1 PROF PIET SANDERS 100 JAAR In het laatste vliegtuig dat vanaf de luchthaven Kemajoran bij Batavia vertrekt vóór de oorlog tegen de Republiek Indonesie begint, het moet op zaterdagochtend 20 juli 1947 geweest zijn, zit Piet Sanders. Het is 65 jaar geleden dus zijn leeftijd is gemakkelijk uit te rekenen: hij was toen bijna 35 jaar. Met die vlucht komt een einde aan een zeer enerverende ambtelijke loopbaan van iets meer dan twee jaar. Twee jaar, waarin meer gebeurde dan de meeste ambtenaren in hun hele leven meemaken. Om iets preciezer te zijn komt het werkelijke einde van die loopbaan een dag of vijf later, in de kamer van minister-president dr Louis Beel in Den Haag, waar Sanders vanaf Schiphol onmiddellijk heen reist. Daar biedt Sanders zijn ontslag aan – hij wil geen regering dienen die een noodlottige oorlog is begonnen tegen de Indonesische republiek. Aan zijn vrouw schreef hij vlak voor hij vertrok: “De keuze die onze regering heeft gedaan vind ik misdadig.” Beel schijnt zijn ontslag zonder een spoor van dankbaarheid voor de bewezen diensten te hebben aanvaard. Het enige dat Sanders zich van dat gesprek herinnerde is dat Beel hem op het hart drukte vooral niets naar buiten te brengen over het feit dat de beide partijen elkaar zo dicht genaderd waren. Dat zou de Nederlandse positie alleen maar schaden. Sanders’ betrokkenheid bij het landsbestuur heeft een merkwaardige voorgeschiedenis die begint als hij in mei 1942 als Schiedamse advocaat wordt opgepakt. Hij doet zelf de deur open voor degenen die hem als gijzelaar naar Sint Michielsgestel voeren. Honderden vooraanstaande Nederlanders zitten daar, met de kans te worden gefusilleerd als represaille voor verzetsdaden. Dat komt al in 1942 een keer voor. Een mislukte aanslag op een Wehrmachttrein bij het station van Rotterdam leidt tot het dreigement dat er gijzelaars zullen worden doodgeschoten als de daders zich niet melden. Sanders zit als ingezetene uit de regio Rotterdam in de eerste selectie. Er worden al drie foto’s van hem gemaakt, maar hij ontspringt de dans. Er vallen uiteindelijk vijf slachtoffers. Een van hen is de Rotterdamse jurist Robert Baelde. Deze laatste had een belangrijke functie in het kamp. Hij was de grote organisator van het gigantische cursusproject dat in het seminarie in Sint Michielsgestel voor de gijzelaars liep. Lezingen, lessen in allerlei talen, voordrachten, causerieën, films – er was elke dag een enorme keus uit interessante bijeenkomsten, verzorgd door de gijzelaars zelf. Piet Sanders werd gevraagd Baelde op te volgen en de spin in het web van het cursusproject te worden. Dat deed hij met overgave én talent. Hij had zelfs een geluidsinstallatie geregeld, via mede-gijzelaar Frits Philips, en kondigde daardoor elke ochtend aan wat er op het programma stond. Het regelen van de 2 roosters was een dagtaak, hij noemde het een keer lachend “de zwaarste baan die ik ooit gehad heb.” Hij viel in ieder geval op bij de voorzitter van de kampleiding, professor Willem Schermerhorn, ook gijzelaar, en van huis uit carthograaf. Na de bevrijding kreeg deze hoogleraar, die een natuurlijk gezag uitstraalde maar geen bestuurlijke ervaring van betekenis had, het merkwaardige verzoek van de vorstin om minister-president van Nederland te worden. Schermerhorn zei ja, maar stelde als voorwaarde dat Piet Sanders, de schema-tovenaar van Sint Michielsgestel, zijn secretaris-generaal op Algemene Zaken zou worden. Dat gebeurde, en daar bleef het niet bij. Er was zoveel werk in die wederopbouwtijd dat de vergaderingen van de ministerraad een overvolle agenda hadden. De uit Londen meegekomen secretaris kon dat allemaal niet verwerken, en