Kwaliteit Water Leven in een vijver. Doordat stilstaand water over het algemeen warmer is dan stromend water, is het een geschikte leefomgeving voor veel verschillende soorten planten en dieren. In de modderige bedding van vijvers en in de ondiepe gedeeltes van meren leven wortelende planten en gravende larven die als voedsel dienen voor vissen en kikkers en andere zwemmende dieren. In de diepere gedeelten, die minder rijk zijn aan zuurstof, leven dieren die bestand zijn tegen de koude omgeving. Plankton komt op alle dieptes voor. Gele lis: Dit is een plant van moerassige plaatsen en waterkanten. De bloemen hebben een geel bloemdek, waarvan de buitenste drie slippen boogvormig omlaag gekromd zijn en veel groter dan de binnenste (bloei: mei–juli). De gele lis speelt een belangrijke rol ter voorkoming van algen. Hier komen we verder op terug. 41 Waterkwalteit Op een mooie lentedag was ik aan het vissen, het water was rustig en na een half uur schrok ik plots op want wie zat daar op mijn hengelstok op een meter van mij, jawel een ijsvogel, in al zijn bonte kleuren bleef hij daar zeker een minuut zitten, ik durfde mij niet bewegen en had spijt dat ik mijn fototoestel niet bij de hand had. In plaats van naar mijn dobber te kijken besefte ik plots dat rondom mij heel wat te beleven viel; enkele kikkers begonnen te kwaken en op het water bevonden zich veel schrijvertjes, waarbij ik aan het gedicht van Guido Gezelle dacht. De natuur was plots losgebarsten en verderop aan de waterkant bevond zich een reiger. Toen dacht ik dat dit viswater in orde was en naderhand heb ik nog menig visje gevangen. Die dag zal mij altijd bijblijven en zelfs nu als ik aan de waterkant zit te vissen bewonder ik de natuur, menige vis heb ik zo gemist. Fytoplankton is plankton dat voor de energievoorziening afhankelijk is van fotosynthese. Hiertoe behoren zowel algen als bacteriën met chloroplasten, zoals blauwalgen. Fytoplankton is de grootste producent van zuurstof op aarde. Het is de voedselbron van zoöplankton en van hogere dieren. Er zijn erg veel soorten fytoplankton die ieder eigen optimale omstandigheden kennen, factoren die hierin een rol spelen zijn: temperatuur, fosfaat en nitraat, opgelost zuurstof,koolstofdioxide stroming van het water, zuurgraad, invallend licht De kwaliteit van het water speelt een zeer belangrijke rol voor het vangen van vis. Begroeiing van planten en struiken aan de oever spelen een zeer grote rol in het zuiver houden van het viswater. Waterplanten. Een verantwoordelijke beheerder dient te worden aangeduid. Is van zeer groot belang !!! Begin seizoen planten en nazicht. - Eenmaal per jaar in oktober – november de kanten snoeien en opruimen. - Gele wateriris (gele lis) is zeer goed om algen tegen te gaan en wordt vooral in de hoeken uitgezet. - 50 tot 75 % van de omtrek van de visput met oeverbegroeiing is nodig. Met een omtrek van bijvoorbeeld 400 meter is dus minstens 200 m tot 300 m geen luxe. - Te gebruiken oeverplanten: gele lis, lisdodde, biezen, riet, kattestaart en wildgroei. - In het visseizoen mogen geen bomen en struiken gesnoeid worden zonder instemming van de beheerder, het spreekt vanzelf dat deze persoon noties heeft van natuurbeheer. Er ontstaan moeilijkheden door wijzigingen tussen vissen en hun omgeving. De vis is uitermate gevoelig voor zijn omgeving. Vissen die uit hun oorspronkelijk milieu, waarin ze zijn opgegroeid, verwijderd worden en in water worden geplaatst bij viszetting waarvan de samenstelling meestal verschilt van het oorspronkelijke water, waardoor de