Interdisciplinaire reis 8-12maart 2009

advertisement
Inhoudsopgave
1) Inleiding
2) Situering in tijd en ruimte: Tiergarten
3) Kulturforum
4) Musea in het Kulturforum
4.1) Neue Nationalgalerie
4.2) Musikinstrumenten-Museum
4.3) Kupferstichkabinett
4.4) Kunstgewerbemuseum
4.5) Gemäldegalerie
4.5.1) Geschiedenis
4.5.2) Plattegrond
4.5.3) Hoogtepunten
4.5.3.1) Pieter Breughel de oude
4.5.3.2) Jan van Eyck
4.5.3.3) Frans Hals
4.5.4) Europese Schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw.
4.5.5) Openingsuren
5) Verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm
6) Bronnen
7) Bijlagen
Inleiding
De interdisciplinaire reis van het 3e jaar lerarenopleiding aan de PHL heeft dit
schooljaar als bestemming: Berlijn. Van 8 tot 12 maart 2009 trekken wij onze
stapschoenen aan om deze fantastische stad te verkennen.
Berlijn is niet alleen de hoofdstad van Duitsland, maar ook de grootste stad van het
land. Met zijn ca 3,5 miljoen inwoners behoort het tevens tot één van de grootste
steden van de Europese Unie.
Daarbij is Berlijn één van de grootste culturele, politieke en wetenschappelijke centra
van Europa. Het culturele leven, de liberale levensstijl, de moderne tijdsgeest en de
lage kosten sieren dan ook de faam van deze metropool.
Niet onbelangrijk is het feit dat deze stad tot één van de groenste steden van Europa
behoort. 18% bestaat uit natuur en parken en 7% uit meren, rivieren en kanalen. Er
is dus zeker plaats genoeg voor sport en ontspanning.
Met dit verslag hoop ik dan ook iedereen wat bij te kunnen brengen over het mekka
van de kunst en cultuur in Berlijn, namelijk het ‘Kulturforum’. De verschillende musea
rond deze plaats worden uitvoerig besproken, in het bijzonder het ‘Gemäldegalerie’.
De rondleiding in dit museum zal het einde betekenen aan deze ongetwijfeld leerrijke
reis.
2
2) Situering in tijd en ruimte: Tiergarten
Het Kulturforum bevindt zich in het grootste park van Berlijn, namelijk in het park van
Tiergarten. Deze wijk ligt in het geografische hart van de stad en beslaat een
oppervlakte van meer dan 200 ha.
Kaart Berlijn: Tiergarten
Vroeger diende Tiergarten als een koninklijk jachtterrein. In de 18e eeuw werd het
een park waar iedereen kon vertoeven. Nog later verrezen er gebouwen op de
Potsdamer Platz, voornamelijk warenhuizen en banken. Aan het einde van de 19de
eeuw werd in het oostelijk deel van het park een 500 meter lange Triomfavenue
aangelegd met daarlangs beelden van de heersers en staatslieden van het land. Die
beelden mochten niet lang blijven bestaan, want tijdens de Tweede Wereldoorlog
werd de Tiergarten zwaar beschadigd. De Triomfavenue en vele gebouwen werden
daarbij ook volledig vernietigd.
De deling van Berlijn in WOII veranderde het karakter van de buurt. De Tiergarten
kwam aan de westzijde van de Muur, maar kreeg later zijn vroegere glans terug met
o.a. het Kulturforum. Het deel rond de Potsdamer Platz kwam in Oost-Berlijn en bleef
onbebouwd.
Sinds de hereniging (Val van de Berlijnse Muur: 1989) is de ontwikkeling van de wijk
in een stroomversnelling geraakt. Tiergarten is herbeplant en heeft tal van nieuwe,
moderne gebouwen gekregen, zoals het Sony-Center op de Potsdamer Platz en de
Gemäldegalerie in het Kulturforum. Tiergarten vormt nu een geliefde
ontmoetingsplaats voor Berlijners en natuurlijk ook voor toeristen.
3
3) Kulturforum
Het idee om in West-Berlijn een nieuw cultureel centrum te stichten, stamt uit 1956.
Het eerste gebouw dat verrees was de concertzaal van de Berliner Philharmoniker,
dat in 1961 naar een ontwerp van Hans Scharoun is gebouwd. De meeste plannen
voor het Kulturforum werden tussen 1961 en 1987 uitgevoerd o.l.v. architecten als
Ludwig Mies van der Rohe.
Alle gebouwen die tot het Kulturforum behoren zijn de volgende:












