4 Krachten in de sport

advertisement
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
4
Krachten in de sport
4.1
Inleiding
58
Voorkennis
1 Krachten
a Spierkracht, veerkracht, zwaartekracht, wrijvingskracht, elektrische kracht, magnetische kracht,
windkracht, opwaartse kracht.
Elke kracht heeft een grootte, een richting en een aangrijpingspunt.
Van sommige krachten kun je meer zeggen. De zwaartekracht is bijvoorbeeld naar het middelpunt
van de aarde gericht en de wrijvingskracht tegengesteld aan de (eventuele) bewegingsrichting.
b Krachten meet je met een veerbalans, veerunster of dynamometer (krachtmeter). Eenheid: N (newton).
c De nettokracht is de resulterende kracht van alle krachten samen die op een voorwerp werkend.
2 Beweging
a Als er een nettokracht op een voertuig werkt, versnelt of vertraagt het voorwerp.
De voorwaartse krachten zijn dan niet gelijk aan de achterwaartse krachten (er is geen evenwicht).
b De nettokracht is nul. De voorwaartse en achterwaartse krachten zijn even groot én
heffen elkaars werking op (zijn in evenwicht).
c Bij een krachtenevenwicht staat een voorwerp stil of beweegt eenparig in een rechte lijn.
4.2
Krachten
Kennisvragen
5 A • De zwaartekracht hangt af van de massa m en de zwaartekracht-constante g (formule: Fz = m · g).
• De zwaartekracht is zowel recht evenredig met de massa m als met de constante g .
B • De veerkracht hangt af van de stugheid van de veer (uitgedrukt in de veerconstante C) en
de uitrekking u van het materiaal (formule: Fv = C · u).
• De veerkracht is zowel recht evenredig met de veerconstante C als met de uitrekking u.
C • De schuifwrijvingskracht hangt af van de massa en van de ruwheid van de oppervlakken.
• Hoe groter de massa en de ruwheid zijn, des te groter is de schuifwrijvingskracht.
D • De rolwrijvingskracht hangt af van de massa en van de mate van vervorming van de oppervlakken.
• Hoe groter de massa en de vervorming zijn, des te groter is de rolwrijvingskracht.
E • De luchtwrijvingskracht hangt af van de snelheid, het frontaal oppervlak en de stroomlijn.
• Hoe groter de snelheid, des te groter is de luchtwrijvingskracht. Ook neemt de luchtwrijvingskracht
als het frontaal oppervlak groter wordt en neemt de luchtwrijvingskracht af
naarmate de stroomlijning beter is.
F • De normaalkracht hangt af van de grootte van de zwaartekracht Fz en dus van de massa m.
Bovendien hangt deze kracht ook nog af van de helling van de ondergrond.
• Hoe groter de massa des te groter is de normaalkracht en hoe groter de hellingshoek is des te kleiner
is de normaalkracht.
G • De spankracht hangt af van de grootte van de kracht die op het koord werkt.
• De spankracht is even groot als de kracht die op het koord werkt en die de spanning veroorzaakt.
6 In de figuren hiernaast zijn
de volgende krachten
aangegeven:
Fz – de zwaartekracht;
Fn – de normaalkracht;
Fd – de duwkracht;
Fw – de wrijvingskracht en
Ft – de trekkracht.
A
B
Fn
C
Ft
Fn
Fw
Fd
Fz
Fz
Fz
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
7 a De trampoline moet bij de zwaardere springer
een grotere kracht uitoefenen om de zwaartekracht
tegen te werken. Die grotere kracht treedt op
bij een grotere vervorming (doorzakken)
van de trampoline.
Ft
b Zie de figuur hiernaast.
Ft is de veerkracht van de trampoline.
Toelichting:
De zwaartekracht is omlaag gericht.
Door de trampoline wordt (via de voeten)
