Inhoudsopgave 1) Inleiding 2) Situering in tijd en ruimte: Tiergarten 3) Kulturforum 4) Musea in het Kulturforum 4.1) Neue Nationalgalerie 4.2) Musikinstrumenten-Museum 4.3) Kupferstichkabinett 4.4) Kunstgewerbemuseum 4.5) Gemäldegalerie 4.5.1) Geschiedenis 4.5.2) Plattegrond 4.5.3) Hoogtepunten 4.5.3.1) Pieter Breughel de oude 4.5.3.2) Jan van Eyck 4.5.3.3) Frans Hals 4.5.4) Europese Schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw. 4.5.5) Openingsuren 5) Verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm 6) Bronnen 7) Bijlagen Inleiding De interdisciplinaire reis van het 3e jaar lerarenopleiding aan de PHL heeft dit schooljaar als bestemming: Berlijn. Van 8 tot 12 maart 2009 trekken wij onze stapschoenen aan om deze fantastische stad te verkennen. Berlijn is niet alleen de hoofdstad van Duitsland, maar ook de grootste stad van het land. Met zijn ca 3,5 miljoen inwoners behoort het tevens tot één van de grootste steden van de Europese Unie. Daarbij is Berlijn één van de grootste culturele, politieke en wetenschappelijke centra van Europa. Het culturele leven, de liberale levensstijl, de moderne tijdsgeest en de lage kosten sieren dan ook de faam van deze metropool. Niet onbelangrijk is het feit dat deze stad tot één van de groenste steden van Europa behoort. 18% bestaat uit natuur en parken en 7% uit meren, rivieren en kanalen. Er is dus zeker plaats genoeg voor sport en ontspanning. Met dit verslag hoop ik dan ook iedereen wat bij te kunnen brengen over het mekka van de kunst en cultuur in Berlijn, namelijk het ‘Kulturforum’. De verschillende musea rond deze plaats worden uitvoerig besproken, in het bijzonder het ‘Gemäldegalerie’. De rondleiding in dit museum zal het einde betekenen aan deze ongetwijfeld leerrijke reis. 2 2) Situering in tijd en ruimte: Tiergarten Het Kulturforum bevindt zich in het grootste park van Berlijn, namelijk in het park van Tiergarten. Deze wijk ligt in het geografische hart van de stad en beslaat een oppervlakte van meer dan 200 ha. Kaart Berlijn: Tiergarten Vroeger diende Tiergarten als een koninklijk jachtterrein. In de 18e eeuw werd het een park waar iedereen kon vertoeven. Nog later verrezen er gebouwen op de Potsdamer Platz, voornamelijk warenhuizen en banken. Aan het einde van de 19de eeuw werd in het oostelijk deel van het park een 500 meter lange Triomfavenue aangelegd met daarlangs beelden van de heersers en staatslieden van het land. Die beelden mochten niet lang blijven bestaan, want tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Tiergarten zwaar beschadigd. De Triomfavenue en vele gebouwen werden daarbij ook volledig vernietigd. De deling van Berlijn in WOII veranderde het karakter van de buurt. De Tiergarten kwam aan de westzijde van de Muur, maar kreeg later zijn vroegere glans terug met o.a. het Kulturforum. Het deel rond de Potsdamer Platz kwam in Oost-Berlijn en bleef onbebouwd. Sinds de hereniging (Val van de Berlijnse Muur: 1989) is de ontwikkeling van de wijk in een stroomversnelling geraakt. Tiergarten is herbeplant en heeft tal van nieuwe, moderne gebouwen gekregen, zoals het Sony-Center op de Potsdamer Platz en de Gemäldegalerie in het Kulturforum. Tiergarten vormt nu een geliefde ontmoetingsplaats voor Berlijners en natuurlijk ook voor toeristen. 3 3) Kulturforum Het idee om in West-Berlijn een nieuw cultureel centrum te stichten, stamt uit 1956. Het eerste gebouw dat verrees was de concertzaal van de Berliner Philharmoniker, dat in 1961 naar een ontwerp van Hans Scharoun is gebouwd. De meeste plannen voor het Kulturforum werden tussen 1961 en 1987 uitgevoerd o.l.v. architecten als Ludwig Mies van der Rohe. Alle gebouwen die tot het Kulturforum behoren zijn de volgende: Kunstgewerbemuseum (1987, Rolf Gutbrod) Kupferstichkabinett (Tekeningen en grafiek) Gemäldegalerie (1998, Heinz Hilmer en Christoph Sattler) Kunstbibliothek Neue Nationalgalerie (1965-1968, Ludwig Mies van der Rohe) Staatsbibliothek (1967-1976, Hans Scharoun) St-Matthäus-Kirche Musikinstrumenten-Museum (1984, Edgar Wisniewski) Philharmonie (1960-1963, Hans Scharoun) Kammermusiksaal (Hans Scharoun, Edgar Wisniewski) Ibero-American Institute Wissenschaftszentrum (WZB) Kulturforum 4 Foto getrokken vanaf het Sony-Center Deze wijk is een belangrijk cultuurcentrum dat jaarlijks miljoenen bezoekers trekt. Sarina gaat in haar werk meer vertellen over deze plaats en de gebouwen. Ik bespreek verder de verschillende musea en hun collectie. 4) Musea in het Kulturforum In Berlijn zijn er 26 musea. Daarvan liggen er 5 in het Kulturforum. Van ieder museum volgt een korte bespreking, voornamelijk over de collectie. De Gemäldegalerie wordt daarentegen grondig uitgediept. 4.1) Neue Nationalgalerie De prachtige collectie moderne kunst in de Neue Nationalgalerie heeft een veelbewogen geschiedenis. Het grootste deel van de verzameling bestaat uit 262 schilderijen die ooit eigendom waren van de bankier J.H.W. Wagener. Rond 1860, toen Wagener overleed, werd de collectie geschonken aan kroonprins Wilhelm I, die hem in de Nationalgalerie (1876) op het Museumsingel onderbracht. Door schenkingen en aankopen groeide de verzameling aan. Alte Nationalgalerie In 1937 werd in het kader van een nazi-programma voor culturele opschoning een groot deel van de collectie, waaronder werken van Monet, Manet en Renoir, in 5 beslag genomen. Dat waren zo’n 500 kunstwerken. Hitler’s doel was van Berlijn de grootste, culturele stad maken. Twee jaar later werden de overige kunstwerken weggeborgen om ze tegen bommen e.d. te beschermen. Het museum werd toen ook gesloten. Na WOII besloot het Berlijnse stadsbestuur de verzameling opnieuw op te bouwen. Omdat de collectie zo uitgebreid was, moest er een passende behuizing voor worden gevonden. De opdracht daartoe werd verstrekt aan de toen 75-jarige godfather van de moderne bouwkunst, Ludwig Mies van der Rohe. Het resultaat was het eerste museum, dat later als het Kulturforum bekend zou worden. De Neue Nationalgalerie is een fraaie glazen hal met een plat, stalen dak, dat in de lucht lijkt te zweven en alleen wordt gedragen door 6 slanke zuilen. Neue Nationalgalerie De permanente collectie van dit museum omvat veel 20ste-eeuwse kunst, maar er zijn ook werken uit de 19de eeuw te vinden, zoals o.a. van Edward Munch, Ferdinand Hodler en Oskar Kokoschka. Daarbij zijn Duitse bewegingen, zoals die Brücke*, goed vertegenwoordigd met werk van Ernst Ludwig Kirchner en Karl Schmidt-Rottluff. Behalve van de Bauhaus-beweging, met namen als Paul Klee en Vasili Kandinski, is er ook realistisch werk te zien van o.a. Otto Dix en Georg Grosz. Natuurlijk zitten er in de collectie ook werken van beroemdheden van andere Europese landen. Enkelen daarvan zijn bv Pablo Picasso, Ferdinand Léger, maar ook surrealisten zoals Salvador Dali, René Magritte en Max Ernst. Na de hereniging van Berlijn rond 1989 zijn er vele interessante werken aangekocht. De meest recente onder hen worden tentoongesteld in het Hamburger Bahnhof. (tegenwoordig een dochtermuseum van de Nationalgalerie.) Zoals de naam al zegt, was dit museum oorspronkelijk een station. Je kan dat een beetje vergelijken met het ‘Musée d’Orsay’ in Parijs. Hamburger Bahnhof 6 Musée ‘d Orsay Picasso Kokoschka Kirchner Otto Dix Pax Ernst * Die Brücke(brug): eerste kunstenaarsgroep in Duitsland (20e eeuw), wil een ‘brug’ zijn naar de toekomst. De kunstenaars van ‘Die Brücke’ wilden tussen de oude stijl en de nieuwe stijl een brug maken, alsook tussen architectuur en beeldhouwkunst. Ze zetten zich af tegen de oude academische kunst. Ze wilden de werkelijkheid niet meer imiteren. Als je vroeger bijvoorbeeld geen perspectief beheerste, was je geen kunstenaar. Nu is er geen schoonheidsideaal, namelijk: alles mag en alles kan. Tot deze groep behoorden 4 architecten. Hun leider was Kirchner. Typisch in het expressionisme zijn veel levendige, grote, felgekleurde vlakken, extreme vereenvoudigingen van de vorm en zware contouren. Ook hadden zij een typische filosofie: geloven in solidariteit, in de nieuwe burgerij en utopisch zijn over de toekomst. 