Kunstgewerbemuseum (1987, Rolf Gutbrod)
Kupferstichkabinett (Tekeningen en grafiek)
Gemäldegalerie (1998, Heinz Hilmer en Christoph Sattler)
Kunstbibliothek
Neue Nationalgalerie (1965-1968, Ludwig Mies van der Rohe)
Staatsbibliothek (1967-1976, Hans Scharoun)
St-Matthäus-Kirche
Musikinstrumenten-Museum (1984, Edgar Wisniewski)
Philharmonie (1960-1963, Hans Scharoun)
Kammermusiksaal (Hans Scharoun, Edgar Wisniewski)
Ibero-American Institute
Wissenschaftszentrum (WZB)
Kulturforum
4
Foto getrokken vanaf het Sony-Center
Deze wijk is een belangrijk cultuurcentrum dat jaarlijks miljoenen bezoekers trekt.
Sarina gaat in haar werk meer vertellen over deze plaats en de gebouwen. Ik
bespreek verder de verschillende musea en hun collectie.
4) Musea in het Kulturforum
In Berlijn zijn er 26 musea. Daarvan liggen er 5 in het Kulturforum. Van ieder
museum volgt een korte bespreking, voornamelijk over de collectie. De
Gemäldegalerie wordt daarentegen grondig uitgediept.
4.1) Neue Nationalgalerie
De prachtige collectie moderne kunst in de Neue Nationalgalerie heeft een
veelbewogen geschiedenis.
Het grootste deel van de verzameling bestaat uit 262 schilderijen die ooit eigendom
waren van de bankier J.H.W. Wagener. Rond 1860, toen Wagener overleed, werd de
collectie geschonken aan kroonprins Wilhelm I, die hem in de Nationalgalerie (1876)
op het Museumsingel onderbracht. Door schenkingen en aankopen groeide de
verzameling aan.
Alte Nationalgalerie
In 1937 werd in het kader van een nazi-programma voor culturele opschoning een
groot deel van de collectie, waaronder werken van Monet, Manet en Renoir, in
5
beslag genomen. Dat waren zo’n 500 kunstwerken. Hitler’s doel was van Berlijn de
grootste, culturele stad maken.
Twee jaar later werden de overige kunstwerken weggeborgen om ze tegen bommen
e.d. te beschermen. Het museum werd toen ook gesloten.
Na WOII besloot het Berlijnse stadsbestuur de verzameling opnieuw op te bouwen.
Omdat de collectie zo uitgebreid was, moest er een passende behuizing voor worden
gevonden. De opdracht daartoe werd verstrekt aan de toen 75-jarige godfather van
de moderne bouwkunst, Ludwig Mies van der Rohe. Het resultaat was het eerste
museum, dat later als het Kulturforum bekend zou worden. De Neue Nationalgalerie
is een fraaie glazen hal met een plat, stalen dak, dat in de lucht lijkt te zweven en
alleen wordt gedragen door 6 slanke zuilen.
Neue Nationalgalerie
De permanente collectie van dit museum omvat veel 20ste-eeuwse kunst, maar er zijn
ook werken uit de 19de eeuw te vinden, zoals o.a. van Edward Munch, Ferdinand
Hodler en Oskar Kokoschka. Daarbij zijn Duitse bewegingen, zoals die Brücke*, goed
vertegenwoordigd met werk van Ernst Ludwig Kirchner en Karl Schmidt-Rottluff.
Behalve van de Bauhaus-beweging, met namen als Paul Klee en Vasili Kandinski, is
er ook realistisch werk te zien van o.a. Otto Dix en Georg Grosz.
Natuurlijk zitten er in de collectie ook werken van beroemdheden van andere
Europese landen. Enkelen daarvan zijn bv Pablo Picasso, Ferdinand Léger, maar
ook surrealisten zoals Salvador Dali, René Magritte en Max Ernst.
Na de hereniging van Berlijn rond 1989 zijn er vele interessante werken aangekocht.
De meest recente onder hen worden tentoongesteld in het Hamburger Bahnhof.
(tegenwoordig een dochtermuseum van de Nationalgalerie.) Zoals de naam al zegt,
was dit museum oorspronkelijk een station. Je kan dat een beetje vergelijken met het
‘Musée d’Orsay’ in Parijs.
Hamburger Bahnhof
6
Musée ‘d Orsay
Picasso
Kokoschka
Kirchner
Otto Dix
Pax Ernst
* Die Brücke(brug): eerste kunstenaarsgroep in Duitsland (20e eeuw), wil een ‘brug’ zijn naar de
toekomst. De kunstenaars van ‘Die Brücke’ wilden tussen de oude stijl en de nieuwe stijl een brug
maken, alsook tussen architectuur en beeldhouwkunst. Ze zetten zich af tegen de oude academische
kunst. Ze wilden de werkelijkheid niet meer imiteren. Als je vroeger bijvoorbeeld geen perspectief
beheerste, was je geen kunstenaar. Nu is er geen schoonheidsideaal, namelijk: alles mag en alles
kan.
Tot deze groep behoorden 4 architecten. Hun leider was Kirchner. Typisch in het expressionisme zijn
veel levendige, grote, felgekleurde vlakken, extreme vereenvoudigingen van de vorm en zware
contouren. Ook hadden zij een typische filosofie: geloven in solidariteit, in de nieuwe burgerij en
utopisch zijn over de toekomst.
4.2) Musikinstrumenten-Museum
Achter de Philharmonie ligt het kleine, fascinerende Musikinstrumenten-Museum,
gebouwd tussen 1979 en 1984 naar een ontwerp van Edgar Wisniewski en Hans
Scharoun.
De collectie bevat meer dan 750 stukken. Van elk instrument kan je dan ook de
ontwikkeling volgen vanaf de 16de eeuw tot het heden. Topstukken zijn bv het
klavecimbel van Jean Marius, ooit het eigendom van Frederik de Grote, en de violen
van Amati en Stradivarius. Het spectaculairst is het bioscooporgel uit de tijd van de
stomme film, een nog functionerende Wurlitzer uit 1929.
Bovendien kan je elke zaterdag de instrumenten ‘live’ horen. Door de week kan je die
enkel beluisteren op band.
Het museum beschikt ook over een uitstekend archief en bibliotheek.
7
4.3) Kupferstichkabinett
In 1994 werden de
prentenverzamelingen van het
voormalige Oost- en West-Berlijn
samengebracht in het
Kupferstichkabinett in het
Kulturforum. De verzameling werd
opgezet door de Grote Keurvorst,
Frederik Willem I, in 1652 en is sinds
1831 geopend voor het publiek.
Ondanks verliezen tijdens de oorlog
heeft de collectie toch nog ongeveer
2000 etsplaten, meer dan 520 000 prenten en 80 000 tekeningen en aquarellen.
Helaas kan maar een klein deel van deze kwetsbare schatten worden blootgesteld
aan het daglicht, en dan nog voor korte tijd. Het museum heeft daarom geen
permanente tentoonstelling, maar exposeert alleen tijdelijk geselecteerde werken.
Wie naar iets speciaals op zoek is, kan een afspraak maken om dat werk te komen
bekijken.
Tot de collectie behoort werk van bijna alle beroemde kunstenaars van de
Middeleeuwen tot het heden. Er is veel werk van Botticelli, waaronder illustraties van
Dantes Goddelijke komedie, namelijk 84 van de 92 tekeningen! De andere 8 zijn
eigendom van het Vaticaan.
Vele andere werken zijn van Dürer, Rembrandt en andere Hollandse meesters,
8
Watteau, Goya, Daumier en schilders van de beweging Die Brücke.
Dürer
Rembrandt
Watteau
Botticelli
Dürer: moeder
Goya
Breughel: de alchemist
9
4.4) Kunstgewerbemuseum
Het kunstgewerbemuseum was het eerste in zijn soort in Duitsland. Het museum
opende in 1867. Eerst was de collectie ondergebracht in de Martin-Gropius-Bau, later
(van 1919 tot 1939) in het Stadtschloss. In 1940 verhuisde het naar Schloss
Charlottenburg. De huidige vestiging werd tussen 1978 en 1985 gebouwd naar een
ontwerp van Rolf Gutbrod.
Het Kunstgewerbemuseum bezit zelfs na de verwoestingen van WOII nog een hele
verzameling van Europese kunsthandwerk vanuit de Middeleeuwen tot nu. Alle
werken worden tentoongesteld in een expositieruimte van ongeveer 7000 vierkante
meter. De collectie van het museum zelf is nu nog steeds opgedeeld. Een deel
bevindt zich in het Kunstgwerbemuseum aan de Potsdamer Platz en een ander deel
in Schloss Köpenick.
Kunstgewerbemuseum
Schloss Köpernick
Het museum bezit een verzameling van Europese kunsthandwerk vanuit alle