een kracht uitgeoefend omhoog gericht.
(Op elke voet is deze gelijk aan de helft
van de zwaartekracht). In de figuur kun je weer
het beste de som van die twee krachten weergeven
als één kracht Ft. Ft moet dus even lang zijn als Fz .
Fz
59
Ft
Fz
8 a Het is het makkelijkste om alle krachten vanuit één punt te tekenen.
De motorfiets heeft in verticale richting geen snelheid.
De krachten in verticale richting zijn dus in evenwicht.
De normaalkracht Fn (loodrecht op het vlakke wegdek) is dus
even groot als de zwaartekracht Fz.
In horizontale richting is de snelheid constant en
is er dus ook evenwicht. De kracht Fm van de motor is dus
even groot als de wrijvingskracht Fw (die nog te splitsen is
in rolwrijving en luchtwrijving). Zie verder de figuur hiernaast.
b De luchtwrijvingskracht is groter en dus ook
de totale wrijvingskracht Fw. En daarmee is
bij een constante snelheid ook de voorwaartse
kracht Fm van de motor groter.
Zie de figuur hiernaast.
9 Zie de figuur hiernaast.
De gravitatiekracht Fg die de aarde op de satelliet
uitoefent, is naar het middelpunt van de aarde gericht.
Fg
satelliet
aarde
10 a Zie de figuur hiernaast.
b De voorwaartse kracht wordt alleen
uitgeoefend tijdens de trap.
Fw
De normaalkracht werkt alleen
als de bal nog op de grond ligt.
Fw
Fw
De wrijvingskracht is tegengesteld
aan de snelheid en neemt af
als de snelheid kleiner wordt
(tengevolge van wrijving) en
verandert van richting.
Fn
De zwaartekracht verandert niet
omdat de massa constant is.
Fz
Fv
Fz
Fz
Fz
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
60
11 a De kracht F vormt samen met de normaalkracht Fn een krachtenpaar omdat er sprake is
van 2 voorwerpen die op elkaar een kracht uitoefenen die even groot zijn en tegengesteld van richting.
b De normaalkracht Fn heft de zwaartekracht Fz op. Beide krachten werken op de persoon en zijn
even groot en tegengesteld van richting.
c Doordat de zwaartekracht Fz de persoon naar beneden trekt, kan deze persoon met dezelfde grootte
een kracht F op de plank uitoefenen. De plank buigt dan enigszins door en gaat op zijn beurt weer
een even grootte, omhoog gerichte kracht op de persoon uitoefenen, de normaalkracht Fn.
12 A Door de draaiende beweging oefent het wiel een achterwaartse kracht F op het wegdek uit.
Als reactie hierop oefent het wegdek een voorwaartse kracht Fvw uit op het wiel.
B Bij het remmen oefent het wiel een voorwaartse kracht F op het wegdek uit. Het wegdek oefent
tegelijkertijd een achterwaartse (rem)kracht Frem op het wiel uit.
C In het geval van een beijzelde weg treedt er weinig wrijving op tussen de band en het wegdek.
De achterwaartse kracht kan dan niet zo groot worden. Het wiel gaat snel slippen. Daardoor is
de voorwaartse kracht ook maar klein en kom je dus moeilijk op gang.
D Door zijn vorm kan een draaiende schroef het water naar achteren duwen. Het water heeft echter massa
en laat zich niet zonder meer naar achteren duwen. In zijn verzet oefent het zelf een voorwaartse kracht
op de schroef uit.
E In een straalmotor wordt de sterk verhitte lucht door de straalmotor naar achteren geduwd.
Ook lucht heeft een zekere massa en kan in zijn verzet tegen deze duwkracht naar achteren
zelf een voorwaartse kracht op de straalmotor uitoefenen.
Oefenvragen
14 Parasailing
Fp
a Zie de figuur hiernaast.
De parasailer gaat horizontaal vooruit,
dus de luchtwrijvingskracht Fw op het lichaam
werkt horizontaal naar achteren.