4.2) Musikinstrumenten-Museum Achter de Philharmonie ligt het kleine, fascinerende Musikinstrumenten-Museum, gebouwd tussen 1979 en 1984 naar een ontwerp van Edgar Wisniewski en Hans Scharoun. De collectie bevat meer dan 750 stukken. Van elk instrument kan je dan ook de ontwikkeling volgen vanaf de 16de eeuw tot het heden. Topstukken zijn bv het klavecimbel van Jean Marius, ooit het eigendom van Frederik de Grote, en de violen van Amati en Stradivarius. Het spectaculairst is het bioscooporgel uit de tijd van de stomme film, een nog functionerende Wurlitzer uit 1929. Bovendien kan je elke zaterdag de instrumenten ‘live’ horen. Door de week kan je die enkel beluisteren op band. Het museum beschikt ook over een uitstekend archief en bibliotheek. 7 4.3) Kupferstichkabinett In 1994 werden de prentenverzamelingen van het voormalige Oost- en West-Berlijn samengebracht in het Kupferstichkabinett in het Kulturforum. De verzameling werd opgezet door de Grote Keurvorst, Frederik Willem I, in 1652 en is sinds 1831 geopend voor het publiek. Ondanks verliezen tijdens de oorlog heeft de collectie toch nog ongeveer 2000 etsplaten, meer dan 520 000 prenten en 80 000 tekeningen en aquarellen. Helaas kan maar een klein deel van deze kwetsbare schatten worden blootgesteld aan het daglicht, en dan nog voor korte tijd. Het museum heeft daarom geen permanente tentoonstelling, maar exposeert alleen tijdelijk geselecteerde werken. Wie naar iets speciaals op zoek is, kan een afspraak maken om dat werk te komen bekijken. Tot de collectie behoort werk van bijna alle beroemde kunstenaars van de Middeleeuwen tot het heden. Er is veel werk van Botticelli, waaronder illustraties van Dantes Goddelijke komedie, namelijk 84 van de 92 tekeningen! De andere 8 zijn eigendom van het Vaticaan. Vele andere werken zijn van Dürer, Rembrandt en andere Hollandse meesters, 8 Watteau, Goya, Daumier en schilders van de beweging Die Brücke. Dürer Rembrandt Watteau Botticelli Dürer: moeder Goya Breughel: de alchemist 9 4.4) Kunstgewerbemuseum Het kunstgewerbemuseum was het eerste in zijn soort in Duitsland. Het museum opende in 1867. Eerst was de collectie ondergebracht in de Martin-Gropius-Bau, later (van 1919 tot 1939) in het Stadtschloss. In 1940 verhuisde het naar Schloss Charlottenburg. De huidige vestiging werd tussen 1978 en 1985 gebouwd naar een ontwerp van Rolf Gutbrod. Het Kunstgewerbemuseum bezit zelfs na de verwoestingen van WOII nog een hele verzameling van Europese kunsthandwerk vanuit de Middeleeuwen tot nu. Alle werken worden tentoongesteld in een expositieruimte van ongeveer 7000 vierkante meter. De collectie van het museum zelf is nu nog steeds opgedeeld. Een deel bevindt zich in het Kunstgwerbemuseum aan de Potsdamer Platz en een ander deel in Schloss Köpenick. Kunstgewerbemuseum Schloss Köpernick Het museum bezit een verzameling van Europese kunsthandwerk vanuit alle stijlperiodes uit de kunstgeschiedenis. Daaronder behoren goud- en zilversmeedkunst, glas- , emaille en porseleinkunst, meubels, tapijten, kledij en zijdestoffen. De schatkunst uit Middeleeuwse kerken toont goudsmeedkunst van de beste klasse. Deze werken zijn meestal dan ook religieus van aard. Daaronder behoort goudwerk uit de kerk van Enger bij Herford en een Welfenschat uit Braunschweig. Reliekhouders (voorwerp waarin men resten van een heilige bewaard) van uit de 8e, 11e en 12e eeuw staan o.a. te pronken in het museum, zoals het Heinrichskreuz , een geschenk van keizer Hendrik II van het Heilige Roomse Rijk aan de kathedraal van Basel. e e Tot de voorwerpen uit de Gotiek (12 -16 eeuw) behoren fascinerende kunstwerken zoals juwelenkistjes, vaten, een spiegel, een ridderamulet en het beroemde Minneteppich. Op dit tapijt zijn liefdesscènes afgebeeld en het is bedoeld om op een decoratieve wijze de tocht tegen te houden. De kunstnijverheid uit de renaissance is goed vertegenwoordigd. Vooral de Italiaanse majolica – in felle kleuren geglazuurd aardewerk, een techniek die in de 15 de eeuw in 10 Toscane werd overgenomen van Mallorca – is heel kostbaar. e In de 16 eeuw was de majolicakunst heel populair en van vele ateliers, zoals die van Faenza, Cafaggiolo en Urbino, is hier werk te zien. Ook het 15de –en 16de eeuwse Venetiaanse glas, het porselein uit Limoges en de meubel -en tapijtcollecties zijn bijzonder interessant. Het hoogtepunt is de verzameling van 32 rijkversierde bokalen, schalen en kruiken uit Lüneburg in Noord-Duitsland, die het museum aanwierf in 1874. Schaal met ideaalbeeld van Deidamia 1525 Uit de tijd van de Barok heeft het Kunstgewerbemuseum een verzameling Duits en Boheems glas. Enkele stukken zijn gemaakt van robijnglas, een techniek die in de tweede helft van de 17de eeuw is ontwikkeld door Johann Kunckel. Er is vooral keramiek uit de 18e eeuw te vinden en ook zilveren schalen van ateliers uit deze eeuw. Porselein uit de beroemdste Europese en Russische werkplaatsen, Frans en Duits zilver en ook veel glaswerk en meubilair vertegenwoordigen het Neoclassicisme (eind 18e eeuw en 19e eeuw) en de Art Nouveau. In de tweede helft van de 19 de eeuw vond er een opleving plaats van Midden-Europese kunstnijverheid, waarvan dit museum zeker getuigt. Voorbeelden daarvan zijn o.a. glaswerk en sieraden uit Wenen, meubilair uit papier-maché (Engeland 1850), decoratieve schilderijen, inlegwerk met parelmoer. Uit het Secessionisme (terugtrekken uit bestaande organisatie) en de Art nouveau (elegante en decoratieve kunststijl) (1890-1900) kennen we bijvoorbeeld vazen van rookglas van de Fransman Emile Gallé en werk van Louis Comfort Tiffany, de schepper van zijn eigen stijl iriserend, gebrandschilderd glas. Omdat Oosterse culturen populair waren, werden ook het inlegwerk aan zo’n thema’s aangepast. Er zijn stukken te vinden die zeker geïnspireerd zijn op Indiaanse, Islamitische en Oosterse kunst. Daarbij werden ook verschillende zeldzame houtsoorten ingevoerd en gebruikt als stukjes in het inlegwerk (meubilair). 11 Tussen de twee wereldoorlogen ontstonden er voor de decoratieve kunsten verschillende stijlen. Aan de ene kant zetten de tradities van de 19 de eeuw voort, terwijl tegelijk vele kunstenaars een volledig nieuwe kijk op zowel vorm als decoratie ontwikkelden. In dit museum vind je werken van beide stijlen, maar vooral van de vernieuwende art-deco stijl, zoals het kleine porseleinen theeservies van Gertrud Kant. Een gedeelte in het museum, dat de 20e –en 21e eeuw vertegenwoordigt, wordt voortdurend uitgebreid met nieuwe werken. 4.5) Gemäldegalerie De Gemäldegalerie heeft een buitengewone collectie met werken van de allerbekendste kunstenaars van uit de 13e tot 18e eeuw. De schilderijen zijn stuk voor stuk van zo’n grote kwaliteit en kosten elk een fortuin! Hoe men aan deze verzameling kwam, zal duidelijk worden in het volgende stuk, over de geschiedenis van het museum. 