daarom kreeg Piet Sanders ook het secretariaat van de ministerraad erbij. Na de vergaderingen op maandagavond dicteerde hij de notulen op een dictafoon (dat was destijds nog een glasplaat), en die werden dan ’s ochtends door secretaresse Hannie Lenderink, die Sanders uit Schiedam had meegenomen, uitgetikt. De jonge topambtenaar sliep door de week op het departement, bewaakt door een marechaussee. Het duurde niet erg lang, een jaar; toen kwam er, na verkiezingen, een écht parlementair kabinet onder minister-president Beel die zijn eigen secretarisgeneraal koos. Maar voor Sanders was er geen rust. Want Schermerhorn werd al spoedig benoemd tot onze eerste onderhandelaar in Indië, hij moest de Commissie-Generaal gaan leiden. En opnieuw wilde hij dat niet zonder Sanders. Van een zelfstandige beslissing was dit keer geen sprake. Sanders was op vakantie op een Waddeneiland en zag tot zijn verbazing een vliegtuigje landen waarmee hij werd opgehaald, zodat hij snel mee kon naar Batavia. Daar was een grote klus te doen: overleg met de opstandige groep rond Soekarno die al in augustus 1945 de Republiek Indonesië had uitgeroepen. Het was al snel duidelijk dat alleen overleg tot een vreedzame regeling zou kunnen leiden. Landvoogd Van Mook had dat als eerste gezien, maar toen hij een gesprek met Soekarno had gearrangeerd wilde de regering-Schermerhorn hem ontslaan. Later was dat overleg toch onvermijdelijk, de Commissie-Generaal moest dat gaan voeren, en secretaris Piet Sanders en zijn collega Ivo Samkalden, later minister van justitie en burgemeester van Amsterdam, moesten dat gaan organiseren. Al snel bleek dat Piet Sanders het heel goed kon vinden met zijn collega aan republikeinse kant, Ali Boediardjo. Voor het verloop van de gebeurtenissen was dat van essentieel belang. De vertrouwensbasis tussen de twee geheime oliemannetjes van het ingewikkelde overleg tussen twee landen, zorgde lange tijd dat de boel bij elkaar bleef. 3 Het duo Sanders-Boediardje heeft ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van het verdrag van Linggadjati. Dat was de overeenkomst waarop de toekomst van Indonesië zou worden gebaseerd: een soevereine staat, die deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden. Het voorwerk was in Batavia gedaan, afwisselend in het paleis van de landvoogd, dr Van Mook, en in het huis van de Indonesische premier Sjahrir. In november 1946 trokken de delegaties naar het dorpje Linggadjati in West-Java. Linggadjati werd Schermerhorns finest hour. Er kwam een verdrag tot stand, dat altijd is blijven voortleven als een modelcontract voor dekolonisatiegeschillen. Schermerhorn was opgelucht, vooral omdat het verdrag tot stand was gekomen na een ongekende marathonvergadering, tot de volgende ochtend aan toe. Hij schreef in zijn dagboek: 'Het was volkomen duidelijk dat we de Indonesische delegatie lichamelijk plat hadden vergaderd, al waren ook wij vrijwel lens.' Mooi woord dat je helaas nooit meer hoort – elkaar plat vergaderen of zelfs lens vergaderen, dat is de droom van elke echte beroepspoliticus. Maar in Nederland leidde het zwaar bevochten verdrag slechts tot kritiek en hoon. De Tweede Kamer nam een motie aan van de beide regeringspartijen KVP en PvdA waarin het verdrag werd opgetuigd met een hele serie extra bepalingen en amendementen. Eenzijdig, waardoor de Indonesische contractpartner zich moeilijk aan het verdrag gebonden kon achten. En toen begon het gepalaver. De invulling van de verdragsbepalingen leidde tot tal van tegenstellingen tussen Nederland en de Republiek. Intussen stuurde Nederland almaar meer troepen naar Indië, en schonden de Indonesische strijders steeds