expanderen naar het
Parthische Rijk. Ondanks tegenstrijdige visies van moderne onderzoekers is voor een
dergelijke grote strategie te weinig bewijs gezien het verloop van de diverse campagnes in de
tweede eeuw, resulterend in vooral plundering en vernietiging van steden in Babylonië. Het
is mijns inziens wel aannemelijk dat de politiek van Rome erop gericht was een stabiele
bufferzône te creëren aan de randen van het georganiseerde en geprovincialiseerde deel van
het Romeinse gebied. In dit geval moest Syrië met de steeds belangrijker wordende hoofdstad
Antiochië verder afgeschermd worden van het gebied dat onder directe controle van de
Parthen stond. De bufferzône was aanvankelijk gewaarborgd door allianties met lokale
heersers aan te gaan, maar doordat de Parthen bij gelegenheid trachtten hun invloed in deze
zône te vergroten, leidde dit meer en meer tot de noodzaak om de Romeinse invloed uit te
breiden en te versterken. Dit werd door Marcus Aurelius en Lucius Verus al gedaan door
permanent meer legertroepen verder in Parthisch gebied te stationeren en te bevoorraden.
Daartoe was het vervolgens zaak de belangrijkste steden in deze gebieden te controleren en
dat gebeurde dan ook door provinciaal bestuur te installeren, coloniae uit te roepen en wegen
aan te leggen om de infrastructuur te verbeteren. Het is aannemelijk dat Severus in
Mesopotamië de laatste stappen heeft gezet om de Parthen definitief buiten Syrië te houden.
Het vruchtbare gebied van Noord-Mesopotamië had bovendien de potentie veel burgers en
soldaten langdurig te onderhouden. Dat ook belangrijke knooppunten op de handelsroute naar
de Perzische Golf onder Romeins bestuur kwamen is waarschijnlijk extra motivatie geweest.
Door controle op de handel werd de winstgevendheid van het gebied verder verhoogd.
Kortom, Noord-Mesopotamië was een gebied dat rendabel veroverd en bezet kon worden en
voor die verovering werd een concrete aanleiding gegeven door Parthische provocatie.
Septimius Severus had bovendien een vergaande legitimatie van zijn keizerschap nodig,
gezien het feit dat hij het moest afdwingen ten koste van zijn tegenstanders Clodius Albinus
en Pescennius Niger. Er was hem veel aan gelegen de steun van de legers te verkrijgen en te
behouden. Met nieuwe goedbetaalde legioenen die een succesvolle veroveringsoorlog konden
voeren kon hij dat bewerkstelligen. Mijns inziens is aannemelijk dat Severus de gelegenheid
die zich in Mesopotamië voordeed direct aangreep om middels een campagne duidelijk te
29
maken aan de senaat en het volk van Rome dat hij de onbetwiste keizer was, de legers achter
zich had staan en dat hij in staat was gebied te veroveren en te provincialiseren. Daarbij
gebruikte hij bewust en doelmatig de kennis en status van imperialistische voorouders als
Trajanus en ook Marcus Aurelius en zette hij de lijn van hun verdiensten voort.
Voorgaande theorie is nogal gebaseerd op het eenzijdige beeld dat de Romeinse literaire
werken toelaten. Daarom zou nieuw onderzoek in de toekomst bijvoorbeeld meer verdieping
moeten geven van de Parthische kant van de zaak. Waarom wilden de Parthen zo graag hun
invloed in Armenië en Mesopotamië laten gelden? Het antwoord op die vraag kan meer
inzicht geven in de reden waarom de Romeinen telkens fel op de Parthische provocaties
reageerden. Veel gebieden in Mesopotamië zijn archeologisch nog niet goed genoeg en niet
volledig onderzocht. Mogelijk komt er in de toekomst meer epigrafie, artefacten en
architectuur voor onderzoek beschikbaar. Daarbij is het belangrijk na te gaan hoe Romeinse
sites zich hebben ontwikkeld in de tweede eeuw en hoe die passen in de provincialisering van
Mesopotamië. En tenslotte is de rol en de status van het gebied van Osrhoene met Edessa als
hoofdstad mij nog zeer onduidelijk gebleven. Het feit dat deze enclave bleef bestaan in de
provincie Mesopotamië moet meer kunnen zeggen over de relatie tussen Romeinen, cliëntkoningen en Parthen. En wellicht dat meer inzicht in die onderlinge relaties in dat gebied
meer duidelijkheid kan verschaffen over het belang van Mesopotamië als geheel.
30
7. Bronnenlijst
Primaire bronnen:
Cassius Dio, Boek 68: Trajanus
Cassius Dio, Boek 71 en 72: Marcus Aurelius
Cassius Dio, Boek 75, 76: Septimius Severus
Historia Augusta, Hadrianus
Historia Augusta, Lucius Verus
Strabo, boek 6
Secundaire bronnen:
A.R. Birley, Lives of the later Caesars, Penguin Classics London 1976
A.R. Birley, Septimius Severus The African emperor, London 1971
Cambridge Ancient History, 2e editie, Vol XI, The High Empire A.D. 70-192
ch.VII The Parthian War of L. Verus, Cambridge 2000
H. Elton, Frontiers of the Roman Empire, London 1996
B. Isaac, The Limits of Empire, Oxford 1990
B. Isaac, The Near East under roman rule, Brill 1998
F. Miller, The Roman Near East, Cambridge 1993
F.A. Lepper, Trajan’s Parthian war, Oxford 1948
M. Sartre, The Middle East under Rome, Cambridge 2005
K. Ströbel, Zeitgeschichte unter den Antoninen: Die Historiker des
Partherkrieges des Lucius Verus, in: Aufstieg und Niedergang der
Römischen Welt Teil II: Principat Band 34, Berlin 1994
C.R. Whittaker, Frontiers of the Roman Empire A Social and Economic Study,
Baltimore 1994
C.R. Whittaker, Rome and it’s frontiers, London 2004
31
Download