stijlperiodes uit de kunstgeschiedenis. Daaronder behoren goud- en
zilversmeedkunst, glas- , emaille en porseleinkunst, meubels, tapijten, kledij en
zijdestoffen.
De schatkunst uit Middeleeuwse kerken toont goudsmeedkunst
van de beste klasse. Deze werken zijn meestal dan ook religieus
van aard. Daaronder behoort goudwerk uit de kerk van Enger bij
Herford en een Welfenschat uit Braunschweig. Reliekhouders
(voorwerp waarin men resten van een heilige bewaard) van uit de
8e, 11e en 12e eeuw staan o.a. te pronken in het museum, zoals
het Heinrichskreuz , een geschenk van keizer Hendrik II van het
Heilige
Roomse
Rijk
aan
de
kathedraal
van
Basel.
e
e
Tot de voorwerpen uit de Gotiek (12 -16 eeuw) behoren fascinerende kunstwerken
zoals juwelenkistjes, vaten, een spiegel, een ridderamulet en het beroemde
Minneteppich. Op dit tapijt zijn liefdesscènes afgebeeld en het is bedoeld om op een
decoratieve wijze de tocht tegen te houden.
De kunstnijverheid uit de renaissance is goed vertegenwoordigd. Vooral de Italiaanse
majolica – in felle kleuren geglazuurd aardewerk, een techniek die in de 15 de eeuw in
10
Toscane
werd
overgenomen
van
Mallorca
–
is
heel
kostbaar.
e
In de 16 eeuw was de majolicakunst heel populair en van vele ateliers, zoals die van
Faenza, Cafaggiolo en Urbino, is hier werk te zien.
Ook het 15de –en 16de eeuwse Venetiaanse glas, het
porselein uit Limoges en de meubel -en tapijtcollecties zijn
bijzonder interessant. Het hoogtepunt is de verzameling van
32 rijkversierde bokalen, schalen en kruiken uit Lüneburg in
Noord-Duitsland, die het museum aanwierf in 1874.
Schaal met ideaalbeeld van Deidamia 1525
Uit de tijd van de Barok heeft het Kunstgewerbemuseum een verzameling Duits en
Boheems glas. Enkele stukken zijn gemaakt van robijnglas, een techniek die in de
tweede helft van de 17de eeuw is ontwikkeld door Johann Kunckel. Er is vooral
keramiek uit de 18e eeuw te vinden en ook zilveren schalen van ateliers uit deze
eeuw.
Porselein uit de beroemdste Europese en Russische werkplaatsen, Frans en Duits
zilver en ook veel glaswerk en meubilair vertegenwoordigen het Neoclassicisme
(eind 18e eeuw en 19e eeuw) en de Art Nouveau. In de tweede helft van de 19 de
eeuw vond er een opleving plaats van Midden-Europese kunstnijverheid, waarvan dit
museum zeker getuigt. Voorbeelden daarvan zijn o.a. glaswerk en sieraden uit
Wenen, meubilair uit papier-maché (Engeland 1850), decoratieve schilderijen,
inlegwerk met parelmoer. Uit het Secessionisme (terugtrekken uit bestaande
organisatie) en de Art nouveau (elegante en decoratieve kunststijl) (1890-1900)
kennen we bijvoorbeeld vazen van rookglas van de Fransman Emile Gallé en werk
van Louis Comfort Tiffany, de schepper van zijn eigen stijl iriserend,
gebrandschilderd glas. Omdat Oosterse culturen populair waren, werden ook het
inlegwerk aan zo’n thema’s aangepast. Er zijn stukken te vinden die zeker
geïnspireerd zijn op Indiaanse, Islamitische en Oosterse kunst. Daarbij werden ook
verschillende zeldzame houtsoorten ingevoerd en gebruikt als stukjes in het
inlegwerk
(meubilair).
11
Tussen de twee wereldoorlogen ontstonden er voor de decoratieve kunsten
verschillende stijlen. Aan de ene kant zetten de tradities van de 19 de eeuw voort,
terwijl tegelijk vele kunstenaars een volledig nieuwe kijk op zowel vorm als decoratie
ontwikkelden. In dit museum vind je werken van beide stijlen, maar vooral van de
vernieuwende art-deco stijl, zoals het kleine porseleinen theeservies van Gertrud
Kant. Een gedeelte in het museum, dat de 20e –en 21e eeuw vertegenwoordigt, wordt
voortdurend uitgebreid met nieuwe werken.
4.5) Gemäldegalerie
De Gemäldegalerie heeft een buitengewone collectie met werken van de
allerbekendste kunstenaars van uit de 13e tot 18e eeuw. De schilderijen zijn stuk voor
stuk van zo’n grote kwaliteit en kosten elk een fortuin! Hoe men aan deze
verzameling kwam, zal duidelijk worden in het volgende stuk, over de geschiedenis
van het museum.
4.5.1) Geschiedenis
In 1998 opende de Gemäldegalerie een nieuw gebouw op het Kulturforum. De
schilderijen die de oorlog overleefd hadden, waren enkel van elkaar gescheiden
geweest en zaten in het oost –en west gedeelte van Berlijn, namelijk in het BodeMuseum en het Dahlem Museum. Bij de opening werden alle schilderijen terug
herenigd. De Gemäldegalerie had, zoals vóór de opsplitsing, terug één van de
grootste
schilderkunstcollecties
van
heel
de
wereld.
Bode-Museum
Dahlem Museum
12
Nu, in 1797 stelde de archeoloog Aloys Hirt (1759-1839) de stichting van een
openbaar museum van Europese schilderkunst voor. Hij, de architect Karl Friedrich
Schinkel (1781-1841) en de leerling Carl Friedrich von Ruhmor (1785-1848) waren
de leiders van dit idee. In tegenstelling tot andere romantische meningen over kunst,
waren zij voorstander van kunst ‘eerst voor het amusement en plezier’ en daarna om
te
‘onderrichten’.
De nieuwe toenadering tot kunst overheerste al snel. Er werden kunstwerken
geselecteerd en de voorbereidingen voor het nieuwe museum startten. Schinkel
tekende niet alleen de bouwplannen, maar hij stelde ook het bouwterrein voor,
namelijk het gebied van de Lustgarten tegenover het koninklijk paleis, ontworpen
door Schlüter. Dat deze lege plaats waarschijnlijk gekozen zou worden, met
goedkeuring van koning Friedrich Wilhelm III, is een duidelijke indicatie van de status
die zou worden toegekend aan het eerste openbare museum van Berlijn. Friedrich
Wilhelm III was ook bereid om vele werken uit zijn bezit ter beschikking te stellen aan
het
museum.
Architecturaal bekeken, was ook de constructie opmerkelijk. Het museum, gebouwd
op een rechthoekig plan, had twee verdiepingen. Zijn sobere eenvoud en vorm werd
gedomineerd door de grote zuilengalerij aan de hele buitenzijde van het gebouw.
Opvallend was ook de centrale koepel. Als je weet dat Schinkel 2 jaar in Frankrijk en
Italië rondreisde, dan merk je meteen waar hij zijn inspiratie haalde, net zoals vele
kunstenaars in het verleden. De klassieke oudheid werd op gebied van architectuur,
schilderkunst,
beeldhouwkunst
e.d.
als
‘ideaal’
beschouwd.
Toen het gebouw, dat nu bekend staat als het Altes Museum, werd ingehuldigd in
1830, was de collectie uit de Oudheid gehuisvest op het gelijkvloers. De schilderijen
werden opgehangen op de bovenste verdieping. De werken van deze geselecteerde
verzameling waren de vertegenwoordigers van zowel de perioden als van scholen.
Altes Museum
Grondplan Altes Museum
Koning van Pruisen: Friedrich Wilhelm 3
Schinkel
13
De verzameling van het museum bestond toen uit 1198 schilderijen: 378 werken uit
de Koninklijke verzameling, 677 van Solly, 76 uit de Gustiniani-collectie en de rest
waren
nog
enkele
aanwervingen.
In tegenstelling tot de eerdere grote collecties, zoals in Firenze, Wenen, Parijs,
Madrid, München of Dresden, richtten ze zich in Berlijn niet alleen op kunst uit de
Hoge Renaissance en de Barok. Voor de eerste keer waren de zogenaamde
Primitieven, werken uit de Late Middeleeuwen en de Vroege Renaissance,
vertegenwoordigd. Daarbij moet vermeld worden dat deze bijna 1200 schilderijen niet
aangekocht werden voor 1815. In dat jaar, een paar maanden na de overwinning in
Waterloo, kocht de Pruisische regering de Marchese Vincenzo Giustiniani –collectie
