De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt: wegen voor nieuw onderzoek1 A. M. de Jong-v. d. Poel, N. Schoemaker, R. W. Hommes 1 Arbeidsmarktpositie en emancipatie In de laatste decennia is het aantal buitenshuis werkende vrouwen sterk ge­ stegen. In Engeland en A m erika zette deze stijging direct na de T w eede W e ­ reld oorlog in, in N ederland sinds 1960. D e deelnam e van de vrou w aan de arbeidsmarkt is een onderdeel van het em ancipatieproces. O m em ancipatie m ogelijk te maken m oet aan twee v o o r­ w aarden zijn voldaan: de vrou w m oet zich bewust w orden van haar achtergehleven positie en de beperkingen, die de samenleving haar oplegt op grond van haar vrouw zijn, m oeten w orden w eggenom en. Terw ijl over deze voorw aarden v o o r emanoipaitie vrij veel eenstem migheid bestaat, w ordt em ancipatie als doelstelling op verschillende m anieren om schreven. V olgen s som m igen m oet onder em ancipatie w orden verstaan het inhalen van de achterstand van de vrouw ten opzichte van de m an op alle maatschappelijke gebieden, o o k op de arbeidsmarkt. V olgen s anderen vindt em ancipatie voortgang naarmate er een vrijere rolkeuze is v o o r m ensen in iedere fase van hun leven. Em ancipatie van de vrouw houdt bij deze om ­ schrijving tevens em ancipatie van d e man in. Em ancipatie als vrijere rolkeuze im pliceert een andere verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouw en. Tenslotte w ordt vooral in feministische kringen onder em ancipatie verstaan de vervrouw elijking van de cultuur. Toegepast op de arbeidsmarkt betekent dit een grotere waardering v o o r taken en kwaliteiten, die traditioneel aan vrouw en w orden toegeschreven, zoals vingervlugheid en vaardigheid in de om gan g m et kinderen. In elk van deze definities van emancipatie speelt de positie van de vrou w op de arbeidsmarkt een belangrijke rol. D at is niet verw onderlijk om dat arbeid een zeer dom inante plaats in onze samenleving inneemt en de positie van m ensen en groepen mensen in de maatschappij in hoge mate bepaalt. D e deelnam e van de vrou w aan de arbeidsmarkt bleek overigens niet zonder problem en. H et probleem , dat het eerst werd onderkend, heeft betrekking op het com bineren van w erk en huishoudelijke taken. V rijw el alle vrouw en heb- 189 SG 78/3 (jg XXV) ben in onze samenleving een verzorgende functie. D e eisen, die traditioneel aan hen w orden gesteld in verband m et de zorg v o o r huisgenoten, botsen met de eisen, die in de arbeidsorganisatie aan werknemers w orden gesteld. Vele buitenshuis w erkende vrouwen ervaren dit con flict aan den lijve. Daarnaast doet zich de laatste jaren in toenem ende m ate het probleem van de w erke­ loosheid gelden. D e stijging van de w erkloosheid bij vrouw en is ronduit ver­ ontrustend. D e situatie is waarschijnlijk n og ongunstiger dan uit officiële ge­ gevens Wijkt, daar veel vrouw en zich niet bij een arbeidsbureau laten inschrij­ ven. Tenslotte w ordt recent de aandacht gevestigd op de lage positie, die vrou­ w en als categorie op de arbeidsmarkt innemen. D e lage positie van de vrouw kom t tot uiting in het zeer kleine aantal vrou w en in hogere functies, zow el in het bedrijfsleven als o o k in de wetenschap en de politiek, de grote verschillen in beloning tussen mannen en vrouw en en het relatief h oge percentage vrou ­ w en dat het m inim um loon verdient. V ast staat wel, dat, wil arbeidsparticipatie de em ancipatie bevorderen, voor boven gen oem de problem en een oplossing gevonden m oet w orden. M et name zal de vrou w o o k in kwalitatief opzicht, in het niveau van haar werk, haar achterstand m oeten inlopen. O m een an tw oord te vinden op deze problem en is onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van de vrouw nodig. 