vissen moeten wennen aan een nieuwe omgeving, zijn soms onderhevig aan stress, andere veranderingen kunnen voor moeilijkheden zorgen, zoals veelvuldig vangen van vissen, zuurstoftekort, een te snelle Ph- of temperatuurwijziging, te hoge concentratie van schadelijke gassen (zoals stikstof) en afvalstoffen (zoals ammoniak, nitriet en nitraat door uitwerpselen van vis), enz. daarom moeten wij ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water optimaal is en zullen we verder deze parameters van nabij bekijken en trachten een oplossing te vinden indien er iets fout zou gaan en eventueel kunnen bijsturen. 42 Water Doorzichtigheid > 30 Temperatuur < 25°C IJzer mg/l < 0,2 Zuurstof mg/l > 6 Ammonium mg/l < 1 Zuurstofverzadiging % 75-125 Ammoniak mg/l < 0,02 Nitraat mg/l < 1 Geleidbaarheid < 1000 pH 6 - 8 Nitriet mg/l <0,1 Koolstof en zuurstof in het ecosysteem. Alle levende organismen bevatten koolstofverbindingen. Sommige planten en algen kunnen deze organische verbindingen synthetiseren met behulp van zonneenergie. Bij dit proces, dat fotosynthese wordt genoemd, zijn kooldioxide uit de lucht en water de basiselementen. Organismen die het vermogen tot fotosynthese in de loop van de evolutie hebben verloren, verkrijgen de noodzakelijke koolstof indirect, uit planten die wel tot fotosynthese in staat zijn. Een bijproduct van de fotosynthese is zuurstof. Vrijwel alle planten en dieren hebben deze stof nodig om in leven te blijven. Organismen die zuurstof inademen, ademen kooldioxide uit. Via de ademhaling, en na hun dood door ontbinding van het lichaam, geven ze koolstof weer af aan de atmosfeer. Sliblaag Dikte sliblaag cm < 10 Ph > 6,5 Geleidbaarheid mS/cm < 1.000 Redoxpotentiaal mV > 0 43 Een molecule is een verbinding die bestaat uit een combinatie van twee of meer atomen. Dit kan het atoom O (zuurstof) en H (waterstof) zijn. De moleculen die ons meestal aanbelangen zijn H2O (water) en CO2 (koolstofdioxide) waarbij O2 (zuurstof) de meest belangrijke rol speelt. Door allerlei factoren hierna onder andere vermeld verbinden deze zich met moleculen dus stoffen die schadelijk kunnen zijn. De grootste vervuiler van het water zijn de uitwerpselen van de vissen gezien er héél veel vis op de vijver zit. Als we rekening houden met de uitzetting per jaar van 4.000 kg en als iedere vis gemiddeld 1 kg weegt zijn dit minimum 4.000 vissen die dagelijks in de lente tot de herfst het water verontreinigen, voeg daar nog andere ongunstige factoren aan toe zoals veel bladeren dus veel bomen rond de vijver die in de winter in het viswater terechtkomen, veel vogels op de vijver is eveneens uit den boze gezien deze het water eveneens verontreinigen door hun uitwerpselen en algenbloei mede veroorzaken. Indien het water de verontreiniging niet meer zelf kan beheren, en dit is dus het geval, moeten we bijkomende middelen gebruiken om de kwaliteit optimaal te houden. Veel vis is zeer belastend voor de waterkwaliteit, de uitwerpselen en de dode vis zijn de oorzaak van algenvorming en allerlei ongunstige stoffen zoals nitrieten, ammoniak, enz. Een oplossing biedt waterverversing en waterontgassing, wat verder besproken wordt. Veel bomen en hoog struikgewas: de bladeren zijn belastend voor de bodem en de vorming van slib. Te veel vogels op de vijver zijn de oorzaak van overbrenging van parasieten door de uitwerpselen. 