(1564-1637) in Parijs. Deze verzameling kwam niet overeen met de heersende NeoKlassieke smaak, maar bracht vroege Italiaanse barok, het realisme van Caravaggio
(schilderde naar waarneming, geen idealisering meer) en zijn navolgers, naar het
museum in Berlijn. Andere werken werden selectief
aangekocht.
De galerie dankt zijn reputatie aan het collectie-eigendom van
de Engelse handelaar Edward Solly (1776-1848), aangekocht
in 1821 met de Koninklijke particuliere fondsen. Solly was een
goede vriend van Hirst en Schinkel. Hirst, Schinkel en Gustav
Waagen (1794-1848), hadden de moeilijke taak de inventaris
van zijn 3000 schilderijen kritisch te evalueren. Zij kozen
uiteindelijk
677
werken
voor
het
museum.
Edward
Solly
Solly’s grootste interesse als een verzamelaar was Italiaanse schilderkunst, zoals
o.a. Raphael, Titiaan, Paris Bordon, Lorenzo Lotto, Savoldo enzovoort. Solly had dan
ook een voorname kennis van kunst en een passie voor het verzamelen ervan. Door
hem bezit het museum grote werken van vroege Nederlandse schilderkunst, o.a. de
zes panelen voor een Gents altaar, beschilderd aan beide zijden door de broers van
Eyck. Hij had ook werk van vroege Duitse schilderkunst zoals schilderijen van Hans
Holbein. De inbreng van zijn verzamelwerk en de populariteit die hij het museum gaf,
mag dus niet onderschat worden.
Gustav Friedrich Waagen was de eerste directeur van dit
museum. Hoewel het spannende idealisme van de
beginjaren weggeëbd was en er minder geld gegeven
werd aan de aankoop van werken e.d., heeft Waagen toch
ongeveer 345 schilderijen vast gekregen (1830-68). Hij
slaagde er ook in om het museum uit te breiden met
paneelschilderijen en voegde er belangrijke 17de eeuwse
Hollandse schilderijen aan toe zoals werk van Bouts, Hans
Memling
en
Rogier
van
der
Weyden.
Een hindernis voor het aankopen van kunstwerken was het
gebrek aan geld, waardoor men moest gaan lenen. Een
14
voorbeeld daarvan is de aanwinst in 1832 van het werk ‘Het meisje met de
fruitschaal’ van Titiaan. De marktprijzen voor kunsthandel stegen ook enorm in die
tijd
en
de
transportkosten
van
kunstwerken
waren
erg
duur.
Bovendien werd er soms na de veiling pas de slechte staat van de schilderijen
vastgesteld, waardoor er nog eens kosten waren aan de renovatie ervan. Het
museum heeft ook eens, zonder het van tevoren te weten, een replica van Raphael
(De aanbidding der Koningen) aangekocht en daarbij veel geld verloren.
Daarbij kwam nog eens dat alle werken goedgekeurd moesten worden door de
koning. Men moest dus ook nog eens met dat rekening houden.
Nu, Waagen besefte dat hij onmogelijk de gaten in de collectie kon opvullen met
giften aan het museum of de aankoop op veilingen. Hij ontwikkelde daarom een plan
in 1841 om naar Italië te reizen en daar rechtstreeks werken uit kerken en huizen te
kopen. Koning Friedrich Wilhelm IV sponsorde de reis en in datzelfde jaar kocht
Waagen in Italië werken aan van o.a. Fra Bartolomeo, Domenico Veneziano,
Lorenzo Lotto, Raphael, Titiaan en Paolo Veronese.
In de jaren ’70 van de 19e eeuw begon er voor de Berlijnse musea en daarmee ook
voor het Gemäldegalerie, een nieuwe tijd. Aan het begin van het decennium waren
er enorme politieke veranderingen opgetreden in Europa. Na de overwinning op
Frankrijk en de stichting van het Duitse keizerrijk met Berlijn als hoofdstad, zag de
voormalige Pruisische metropool meer dan tevoren, de kans om met andere
Europese hoofdsteden te kunnen concurreren. De Berlijnse musea wilden hun
collecties uitbreiden, zodat die met de musea van Parijs en Londen te vergelijken
moesten
zijn.
Nu alle musea kregen er in de tweede helft van de
19e eeuw nog eens nieuwe concurrenten bij,
namelijk privéverzamelaars. Zij hadden vaak zo’n
grote financiële middelen, die de museumbudgetten
gemakkelijk overschreden. Deze rage had als
gevolg dat de marktprijzen stegen en dat de musea
minder konden aankopen. Het gevolg daarvan was,
dat de meestal adellijke verzamelaars bereid waren
om hun kunstwerken te
verkopen en zo kwamen er
weer
meer
werken
op
de
markt.
In die tijd werd een nieuwe directeur aangesteld, namelijk
Wilhelm von Bode (1890-1929). Zijn primaire taak was om
de nog bestaande leningen van de collectie af te sluiten en
nieuwe, grotere werken aan te kopen. Daarvoor ging hij net
zoals Waagen naar Italië. De reis bracht geen werken op,
maar door zijn perfecte organisatie kon hij hier tal van grote
kunstwerken aankopen.
15
Het museum kreeg dankzij Bode internationale bekendheid. Naast zijn talent voor
organisatie, had hij doorheen de jaren de verzameling zo uitgebreid, dat alle
aspecten van de Europese kunst erin voor kwamen. Wegens gebrek aan plaats,
begon men aan een ontwerp voor een nieuw museum. Dat werd in 1896
goedgekeurd door keizerin Victoria, vrouw van Frederik III, Duitse keizer van Pruisen.
Bode inspireerde daarbij rijke burgers om te investeren in de aanschaffing van
kunstwerken en richtte in 1897 het ‘Kaiser Friedrich-Museum-Verein’ op, een
samenleving die vandaag nog steeds actief is.
Frederik III
Keizerin
Victoria
In 1904 verhuisde de steeds aangroeiende collectie naar het Kaiser FriedrichMuseum (later Bode-Museum genoemd). Ter ere van de reeds overleden keizer
Frederik III vernoemden ze het museum naar hem. Het museum was enorm populair
en verwierf door zijn prachtige, grote collectie, de menging van verschillende genres
en de opbouw van de verschillende ruimtes, sterke internationale aandacht.
In 1930 openden ze nog een ander museum, namelijk het Deutsches Museum
(vandaag Pergamonmuseum), ontworpen door architect Alfred Messel. De collectie
werd
toen
al
voor
een
stuk
opgedeeld.
Met het uitbreken van WOII werden alle musea gesloten. De schilderijen werden
ondergebracht op verschillende plaatsen. Door het transport en de chaos dat de
oorlog met zich meebracht, werden vele werken vernietigd door brand. Voor
sommige werken heeft men nu nog steeds geen verklaring van hun verdwijning.
Waarschijnlijk zijn die gestolen. Door deze wereldoorlog werd de collectie uitgedund
i.p.v.
uitgebreid.
Daarbij werden ook werken door de Sovjet-Unie in beslag genomen en werd door de
splitsing van Berlijn ook de collectie opgesplitst in twee aparte musea. Tot 1997 was
het grootste deel van de werken te zien in het Berlin-Dahlem en het andere in het
16
Bode-Museum op de Museumsinsel (Museum eiland) in Berlijn-Mitte.
Na meer dan vijftig jaar kon in 1998 de collectie terug samengevoegd worden in het
Gemäldegalerie. Dit museum is ontworpen door de architecten Heinz Hilmer en
Christoph Sattler. In het centrum van het gebouw vind je een grote zaal, waarrond
kamers in een U-vorm gebouwd zijn en dienen als expositieruimte. In de grote zaal
staat centraal ook een bassin met water, met een futuristisch beeld van de artiest
Walter de Maria. Doorheen heel het gebouw speelt, zoals in ieder museum, het
daglicht een belangrijke rol. Dankzij ramen in de plafonds komt er voldoende licht
binnen. De wanden zijn bedekt met lichtabsorberend materiaal.
Plattegrond
Ingang
In de galerie
Kunstwerk van Walter de Maria in de centrale zaal
17
4.5.2) Plattegrond
Zoals je op de plattegrond kunt zien, is het museum onderverdeeld in verschillende
kleuren. Elke kleur vertegenwoordigt een andere periode of ander genre in de
schilderkunst. Hier volgt een overzicht:









