Hoe de sociale kloof in het Vlaams onderwijs verkleinen? Posted on december 14, 2016 Om het complexe probleem van de sociale ongelijkheid effectief te bestrijden is een volgehouden inspanning nodig en de inzet van diverse maatregelen op alle niveaus van het onderwijssysteem, van in de klas tot op het niveau van het nationale onderwijsbeleid. Hieronder presenteer ik 15 maatregelen waarvan onderzoek aangeeft dat die een cruciaal verschil kunnen maken. 1. Maak van leren (en niet presteren) de centrale prioriteit. Onderwijs wordt ingericht om elke leerling maximaal tot ontwikkeling te doen komen. Omdat leerlingen verschillen, zullen hun leertraject en hun leerbehoeften verschillen. De verwachting dat alle leerlingen dezelfde leerstof op dezelfde wijze en binnen hetzelfde tempo moeten verwerven, geeft automatisch aanleiding tot achterblijvers en achterstand. Het onderwijsaanbod mag geen uniform prestatie-keurslijf zijn dat voor sommige leerlingen zo verstikkend wordt dat ze de winkel moeten verlaten. De gestage groei van elke leerling, eerder dan dezelfde prestatie op hetzelfde moment, moet centraal staan. De exacte timing waarin de leerstof wordt “gegeven” en het handboek wordt behandeld: het zijn geen doelen op zich. De lerende leerling is doel op zich. Elke leerling die aan het onderwijs wordt toevertrouwd is een missie. De kern van de missie is de leerling maximaal ondersteunen in het uitbuiten van zijn leerpotentieel, het najagen van zijn eigen interesses en drijfveren, het koesteren van zijn toekomstdromen en het verwerven van de competenties die nodig zijn om die dromen waar te maken. Schoolteams, onderwijsondersteuners en beleidsmakers die het leren van alle leerlingen als uitgangspunt voor hun acties en beslissingen nemen, zullen zich in de eerste plaats afvragen hoe de leeromgeving in de school nog beter aangepast kan worden om groepen van leerlingen, en individuele leerlingen, gedifferentieerd en positief te ondersteunen in hun ontwikkeling. Ze zullen, binnen de mate van het menselijk haalbare, samen zoeken naar creatieve manieren om met hun onderwijs in te spelen op de leerbehoeften van individuele leerlingen. Ze zullen hun brede waaier aan studierichtingen, hun immense expertise aan gevarieerde leerkracht-deskundigheid, hun haast ongelimiteerd sociaal kapitaal (met al die verschillende leerlingen) en hun groot schoolgebouw met een open geest benaderen als een pedagogische ruimte die fenomenale kansen biedt om aan elke leerling de meest kansrijke vorming aan te bieden. 2. Ondersteun de ontwikkeling van het jonge kind voor de aanvang van het leerplichtonderwijs. Veel voorschoolse en vroegschoolse ondersteuningsprogramma’s en voorzieningen die ertoe bijdragen dat sociaal kwetsbare peuters worden gestimuleerd in hun cognitieve, sociale, emotionele en talige ontwikkeling blijken een sterke, positieve impact op het onderwijssucces van de kinderen te hebben. Ze kunnen allerlei vormen aannemen: gerichte taal-, reken- en denkstimulering in peuterspeelzalen en kleuterschool; sociaal contact met andere peuters en begeleiders in de kinderopvang; projecten waarbij ouders gestimuleerd worden om thuis voor te lezen of om vaker interactieve spelletjes te spelen met de jonge kinderen… De effecten van deze vroege stimulering blijken het sterkst als ze niet abrupt stoppen bij de aanvang van het leerplichtonderwijs maar uitmonden in een blijvende extra ondersteuning aan de sociaal kwetsbare leerlingen die daaraan behoefte hebben. Van belang is wel dat de activiteiten die voor peuters bijzonder leerrijk zijn (zoals spelend leren, vrij exploreren, spontane interactie met vriendjes, leren via liedjes, bewegen, dansen, prullen en prutsen…) niet onder druk komen te staan en dat leren en liefdevolle zorg zo sterk mogelijk in mekaars verlengde liggen: hechte emotionele banden zijn voor de jonge peuter even cruciaal voor leren als intellectuele impulsen. 