4.5.1) Geschiedenis In 1998 opende de Gemäldegalerie een nieuw gebouw op het Kulturforum. De schilderijen die de oorlog overleefd hadden, waren enkel van elkaar gescheiden geweest en zaten in het oost –en west gedeelte van Berlijn, namelijk in het BodeMuseum en het Dahlem Museum. Bij de opening werden alle schilderijen terug herenigd. De Gemäldegalerie had, zoals vóór de opsplitsing, terug één van de grootste schilderkunstcollecties van heel de wereld. Bode-Museum Dahlem Museum 12 Nu, in 1797 stelde de archeoloog Aloys Hirt (1759-1839) de stichting van een openbaar museum van Europese schilderkunst voor. Hij, de architect Karl Friedrich Schinkel (1781-1841) en de leerling Carl Friedrich von Ruhmor (1785-1848) waren de leiders van dit idee. In tegenstelling tot andere romantische meningen over kunst, waren zij voorstander van kunst ‘eerst voor het amusement en plezier’ en daarna om te ‘onderrichten’. De nieuwe toenadering tot kunst overheerste al snel. Er werden kunstwerken geselecteerd en de voorbereidingen voor het nieuwe museum startten. Schinkel tekende niet alleen de bouwplannen, maar hij stelde ook het bouwterrein voor, namelijk het gebied van de Lustgarten tegenover het koninklijk paleis, ontworpen door Schlüter. Dat deze lege plaats waarschijnlijk gekozen zou worden, met goedkeuring van koning Friedrich Wilhelm III, is een duidelijke indicatie van de status die zou worden toegekend aan het eerste openbare museum van Berlijn. Friedrich Wilhelm III was ook bereid om vele werken uit zijn bezit ter beschikking te stellen aan het museum. Architecturaal bekeken, was ook de constructie opmerkelijk. Het museum, gebouwd op een rechthoekig plan, had twee verdiepingen. Zijn sobere eenvoud en vorm werd gedomineerd door de grote zuilengalerij aan de hele buitenzijde van het gebouw. Opvallend was ook de centrale koepel. Als je weet dat Schinkel 2 jaar in Frankrijk en Italië rondreisde, dan merk je meteen waar hij zijn inspiratie haalde, net zoals vele kunstenaars in het verleden. De klassieke oudheid werd op gebied van architectuur, schilderkunst, beeldhouwkunst e.d. als ‘ideaal’ beschouwd. Toen het gebouw, dat nu bekend staat als het Altes Museum, werd ingehuldigd in 1830, was de collectie uit de Oudheid gehuisvest op het gelijkvloers. De schilderijen werden opgehangen op de bovenste verdieping. De werken van deze geselecteerde verzameling waren de vertegenwoordigers van zowel de perioden als van scholen. Altes Museum Grondplan Altes Museum Koning van Pruisen: Friedrich Wilhelm 3 Schinkel 13 De verzameling van het museum bestond toen uit 1198 schilderijen: 378 werken uit de Koninklijke verzameling, 677 van Solly, 76 uit de Gustiniani-collectie en de rest waren nog enkele aanwervingen. In tegenstelling tot de eerdere grote collecties, zoals in Firenze, Wenen, Parijs, Madrid, München of Dresden, richtten ze zich in Berlijn niet alleen op kunst uit de Hoge Renaissance en de Barok. Voor de eerste keer waren de zogenaamde Primitieven, werken uit de Late Middeleeuwen en de Vroege Renaissance, vertegenwoordigd. Daarbij moet vermeld worden dat deze bijna 1200 schilderijen niet aangekocht werden voor 1815. In dat jaar, een paar maanden na de overwinning in Waterloo, kocht de Pruisische regering de Marchese Vincenzo Giustiniani –collectie (1564-1637) in Parijs. Deze verzameling kwam niet overeen met de heersende NeoKlassieke smaak, maar bracht vroege Italiaanse barok, het realisme van Caravaggio (schilderde naar waarneming, geen idealisering meer) en zijn navolgers, naar het museum in Berlijn. Andere werken werden selectief aangekocht. De galerie dankt zijn reputatie aan het collectie-eigendom van de Engelse handelaar Edward Solly (1776-1848), aangekocht in 1821 met de Koninklijke particuliere fondsen. Solly was een goede vriend van Hirst en Schinkel. Hirst, Schinkel en Gustav Waagen (1794-1848), hadden de moeilijke taak de inventaris van zijn 3000 schilderijen kritisch te evalueren. Zij kozen uiteindelijk 677 werken voor het museum. Edward Solly Solly’s grootste interesse als een verzamelaar was Italiaanse schilderkunst, zoals o.a. Raphael, Titiaan, Paris Bordon, Lorenzo Lotto, Savoldo enzovoort. Solly had dan ook een voorname kennis van kunst en een passie voor het verzamelen ervan. Door hem bezit het museum grote werken van vroege Nederlandse schilderkunst, o.a. de zes panelen voor een Gents altaar, beschilderd aan beide zijden door de broers van Eyck. Hij had ook werk van vroege Duitse schilderkunst zoals schilderijen van Hans Holbein. De inbreng van zijn verzamelwerk en de populariteit die hij het museum gaf, mag dus niet onderschat worden. Gustav Friedrich Waagen was de eerste directeur van dit museum. Hoewel het spannende idealisme van de beginjaren weggeëbd was en er minder geld gegeven werd aan de aankoop van werken e.d., heeft Waagen toch ongeveer 345 schilderijen vast gekregen (1830-68). Hij slaagde er ook in om het museum uit te breiden met paneelschilderijen en voegde er belangrijke 17de eeuwse Hollandse schilderijen aan toe zoals werk van Bouts, Hans Memling en Rogier van der Weyden. Een hindernis voor het aankopen van kunstwerken was het gebrek aan geld, waardoor men moest gaan lenen. Een 14 voorbeeld daarvan is de aanwinst in 1832 van het werk ‘Het meisje met de fruitschaal’ van Titiaan. De marktprijzen voor kunsthandel stegen ook enorm in die tijd en de transportkosten van kunstwerken waren erg duur. Bovendien werd er soms na de veiling pas de slechte staat van de schilderijen vastgesteld, waardoor er nog eens kosten waren aan de renovatie ervan. Het museum heeft ook eens, zonder het van tevoren te weten, een replica van Raphael (De aanbidding der Koningen) aangekocht en daarbij veel geld verloren. Daarbij kwam nog eens dat alle werken goedgekeurd moesten worden door de koning. Men moest dus ook nog eens met dat rekening houden. Nu, Waagen besefte dat hij onmogelijk de gaten in de collectie kon opvullen met giften aan het museum of de aankoop op veilingen. Hij ontwikkelde daarom een plan in 1841 om naar Italië te reizen en daar rechtstreeks werken uit kerken en huizen te kopen. Koning Friedrich Wilhelm IV sponsorde de reis en in datzelfde jaar kocht Waagen in Italië werken aan van o.a. Fra Bartolomeo, Domenico Veneziano, Lorenzo Lotto, Raphael, Titiaan en Paolo Veronese. In de jaren ’70 van de 19e eeuw begon er voor de Berlijnse musea en daarmee ook voor het Gemäldegalerie, een nieuwe tijd. Aan het begin van het decennium waren er enorme politieke veranderingen opgetreden in Europa. Na de overwinning op Frankrijk en de stichting van het Duitse keizerrijk met Berlijn als hoofdstad, zag de voormalige Pruisische metropool meer dan tevoren, de kans om met andere Europese hoofdsteden te kunnen concurreren. De Berlijnse musea wilden hun collecties uitbreiden, zodat die met de musea van Parijs en Londen te vergelijken moesten zijn. Nu alle musea kregen er in de tweede helft van de 19e eeuw nog eens nieuwe concurrenten bij, namelijk privéverzamelaars. Zij hadden vaak zo’n grote financiële middelen, die de museumbudgetten gemakkelijk overschreden. Deze rage had als gevolg dat de marktprijzen stegen en dat de musea minder konden aankopen. Het gevolg daarvan was, dat de meestal adellijke verzamelaars bereid waren om hun kunstwerken te verkopen en zo kwamen er weer meer werken op de markt. In die tijd werd een nieuwe directeur aangesteld, namelijk Wilhelm von Bode (1890-1929). Zijn primaire taak was om de nog bestaande leningen van de collectie af te sluiten en nieuwe, grotere werken aan te kopen. Daarvoor ging hij net zoals Waagen naar Italië. De reis bracht geen werken op, maar door zijn perfecte organisatie kon hij hier tal van grote kunstwerken aankopen. 