frequenter het in oktober 1946 gesloten bestand. De Commissie-Generaal bleef het maar heel druk houden in Indië, en de secretarissen renden zich het vuur uit de sloffen om te voorkomen dat het overleg tussen de beide partijen uit de rails zou lopen. Het lijdt geen twijfel dat Sanders daarbij vaak onder één hoedje speelde met zijn vriend aan de overkant, Ali Boediardjo. Toen ik Sanders in 1993 over deze periode interviewde, gaf hij dat zonder meer toe: ‘Ali Boediardjo, mijn collega aan Republikeinse kant, en ik waren heel open met elkaar, we dachten met elkaar mee.’ In de geheime telegramwisselingen tussen de ambtenaren van Buitenlandse Zaken in Batavia en die in Den Haag staat herhaaldelijk het wantrouwen tegen Sanders beschreven. Ze vonden het maar onfris wat Sanders deed, staatsgevaarlijk eigenlijk. 4 Ik kom zelfs het verslag tegen van een stafvergadering op het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen waar minister Jonkman zijn naaste medewerkers waarschuwt voor Sanders en Samkalden. Hij heeft over ze geklaagd bij Schermerhorn, hij is hoogst verontwaardigd: 'S. en S. – hiermee worden zoals u begrijpt Sanders en Samkalden bedoeld - zijn er zozeer op uit om het vertrouwen van de Republikeinse leiders te winnen dat zij er niet tegenop zien kritiek te uiten en mee te praten over fouten aan onze zijde; dan heeft men toch bepaald een grens overschreden.' En op een dag in juni 1947, als de spanning over het eventueel uitbreken van een oorlog tegen de Republiek snel oploopt, verliest zelfs Sanders in deze sfeer zijn spreekwoordelijke goede humeur. Dat valt te lezen in zijn dagboek dat in het Nationaal Archief ligt, en dat eigenlijk bestaat uit de brieven die hij elke week naar zijn vrouw Ida stuurde. Het is zondag 8 juni, de 51e verjaardag van dr Pieter Idenburg, de tweede man in de Indische hiërarchie. De hele club is naar zijn verjaardag gekomen; als je hogerop wilt in Nederlands-Indië dan zul je wel moeten. De drank vloeit rijkelijk, geheel in de geest van de jarige. Piet Sanders, die zich langzamerhand beschouwt als zo ongeveer de enige tegenstander van oorlog in en om het paleis Koningsplein, wordt het mikpunt. Hij schrijft in zijn dagboek: 'Gedurende deze avond werd ik van alle kanten geattaqueerd; op een gegeven moment zat ik in een grote kring die zich en bloc tegen mij keerde: Van Hoogstraten, Abdoelkadir, Sultan Max, Ursone, Koets, Van Wulften Palthe enz. [even ter verduidelijking: dit waren allemaal adviseurs van Van Mook]. Sanders weer: Ik kan best tegen een stootje doch constateer alleen het feit dat ik volmaakt alleen sta en naar ik aanneem Schermerhorn, als hij straks terug komt, ook.' Dat Sanders niet overdrijft valt te controleren in het dagboek van diplomatiek adviseur Han Boon die precies hetzelfde voorval in telegramstijl beschrijft. 'Grote discussie met Sanders op wie Ursone, Abdulkadir, Koets en Verboeket allen even boos.' Boon eindigt de beschrijving in zijn specifieke, vileine stijl: 'Sanders, eerste adviseur van Soekarno.' Wat zien we hier, in het heetst van de diplomatieke strijd, eigenlijk gebeuren? We zien dat Nederland het zat begint te worden. Die Indonesiërs moeten eens ophouden met dat gezanik, en bovendien wordt het allemaal heel gevaarlijk, want ze schieten voortdurend op Nederlandse militairen, tegen de belofte in. Er ontstaat, binnen en buiten de Nederlandse regering, en vooral ook in Batavia, 5 binnen en buiten legerkringen, een oorlogszuchtige sfeer. De enkeling die blijft geloven in een vreedzame oplossing maakt zich verdacht. Als Schermerhorn begin juni even in Nederland is voor overleg en het huwelijk van zijn dochter, staat Sanders, die