De luchtwrijvingskracht op het lichaam is
overigens klein ten opzichte van de overige
krachten.
b De parachute oefent een kracht Fp uit
op de parasailer: schuin naar boven/achter.
Deze kracht wordt uitgeoefend door
de gezamenlijke parachute-touwen.
De (gemiddelde) richting van de kracht is
te vinden door ongeveer het midden te nemen
van de parachute-touwen.
Fw
Fs
Fz
15 Skiën
a Zie de figuur hiernaast.
Op de skiër werken de zwaartekracht Fz ,
de normaalkracht Fn en de wrijvingskracht Fw.
Fn
b De tegenwerkende wrijvingskrachten bestaan uit
- de luchtwrijvingskracht Fw,l en
- de schuifwrijvingskracht Fw,s.
De luchtwrijvingskracht is te verkleinen
door een lage lichaamshouding aan te nemen.
Ook zal het gebruik van aëro-dynamische kleding
de luchtwrijving kunnen verminderen.
De schuifwrijving is te verminderen door
een nieuwe, gladde waxlaag aan te brengen onder de ski’s.
Fw
Fz
c De skiër kan de schuifwrijving vergroten door de ski’s overdwars te zetten of door een minder sterk
dalende baan te volgen, meer dwars over de piste.
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
61
16 Fietshouding
a De luchtweerstand wordt gegeven door: Fw,l  21  c w  ρ  A  v 2
Bij de voorovergebogen houding
worden de cw-waarde en het frontaal oppervlak A (het oppervlak van voren gezien) kleiner.
b Om het frontaal oppervlak uit te rekenen moet je het aantal mm2 proberen te tellen en/of te schatten.
Hierbij kom je waarschijnlijk uit in de buurt van 630 mm2. De schaal is 1 mm  3 cm in werkelijkheid,
dus 1 mm2 komt overeen met 9 cm2 .
A = 630  9 = 5670 cm2 = 0,567 m2
Afgerond: A = 0,57 m2
v = 15 km/h = 4,17 m/s  Fw,l 
1
2
 cw  ρ  A  v 2 
1
2
 1,1  1,2  0,57  ( 4,17) 2 = 6,53 N
Afgerond: Fw,l = 6,5 N
c De grootte van het frontaal oppervlak is in de voorovergebogen houding naar schatting
ongeveer 400 mm2  A = 400  9 = 3600 cm2 = 0,360 m2  A = 0,36 m2.
Ingevuld levert dit op: Fw,l 
1
2
 0,88  1,2  0,36  ( 4,17) 2 = 3,30 N
Daarmee is de luchtwrijvingskracht
4.3
6,5
= 2,0 keer zo klein.
3,3
Krachten samenstellen en ontbinden
Kennisvragen
18 a Samenstellen:
De krachten zijn symbolisch
als pijlen gegeven (1e figuur).
M.b.v. de twee richtingen van
de pijlen maak je een volledig
parallellogram (2e figuur).
De diagonaal van het parallellogram
stelt de resultante Fr voor (3e figuur).
F1
F1
F2
F1
F2
FR
F2
Richting: deze kun je vinden als de pijlrichting van de resultante Fr.
Grootte: je tekent de krachten op schaal. Door vervolgens na te gaan hoe lang de pijl van de resultante is,
kun je bereken hoe groot de resultante Fr is.
b Ontbinden:
1
1
1
Je moet natuurlijk weten in welke
richtingen de gegeven kracht
F
F
F1
F
ontbonden moet worden, bijvoorbeeld
richting 1 en 2 (1e figuur).
Vanuit de pijlpunt maak je een volledig
parallellogram, waarbij de gegeven
F2
2
2
2
richtingen de richting van de zijkanten
e
bepalen (2 figuur).
De zijkanten van het parallellogram die samenvallen met de gegeven richtingen bepalen de grootte
van de krachtcomponenten F1 en F2 (3e figuur).
Grootte: je tekent de krachten op schaal. Door vervolgens na te gaan hoe lang de zijkanten
van het parallellogram zijn kun je bereken hoe groot de krachtcomponenten F1 en F2 zijn.
y
19 a Zie figuur hiernaast.
Grootte:
Fr  F12  F22
Richting:
F
tan   2
F1
F2
FR
F2
F 
of   tan 1 2 
 F1 
b Zie de figuur hiernaast.
y
y
F2
F1
x
F1
y
y
y
F
Grootte van de componenten:
F
F
Fx  F  cos 
Fy  F  sin