15 Het museum kreeg dankzij Bode internationale bekendheid. Naast zijn talent voor organisatie, had hij doorheen de jaren de verzameling zo uitgebreid, dat alle aspecten van de Europese kunst erin voor kwamen. Wegens gebrek aan plaats, begon men aan een ontwerp voor een nieuw museum. Dat werd in 1896 goedgekeurd door keizerin Victoria, vrouw van Frederik III, Duitse keizer van Pruisen. Bode inspireerde daarbij rijke burgers om te investeren in de aanschaffing van kunstwerken en richtte in 1897 het ‘Kaiser Friedrich-Museum-Verein’ op, een samenleving die vandaag nog steeds actief is. Frederik III Keizerin Victoria In 1904 verhuisde de steeds aangroeiende collectie naar het Kaiser FriedrichMuseum (later Bode-Museum genoemd). Ter ere van de reeds overleden keizer Frederik III vernoemden ze het museum naar hem. Het museum was enorm populair en verwierf door zijn prachtige, grote collectie, de menging van verschillende genres en de opbouw van de verschillende ruimtes, sterke internationale aandacht. In 1930 openden ze nog een ander museum, namelijk het Deutsches Museum (vandaag Pergamonmuseum), ontworpen door architect Alfred Messel. De collectie werd toen al voor een stuk opgedeeld. Met het uitbreken van WOII werden alle musea gesloten. De schilderijen werden ondergebracht op verschillende plaatsen. Door het transport en de chaos dat de oorlog met zich meebracht, werden vele werken vernietigd door brand. Voor sommige werken heeft men nu nog steeds geen verklaring van hun verdwijning. Waarschijnlijk zijn die gestolen. Door deze wereldoorlog werd de collectie uitgedund i.p.v. uitgebreid. Daarbij werden ook werken door de Sovjet-Unie in beslag genomen en werd door de splitsing van Berlijn ook de collectie opgesplitst in twee aparte musea. Tot 1997 was het grootste deel van de werken te zien in het Berlin-Dahlem en het andere in het 16 Bode-Museum op de Museumsinsel (Museum eiland) in Berlijn-Mitte. Na meer dan vijftig jaar kon in 1998 de collectie terug samengevoegd worden in het Gemäldegalerie. Dit museum is ontworpen door de architecten Heinz Hilmer en Christoph Sattler. In het centrum van het gebouw vind je een grote zaal, waarrond kamers in een U-vorm gebouwd zijn en dienen als expositieruimte. In de grote zaal staat centraal ook een bassin met water, met een futuristisch beeld van de artiest Walter de Maria. Doorheen heel het gebouw speelt, zoals in ieder museum, het daglicht een belangrijke rol. Dankzij ramen in de plafonds komt er voldoende licht binnen. De wanden zijn bedekt met lichtabsorberend materiaal. Plattegrond Ingang In de galerie Kunstwerk van Walter de Maria in de centrale zaal 17 4.5.2) Plattegrond Zoals je op de plattegrond kunt zien, is het museum onderverdeeld in verschillende kleuren. Elke kleur vertegenwoordigt een andere periode of ander genre in de schilderkunst. Hier volgt een overzicht: Duitse schilderkunst van de 13e tot 16e eeuw (kamers:I-III, 1-4) Nederlandse en Franse schilderkunst van de 14e tot 16e eeuw (kamers:IV-VI, 5-7) Vlaamse schilderkunst van de 17e eeuw (kamers: VII-XI, 8-19) Franse, Engelse en Duitse schilderkunst van de 18e eeuw (kamers: 2022) Italiaanse schilderkunst van de 17e-18e eeuw en Duitse, Franse en Spaanse schilderkunst van de 17e eeuw (kamers: XIV-XII, 28, 23-26) Italiaanse schilderkunst van de 13e-16e eeuw (kamers: XVIII-XV, 29-32, 35-41) Miniaturen van de 16e tot 18e eeuw (kamer:34) Kunsteducatie Europese schilderkunst van 13e-18e eeuw (kamers: 43-54) Digitale galerie (kamers: 27, 33, 42) 18 4.5.3) Hoogtepunten In dit stuk ga ik in op een aantal zeer belangrijke werken van de Gemäldegalerie. Omdat er zoveel meesterwerken in dat museum zijn, is een keuze maken heel moeilijk. Tot de topwerken behoren de volgende: ‘Madonna met Kind’ van Botticelli (1477), ‘Portret van Hieronymus Holzschuher’ van Albrecht Dürer (1529), ‘Het glas wijn’ van Johannes Vermeer (1658-61), ‘Liefde in het Franse theater’ van JeanAntoine Watteau, ‘Portret van Hendrickje Stoffels’ van Rembrandt (1656-57), ‘Zegevierende Cupido’ van Caravaggio (1602), enzovoort. Verder wordt ook nog de schilderkunst per periode besproken. In volgorde: Caravaggio, Peter Paul Rubens, Van Eyck, Holbein, Dürer, Fra Filippo Lippi, Rembrandt, Cranach, Vermeer 19 4.5.3.1) Pieter Breughel de oude Vragen 3 en 7 van de kijkwijzer Hier volgt een werk dat ik en zo veel andere kunstliefhebbers altijd gefascineerd heeft, namelijk ‘De Vlaamse spreekwoorden’ van Pieter Brueghel de Oude. Pieter Brueghel de Oude (Breda of Bree, ca 1520Brussel, 1569) was een Vlaamse kunstschilder. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van Jan Brueghel de Oude. Over zijn geboorte is zo goed als niets bekend. Wel weten ze dat hij in 1546 in een Antwerpse schildersgilde opgenomen werd, als leerling van Pieter Coecke van Aelst. Zelfportret Brueghel maakte in 1551/1552 een reis naar Italië, waar hij vooral landschappen schilderde. Tot 1559 ontwierp hij vooral gravures en prenten (ontwerpen voor wandtapijten). Daarna besliste hij alleen nog te schilderen. Toen hij verhuisd was van Antwerpen naar Brussel in 1563, huwde hij de dochter van Coecke, namelijk Mayken. In Brussel schilderde hij verder en haalde daarbij zijn inspiratie uit het ‘Pajottenland’. Onder invloed van Van Aelst schilderde Bruegel in Mechelse stijl, met veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook taferelen geïnspireerd op de Klassieke Oudheid, bijbelse taferelen en verhalen, zoals o.a. de ‘Toren van Babel’. Het feit is dat het oeuvre van Breughel, weliswaar verder bouwend op de tradities à la Jeroen Bosch, uniek is. Het schilderij hieronder, namelijk ‘Johannes de Doper in de woestijn’ van Jeroen Bosch (1450-1516), is ook in het Gemäldegalerie terug te vinden. Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige landschapsschilder van zijn tijd. Daarmee wordt bedoeld dat geen ander dan hij de natuur zo krachtig, precies en veelzijdig schilderde. Hij maakte geen “foto”, geen realistische nabootsing, maar “componeerde” een landschap en vreemde elementen (rotsen, water) tot een universeel of komisch tafereel. Toch waren de details fotografisch juist. Zo zijn bv de bouwtoestellen aan de twee Torens van Babel perfect nauwkeurig weergegeven. Bruegel was zeker katholiek maar tevens ook een humanist. Ongenadig bekritiseerde hij de geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen in het landschap op te stellen en daar vaak 20 eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen. In het totaal schilderde hij ongeveer 50 werken in ca 10 jaar. Ze waren en zijn nog steeds van een uitzonderlijk hoge kwaliteit. De machthebbers in die tijd hadden dat zeker in de gaten. Vooral na zijn dood steeg zijn faam snel en gingen de machtigste kringen wedijveren met elkaar om werken te bemachtigen. Zo zijn bijna al zijn schilderijen verspreid geraakt. Brueghel’s werk behoort tot de noordelijke renaissance. Dat is een kunsthistorische stroming dat zich in het noorden van Europa in de periode tussen ca 1500 tot 1600 ontwikkelde, onder invloed van de Italiaanse “hoog-renaissance”, dat streefde naar een herleving van de kunst van de Klassieke Oudheid. Kenmerkend aan de noordelijke renaissance is dat een duidelijke en algemene belangstelling