44 De vis is dus zeer kwetsbaar indien de zuurgraad niet tussen een bepaalde waarde ligt, meestal is een neutrale waarde belangrijk. Voor het bepalen van de waarden en de eventuele te nemen maatregelen kan men zich wenden tot de Milieucel van de Vlaamse Vereniging van Hengelsport Verbonden (V.V.H.V). Water Benaming Doorzichtigheid Temperatuur Zuurstof mg/l Zuurstofverzadiging % pH Geleidbaarheid Ammonium mg/l Ammoniak mg/l Nitraat mg/l Nitriet mg/l Ortho-fosfaat-p mg/l Hardheid meq/l Ijzer mg/l Redoxpotentiaal mV Normaal ../../2010 >30 <25 >6 75-125 7-8,5 <1000 <1 <0,02 <1 <0,1 <0,15 1-3 <0,2 >100 Resultaat ../../2011 Resultaat ../../2012 Resultaat Bodem Benaming Dikte sliblaag cm Redoxpotentiaal mV Geleidbaarheid mS/cm pH Normaal ../../2010 Resultaat <10 >0 <1000 >6,5 45 ../../2011 Resultaat ../../2012 Resultaat Zuurgraad pH of zuurgraad (ook waterstofionenexponent genoemd), maat voor het zuur of basisch karakter van een oplossing. De zuurgraad van de vijver is in de eerste plaats belangrijk omdat het bestaan van heel wat vissoorten (en andere organismen) gebonden is aan een specifiek pH traject. De optimale pH voor de meeste vissoorten ligt a de 7 en 8.5. In de tweede plaats bepaalt de pH in belangrijke mate de giftigheid van bepaalde chemische dingen die in het water aanwezig zijn. Zo worden bepaalde verbindingen bij een hogere pH veel giftiger voor de vis. Bij een verhoging van pH waarde 6 tot 7 of tot 8 verhoogt de toxiciteit respectievelijk 10 tot 100 maal. De zuurgraad of pH wordt uitgedrukt in een getallenreeks gaande van 0 tot 14. Dit noemen we de pH schaal. De pH 7 noemen we een neutrale pH. Indien de pH groter is dan 7 noemen we de zuurgraad basisch. Is de zuurgraad kleiner dan 7 dan spreken we van een zure pH. In het water komen diverse stoffen voor die de zuurgraad zullen beïnvloeden en bepalen. Zo heeft een grote organische verontreiniging (lozing) van het water een pH stijging voor gevolg. Ook het overmatig voorkomen van algen tijdens de lente- of zomerperiode kan tot een gevoelige pH stijging aanleiding geven. pH-bepaling: Milieucel. De pH kan op verschillende manieren bepaald worden: colorimetrisch en elektrometrisch. De colorimetrische bepaling is snel, maar onnauwkeurig. Bij deze methode maakt men gebruik van indicatoren. Dit zijn stoffen die bij een bepaalde pH een bepaalde kleur vertonen. De indicator kan toegedruppeld worden aan de te onderzoeken vloeistof, óf in de vorm van indicatorpapier (ongelijmd papier geïmpregneerd met de indicator) even in de te onderzoeken vloeistof worden gedompeld. De methode geeft in het algemeen een nauwkeurigheid van ca. 0,3 pH-eenheden. Bekende indicatoren zijn o.a. lakmoes, fenolftaleïne, kresolrood, methyloranje. Bij elektrometrische bepalingen wordt gebruik gemaakt van de potentiaal van een geschikte elektrode. Doorzichtbaarheid: kan men zelf bepalen. De doorzichtbaarheid of ook wel zichtdiepte genoemd is een maat voor het doordringen van het zonlicht in het water. Hoe groter de doorzichtbaarheid van het water des te dieper het licht in het water kan dringen. De doorzichtbaarheid van het water wordt bepaald door het gehalte aan zwevende en opgeloste stoffen die in het water aanwezig zijn. Bovendien zal de zichtdiepte gedurende de lente-en zomerperiode in belangrijke mate afhankelijk zijn van de hoeveelheid zwevende algen die in de waterkolom aanwezig zijn. Algenbloei is het gevolg van een overmatige ontwikkeling van algen in het water. Afhankelijk van de intensiteit van de algenbloei is het water licht- tot donkergroen gekleurd. Bovendien kan ook de opwerveling van slibdeeltjes door de stroming of door de aanwezigheid van bodemvoedselzoekende vissoorten een vertroebeling van het water veroorzaken. De zichtdiepte moet