x
x
F1
Fy

x

x

x
Fx
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Newton havo deel 1
62
20 Zie nevenstaande figuren. N.B. de figuren zijn niet precies
op dezelfde schaal getekend als in het verwerkingsboek!
A ‘Optellen’ van twee krachten
in willekeurige richting
m.b.v. parallellogram-methode:
Fr : 2,3 cm  Fr = 2,3  25 = 57,5 N
Afgerond: Fr = 58 N
A
F1
F1
FR
F2
B Optellen van twee krachten
in dezelfde richting:
Fr : 2,0 cm  Fr = 2,0  25 = 50 N
Afgerond: Fr = 50 N
B
F2
F1 + F2
F1
FR
F2
C ‘Optellen’ van twee krachten
C
in tegengestelde richting:
F2
Fr : 0,5 cm  Fr = 0,5  25 = 12,5 N
Afgerond: Fr = 1101 N
FR
F1 - F2
F1
Fr
21 Zie de figuur hiernaast.
F1 = 75 N
Grootte:

Fr  F12  F22  75 2  1502 = 167,7 N
F2 = 150 N
Afgerond: Fr = 1,7102 N
Richting:
F
tan   1
F2
F
   tan 1 1
 F2

 75 
  tan 1
  tan 1 0,5  26,6 

 150 

Afgerond:  = 27
y
22 Fx  F  cos   500  cos 30 = 433 N
F = 500 N
Afgerond: Fx =
4,3·102
Fy
N
Fy  F  sin  500  sin30 = 250 N
= 30o
Afgerond: Fx =
2,5·102
x
Fx
N
y
23
x
y
y
x
Fx
F
Fx
C
Fy
B
A
Fy
Fx
F
Fy
F
De grootte kun je opmeten en omrekenen volgens de krachtenschaal waarop je getekend hebt
(in de figuur van het boek is dat 1 cm ≡ 25 N).
N.B. Hieronder staan de niet afgeronde waarden. Hoe je moet afronden, hangt af van de schaal
waarop je tekent. De figuren in het boek zijn nogal klein en geven daarom nogal
onnauwkeurige getallen.
Figuur A:
Fx  0,5 cm  Fx = 0,5  25 = 12,5 N en Fy  0,9 cm  Fy = 0,9  25 = 22,5 N
Figuur B:
Fx  1,2 cm  Fx = 1,2  25 = 30 N
en Fy  1,2 cm  Fy = 1,2  25 = 30 N
Figuur C:
Fx  1,2 cm  Fx = 1,2  25 = 30 N
en Fy  0,5 cm  Fy = 0,5  25 = 12,5 N
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Newton havo deel 1
24 Linkerfiguur
63
Rechterfiguur
Fn
Fn
y
y
FS
FS
Fw
Fw
x
FZ
FZ
x
In de linkerfiguur hoef je alleen de zwaartekracht te ontbinden. De andere krachten (spierkracht Fs,
wrijvingskracht Fw en normaalkracht Fn) hebben alleen een component in de getekende x- of y-richting.
In de rechterfiguur moet je zowel de normaalkracht, de spierkracht als de wrijvingskracht ontbinden
in x- en y-componenten.
Je kunt dus het beste de situatie van de linkerfiguur kiezen, want dan hoef je minder krachten te ontbinden.
figuur A
y
25 A Op de slee werken de zwaartekracht Fz, de normaalkracht Fn,
de trekkracht Fs en de wrijvingskracht Fw (zie figuur A hiernaast).
Fn
Door een horizontale x-as en verticale y-as te kiezen,
hoef je alleen de spankracht te ontbinden:
Fs,x  Fs  cos   30  cos 37  23,96 N
Afgerond: Fs,x = 24 N
Fs,y  Fs  sin  30  sin37  18,05 N
Fs
Fs,y
Fw
Fs,x
Afgerond: Fs,y = 18 N
De zwaartekracht Fz = m · g = 9,5 · 9,81 = 93,2 N
De wrijvingskracht Fw = Fs,x
37o
x
Afgerond: Fz = 93 N
Afgerond: Fw = 24 N
De normaalkracht Fn = Fz - Fs,y = 93,2 - 18,05 = 75,15 N
Afgerond: Fn = 75 N
Fz
figuur B
N.B. Krachten zijn niet in verhouding!
B Op de wielrenner werken de zwaartekracht Fz, de normaalkracht Fn
en de wrijvingskracht Fw (zie figuur B hiernaast).
y
Fn
We nemen aan dat de wielrenner bij de afdaling niet
nog eens extra trapkracht uitoefent.
In dit geval kun je het beste een x-richting kiezen evenwijdig
aan de berghelling en een y-richting daar loodrecht op.
Je hoeft dan alleen de zwaartekracht Fz te ontbinden in componenten.
De zwaartekracht Fz = m · g = 80 · 9,81 = 785 N Afgerond: Fz = 78101 N
Afgerond: Fz,x = 14101 N
Fz,x  Fz  sin  785  sin10  136,3 N
Fz, y  Fz  cos   785  cos10  772,9 N
De normaalkracht Fn = Fz,y
