Inhoud

advertisement
Inhoud
1. De sturende kracht van taal
11
I Betekenis en bedoeling27
2. Homo’s en pannenkoeken
29
3. Is de trein naar Leiden die niet verder rijdt dan
Hoofddorp wel de trein naar Leiden?
35
4. Niets dan de waarheid
41
5. Hoe kan ‘Open op maandag’ ook open op dinsdag
betekenen?49
II De sturende kracht van grammatica55
6. Met je ‘constructies’!
7. Ik zeg doen!
8. Koop hier een winnend staatslot?
9. Lost in translation: de conditionele imperatief
10. De ‘als iets, dan niets’-constructie
11. ‘Toen ik je zag’: de kracht van losse bijzinnen
12. De glazen bol van Matthijs van Nieuwkerk
13. De paradox van Cruijff: ontkennen is bevestigen
14. Wel niet
15. De Dikke Man en De Overspelige Echtgenoot
16. Andere Tijden
57
66
73
79
88
96
104
109
115
123
131
Index139
1.
De sturende kracht van taal
Betekenis en bedoeling
Op 7 april 2013 publiceerde NRC Handelsblad een interview met
Alex Brenninkmeijer, toen nog onze Nationale Ombudsman. In
een kadertje bij het interview werd onder andere zijn privésituatie in een paar woorden samengevat:
Getrouwd met Sacha Prechal, twee zoons.
Beide feiten klopten. Brenninkmeijer was getrouwd met Sacha
Prechal en hij had twee zoons. Toch moest de krant deze mededeling vier dagen later rectificeren:
In het kader bij het artikel (…) staat dat Brenninkmeijer getrouwd
is met Sacha Prechal en twee zoons heeft. De zoons zijn uit een
eerder huwelijk.
Maar had NRC dan geschreven dat die zoons uit het huwelijk
met Prechal waren? Het staat er eigenlijk niet. En ook weer
wel. De twee uitspraken – getrouwd, twee zoons – zijn los van
elkaar allebei waar, maar in combinatie kun je ze niet anders
interpreteren dan dat Prechal de moeder van deze twee zonen
is. Het is geen deel van de letterlijke betekenis van de zin, maar
de woorden sturen samen wel héél sterk in die richting. Zo sterk
dat er een rectificatie nodig was.
Als we een zin horen of lezen, doen we veel meer dan de betekenissen van de woorden bij elkaar optellen. We willen weten op
welke conclusies de spreker aanstuurt. Wat hij eigenlijk bedoelt
met wat hij zegt. Dat is altijd méér dan wat er letterlijk staat. En
soms is het zelfs iets heel anders.
11
Mijn eigen fascinatie voor het verschil tussen de letterlijke
betekenis van zinnen en de bedoeling van de spreker is, achteraf
gezien, al heel vroeg begonnen. Ik was een jaar of twaalf toen ik,
op Koninginnedag, meedeed aan de jaarlijkse fietspuzzeltocht
door de polders rondom mijn geboortedorp. Dat ging goed, dacht
ik. De vragen waren niet moeilijk. Stond er in de nok van een
oude schuur een jaartal, dan luidde de vraag:
Weet u wanneer deze boerderij gebouwd is?
Nou, dat wist ik wel. Groot was dan ook mijn teleurstelling,
later die dag in een volgepakt café, dat ik buiten de prijzen viel.
Groter nog was mijn verbazing dat geen van de deelnemers de
eenvoudige vragenlijst foutloos had ingevuld. Totdat ik de reden
daarvan te horen kreeg. Het antwoord op vragen van het type
‘Weet u wanneer deze boerderij gebouwd is?’ had ‘ja’ moeten
luiden en elk ander antwoord was afgekeurd. De aanwezigen
moesten het even verwerken, dat wel, maar niemand betwistte
het gelijk van de bedenker en corrector van de vragenlijst. Er
stond tenslotte ook ‘Lees de vragen goed!’ bovenaan het formulier. Alsof goed lezen hetzelfde zou zijn als letterlijk lezen. In dit
geval was de letterlijke betekenis van de vraag ook de bedoelde
interpretatie, maar dat is bij dit soort vragen eigenlijk nooit zo.