als secretaris in het verborgene pleegt te werken, opeens in het volle licht. Hij weet dat een oorlog de verhouding tussen Nederland en Indonesië langdurig, ja zelfs definitief zal schaden, hij heeft vriendschappelijke contacten met de overkant, hij weigert zich neer te leggen bij een militair conflict van grote omvang. En dan gebeurt dit dus – scheldende topambtenaren die, met een slok op, in een kring om de man heen gaan zitten die zich niet bij de onvermijdelijke militaire operatie wenst neer te leggen. En dan noemen ze hem, onder elkaar, de eerste adviseur van Soekarno. En het zijn niet alleen de ambtenaren van buitenlandse zaken en de adviseurs van landvoogd Van Mook die Sanders als het Grote Kwaad beschouwen. De legertop heeft Sanders en zijn collega Samkalden ook geïdentificeerd als degenen die het met de Republiek op een akkoordje willen gooien. Dat blijkt het duidelijkst uit een brief die de vice-admiraal Pinke, de vlootvoogd in Indië, naar zijn Nederlandse chef admiraal Helfrich stuurt. Daarin legt Pinke uit dat hij niet aanwezig mocht zijn bij de behandeling van een nota die Nederland aan de Republiek wil sturen. Hij heeft wel gehoord dat die nota is voorbereid door Sanders en Samkalden, en dan schrijft hij aan Helfrich: “Deze nota was juist gereedgekomen, samengesteld door de secretarissen Sanders en Samkalden (beide rode joden) onder auspiciën van Schermerhorn, terwijl Van Mook nog van niets wist.' Beide rode joden! We zullen nooit weten wat Pinke erger vond – rood of jood. Ik wil hier volstaan met de opmerkingen dat het een brief betreft van ………1947, en voorts dat je van Sanders veel kunt zeggen, maar niet dat hij tot het joodse geslacht behoort. Als Schermerhorn weer terug is, staan alle seinen op rood. Omdat de Republiek tamelijk afwijzend heeft gereageerd op de laatste Nederlandse stap, lijkt een oorlog onvermijdelijk. Er komt dan, voor zover ik weet de enige keer, een verwijdering tussen Schermerhorn en zijn trouwe secretaris Piet Sanders. Schermerhorn kan zich voorstellen dat het tot een militaire actie komt. Dan moet het maar, ook al lost het niks op. Maar Sanders denkt er anders over, zo blijkt uit de dagboeken van beide mannen, die allebei melding maken van een verhitte nachtelijke discussie. Sanders zegt dat hij in alle gevallen zal blijven proberen de oorlog te voorkomen. Als Schermerhorn daarom geen vertrouwen meer in hem heeft, keert hij direct terug naar Nederland. 6 De heren leggen het bij, Sanders blijft nog even. En hij gaat door: hij overtuigt zijn vriend Ali Boediardjo ervan dat er van republikeinse kant snel een gebaar moet komen. En dat komt er, in de vorm van een radiorede van premier Sjahrir, inclusief een belangrijke toezegging. Sanders voelt zich erdoor gesterkt - elke kloof is te overbruggen, vindt hij, ook deze. Maar ingewikkeld is het wel. Want niet alleen aan Nederlandse kant spelen er allerlei belangen en conflicten, aan de overkant, bij de Indonesiërs ook. Het wantrouwen tegen de voormalige koloniale overheerser is er zo groot, dat iedereen die goed met Nederlanders kan opschieten er bij voorbaat verdacht is. Sanders krijgt geregeld van Boediardjo een lesje in Indonesische politiek. Zoals dit bijvoorbeeld: Wie complimenten krijgt van Nederland is in de ogen van Djocja, de regeringszetel, verdacht. Pas als Nederland kwaad reageert is er een kans dat Sjahrir de steun van de Indonesische achterban krijgt. Sanders schrijft er verbluft over in zijn dagboek - het is altijd weer iets ingewikkelder dan het lijkt. En zo blijft het de komende maand. Voortdurend golven de oorlogskansen in die weken heen en weer. Dan lijkt er weer een definitieve overeenkomst