2 Het Nederlandse onderzoek naar de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt van 1969 tot 1977 V o o r een overzicht van het N ederlandse onderzoek gaan w e terug tot 1969. In dat jaar heeft In ’t V eld-L an geveld2 in haar studie ’V rou w , beroep, maatsohappij’ het statistisch materiaal en alle beschikbare onderzoeksgegevens ge­ ïnventariseerd. Resultaat hiervan was een overzicht van de participatie van mannen en vrouw en op diverse maatschappelijke terreinen zoals onderwijs, politiek, arbeidsmarkt en vakbeweging. T er verklaring van de geringe deel­ nam e van de vrou w o p de arbeidsmarkt gebruikte In ’t V e ld het begrip roloonflict. D e eisen, die in het gezin en in het werk aan de vrou w w orden ge­ steld, zijn m oeilijk te verenigen. In theorie zijn er verschillende oplossingen v o o r dit rolcon flict denkbaar, m aar m aatschappelijk het m eest geaccepteerd is het opgeven van de beroepsrol o f het aanpassen van de beroepsrol aan de gezinsrol. H et rolcon flict blijft volgens de analyse van In ’t V e ld niet beperkt tot gehuwde vrouw en. O ok meisjes w orden van jongs af aan in haar houding ten opzich te van beroep en w erk b eïn vloed d oor rolopvattingen, die in de maatschappij en daardoor bij haar zelf, bestaan. In ’ t V e ld spreekt van de premaritale rol van het meisje, om dat van haar w ordt verwacht, dat zij haar gedrag afstemt o p haar toekom stige r o l als echtgenote, huisvrouw en m oeder. D e premaritale rol is van invloed op de keuze van de beroepsopleiding en de 190 A. M. de Jong-v. d. Poel e.a. De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt baan en leidt ertoe dat meisjes ondervertegenw oordigd zijn bij bedrijfsoplei­ dingen en cursussen en terecht kom en in banen m et weinig o f geen p rom otie­ m ogelijkheden. H et N ederlandse on derzoek naar de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt is tot op heden grotendeels op deze theorie van het rolcon flict gebaseerd. E r is in het onderzoek een opm erkelijke overeenkom st in probleem gebied, theore­ tische oriëntatie en onderzoeksobject. W at de keuze van het probleem betreft staat in het algem een de vraag centraal in welke m ate en onder w elke v o o r ­ waarden vrouw en aan het arbeidsproces deelnem en o f zullen gaan deelne­ m en.3 In verschillende onderzoekingen w ordt een p ogin g gedaan om de ar­ beidsparticipatie te verklaren o f te vóórspellen vanuit de bereidheid van de vrouw om te werken en vanuit haar plaats in het gezin. D e vraag in hoeverre de positie van de vrou w op de arbeidsmarkt in kwalitatief opzicht verschilt van de positie van de m an, blijft grotendeels buiten beschouwing. D e theoretische oriëntatie van het onderzoek is over het algem een zwak. V o o r zover er gebruik gemaakt w ordt van theorieën, zijn deze ontleend aan de ge­ zinssociologie en de sociale psychologie. Vanuit de sociale psych ologie richt­ te de aandacht zich op attitudes, m otieven v oor arbeidsparticipatie, rolopvat­ tingen, roloonflict en keuzegedrag.4 Vanuit de gezinssociologie was het onder­ zoek gericht op de ruimte, die het gezin de vrou w toestaat om buitenshuis ar­ beid te verrichten.5 V eel m inder aandacht kreeg het effect van de arbeid op het g ezin ' en de invloed van de belem m eringen in het gezin op het niveau van de arbeid van de vrouw . H et N ederlandse onderzoek naar de positie van de vrouw mist tot nu toe de aansluiting bij het arbeidsm arktonderzoek en bij de arbeidsmarkttheorieën. D eze theorieën trekken de laatste jaren o ok in N eder­ land sterk de aandacht van onderzoekers, om dat ze een aanknopingspunt bie­ den v o o r de studie van de sociale ongelijkheid en van d e positie en het gedrag van m inderheden op de arbeidsmarkt. Tenslotte is er o o k in de keuze van het object een grote mate van overeenkom st in het on derzoek, dat tussen 1969 en 1977 werd gedaan. V rijw el alle onderzoekers richtten zich op de gehuwde vrouw en haar problem en op de arbeidsmarkt.7 N aar de betekenis van de premaritale rolopvatting v o o r de beroepskeuze en loopbaan van het jon g e meis­ je is nog geen onderzoek gedaan. V oorts zijn in deze periode de academ isch gevorm de vrouw en vaak ob ject van onderzoek geweest.8 N aar de grote groep vrouw en met een m iddelbare sch oolopleiding o f een hogere beroepsopleiding is n ooit afzonderlijk on derzoek gedaan. G ezien de sterke toenam e van het aantal vrouwen met een opleiding op m avo- en havo-niveau en de relatief h oge