Fw
Afgerond: Fz,y = 77101 N
Fz,x
x
1
Afgerond: Fn = 7710 N
10o
Fz,y
Vervolg op volgende bladzijde.
Fz
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Vervolg van opgave 25.
64
figuur C
y
C Op de kogel werken de zwaartekracht Fz en
de spierkracht Fs (zie figuur C hiernaast).
Fs
In dit geval kun je het beste de x-richting horizontaal kiezen
evenwijdig en de y-richting verticaal.
Fs,y
Je hoeft dan alleen de spierkracht Fs te ontbinden in componenten:
Fs,x  Fs  cos   95  cos 41  71,7 N
Afgerond: Fs,x = 72 N
41 o
Fs,y  Fs  sin  95  sin 41  62,3 N
Afgerond: Fs,y = 62 N
De zwaartekracht Fz = m · g = 6,0 · 9,81 = 58,9 N
Afgerond: Fz = 59 N
Fs,x
x
Fz
Oefenopgaven
27 Kogelstoten
a De resultante Fr heeft de richting van de beginsnelheid
en deze is onder een hoek van 45º met de grond.
De resultante Fr bepaalt namelijk in welke richting
de kogel een versnelling krijgt.
Fs = 134 N
De spierkracht Fs moet hoger gericht zijn
dan de resultante Fr omdat deze laatste de som is
van spierkracht Fs en zwaartekracht Fz. Dat betekent
dat Fr de diagonaal moet vormen van een
parallellogram waarvan Fz en Fs de zijden zijn.
b Fz = m  g = 5,0  9,81 = 49,1 N
Teken de bekende krachten Fr en Fz nauwkeurig
op schaal.
Daarna kun je de gevonden spierkracht Fs
opmeten en omrekenen naar de eenheid N.
Je vindt dan:
- de spierkracht Fs = 134 N is en deze staat onder
- een hoek van 60° met de horizontale-richting.
Fr = 95 N
Fr
60o
45o
FZ = 49,1 N
FZ
28 Instappen
a Voor veren geldt dat de veerkracht Fv rechtevenredig is met de uitrekking u (of indrukking).
Als een massa van 280 kg een indrukking u = 4,5 cm geeft,
dan zal de totale massa van 920 + 280 = 1200 kg in verhouding een indrukking geven
1200
 4,5  19,29 cm
van u 
Afgerond: u = 19 cm
280
b Voor een veer geldt: Fv  C  u  C 
Fv
u
1
 Fz want er zijn in totaal 8 veren.
8
1
 Fv   11772  1471,5 N
8
Voor de veerkracht van één veer geldt Fv 
Fz = m  g = 1200  9,81 = 11772 N
C
1471,5
 76,3 N/cm  76,3  102 N/m
19,29
Afgerond: C = 76102 N/m
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
65
29 Tuibrug
a Kabels (en ook touwen, koorden etc.) kunnen alleen een kracht uitoefenen in de richting van de kabel.
De spankracht van de kabel heeft dus een hoek van 45º met het wegdek.
b Zie de figuur hiernaast.
Je bepaalt eerst op welke schaal je de krachten
gaat tekenen. Daarna teken je de kracht Ft
nauwkeurig én in de goede richting.
Vervolgens kun je deze kracht ontbinden in twee
componenten in de richting van de tuikabels,
die elk een hoek van 45º met het wegdek hebben.
Hiermee vind je de spankrachten Fs.
Door hun lengte op te meten, kun je daarna
bereken hoe groot de krachten zijn:
Fs = 1,4·108 N zowel naar links als rechts.
Ft
FS
FS
45 o
Controle met berekening:
Door de aanwezigheid van de hoeken van 45º
krijg je in de contructie-figuur driehoeken met
een hoek van 90º. Hierdoor geldt:
Fs
 cos 45  Fs  Ft  cos 45  2,0  108  cos 45  1,41 108 N
Ft
1,4·108 N
1,41  108
c Fs,max  0,30  109  A  1,41  108  0,30  109  A  A 
Afgerond: Fs =
 0,47 m2
Afgerond: A ≥ 0,47 m2
0,30  10
De kabel zal dikker moeten zijn, want bij het berekende dwarsdoorsnedeoppervlak
wordt de kabel maximaal belast en staat de kabel dus al op knappen.
Bovendien moet in verband met de veiligheid misschien ook rekening gehouden worden
met een grotere belasting dan hier opgegeven.
Dikte (of diameter) kabel: cirkel A    r 2   
4.4
9
d2
d2
 0,47   
 d
4
4
4  0,47
 0,774 m

