Uitwerkingen brede opgaven hoofdstuk 3 Opgave 1 a Zie figuur 1. Figuur 1 1 h AB 2 BC 3,5 1 h Hieruit volgt: sin 1,5 2 en h = 0,18 m 3,5 Opmerking De oplossingsmethoden met h = 3,5 sin 3,0o en h = 3,5 tan 3,0o zijn wiskundig niet correct. 1 b Voor de frequentie geldt: f , waarin T gelijk is aan de tijdsduur van T één op- en neergaande beweging. Dit is de tijd die nodig is voor het afleggen van 10 m met de snelheid van 60 km/h. Omdat de auto met constante snelheid rijdt geldt: 60 s v t met v 16,7 m/s 3,6 s 10 Hieruit volgt: T t 0,600 s v 16,7 1 1 Dus: f 1,7 Hz T 0,600 c Voorbeelden van argumenten zijn: − Als de snelheden groter dan 40 km/h zijn is het discomfort bij een golflengte van 7 m kleiner dan bij de geadviseerde golflengtes. Als je bij een golflente van 7 m harder rijdt dan 40 km/h dan rijd je aangenamer dan wanneer je met zo’n snelheid over een weg met een golflengte van 10 m zou rijden. − Bij een golflengte van 7 m neemt het discomfort af als de snelheden groter zijn dan 40 km/h. Het is aangenamer om met een snelheid van 60 km/h te rijden dan met een snelheid van 40 km/h. − Als de snelheden kleiner zijn dan 40 km/h is het discomfort bij de geadviseerde golflengtes kleiner dan bij een golflengte van 7 m. Bij deze snelheden is het dus aangenamer rijden met een snelheid van bijvoorbeeld 30 km/h dan wanneer de golflengte 7 m zou zijn. m d Voor de trillingstijd T van een massaveersysteem geldt: T 2π C In ∆ ABC geldt: sin α VW O 5 UITW ERKINGEN BREDE OPGAVEN HOOFDSTUK 3 1 van 5 Hierin is m = 1,2∙103 kg en C = 2,1∙105 N/m Dus: T 2π 1,2 10 3 = 0,475 s 2,1 10 5 1 1 2,1 Hz T 0,475 e Als de frequentie waarmee de auto gaat trillen in de buurt komt van, of gelijk is aan, de eigenfrequentie, treedt er resonantie op. Dan wordt de amplitude van de trilling erg groot en wordt de auto moeilijk bestuurbaar. De eigenfrequentie is dan: f eigen Opgave 2 a Je kunt de maximale snelheid bepalen met: vmax = Hierin is A = 0,46 m en T = vmax = 2π A T 12,0 = 4,8 s 2,5 2 π 0,46 = 0,602 m/s = 0,60 m/s 4,8 Opmerking De grootte van de maximale snelheid is ook gelijk aan de absolute waarde van de steilheid van de grafiek in het (u,t)-diagram op de tijdstippen dat het trillende voorwerp door de evenwichtsstand gaat. Met behulp van de steilheid kun je bepalen: 1,00 vmax = = 0,625 m/s 1,6 Door de teken- en afleesonnauwkeurigheid kom je dan meestal niet precies uit op de waarde die in de vraag staat. b Voor het berekenen van de maximale kinetische energie moet je bedenken dat het raamwerk een andere snelheid heeft dan de kinderen. Voor de maximale kinetische energie van de kinderen geldt: Emax,kinderen = 12 mkinderen ∙ (vmax,kinderen)2 = 12 (40 + 40) 0,6022 = 14,503 J Voor de maximale kinetische energie van het raamwerk geldt: Emax,raam = 12 mraam ∙ (vmax,raam)2 De slingerlengte voor het raamwerk is gelijk aan 14 van de slingerlengte voor de kinderen. Dus is ook de maximale snelheid van het raamwerk 14 van de maximale snelheid van de kinderen. Dan is: Emax,raam = 12 30 ( 14 0,602)2 = 0,3398 J De totale trillingsenergie in situatie 1 is dan 14,84 J = 15 J l c Voor de trillingstijd T van een slinger geldt: T 2π g Het raamwerk hangt stil. De slingerlengte l van de schommelende kinderen is nu kleiner. Bij een kleinere lengte l is de trillingstijd dus ook kleiner geworden. d Nu het raamwerk stil hangt, is de massa van het trillende deel maar 80 kg. 2π A Voor de maximale snelheid geldt: vmax = T l Voor de trillingstijd T geldt: T 2π g VW O 5 UITW ERKINGEN BREDE OPGAVEN HOOFDSTUK 3 2 van 5 In situatie 2 is de slingerlengte 0,75 keer de slingerlengte in situatie 1. Dan is: T2 0,75 T1 In situatie 2 is de amplitude van de kinderen gelijk aan de amplitude in situatie 1. 