voor de kunst en cultuur van de Klassieke Oudheid ontbreekt. Het verschil zie je bijvoorbeeld in de meer sobere werken van Fra Angelico. Breughel schilderde juist veel details, gebruikte veel kleur en koos onderwerpen die niet altijd met de bijbel of mythologie te maken hadden en zijn niet gebaseerd op de Klassieke Oudheid. Hieronder staan enkele ‘Vlaamse spreekwoorden’ van Pieter Bruegel. Een ‘volledig’ overzicht vind je achteraan in de bijlage. In het totaal zijn er ongeveer 100 spreekwoorden, in de bijlage staan er 85. Deze spreekwoorden worden stuk voor stuk in het schilderij door ‘Bruegel’s figuranten’ uitgebeeld. Bijvoorbeeld: ‘Hy is een pylaerenbyter’ (schijnheilige) ‘Sy is quat ghenoech om den duvel op een cussen te binden’ (boosaardig) (beiden onderaan links) ‘Hy kan qualyck van teene broodt aen tandere geraecken’ (moeilijk rondkomen) (Rechts onderaan) 21 4.5.3.2) Jan van Eyck (1390-1441) Vragen 6 en 8 van de kijkwijzer Jan van Eyck (Maaseik?, ca. 1390 – Brugge, 9 juli 1441) was een Vlaamse schilder en naast Rogier van der Weyden de voornaamste vertegenwoordiger van de Vlaamse Primitieven. Van Eyck was tijdens zijn leven wellicht de beroemdste schilder van Europa doordat hij de “uitvinder” was van de olieverfschilderkunst. Hij heeft uiteraard in de ontwikkeling van deze techniek een belangrijke rol gespeeld. Het is intussen geweten dat Jan van Eyck een oudere broer had, Hubert, die eveneens schilder was maar reeds in 1426 overleed. Er wordt verondersteld dat Jan ten minste gedeeltelijk door Hubert opgeleid werd. Hét probleem is dat men geen enkel schilderij met zekerheid aan Hubert kan toeschrijven. Vermoedelijk zelfportret Jan van Eyck was eerst in dienst van Jan van Beieren, graaf van Holland, maar werd na diens dood in 1425 door de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, tot hofschilder benoemd. Gedurende heel zijn loopbaan bleef hij in dienst van Filips de Goede en werkte niet alleen als kunstenaar, maar maakte ook deel uit van diplomatieke missies die hem onder meer tot in ZuidFrankrijk en Portugal brachten. Helaas zijn er van de werken voor Filips de Goede geen enkele bewaard gebleven. Hun bestaan kan uiteraard wel door documenten aangetoond worden. Naast zijn officiële werk had Van Eyck ook de mogelijkheid om voor andere opdrachtgevers te werken. Karakteristiek voor Van Eyck is dat hij de hoofden relatief te groot maakte in verhouding tot het bovenlichaam om aldus sterker de nadruk te leggen op het portret zelf. Hiernaast merk je dat ook. Let er ook op dat deze madonna met kind in verhouding tot de ruimte er rond veel te groot is. In de Gotiek werd het centraal perspectief nog niet gebruikt en daardoor zijn personages dus vaak te groot voor de omgeving waar ze in afgebeeld worden. Dit is geen fout van de kunstenaar, maar opzettelijk. De godsdienstige duidelijkheid van de schilderijen en de gebruikte symboliek bepaalden het soort werkelijkheidsweergave dat gebruikt werd. 22 De geïdealiseerde stijl uit de vroege Gotiek is nu volledig verdwenen ten voordele van het nauwkeurige portret. Van Eyck schilderde met een haast maniakale aandacht voor details. Niet alleen de personages werden herkenbaar als portretten, maar ook de afgebeelde onderwerpen worden realistisch behandeld. Deze zeer gedetailleerde stijl, technisch het hoogtepunt van de Gotische schilderkunst, werd mogelijk gemaakt doordat hij één van de eersten is geweest die gebruik maakte van verf met olie als bindmiddel. Olieverf blijft langer nat en vraagt niet de snelle afwerking van bijvoorbeeld fresco’s of tempera (eigeel en pigment). Bovendien gaf ze Van Eyck de gelegenheid om de verf aan te brengen in transparante, over elkaar liggende lagen, waardoor hij een veel grotere kleurintensiteit kon bereiken. De spectaculaire aandacht voor de werkelijkheid bij Van Eyck moet ook gezien worden in het kader van de godsdienstige visie die er van uitging dat “waarheid” van de godsdienstige voorstellingen bevorderd werd door een zo “echt” mogelijke voorstelling. De gelovige moest zich de godsdienstige verhalen kunnen voorstellen alsof ze zich in zijn eigen tijd afspeelden en hij er zelf bij aanwezig was. Authentieke schilderijen van Van Eyck zijn uiterst zeldzaam, maar in het Gemäldegalerie kan je er toch drie vinden, o.a. “Madonna in de kerk” (zie vorige pagina: 31 x 14 cm), het “Portret van Baudouin de Lannoy” (1) en het “Portret van een lid van de familie Arnolfini” (2). (Het Arnolfini- huwelijksportret is één van zijn bekendste werken, maar dat hangt in the National Gallery in Londen .) (1) 26 x 19,5 cm (2) 29 x 20 cm 23 4.5.3.3) Frans Hals Vragen 5 en 9 van de kijkwijzer Frans Hals (Antwerpen 1580/85(?) – Haarlem 1666) is de belangrijkste Nederlandse portretschilder van zijn tijd. Er is veel onderzoek gedaan naar het leven en werk van hem. Uit archiefstukken heeft men kunnen terugvinden wanneer hij trouwde, kinderen kreeg, stierf en welke schilderijen hij bezat. Veel van zijn leven valt helaas niet te reconstrueren. Het enige dat echt van Frans Hals bewaard is gebleven, zijn zijn schilderijen. Via de ( groeps-)portretten die hij maakte, is bekend met welke mensen hij omging en wie de opdrachtgevers waren. Hij bracht belangrijke vernieuwingen in het onderwerp binnen, zoals de dynamische groepsensceneringen en het weglaten van details, die vervangen werden door duidelijk zichtbare penseelstroken. De ouders van Frans Hals, Franchoys Hals en Adriana Geestenryck, woonden in Antwerpen. Toen de Spanjaarden in 1585 de stad Antwerpen bezetten, vluchtten veel inwoners naar de Noordelijke Nederlanden. Onder hen was de familie Hals, die zich vlak na Frans’ geboorte in Haarlem vestigde. Hij zou daar zijn verdere leven blijven wonen. In Haarlem was Frans Hals dan ook een zeer gezien kunstenaar. Frans Hals trouwde omstreeks 1610 met Anneke Harmensdochter. Toen zij stierf in 1615 bleef hij alleen achter met twee kleine kinderen. Twee jaar later huwde Hans met Lysbeth Reyniersdochter, met wie hij elf kinderen kreeg. Het viel niet mee om geld te verdienen voor zo’n groot gezin. Hij had veel schulden en moest daardoor vaak voor de rechtbank verschijnen. Vermoedelijk speelde een verspilzieke levenswandel mee. Frans Hals overleed in 1666, toen hij ouder dan tachtig jaar was. Hij werd begraven in de Sint-Bavokerk in Haarlem, waar hij nog steeds ligt. De grootste bekendheid kreeg Hals, vooral na zijn dood, met zijn genreportretten die zich afspelen in de uitgaanswereld. Alhoewel deze theoretisch moraliserend bedoeld zijn, lijkt het er toch sterk op dat Hals zelf vooral geïnteresseerd was in de weergave van de volkse werkelijkheid. De kunstwerken van Frans Hals zijn vooral bijzonder door zijn manier van schilderen. Hij gebruikte wilde, brede penseelstreken. Met deze ruwe maar doordachte stijl is Frans Hals zo beroemd geworden. In de periode waarin hij leefde, was deze schildertechniek zo goed als nieuw. Na zijn dood werden zijn werken steeds minder gewaardeerd, omdat het tot en met de 18e eeuw gebruikelijk was om heel precies en glad te schilderen. Pas na 1860 veranderde dit doordat o.a. Franse kunstenaars veel ruiger gingen schilderen. Zij werden impressionisten genoemd. Voor hen was Frans Hals HET grote voorbeeld. Wat het coloriet betreft, kan men bij Frans Hals drie perioden onderscheiden. De schilderijen uit de eerste periode (vóór ca. 1625) zijn kleurig, maar vrij zwaar van toon, met zwarte en rode accenten. De werken in de tussenperiode (ca. 