Staten Generaal IBK 13 februari 2007 WORKSHOP 1: PUBLIEKSBEREIK Panel: Anne-Marie Croes (hoofd Publiek & Communicatie en persattaché S.M.A.K.) Frank Van Dessel (assistent artistieke leiding KVS) Bart Caron (Vlaams Volksvertegenwoordiger) Moderator: Joris Capenberghs (conservator Hospitaalmuseum, Brugge) INLEIDING Joris Capenberghs: Er zijn twee getuigen uit de culturele sector onder de sprekers die hun statement zullen geven over hun werkwijzen (Anne-Marie Croes en Frank Van Dessel). Als opwarmer voor deze workshop stellen zij hun aanpak van publiekswerking en –werving voor. Op basis van die getuigenissen, voeren we daarna een kort debat. Bart Carons duidelijke statement kan daarin als toetssteen gebruikt worden om af te meten hoe het met het publieksbereik in de beeldende kunst gesteld is. TWEE VOORBEELDEN UIT DE SECTOR Frank Van Dessel: Ik werk in de KVS, het stadstheater van Brussel. Je kan het zelfs een soort ruïne van het nationale theater noemen. In de geschiedenis van de KVS zie je namelijk dat er een band is met de ontvoogdingsbeweging. De eerste Nederlandstalige toespraak van de koning in Brussel was in de KVS. De KVS stelt zich als stadstheater de vraag: hoe ga je in een stad waarin verschillende talen samenleven met de relatie tussen ‘taal’ en publiek om? De KVS heeft gezocht naar manieren om terug een gemeenschappelijke taal en gemeenschappelijke onderwerpen te vinden. Als je de publiekscijfers uit de periode 2001-2002 vergelijkt met die van vandaag, zie je een duidelijke groei. In 2001-2002 bezochten 23.000 mensen de KVS (dat toen tijdelijk in de Bottelarij in Molenbeek gehuisvest was). Vandaag heeft de KVS 82.000 bezoekers. Hoe is dat zo geëvolueerd? De KVS heeft een aantal zaken in vraag gesteld in functie van het publiek. Er werd specifiek gefocust op publieksopbouw. In de workshop van vandaag spreek ik vanuit onze ervaring die we opgedaan hebben in de Bottelarij in Molenbeek. We hebben een aantal projecten ontwikkeld waarin de omgeving van de stad zich manifesteerde op de scène. Er werd gewerkt met jongeren, met acteurs die niet veel aan de bak kwamen. Een voorbeeld van een dergelijke productie was Gembloux (Marokkaanse mensen die tijdens de tweede wereldoorlog in Gembloux gevochten hebben tegen de Duitsers), een project dat internationaal een zeer brede publiek aantrok. Zo hebben bijvoorbeeld Congolose regisseurs een eigen versie/aanpassing gebracht in hun eigen wijken. De werking die de KVS in Molenbeek ontwikkeld heeft, wordt vandaag verdergezet in het huidige gebouw. De nieuwe zaal, KVS-bol, werd bijvoorbeeld geopend met een korenproject. Bijna 400 mensen op scène zongen samen één lied. Het samenbrengen van verschillende koren op scène gaf wel problemen, aangezien het gekozen lied een religieus stuk was en er enkele koren waren die een uitgesproken afkeer hadden van religie. Dus op scène ontsponnen er zich discussies die eigenlijk ook in de stad leefden. Mijn statement voor deze workshop is: ‘De basis van een goede publiekswerking steunt op interactie met het publiek: het publiek laten meedenken over de opzet van projecten, en kunstenaars en makers gesprekken laten voeren met het publiek. Anne-Marie Croes: Ik wil een voorbeeld geven van hoe de publiekswerking en -werving structureel geïntegreerd worden in een museum. Het S.M.A.K. richtte een jaar geleden de Cel Publiek & Communicatie op, waarbij verschillende afdelingen gegroepeerd werden (educatieve werking, gidsenwerking, communicatie van de Vriendenvereniging, pers & promotie en de werking naar bedrijven toe). Het doel was om de publieke dienstverlening en communicatie te optimaliseren en de interne communicatie te verbeteren. Het personeel in het S.M.A.K. had namelijk het gevoel dat die afdelingen onderling niet genoeg communiceerden, waardoor de communicatie naar het publiek ook minder goed liep. In een museum kan je twee producten van elkaar onderscheiden: het kernproduct (alles wat