voldoende groot zijn (minimum 30 cm) zodat er zich voldoende ondergedoken waterplanten en microscopische wiertjes kunnen ontwikkelen. Ook is de productie van dierlijk plankton (belangrijk als visvoedsel) onrechtstreeks afhankelijk van het zonlicht daar dit zoöplankton de kleinere algen als voedsel gebruikt. Houdt men met deze factoren geen rekening dan kan het verdedigingsmechanisme (immuun systeem) van de vis onder invloed daarvan afgeremd worden. Hierdoor verliest hij zijn natuurlijke bescherming (slijmlaag) tegen infecties. Bacteriën, schimmels en parasieten, die vooral door watervogels worden verspreid, zijn meestal in de vijver aanwezig zonder echter de vissen daarom noodzakelijk ziek te maken. Alleen in “slechte omstandigheden” (zoals hierboven vermeld), slagen ze erin zich goed te ontwikkelen zodat de vissen massaal geïnfecteerd kunnen worden. 46 Zuurstofgehalte Zuurstof is een "afvalproduct" dat ontstaat wanneer (groene) planten, met behulp van zonlicht, eenvoudige chemische stoffen omzetten in organisch materiaal (fotosynthese). Dit geldt zowel voor land- als voor waterplanten. Zodoende wordt er aan het water zuurstof toegevoegd, waarvan een gedeelte vervolgens weer door andere organismen wordt verbruikt. Hoewel planten dus zuurstof kunnen produceren, hebben zij voor hun functioneren ook zuurstof nodig. Naast de opname van zonlicht voorzien planten evenals alle ander levende organismen ook in hun energiebehoefte door de verbranding van organisch materiaal. Daarvoor is dan zuurstof nodig. Dit verbrandingsproces is niet afhankelijk van de aanwezigheid van zonlicht en vindt dus 24 uur per dag plaats. Terwijl de zuurstofproducties nachts wegvalt door het ontbreken van zonlicht, gaat de zuurstofconsumptie door waterplanten en andere organismen normaal door. Dit heeft tot gevolg dat het zuurstofgehalte in een water 's nachts lager wordt dan overdag. Vooral aan het einde van de nacht, dus tegen zonsopgang, kunnen daardoor zuurstofgehalten ontstaan die aanzienlijk lager zijn dan overdag. Dit verschijnsel treedt vooral op in algenrijke wateren. In dergelijke wateren is de bodem veelal bedekt met een dikke laag dood organisch materiaal (afgestorven algen). Dit is een omvangrijke voedselbron voor bacteriën en schimmels (afvalopruimers), die we er dan ook in grote aantallen kunnen aantreffen. Het afbraakproces dat hier op grote schaal plaatsvindt, vergt aanzienlijke hoeveelheden zuurstof. Dit levert overdag weinig problemen op, door de grote zuurstofproductie van de nog levende algen. Door het wegvallen van de zuurstofproductie gedurende de nacht (geen zonlicht!) kan het zuurstofgehalte in algrijke wateren evenwel sterk dalen (soms zelfs tot nul), met onder meer als gevolg vissterfte. Dit verschijnsel doet zich vooral vaak voor tegen het einde van de zomer. Er kan dan nog veel alg aanwezig zijn (grote zuurstofconsumptie), terwijl er door het korten van de dagen minder zuurstof wordt geproduceerd (minder lang licht). Dergelijke vissterften worden daarom ook wel zomersterften genoemd. Het zuurstofgehalte in een water is niet alleen afhankelijk van de zuurstofproductie en consumptie door planten en dieren. Het is namelijk ook mogelijk dat er zuurstof in het water terecht komt vanuit de lucht boven het water. Dit proces is evenwel alleen van belang wanneer het wateroppervlak sterk in beweging is, bijv. door sterke stroming (bergbeken) of door windwerking (golven). Een derde belangrijke factor met betrekking tot het zuurstofgehalte in een viswater is de hoeveelheid zuurstof die dat water