3. Bied uitstekend onderwijs dat uitgaat van hoge verwachtingen voor alle leerlingen gedurende heel hun schoolloopbaan. Alle leerlingen moeten rijk en uitdagend onderwijs krijgen. Alle basisprincipes van krachtige en duurzame leeromgevingen moeten voor alle leerlingen in alle onderwijstypes, studierichtingen, klassen en leerjaren onverminderd van kracht zijn. Bij de remediëring van leermoeilijkheden, in specifieke stimuleringsprogramma’s voor sociaal kwetsbare leerlingen en in klassen of studierichtingen waar veel sociaal kwetsbare leerlingen samen zitten, moet bewust vermeden worden dat onderwijsactiviteiten minder betekenisvol, zinvol, motiverend en uitdagend worden en dat het leerklimaat (door een nadruk op fouten en tekortkomingen van leerlingen) minder veilig en optimistisch wordt. Meer zelfs, net daar moet bewust gepoogd worden de principes zo maximaal mogelijk toe te passen. Door hoge verwachtingen en optimisme uit te stralen, verhogen schoolteams de kans dat sociaal kwetsbare leerlingen zelf hoge verwachtingen ten opzichte van hun eigen leerpotentieel blijven koesteren; door uitdagende onderwijsactiviteiten aan te bieden én hun leerlingen gericht te ondersteunen bij het halen van die uitdagingen, verhogen de teams de kans dat de leerlingen in kwestie hun eigen grenzen verleggen en gemotiveerd blijven om dat opnieuw te doen. 4. Investeer in leraren, directies en schoolteams, met name in de mate waarin ze met verschillen tussen leerlingen omgaan. Leraren spelen een sleutelrol in het bieden van maximale ontwikkelingskansen aan alle leerlingen. Dat doen ze onder andere door in hun onderwijsaanbod creatief, effectief en doelgericht te differentiëren om het beter aan te passen aan de leerbehoeften van specifieke leerlingen. Differentiëren tussen verschillende leerlingen is een van de meest complexe en veeleisende aspecten van leraar-zijn: het is dan ook van belang dat andere onderwijspartners de leraar maximaal ondersteunen bij het opnemen van deze uitdaging. Binnen de taakinvulling van de leraar en directies moet ruimte zijn voor teamoverleg, nascholing en coaching op de werkvloer, en voor uitwisselingen tussen teams van scholen die met dezelfde uitdagingen worden geconfronteerd. De overheid moet soepele aanwervingsprocedures voorzien als scholen mensen met specifieke expertise willen aantrekken (bijvoorbeeld intercultureel bemiddelaars of experts rond differentiatie met een te hoge kwalificatie). De overheid moet er ook voor zorgen dat leraren en directies zich maximaal kunnen op hun kerntaak kunnen concentreren en daarvan niet onnodig worden afgeleid door administratieve formaliteiten. 5. Investeer in een evaluatiecultuur op school die energie-voor-leren genereert. Evaluatie kan leerlingen kraken; evaluatie kan ook maken dat leerlingen emotionele en cognitieve energie-voor-leren krijgen. Om de kans te verhogen dat evaluatie ook voor sociaal kwetsbare leerlingen positieve energie-voor-leren oplevert in plaats van die aan te tasten, doen schoolteams er goed aan om: – een evaluatiebeleid te implementeren dat in de eerste plaats inzet op het verfijnen en verhogen van de zorg voor leerlingen; – leerlingen veelvuldig met zichzelf te vergelijken en zo hun vooruitgang en groei te documenteren, eerder