vanuit de tentoonstelling vertrekt) en het randproduct (alle niet-artistieke uitingen zoals het café, de scholenwerking, de gidsenwerking, etc.) De nieuwe cel Publiek & Communicatie vertrekt vanuit een doelgroepenwerking, en die werking is ingebed in de structuur van de Cel. Het S.M.A.K. heeft ervoor gekozen om de doelgroepen op te delen volgens leeftijd (kinderen, jongeren, volwassenen (nog eens opgedeeld in 18-plus, senioren, families). Daarnaast zijn er nog twee aparte, specifieke groepen: de bedrijven en de Vrienden van het S.M.A.K. Die doelgroepen worden elk op een eigen manier bediend en dat in combinatie met de overkoepelende diensten: pers, website, administratie, gidsenwerking … Dus als er bijvoorbeeld een project voor jongeren is, dan werken overkoepelende diensten (vormgeving, promotie, pers, website, …) en de jongerenwerking nauw samen. Het S.M.A.K. probeert bij alles wat het organiseert te kijken naar de wensen van het publiek. Wat hebben de mensen juist nodig? Wat heeft bijvoorbeeld het onderwijs nodig? Wat bestaat er al, en hoe kunnen we dat optimaliseren en communiceren? Dat komt bijvoorbeeld terug in de kinderwerking. Uit onderzoeken is gebleken dat als je kinderen jong genoeg bereikt, dat ze een grotere openheid hebben ten aanzien van kunst, en ze later terugkomen. (Ook al ben je ze kwijt in hun puberteit.) Dus hebben we iemand aangenomen die onderzocht hoe je kinderen kan bereiken, zowel op vlak van aanbod, als van communicatie. Sindsdien is er een heel goede werking rond kinderen, en de resultaten zijn er ook naar. Ook voor scholen bijvoorbeeld werkt een heel specifieke aanpak blijkbaar erg goed. We hebben het aanbod naar scholen geoptimaliseerd, en het rechtstreeks gecommuniceerd naar de scholen. Het gevolg is een significante stijging van de groepsbezoeken. De doelstellingen van de afdeling Publiek & Communicatie zijn sensibilisatie rond actuele kunst, optimale omkadering van het museumbezoek, het meegeven van ‘sleutels’ en werving. - sensibilisatie: Het S.M.A.K. kent een traditie van projecten die een heel groot publiek bereiken. De missie vertrekt vanuit de kunstenaar, maar het S.M.A.K. wilt ook een huis zijn dat naar buiten treedt. Zo is er bijvoorbeeld het project ‘1 uur S.M.A.K. in je klas’, waarin gedurende een uur iets wordt weggeven en dat vooral werkt rond verwondering. Of bijvoorbeeld ‘MoskouBernadette’, een project op lange termijn in twee Gentse buurten. Het is de bedoeling om mensen te teasen, het hoeft niet meteen te leiden tot bezoek, maar wel tot een bewustwording. - omkadering: Een bezoek aan het S.M.A.K. moet echt ‘top’ zijn, het moet aangenaam zijn (goed onthaald worden, een goede koffie krijgen, interessante boeken vinden in de bookshop). Het totaalpakket moet goed zijn. En hoewel het gezicht van het museum de directeur is, kom je niet met hem in contact. Het directe contact is het museum zelf, dus de persoon achter de balie is belangrijk, en moet goed de missie van het museum kennen. - sleutels: Sleutels zijn de intermediairen tussen het kunstwerk en de bezoeker. Elke doelgroep heeft eigen wensen over ontsluiting. Dus elk doelpubliek heeft een eigen taalgebruik nodig. Sommige mensen hebben meer visuele uitleg nodig, andere mensen een zaaltekst, of een rondleiding of workshop. Elk van die sleutels heeft zijn eigen materiële uitwerking. Zo is er bijvoorbeeld een kijkwijzer voor het S.M.A.K. voor leerkrachten, die ze op voorhand kunnen krijgen en waarmee ze informatie krijgen over de manieren om naar kunst te kijken en kunst te ontsluiten naar hun leerlingen. Of in de toekomst staat er een moeilijke herfsttentoonstelling op het programma, waarvoor we een aantal mensen permanent in het museum zullen laten rondlopen zodat de bezoekers rechtstreeks vragen kunnen stellen aan hen. - werving: Het is de bedoeling om zoveel mogelijk mensen het museum te laten bezoeken. We willen nieuwe publieken bereiken, maar ook het bestaande publiek