2π A Uit vmax = volgt dan dat in situatie 2 de maximale snelheid van de T 1 kinderen keer zo groot is als in situatie 1. 0,75 0,602 Dus: vmax, 2 0,695 m/s 0,75 Voor de maximale kinetische energie geldt dan: Emax,2 = 12 80 0,6952 = 19,33 J = 19 J De totale trillingsenergie is in situatie 2 dus groter dan in situatie 1. Opgave 3 a Voor de trillingstijd T van een slinger met een kleine uitwijkingshoek geldt: l T 2π g In 2,3 s beweegt de kogel van een uiterste stand naar de evenwichtsstand. Dus: 2,3 s = 14 T T = 4 2,3 = 9,2 s Dan geldt: 9,2 2 π l 9,81 De lengte l van de kabel is 21 m. b Zie figuur 2. Figuur 2 AC l Δh BC l Hieruit volgt: l cos 25o = l – Δh Dus: Δh = l – (l ∙ cos 25o) = l ∙ (1 – cos 25o) = 0,0937 ∙ l Tijdens de beweging van een omkeerpunt naar de evenwichtsstand wordt zwaarte-energie omgezet in kinetische energie. 2 Dan is: mg ∙ Δh = 12 m v max vmax 2 g Δh In ∆ ABC geldt: cos α Dus: vmax 2 9,81 (0,0937 l ) 1,4 l c Bij een cirkelbeweging geldt voor de middelpuntzoekende kracht: mv2 Fmpz r VW O 5 UITW ERKINGEN BREDE OPGAVEN HOOFDSTUK 3 3 van 5 In het laagste punt geldt: v = vmax en r = l In het laagste punt van de slingbeweging werken twee krachten op de kogel: de zwaartekracht en de spankracht. De resulterende kracht van deze twee zorgt voor de middelpuntzoekende kracht en moet dus omhoog gericht zijn. Dus is de spankracht groter dan de zwaartekracht. 450 (1,4 l ) 2 Fspan (450 9,81) Fmpz = Fspan − Fzw l 882 = Fspan − 4414 De spankracht is dus: Fspan = 5,3∙103 N Opgave 4 a Je kunt met de wet van arbeid en kinetische energie berekenen of de stuwkracht arbeid heeft verricht. Er geldt: ΣW ΔEkin Wzw,A→B + Wstuw = (Ekin,B – Ekin,A) Wstuw = (Ekin,B – Ekin,A) – Wzw,A→B De zwaartekracht verricht negatieve arbeid: Wzw,A→B = 62,3∙103 9,81 (6,00∙103 – 7,50∙103) = –9,167∙108 J Om ΔEkin te kunnen berekenen moet je de snelheden eerst omrekenen in m/s. 675 vA = 675 km/h = = 187,5 m/s 3,6 465 vB = 465 km/h = = 129,2 m/s 3,6 ΔE kin 12 62,3 10 3 129,2 2 12 62,3 10 2 187,5 2 5,751 10 8 J Wstuw = −5,751∙108 – (−9,167∙108) = 3,42∙108 J Dus de stuwkracht heeft positieve arbeid verricht. b Zie figuur 3. Figuur 3 VW O 5 UITW ERKINGEN BREDE OPGAVEN HOOFDSTUK 3 4 van 5 Voor de krachten in punt B geldt: – Flift,B = 0 – Fzw is constant want m en g veranderen niet merkbaar van waarde tijdens de vlucht en dus geldt: Fzw,B = Fzw,A – Fzw,B is de resulterende kracht omdat het vliegtuig een vrije val maakt. – Fstuw,B is langs de raaklijn van de baan gericht; Fstuw,B is gelijk maar tegengesteld gericht aan Fwr,B. In punt A geldt: vA = 187,5 ms-1; dus Fwr,A = k · 187,52 In punt B geldt: vB = 129,2 ms-1; dus Fwr,B = k · 129,22 Fwr,B 129,172 Hieruit volgt: 0, 475 Fwr,A 187,52 Dus de lengte van de vectorpijl voor Fwr,B is gelijk aan 0,475 2,3 = 1,1 cm, en hij is gelijk aan de lengte van Fstuw. m c Voor de trillingstijd T van een massaveersysteem geldt: T 2π C m 0,94 2π T = 2π = 1,976 s C 9,5 Voor de trillingstijd T van een slinger geldt: T 2π l g l 9,81 De slingerlengte l is op de grond gelijk aan 0,97 m. d Tijdens de paraboolvlucht zijn de waarden van C en m niet veranderd. Dus voor het massaveersysteem geldt: Tmvs = 1,976 s. Tijdens de paraboolvlucht blijft de waarde van l hetzelfde maar de waarde van g is dan gelijk aan 0,01∙ g. De periode van de slinger is daardoor 10 keer zo groot geworden, dus de periode van de slinger is: Tslinger = 19,76 s. Tslinger 19,76 10 Dus: Tmvs 1,976 1,976 2π VW O 5 UITW ERKINGEN BREDE OPGAVEN HOOFDSTUK 3 5 van 5