arbeidsparticipatie in deze groep, is de geringe aandacht van het onder­ zoek v o o r deze m iddengroepen te betreuren. Ondanks de gesignaleerde overeenkom st in probleem gebied, theoretische oriëntatie en on derzoeksobject is de onderlinge vergelijkbaarheid van het on ­ 191 S G 78/3 (jg XXV) derzoek gerimg. D e onderzoekingen bleken vele verschillende opdrachtgevers te hebben. D it resulteerde in vele verschillende onderzoeksopzetten, in on ge­ lijke definities van fundam entele begrippen en steeds anders afgebakende o n ­ derzoekspopulaties. Vergelijking is dan o o k vrijwel onm ogelijk. H et ontbre­ ken van longitudinaal on derzoek is één van de grootste lacunes in het onder­ zoek naar de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. 3 Statistische gegevens Naast resultaten van empirisoh on derzoek verschaffen uiteenlopende statis­ tische gegevens inform atie over ons onderzoeksterrein. D e voornaam ste bron ­ nen van kwantitatieve gegevens zijn de V olkstelling en de Arbeidskrachtentelling. Een bezwaar van de gegevens van de Volkstelling is, dat de cijfers pas laat w orden gepubliceerd. O ok het feit, dat het grondmateriaal niet ter b e ­ schikking staat, vorm t een belem m ering v o o r verder onderzoek. D e A rbeidskrachtenteüiing gebruikt een andere definitie van de beroepsbevolking dan de Volkstelling, zodat de gegevens niet vergelijkbaar zijn. A ls bezwaren tegen de Arbeidskrachtentelling gelden de geringe differentiatie van de gegevens v oor vrouw en, on der andere binnen de variabele burgerlijke staat en het gebrek aan inform atie over de vraagzijde van de arbeidsmarkt, m et name over vaca­ tures, die binnen de arbeidsorganisatie w orden opgevuld. H oew el de gegevens over de arbeidsmarktpositie van de vrouw v o o r verbe­ tering vatbaar zijn, blijkt uit het beschikbare materiaal duidelijk, dat vrouwen op de arbeidsmarkt een eigen deelm arkt vorm en en dat ze een relatief zw ak­ ke positie op de arbeidsmarkt innemen. D e zw akke positie van de vrouw blijkt o.a. uit het feit dat vrouw en gem iddeld in lagere functies werken, lager be­ loon d w orden en vaker w erkloos zijn dan mannen. V o o r de verschillen in in­ kom en en functie zijn twee m ogelijke verklaringen te geven: de verschillen kunnen het gevolg zijn van verschillen in persoonlijke kenmerken tussen m an­ nen en vrouw en die van invloed zijn op hun produktiviteit zoals opleiding en aantal arbeidsuren, o f de verschillen kunnen het gevolg zijn van discrim ina­ tie. H oew el er belangrijke verschillen in leeftijd, opleiding en ervaring tussen m annelijke en vrouwelijke beroepsbevolking zijn, kan de m ogelijkheid dat o o k discriminatie een rol speelt niet w orden uitgesloten. U it statistische ge­ gevens blijkt namelijk, dat vrouw en in alle leeftijdsgroepen minder verdienen dan mannen, dat o ok full-tdme w erkende vrouw en minder verdienen dan fu ll­ time werkende mannen, dat vrouwen in alle bedrijfstakken en daar binnen op bijna alle functieniveaus m inder verdienen dan mannen en dat verschillen in beloning o o k niet uit versohillen in opleiding verklaard kunnen w orden, om ­ dat het opleidingsniveau van werkende vrouwen gem iddeld hoger is dan van werkende m annen.9 O m de invloed van verschillende persoonlijke kenmerken 192 A. M. de Jong-v. d. Poel e.a. De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt op de inkom ensongelijkheid uk te schakelen, is multiple-regressie analyse n o ­ dig, waarin alle relevante persoonskenm erken w orden betrokken. In Am erika zijn er versohillende voorbeelden van dit soort onderzoek. In N ederland is er nog bijna geen onderaoek gedaan om de achterstand van vrouwen op de ar­ beidsmarkt te verklaren. 