laten terugkomen. DEBAT Joris Capenberghs: Anne-Marie heeft vooral uitgelegd dat er een aparte dienst is in het S.M.A.K. die in de eerste plaats het secundaire product wil verzorgen. Ze willen aan iedereen die in het museum werkt duidelijk maken dat ze allemaal moeten denken aan het publiek waar ze mee omgaan. Frank Van Dessel had het daarentegen over een manier van werken waarbij men de mening en ideeën van het publiek meeneemt op scène. Net zoals bij het S.M.A.K. vormt de kunstenaar bij hen de kern van het verhaal, maar er wordt wel vanuit het publiek meegedacht. Bart Caron: Ik wil geen individuele organisaties beoordelen, en ik zie dat er wel interessante aanpakken en aanzetten zijn. Ik ben blij dat het S.M.A.K. die verandering doormaakt. De vraag is wel: is er in het S.M.A.K. dan ook interactie en samenwerking met de curatoren en de kunstenaars? In welke mate wordt die interactie als prioritair behandeld? Hoe positioneert zo’n afdeling Publiek & Communicatie zich binnen het huis? Anne-Marie Croes: De curatoren binnen het S.M.A.K. staan erg open voor het publiek. Toch vertrekt het S.M.A.K. altijd vanuit de kunstenaars, ook naar het publiek toe. De gidsen krijgen bijvoorbeeld voor de tentoonstelling opengaat een rondleiding van de kunstenaar. Op die manier is er een soort direct contact tussen gidsen en kunstenaar en publiek. En de curatoren werken wel aan de teksten, maar er is een grote openheid om de teksten publieksgerichter te maken. Je kan niet alles in één keer veranderen, maar de intentie is er. En het moet ook gedragen worden door het hele huis. Joris Capenberghs: Het is duidelijk een attitude: omgaan met het publiek. Bart Caron: Publiekswerking wilt ook zeggen: hoe plaatst een organisatie zich in een samenleving en hoe maakt het contact met de omgeving? En de KVS is eigenlijk binnen de podiumkunsten een buitengewoon voorbeeld (want eerlijk gezegd: in de podiumsector zijn hier weinig voorbeelden van te vinden) van die interactie met de samenleving: de contextualisering van een huis, de verankering, het uitslaan van tentakels naar de maatschappij. Het is ook niet toevallig dat museum X in Antwerpen en museum Y in Gent staat. We mogen niet denken dat die inwisselbaar zijn, of dat er één groot museum in de plaats moet komen. Dat wordt vaak gesteld (ook in De Morgen). Het eigenzinnige van de museums die we in Vlaanderen hebben, ook in de kleinere steden, is hoe ze omgaan met hun publiek, hoe ze zich verankeren. Frank Van Dessel: Ik wil even proberen om de manier van werken van de KVS om te zetten naar de beeldende kunst. Neem nu bijvoorbeeld de taal. In het theater is taal een belangrijk gegeven, en toch wil men daar telkens op een andere manier mee omgaan. Een voordeel van de beeldende kunst is dat de taal iets universeels is waarmee je iedereen kan aanspreken. Toch heb ik sterk het gevoel dat het publiek bij tentoonstellingen niet de doorsnede van de stad weergeeft. Het publiek in de expositieruimtes is vooral blank. Daar heeft de KVS wel komaf mee gemaakt. De publiekscijfers bewijzen dat ook al. En wat musea echt wel voorhebben op theater is de multifunctionaliteit van de ruimte. Een museum kan zich heel snel omschakelen naar andere functies. Er kunnen dingen plaatsvinden die niet meer direct gerelateerd worden aan een museum. In het theater is het een zaal waar een publiek moet gaan zitten. Een museum kan veel meer doen met die multifunctionaliteit. Het wordt niet altijd benut. Joris Capenberghs: Ik zou nu graag het publiek bij het debat betrekken. Hoe essentieel is de publiekswerking voor de werking van een museum en hoe kan een museum zich verbinden met een maatschappelijk veld? En een bijkomende vraag: hoe organiseer je ‘publieksbereik’ binnen een huis? Soms moet je de zaken herdenken en ze structureel, strategisch anders inzetten. (Publiek): Het valt mij op dat er in het gesprek één essentieel element ontbreekt: de publieke ruimte, wat kunst in de