dan hen systematisch met beter scorende leerlingen en moeilijk haalbare criteria te vergelijken; – de nadruk te leggen op de sterktes van sociaal kwetsbare leerlingen eerder dan hen af te rekenen op hun fouten; – de aandacht te richten op het taakgericht werk van leerlingen en persoonsgerichte, stereotiepe etiketten die gebaseerd zijn op de afkomst van leerlingen te bannen; – leerlingen kwaliteitsvolle en leerrijke feedback te geven op hun pogingen om bepaalde leertaken uit te voeren, waardoor de kans op succesvolle leerervaringen verhoogt; leerlingen via feedback te tonen hoe ze gaandeweg hun zelfsturing kunnen verhogen en meer autonomie kunnen verwerven over hun leerproces. – de evaluatie van de leerlingen systematisch te gebruiken om het onderwijs aan groepen van leerlingen en aan individuele leerlingen te verbeteren. 6. Investeer in een duurzaam taalbeleid op school. Taal is cruciaal voor leren op school: niet alleen omdat “taalvaardig worden” behoort tot de cruciale sleutelcompetenties die alle leerlingen moeten ontwikkelen en omdat taal zo cruciaal is voor de cognitieve en sociale ontplooiing van jonge mensen, maar ook omdat elke leerkracht taal gebruikt om zijn vakonderwijs vorm te geven. Tijdens de afgelopen jaren hebben heel veel schoolteams een taalbeleid op school ontworpen en pogingen ondernomen om dat beleid in de praktijk toe te passen. Ze hebben daarbij bewust nagedacht over vragen als: • • • • Hoe kan in elk vak de taalvaardigheid van leerlingen bevorderd worden? Hoe kan het gehalte aan luister-, lees-, spreek- en schrijftaken in alle vakken opgevoerd worden zodat leerlingen doorheen het hele curriculum kansen krijgen om hun schooltaalvaardigheid te ontwikkelen? Hoe kan vermeden worden dat instructietaal een struikelblok is voor leren (omdat ze te moeilijk is)? Hoe kan taal gebruikt worden om verbindingen te creëren tussen concrete ervaringen en abstracte kennis, en tussen de voorkennis van leerlingen en de nieuwe kennis? Hoe kan vermeden worden dat moeilijke taal de evaluatie van leerlingen verstoort? Welke extra taalondersteuning kunnen we bieden aan leerlingen wiens schooltaalvaardigheid nog beperkt is? De pogingen van schoolteams om een taalbeleid te implementeren moeten op alle niveaus ondersteund worden. Een krachtdadig taalbeleid verhoogt onderwijseffectiviteit en verhoogt de kans dat leerlingen voor wie de schooltaal sterk verschilt van hun thuistaal niet nodeloos achter de trein aanhollen. Een krachtdadig taalbeleid begint op de eerste dag van het kleuteronderwijs en loopt door tot de dag dat de leerling uitstroomt. 7. Pas de financiering en ondersteuning van scholen aan de kenmerken van de leerlinginstroom aan. Scholen die een hoog percentage leerlingen inschrijven van wie wetenschappelijk is vastgesteld dat ze een sterk risico op uitval en leerproblemen lopen, hebben recht op verhoogde financiering. Veel van de maatregelen die hier worden voorgesteld, zijn voor schoolteams immers maar haalbaar als ze beschikken over extra mankracht en extra werkingsmiddelen. Extra taalondersteuning aan kansarme leerlingen aanbieden vereist extra leerkrachten. Gedifferentieerde ondersteuning aanbieden in klassen met veel leerlingen die extra zorg behoeven, wordt veel haalbaarder als een tweede leerkracht in de klas kan meedraaien. Extra werkingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld worden ingezet voor het aankopen van gespecialiseerde lesmaterialen, het inhuren van coaching door externe experts of het verlagen van schoolfacturen voor ouders die leven in armoede. In sommige