4 De betekenis van de arbeidsmarkttheorie voor het onderzoek naar de positie van de vrouw Uit de bespreking van het N ederlandse onderzoek bleek, dat de belangstelling v o o r het probleem van d e vrouw enarbeid tot nu toe v oora l uit de h oek van de gezinssociologie en de em ancipatiebeweging kwam. In het econom ische ge­ oriënteerde arbeidsm arktonderzoek kwam de positie van de vrou w tot v o o r kort nauwelijks ter sprake. Een nauwere samenwerking tussen het arbeids­ m arktonderzoek en het em ancipatieonderzoek is wenselijk en w el om drie redenen: In de eerste plaats heeft het arbeidsm arktonderzoek zich de laatste jaren in toenem ende mate gericht op de studie van de sociale ongelijkheid.11 In dit kader kreeg m et name de problem atiek van de gastarbeid de aandacht.12 U it het overzicht van de statistische gegevens blijkt, dat de sociale ongelijkheid een kernprobleem vorm t bij de studie van de positie van de vrouw op de ar­ beidsmarkt. In de tweede plaats lijkt de veronderstelling gewettigd, dat de zwakke positie van de vrouw niet uniek is, m aar punten van overeenkom st vertoont met de positie van andere groepen, zoals jongeren, ouderen, Surinamers en buitenlandse werknemers. D e oorzaken, die v o o r de zwakke positie van deze groepen gevonden w orden, zouden o o k kunnen gelden ter verkla­ ring van de positie van de vrouw o p de arbeidsmarkt In de derde plaats ver­ schaft het arbeidsm arktonderzoek een theoretisch kader, namelijk de arbeids­ markttheorieën, waaruit probleem stellingen o f hypothesen kunnen w orden afgeleid. D o o r ze te plaatsen in dit theoretisch kader kan het inzicht in de fundam entele samenhang van onderzoeksgegevens w orden verdiept. H et bu i­ tenlandse onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van de vrouw is in veel ster­ ker m ate dan het N ederlandse onderzoek op de arbeidsm arkttheorieën ge­ baseerd.13 Er kunnen in dit on derzoek verschillende richtingen w orden onder­ scheiden. Klassieke arbeidsm arkttheorieën — Een aantal onderzoekers gaat uit van de klassieke arbeidsmarkttheorieën. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de klassieke theorie is dat het lo o n in principe gelijk is aan de m arginale produktiviteit van de arbeid. V erschillen in beloning tussen individuen o f groepen m oeten w orden toegeschreven aan verschillen in marginale produ k ­ tiviteit. D o o r nadere analyse van de theorie kw am vast te staan, dat hardnek- 193 SG 78/3 (jg XXV) fcige inkom ensverschillen tussen groepen niet alleen uit verschillen in m argi­ nale produktiviteit kunnen w orden verklaard. Een belangrijke, recente uit­ werking van de klassieke theorie ter verklaring van de sociale ongelijkheid is de ’huiman Capital’ theorie.14 V olgen s aanhangers van deze theorie is de p r o ­ duktiviteit van de arbeid geen vaststaand gegeven. Z e kan w orden verh oogd d oor erin te investeren, m et name d oor opleiding. O ngelijkheid op de arbeids­ markt is volgens deze theorie een gevolg van verschillen in hum an Capital. O pleiding m oet w orden gezien als een investering, waarvan het rendem ent kan w orden bepaald d oor het totale inkom en over het arbeidsleven van p erso­ nen met verschillende opleiding te vergelijken. D e theorie veronderstelt, dat zow el de individuele w erknem er als de ondernem er bij hun beslissing over het volgen, respectievelijk aanbieden van opleiding en training uitgaan van het rendem ent van hun investering. D e hypothesen van de hum an Capital theorie kunnen toegepast w orden iter verklaring van d e achterstand van vrouw en op de arbeidsmarkt. N aarm ate vrouw en voorzien, dat ze hun beroep slechts k or­ te tijd uitoefenen, zullen ze m inder geneigd zijn om te investeren in hun o p ­ leiding, in het bijzon der in een specifieke beroepsopleiding. O ok w erkgevers zullen bij het aanbieden van trainingsmogelijkheden rekening houden m et de verm oedelijke tewerkstellingsperiode. W anneer het verloop bij vrouw en g ro ­ ter is dan bij m annen, zullen werkgevers v o o r training de voorkeur geven aan mannen boven vrouwen, zodat zow el de produktiviteit als de lonen van de vrouwen achterblijiven. D aar kom t bij, dat een bedrijf m inder geneigd zal zijn een w erknem er te ontslaan, naarmate er m eer in de training van de w erkne­ m er is geïnvesteerd. D e conjunctuurgevoeligheid van een w erknem er neemt af m et de m ate van bedrijfstraining. H ierd oor kan een vicieuze cirkel ont­ staan, w aardoor categorieën werknemers m et w einig training een g root ver­ lo o p hebben en daardoor vervolgens m