Voor zover ik weet had niemand ‘ja’ geantwoord. Of ‘nee’, wat
natuurlijk ook goed gerekend had moeten worden.
We komen ze in dit boek nog wel vaker tegen. Mensen die
zich beroepen op de letterlijke betekenis van woorden en geen
verantwoordelijkheid nemen voor wat je er redelijkerwijs uit af
mag leiden. En het zijn niet de minsten. Een politierechter die
oordeelt dat ‘homo’ geen scheldwoord kan zijn (hoofdstuk 2).
Een president van de Verenigde Staten die vindt dat spelletjes
met een sigaar geen seks zijn (hoofdstuk 4). En een doctor die
meent dat ‘Eet smakelijk!’ onbeleefd is omdat het een bevel is
(hoofdstuk 8). Het misverstand is steeds hetzelfde. Het gaat er
bij communicatie niet om wat mensen letterlijk zeggen, maar
12
om wat ze met hun woorden bedoelen. Woorden hebben een
betekenis, mensen hebben een bedoeling.
Soms doen taalgebruikers hun best om hun werkelijke bedoeling verborgen te houden. In dat geval hebben we te maken met
leugens en misleiding. Daarvan zal ik eerst een paar voorbeelden
laten zien. Maar minder zeggen dan je bedoelt, of iets anders zeggen dan je bedoelt, daar zit niet altijd boze opzet achter. Sterker
nog, zo zullen we zien, het is inherent aan het gebruik van taal.
Verborgen bedoelingen
In de film Nebraska uit 2013 maakt een vrouw zich ongerust over
haar echtgenoot omdat die steeds van huis wegloopt. Elke keer
als dat gebeurt, belt ze haar zoon, die zijn vader dan ergens langs
de snelweg ophaalt en weer naar huis brengt. Maar de vader wil
niet naar huis – hij wil naar Nebraska. Daarvandaan heeft hij
een brief gekregen waarin staat dat hij een miljoen dollar heeft
gewonnen en dat geld wil hij persoonlijk gaan ophalen. Wat er
verder in de brief staat, daaraan heeft hij geen boodschap. Hij
heeft een miljoen gewonnen, dat staat er zwart op wit.
Op een dag besluit de zoon om niet langer tegen zijn vader in te
gaan. Hij pakt hun koffers en de twee gaan op weg naar Nebraska.
Het is een tocht met hindernissen, maar aan het eind vinden ze
op een bedrijfsterrein het kantoortje van de loterij waar de brief
vandaan kwam. Als de vader te horen krijgt dat zijn code niet de
winnende code was, verlaat hij gedesillusioneerd het kantoortje.
Dan volgt deze dialoog tussen de secretaresse en de zoon:
– Does he have Alzheimer’s or something?
– No, he just believes stuff that people tell him.
– That’s too bad.
Geloven wat mensen letterlijk tegen je zeggen. Dat moet je
dus blijkbaar niet doen – dat is iets uit vroeger tijden, of wat
dementerenden doen.
13
De letterlijke betekenis van de zin ‘U heeft een miljoen dollar
gewonnen!’ is in dit geval simpelweg onwaar. Gek genoeg is dat
niet altijd een probleem en is niet alles wat onwaar is ook meteen
een leugen. In hoofdstuk 12 zullen we zien dat interviewers juist
zinnen zoals ‘U heeft een miljoen gewonnen’ heel strategisch
kunnen inzetten. Matthijs van Nieuwkerk zal bijvoorbeeld
eerder vragen:
U heeft een miljoen gewonnen. Wat doet u?
dan:
Als u een miljoen gewonnen heeft, wat zou u dan doen?