landen worden extra werkingsmiddelen ingezet om kansarme leerlingen een ontbijt of warme maaltijd op school aan te bieden: de voedzame maaltijd draagt bij tot de gezondheid en het concentratievermogen van de leerlingen in kwestie. Ook al wordt deze extra financiering toegekend op basis van de instroom van specifieke leerlingen, toch kan ze uiteindelijk de hele schoolpopulatie ten goede komen. Als een school naar aanleiding van een verhoogde instroom van niet-Nederlandstalige leerlingen een krachtdadig taalbeleid ontwerpt en uitvoert, dan kunnen ook de Nederlandstalige leerlingen daarvan profiteren. Als schoolteamleden dankzij de extra financiering hun deskundigheid verhogen met betrekking tot differentiatie, kunnen ze die deskundigheid aanwenden om alle leerlingen met leerproblemen (ongeacht hun sociale afkomst) beter te begeleiden. Als sociaal kwetsbare leerlingen op termijn beter presteren (door de extra ondersteuning die door de extra financiering mogelijk werd), dan kan dat het gehele sociale klimaat op school bevorderen: minder frustraties en faalervaringen die moeten afgereageerd worden. 8. Leg zittenblijven aan banden. De OESO is formeel: zittenblijven kost veel geld en levert voor de meeste leerlingen weinig op. Voor de OESO behoort zittenblijven tot de maatregelen die ongelijkheden tussen leerlingen vergroten en ongekwalificeerde uitstroom in de hand werken. Daarom is het belangrijk om schoolteams te informeren en sensibiliseren rond de potentieel negatieve impact van zittenblijven voor veel van de betrokken leerlingen. Het alternatief is dat schoolteams meer investeren in het voorkomen en aanpakken van leermoeilijkheden, bijvoorbeeld door de algehele kwaliteit van het onderwijs te verhogen (zie de bovenstaande maatregelen 2 tot 6), meer te investeren in differentiatie en meer gerichte acties te ondernemen om leerlingen die trager vorderen extra te ondersteunen en zo nodig doelgerichte remediëring aan te bieden. 9. Stel de studiekeuze uit tot na een voldoende lange periode van gezamenlijke basisvorming. Versterk de keuzebekwaamheid van leerlingen en ouders. Het moment waarop leerlingen een studiekeuze maken voor een specifieke studierichting is in vele onderwijssystemen het moment waarop de heterogene leerling-groep definitief uit mekaar valt. Onderzoek geeft sterke aanwijzingen dat als dat keuzemoment voldoende lang wordt uitgesteld (bijvoorbeeld tot na de leeftijd van 14 jaar) de sociale kloof in het onderwijs verkleint. Dat heeft met allerlei factoren te maken, waaronder het feit dat sociaal kwetsbare leerlingen en leerlingen met leermoeilijkheden zich kunnen optrekken aan het sociaal contact met leerlingen die beter gedijen en presteren in de schoolwereld, aan de ondersteuning die ze van hen krijgen en aan de modelfunctie die ze uitstralen. Tevens verkleint de kans dat het onderwijsaanbod verarmt en lerarenverwachtingen dalen. Tegen de negatieve gevolgen van segregatie wordt via de gezamenlijke basisvorming een dam opgeworpen. Wanneer leerlingen een studiekeuze maken, moet dat zoveel mogelijk een positieve keuze zijn vanuit hun eigen sterktes, interesses en ambities. Dat veronderstelt dat alle leerlingen tijdens de basisvorming met een brede waaier aan ontwikkelingsdomeinen hebben kennisgemaakt en op basis van een voldoende aantal persoonlijke ervaringen hebben kunnen analyseren wat hen de meeste positieve energie-voor leren geeft. In die dialoog is het van cruciaal belang dat ouders en leerlingen een objectief en eerlijk zicht hebben op de inhoud en vereisten van bepaalde studierichtingen. Vooral voor