DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB BUIKTYFUS Buiktyfus Ziektebeeld Buiktyfus is een zeer ernstige, systemische bacteriële infectie met mogelijk dodelijke afloop. De ziekte wordt gekenmerkt door een geleidelijk begin met aanhoudende koorts, hoofdpijn, malaise, anorexie, buikpijn, relatieve bradycardie, hepatosplenomegalie, niet-productieve hoest in het begin van de ziekte en soms roze vlekken (roseolen) op de romp. Zowel constipatie (eerder bij volwassenen) als diarree (eerder bij kinderen) kunnen aanwezig zijn. Het bewustzijn kan verminderd zijn (τυφος betekent ‘rook’, ook wel ‘beneveld bewustzijn’, ‘bedwelming’). Het klinisch beeld kan variëren van een milde ziekte met lichte koorts (het kan dan lijken op een ‘gewone’ gastro-enteritis) tot een zeer ernstige ziekte met meerdere complicaties. De ernst wordt beïnvloed door factoren zoals de virulentie van de kiem, de grootte van het inoculum, het tijdstip van adequate behandeling en eventuele vroegere vaccinatie. Na een koortsvrije periode van variabele duur kan een recidief ontstaan vanuit lymfoïde weefsels in de buikholte, waar de kiemen na fagocytose kunnen overleven in macrofagen. Meestal is een recidief milder dan de initiële ziekte. Bij kinderen jonger dan twee jaar verloopt buiktyfus vaak atypisch en wordt dan niet altijd als zodanig herkend. Ernstige ziekte met koorts en blijvende of intermittente bacteriëmie is mogelijk. Ongeveer 1 tot 5% van de patiënten met buiktyfus, wordt chronisch drager. De kiemen blijven aanwezig in de galblaas en worden uitgescheiden gedurende minstens een jaar, zonder dat de patiënt hier noodzakelijk ziek van is. Chronisch dragerschap komt bij kinderen echter zelden voor. Zonder behandeling overlijdt 10 tot 25% van de patiënten ten gevolge van verwikkelingen. Met doeltreffende behandeling is de letaliteit in Westerse landen veel lager (<1%). De meest frequente verwikkelingen (ca. 1%) zijn darmulceratie met bloeding of perforatie. Andere verwikkelingen: pneumonie, hepatitis, cholecystitis. Via verspreiding in de bloedbaan (sepsis) kan elk orgaan geïnfecteerd geraken, en aanleiding geven tot osteomyelitis, artritis, meningitis, myocarditis, e.a. Ook coördinatiestoornissen, delirium en psychose kunnen optreden. Incubatieperiode Meestal 1 tot 2 weken (spreiding 3 dagen tot 3 maanden). juli 2010 – versie 0.1 43 44 BUIKTYFUS DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB Ziekteverwekker Salmonella enterica subsp. enterica serovar Typhi, gewoonlijk Salmonella Typhi genoemd. Salmonella enterica subsp. enterica serovars Paratyphi A, B en C, gewoonlijk Salmonella Paratyphi A, B en C genoemd. Beide subtypes veroorzaken een gelijkaardig klinisch beeld. Salmonella Typhi is de meest frequente verwekker: 4 keer frequenter dan Salmonella Paratyphi A en B. Salmonella Paratyphi C is zeldzaam. Het genus Salmonella behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae. Salmonella Typhi draagt een virulentiefactor (Vi-antigeen) waardoor fagocytose bemoeilijkt wordt. Voorkomen In de meeste landen van Zuid- en Zuidoost-Azië, Centraal- en Zuid-Amerika en Afrika vormt buiktyfus een groot gezondheidsprobleem onder de lokale bevolking. Schattingen van het aantal gevallen wereldwijd variëren tussen 17 en 33 miljoen per jaar met jaarlijks 200 000 tot 500 000 doden. In Europa was de globale incidentie 0,03 per 100 000 in 2005. In Vlaanderen werden de voorbije 10 jaar 4 tot 11 gevallen per jaar gemeld aan de dienst