Met die eerste formulering doe je net alsof het miljoen al binnen
is. De geïnterviewde kan niet anders dan zich voorstellen dat
het al zover is, en voordat hij er erg in heeft, heeft hij de vraag al
beantwoord. Het verschil met de zin uit de film is dat de loterij uit
de film haar best doet om de achterliggende bedoeling verborgen
te houden. Daarom noemen we Van Nieuwkerk geen oplichter,
maar beschouwen we de brief van de loterij wel als een vorm
van misleiding. Dat is, mogen we hopen, in het dagelijks leven
een vrij uitzonderlijke situatie, maar dus wel één waarmee je bij
de interpretatie van een zin ook nog rekening moet houden. Dat
doe je trouwens ook: je hoeft de kleine lettertjes niet te lezen om
zo’n mededeling op waarde te schatten en de brief of e-mail in
de prullenbak te gooien.
Misleiding door gebruik te maken van het verschil tussen
letterlijke betekenis en bedoeling kan een stuk subtieler – en
succesvoller – zijn, en je hoeft niet dementerend te zijn om er in
te trappen. Op een avond ergens in 2008 ging bij mij de telefoon.
– Spreek ik met meneer Boogaart?
– Ja, dat ben ik.
– Klopt het dat u een telefoonabonnement heeft bij KPN?
– Ja, dat klopt.
14
– Dan mag ik u een speciale aanbieding doen. U kunt in het
weekend en ’s avonds gratis bellen en uw abonnementsgeld wordt
ook nog lager.
Nu had ik in die tijd wel brieven van de KPN gekregen over zo’n
soort abonnement, maar tot op dat moment had ik daar uit
gemakzucht nog niet op gereageerd. Handig dus dat ze even
belden. Ik herinner me nog dat ik vroeg of er verder helemaal
niets zou veranderen. Immers, als dat abonnement goedkoper
was en verder alles bij het oude bleef, waarom hadden ze mij dat
dan niet automatisch gegeven? Dan hadden ze zich die brieven
en dat telefoontje ook kunnen besparen. Maar nee, er zou verder
niets veranderen. Dat bleek te kloppen. Behalve dan dat ik vanaf
dat moment zonder het te weten was overgestapt van KPN naar
Pretium Telecom.
Ik was niet de enige die in dit soort telefoontjes van Pretium
gedacht had met KPN in gesprek te zijn: ik zag medeslachtoffers
later nog regelmatig voorbijkomen in het tv-programma Kassa.
De verdediging van Pretium was steeds dezelfde: ze hadden nooit
gezegd dat ze van KPN waren en dat konden ze ook aantonen
met transcripties van de telefoongesprekken. Inderdaad, ook in
het bovenstaande gesprek met mij hadden ze niet gezegd dat ze
namens KPN belden. En toch ook weer wel. Ze hadden het niet
letterlijk gezegd, ik had het afgeleid uit wat ze wél zeiden. Aan
zijn website te zien, heeft Pretium zijn verkoopstrategieën trouwens nog niet ingrijpend gewijzigd. In plaats daarvan hebben
ze een coulanceregeling voor ‘kwetsbare groepen’. Alzheimer’s
or something.
Je bent als spreker niet alleen verantwoordelijk voor de
letterlijke betekenis van je woorden, maar vooral voor wat je
lezers en luisteraars daar over je precieze bedoeling uit af kunnen
leiden. Bij scheldwoorden, het onderwerp van hoofdstuk 2, is dat
het duidelijkst. Wie ‘homo!’ schreeuwt tegen een politieagent,
kan niet met het woordenboek in de hand beweren dat hij alleen
maar een neutrale beschrijving wilde geven van de seksuele
geaardheid van de agent. Maar precies zo kan Pretium zich
15
niet beroepen op de letterlijke betekenis van ‘dan mag ik u een
speciale aanbieding doen’ om te bewijzen dat ze niet hebben
gezegd van KPN te zijn. Ze hebben het misschien niet ‘met zoveel
woorden’ gezegd, maar ze hebben mij wel bewust in de richting
van die conclusie gestuurd.