ouders die zelf minder vertrouwd zijn met het onderwijssysteem is zulke informatie onontbeerlijk. De vraag is ook in welke mate een gemaakte studiekeuze definitief moet zijn. Als het vervolgtraject in het secundair onderwijs voldoende flexibiliteit en openheid vertoont, als de schotten tussen studierichtingen niet van beton zijn en als het studiekeuzeproces mag doorlopen tot het einde van het leerplichtonderwijs, dan verkleint de kans dat leerlingen komen vast te zitten in een studierichting die voor hen toch niet de ideale blijkt te zijn en zo energie-voor-leren op school verliezen. 10. Maak alle studierichtingen sterk, duurzaam en toekomstgericht. In een gesegregeerd, sterk prestatiegericht onderwijssysteem met een evaluatiecultuur die leerlingen voortdurend met elkaar vergelijkt, krijgen studierichtingen snel een etiket “sterk” of “zwak”. Om die beeldvorming tegen te gaan, moet door alle partijen benadrukt worden dat in een eigentijds onderwijs van de 21ste eeuw alle studierichtingen werken aan het bevorderen van alle sleutelcompetenties die leerlingen nodig hebben om een plaats op de arbeidsmarkt te vinden, volwaardig te functioneren in het maatschappelijk leven en zich verder persoonlijk te ontplooien. Er zijn geen sterke of zwakke studierichtingen, er zijn alleen maar sterke studierichtingen. In de gesprekken met ouders en leerlingen rond studiekeuze moeten de sterktes van verschillende studierichtingen naast de sterktes, interesses en ambities van de leerling gelegd worden, en moet de best mogelijke match gevonden tussen twee positieve beelden. In dit verband is het volgens de OESO van belang dat de overheid segregatie in het onderwijs bestrijdt. In landen waar ouders wettelijke vrijheid van schoolkeuze hebben, moet de overheid ertoe bijdragen dat alle ouders goed geïnformeerd zijn over het aanbod van scholen en erop toezien dat scholen geen onheuse praktijken toepassen om bepaalde leerlingen te weigeren. Tevens moet doorverwijzing van leerlingen strikt gereglementeerd worden. Het mag niet de bedoeling zijn dat sommige scholen ‘alibischolen’ worden waarnaar andere scholen al te makkelijk kunnen doorverwijzen, want die dreigen dan snel een negatief etiket opgeplakt te krijgen. Alle scholen moeten door de overheid aangemaand en ondersteund worden om voor alle ingeschreven leerlingen hun uiterste best te doen om een passend traject binnen de school (of scholengemeenschap) uit te tekenen. 11. Bevorder hechte sociale verbindingen en een veilig leerklimaat voor alle leerlingen. In interviews met onderzoekers benadrukken sociaal kwetsbare leerlingen en ongekwalificeerde uitstromers hoeveel belang ze hechten aan het sociaal klimaat op school. Veel van deze jongeren worstelen met een laag zelfvertrouwen en een broos zelfbeeld. Ze krijgen energie-voor-leren als lerarn respect tonen voor hun opinies, ideeën, thuiswereld, thuistaal (bij anderstalige leerlingen) en thuiscultuur. Ze kunnen zich sterk optrekken aan het geloof dat leraren uitstralen in hun groei- en ontwikkelingskansen. Voor sommige leerlingen die schoolmoe zijn en dreigen af te haken, kan de bemoedigende en zorgzame houding van één leraar die echt om hen geeft genoeg zijn om niet op te geven. Ook de steun, vriendschap en samenwerking met andere jongeren heeft een sterke invloed op het schools welbevinden van jongeren. Een krachtdadig anti-pestbeleid en een accent op het uitbouwen van een hechte sociale gemeenschap op school vormen een humuslaag voor vruchtbare onderwijsprocessen. Als leerlingen vaak kunnen samenwerken met medeleerlingen in heterogene groepen kunnen ze energie putten uit de gedrevenheid, de ondersteuning en het voorbeeld van jongeren die in een bepaald ontwikkelingsdomein verder staan (of meer motivatie tonen) dan zijzelf. In een sterk coöperatief gericht onderwijs verhoogt de kans dat alle leerlingen energie putten uit het samen streven naar het halen van waardevolle, gedeelde doelen. 