inder in aanmerking kom en v o o r bedrijfsspecifieke training. E r zijn in A m erika verschillende onderzoekingen gedaan vanuit de hypothe­ sen van de hum an C a p it a l theorie.15 D it on derzoek richt zich op de betekenis van opleiding, bedrijfservaring en w erkonderbreking v o o r de prom otiegelijkheden en het inkom en van vrouwen. Radicale theorieën — Een ander uitgangspunt w ordt ingenom en d oor de aan­ hangers van de radicale theorieën, waartoe o o k het radicaal-fem inism e gere­ kend kan w orden. In de radicale theorie stelt m en dat de uitgangspositie en de m ogelijkheden van de w erknem er bepaald w orden d oor de klasse waartoe hij behoort. O p de arbeidsmarkt vorm en vrouw en een afzonderlijke catego­ rie, die m inder g oed is aangepast aan de eisen, die het bedrijfsleven stelt. V rij­ w el alle vrouw en hebben de verantwoordelijkheid v o o r de verzorging van ge­ zinsleden. D it heeft o.a. tot gevolg, dat ze bij ziekte van gezinsleden het eerst 194 A. M. de Jong-v. d. Poel e.a. De positie van de vrouw op de arbeidsm arkt verzuim en, aangewezen zijn op w erk dicht bij huis en vaker in deeltijd willen werken. Ondernemers spelen op de zwakke sociale positie van de vrou w in d oor vrouwen alleen aan te nem en tegen lage lonen en v o o r routinewerk, dat weinig bedrijfservaring vereist. V rou w en kom en alleen in aanm erking v oor het werk, w aarvoor on vold oen d e mannen beschikbaar zijn. Z o kom en v rou ­ wen terecht in kleine bedrijven en in zwakke bedrijfstakken, waar de lonen laag zijn en de w erkgelegenheid m inder stabiel is. V o o r de kapitalistische maatschappij vorm en vrouw en een ideale arbeidsreserve, om dat ze gem akke­ lijk te recruteren zijn en bij w erkloosheid weinig kosten. Em pirisch onderzoek, dat de hypothesen van de radicale theorieën tot uit­ gangspunt neemt, is schaars. W at de positie van de vrouw betreft h oudt dit onderzoek zich m om enteel bezig met de achtergronden van het segmenteringsproces dat zich op de arbeidsmarkt voltrekt16 en met de hypothesen van de theorie van het industrieel reserveleger, waartoe met name de vrouw en zouden behoren.17 D u b b ele arbeidsm arkttheorie — D e laatste jaren heeft de dubbele arbeidsm arkttheorie in N ederland opgang gemaakt. Uitgangspunt m de theorie van de dubbele arbeidsmarkt is, dat de arbeidsmarkt niiet één geheel vorm t, w aar­ v o o r overal dezelfde regels gelden, m aar dat er een onderscheid gemaakt m oet w orden tussen verschillende segmenten, w aarvoor verschillende regels en verklaringsm odellen gelden. H et voornaam ste onderscheid ligt tussen het primaire en het secundaire segment. In het prim aire segment van de arbeids­ markt zijn de functies interessant en vereisen een zeker niveau van bekw aam ­ heid, de lonen zijn relatief h oog, de w erkom standigheden g oed en er zijn m o ­ gelijkheden v oor prom otie. In het secundaire segment van de arbeidsmarkt bestaat de baan veelal uit routinewerk, de Ionen zijn relatief laag en er zijn w einig o f geen prom otiem ogelijkheden. D e belangrijkste criteria v o o r de ver­ deling van werknemers over het prim aire en secundaire segment zijn volgens de ’dualisten’ de m ate van stabiliteit en bedrijfsspecifieke kennis van de w erk­ nemer. W erkgevers nem en v o o r functies in het prim aire segment bij voorkeu r ’stabiele’ werknemers aan. O m dat de toekom stige stabiliteit van een werkne­ m er m oeilijk is vast te stellen, w orden persoonlijke kenmerken als indicatie v o o r stabiliteit gebruikt, zoals het feit, dat de werknem er m et succes een lan­ ge schoolopleiding heeft afgem aakt, land van herkom st en geslacht. In een recent artikel in de S ociologisch e G ids doen Vissers e-a.18 een pogin g de h y­ pothesen van de dubbele arbeidsm arkttheorie te toetsen op gron d van gege­ vens uit bestaande N ederlandse onderzoeken. Zij kom en tot de conclusie dat er inderdaad sprake is van segmentering op de arbeidsmarkt en dat vrouw en in sterkere mate op arbeid in het secundaire segment zijn aangewezen dan mannen. D e theorie van de dubbele arbeidsmarkt is geform uleerd in Am erika, 195 SG 78/3 (jg