Afgerond: d = 0,77 m
Krachtenevenwicht
Kennisvragen
31 Bij een krachtenevenwicht is de resultante van de krachten op een voorwerp nul: Fr = 0.
Dit betekent dat de som van de krachten op het voorwerp nul is.
Het voorwerp voert dan een eenparige rechtlijnige beweging uit of is in rust. Het is een beweging
met een snelheid nul of een beweging met een constante snelheid langs een rechte lijn.
32 Bijvoorbeeld bij een voorwerp dat op een tafel staat of aan een touw hangt.
Andere voorbeelden zijn: een lamp die aan een kabel hangt dat over een straat gehangen is of
een auto die met constante snelheid rijdt. Zie de figuren hieronder.
Fn
Fs
Fs
Fn
Fs
Fvw
Fw
Fz
Fz
Fz
33 Zie de figuur hiernaast.
In alle gevallen is sprake van een krachtenevenwicht, want de kast staat stil of beweegt
eenparig.
In situatie B is de duwkracht Fd gelijk aan
de schuifwrijvingskracht Fw. De wrijvingskracht is
hierbij kleiner dan de maximale wrijvingskracht
die in deze situatie kan optreden.
A
FN
B
Fd
Fw
FZ
C
FN
FN
Fw
FZ
In situatie C is de duwkracht Fd gelijk aan de maximale schuifwrijvingskracht Fw,max aangezien
Fd
FZ
Newton havo deel 1
de snelheid constant is.
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
66
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Newton havo deel 1
67
34 A De resultante Fr = 0.
B De resultante Fr = 0, want de snelheid is constant.
C De resultante Fr > 0, want de snelheid neemt toe. De resultante heeft dezelfde richting als de snelheid.
D De resultante Fr < 0, want de snelheid neemt af. De resultante is hierbij tegengesteld gericht aan
de snelheid.
35 a De zwaartekracht is Fz = m  g = 6,4  9,81 = 63 N
a
Omdat de kracht F kleiner is dan de maximale
waarde van Fw,s blijft het blok stil liggen.
N.B. In de figuur hiernaast zijn de krachten
niet in de juiste verhouding getekend.
Voor de duidelijkheid zijn de krachtpijlen
in horizontale richting op een andere schaal
weergegeven dan in vertikale richiting.
b
Fn
F = 7,5 N
Fw,s
b F = 10 N omdat Fw,s maximaal = 10 N
Hierbij is de resultante Fr = 0, want de snelheid
is constant.
b1
Fop
Fz
Fz = 63 N
Afgerond: Fs = 0,08 N
Fop
Fw
Fs
Fs
Fs,h
Fs
Fz
F = 10 N
c
b2
Fop
Fw,s
Fz = 63 N
36 a Zie figuur a hieronder.
In dit geval is Fz  Fs  Fopw  Fs  Fopw  Fz  0,48  0,40 = 0,08 N
a
Fn
50 cm
Fop
Fw
Fs,v
Fw
Fs,h
Fs
Fz
Fs,v
Fz
30 cm
b Zie bovenstaande figuur b1.
Het beste is om hier te kiezen voor een verticale en horizontale asrichting. Ontbind de spankracht Fs
in een verticale component Fs,y en een horizontale component Fs,x (zie figuur b2).
De verticale component van de spankracht blijft 0,08 N omdat in de verticale richting blijft gelden
dat Fz  Fs,y  Fopw . Er is nog steeds sprake van evenwicht.
Berekeningen:
De rechthoekige driehoek tussen Fs en Fs,y is gelijkvormig met de driehoek die wordt gevormd
door het touw en de denkbeeldige lijn vanaf de ballon loodrecht naar de grond.
Uit de stelling van Pythagoras volgt dat de afstand van de ballon tot de grond 502  302 = 40 cm is.
De zijden van de driehoek verhouden zich dus als 3 : 4 : 5.
F
F
3
3
De kracht van de wind: Fw = Fs,x  s,x 
 s,x 
 Fw = Fs,x = 0,06 N
0,08 4
Fs,y 4
Afgerond: Fwind = 0,06 N
F
5
5
5
De (totale) spankracht: s 
 Fs  Fs,y   0,08  = 0,10 N
Fs,y
4
4
4
Afgerond: Fs = 0,10 N
c In verticale richting verandert het evenwicht niet: Fs,y blijft hetzelfde.
Fs,x houdt de windkracht in evenwicht en moet dus groter worden.
Als Fs,x groter wordt en Fs,y hetzelfde blijft, staat de resultante van die twee, Fs, dus schuiner.
Zie bovenstaande figuur c. De hoek wordt dus kleiner.
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Newton havo deel 1
68
Oefenopgaven
40 Gewichtheffen
a Linker situatie van figuur 24:
De totale spierkracht moet even groot zijn als de zwaartekracht: Fz  m  g  (10  45  45)  9,81 = 981 N
Per arm is de spierkracht de helft: Fs = 491 N
Afgerond: Fs = 4,9·102 N
Rechter situatie van figuur 24:
Ook hier moet elke arm een vertikale component van 491 N
hebben om evenwicht te kunnen maken.
Doordat je deze component Fs,y weet, kun je ook
de grootte van de spierkracht Fs vinden.
Uit de figuur hiernaast kun je afleiden dat:
Fs,y
491
491
 sin75 
 sin75  Fs 
 508,3 N
Fs
Fs
sin75
Afgerond: Fs = 5,1·102 N
y
Fs
Fs,y
75o
75o
x
b In het tweede geval is de kracht groter (de gewichtheffer is namelijk tegelijkertijd de stang aan
het ‘uitrekken’). De stang is op deze manier echter dichter langs het lichaam te tillen, waardoor
de belasting van de rugspieren van de gewichtheffer kleiner is (blessures!) en de halter beter
stabiel te houden is.
41 Plankzeilen
a In de linker situatie geldt: F2 = F1 = 250 N
omdat beide krachten tegengesteld gericht zijn.
F1
In de rechtersituatie moet de kacht F2
ontbonden worden in een x-component
tegengesteld aan de windkracht F1 en
een y-component.
De x-component F2,x moet even groot zijn als F1 .
F2, x
 cos 
Uit de figuur hiernaast is af te leiden dat:
F2
F2
F2,x