kan bevatten. Zuurstof is niet onbeperkt in water oplosbaar. Daarvoor bestaat een maximum. De maximale hoeveelheid zuurstof die een water kan bevatten is onder meer afhankelijk van de watertemperatuur. Hoe hoger de watertemperatuur, hoe minder zuurstof dat water kan bevatten. Bij hogere temperaturen is er dus relatief weinig zuurstof in het water aanwezig, terwijl we in de paragraaf over temperatuur zullen zien dat vissen bij hogere temperaturen juist meer zuurstof nodig hebben. Bij hogere temperaturen zijn viswateren met betrekking tot het zuurstofgehalte dus meer kwetsbaar dan bij lagere temperaturen. Het zuurstofgehalte van het water wordt uitgedrukt in milligrammen per liter (mg/l). Het (absolute) zuurstofgehalte in milligrammen per liter is een goede maat om te kunnen vaststellen of vissen genoeg zuurstof ter beschikking hebben voor hun lichaamsprocessen. Het absolute zuurstofgehalte is echter minder geschikt om de zuurstofhuishouding van wateren bij verschillende watertemperaturen met elkaar te vergelijken. Elke andere watertemperatuur 47 betekent immers ook een andere verzadigingswaarde (maximale hoeveelheid op te lossen zuurstof). Om wateren met verschillende temperaturen voor wat betreft het zuurstofgehalte toch met elkaar te kunnen vergelijken, wordt het zuurstofverzadigings percentage als éénheid gebruikt. Met deze eenheid geeft men het gemeten zuurstofgehalte aan in procenten van de verzadigingswaarde bij de betreffende watertemperatuur. Wanneer men bijvoorbeeld bij een temperatuur van 11° C een zuurstofgehalte van 5,5 mg/l meet, is dit precies de helft van wat het water maximaal aan zuurstof zou kunnen bevatten (zuurstofverzadiging bij 11° C is 11,0 mg/l). Het water is dan dus slechts voor 50% met zuurstof verzadigd. Zo'n zuurstofverzadiging van 50% noemen we een onderverzadiging (beneden 100%). Het komt echter ook wel voor dat een oververzadiging (boven 100%) met zuurstof wordt gemeten. Er is dan meer zuurstof in het water opgelost dan theoretisch mogelijk is. Dit wordt meestal veroorzaakt door een zeer hoge zuurstofproductie van groene planten en algen. Er wordt zoveel zuurstof geproduceerd dat een gedeelte hiervan in de vorm van zuurstofbelletjes naar de lucht ontwijkt. Deze belletjes nemen echter ook andere opgeloste gassen (stikstof, koolzuurgas) uit het water mee. De extra ruimte die hierdoor in het water ontstaat, wordt door zuurstof ingenomen en zo ontstaat de oververzadiging. In water met een stabiele zuurstofhuishouding blijft het zuurstofverzadigings percentage over het algemeen tussen 80 en 120. Een zuurstofverzadiging ver beneden 80% kan wijzen op een sterke biologische afbraak, boven 120% op een algenbloei. Zuurstovererzadigingswaarde bij een bepaalde temperatuur. Hoe komt de zuurstof in het water terecht? Er zijn twee processen die daarvoor instaan namelijk de fotosynthese en herbeluchting. De productie van zuurstof door de groene waterplanten noemen we fotosynthese. Dit is scheikundig proces waarbij de groene planten uitgaande van water en koolstofdioxide met behulp van hun bladgroen het ultraviolette licht van de zon (energie) vastleggen om daaruit suikers te maken. Tijdens dit proces komt er zuurstof (02) vrij. Een tweede maar minder belangrijk systeem is dit waarbij de zuurstof uit de atmosfeer aan het grensvlak met het water oplost. Dit proces noemen wij herbeluchting. Hoe meer turbulentie er op het water aanwezig is (golven, stroming en wind) hoe meer zuurstof vanuit de atmosfeer in het water zal kunnen oplossen. Het gebruik van zogenaamde zuurstof (herbeluchters, fonteintjes e.d.) zorgt er dus voor dat er op de één of andere manier beweging van het wateroppervlak ontstaat. Daardoor wordt het wateroppervlak vergroot zodat er meer zuurstof vanuit de lucht in het water kan oplossen. 