Infectieziektebestrijding van de afdeling Toezicht Volksgezondheid. De meeste gevallen worden gemeld in de periode augustus-september, met een tweede, kleinere piek in maart en april. Buiktyfus treft in Europa vooral jonge kinderen (<5j). Het betreffen meestal importgevallen. Reservoir De mens is het enige reservoir voor Salmonella Typhi. De mens en mogelijk ook (huis)dieren vormen het reservoir voor Salmonella Paratyphi. Transmissie De overdracht gebeurt in hoofdzaak feco-oraal: via met feces besmet water of voedsel (zoals rauwe groenten, rauw fruit, schelpdieren, melkproducten). Buiktyfus is een groot gezondheidsprobleem in landen met slechte sanitaire voorzieningen en onzuiver drinkwater. Overdracht van mens op mens is ongewoon, maar niet onbestaande (via met feces besmette kleding of beddengoed, via oro-anaal seksueel contact). De besmettelijkheid is afhankelijk van de grootte van het inoculum en van het voedingsmiddel: maagzuur kan de bacterie inactiveren, maar sommige voedingsmiddelen kunnen optreden als buffer. De bacterie kan ook gedurende meerdere weken in water overleven, maar sterft snel af op oppervlakken. Op ongewassen handen is er een overleving van ongeveer 20 minuten. Handenwassen elimineert het besmettingsrisico. juli 2010 – versie 0.1 DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB BUIKTYFUS Besmettelijke periode Zonder behandeling is een patiënt met buiktyfus door S. Typhi besmettelijk vanaf de eerste ziekteweek en minstens totdat hij volledig genezen is. Ongeveer 10% blijft echter besmettelijk gedurende 3 maanden en 1 tot 5% wordt chronisch drager. Men spreekt van chronisch dragerschap indien kiemen worden uitgescheiden gedurende minstens 1 jaar. De kiemen zijn dan chronisch aanwezig in de galblaas. Dragerschap komt vooral voor bij personen met afwijkingen ter hoogte van de galwegen, zoals de aanwezigheid van galstenen. De kans om chronisch drager te worden is groter voor vrouwen en neemt toe met toenemende leeftijd (dit komt overeen met de epidemiologie van galblaaspathologie). Chronisch dragerschap in de urine is ook beschreven (vaak samen met nierstenen of een Schistosoma-infectie). Een patiënt met buiktyfus door S. Paratyphi is gemiddeld gedurende 1 tot 2 weken besmettelijk en deze infectie leidt minder frequent tot chronisch dragerschap. Vatbaarheid Bepaalde aandoeningen geven een verhoogde vatbaarheid: a- of hypochloorhydrie (na gastrectomie, gastritis, behandeling met antacida en/of maagzuursecretieremmers); hiv-infectie en andere aandoeningen die gepaard gaan met gestoorde cellulaire immuniteit; darmtumoren en chronische darmaandoeningen. Risicopersonen uit niet-endemische gebieden zijn: reizigers naar gebieden waar buiktyfus wel endemisch is; personen die oro-anaal seksueel contact hebben met een persoon die S. (Para)Typhi uitscheidt. Personen met een vaat- of gewrichtsprothese hebben een verhoogde kans op een ernstig verloop. Immuniteit Na natuurlijke infectie zijn de meeste personen waarschijnlijk langdurig immuun. Herinfectie is mogelijk en is vaak geassocieerd met het vroegtijdig toedienen van antibiotica tijdens de (eerste) infectie. De mate van immuniteit na vaccinatie is niet duidelijk. Bescherming is vaak kortdurend en onvolledig: bij blootstelling aan een groot inoculum is de bescherming mogelijk onvoldoende. Diagnose Een bloedkweek vormt de gouden standaard voor diagnose. Een antibiogram moet steeds bepaald worden. Kweek uit feces is pas mogelijk na een week en is dus