1625-1640) kunnen tot de blonde periode gerekend worden, waarin het stralende licht en de 24 uitbundigheid overheersen. Na ca. 1640 nemen de bonte kleuren stilaan af, wat met een algemene tendens in de 17e-eeuwse Hollandse schilderkunst samenhangt. Vanaf dan overheersen zwarte kostuums met witte kragen en effen bruingrijze achtergronden. In zijn latere werk, na 1660 gaat het zwart en wit met een enkele toets oker en rood overheersen. Zijn portretten lijken in deze periode eerder geschetst dan geschilderd. Hals maakte ook vele schuttersstukken, meer dan 10 groepsportretten en nog veel meer ‘gewone’ portretten. Aangezien er geen enkele tekening van Hals bewaard gebleven is, kan men aannemen dat hij geen voorstudies maakte, maar ‘alla prima’ met olieverf op het doek schilderde. Het portret van ‘Malle Babbe’(1633), een wild lachende vrouw met een bierkruik in de hand en een uil op de schouder, behoort tot de allerbekendste werken van Frans Hals. Ze heeft echt bestaan, maar toch moet het werk eerder beschouwd worden als een genrestuk dan als een portret. De verklaring van het schilderij kan vertrekken vanuit de opvallende voorstelling van de uil. Deze vogel was in de oudheid het symbool van wijsheid, maar kon in de Middeleeuwen ook gebruikt worden als verpersoonlijking van de zonde, omdat hij de voorkeur geeft aan de nacht boven de dag. Op deze manier kan hij ook een symbool voor dwaasheid worden en komt zo ook voor in de emblemenboeken. Malle Babbe, waarvan geweten is dat ze door haar onberekenbaar gedrag uiteindelijk op kosten van de stad Haarlem opgesloten werd, wordt dus een waarschuwing tegen de dwaasheid van de drank. Andere werken van Frans Hals in het Gemäldegalerie zijn o.a. “Zingende jongen met fluit”(1), “Catharina Hooft”(2) en “Portret van Tyman Oosdorp”(3). (1) 62 x 54,5 cm (2) 86 x 65 cm (3) 89 x 70 cm 25 4.5.4) Europese Schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw. De Europese schilderkunst van de 13e tot de 18e eeuw omvat zodanig veel periodes in de kunstgeschiedenis, en daarbij nog eens verschillend van land tot land, dat hier een algemeen overzicht van die verschillende periodes volgt. Omdat in het Gemäldegalerie de ruimtes onderverdeeld zijn volgens land en periode, heb ik een tabel gemaakt op de volgende bladzijde waar de periodes, de kenmerken en voorbeelden vanuit het Gemäldegalerie toegelicht zijn. De volgende periodes in de kunstgeschiedenis van de 13e tot 18e eeuw komen aan bod: Vroege, Hoge en Late Gotiek (Miniatuurkunst en Internationale Gotiek), Vroege en Hoge Renaissance, Maniërisme, Barok, Rococo en Classicisme. Onder Gotiek verstaat men de kunst van de 12e tot de 15e eeuw zoals die toen voorkwam in het grootste deel van Europa, met uitzondering van Italië, waar in het begin van de 15e eeuw de Renaissance zal ontstaan. De benaming “Gotiek” dateert uit de 16e eeuw, toen onder invloed van de Renaissance minachtend neergekeken werd op de voorbije kunstperiode, die niet geïnspireerd was op de kunst van de klassieke oudheid. Omwille van haar niet-klassieke karakter sprak men over de kunst van Goten, waarmee men verwees naar de volgens de overlevering meest barbaarse van de Germaanse invallers in het Romeinse Rijk. Belangrijk in de Gotiek was de glasschilderkunst en de miniatuurkunst. Een heel belangrijk kenmerk van de Renaissance is dat tegen het einde van de jaren 1400 het perspectief doorgebroken en zowat vanzelfsprekend geworden was. Na de Renaissance krijgen we in de 16e eeuw het Maniërisme, waarmee men naar kunst uit de periode tussen de dood van Rafael en het begin van de Barok verwijst. Al tijdens de Renaissance werd gesproken over de “buona maniera”, de goede manier om te schilderen. Het technische kunnen, de intellectuele bagage van de kunstenaar en de manier waarop de kunstenaar de onderwerpen van zijn werken intellectueel aanpakte, staan hier centraal. Met de term “maniërisme” doelde men op kunstenaars die werkten “alla maniera di Michelangelo” (alsook da Vinci en Rafael). Dit was negatief aangezien jonge kunstenaars niet in staat waren een eigen stijl te ontwikkelen op basis van de natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid. Datgene wat men twee eeuwen lang had nagestreefd, de natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid, was reeds bereikt. Belangrijk om weten is dat in deze periode de kunstenaar niet meer beschouwd werd als ambachtsman, maar stilaan een eigen kunstwereld creëerde. Vervolgens krijgen we in de 17e eeuw de “Barok”, dat zich niet zozeer richtte op het intellectuele en beredeneerde zoals tijdens de Renaissance, maar eerder op het gevoelsmatige. De barok is grootschalig, theatraal en geboeid door illusionisme omdat ze door het overdonderen van de toeschouwer hem op een niet rationele manier wil overtuigen. Dit verklaart tegelijkertijd waarom de Barok tegenwoordig vaak overdreven of zelfs bombastisch wordt gevonden. In de 18e eeuw krijgt men de “Rococo”. Onderwerpen die men in deze tijd behandelde, waren in feite traditioneel vastgelegd en werden niet allemaal even belangrijk geacht. Voor de schilderkunst was er een rangorde uitgaande van het behandelde onderwerp. Op de eerste plaats kwamen de historieschilderijen waarin heldhaftige of tragische gebeurtenissen uitgebeeld werden die men ontleende aan de geschiedenis, mythologie en godsdienst. Hierna kwamen portretten, tenminste op voorwaarde dat het om belangrijke personen ging die “waardig” werden bevonden om als maatschappelijk voorbeeld te dienen. Vervolgens waren er landschappen en tenslotte stillevens. Tot slot hebben we het classicisme (Ca 1750-1850), dat verder geëvolueerd is vanuit de Barok en de Rococo. Concreet wordt classicisme echter hoofdzakelijk gebruikt voor kunst die zich inspireert op de klassieke oudheid. Dit was reeds het geval voor de Renaissance, die daarom in de ogen van de kunstenaars uit de 18e eeuw zelf “klassiek” werd. 26 Periode Kenmerken schilderkunst Voorbeelden in het Gemäldegalerie Gotiek 12e-15e eeuw (Zonder Italië) Vroege en Hoge Gotiek (1140-1370) Late Gotiek (1370-1500) Internationale Gotiek (1400) De Nederlanden (14e en 15e eeuw) Glasschilderkunst, ontwikkeling schilderkunst op panelen (altaarstukken), miniatuurkunst (weinig dieptezicht) Miniatuurkunst (meer dieptezicht en realistischer decors) Italië: realisme en levendigheid Tadeo Gaddi, Lippo Memmi, “Vlaamse Primitieven” (zeer realistische achtergrond en details van stof e.d., opzettelijk fout perspectief: Bijbelfiguren groter, opvallender dan bv interieur, twee-en drieluiken: altaarstukken) Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Dieric Bouts, Hugo van der Goes, Hans Memling, Gerard David, Hieronymus Bosch Invloed van Frankrijk, Italië, de Nederlanden en Engeland Hans Multscher Zuiden van Frankrijk: invloed van Italië (pauselijk hof te Avignon), Noorden: invloed van Nederlandse kunstenaars aan het Bourgondische hof Jean Fouquet Late Gotiek in Duitsland (15e eeuw) Late Gotiek in Frankrijk (15e eeuw) Renaissance (Italië vanaf ongeveer 1420) “Wedergeboorte”: verwijzing naar herontdekken van de Oudheid en het verschil met de “duistere Middeleeuwen”, opkomst individuele kunstenaars, ideale schoonheid uitgaande van de visuele werkelijkheid Perspectief Schilderkunst tijdens de vroege Renaissance (ongeveer eerste helft 15e eeuw) Schilderkunst tijdens de Hoge Renaissance (1490-1530) Noordelijke Renaissance (15e eeuw) Maniërisme (1520-1600) Masaccio, Piero della Francesca, Fra Angelico, Fra