Natuurlijk ben je als spreker niet verantwoordelijk voor alles
wat iedereen achter je woorden wil zoeken, maar wel voor de
richting die je ze uitstuurt door wat je zegt en door hoe je het
zegt. Die mevrouw van Pretium Telecom had zich ook gewoon
voor kunnen stellen. En als de journalist van NRC niet bedoelde
dat de zonen van Prechal waren, dan had hij het anders moeten
formuleren. Andersom bijvoorbeeld: ‘twee zoons, getrouwd met
Sacha Prechal’. Zodra je communiceert met behulp van taal, heb
je volop keuze. Spreken is kiezen, en kiezen is sturen. Op beide
ga ik nu verder in.
Spreken is kiezen
De dingen waar je met elkaar over praat hebben geen labeltjes
met woorden erop. De wereld is geen Rivièra Maison. Dat is
een winkel die ooit heeft bedacht dat het leuk is om op allerlei
meubelstukken en gebruiksvoorwerpen in grote letters te
vermelden wat het is of waarvoor het bedoeld is. Zodat de visite
eindelijk begrijpt dat die haken bij de voordeur een KAPSTOK
zijn waaraan ze hun JASSEN kunnen hangen. Dat was zo’n succes
dat zelfs Blokker het nu doet. Het beperkt je wel: ik heb thuis een
kom waar SALADE op staat en ik kan daar echt geen yoghurt uit
eten. Ook dat is de kracht van taal.
Gelukkig mag je als spreker verder zelf bepalen wat iets is.
Maar die keuze is wel beperkt: je wil graag begrepen worden door
de mensen om je heen en daarom is het handig om woorden te
gebruiken die zij óók kennen en gebruiken. Je kan een kapstok
best een jas noemen, en andersom, maar handig is het niet en het
wordt al gauw een troep in de hal. Bovendien wil je niet alleen
door andere mensen begrepen worden, je wil door je taalgebruik
16
ook laten zien dat je bij hen hoort. Er zijn dus goede redenen om
de taal van je omgeving te spreken en eigenlijk kun je niet anders.
Maar omdat elke taal de wereld op zijn eigen manier indeelt,
maak je in communicatie gebruik van een middel – taal – dat
één bepaalde visie op de werkelijkheid met zich meebrengt. Als
spreker kun je je gesprekspartner met woorden in een bepaalde
richting sturen, maar je wordt zelf ook gestuurd, om te beginnen
al door de taal die je spreekt.
Verschillende woorden betekenen nooit hetzelfde. Dat geldt
voor woorden uit verschillende talen maar ook binnen één taal.
Bisschop Muskens van Breda beweerde ooit dat we God net zo
goed ‘Allah’ kunnen noemen, omdat de twee woorden toch
naar hetzelfde verwijzen. Dat berust op een misverstand. Een
ingewikkeld misverstand in dit geval, want de vraag is natuurlijk
waar die woorden dan precies naar verwijzen in de werkelijkheid.
Maar dat is een theologische kwestie. Duidelijk is dat de woorden
‘God’ en ‘Allah’ niet in dezelfde contexten, door dezelfde mensen
en met dezelfde bedoeling gebruikt worden. De woorden roepen
iets anders op en dat wat woorden oproepen is onlosmakelijk
verbonden met hun betekenis, of eigenlijk is het hun betekenis.
Je kan dat tegenwoordig trouwens snel duidelijk maken door voor
twee woorden op internet naar plaatjes te zoeken, bijvoorbeeld
met Google Images. Voor de woorden ‘God’ en ‘Allah’ levert dat
onvergelijkbare resultaten op.
Waar dat verschil vandaan komt is in dit geval wel duidelijk:
binnen de islam is het niet toegestaan om Allah af te beelden.
Alleen al daarom kun je eigenlijk niet volhouden dat de woorden
‘God’ en ‘Allah’ hetzelfde betekenen. Zelfs als die twee woorden
naar dezelfde ‘entiteit’ zouden verwijzen, dan nog verschilt hun
betekenis. Zoals we in hoofdstuk 3 zullen zien, is de betekenis
van een woord namelijk iets anders dan datgene waar het naar
verwijst. Anders zou je niet kunnen verklaren waarom je op zo
veel verschillende manieren over hetzelfde kan praten. En dan
had Edina in de tv-serie Absolutely Fabulous nooit het volgende
gesprek kunnen voeren met haar aan lager wal geraakte ex-man
Marshall:
17
– So Marshall, how’s the script coming?