F1
Meting van de hoek  levert op:  = 15.
F2, x
250
250
 cos  
 cos 15  F2 
 258,8 N
F2
F2
cos 15
Afgerond: F2 = 2,6·102 N
F2
b De tweede houding geeft meer stabiliteit. Veranderingen in de windkracht kunnen gemakkelijker
opgevangen worden, omdat je je gewicht vanuit die lichaamshouding gemakkelijker kunt verplaatsen en
daardoor de kracht F2 beter kunt variëren zowel in grootte als in richting.
42 Vliegtuig
a Ja. Als een voorwerp met constante snelheid in een rechte lijn beweegt, is er sprake
van een krachtenevenwicht. De resulterende kracht is dan nul.
b Neem de bewegingsrichting van het vliegtuig als de x-richting en loodrecht daarop de y-richting voor
het ontbinden van de krachten. Je hoeft dan alleen de zwaartekracht te ontbinden (zie figuren a en b).
Evenwicht in de x-richting:
Fs  Fw  Fz,x  Fw  Fs  Fz,x
Uit figuur b:
Fz, x
Fz
figuur a
Nieuwe onbekende: Fz,x

 sin15  Fz, x  Fz  sin15
FL

Fs
Fz = m  g = 20103  9,81 = 196,2103 N
4
3
Fz,x
N
Fw  11 10  196,2  10  sin15 =
Afgerond: Fw = 5,9·104 N
5,92·104
Evenwicht in de y-richting:
FLift  FL   Fz,y
Nieuwe onbekende: Fz,y.
Uit figuur b:
Fz, y
Fz

Fw
figuur b
Fz,x

 cos 15  Fz, y  Fz  cos 15
FL  196,2  103  cos15 = 1,895·105 N
Afgerond: FL = 1,9·105 N
Fz,y
15 o
Fz
Fz,y
Fz
Newton havo deel 1
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
43 Halogeenlampen
69
figuur a
figuur b
y
a Op de lamp werken 3 krachten, namelijk
de zwaartekracht Fz en 2 spankrachten:
één naar links Fs,l en één naar rechts Fs,r .
De lamp hangt stil dus de resultante Fr = 0.
Dat betekent dat de som van de twee
spankrachten samen de draagkracht Fd leveren.
Hierbij geldt dat Fz = Fd (zie figuur a hiernaast).
Fs,y
Fs
35o
Bepaling van de grootte van
bijvoorbeeld de spankracht Fs naar rechts:
Ontbind deze spankracht in een verticale component Fs,y
en een horizontale component Fs,x.
Omdat er 2 spankrachten zijn geldt: Fd = 2 · Fs,y (zie figuur b)
1
1
 Fs,y   Fd   Fz
2
2
1
Fz = m  g = 14010 -3  9,81 = 1,373 N  Fs,y   1,373  0,687 N
2
Fs,y
0,687
0,687


Uit figuur b volgt:
 cos 35 
 cos 35  Fs 
 0,8383 N
Fs
Fs
cos 35
b De zwaartekracht Fz blijft gelijk en dus ook de benodigde draagkracht Fd.
Dit betekent dat de verticale component Fs,y van de spankracht gelijk blijft.
Door de grotere hoek  wordt de horizontale component Fs,x groter en
dus ook de spankracht Fs in het koperdraad (zie figuur c).
Fz
Afgerond: Fs = 0,84 N
figuur c
y
Fs,y
c Het geheel kan toch in rust blijven als de wrijvingskracht
tussen de stang en het koperdraad voldoende groot kan worden
zonder dat de draad gaat slippen. En blijkbaar is dat het geval.
Fs