Filippo Lippi, Alesandro Botticelli, Andrea Mantegna Perspectief en technische virtuositeit, vrij eenvoudige taferelen, minder details, groot opgezette schilderijen, beperkt gamma van kleuren om zo de nadruk te leggen op psychologische karakterisering Ontbreken van een duidelijke en algemene belangstelling voor de kunst en cultuur van de Klassieke Oudheid Zelfstandig kunst opbouwen (kunstenaar wordt niet meer beschouwd als ambachtsman), “Alla maniera di Michelangelo”, mindere interesse in weergave werkelijkheid: eigen kunstwereld creëren Raphael, Correggio Pieter Breughel de oude, Albrecht Dürer, Hans Holbein Agnolo Bronzino, Giorgione, Titiaan, Veronese Barok (vanaf 1600) Frankrijk Spanje België Nederland Rococo (18e eeuw) Engeland Classicisme (tussen ongeveer 1750 en 1850) Onregelmatige vormgeving, richt zich op gevoelsmatige i.p.v. op het intellectuele of het beredeneerde, grootschalig, theatraal, geboeid door illusionisme: overdonderen van de toeschouwer, op een irrationele manier de toeschouwer overtuigen, totaalkunst: pogen alle kunsten tot één groot geheel uit te werken (architectuur + beeldhouwkunst + schilderkunst, maar ook literatuur + muziek + dans), Dynamisch karakter, ontstaan van academies (Firenze en Rome) i.p.v. de Middeleeuwse kunstenaarsgilden, Onderwerpen: kerkelijke kunst, portretten en moraliserende voorstellingen bleven, nieuw: landschappen en stillevens werden onderwerpen op zichzelf, later: genreschilderkunst: scènes uit het dagelijkse leven met meestal een symbolische en moraliserende betekenis, Kunstenaar ontwikkelt eigen stijl, toont zijn technische kunnen, krijgt soort “vedettestatus” Kunst in dienst van het vorstelijk absolutisme van Lodewijk XIV: decoratie van het paleis van Versailles Nog geen eigen stijl, veel invloed van buitenland, vooral portretten met diplomatieke en representatieve bedoelingen, licht- schaduw- effect is sterk, bruine aardkleuren Voor adel en rijke burgerij werden schilderijen investeringsobjecten waarin handel gedreven werd, beroep van kunsthandelaar ontstaat Landschappen, interieurs en stillevens: vanitas (ijdele vergankelijkheid – vergankelijkheid van bezit): schedels, omgevallen glazen, uurwerken of uitgedoofde kaarsen…, (Vergankelijkheid van kennis): gebruikte of beschadigde boeken Jaarlijkse tentoonstelling in het Salon van het Louvre te Parijs: nood aan uitleg voor “gewone” publiek: ontstaan kunstcritici, Speelse sensualiteit, kopen van kunst belangrijk (status), conservatief, vastgelegde onderwerpen: rangorde: historieschilderijen (geschiedenis, mythologie en godsdienst), portretten (“waardige” personen), landschappen en stillevens (geen symboliek meer) Vooral portretkunst Italië: Caravaggio Nicolas Poussin, Claude Lorrain Diego Velázquez Peter Paul Rubens, Antoon van Dyck, Jacob Jordaens, David Teniers Frans Hals, Pieter Claesz, Rembrandt, Johannes Vermeer, Jan Steen, Salomon van Ruysdael, Jacob van Ruisdael Italië: Canaletto Frankrijk: Jean Antoine Watteau, François Boucher Sir Joshua Reynolds, Thomas Gainsborough Baseren op Klassieke Oudheid: terug populair door bv opgravingen in Pompeï: verzamelen van antiquiteiten, nadruk op eenvoud en waarachtigheid, Diderot: vooruitgang van de kunst, dé top is benoemd worden tot hofschilder, grafiek werd druk verzameld: consumptieproduct: meer verspreiding: kunstenaar werd beroemd 28 4.5.9) Openingsuren Maandag gesloten Dinsdag 10:00 – 18:00u Woensdag 10:00 – 18:00u Do 10:00 – 22:00u Vrijdag 10:00 – 18:00u Zaterdag 10:00 – 18:00u Zondag 10:00 – 18:00u Woensdag bezoeken wij rond 15:00u het Gemäldegalerie. Dit is onze laatste stop. Wie nog langer wilt blijven in dit museum of met zijn museumpas nog andere musea wilt bezoeken in het Kulturforum, mag dat. De volgende gebouwen kan je ook binnen met je museumpas: Kunstbibliothek, Kunstgewerbemuseum, Kupferstichkabinett, Musikinstrumenten-Museum, Neue Nationalgalerie. Wie dat wenst, kan naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendam gaan om te shoppen, iets te eten e.d. De routebeschrijving staat hieronder, alsook een metroplan. 5) Verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm Routebeschrijving voor lopen naar Tauentzienstraße, 10789 Berlijn, Duitsland 2,5 km – ca. 32 min. Matthäikirchplatz 10785 Berlijn, Duitsland 1. Vertrek in zuidelijke richting op de Matthäikirchplatz naar Sigismundstraße 59 m 2. Sla rechtsaf bij Sigismundstraße 26 m 3. Sla linksaf richting Reichpietschufer 0,2 km 4. Sla rechtsaf bij Reichpietschufer 0,8 km 5. Ga verder op Von-der-Heydt-Straße 0,3 km 6. Sla linksaf bij Klingelhöferstraße 19 m 7. Scherpe bocht naar rechts om op de Klingelhöferstraße te blijven 16 m 8. Sla linksaf bij Corneliusstraße 0,3 km 9. Sla linksaf bij Corneliusbrücke 56 m 10. Ga verder op Budapester Str. 0,5 km 11. Ga verder op Nürnberger Str. 0,1 km 12. Flauwe bocht naar rechts om op de Nürnberger Str. te blijven 0,1 km 13. Sla rechtsaf bij Tauentzienstraße 42 m Routebeschrijving voor lopen naar Kurfürstendamm, Berlijn, Duitsland 4,5 km – ca. 57 min. Matthäikirchplatz 10785 Berlijn, Duitsland 1. Vertrek in zuidelijke richting op de Matthäikirchplatz naar Sigismundstraße 59 m 2. Sla rechtsaf bij Sigismundstraße 26 m 3. Sla linksaf richting Reichpietschufer 0,2 km 4. Sla rechtsaf bij Reichpietschufer 0,8 km 5. Ga verder op Von-der-Heydt-Straße 0,3 km 6. Sla linksaf bij Klingelhöferstraße 19 m 7. Scherpe bocht naar rechts om op de Klingelhöferstraße te blijven 16 m 8. Sla linksaf bij Corneliusstraße 0,3 km 9. Sla linksaf bij Corneliusbrücke 56 m 10. Ga verder op Budapester Str. 0,5 km 30 11. Sla rechtsaf om op de Budapester Str. te blijven 12 m 12. Sla linksaf om op de Budapester Str. te blijven 16 m 13. Sla rechtsaf om op de Budapester Str. te blijven 0,5 km 14. Sla linksaf bij Kantstraße 0,2 km 15. Sla linksaf bij Joachimstaler Str. 0,1 km 16. Sla rechtsaf bij Kurfürstendamm 1,4 km 17. Sla linksaf om op de Kurfürstendamm te blijven 18. Sla rechtsaf om op de Kurfürstendamm te blijven 16 m 0,1 km Je kan in Tiergarten de S-Bahn S5 nemen naar de Savignyplatz. Daar ligt Kurfürstendamm. (2 haltes) 16u: verplaatsing naar Tauentzienstrasse en Kurfürstendamm Enkele gekende winkels: KaDeWe (Kaufhaus desWestens),Tauentzienstrasse 21-24 (10u – 20u) EuropaCenter,Tauentzienstrasse9 Neues Kranzler Eck,Kurfürstendamm 16-24 Kaufhaus Karstadt,Kurfürstendamm 231 6) Bronnen Boeken: ‘Gemäldegalerie’, Prestel Museum Guide, ISBN: 3-7913-1912-4 Capitool reisgidsen Berlijn, ISBN: 978 90 410 3305 5 Berlin, Die alte neue Metropole, Architektur und Kunst, Geschichte und Literatur; Ingrid Nowel Schilderkunst van A tot Z. ISBN: 90 366 05 97.0 Eeuwige schoonheid, E.H. Gombrich, ISBN: 978 90 6017 649 8 Encarta Sites: http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.kulturforumberlin.com/images/masterplan_485x443.gif&imgrefurl=http://www.kulturforumberlin.com/engl_stadtplanung.html&usg=__CGXwwrrdeyl5dJe_CT97dRp1Fw=&h=443&w=485&sz=82&hl=nl&start=5&um=1&tbnid=HXgZA5F1BGKQbM:&tbnh=118&tbn w=129&prev=/images%3Fq%3Dkulturforum%2Bberlin%26ndsp%3D20%26um%3D1%26hl%3Dnl%26sa%3DN http://berlijn.nl/berlijn/informatie/wijken/tiergarten http://www.kupferstichkabinett.de/ http://www.kulturforum-berlin.com/engl_index.html http://www.kulturforum-berlin.com/ http://www.sonycenter.de/aw/~a/Home/?lng=de http://nl.wikipedia.org/wiki/Sony_Corporation http://nl.wikipedia.org/wiki/Potsdamer_Platz http://nl.wikipedia.org/wiki/Sony-Center http://nl.wikipedia.org/wiki/Kulturforum_Berlin http://www.smb.spk-berlin.de/smb/standorte/index.php?lang=de&p=2&objID=6369&n=2&r=1 31 http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=5 http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=6 http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=7 http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=8 http://www.smb.spk-berlin.de/smb/sammlungen/details.php?objectId=20 http://www.berlijninfo.