XXV) als verklaring van de achterstelling van getto-bew oners op de blanke arbeids­ markt. Z e is ontw ikkeld in en berust op de Am erikaanse arbeidsmarktverhoudingen. H et is n og een open vraag in hoeverre ze op de N ederlandse si­ tuatie van toepassing is.19 D e conclusies van Vissers, die hierboven werden aangehaald, hebben betrekking op de verdeling van mannen en vrouw en over sterke en zw akke bedrijfstakken. In hoeverre er sprake is van segmentering van m annen- en vrouwenbanen binnen bedrijfstakken o f bedrijven kan m et behulp van de beschikbare gegevens n og niet w orden vastgesteld. Institutionele theorie en discrim inatietheorie — D e klassieke, radicale en dub­ bele arbeidsmarkttheorie kunnen besch ou w d w orden als de drie h oofd stro­ m ingen op het gebied van de arbeidsmarkttheorie. Daarnaast houden o ok de institutionele theorie en de discrim inatietheorie zich met de oorzaken van de sociale ongelijkheid op de arbeidsmarkt bezig. In de institutionele theorie staat de vraag centraal welke factoren bijdragen tot norm ering en structurering van de arbeidsmarkt. D e institutionalisten h eb­ ben zich v oora l bezig gehouden m et de vraag, welke factoren verantw oorde­ lijk zijn v o o r de grote verscheidenheid in de hoogte van de lonen. In N eder­ land is het onderzoek vanuit dit gezichtspunt op gang gebracht d oor de stu­ die van van V o o rd e n in 1975.20 O p de vraag, w aarom vrouw elijke beroepen lager b eloon d w orden dan mannelijke beroepen en in hoeverre institutionele factoren de verschillen in stand houden o f doen afnem en, kan n og geen ant­ w oord w orden gegeven. Eveneens uit de Am erikaanse literatuur afkom stig zijn verschillende versies van de discrim inatietheorie. H et best van toepassing op de positie van de vrou w is het m od el van de statistische discriminatie, dat d oor Th urow is ont­ wikkeld.21 D it m od el gaat uit van de grote betekenis van bedrijfservaring v o o r het vervullen van hogere en leidinggevende functies. K enm erkend v o o r vrou ­ wen is dat haar deelnam e aan de arbeidsmarkt boven de 30 jaar veel lager is dan v o o r mannen van die leeftijd. H oew el duizenden vrouw en haar hele leven werken, aarzelen werkgevers op statistische gronden om vrouw en aan te ne­ men v o o r functies die veel ervaring vragen en om vrouw en in het bedrijf op te leiden. D e kans dat de investering op de lange duur lonend is, is met vrou ­ wen immers kleiner dan met mannen. H oew el deze beslissing van de kant van de ondernem er volstrekt rationeel is, is ze v o o r de individuele vrouw , die w él haar hele leven blijft w erken, zeer unfair. O o k v oor vrouw en als groep leidt statistische discriminatie tot unfaiire resultaten, om dat vrouw en praktisch geheel uitgesloten w orden van deelnam e in bepaalde beroepen, hoew el hun groepskenm erken m aar procentueel verschillen van de groepskenm erken van mannen. Z olan g em pirische gegevens over w erving en selectie, toegankelijkheid van 196 A. M. de Jong-v. d. Poel e.a. De positie van de vrouw op de arbeidsm arkt beroepen en opleiding en prom otiem ogelijkheden v o o r mannen en vrouw en vrijwel ontbreken, kan de geldigheid van het discrim inatiem odel van Thurow v o o r de N ederlandse arbeidsmarkt niet w orden getoetst. D e verschillende arbeidsm arkttheoricën geven zeer uiteenlopende verklarin­ gen v o o r de relatief zw akke positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. Z e ge­ ven aanleiding tot het form uleren van uiteenlopende en soms tegenstrijdige hypothesen en ze roepen een groot aantal vragen op, die alleen d oor verder empirisch on derzoek beantw oord kunnen w orden. 