48 Temperatuur De temperatuur van het water is uiteraard afhankelijk van de mate waarin het zonlicht het water en de omgeving opwarmt. De watertemperatuur heeft een belangrijke invloed op de levensprocessen van het water ecosysteem. Hoe hoger de watertemperatuur hoe sneller de levensprocessen zich in het water zullen voltrekken. Hoge temperaturen bevorderen de algenontwikkeling, bacteriële afbraak van organisch materiaal en de stof wisseling (activiteit) van de vissen. Daarnaast bepaalt de watertemperatuur in grote mate het zuurstofgehalte in het water. Het is vooral in functie van het zuurstofgehalte dat de watertemperatuur zal worden bepaald. Geleidbaarheid De geleidbaarheid of conductiviteit is een maat voor de ionenconcentratie in het water. Hoe meer ionen er in het water aanwezig zijn des te hoger de geleidbaarheid. Een te hoge geleidbaarheid kan wijzen op een vervuiling van het water door vb. meststoffen. De geleidbaarheid wordt uitgedrukt in microsiemens per centimeter. In normale omstandigheden dient de geleidbaarheid kleiner te zijn dan 1.000 mS/cm. Vijvers die aan de kust liggen zullen een iets hogere geleidbaarheid vertonen daar het zoutgehalte eveneens hoger zal liggen. De geleidbaarheid wordt gemeten d.m.v. een speciale elektrode. Ammonium Ammonium (NH4+) is een stikstofverbinding die van nature uit in zeer geringe mate in het water voorkomt. Het behoort samen met nitraat en nitriet tot de zg. anorganische stikstofverbindingen. Verhoogde gehaltes aan ammonium wijzen op een organische vervuiling van het water. Ammonium wordt uitgedrukt in milligram per liter (mg/l). De gehaltes aan ammoniumstikstof mogen voor viswater niet meer bedragen dan 0,78 mg/l. Ammoniumstikstof wordt verder door de nitrificerende bacteriën met behulp van zuurstof omgezet tot nitriet en nitraat. Ammoniak Van het aanwezige gedeelte ammonium is er steeds een deel dat onder de vorm van ammoniak (NH3) in het water voorkomt. Er heerst een chemische evenwichtsreactie. Hoe hoger de temperatuur en de pH van het water des te meer ammonium zal worden omgezet tot ammoniak. M.a.w. het chemisch evenwicht zal naar rechts verschuiven. Ammoniak is een gas en is uiterst giftig voor de vissen. Gehaltes van 0,025 mg NH3/l kunnen de vis in moeilijkheden brengen. Vandaar het belang om steeds het gehalte aan ammoniak te bepalen. Zeker gedurende warme periodes houden hoge ammoniumgehaltes steeds een bedreiging in voor het visbestand. De bepaling geschiedt d.m.v. een omrekeningsformule uitgaande van het ammoniumgehalte. Nitriet Nitriet (N02) behoort evenals ammonium tot de anorganische stikstofverbindingen. Ammonium wordt onder normale omstandigheden (d.w.z. bij een voldoende aanwezigheid van zuurstof) via de aërobe bacteriën omgezet (geoxideerd) tot nitriet. Wanneer nitriet in hoge concentraties aanwezig is in het water, kan het ademhalingsstoornissen bij de vissen veroorzaken. Nitriet zet zich op de rode bloedlichaampjes vast zodat deze laatste geen zuurstof meer kunnen transporteren. Wanneer er een tekort aan zuurstof in het water heerst dan grijpt er een omgekeerd proces plaats waarbij nitraat via nitriet zal omgezet worden tot ammonium (denitrificatie). De bepaling van het nitrietgehalte in het water is gebaseerd op een colorimetrische methode volgens Griess. 