H et is oorlog onder de oksel

advertisement
H et is oorlog onder de oksel
Inter view
D r.A rmp it
Okselbacteriën van een familielid
kunnen je van zweetgeur
afhelpen. Zegt bio-ingenieur Chris
Callewaert, alias: ‘Doctor Armpit’.
Door Marianne Heselmans
Bent u zelf van uw zure zweetlucht af?
„In de zomer van 2011 was ik mijn huis aan
het schilderen en daarbij droeg ik een paar
dagen hetzelfde, ongewassen verfshirt. In
de dagen erna merkte ik dat die zurige
FOTO KATRIJN VAN GIEL
H
ij is geen dokter die ziekten geneest. Maar toch, als
één persoon de titel ‘Doctor Armpit’ (vertaald: dokter Oksel) verdient, is het
wel de Gentse bio-ingenieur Chris Callewaert (1986). Naar eigen
zeggen begon het allemaal met een wel
heel vreemde ervaring. Op een morgen in
2009 werd hij wakker met een geur die hij
niet van zichzelf kende. „Een zurige, stinkende lucht”, vertelt hij op zijn Faculteit.
„Terwijl ik nooit last van okselgeur had!”
Belangrijk om te melden is dat hij wakker werd in een vreemd bed, van een
meisje waar hij nooit eerder bij had geslapen. Nu wist hij toen ook al wel dat een oksel vele bacteriën kan bevatten, aangepast
aan huid en kleren. Maar verder had hij
geen idee waarom hij ineens die hinderlijke geur had.
Inmiddels weet Chris Callewaert dat het
de Corynebacteriën waren die die nacht
de stafylokokken wisten te overmeesteren, mogelijk met hulp van de bacteriën
van het meisje. Tachtig procent van alle
okselbewoners behoren tot een van die
twee groepen. De Corynes, de ‘foute’ bacteriën, zetten de lipiden, hormonen en
aminozuren op onze huid om in onwelriekende verbindingen; de producten van de
stafylokokken, de ‘goede’, blijven reukloos. Eind februari promoveerde Callewaert op deze bacteriegemeenschappen
in oksels, kleren en wasmachines.
Hij onderzocht de geuren en bacteriën
van meer dan 300 proefpersonen. Na oproepen via sociale media meldden veel
van hen zich omdat ze leden onder hun
geur. Ze durfden niet dicht bij een ander te
komen, of voelden zich onzeker. Verschillende proefpersonen hadden dezelfde ervaringen als Callewaert: ineens waren ze
slechter gaan ruiken. Nadat ze in een vuil
bed hadden geslapen, stress hadden ondergaan, of de pil of antibiotica waren
gaan gebruiken.
In één onderzoek liepen 185 deelnemers
drie uur met een aan de okselhuid gekleefd katoenen propje. Een getraind panel van vier mannen en vier vrouwen beoordeelde de geur ervan op intensiteit en
(on)aantrekkelijkheid (schaal -8 tot 8).
Waarna Callewaert het genetisch materiaal in kaart bracht en bacteriën op kweek
zette om de groepen en soorten te karakteriseren. „Op een gegeven moment begonnen collega’s me Mister Armpit te noemen’, vertelt hij.
DrArmpit.com is nu de naam van zijn
site. Die bevat behalve toegankelijk geschreven onderzoeksverslagen ook een forum met ervaringen. Zoals van een jongen
van zeventien die zich tevergeefs drie keer
per dag wast. En van een vrouw die sinds
een operatie aan haar linkerarm, worstelt
met de geur van alleen die arm.
„Ik kreeg steeds meer vragen”, vertelt
Callewaert in een kamer waar het lekker
ruikt naar zoet bacterievoedsel en chemicaliën. „Mensen wilden weten wat uit het
onderzoek kwam, en wat ze moesten doen
aan die vervelende okselgeur. Die vragen
wilde ik beantwoorden. En dan leek me
Dokter Armpit wel een goede naam; niemand anders noemde zijn site nog zo.”
C hris C allew aertraakte in zw eetluchtg eïnteresseerd toen hij zelf ineens begon te stinken.
geur steeds minder werd. Ik weet nu dat ik
ben geholpen door mijn eigen stafylokokken. Stafylokokken weten namelijk in katoen te overleven; Corynebacteriën niet.
Vanuit mijn verfshirt hebben ze dus hun
positie weer terug weten te veroveren.”