5 Wegen voor nieuw onderzoek O p basis van de inventarisatie van het N ederlandse on derzoek en van het b e ­ schikbare statistische materiaal en op grond van de vragen, die aan de arbeidsm arktheorieën w erden ontleend, kunnen nieuwe w egen v o o r onderzoek w orden aangegeven. D e h oofdlijnen kunnen als volgt w orden samengevat: (a) Bij de bestudering van de positie van de vrouw dient m en zich allereerst te richten o p de ongelijke kansen van mannen en vrouw en op de arbeids­ markt. H et feit, dat vrouw en in een klein aantal beroepen en bedrijfstakken zijn geconcentreerd en m inder sterk vertegenw oordigd zijn in hogere en lei­ dinggevende functies, is tot nu toe te veel als vanzelfsprekend beschouw d. Het onderzoek m oet in de toekom st gericht zijn op een analyse van de achter­ gronden van deze achterstand. Behalve aan persoonlijke kenm erken zoals o p ­ leiding en rol, m oet in deze analyse aandacht w orden besteed aan de invloed van de structuur van de arbeidsmarkt, de organisatie van het arbeidsproces in het bedrijf, de discrim inatie in het personeelsbeleid en aan institutionele fa c ­ toren, zoals het georganiseerd overleg tussen de marktpartijen en het beleid van de overheid. (b) D e positie van de vrou w op de arbeidsmarkt is niet uniek, m aar vertoont overeenkom sten m et de positie van andere zwakke groepen, jongeren, ou de­ ren, buitenlandse werknemers. H et on derzoek naar deze groepen kan belang­ rijke hypothesen opleveren v o o r het on derzoek naar de positie van de vrouw. H et is daarom dringend gewenst, dat dit onderzoek aansluiting vindt bij het arbeidsm arktonderzoek dat o p dit m om ent in N ederland plaatsvindt. (c) In het arbeidsm arktonderzoek verschuift d e aandacht van de individuele kenmerken van de w erknem er naar de ontwikkelingen die zich v oord oen aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt. O ok in het onderzoek naar de positie van de vrouw dient de aandacht nu gericht te w orden op de betekenis van de ar­ beidsorganisatie in het algem een en van het personeelsbeleid in het bijzon der v o o r de positie van de vrouw . Het is o o k v o o r het arbeidsm arktbeleid van de overheid van g root belang dat gegevens beschikbaar kom en over w erving, se­ lectie en loopbaan van vrouw en in bedrijven en overheidsinstellingen. 197 SG 78/3 (jg XXV) (d) O m recht te doen aan de betekenis van de vraag v o o r het p robleem van de sociale ongelijkheid, m oet de aandacht niet alleen gericht zijn op het perso­ neelsbeleid van afzonderlijke bedrijven. Daarnaast m oet o ok aandacht be­ steed w orden aan de m a cro-econ om isch e ontw ikkelingen aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt. M et name dient te w orden nagegaan in hoeverre er sprake is van een segmentering van de arbeidsmarkt, zoals d oor de dubbele arbeadsmarkttheorie w ordt gesteld en in hoeverre deze segmentering samen­ valt met het verschil in m annen- en vrouw enberoepen. (e) E r zijn een aantal problem en en ontw ikkelingen op de arbeidsmarkt die bijzon der belangrijk zijn v o o r de positie van de vrouw . Een van de grootste problem en is de groeiende w erkloosheid onder vrouw en. Naast de officieel geregistreerde w erkloosheid, die bij vrouw en hoger is dan bij mannen, is er onder vrouw en een aanzienlijke verborgen w erkloosheid, die tot uiting komt in het g root aantal vrouw en, dat buiten de arbeidsbureaus om w erk zoekt. N a ­ der onderzoek is nodig naar de factoren die van invloed zijn op de w erkloos­ heid van vrouw en en naar de m iddelen, die de overheid heeft om de positie van de vrou w o p de arbeidsmarkt te verbeteren en haar w erkloosheid te ver­ minderen. Belangrijke ontwikkelingen v o o r de w erkgelegenheid van vrouw en zijn een eventuele verruiming van de m ogelijkheden v o o r deeltijdarbeid, o o k op hoger niveau, en de discussie ron d om de herverdeling van arbeid, die zich tot nu toe v oora l in de vakbew eging en bij de overheid afspeelt. O nderzoek naar de ge­ volgen van versahillende vorm en van herverdeling van arbeid v o o r de positie van de vrouw is van het allergrootste belang. (f) Tenslotte m ag het on derzoek naar de positie van de vrou w op de arbeids­ markt o ok de aansluiting naar het bredere terrein van het em ancipatieonder­ zoek niet missen. H et em ancipatieonderzoek houdt zich bezig m et oorzaken en gevolgen van een vrijere rolkeuze v o o r mannen en vrouw en op alle gebie­ den van de maatschappij. Het arbeidsm arktonderzoek m oet in dit verband aandacht schenken aan de relatie tussen arbeidsparticipatie en em ancipatie en m et name aan de betekenis