49 Nitraat Nitraat (N03) is een anorganische stikstofverbinding die door verdere oxidatie van nitriet door de nitrificerende bacteriën ontstaat. Nitraat wordt dan uiteindelijk als voedingszout opgenomen door de hogere waterplanten en de algen. Te hoge gehaltes aan nitraat (en fosfaten) liggen aan de basis van een overmatige ontwikkeling van algen in het water. De hoge gehaltes aan nitraat zijn naast de mineralisatie van organisch materiaal afkomstig van uitspoeling van kunstmest (cf. landbouw) en effluenten van RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallaties) of zure regen (± 40 kg/ha/jaar ±320 kg NO3). Nitraat kan eenvoudig op semi-kwantitatieve manier via een kleuromzettingsreactie bepaald worden. Fosfor Het element fosfor (P) komt gebonden aan zuurstof als een fosfaat in het water voor. Samen met stikstof is het een voedingsstof voor de hogere planten en algen. Fosfor is een essentieel element in het stofwisselingsproces van de planten. Het fosfaatgehalte wordt via een colorimetrische methode in het water opgespoord. Zuurbindend vermogen Het zuurbindend vermogen (ZBV) van het water is het vermogen waarbij het water zuur- of basisch makende stoffen kan opnemen zonder een pH-verandering teweeg te brengen. Het zuurbindend vermogen wordt in onze vijvers bepaald door de hoeveelheid kalk (bicarbonaat) die in het water aanwezig is. Voor een goede buffering van het water dient het ZBV groter te zijn dan 1. Wanneer het water onvoldoende gebufferd is dan bestaat de kans dat gedurende de zomerperiode tengevolge van de algenbloei de pH extreem hoge waarden aanneemt wat eventueel tot vissterfte kan leiden. Op warme zonnige dagen is er een intense fotosynthese (zuurstofproductie). De algen nemen uit het water koolstofdioxide (C02) op. Wanneer nu op een gegeven ogenblik alle C02 uit het water is opgebruikt dan zullen de algen de benodigde C02 uit het bicarbonaat (natuurlijk buffersysteem van het water) gaan halen wat tot een daling van de buffercapaciteit van het water zal leiden. Wanneer er in waters die van nature uit weinig kalkrijk zijn een intense algenbloei optreedt dan zal dit voor een forse pH-stijging zorgen met alle negatieve gevolgen vandien. Bij waarden van 2,6 - 4,0 in ons oppervlaktewater is organischeof chemische verontreiniging waarschijnlijk. Kwelwater (rijk aan HCO3) rottende stoffen en wasmiddelen verhogen het zuurbindend vermogen. Het ZBV wordt bepaald door het staal te titreren met een zuur (zoutzuur) in aanwezigheid van een indicator (mengsel van broomcresolgroen en methylrood) tot het equivalentiepunt wordt bereikt (kleuromslag: rood). IJzer IJzer (Fe) kan in meer of mindere mate in het water voorkomen. Het ijzergehalte in het water is afhankelijk van de bodemgesteldheid en het grondwater die de vijver voedt. Hoge ijzergehaltes kunnen in combinatie met hoge pH-waarden schadelijk zijn voor de vis. IJzerhydroxide zetten zich dan op de kieuwen vast en kunnen voor ademhalingsproblemen zorgen. Als norm voor visleven mag de waarde 0,2 mg/l Fe niet overschreden worden. Waterstofsulfide Wanneer er langs de bodem zuustofloosheid optreedt dan kan er waterstofsulfide-gas (H2S) worden gevormd en in het water vrijkomen. Dit gas is bijzonder giftig voor alle organismen in het water. De meting wordt bij voorkeur net boven de bodem uitgevoerd want het gas ontstaat bij de zuurstofloze afbraak van organisch materiaal. De giftigheid neemt toe bij dalende pH 50 (zeer gevaarlijk pH < 6,5). Wordt waterstofsulfide vastgesteld dan betekent dit een reëel gevaar voor de visstand en zijn in de bodem zeker