– Well it’s at a real interesting stage. A Japanese company has
taken up the option to do it in animation form.
– A cartoon?
– Animation!
– A cartoon!
Kiezen is sturen
Taal is nooit neutraal. Elk woord dat je gebruikt is een keuze uit
alle woorden die je op dat moment óók had kunnen gebruiken.
Het maakt voor Marshall nogal wat uit of zijn script verfilmd
gaat worden als ‘animatiefilm’ of als ‘tekenfilm’. Net als je beter
‘vrijheidsstrijder’ dan ‘terrorist’ genoemd kan worden. Het verschil is niet dat die woorden per se verwijzen naar iets anders
in de werkelijkheid, maar dat ze iets anders oproepen. Dat ze de
lezer of luisteraar een andere kant op sturen. Exact hetzelfde
glas kan voor de één ‘halfvol’ zijn en voor de ander ‘halfleeg’.
Vlees met ‘30% vet’ is ook ‘70% vetvrij’. Welke formulering je
kiest wordt niet bepaald door de hoeveelheid drank in je glas
of de hoeveelheid vet in het vlees, maar is afhankelijk van de
conclusie die je eraan wil verbinden. Wel of niet bijschenken,
bijvoorbeeld. Of het vlees wel of niet kopen.
In dat telefoontje van Pretium, daar was u natuurlijk niet
ingetrapt. Maar neem nu eens de eerste zin van de advertentie
op de pagina hiernaast (uit Metro van 4 december 2009).
Sterke drank is niet schadelijker voor je gezondheid dan bier
of wijn!
Deze mededeling had ook op andere manieren gepresenteerd
kunnen worden:
Sterke drank is even schadelijk voor je gezondheid als bier of wijn!
18
Bier en wijn zijn even schadelijk voor je gezondheid als sterke
drank!
Bier en wijn zijn niet minder schadelijk dan sterke drank!
Inhoudelijk komen de vier formuleringen op hetzelfde neer, maar
de laatste drie zinnen sturen in een heel andere richting dan de
originele zin uit de advertentie. De drie alternatieven hebben het
over de schadelijke effecten van alcohol, die evenzeer gelden voor
bier of wijn als voor sterke drank. Deze zinnen suggereren dus
dat overschakelen van sterke drank op bier of wijn geen zin heeft:
als het om je gezondheid gaat, kun je beter andere maatregelen
nemen – sowieso minder drinken bijvoorbeeld. Dat is vast een
zinnig advies, maar het is niet waar de oorspronkelijke formulering in de advertentie op aanstuurt. De conclusie daarvan is
namelijk dat je, als je toch drinkt, ‘net zo goed’ sterke drank
19
kunt drinken als bier of wijn. De formulering stuurt eerder in de
richting van wél drinken dan van niet of minder drinken. Dat
komt door de combinatie van een negatieve term (‘schadelijk’)
met een ontkenning (‘niet’). De schadelijke effecten worden, net
als in de andere zinnen, wel genoemd, maar ze worden door het
woordje ‘niet’ meteen onschadelijk gemaakt.
Voor een gezondheidscampagne is dat gek, maar ook al doet
de advertentie z’n best om op zo’n campagne te lijken, bij nader
inzien heeft de adverteerder een heel andere bedoeling. En die is
wel degelijk in overeenstemming met de conclusie die volgt uit
de eerste zin. Het is even zoeken, en doorklikken, via de enige
afzender die genoemd wordt (drinkwijzer.org), maar dan kom je
terecht bij Spirits NL, ‘de branchevereniging van merkhouders
van gedistilleerde dranken in Nederland’. En dan begrijp je
waarom in de advertentie de werkelijkheid is geformuleerd zoals
die is geformuleerd.