Duitse schilderkunst van de 13e tot 16e eeuw (kamers:I-III, 1-4)
Nederlandse en Franse schilderkunst van de 14e tot 16e eeuw
(kamers:IV-VI, 5-7)
Vlaamse schilderkunst van de 17e eeuw (kamers: VII-XI, 8-19)
Franse, Engelse en Duitse schilderkunst van de 18e eeuw (kamers: 2022)
Italiaanse schilderkunst van de 17e-18e eeuw en Duitse, Franse en
Spaanse schilderkunst van de 17e eeuw (kamers: XIV-XII, 28, 23-26)
Italiaanse schilderkunst van de 13e-16e eeuw (kamers: XVIII-XV, 29-32,
35-41)
Miniaturen van de 16e tot 18e eeuw (kamer:34)
Kunsteducatie Europese schilderkunst van 13e-18e eeuw (kamers: 43-54)
Digitale galerie (kamers: 27, 33, 42)
18
4.5.3) Hoogtepunten
In dit stuk ga ik in op een aantal zeer belangrijke werken van de Gemäldegalerie.
Omdat er zoveel meesterwerken in dat museum zijn, is een keuze maken heel
moeilijk. Tot de topwerken behoren de volgende: ‘Madonna met Kind’ van Botticelli
(1477), ‘Portret van Hieronymus Holzschuher’ van Albrecht Dürer (1529), ‘Het glas
wijn’ van Johannes Vermeer (1658-61), ‘Liefde in het Franse theater’ van JeanAntoine Watteau, ‘Portret van Hendrickje Stoffels’ van Rembrandt (1656-57),
‘Zegevierende
Cupido’
van
Caravaggio
(1602),
enzovoort.
Verder wordt ook nog de schilderkunst per periode besproken.
In volgorde: Caravaggio, Peter Paul Rubens, Van Eyck, Holbein, Dürer, Fra Filippo
Lippi, Rembrandt, Cranach, Vermeer
19
4.5.3.1) Pieter Breughel de oude
Vragen 3 en 7 van de kijkwijzer
Hier volgt een werk dat ik en zo veel andere kunstliefhebbers altijd gefascineerd
heeft, namelijk ‘De Vlaamse spreekwoorden’ van
Pieter Brueghel de Oude.
Pieter Brueghel de Oude (Breda of Bree, ca 1520Brussel, 1569) was een Vlaamse kunstschilder. Hij
was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van
Jan Brueghel de Oude. Over zijn geboorte is zo goed
als niets bekend. Wel weten ze dat hij in 1546 in een
Antwerpse schildersgilde opgenomen werd, als
leerling van Pieter Coecke van Aelst.
Zelfportret
Brueghel maakte in 1551/1552 een reis naar Italië, waar hij vooral landschappen
schilderde. Tot 1559 ontwierp hij vooral gravures en prenten (ontwerpen voor
wandtapijten). Daarna besliste hij alleen nog te schilderen. Toen hij verhuisd was van
Antwerpen naar Brussel in 1563, huwde hij de dochter van Coecke, namelijk
Mayken. In Brussel schilderde hij verder en haalde daarbij zijn inspiratie uit het
‘Pajottenland’. Onder invloed van Van Aelst schilderde Bruegel in Mechelse stijl, met
veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook
taferelen geïnspireerd op de Klassieke Oudheid, bijbelse taferelen en verhalen, zoals
o.a. de ‘Toren van Babel’.
Het feit is dat het oeuvre van Breughel, weliswaar verder bouwend op de tradities à
la Jeroen Bosch, uniek is. Het schilderij hieronder, namelijk ‘Johannes de Doper in de
woestijn’ van Jeroen Bosch (1450-1516), is ook in het Gemäldegalerie terug te
vinden.
Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige
landschapsschilder van zijn tijd. Daarmee wordt
bedoeld dat geen ander dan hij de natuur zo
krachtig, precies en veelzijdig schilderde. Hij
maakte geen “foto”, geen realistische nabootsing,
maar “componeerde” een landschap en vreemde
elementen (rotsen, water) tot een universeel of
komisch tafereel. Toch waren de details
fotografisch juist. Zo zijn bv de bouwtoestellen
aan de twee Torens van Babel perfect
nauwkeurig weergegeven.
Bruegel was zeker katholiek maar tevens ook een
humanist. Ongenadig bekritiseerde hij de
geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen
in het landschap op te stellen en daar vaak
20
eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen.
In het totaal schilderde hij ongeveer 50 werken in ca 10 jaar. Ze waren en zijn nog
steeds van een uitzonderlijk hoge kwaliteit. De machthebbers in die tijd hadden dat
zeker in de gaten. Vooral na zijn dood steeg zijn faam snel en gingen de machtigste
kringen wedijveren met elkaar om werken te bemachtigen. Zo zijn bijna al zijn
schilderijen verspreid geraakt.
Brueghel’s werk behoort tot de noordelijke renaissance. Dat is een kunsthistorische
stroming dat zich in het noorden van Europa in de periode tussen ca 1500 tot 1600
ontwikkelde, onder invloed van de Italiaanse “hoog-renaissance”, dat streefde naar
een herleving van de kunst van de Klassieke Oudheid. Kenmerkend aan de
noordelijke renaissance is dat een duidelijke en algemene belangstelling voor de
kunst en cultuur van de Klassieke Oudheid ontbreekt. Het verschil zie je bijvoorbeeld
in de meer sobere werken van Fra Angelico. Breughel schilderde juist veel details,
gebruikte veel kleur en koos onderwerpen die niet altijd met de bijbel of mythologie te
maken hadden en zijn niet gebaseerd op de Klassieke Oudheid.
Hieronder staan enkele ‘Vlaamse spreekwoorden’ van Pieter Bruegel. Een ‘volledig’
overzicht vind je achteraan in de bijlage. In het totaal zijn er ongeveer 100
spreekwoorden, in de bijlage staan er 85. Deze spreekwoorden worden stuk voor
stuk in het schilderij door ‘Bruegel’s figuranten’ uitgebeeld. Bijvoorbeeld:


‘Hy is een pylaerenbyter’ (schijnheilige)
‘Sy is quat ghenoech om den duvel op een cussen te binden’ (boosaardig)
(beiden onderaan links)

‘Hy kan qualyck van teene broodt aen tandere geraecken’ (moeilijk
rondkomen)
(Rechts onderaan)
21
4.5.3.2) Jan van Eyck (1390-1441)
Vragen 6 en 8 van de kijkwijzer
Jan van Eyck (Maaseik?, ca. 1390 – Brugge, 9 juli
1441) was een Vlaamse schilder en naast Rogier
van der Weyden de voornaamste
vertegenwoordiger van de Vlaamse Primitieven.
Van Eyck was tijdens zijn leven wellicht de
beroemdste schilder van Europa doordat hij de
“uitvinder” was van de olieverfschilderkunst. Hij
heeft uiteraard in de ontwikkeling van deze
techniek een belangrijke rol gespeeld.
Het is intussen geweten dat Jan van Eyck een
oudere broer had, Hubert, die eveneens schilder
was maar reeds in 1426 overleed. Er wordt
verondersteld dat Jan ten minste gedeeltelijk door
Hubert opgeleid werd. Hét probleem is dat men
geen enkel schilderij met zekerheid aan Hubert
kan toeschrijven.
Vermoedelijk zelfportret
Jan van Eyck was eerst in dienst van Jan van Beieren, graaf van Holland, maar werd
na diens dood in 1425 door de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, tot
hofschilder benoemd. Gedurende heel zijn loopbaan bleef hij in dienst van Filips de
Goede en werkte niet alleen als kunstenaar, maar maakte ook deel uit van
diplomatieke missies die hem onder meer tot in ZuidFrankrijk en Portugal brachten. Helaas zijn er van de
werken voor Filips de Goede geen enkele bewaard
gebleven. Hun bestaan kan uiteraard wel door
documenten aangetoond worden.
Naast zijn officiële werk had Van Eyck ook de
mogelijkheid om voor andere opdrachtgevers te werken.
Karakteristiek voor Van Eyck is dat hij de hoofden
relatief te groot maakte in verhouding tot het
bovenlichaam om aldus sterker de nadruk te leggen op
het portret zelf. Hiernaast merk je dat ook. Let er ook op
dat deze madonna met kind in verhouding tot de ruimte
er rond veel te groot is. In de Gotiek werd het centraal
perspectief nog niet gebruikt en daardoor zijn
personages dus vaak te groot voor de omgeving waar
ze in afgebeeld worden. Dit is geen fout van de
kunstenaar, maar opzettelijk. De godsdienstige
duidelijkheid van de schilderijen en de gebruikte
symboliek bepaalden het soort werkelijkheidsweergave
dat gebruikt werd.
22
De geïdealiseerde stijl uit de vroege Gotiek is nu volledig verdwenen ten voordele
van het nauwkeurige portret. Van Eyck schilderde met een haast maniakale
aandacht voor details. Niet alleen de personages werden herkenbaar als portretten,
maar ook de afgebeelde onderwerpen worden realistisch behandeld. Deze zeer
gedetailleerde stijl, technisch het hoogtepunt van de Gotische schilderkunst, werd
mogelijk gemaakt doordat hij één van de eersten is geweest die gebruik maakte van
verf met olie als bindmiddel. Olieverf blijft langer nat en vraagt niet de snelle
afwerking van bijvoorbeeld fresco’s of tempera (eigeel en pigment). Bovendien gaf ze
Van Eyck de gelegenheid om de verf aan te brengen in transparante, over elkaar
liggende lagen, waardoor hij een veel grotere kleurintensiteit kon bereiken.
De spectaculaire aandacht voor de werkelijkheid bij Van Eyck moet ook gezien
worden in het kader van de godsdienstige visie die er van uitging dat “waarheid” van
de godsdienstige voorstellingen bevorderd werd door een zo “echt” mogelijke
voorstelling. De gelovige moest zich de godsdienstige verhalen kunnen voorstellen
alsof ze zich in zijn eigen tijd afspeelden en hij er zelf bij aanwezig was.
Authentieke schilderijen van Van Eyck zijn uiterst zeldzaam, maar in het
Gemäldegalerie kan je er toch drie vinden, o.a. “Madonna in de kerk” (zie vorige
pagina: 31 x 14 cm), het “Portret van Baudouin de Lannoy” (1) en het “Portret van
een lid van de familie Arnolfini” (2). (Het Arnolfini- huwelijksportret is één van zijn
bekendste werken, maar dat hangt in the National Gallery in Londen .)
(1) 26 x 19,5 cm
(2) 29 x 20 cm
23
4.5.3.3) Frans Hals
Vragen 5 en 9 van de kijkwijzer
Frans Hals (Antwerpen  1580/85(?) – Haarlem
1666)
is
de
belangrijkste
Nederlandse
portretschilder van zijn tijd. Er is veel onderzoek
gedaan naar het leven en werk van hem. Uit
archiefstukken heeft men kunnen terugvinden
wanneer hij trouwde, kinderen kreeg, stierf en
welke schilderijen hij bezat. Veel van zijn leven valt
helaas niet te reconstrueren. Het enige dat echt van
Frans Hals bewaard is gebleven, zijn zijn
schilderijen. Via de ( groeps-)portretten die hij
maakte, is bekend met welke mensen hij omging en
wie de opdrachtgevers waren. Hij bracht belangrijke
vernieuwingen in het onderwerp binnen, zoals de
dynamische groepsensceneringen en het weglaten
van details, die vervangen werden door duidelijk
zichtbare penseelstroken.
De ouders van Frans Hals, Franchoys Hals en
Adriana Geestenryck, woonden in Antwerpen. Toen
de Spanjaarden in 1585 de stad Antwerpen
bezetten, vluchtten veel inwoners naar de Noordelijke Nederlanden. Onder hen was
de familie Hals, die zich vlak na Frans’ geboorte in Haarlem vestigde. Hij zou daar
zijn verdere leven blijven wonen. In Haarlem was Frans Hals dan ook een zeer
gezien kunstenaar.
Frans Hals trouwde omstreeks 1610 met Anneke Harmensdochter. Toen zij stierf in
1615 bleef hij alleen achter met twee kleine kinderen. Twee jaar later huwde Hans
met Lysbeth Reyniersdochter, met wie hij elf kinderen kreeg. Het viel niet mee om
geld te verdienen voor zo’n groot gezin. Hij had veel schulden en moest daardoor
vaak voor de rechtbank verschijnen. Vermoedelijk speelde een verspilzieke
levenswandel mee.
Frans Hals overleed in 1666, toen hij ouder dan tachtig jaar was. Hij werd begraven
in de Sint-Bavokerk in Haarlem, waar hij nog steeds ligt.
De grootste bekendheid kreeg Hals, vooral na zijn dood, met zijn genreportretten die
zich afspelen in de uitgaanswereld. Alhoewel deze theoretisch moraliserend bedoeld
zijn, lijkt het er toch sterk op dat Hals zelf vooral geïnteresseerd was in de weergave
van de volkse werkelijkheid.
De kunstwerken van Frans Hals zijn vooral bijzonder door zijn manier van schilderen.
Hij gebruikte wilde, brede penseelstreken. Met deze ruwe maar doordachte stijl is
Frans Hals zo beroemd geworden. In de periode waarin hij leefde, was deze
schildertechniek zo goed als nieuw. Na zijn dood werden zijn werken steeds minder
gewaardeerd, omdat het tot en met de 18e eeuw gebruikelijk was om heel precies en
glad te schilderen. Pas na 1860 veranderde dit doordat o.a. Franse kunstenaars veel
ruiger gingen schilderen. Zij werden impressionisten genoemd. Voor hen was Frans
Hals HET grote voorbeeld.
Wat het coloriet betreft, kan men bij Frans Hals drie perioden onderscheiden. De
schilderijen uit de eerste periode (vóór ca. 1625) zijn kleurig, maar vrij zwaar van
toon, met zwarte en rode accenten. De werken in de tussenperiode (ca. 1625-1640)
kunnen tot de blonde periode gerekend worden, waarin het stralende licht en de
24
uitbundigheid overheersen. Na ca. 1640 nemen de bonte kleuren stilaan af, wat met
een algemene tendens in de 17e-eeuwse Hollandse schilderkunst samenhangt.
Vanaf dan overheersen zwarte kostuums met witte kragen en effen bruingrijze
achtergronden. In zijn latere werk, na 1660 gaat het zwart en wit met een enkele
toets oker en rood overheersen. Zijn portretten lijken in deze periode eerder
geschetst dan geschilderd.
Hals maakte ook vele schuttersstukken, meer dan 10 groepsportretten en nog veel
meer ‘gewone’ portretten. Aangezien er geen enkele tekening van Hals bewaard
gebleven is, kan men aannemen dat hij geen voorstudies maakte, maar ‘alla prima’
met olieverf op het doek schilderde.
Het portret van ‘Malle Babbe’(1633), een wild
lachende vrouw met een bierkruik in de hand en
een uil op de schouder, behoort tot de
allerbekendste werken van Frans Hals. Ze heeft
echt bestaan, maar toch moet het werk eerder
beschouwd worden als een genrestuk dan als
een portret. De verklaring van het schilderij kan
vertrekken vanuit de opvallende voorstelling van
de uil.
Deze vogel was in de oudheid het symbool van
wijsheid, maar kon in de Middeleeuwen ook
gebruikt worden als verpersoonlijking van de
zonde, omdat hij de voorkeur geeft aan de nacht
boven de dag. Op deze manier kan hij ook een
symbool voor dwaasheid worden en komt zo ook
voor in de emblemenboeken. Malle Babbe,
waarvan geweten is dat ze door haar onberekenbaar gedrag uiteindelijk op kosten
van de stad Haarlem opgesloten werd, wordt dus een waarschuwing tegen de
dwaasheid van de drank.
Andere werken van Frans Hals in het Gemäldegalerie zijn o.a. “Zingende jongen met
fluit”(1),
“Catharina
Hooft”(2)
en
“Portret
van
Tyman
Oosdorp”(3).
(1) 62 x 54,5 cm
(2) 86 x 65 cm
(3) 89 x 70 cm
25
4.5.4) Europese Schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw.
De Europese schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw omvat zodanig veel periodes
in de kunstgeschiedenis, en daarbij nog eens verschillend van land tot land, dat hier
een algemeen overzicht van die verschillende periodes volgt. Omdat in het
Gemäldegalerie de ruimtes onderverdeeld zijn volgens land en periode, heb ik een
tabel gemaakt op de volgende bladzijde waar de periodes, de kenmerken en
voorbeelden vanuit het Gemäldegalerie toegelicht zijn.
De volgende periodes in de kunstgeschiedenis van de 13e tot 18e eeuw komen aan
bod: Vroege, Hoge en Late Gotiek (Miniatuurkunst en Internationale Gotiek), Vroege
en Hoge Renaissance, Maniërisme, Barok, Rococo en Classicisme.
Onder Gotiek verstaat men de kunst van de 12e tot de 15e eeuw zoals die toen voorkwam in
het grootste deel van Europa, met uitzondering van Italië, waar in het begin van de 15e eeuw
de Renaissance zal ontstaan. De benaming “Gotiek” dateert uit de 16e eeuw, toen onder
invloed van de Renaissance minachtend neergekeken werd op de voorbije kunstperiode, die
niet geïnspireerd was op de kunst van de klassieke oudheid. Omwille van haar niet-klassieke
karakter sprak men over de kunst van Goten, waarmee men verwees naar de volgens de
overlevering meest barbaarse van de Germaanse invallers in het Romeinse Rijk. Belangrijk
in de Gotiek was de glasschilderkunst en de miniatuurkunst.
Een heel belangrijk kenmerk van de Renaissance is dat tegen het einde van de jaren 1400
het perspectief doorgebroken en zowat vanzelfsprekend geworden was.
Na de Renaissance krijgen we in de 16e eeuw het Maniërisme, waarmee men naar kunst uit
de periode tussen de dood van Rafael en het begin van de Barok verwijst. Al tijdens de
Renaissance werd gesproken over de “buona maniera”, de goede manier om te schilderen.
Het technische kunnen, de intellectuele bagage van de kunstenaar en de manier waarop de
kunstenaar de onderwerpen van zijn werken intellectueel aanpakte, staan hier centraal. Met
de term “maniërisme” doelde men op kunstenaars die werkten “alla maniera di Michelangelo”
(alsook da Vinci en Rafael). Dit was negatief aangezien jonge kunstenaars niet in staat
waren een eigen stijl te ontwikkelen op basis van de natuurgetrouwe weergave van de
werkelijkheid. Datgene wat men twee eeuwen lang had nagestreefd, de natuurgetrouwe
weergave van de werkelijkheid, was reeds bereikt. Belangrijk om weten is dat in deze
periode de kunstenaar niet meer beschouwd werd als ambachtsman, maar stilaan een eigen
kunstwereld creëerde.
Vervolgens krijgen we in de 17e eeuw de “Barok”, dat zich niet zozeer richtte op het
intellectuele en beredeneerde zoals tijdens de Renaissance, maar eerder op het
gevoelsmatige. De barok is grootschalig, theatraal en geboeid door illusionisme omdat ze
door het overdonderen van de toeschouwer hem op een niet rationele manier wil overtuigen.
Dit verklaart tegelijkertijd waarom de Barok tegenwoordig vaak overdreven of zelfs
bombastisch wordt gevonden.
In de 18e eeuw krijgt men de “Rococo”. Onderwerpen die men in deze tijd behandelde,
waren in feite traditioneel vastgelegd en werden niet allemaal even belangrijk geacht. Voor
de schilderkunst was er een rangorde uitgaande van het behandelde onderwerp. Op de
eerste plaats kwamen de historieschilderijen waarin heldhaftige of tragische gebeurtenissen
uitgebeeld werden die men ontleende aan de geschiedenis, mythologie en godsdienst.
Hierna kwamen portretten, tenminste op voorwaarde dat het om belangrijke personen ging
die “waardig” werden bevonden om als maatschappelijk voorbeeld te dienen. Vervolgens
waren er landschappen en tenslotte stillevens.
Tot slot hebben we het classicisme (Ca 1750-1850), dat verder geëvolueerd is vanuit de
Barok en de Rococo. Concreet wordt classicisme echter hoofdzakelijk gebruikt voor kunst die
zich inspireert op de klassieke oudheid. Dit was reeds het geval voor de Renaissance, die
daarom in de ogen van de kunstenaars uit de 18e eeuw zelf “klassiek” werd.
26
Periode
Kenmerken schilderkunst
Voorbeelden in het Gemäldegalerie
Gotiek 12e-15e eeuw
(Zonder Italië)
 Vroege en Hoge Gotiek
(1140-1370)
 Late Gotiek (1370-1500)
 Internationale Gotiek (1400)
 De Nederlanden
(14e en 15e eeuw)
Glasschilderkunst, ontwikkeling schilderkunst op panelen (altaarstukken),
miniatuurkunst (weinig dieptezicht)
Miniatuurkunst (meer dieptezicht en realistischer  decors)
Italië: realisme en levendigheid
Tadeo Gaddi, Lippo Memmi,
“Vlaamse Primitieven” (zeer realistische achtergrond en details van stof
e.d., opzettelijk fout perspectief: Bijbelfiguren groter, opvallender dan bv
interieur, twee-en drieluiken: altaarstukken)
Jan van Eyck, Rogier van der
Weyden, Dieric Bouts, Hugo van der
Goes, Hans Memling, Gerard David,
Hieronymus Bosch
Invloed van Frankrijk, Italië, de Nederlanden en Engeland
Hans Multscher
Zuiden van Frankrijk: invloed van Italië (pauselijk hof te Avignon), Noorden:
invloed van Nederlandse kunstenaars aan het Bourgondische hof
Jean Fouquet