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=35&Itemid=36 http://www.fuerth.de/kulturforum/desktopdefault.aspx/tabid-548/ http://www.gemaeldegalerie-berlin.de/ http://www.stedenreis-berlijn.nl/site/musea/gemaldegalerie.html http://www.vlaamsekunstcollectie.be/index.aspx?local=nl&p=bvselect&id=946 http://www.cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/i000333.html http://www.agermanyattraction.com/nl/germany-attractions-ad/gemldegalerie.htm http://translate.google.be/translate?hl=nl&langpair=en|nl&u=http://en.wikipedia.org/wiki/Gem%25C3%25A4ldegalerie, _Berlin&prev=/translate_s%3Fhl%3Dnl%26q%3Dgem%25C3%25A4ldegalerie%2Bberlijn%26tq%3Dgem%25C3%25 A4ldegalerie%2BBerlin%26sl%3Dnl%26tl%3Den http://www.smb.museum/pdf/SMBgesamt/SMB_en.pdf 32 7) Bijlage A. ‘Vlaamse spreekwoorden’ van Pieter Bruegel. 33 B. Kijkwijzer beeldende kunst In het museum gebruiken we een kijkwijzer voor beeldende kunst, zodat we eerst de (drie) werken fatsoenlijk bestuderen en daarna de vragen bespreken. Ik vertel daarbij over de kunstenaar, de kenmerken van zijn schilderkunst en van de periode. Nadien is er de mogelijkheid om vrij rond te lopen om zo zelf de meesterwerken te ontdekken. Iedereen krijgt op voorhand de kijkwijzer, bijlage A: over de ‘Vlaamse spreekwoorden’, een plattegrond van het museum en het overzicht van de periodes, de kenmerken en voorbeelden ervan in het museum. 1.- Wat zie je? Is het werk figuratief of abstract? figuratief (Beschrijf de voorstelling). geabstraheerd (Beschrijf de voorstelling en wijze van abstractie.) Abstract (Beschrijf wat je ziet.) Een kunstwerk waarin de voorstelling herkenbaar is noemen we figuratief. Het is logisch dat in dat geval de voorstelling ons op weg helpt naar de betekenis van het werk. In een abstract werk bedenkt de kunstenaar eigen vormen en eigen kleuren. 2.- Wat zie je: Welke beeldaspecten vallen op? Kies een of meer opties. kleurgebruik compositie (suggestie van) ruimte en/of plasticiteit (suggestie van) beweging verwerking licht afmeting/kader In het schema staan zes beeldaspecten die een rol kunnen spelen in de vormgeving van het werk. Kies uit deze zes een of meer aspecten die in dit werk opvallen. 3.- Wat zie je: Word je aandacht getrokken naar een bepaald punt? BREUGHEL aandacht richt zich op een punt. Hoe? Waardoor? Aandacht wordt niet naar een punt getrokken Er is sprake van een allesomvattende compositie Vaak helpt het stil te staan bij zaken die het eerst opvallen. Hoe heeft de kunstenaar dat bereikt en waarom wil hij dat onderdeel van zijn werk accentueren? Bij patroonachtige schilderijen, waar naar geen enkele plek aandacht wordt getrokken, spreek je van een 'overall-compositie'. 4.- Wat zie je: is de ruimte of omgeving waarin het werk is te zien van belang? werk verbonden met omgeving; omschrijf relatie werk-omgeving. (reproductie) niet te beoordelen omgeving speelt geen rol Vaak speelt de ruimte waarin het werk te zien of geëxposeerd is een rol in de betekenis van het kunstwerk. Dit geldt zeker voor kunstwerken die voor een bepaalde ruimte - al dan niet in opdracht gemaakt zijn. De expositiewijze en de combinatie van kunstwerken die daardoor ontstaat, beïnvloedt ook de betekenis. Een sokkel of een lijst stimuleert de concentratie op het werk, geïsoleerd van zijn omgeving. Het ontbreken van een sokkel doet het beeldhouwwerk opgaan in de omgeving. 5.- Werkwijze: hoe heeft de kunstenaar zijn technieken en materialen gebruikt? HALS expressief materiaalgebruik (omschrijf de werkwijze) op een ongebruikelijke manier; beschrijf het uitzonderlijke karakter. Materiaalgebruik zonder persoonlijke expressie EIk materiaal heeft specifieke eigenschappen. Bij expressief materiaalgebruik blijven die eigenschappen zichtbaar, evenals sporen van de manier waarop de kunstenaar heeft gewerkt. Een dergelijke werkwijze speelt een rol in de uiteindelijke betekenis van het kunstwerk. Een kunstenaar kan ook nastreven om de materiaaleigenschappen en het 'handschrift' onzichtbaar te maken. Het kunstwerk krijgt dan een minder persoonlijk, objectiever karakter. Noem in het verslag het gebruikte materiaal. 6.- Werkwijze: welke rol speelt de waarneming van de werkelijkheid bij de kunstenaar? EYCK waarneming staat centraal (Omschrijf de zienswijze) naast waarneming ook fantasie (Wat is niet gezien maar bedacht?) Alleen maar fantasie of abstract. Goed kijken en tekenen wat je ziet heet 'tekenen naar de waarneming'. Tot in de negentiende eeuw werd tekenen naar de waarneming gezien als voorstudie voor het echte grote werk. De impressionisten maken het kijken tot het enige onderwerp. In deze eeuw is er vaak geen verband meer tussen wat de kunstenaar gezien heeft en wat het kunstwerk ons laat zien. 7.- Inhoud: levert de titel een aanwijzing voor de interpretatie? BREUGHEL zonder titel titel verklaart werk titel voegt iets toe Wat voegt de titel toe? De titel helpt ons vaak op weg naar de betekenis van een kunstwerk. De titel kan verwijzen naar de voorstelling of het verhaal achter de voorstelling. Een titel kan het werk verklaren, maar kan ook vragen oproepen. De surrealisten gebruiken bewust vreemde titels om onze fantasie te prikkelen. Met een titel als 'compositie' bereikt de kunstenaar juist het tegendeel. 36 8.- Inhoud: verwijst het werk naar bekende verhalen? Bijbel? Mythologie? EYCK (getrouwe) illustratie van het verhaal. Welk soort verhaal? Vertel! (eigen) interpretatie van het verhaal. Welke interpretatie? Welk verhaal? Inhoud staat los van bekende verhalen, vertelt eigen verhaal. Eeuwenlang hebben kunstenaars verhalen verbeeld uit de Bijbel, mythologie, historie of literatuur. Soms wordt daarbij gebruik gemaakt van meer of minder bekende symboliek. We spreken dan van historiestuk. Om de betekenis van zo'n werk te achterhalen moet je iets weten van het verhaal of van de symbolen. Wordt het dagelijkse leven weergegeven, dan spreken we van genrestuk. ln de kunst vanaf ca. 1850 speelt de eigen interpretatie van de kunstenaar op het verhaal een grotere rol dan een getrouwe weergave van het verhaal. 9.- Betekenis: wat is de betekenis van het werk? (Kies een of meer opties.) HALS zichtbare werkelijkheid is het onderwerp bedoeld als illustratie werk roept op tot concentratie/meditatie maatschappelijke werkelijkheid is onderwerp werk bedoeld als provocatie werk roept op tot (eigen) interpretatie (prive) leven kunstenaar is onderwerp werk bedoeld als decoratie werk roept emotie op Werk bedoeld als illustratie. Belangrijkste doel is een verhaal of gebeurtenis goed weer te geven. De stellingname van de kunstenaar is ondergeschikt. . Werk bedoeld als provocatie. Niet zelden is het doel van moderne kunst het publiek flink wakker te schudden en diskussie uit te lokken. Werk bedoeld als decoratie. Kunst om van te genieten. om mooi te vinden zonder verdere bijbedoelingen. Werk roept op tot (eigen) interpretatie. Het kunstwerk roept veel vragen op. Het publiek moet actief meedenken en een eigen betekenis geven aan het werk. De overige categorieën spreken voor zich. _______________________________ 37