Positief en negatief sturen
Het verschil tussen de zin uit de advertentie en de alternatieve
formuleringen is het verschil tussen positief formuleren en negatief formuleren. Omdat positieve en negatieve formuleringen
van dezelfde werkelijkheid verschillende conclusies met zich
meebrengen, kunnen ze moeilijk samen in één tekst gebruikt
worden, zoals dit nieuwsbericht uit Het Parool goed laat zien:
Bijna miljoen kijkers zien Rutte winnen
AMSTERDAM – Nog geen miljoen kijkers hebben gisteren in
gespannen afwachting van de uitslag plaatsgenomen voor de
tv voor de bekendmaking van de nieuwe VVD-lijsttrekker. De
rechtstreeks uitzending (…) trok gisteren 988.000 kijkers.
De werkelijkheid is in dit geval het getal van 988.000 kijkers.
Hoewel, het echte aantal kijkers kan natuurlijk nooit zo’n mooi
afgerond aantal zijn. Hoe dan ook, dat aantal kun je presenteren
20
als ‘bijna een miljoen’, maar ook als ‘nog geen miljoen’. Het is allebei waar en toch betekenen de twee formuleringen iets anders.
De tekst van het bericht suggereert tegenvallende kijkcijfers,
maar dat komt na de kop als een verrassing omdat die juist
nogal optimistisch klonk. De kop en de eerste zin zijn allebei
correcte beschrijvingen van de werkelijkheid en toch botsen ze
met elkaar. De eerste stuurt in positieve richting, de tweede in
negatieve richting.
Die positieve en negatieve sturende kracht van taal is een
paar jaar geleden ook ontdekt door de NS. Sindsdien heeft geen
enkele trein in Nederland nog vertraging. Ja vroeger, toen had
een trein ‘vijf minuten vertraging’. Tegenwoordig vertrekt een
trein ‘over vijf minuten’. De vondst om een stoptrein zonder wc
een ‘sprinter’ te noemen komt eigenlijk op hetzelfde neer. Het
verschil tussen de oude en de nieuwe formulering lijkt in beide
gevallen op dat tussen ‘bijna een miljoen’ en ‘nog geen miljoen’:
de nieuwe formuleringen leggen de nadruk op wat er wél gebeurt
in plaats van op wat er níet gebeurt, op beweging in plaats van
stilstand. Een stoptrein stopt vrij regelmatig op ‘tussengelegen
stations’, maar met het woord sprinter leg je de nadruk op de
korte stukjes die hij wél rijdt. Een specialist op de korte afstand.
En terwijl ‘vertraging’ gaat over een trein die er nog steeds niet
is, roept ‘vertrekken’ natuurlijk het beeld op van een trein die
er wel zal zijn.
Als je eenmaal in de trein zit, heet vertraging tegenwoordig
ook wel ‘extra reistijd’. Dat roept bij mij toch vooral herinneringen op aan een treinreis die ik ooit boekte bij de treinreiswinkel,
waar men bleek uit te gaan van het principe ‘hoe langer hoe
beter’. ‘Ja, u kunt met de trein ook in twee en een half uur van
Wenen naar Salzburg, maar dan mist u heel veel extra reistijd.’
Dat zou zonde zijn.
21
Communicatie: meer sturen dan beschrijven
Taal stuurt dus. Je begrijpt een spreker als je begrijpt welke
bedoeling hij met zijn woorden heeft, welke kant hij op wil.
Voor succesvolle communicatie is de sturende betekenis van
taal belangrijker dan de letterlijke, beschrijvende betekenis.
Als je aan iemand vraagt of hij weet ‘wanneer deze boerderij
gebouwd is’, zit je meestal niet op het antwoord ‘ja’ te wachten.
(Over zulke ‘indirecte taalhandelingen’ gaat het in hoofdstuk 4
en hoofdstuk 10.)
Met studenten heb ik op college elk jaar discussie over de
vraag hoeveel ‘nauwelijks honderd’ eigenlijk is. Opvallend
veel studenten, en het lijken er elk jaar meer te zijn, vinden
dat ‘nauwelijks honderd’ minder is dan honderd. Volgens het
woordenboek is dat niet zo en zelf denk ik ook dat ‘nauwelijks
honderd’ op zijn minst honderd is. Maar dat betreft dan de
beschrijvende betekenis van het woord. In de communicatie
tussen de studenten en mij speelt die verder geen enkele rol.