in zicht, en dan volgt er weer een diepe teleurstelling. Eind juni neemt de Nederlandse regering al een principe-besluit om de oorlog tegen de Republiek te beginnen. De vloot is in alle stilte al uitgevaren, als-ie ijlings moet worden teruggeroepen: er is een buitenlandse verrassing in de vorm van een brief van de Amerikaanse minister Marshall. Hij biedt aan dat de Verenigde Staten met geld voor wederopbouw over de brug komt, ook voor Indonesië, als de landen een akkoord sluiten en een voorlopige regering vormen. Onder dat gesternte kan Nederland geen oorlog voeren. De orders worden ingetrokken, politici en bestuurders vallen elkaar opgelucht in de armen. Maar een week later, als er in Djocja een nieuwe regering is gekomen, is het uitzicht weer inktzwart. En zo gaat het maar heen en weer. Een nieuw akkoord is er op 15 juli, als blijkt dat de Republiek opeens 4,5 van de vijf Nederlandse eisen heeft ingewilligd. Maar dat is dan weer gebeurd in een paar besprekingen waar generaal Spoor buiten gehouden is, en als die hoort dat de vrede op uitbreken staat ontploft hij, en biedt direct per telegram aan minister-president Beel in Nederland zijn ontslag aan. Op staande voet. Vice-admiraal Pinke wil hem volgen. Muitende generaals als de oorlog voor de deur staat - de nachtmerrie voor landvoogd Van Mook en minister-president Beel lijkt compleet. Ze kunnen de generaalsopstand buiten de publiciteit houden en Van Mook staat voor het blok. Zal hij toegeven? Hij hoeft niet eens te beslissen, want kort erna komt het bericht dat de nieuwe Indonesische regering het akkoord er bij haar eigen achterban ook niet 7 doorgekregen heeft. We zien het klassieke beeld van onderhandelaars, in de personen van Sanders en Boediardjo, die elkaar met de grootste mogelijke moeite de hand reiken, maar dan moeten constateren dat ze te ver van de rest verwijderd zijn geraakt. Dat is de situatie. Spoor steekt zijn portefeuille weer in zijn zak en trekt de aanvalsplannen uit de kast. Vijf dagen later rukken de troepen op om de Republiek Indonesië tot de orde te roepen en de bezette plantages te bevrijden. Nederland krijgt daardoor straks weer deviezen binnen en kan daarmee, heel prettig voordeel, de kosten van het leger weer betalen, drie miljoen gulden per dag. Maar tegelijk is Nederland de gebeten hond in de hele wereld, overal komen negatieve reacties vandaan, de Veiligheidsraad komt in spoedzitting bijeen om zo snel mogelijk een eind te maken aan de vijandelijkheden. De hele wereld beschouwt de Nederlandse actie als een koloniale oorlog, ook al had minister Van Kleffens zijn collega's met klem aangeraden overal en altijd van politionele acties te spreken. Voor eigen gebruik, in eigen land is dat een voortreffelijk advies gebleken - de term is nog altijd in gebruik. Maar het was een oorlog, en het bleef een oorlog. En Piet Sanders had dat helemaal door. Voor zijn vertrek schreef hij aan zijn vrouw: "Dat ik deze actie voor Nederland een ramp acht heb ik reeds bij herhaling geschreven. Ik zie de toekomst van Nederland zeer donker in. Ik vrees dat de oorlog die nu komen gaat onze prachtkansen op een duurzame relatie tussen het Nederlandse en het Indonesische volk verspeelt." Hij schrijft naar huis dat hij de Britse consul Mitcheson is gaan bezoeken, op eigen houtje, om hem te bewegen het Verenigd Koninkrijk te laten ingrijpen. Hij hoopte vurig dat minister Bevin van Buitenlandse Zaken naar Den Haag zou reizen om de oorlog alsnog af te wenden, maar dat is er niet van gekomen. Verderop schrijft Sanders: "Het is ellendig, het was beslist niet nodig geweest. Voor mij is er bij een dergelijke regering geen plaats." En dus neemt