publieke ruimte moet doen. Het woord ‘publiek’ zit zelfs vervat in de term publieke ruimte, terwijl men hier voortdurend spreekt over wat zich binnen de ruimte van een museum afspeelt. Anne-Marie Croes: Het S.M.A.K. is heel actief bezig met de publieke ruimte, met hun projecten in de wijken. Daar proberen ze telkens de lokale buurten bij te betrekken. Vorig jaar heeft een kunstenaar voor het S.M.A.K. op het Sint-Annaplein een kunstwerk gebouwd rond een standbeeld. Toen is dat ook gecommuniceerd via de lokale kanalen, zoals het kerkblaadje e.d. De directe omgeving was sterk betrokken bij dat project. (Publiek): Het heeft geen zin om nieuwe kunstwerken in de openbare ruimte te plaatsen, als er niet eerst analyse gemaakt wordt van alle rommel die zich nu in de openbare ruimte bevindt. Dat is een belangrijke taak voor grote spelers zoals het S.M.A.K.: uitmesten. Men is bang voor leegte, voor een leeg plein. Daar ligt een heel grote taak met het oog op publieksgerichtheid: ruim eerst op wat er allemaal staat en denk dan na of en hoe je het kan invullen. Joris Capenberghs: Het gaat hier dan om de publieke ruimte, dat wat van iedereen is. Claire Van Damme: Er zijn verschillende manieren waarop de actuele kunst zich uit. Je hebt aan de ene kant kunst die in min of meer vaste, tijdelijke plekken (uitgezochte, maar tijdelijke plekken) getoond wordt en aan de andere kant kunst die omgaat met processen. Daar zou nog intensiever mee omgegaan kunnen worden. Via procesmatige projecten kan men het publiek meer in haar eigen biotoop aanspreken, door bij mensen in hun eigen wijk samen te werken. Joris Capenberghs: Bedoel je dan de heilzame werking van de artistieke bedrijvigheid? Claire Van Damme: Neen, dat is veel gezegd. Maar het is wel een manier om om te gaan met de gemengde maatschappij. De creativiteit bij de mensen meer los te maken. Kathleen Weyts: Waar men nog hard aan moet werken is de duiding van beeldende kunst: het publiek duidelijk waar het in de beeldende kunst juist om draait, van waar het ontspruit, wat de artistieke processen zijn, hoe kunst ontstaat vanuit de maatschappij. Er moet een brug geslagen worden naar het publiek vanuit het artistieke, creatieve proces en het resultaat daarvan. De KVS doet dat meer: ze vertrekken vanuit het artistieke proces en betrekken daar het publiek bij. (Publiek): Ik werk voor een multidisciplinair huis in Nederland (De Brakke Grond). Daar werken ze vanuit inhoud. Dit komt hier nog te weinig aan bod in de discussie, het gaat meer over publiek. Maar een museum heeft ook een andere functie. De beeldende kunst heeft iets te weinig geïnvesteerd in plekken waar een dynamiek tot stand gekomen is met tussen het inhoudelijke en het publiek. Luc Delrue: De relatie tussen de instellingen en het publiek is heel belangrijk, en ook de positie van de kunstinstellingen is nog heel jong. We hebben nog een weg te gaan. Een kunstencentrum heeft een andere positie dan een stadstheater, dan een producent etc. Nu wordt het landschap teveel op een hoop gegooid en iedereen krijgt dezelfde taken. Maar de differentiëring hangt ook af van de instelling. Wat is de plaats van een kunstencentrum? Dat zal dan automatisch zijn repercussies krijgen naar het publiek toe. Van een museum wordt door het publiek totaal iets anders verwacht dan van een kunstencentrum zoals bijvoorbeeld Victoria. Kathleen Weyts: De essentie van alles is eigenlijk dat het voor een stuk gaat over anders leren denken en kijken naar dingen. In het MuHKA gaan we ervan uit dat iedereen iets kan hebben aan kunst, en dat je niet alles moet opdelen naar leeftijden en achtergronden etc. In onze sector vertrek je van iets wat universeel kan zijn. Wij hebben bijvoorbeeld een vrijwilligersproject georganiseerd waarbij verschillende vrijwilligers de tijd kregen om een presentatie uit te werken. Daaruit blijkt dat leeftijd, geslacht etc. niet echt veel uitmaakt, maar dat het meer gaat om het leren