Het is oorlog onder de oksels?
„Het is zeker oorlog. Stafylokokken produceren voortdurend antimicrobiële eiwitjes
en andere componenten om de Corynebacteriën weg te concurreren en het zichzelf
en hun vriendjes gemakkelijk te maken.”
Het aantal okselbacteriën loopt in de
honderden miljoenen – per vierkante centimeter. Callewaert heeft zelf zo’n honderd verschillende soorten onder zijn oksels. Daarmee is dit ecosysteem diverser
dan bijvoorbeeld zijn droge bovenarm,
met maar een paar soorten. Maar minder
divers dan zijn hand: die kan wel 200
soorten bevatten.
De bio-ingenieur gebruikt geen antitranspirant (dat is iets anders dan deodo-
rant, legt hij later uit). In dat geval had hij
wellicht een nog rijker ecosysteem gehad.
Uit onderzoek van een maand met negen
proefpersonen die afwisselend wel of
geen antitranspirant gebruikten, bleek namelijk dat anti-transpirant gebruik gelijk
staat aan het kweken van okselsoorten.
Het hoogst aantal bij een proefpersoon
(van een van de andere onderzoeken) was
195, waarschijnlijk een grootverbruiker.
In polyester
shirts kunnen
de foute
stinkbacillen
overleven
We kunnen de deodorant of antitranspirant dus beter laten staan?
„Deodorants kunnen geen kwaad, die
maskeren alleen de geur. Antitranspirants,
met aluminiumzouten erin, helpen wel tegen okselvijvers omdat ze de zweetproductie blokkeren. Maar tegen lijfgeur raad
ik ze niet aan. Wij zagen dat ze vooral veel
van de goede bacteriesoort St aph y lococcus
doden, wat andere soorten stimuleert. Die
vergrote diversiteit is op zich niet erg, ware het niet dat ook de Corynebacteriën een
voordeel kunnen krijgen. Die zitten name-
B AC T E R I E-EC O SY ST E E M O N D E R Z O E K E R
Taboedoorbrekend
Chris Callewaert kreeg in
2011, als student-assistent bij de Gentse Faculteit voor Bio-ingenieurswetenschappen, een persoonlijke beurs voor on-
derzoek om, via verandering van het ecosysteem,
de okselgeur te verminderen, Ditis heteerste
ecolog isch onderzoek
ooitonder oksels.
Op zijn site www.drarmpit.com doet hij verslag
van zijn bevindingen. In
2014 riep hij in een
TED-lezing zweters op
zich te melden voor een
transplantatieproef. O m
hettaboe op hetp robleem te doorbreken,
liethij de zaal eerstonder de arm van de buurman ruiken.
lijk dieper in de huid zoals rond haarwortels, waar de aluminiumzouten niet bij
kunnen.”
Om te achterhalen waarom nu juist polyester shirts zo vreselijk blijven stinken,
liet Chris Callewaert bacteriën op katoen,
wol, fleece, nylon en polyester groeien, en
verzamelde hij shirts van 26 spinners uit
een Gentse sportschool. Wat bleek? De
vervelende Corynebacteriën groeien in
geen van de onderzochte textielsoorten.
Het zijn de Micrococcen die stank veroorzaken. Die komen onder de oksels en in
katoen nauwelijks voor, maar floreren tussen polyester vezels. De goede stafylokokken groeien in alle textielsoorten. Dat verklaart dus ook die wonderbaarlijke terugkeer van Callewaerts eigen stafylokokken.
Dat die ‘eigen’ transplantatie zo goed
werkte gaf hem moed het bij anderen te
proberen. Callewaert deed dit voor het
eerst in 2013, bij een identieke tweeling.
Van de broer met niet-geurende oksels
schraapte hij het okselzweet, zette dit op
een watje, en bracht vervolgens het watje
in de schoon gemaakte oksels van de broer
met een geurprobleem. Deze laatste bleef
ook in de maanden daarna reukloos én
een overmaat stafylokokken houden.
Daarna herhaalde hij dit met 18 proefpersonen. Bij de niet-familieleden werkte
het niet – hun stafylokokken zijn waarschijnlijk te verschillend. Maar bij vijf
duo’s van hetzelfde gezin werkte het tenminste een maand, en één proefpersoon
is er nog steeds vanaf. Callewaert onderzoekt nu hoe hij het effect kan verlengen.
Download