niet nuttig bij het stellen van de acute diagnose. juli 2010 – versie 0.1 45 46 BUIKTYFUS DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB Om dragerschap te kunnen vaststellen/uitsluiten is bacteriologische nacontrole (feceskweek) van bevestigde gevallen vooral belangrijk bij personen die professioneel een besmettingsgevaar inhouden, zoals zorgverleners en personen werkzaam in de voedingsindustrie. Behandeling Een behandeling met antibiotica is nodig. De keuze, de toedieningsweg en de behandelingsduur zijn afhankelijk van de gevoeligheid van de stam, de infectielokalisatie, de gastheer en het klinisch antwoord. Multidrug resistentie is beschreven. Bij chronisch dragerschap is een langdurige antibioticabehandeling nodig. Bij chronisch dragerschap kan een cholecystectomie aangewezen zijn. Preventie Algemene hygiënemaatregelen ter preventie van overdracht van ziekten via voedsel moeten nageleefd worden. (zie fiche Gastro-enteritis) Vaccinatie wordt in België aanbevolen voor reizigers die langdurig in een endemisch gebied zullen verblijven (minstens 3 weken). Vaccinatie is ook aanbevolen bij korter verblijf in endemisch gebied indien er kans is op blootstelling aan onveilig voedsel en water of bij nauw contact in landelijke gebieden met de lokale bevolking. Er zijn in België twee verschillende merknamen van inspuitbare, geïnactiveerde vaccins beschikbaar en een oraal, levend verzwakt vaccin. Bescherming treedt op vanaf de derde week na vaccinatie. De mate van immuniteit na vaccinatie is niet duidelijk (wordt geschat op 66% met een grote variatie). Bescherming is vaak kortdurend en onvolledig: bij blootstelling aan een groot inoculum van de kiem is de bescherming mogelijk onvoldoende. Hervaccinatie wordt aangeraden na maximaal 3 jaar bij blijvende of hernieuwde blootstelling, ook bij personen die buiktyfus hebben doorgemaakt. De vaccinatie van kinderen < 2 jaar wordt niet aanbevolen, omdat de immuunrespons in deze leeftijdsgroep zeer laag is. Bovendien is buiktyfus uitzonderlijk bij reizigers (of ‘expats’) onder de leeftijd van 2 jaar. Passieve immunisatie wordt niet toegepast. Maatregelen naar aanleiding van een geval Gevalsdefinitie: Vermoedelijk: patiënt met een klinisch verdacht beeld die epidemiologisch gelinkt is aan een bewezen geval. Geconfirmeerd: klinisch compatibel met laboratoriumconfirmatie. Laboratoriumcriteria: Suggestief: isolatie van S. Typhi/Paratyphi zonder kliniek. Laboratoriumconfirmatie: isolatie van S. Typhi/Paratyphi uit bloed, feces of ander. juli 2010 – versie 0.1 DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB BUIKTYFUS Melding: Elk geval van buiktyfus moet zo snel mogelijk gemeld worden aan de dienst Infectieziektebestrijding van de afdeling Toezicht Volksgezondheid. Gevalsopsporing: Bronopsporing is altijd aangewezen. Contactonderzoek wordt slechts in bepaalde gevallen uitgevoerd omdat de kans op overdracht van mens tot mens zeer klein is in onze regio. Mogelijke gevallen waarbij contactonderzoek (met feceskweek) aangewezen is, zijn o.a. gevallen waarbij de indexpatiënt geen of onvoldoende besef van of vaardigheden voor een goede hygiëne heeft (bv. personen met een verstandelijke handicap of jonge kinderen) of zorg draagt voor voedselbereiding. Bij contacten die werken met voedingsmiddelen in de levensmiddelensector of in de verzorgende sector en bij contacten die klachten hebben die zouden kunnen passen bij buiktyfus, wordt best ook een feceskweek verricht. Indien er