geen visvoedselorganismen aanwezig. De schadegrens bedraagt 0,05 mg H2S/l. Vissterfte treedt op vanaf 0,5 mg H2S/l en van 1 mg H2S/l sterven zelfs resistentere vissoorten. De bepaling geschiedt door middel van een loodacetaatpapiertje in het te onderzoeken water te dompelen. Indien er H2S aanwezig is zal dit reageren met het loodacetaat waarbij loodsulfide wordt gevormd. De gevormde verbinding zal het papier zwart kleuren. Doorzichtbaarheid De doorzichtbaarheid of ook wel zichtdiepte genoemd is een maat voor het doordringen van het zonlicht in het water. Hoe groter de doorzichtbaarheid van het water des te dieper het licht in het water kan dringen. De doorzichtbaarheid van het water wordt bepaald door het gehalte aan zwevende en opgeloste stoffen die in het water aanwezig zijn. Bovendien zal de zichtdiepte gedurende de lente- en zomerperiode in belangrijke mate afhankelijk zijn van de hoeveelheid zwevende algen die in de waterkolom aanwezig zijn. Algenbloei is het gevolg van een overmatige ontwikkeling van algen in het water. Afhankelijk van de intensiteit van de algenbloei is het water licht- tot donkergroen gekleurd. Bovendien kan ook de opwerveling van slibdeeltjes door de stroming of door de aanwezigheid van bodemvoedselzoekende vissoorten een vertroebeling van het water veroorzaken.De zichtdiepte moet voldoende groot zijn (minimum 30 cm) zodat er zich voldoende ondergedoken waterplanten en microscopische wiertjes kunnen ontwikkelen. Ook is de productie van dierlijk plankton (belangrijk als visvoedsel) onrechtstreeks afhankelijk van het zonlicht daar dit zoöplankton de kleinere algen als voedsel gebruikt. Houdt men met deze factoren geen rekening dan kan het verdedigingsmechanisme (immuun systeem) van de vis onder invloed daarvan afgeremd worden. Hierdoor verliest hij zijn natuurlijke bescherming (slijmlaag) tegen infecties. Bacteriën, schimmels en parasieten, die vooral door watervogels worden verspreid, zijn meestal in de vijver aanwezig zonder echter de vissen daarom noodzakelijk ziek te maken. Alleen in “slechte omstandigheden” (zoals hierboven vermeld), slagen ze erin zich goed te ontwikkelen zodat de vissen massaal geïnfecteerd kunnen worden. Nog een woordje over de bodemkwaliteit dat in nauw verband staat met de kwaliteit van het water, er is een wisselwerking tussen de bodem, dus de organische sliblaag, en het water. Indien de sliblaag te dik is, in het algemeen mogen we aannemen dat een dikte van 5 cm slib aanvaardbaar is, zijn menige visputten zijn reeds “gekeerd” door een overgrote dikke sliblaag, bij een verandering van luchtdruk en weersomstandigheden (onweer), de gassen in de bodem komen plots vrij en ontnemen de zuurstof en verbinden zich met het water tot een uiterst giftige substantie. Dit verschijnsel gaat zeer snel en als men direct geen gepaste maatregelen treft is het resultaat een volledige vissterfte. 51 Indien de dikte van de sliblaag dus meer dan 5 cm bedraagt zal men de bodem moeten saneren en dit kan door: 1. de bodem mechanisch af te schrapen, wat een zeer dure operatie is en 2. coccolithenkrijt aan het water toe te voegen, de hoeveelheden hangen af van de staat en de dikte van de sliblaag. Een bodem - en water-analyse moet vooraf worden uitgevoerd door de Milieucel en aan de hand van die bevindingen kan de hoeveelheden kg bepaald worden. Meestal zal men jaarlijks deze behandeling herhalen afhankelijk van de hoeveelheid bomen (bladeren) rond de vijver, de hoeveelheden vis en andere bronnen die slib kunnen veroorzaken (algen, te veel vogels, enz). 52