12. Versterk de banden tussen school, ouders en buurt. Omdat ouders een sterke impact kunnen hebben op het onderwijssucces van hun kinderen is het van belang dat schoolteams proberen om sociaal kwetsbare ouders direct en laagdrempelig te benaderen. Buurtbewoners, leden van dezelfde sociale gemeenschap of brugfiguren kunnen eventueel worden ingeschakeld om bepaalde ouders te bereiken of om een deel van de ondersteuning van de leerling op te nemen. In de gesprekken met ouders is open, wederzijdse communicatie van groot belang. Ouders moeten evenwaardige gesprekspartners zijn en volop de kans krijgen om hun ideeën, zorgen en gevoelens omtrent het welbevinden, de groei, talenten en de beperkingen van hun kind te uiten. Echte dialoog en uitwisseling tussen ouders en schoolteamleden kunnen een groot verschil maken voor leerlingen. En ouders op een gelijk niveau laten deelnemen aan die dialoog kan een groot verschil maken voor de ouders zelf. Ouders zijn geen leraren. Als van ouders verwacht wordt dat ze dezelfde dingen doen als leraren op school, dan dreigt de sociale kloof net groter te worden. Wat aan ouders gevraagd wordt door schoolteams, zijn bij voorkeur dingen die alle ouders kunnen doen. In dit opzicht zijn bijvoorbeeld projecten rond leesbevordering thuis interessant: ze blijken een positieve invloed te hebben op de onderwijskansen van sociaal kwetsbare leerlingen (wellicht omdat lezen in het hele onderwijscurriculum zo belangrijk is), maar ze dragen slechts bij tot het verkleinen van de sociale kloof in de mate dat ouders een rol moeten opnemen die ze kunnen opnemen en zich niet hoeven te ontpoppen tot haast professionele voorlezers en vragenstellers. 13. Bestrijd kinderarmoede en financiële drempels voor schoolparticipatie. Niet handelen tegen kinderarmoede noemt Peter Adriaenssens een vorm van “institutionele kindermishandeling”. Om de nefaste gevolgen van kinderarmoede tegen te gaan, moeten alle zeilen gehesen worden, en dat niet alleen binnen het domein onderwijs, maar binnen alle beleidsdomeinen. Alle vormen van ondersteuning die de levensomstandigheden van oudersin-armoede verbeteren, kunnen positief bijdragen tot de tijd, mentale ruimte en het verlies van stress die nodig zijn om stimulerende aandacht aan de kinderen te besteden. Acties gericht tegen armoede in domeinen als huisvesting, gezondheidszorg en tewerkstelling kunnen dus indirect een heilzaam effect hebben op de hechte band van het jonge kind en zijn ouders (die cruciaal is voor leren op jonge leeftijd) en voor het verhogen van leerkansen die uit veelvuldige interacties tussen kind en ouders voortkomen. De overheid moet de nodige financiële middelen ter beschikking stellen om onderwijs voor iedereen betaalbaar te houden. Investeren in onderwijs loont. Via brugfiguren, ervaringsdeskundigen, buddy’s, vrijwilligers, welzijnsorganisaties en scholen kan aan ouders die leven in armoede ook ondersteuning worden gegeven bij het opvoeden van de kinderen. Een laagdrempelige toegang tot uitleendiensten, speel-o-theken, bibliotheken en kinderopvang kunnen voor de kinderen allerhande prikkels tot speels leren opleveren. Van groot belang is het sensibiliseren van kansarme ouders rond de regelmatige participatie