x
Fs,x
4.5
x
Fs,x
Afsluiting
Oefenvragen
Fz
47 Jetski
Oriëntatie:
Gevraagd: grootte van de topsnelheid vmax.
Gegeven: Fvw = 20 · (40 - v) ; Fw,l = 1,0 · v2; andere wrijvingskrachten zijn verwaarloosbaar klein.
Planning:
Als de jetski een constante snelheid heeft geldt: Fr = 0 d.w.z. Fvw = Fw,l
Als je de gegeven wiskundige uitdrukkingen voor Fvw en Fw,l gaat invullen, krijg je een vergelijking
waarin de snelheid v als enige onbekende voorkomt. Deze kun je dus oplossen.
Uitvoering:
Fvw = Fw,l  20 · (40 - v) = 1,0 · v2  1,0 · v2 + 20 · v - 800 = 0
Dit is een kwadratische vergelijking waaruit je de mogelijke oplossingen voor v kunt bepalen
met de abc-formule of door te ontbinden.
Ontbinden: (v  40)  (v  20)  0 . Dit geeft 2 oplossingen: v = - 40 m/s én v = 20 m/s.
Controle:
De oplossing v = – 40 m/s is natuurkundig
gezien geen zinnig antwoord.
De oplossing v = 20 m/s is de juiste.
N.B. Een andere manier is de grafische oplossing.
Je tekent in één diagram de grafieklijnen voor
zowel Fvw als Fw,l. (Hiervoor moet je eerst een
aantal punten uitrekenen). Zie diagram hiernaast.
Vervolgens ga je na bij welke snelheid Fvw = Fw,l.
Dit levert dan de gevraagde snelheid v = 20 m/s.
Conclusie: de topsnelheid vmax = 20 m/s (= 72 km/h).
600
F 500
(N)
400
300
Fw,l
200
Fvw
100
0
0
10
20
30
40
v (m/s)
50
Uitwerkingen Hoofdstuk 4 – Krachten in de sport
Newton havo deel 1
70
48 Afdaling
Oriëntatie:
Gevraagd: maximale snelheid vmax van wielrenner zonder te trappen.
Gegeven: helling 15% d.w.z. 15 m dalen op 100 m afgelegde weg; m = 81 kg;
Fw = Fw,r + Fw,l = cr  Fn + 1/2  cw    A  v2 of Fw = 0,003  Fn + 1/2  0,88  1,2  0,36  v2
Planning:
Een wielrenner die zonder trappen een afdaling maakt, ondervindt
een voorwaartse kracht Fvw die veroorzaakt wordt door de component
van de zwaartekracht Fz,x evenwijdig aan het wegdek (zie de figuur).
In eerste instantie zal de snelheid toenemen én tegelijkertijd
ook de wrijvingskracht Fw. De snelheid blijft constant als Fvw = Fw .
De wielrenner heeft dan zijn maximale snelheid vmax bereikt.
100 m
Fz,x
15 m

Fvw = Fw  Fz,x = 0,03  Fn + 1/2  0,88  1,2  0,36  v2
Nieuwe onbekenden: Fz,x en Fn
Fz, x
15
15
 Fz, x  Fz  sin  Fz 
Nieuwe onbekende: Fz
 sin 
100
Fz
100

Fz
Fz,y
Fz,m = m  g = 81  9,81 = 794,6 N
Fz, y
Fn = Fz,y en
Nieuw onbekende: 
 cos   Fz, y  Fz  cos 
Fz
Uitvoering:
15
 15 
sin 
   sin1
   = 8,63º
100
 100 
Fn  Fz, y  794,6  cos 8,63  785,6 N
15
 119,2 N
100
119,2 = 0,003  785,6 + 1/2  0,88  1,2  0,36  v2 
Fv w  Fz, x  794,6 
119,2 = 2,357 + 0,190  v2  v 
119,2  2,357
 24,79 m/s
0,190
Afgerond: v = 25 m/s
Controle:
Conclusie: de wielrenner behaalt op deze manier een snelheid van 25 m/s (= 89 km/h)
49 Hellingshoek
Oriëntatie:
Gevraagd: de grootte van de hellingshoek .
Gegeven: trein met massa m = 1,9105 kg; constante snelheid,
Fm = 96 kN = 96103 N; Fw = Fw,r + Fw,l = 32 kN = 32103 N
We maken eerst een figuur.
Fz = 1,9105  9,81 = 1,864106 N = 1864 kN
Omdat de zwaartekracht Fz nogal groot is t.o.v. de motorkracht Fm
en de wrijvingskracht Fw is de figuur niet op schaal getekent.
Planning:
In de figuur wordt de zwaartekracht ontbonden in
een x-component Fz,x (evenwijdig aan de helling) en
een y-component Fz,y (loodrecht op de helling).
Uit de figuur volgt dat de hoek  te bepalen is m.b.v.
y
x
Fm
Fz,x Fw


Fz,y
Fz, x
 sin
Fz
Fz
Omdat de snelheid constant is, geldt dat de som van de krachten Fr = 0
en dus dat de krachten in de x-richting elkaar op moeten heffen d.w.z. Fm = Fz,x + Fw  Fz,x = Fm - Fw
Uitvoering:
Fz,x = 96103 - 32103 = 64103 N
sin  
64  10 3
1,864  10 6
Controle:
 0,03433    sin10,03433   = 1,968º
Afgerond:  = 2,0º
De hoek is inderdaad klein. Dit was ook te verwachten gezien de grootte van
de zwaartekracht Fz vergeleken bij de motor- en wrijvingskracht.
Download