Als ik zeg dat er ‘nauwelijks tien studenten’ geslaagd zijn voor
het tentamen, dan kunnen dat er acht of negen zijn (volgens
sommige studenten) of tien of elf (volgens mij), maar dat doet
er eigenlijk weinig toe. Iedereen begrijpt dat ik bedoel dat er
veel te weinig studenten geslaagd zijn en die negatief sturende
betekenis van ‘nauwelijks’ is precies waarom ik dat woord heb
gebruikt. Communicatie geslaagd.
Op die manier kan overigens uiteindelijk ook de letterlijke
betekenis van ‘nauwelijks’ veranderen: het woord stuurt blijkbaar zo sterk in negatieve richting dat veel mensen denken
dat het ‘minder dan’ betekent. Het kan een tijdje duren, maar
als genoeg mensen dat denken, dan is het zo, en dan komt het
uiteindelijk ook wel in het woordenboek. Net zoals het negatieve
gebruik van ‘homo’, als scheldwoord, in 2007 nog niet in Van Dale
stond (zie hoofdstuk 2), maar intussen natuurlijk wel de nieuwe
druk heeft gehaald. Zo’n woord kan dan zijn oorspronkelijke,
beschrijvende betekenis verliezen, zoals dat bijvoorbeeld met
‘mietje’ is gebeurd. Ook hetero’s kunnen mietjes zijn.
22
Dat het woord ‘homo’ ook die kant op gaat, bleek op 20 november 2014 toen acteur Ferry Doedens in Expeditie Robinson
verklaarde: ‘Ik heb een paar keer moeten huilen omdat ik mijn
emoties niet de baas was, maar ik ben geen homo.’ Nu noemt
Doedens zichzelf eerder biseksueel dan homoseksueel, maar
het is hoe dan ook duidelijk dat de beschrijvende betekenis
van ‘homo’ voor de interpretatie van zijn uiting helemaal niet
relevant is. Helemaal weg is die originele betekenis natuurlijk
niet – anders kun je niet verklaren waarom er om die uitspraak
zo hartelijk werd gelachen.
Dat je kan sturen met je woordkeus, zal intussen duidelijk
zijn. Je noemt een stoptrein een ‘sprinter’, je noemt een halfvol
glas ‘halfleeg’ en je noemt een animatiefilm een ‘tekenfilm’. Elke
keer stuur je daarmee min of meer bewust je gesprekspartner in
één bepaalde richting. Dit soort voorbeelden, die tegenwoordig
meestal gevallen van framing worden genoemd, zijn de duidelijkste voorbeelden van de sturende kracht van taal. Maar zeker niet
alle voorbeelden die we gezien hebben zijn van dit type. Meestal
ben je je er niet van bewust dat je stuurt, of dat je wordt gestuurd.
Sturen kan in kleine dingen zitten, zoals in de volgorde van de
woorden (‘getrouwd, twee zoons’), in een onopvallend woord als
‘nauwelijks’ of in het subtiele verschil tussen ‘even schadelijk’ en
‘niet minder schadelijk’. Soms is de sturing helemaal impliciet,
bijvoorbeeld bij de mevrouw van Pretium Telecom, die de suggestie wekte van KPN te zijn. De bedoeling van dit boek is om u
ervan bewust te maken dat taal nooit een objectieve beschrijving
van de werkelijkheid geeft en altijd sturend is.
Over dit boek
Dit is een boek over taal dat dus vooral gaat over wat mensen niet
zeggen. Over de impliciete conclusies waar ze met hun woorden
op aansturen, over de effecten die hun woorden – soms bedoeld,
soms onbedoeld – hebben op lezers en luisteraars.