van hun kind aan het kleuteronderwijs en het smeden van informele banden tussen de betrokken ouders en het schoolpersoneel. Voor vele kansarme ouders blijken het informeel, mondeling contact met leden van het schoolteam en huisbezoeken immers veel beter te werken dan het formele oudercontact of geschreven informatie. Voor kinderen die arm zijn, biedt onderwijs de kans om niet arm te blijven. Voor hen is onderwijs een cruciale hefboom om het spook van de generatie-armoede te verdrijven. Daartoe moet onderwijs voor kinderen die leven in armoede RIJK zijn. Rijk aan kansen om hun kennis van de wereld, en hun blik op de wereld, te verruimen. Rijk aan momenten waarop ze succesvol zijn en zelfvertrouwen kunnen opbouwen. Rijk aan toegangswegen naar buitenschoolse omgevingen waar hun leven verder verrijkt kan worden. Rijk aan kansen om het internet te exploreren en functioneel geletterd te worden. Rijk aan kansen om volwaardig deel te nemen aan de interactie in de klas. Rijk aan kansen om te zeggen hoe het onderwijs voor hen kan verbeteren. Rijk aan kansen om de vele competenties en ervaringen die ze buiten de school opbouwen in de school binnen te brengen. Rijk aan informele communicatiekanalen met hun ouders. Rijk aan toekomstkansen. 14. Creëer diverse wegen en trajecten naar het behalen van een diploma secundair onderwijs. Voor jongeren die energie-voor-leren verliezen als ze te lang achter een schoolbank moeten zitten, kunnen vormen van werkplekleren, buitenschoolse stages en deeltijds werken-en-leren zinvolle alternatieve leertrajecten bieden. Daarbij kan het bemoedigend werken dat de jongeren “en route de parcours” deelcertificaten kunnen bijeensprokkelen. Dat succes kan energie opleveren om naar het volgende deelcertificaat door te stomen. Leerlingen moeten op diverse manieren hun diploma kunnen halen, niet alleen door in het hoogste jaar van een schoolopleiding te geraken en daar te slagen voor de examens die in een klaslokaal worden afgelegd. In een evaluatiecultuur die inzet op het hanteren van gevarieerde methodes om de groei van competenties te evalueren, kunnen ook observaties op de opleidingsvloer, op de werkvloer, tijdens buitenschoolse stages, bij praktijkopdrachten en bij taken uitgevoerd tijdens het reguliere klaswerk gebruikt worden om leerlingen te certificeren. 15. Steun op feiten en onderbouwde inzichten. Verricht wetenschappelijk onderzoek. Wantrouw slogans, mirakeloplossingen en zwart-wit-uitspraken. Over gelijke onderwijskansen worden in het publieke onderwijsdebat vaak snelle, emotioneel geladen analyses gelanceerd, die gretig worden opgepikt door media die houden van zwartwit-discussies om hun berichtgeving meer kleur te geven. De sociale kloof in het onderwijs is een complex gegeven, en er liggen veel factoren aan ten grondslag. Mirakeloplossingen die slechts steunen op één maatregel bestaan niet. Het wetenschappelijk onderzoek heeft dat voldoende duidelijk gemaakt. Het valt dus maar te verhopen dat onder het gelijkekansenbeleid dat ontworpen wordt in scholen én op overheidsniveau een dikke laag wetenschappelijk onderzoek en genuanceerde stellingen worden gelegd. Overheden kunnen veel leren uit het onderzoek naar wat er in het eigen land en daarbuiten lukt. Scholen kunnen veel leren uit de gedegen analyse van wat er bij hun sociaal kwetsbare leerlingen wel lukt, en niet. Meer lezen? Een uitgebreidere beschrijving van deze maatregelen en de wetenschappelijke referenties vindt u in Van den Branden, K. (2015). Onderwijs voor de 21ste eeuw. Een boek voor ouders en leerkrachten. Leuven: ACCO.