hij het vliegtuig naar huis. Zijn vrouw Ida, die hem op Schiphol afhaalt, ziet hem op de vliegtuigtrap met een tennisracket in de handbagage voor haar het bewijs dat Piet van plan is om definitief thuis te blijven. Na zijn teleurstellende gesprek met Beel zit zijn periode als ambtenaar erop. Het heeft maar dik twee jaar geduurd. Maar het zijn wel twee bijzondere jaren 8 geweest. Ik heb me bij een andere gelegenheid eens laten ontvallen dat Piet Sanders mijn persoonlijke held is. Dat hoor je niet in het openbaar te zeggen, dat is niet goed voor iemands karakter, maar op deze leeftijd valt daar niet zoveel meer aan te bederven, dus herhaal ik het vandaag nog maar eens. Ik heb er de grootste bewondering voor dat iemand met inzet van alle krachten probeert de vrede te handhaven en de oorlog te voorkomen. "Het is toch onaanvaardbaar," schreef Sanders aan zijn vrouw, "om zijn vrienden te gaan vermoorden en voor een dergelijk bedrijf tallozen van onze jongens op te offeren." Ik schat dat deze opvatting tegenwoordig door de overgrote meerderheid van ons volk wordt gedeeld. De redelijkheid van het standpunt is zelfs tot de huidige generatie politici doorgedrongen, gezien de uitspraak van voormalig minister Ben Bot dat Nederland destijds aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft gestaan. Het bewonderenswaardige van Sanders was dat hij dat destijds al zag en dat hij er steeds aan vastgehouden heeft en er de consequenties uit getrokken heeft. Dat maakt hem tot een bijzondere figuur, een ziener bijna. Ik kan me voorstellen dat u dit een overdreven voorstelling van zaken vindt, maar de praktijk wees uit dat Sanders wel degelijk een bijzondere keuze maakte. Toen hij in Schiedam zijn praktijk als advocaat wilde heropenen, bleek dat niemand hem als raadsman wilde hebben. Zijn kinderen mochten niet met de buurkinderen spelen, zijn vrouw werd in de buurt genegeerd. Sanders had meegeholpen aan het verdrag van Linggadjati, hij had dus de verkeerde kant gekozen, hij was, om Han Boon te citeren, de eerste adviseur van Soekarno geweest. Het naoorlogse Nederland had een speciale opvatting van vaderlandsliefde en wenste daarin niet te marchanderen. Het was dr L. de Jong die te hulp schoot. De jonge directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, een geestverwant van Sanders, die trouwens wegens de oorlog met Indonesië zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid had opgezegd, gaf Sanders een opdracht - hij moest een studie doen naar en een boek schrijven over de manier waarop tijdens de oorlog het verzet was gefinancierd, via het Nationaal Steun Fonds. In het jaar dat hij daaraan werkte lukte het Sanders een nieuwe praktijk op te bouwen, een internationale arbitragepraktijk, waarover u straks vast veel meer te horen zult krijgen. Sanders heeft zijn plaats in de Schiedamse gemeenschap uiteindelijk weer kunnen innemen, daar horen we vanmiddag ook nog wel meer over. Maar laat mij besluiten met een beeld, dat ik helaas nooit met eigen ogen gezien heb, maar waarvan ik weet dat het geregeld voorkwam. 9 Piet Sanders en Ali Boediardjo, beiden weer advocaat geworden, die elkaar meestal twee keer per jaar ontmoetten, hetzij in Nederland, hetzij in Indonesië, en dan, tot op zeer hoge leeftijd, herinneringen ophaalden aan die periode in 1946 en 1947. Dat ze allebei sleurden aan een noodlottig proces dat ze maar niet de goede kant op konden trekken, en dat uiteindelijk resulteerde in een bloedige oorlog, die twee volkeren langdurig uit elkaar dreef. Ze hadden gewaarschuwd, maar het had niet geholpen. Want er waren krachten werkzaam, die sterker waren dan zij. Ik dank u voor uw aandacht.