23
Deel I gaat over het verschil tussen betekenis en bedoeling: de
letterlijke betekenis van een zin stuurt altijd in de richting van
een bepaalde conclusie over de bedoeling van de spreker. Het
verschil tussen betekenis en bedoeling is misschien het duidelijkst bij scheldwoorden, want iedereen begrijpt dat je met het
schreeuwen van ‘pannenkoek!’ niet bedoelt dat iemand lekker
is met spek en kaas (hoofdstuk 2). Na een taalfilosofisch intermezzo over betekenis (hoofdstuk 3), gaat het twee hoofdstukken
over de vraag hoe je als lezer of luisteraar de bedoeling van de
spreker uit de betekenis van een zin af kan leiden. Dat blijkt
ingewikkeld. Om te beginnen omdat er nogal wat oncoöperatieve
taalgebruikers bestaan, waarvan we er in het voorafgaande ook
al een paar tegenkwamen (hoofdstuk 4). Maar vooral omdat
er bij de interpretatie van een zin, zelfs van een eenvoudige
mededeling als ‘open op maandag’, veel meer komt kijken dan
je misschien denkt (hoofdstuk 5).
De hoofdstukken in deel II zijn allemaal illustraties van de
sturende kracht van taal, en dan vooral van de sturende kracht
van grammatica. Naast woorden heeft elke taal een grammatica:
dat zijn de patronen, ook wel ‘constructies’ genoemd, die je nodig
hebt om van losse woorden zinnen te maken. Na een inleidend
hoofdstuk over de sturende kracht van zulke grammaticale constructies (hoofdstuk 6) komt in elk hoofdstuk een voorbeeld aan
bod: de uitdrukking ‘Ik zeg doen!’ (hoofdstuk 7), de gebiedende
wijs (hoofdstuk 8), die niet gebiedend hoeft te zijn (hoofdstuk
9), de ‘als iets, dan niets’-constructie van Paulien Cornelisse
(hoofdstuk 10) en de kracht van bijzinnen zonder hoofdzin in het
algemeen (hoofdstuk 11), de strategische vraagconstructie van
Matthijs van Nieuwkerk (hoofdstuk 12), ontkenning (hoofdstuk
13) en de raadselachtige combinatie van ‘wel’ en ‘niet’ (hoofdstuk
14), zogenaamde ‘referentiële patronen’ in teksten (hoofdstuk 15)
en de werkwoordstijden (hoofdstuk 16). Ieder hoofdstuk wordt
gevolgd door korte aantekeningen met verwijzingen naar de
wetenschappelijke literatuur, en tips voor wie verder wil lezen.
24
Aantekeningen
De tak van de taalwetenschap die zich bezighoudt met de
interpretatie van taaluitingen (de bedoeling van de spreker, de
rol van impliciete informatie), wordt ‘pragmatiek’ genoemd. Als
eerste kennismaking met dit vakgebied zijn de korte bijdragen
van Harrie Mazeland en Arie Verhagen op www.taalcanon.nl
geschikt, evenals hoofdstuk 8, ‘De spelletjes die mensen spelen’,
in De stof van het denken van Steven Pinker (2007). Fascinerend
onderzoek naar de vraag hoe taal je wereldbeeld kleurt, is te
vinden in Door de bril van de taal van Guy Deutscher (Spectrum,
2012). Over framing is veel geschreven, met name over framing in
de politiek, zie Jaap de Jong op www.taalcanon.nl en het boek van
Hans de Bruijn (Framing. Over de macht van taal in de politiek,
Atlas, 2011) (zie ook hoofdstuk 13). Het idee dat elke taaluiting
eigenlijk een argument voor een conclusie is, is afkomstig uit
het werk van Oswald Ducrot en Jean-Claude Anscombre. Een
goede inleiding daarop, met Nederlandse voorbeelden, is het
hoofdstuk ‘Taalkunde en Retorica’ van Arie Verhagen uit Taal
in Gebruik (SdU, 2003), te vinden op www.arieverhagen.nl. De
advertentie uit de sterkedrankcampagne heb ik eerder uitgebreid
geanalyseerd in ‘Strategische manoeuvres met sterke drank:
redelijk effectief?’ (Neerlandistiek in beeld, Stichting Neerlandistiek VU, 2013).
25
Download