kijken naar kunst. We moeten in de toekomst in de sector van de beeldende kunsten veel meer het universele bewerken en ons bewust van het universele aspect zijn. (Publiek): Ik ga eigenlijk in eerste instantie naar een museum om kunst te zien, en niet om feestjes bij te wonen of ander amusement. En ik merk dat de individuele bezoeker vaak aan zijn lot wordt overgelaten. Er wordt bijvoorbeeld niet aan oudere bezoekers gedacht als er tentoonstellingen georganiseerd worden met video’s waar je lang naar moet kijken. Er staat dan één stoel of er is zelfs helemaal geen zitgelegenheid. Maar het gaat ook over leesbare teksten, fysiek leesbare teksten. Het zijn allemaal heel kleine details, maar het vergt een andere ingesteldheid. Bart Caron: Waarom zijn die vanzelfsprekende dingen vaak zo moeilijk? Claire Van Damme: Er moet natuurlijk altijd wel een zekere inspanning geleverd worden door het publiek. Beeldende kunst is heel verscheiden. Het kan benaderd worden op verschillende manieren: procesmatig, beeldmatig, … Je wordt via verschillende zintuigen aangesproken. Dus in de publiekswerking mag men niet vergeten dat je wel iets universeels hebt, maar ook iets specifieks voor elk kunstwerk. Joris Capenberghs: Het is juist dat, afhankelijk van welk kunstwerk of oeuvre waaruit je vertrekt, allerlei aspecten de publiekswerking mee bepalen. Zowel de presentatie, de aanwezigheid van een kunstwerk zijn bepalend, als het achterliggende artistieke proces. Maar wat fundamenteel is, is dat er een toegankelijkheid moet zijn. En daar is het vermogen van de mens vaak beperkt. Luk Lambrecht: Het is vaak heel jammer dat je in een museum zo weinig leert over een kunstenaar. In het S.M.A.K. zijn er bijvoorbeeld verschillende tentoonstellingen tegelijk, zonder dat er een lijn in zit. Er is te weinig contextualisering. Het visuele komt te weinig aan bod. Anne-Marie Croes: Een kunstwerk omzetten naar een taal is heel erg moeilijk. S.M.A.K. probeert verder te denken dan alleen zaalteksten of gidsen, en dus creatief te zijn op dat vlak. Het is ook niet mogelijk om voor elke tentoonstelling allerlei verschillende duidingen uit te brengen. Dat kost gewoon te veel en vergt te veel werk en tijd. Joris Capenberghs: Je kan inderdaad niet bij elke tentoonstelling verschillende soorten informatiebrochures op maat uitbrengen. Maar men heeft te lang ingezet op vertalen en te weinig op vertellen. Men zou de mensen meer moeten helpen om hun weg te vinden. Een kunstwerk spreekt je ‘aan’, het spreekt niet ‘voor zich’. Je kan veel doen op een impliciete manier, en niet altijd op een expliciete manier. Je vertrekt vanuit een sterke bron, en als je die kan meegeven, dan is dat al heel wat. Om af te ronden zou ik de verschillende sprekers nog willen vragen wat hun belangrijkste boodschap is voor deze workshop. Bart Caron: Er moet in de sector nagedacht worden over rollen, taken van verschillende instellingen. Het publiek en de rol van een museum is anders dan die van een kunstencentrum. Ze moeten een andere taal en visualisering hanteren. Daar meer over nadenken. Anders wordt het te snel een populistisch discours, wat niemand wilt. En de taak van bijvoorbeeld cultuurcentra moet ook meer uitgeklaard worden. Ik nodig het veld zelf uit om die discussie te voeren. Joris Capenberghs: Gelaagdheid in publiciteit is heel belangrijk. Frank Van Dessel: Ik mis in Brussel een museum, een instituut, een huis dat elke Brusselaar één keer per jaar een reden geeft om naar een museum af te zakken. En daaraan gekoppeld een technische oplossing om een publiek ook naar dat museum toe te trekken. Maar daar kan ik weinig over zeggen, daar wordt in de KVS over nagedacht met alle mensen van het huis tegelijk, met allerlei verschillende achtergronden. Dat moet dus in zo’n museum zelf besproken worden. Anne-Marie Croes: Mensen moeten met een positieve ervaring uit een museum komen, met een goed gevoel over actuele kunst. Verslag Eva Peeters