minstens twee gevallen zijn in een groep die dezelfde reis heeft gemaakt, wordt een feceskweek uitgevoerd bij alle andere leden van deze groep. Maatregelen te nemen door de CLB-arts bij elk geval: Wering van school: - Wering van de patiënt is aangewezen tot klinisch herstel, mits goede hand- en toilethygiëne kan uitgevoerd worden. Voor kinderen die onvoldoende kunnen zorgen voor een goede hand- en toilethygiëne (bv. kleuters, personen met een verstandelijke handicap), dient de duur van wering bepaald te worden in overleg met de dienst Infectieziektebestrijding. - Wering van contacten: Een broer of zus van een patiënt met klachten die kunnen passen bij buiktyfus, moet ook thuisblijven van school tot de uitslag van het laboratoriumonderzoek negatief is. Bij een positief resultaat is er een nieuw bevestigd geval. Contact opnemen met de behandelende arts voor bijkomende informatie en overleg. Bespreken wie de melding op zich heeft genomen of zal nemen. Informeren van ouders, medeleerlingen en personeel over het ziektebeeld en adviseren een arts te raadplegen bij symptomen. Belang benadrukken van algemene hygiënemaatregelen ter preventie van feco-orale overdracht van ziekten en ter preventie van overdracht van ziekten via voedsel (zie fiche Gastro-enteritis). Zie voorbeeldbrieven buiktyfus. Informeren van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk van de school. Ook de schoonmaakdienst van de school wordt best ingelicht, zodat ook deze strenge hygiënemaatregelen kan hanteren. Chemoprofylaxe: Geen juli 2010 – versie 0.1 47 48 BUIKTYFUS DRAAIBOEK INFECTIEZIEKTEN CLB Bijkomende hygiënemaatregelen: Extra aandacht voor hygiëne is belangrijk. Een goede handhygiëne en correct omgaan met feces (zie Hoe omgaan met bloed en andere lichaamsvochten?) en mogelijk met feces besmette oppervlakken of voorwerpen is cruciaal. In een gezinssituatie volstaan beperkte hygiënemaatregelen gedurende een week: goed de handen wassen na toiletgebruik, met vloeibare zeep, na het verschonen van een luier, het helpen van een kind met de toiletgang, en vóór het (bereiden van) eten; papieren wegwerpluiers gebruiken; tenminste dagelijkse reiniging van de toiletten; geen desinfectie; dagelijks verschonen van handdoeken en eigen handdoek voor de patiënt; nagels kort houden. In instellingen zijn uitgebreide hygiënemaatregelen noodzakelijk gedurende minimum twee weken na het ziek worden van het laatste geval. Men dient naast de maatregelen die gelden in een gezinssituatie ook: te zorgen voor een goede handhygiëne bij de voedselverzorging en voedselbereiding (dit is cruciaal); in residentiële instellingen bewoners/kinderen met klachten te weren bij (meehelpen met) gemeenschappelijke voedselbereidingsactiviteiten; toiletten te reinigen en desinfecteren na elk gebruik door de patiënt of een geïnfecteerd contact. Hieronder vallen niet alleen pot en bril, maar ook de aangeraakte deurknoppen, doorspoeltrekkers/drukknoppen en kranen. Bij het reinigen en desinfecteren moet men wegwerphandschoenen dragen; indien mogelijk te zorgen voor een eigen toilet voor de patiënt; vloeibare zeep en papieren handdoekjes te gebruiken; te zorgen dat de patiënt en eventuele verzorgers geen ringen dragen; in dagopvangvoorzieningen geïnfecteerde personen en personen met klachten (nog niet bevestigde gevallen) te weren; schoonmaakbedrijf en schoonmakers in te lichten; voedsel op de juiste manier te bewaren: bij de juiste temperatuur en afgedekt. juli 2010 – versie 0.1