Late Gotiek in Duitsland (15e
eeuw)
Late Gotiek in Frankrijk (15e
eeuw)
Renaissance (Italië vanaf ongeveer
1420)
“Wedergeboorte”: verwijzing naar herontdekken van de Oudheid en het
verschil met de “duistere Middeleeuwen”, opkomst individuele kunstenaars,
ideale schoonheid uitgaande van de visuele werkelijkheid
Perspectief

Schilderkunst tijdens de
vroege Renaissance
(ongeveer eerste helft 15e
eeuw)
 Schilderkunst tijdens de Hoge
Renaissance (1490-1530)
 Noordelijke Renaissance (15e
eeuw)
Maniërisme (1520-1600)
Masaccio, Piero della Francesca, Fra
Angelico, Fra Filippo Lippi, Alesandro
Botticelli, Andrea Mantegna
Perspectief en technische virtuositeit, vrij eenvoudige taferelen, minder
details, groot opgezette schilderijen, beperkt gamma van kleuren om zo de
nadruk te leggen op psychologische karakterisering
Ontbreken van een duidelijke en algemene belangstelling voor de kunst en
cultuur van de Klassieke Oudheid
Zelfstandig kunst opbouwen (kunstenaar wordt niet meer beschouwd als
ambachtsman), “Alla maniera di Michelangelo”, mindere interesse in
weergave werkelijkheid:
eigen kunstwereld creëren
Raphael, Correggio
Pieter Breughel de oude,
Albrecht Dürer, Hans Holbein
Agnolo Bronzino, Giorgione, Titiaan,
Veronese
Barok (vanaf 1600)
Frankrijk
Spanje
België
Nederland
Rococo (18e eeuw)
Engeland
Classicisme (tussen ongeveer 1750
en 1850)
Onregelmatige vormgeving, richt zich op gevoelsmatige i.p.v. op het
intellectuele of het beredeneerde, grootschalig, theatraal, geboeid door
illusionisme: overdonderen van de toeschouwer, op een irrationele manier
de toeschouwer overtuigen, totaalkunst: pogen alle kunsten tot één groot
geheel uit te werken (architectuur + beeldhouwkunst + schilderkunst, maar
ook literatuur + muziek + dans),
Dynamisch karakter, ontstaan van academies (Firenze en Rome) i.p.v. de
Middeleeuwse kunstenaarsgilden,
Onderwerpen: kerkelijke kunst, portretten en moraliserende voorstellingen
bleven, nieuw: landschappen en stillevens werden onderwerpen op zichzelf,
later: genreschilderkunst: scènes uit het dagelijkse leven met meestal een
symbolische en moraliserende betekenis,
Kunstenaar ontwikkelt eigen stijl, toont zijn technische kunnen, krijgt soort
“vedettestatus”
Kunst in dienst van het vorstelijk absolutisme van Lodewijk XIV: decoratie
van het paleis van Versailles
Nog geen eigen stijl, veel invloed van buitenland, vooral portretten met
diplomatieke en representatieve bedoelingen, licht- schaduw- effect is sterk,
bruine aardkleuren
Voor adel en rijke burgerij werden schilderijen investeringsobjecten waarin
handel gedreven werd, beroep van kunsthandelaar ontstaat
Landschappen, interieurs en stillevens: vanitas (ijdele vergankelijkheid –
vergankelijkheid van bezit): schedels, omgevallen glazen, uurwerken of
uitgedoofde kaarsen…, (Vergankelijkheid van kennis): gebruikte of
beschadigde boeken
Jaarlijkse tentoonstelling in het Salon van het Louvre te Parijs: nood aan
uitleg voor “gewone” publiek: ontstaan kunstcritici,
Speelse sensualiteit, kopen van kunst belangrijk (status), conservatief,
vastgelegde onderwerpen: rangorde: historieschilderijen (geschiedenis,
mythologie en godsdienst), portretten (“waardige” personen), landschappen
en stillevens (geen symboliek meer)
Vooral portretkunst
Italië: Caravaggio
Nicolas Poussin, Claude Lorrain
Diego Velázquez
Peter Paul Rubens, Antoon van Dyck,
Jacob Jordaens, David Teniers
Frans Hals, Pieter Claesz,
Rembrandt, Johannes Vermeer, Jan
Steen, Salomon van Ruysdael, Jacob
van Ruisdael
Italië: Canaletto
Frankrijk: Jean Antoine Watteau,
François Boucher
Sir Joshua Reynolds, Thomas
Gainsborough
Baseren op Klassieke Oudheid: terug populair door bv opgravingen in
Pompeï: verzamelen van antiquiteiten, nadruk op eenvoud en
waarachtigheid, Diderot: vooruitgang van de kunst, dé top is benoemd
worden tot hofschilder, grafiek werd druk verzameld: consumptieproduct:
meer verspreiding: kunstenaar werd beroemd
28
4.5.9) Openingsuren
Maandag gesloten
Dinsdag 10:00 – 18:00u
Woensdag 10:00 – 18:00u
Do 10:00 – 22:00u
Vrijdag 10:00 – 18:00u
Zaterdag 10:00 – 18:00u
Zondag 10:00 – 18:00u
Woensdag bezoeken wij rond 15:00u het Gemäldegalerie. Dit is onze laatste stop.
Wie nog langer wilt blijven in dit museum of met zijn museumpas nog andere musea
wilt bezoeken in het Kulturforum, mag dat. De volgende gebouwen kan je ook binnen
met je museumpas: Kunstbibliothek, Kunstgewerbemuseum, Kupferstichkabinett,
Musikinstrumenten-Museum, Neue Nationalgalerie.
Wie dat wenst, kan naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendam gaan om te shoppen,
iets te eten e.d. De routebeschrijving staat hieronder, alsook een metroplan.
5) Verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm
Routebeschrijving voor lopen naar Tauentzienstraße, 10789 Berlijn, Duitsland
2,5 km – ca. 32 min.
Matthäikirchplatz
10785 Berlijn, Duitsland
1. Vertrek in zuidelijke richting op de Matthäikirchplatz naar
Sigismundstraße
59 m
2. Sla rechtsaf bij Sigismundstraße
26 m
3. Sla linksaf richting Reichpietschufer
0,2 km
4. Sla rechtsaf bij Reichpietschufer
0,8 km
5. Ga verder op Von-der-Heydt-Straße
0,3 km
6. Sla linksaf bij Klingelhöferstraße
19 m
7. Scherpe bocht naar rechts om op de Klingelhöferstraße te blijven
16 m
8. Sla linksaf bij Corneliusstraße
0,3 km
9. Sla linksaf bij Corneliusbrücke
56 m
10. Ga verder op Budapester Str.
0,5 km
11. Ga verder op Nürnberger Str.
0,1 km
12. Flauwe bocht naar rechts om op de Nürnberger Str. te blijven
0,1 km
13. Sla rechtsaf bij Tauentzienstraße
42 m
Routebeschrijving voor lopen naar Kurfürstendamm, Berlijn, Duitsland
4,5 km – ca. 57 min.
Matthäikirchplatz
10785 Berlijn, Duitsland
1. Vertrek in zuidelijke richting op de Matthäikirchplatz naar
Sigismundstraße
59 m
2. Sla rechtsaf bij Sigismundstraße
26 m
3. Sla linksaf richting Reichpietschufer
0,2 km
4. Sla rechtsaf bij Reichpietschufer
0,8 km
5. Ga verder op Von-der-Heydt-Straße
0,3 km
6. Sla linksaf bij Klingelhöferstraße
19 m
7. Scherpe bocht naar rechts om op de Klingelhöferstraße te blijven
16 m
8. Sla linksaf bij Corneliusstraße
0,3 km
9. Sla linksaf bij Corneliusbrücke
56 m
10. Ga verder op Budapester Str.
0,5 km
30
11. Sla rechtsaf om op de Budapester Str. te blijven
12 m
12. Sla linksaf om op de Budapester Str. te blijven
16 m
13. Sla rechtsaf om op de Budapester Str. te blijven
0,5 km
14. Sla linksaf bij Kantstraße
0,2 km
15. Sla linksaf bij Joachimstaler Str.
0,1 km
16. Sla rechtsaf bij Kurfürstendamm
1,4 km
17. Sla linksaf om op de Kurfürstendamm te blijven
18. Sla rechtsaf om op de Kurfürstendamm te blijven
16 m
0,1 km
Je kan in Tiergarten de S-Bahn S5 nemen naar de Savignyplatz. Daar ligt
Kurfürstendamm. (2 haltes)
16u: verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm
Enkele gekende winkels:
KaDeWe (Kaufhaus desWestens),Tauentzienstrasse 21-24 (10u – 20u)
EuropaCenter,Tauentzienstrasse9
Neues Kranzler Eck,Kurfürstendamm 16-24
Kaufhaus Karstadt,Kurfürstendamm 231
6) Bronnen
Boeken:






‘Gemäldegalerie’, Prestel Museum Guide, ISBN: 3-7913-1912-4
Capitool reisgidsen Berlijn, ISBN: 978 90 410 3305 5
Berlin, Die alte neue Metropole, Architektur und Kunst, Geschichte und
Literatur; Ingrid Nowel
Schilderkunst van A tot Z. ISBN: 90 366 05 97.0
Eeuwige schoonheid, E.H. Gombrich, ISBN: 978 90 6017 649 8
Encarta
Sites:











http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.kulturforumberlin.com/images/masterplan_485x443.gif&imgrefurl=http://www.kulturforumberlin.com/engl_stadtplanung.html&usg=__CGXwwrrdeyl5dJe_CT97dRp1Fw=&h=443&w=485&sz=82&hl=nl&start=5&um=1&tbnid=HXgZA5F1BGKQbM:&tbnh=118&tbn
w=129&prev=/images%3Fq%3Dkulturforum%2Bberlin%26ndsp%3D20%26um%3D1%26hl%3Dnl%26sa%3DN
http://berlijn.nl/berlijn/informatie/wijken/tiergarten
http://www.kupferstichkabinett.de/
http://www.kulturforum-berlin.com/engl_index.html
http://www.kulturforum-berlin.com/
http://www.sonycenter.de/aw/~a/Home/?lng=de
http://nl.wikipedia.org/wiki/Sony_Corporation
http://nl.wikipedia.org/wiki/Potsdamer_Platz
http://nl.wikipedia.org/wiki/Sony-Center
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kulturforum_Berlin
http://www.smb.spk-berlin.de/smb/standorte/index.php?lang=de&p=2&objID=6369&n=2&r=1
31













http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=5
http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=6
http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=7
http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=8
http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=20
http://www.berlijninfo.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=35&Itemid=36
http://www.fuerth.de/kulturforum/desktopdefault.aspx/tabid-548/
http://www.gemaeldegalerie-berlin.de/
http://www.stedenreis-berlijn.nl/site/musea/gemaldegalerie.html
http://www.vlaamsekunstcollectie.be/index.aspx?local=nl&p=bvselect&id=946
http://www.cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/i000333.html
http://www.agermanyattraction.com/nl/germany-attractions-ad/gemldegalerie.htm
http://translate.google.be/translate?hl=nl&langpair=en|nl&u=http://en.wikipedia.org/wiki/Gem%25C3%25A4ldegalerie,
_Berlin&prev=/translate_s%3Fhl%3Dnl%26q%3Dgem%25C3%25A4ldegalerie%2Bberlijn%26tq%3Dgem%25C3%25
A4ldegalerie%2BBerlin%26sl%3Dnl%26tl%3Den
http://www.smb.museum/pdf/SMBgesamt/SMB_en.pdf
32
7) Bijlage
A. ‘Vlaamse spreekwoorden’ van Pieter Bruegel.
33
B. Kijkwijzer beeldende kunst
In het museum gebruiken we een kijkwijzer voor beeldende kunst, zodat we eerst de
(drie) werken fatsoenlijk bestuderen en daarna de vragen bespreken. Ik vertel daarbij
over de kunstenaar, de kenmerken van zijn schilderkunst en van de periode. Nadien
is er de mogelijkheid om vrij rond te lopen om zo zelf de meesterwerken te
ontdekken.
Iedereen krijgt op voorhand de kijkwijzer, bijlage A: over de ‘Vlaamse
spreekwoorden’, een plattegrond van het museum en het overzicht van de periodes,
de kenmerken en voorbeelden ervan in het museum.
1.- Wat zie je? Is het werk figuratief of abstract?



figuratief (Beschrijf de voorstelling).
geabstraheerd (Beschrijf de voorstelling en wijze van abstractie.)
Abstract (Beschrijf wat je ziet.)
Een kunstwerk waarin de voorstelling herkenbaar is noemen we figuratief. Het is logisch dat in dat
geval de voorstelling ons op weg helpt naar de betekenis van het werk. In een abstract werk bedenkt
de kunstenaar eigen vormen en eigen kleuren.
2.- Wat zie je: Welke beeldaspecten vallen op? Kies een of meer opties.






kleurgebruik
compositie
(suggestie van) ruimte en/of plasticiteit
(suggestie van) beweging
verwerking licht
afmeting/kader
In het schema staan zes beeldaspecten die een rol kunnen spelen in de vormgeving van het werk.
Kies uit deze zes een of meer aspecten die in dit werk opvallen.
3.- Wat zie je: Word je aandacht getrokken naar een bepaald punt?



BREUGHEL
aandacht richt zich op een punt. Hoe? Waardoor?
Aandacht wordt niet naar een punt getrokken
Er is sprake van een allesomvattende compositie
Vaak helpt het stil te staan bij zaken die het eerst opvallen. Hoe heeft de kunstenaar dat bereikt en
waarom wil hij dat onderdeel van zijn werk accentueren? Bij patroonachtige schilderijen, waar naar
geen enkele plek aandacht wordt getrokken, spreek je van een 'overall-compositie'.
4.- Wat zie je: is de ruimte of omgeving waarin het werk is te zien van belang?



werk verbonden met omgeving; omschrijf relatie werk-omgeving.
(reproductie) niet te beoordelen
omgeving speelt geen rol
Vaak speelt de ruimte waarin het werk te zien of geëxposeerd is een rol in de betekenis van het
kunstwerk. Dit geldt zeker voor kunstwerken die voor een bepaalde ruimte - al dan niet in opdracht gemaakt zijn. De expositiewijze en de combinatie van kunstwerken die daardoor ontstaat,
beïnvloedt ook de betekenis. Een sokkel of een lijst stimuleert de concentratie op het werk, geïsoleerd
van zijn omgeving. Het ontbreken van een sokkel doet het beeldhouwwerk opgaan in de omgeving.
5.- Werkwijze: hoe heeft de kunstenaar zijn technieken en materialen gebruikt?



HALS
expressief materiaalgebruik (omschrijf de werkwijze)
op een ongebruikelijke manier; beschrijf het uitzonderlijke karakter.
Materiaalgebruik zonder persoonlijke expressie
EIk materiaal heeft specifieke eigenschappen. Bij expressief materiaalgebruik blijven die
eigenschappen zichtbaar, evenals sporen van de manier waarop de kunstenaar heeft gewerkt. Een
dergelijke werkwijze speelt een rol in de uiteindelijke betekenis van het kunstwerk. Een kunstenaar
kan ook nastreven om de materiaaleigenschappen en het 'handschrift' onzichtbaar te maken. Het
kunstwerk krijgt dan een minder persoonlijk, objectiever karakter. Noem in het verslag het gebruikte
materiaal.
6.- Werkwijze: welke rol speelt de waarneming van de werkelijkheid bij de kunstenaar?
EYCK



waarneming staat centraal (Omschrijf de zienswijze)
naast waarneming ook fantasie (Wat is niet gezien maar bedacht?)
Alleen maar fantasie of abstract.
Goed kijken en tekenen wat je ziet heet 'tekenen naar de waarneming'. Tot in de negentiende eeuw
werd tekenen naar de waarneming gezien als voorstudie voor het echte grote werk. De
impressionisten maken het kijken tot het enige onderwerp. In deze eeuw is er vaak geen verband
meer tussen wat de kunstenaar gezien heeft en wat het kunstwerk ons laat zien.
7.- Inhoud: levert de titel een aanwijzing voor de interpretatie?



BREUGHEL
zonder titel
titel verklaart werk
titel voegt iets toe Wat voegt de titel toe?
De titel helpt ons vaak op weg naar de betekenis van een kunstwerk. De titel kan verwijzen naar de
voorstelling of het verhaal achter de voorstelling. Een titel kan het werk verklaren, maar kan ook
vragen oproepen. De surrealisten gebruiken bewust vreemde titels om onze fantasie te prikkelen. Met
een titel als 'compositie' bereikt de kunstenaar juist het tegendeel.
36
8.- Inhoud: verwijst het werk naar bekende verhalen? Bijbel? Mythologie?



EYCK
(getrouwe) illustratie van het verhaal. Welk soort verhaal? Vertel!
(eigen) interpretatie van het verhaal. Welke interpretatie? Welk verhaal?
Inhoud staat los van bekende verhalen, vertelt eigen verhaal.
Eeuwenlang hebben kunstenaars verhalen verbeeld uit de Bijbel, mythologie, historie of literatuur.
Soms wordt daarbij gebruik gemaakt van meer of minder bekende symboliek. We spreken dan van
historiestuk. Om de betekenis van zo'n werk te achterhalen moet je iets weten van het verhaal of van
de symbolen. Wordt het dagelijkse leven weergegeven, dan spreken we van genrestuk.
ln de kunst vanaf ca. 1850 speelt de eigen interpretatie van de kunstenaar op het verhaal een grotere
rol dan een getrouwe weergave van het verhaal.
9.- Betekenis: wat is de betekenis van het werk? (Kies een of meer opties.)









HALS
zichtbare werkelijkheid is het onderwerp
bedoeld als illustratie
werk roept op tot concentratie/meditatie
maatschappelijke werkelijkheid is onderwerp
werk bedoeld als provocatie
werk roept op tot (eigen) interpretatie
(prive) leven kunstenaar is onderwerp
werk bedoeld als decoratie
werk roept emotie op
Werk bedoeld als illustratie. Belangrijkste doel is een verhaal of gebeurtenis goed weer te geven. De
stellingname van de kunstenaar is ondergeschikt. .
Werk bedoeld als provocatie. Niet zelden is het doel van moderne kunst het publiek flink wakker te
schudden en diskussie uit te lokken.
Werk bedoeld als decoratie. Kunst om van te genieten. om mooi te vinden zonder verdere
bijbedoelingen.
Werk roept op tot (eigen) interpretatie. Het kunstwerk roept veel vragen op. Het publiek moet actief
meedenken en een eigen betekenis geven aan het werk.
De overige categorieën spreken voor zich.
_______________________________
37
Download