van de arbeid v o o r d e positie van de vrouw, v o o r de organisatie van het bedrijfsleven en het maatschappelijk leven. D aar­ bij m oet m en bedenken dat de em ancipatie van de vrouw niet uitsluitend a f­ hankelijk is van de m ate waarin zij aan het arbeidsproces deelneemt, maar o o k van de kwaliteit en de w aardering van haar arbeid. O p basis van deze uitgangspunten kunnen zeer veel concrete onderzoeksvra­ gen w orden geform uleerd. In h oofdstuk vier van ons rapport ’ D e positie van de vrouw op de arbeidsmarkt’ w ordt een overzicht gegeven van de voorn aam ­ ste onderzoeksvragen, samengevat in een vijftal onderzoeksvelden. V o o r het bepalen van onderzoeksprioriteiten is overleg nodig tussen onderzoekers, overheid en maatschappelijke organisaties, die bij het emancipatiebeleid b e ­ 198 A. M. de Jong-v. d. Poel e.a. De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt trokken zijn. W e h open dat het onderhavige rapport een basis kan vorm en v o o r overleg en aanzet kan zijn v o o r verder on derzoek naar de achtergronden en problem en in de relatie vrouw-arbeidsmarkt. Noten 1 Dit artikel is gebaseerd op een inventariserend onderzoek, dat onder auspiciën van SISWO aan de Erasmus Universiteit is verricht, met een subsidie van So­ ciale Zaken. Het rapport van dit onderzoek zal als SISWO-publicatie verschij­ nen onder de titel: N. Schoemaker, A. M. de Jong-v. d. Poel en R. W. Hommes: D e positie van de vrouw op de arbeidsmarkt — een verkenning van onderzoeks­ velden. 2 Veld-Langeveld, H. M. in ’t, Vrouw-beroep-maatschappij, analyse van een ver­ traagde emancipatie, Utrecht, 1969. 3 Arkel-Merens, D. van, De vrouw kruipt waar zij niet gaan kan, Leiden 1970. Ancona, H. d’, D e rol van de vrouw in Nederland anno 1974, Amsterdam, 1974. Boelmans-Kleinjan, A. C. en M. Beuckens-de Vries, D e werkende vrouw: een benadering vanuit haar plaats in gezin en huishouden, SISWO, Amsterdam, 1974. Maatschappelijke participatie van vrouwen met gezinsverantwoordelijkheid, I.P.M., Schiedam, 1974. Siegers, J. J., Participatie op de arbeidsmarkt door gehuwde vrouwen jonger dan 35 jaar in Nederland, in Bevolking en Gezin, 1976,2, p. 209-228. Enige Verkenningen met betrekking tot de deelname van vrouwen aan de ar­ beidsmarkt, Emancipatie Kommissie, Den Haag, 1976. 4 Ancona, H. d’, 1974, op. cit. Leyzer, D., Sex and roles in the Netherlands, Wageningen, 1976. 5 Boelmans-Kleinjan, A. C. en M. Beuckens-de Vries, 1974, op. dt. 6 Nimwegen, N. van en H. de Vries, D e gehuwde werkende vrouw en haar kinder­ tal, Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit, Utrecht, 1974. Clason, C. E., Beroepsarbeid door gehuwde vrouwen, Groningen, 1977. 7 Arbeid buitenshuis door vrouwen met gezinsverantwoordelijkheid, I.P.M., Schiedam, 1964. Does de Willebois, J. L. J. M. van der, Een industrieel atelier voor part-time werkende gehuwde vrouwen, in Mens en Onderneming, 22 (1968), p. 129-147. Willems, P. J., en J. F. J. Janmaat, Het bedrijf en de werkende gehuwde vrouw, Commissie Opvoering Produktiviteit van de S.E.R., Den Haag, 1968. Boelmans-Kleinjan, A. C. en M. Beuckens-de Vries, 1974, op. cit. Maatschappelijke participatie van vrouwen met gezinsverantwoordelijkheid, I.P.M., Schiedam, 1974. Nimwegen, N. van en H. de Vries, 1974, op. cit. Derksen, J. B., Beroepsuitoefening door de gehuwde vrouw: een econometrische analyse, Den Haag, 1975. Siegers, J. J., 1976, op. dt. Bouma, P. D. en W. H. Somermeyer, Werkende gehuwde vrouwen in Neder­ land, Deventer-Alphen a. d. Rijn, 1977. Clason, C. E., 1977, op. dt. 8 Arkel-Merens, D. van, 1970, op. dt. Bandt, M. L. den, Akademisch gevormde vrouwen en hun mogelijkheden, in 199 SG 78/3 (jg XXV) 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 Mens en Onderneming, 26 (1972), p. 181-193. D e Wageningse vrouwelijke ingenieur in functie, Stichting Maatschappelijke Plaats Wageningse Afgestudeerden, rapporteurs P. Willomse en H. J. van ’t Klooster, Wageningen, 1977. Lopend onderzoek door A. van Doorne naar de faotoren die van invloed zijn op het verrichten van beroepsarbeid door gehuwde vrouwen met akademische opleiding. Leyzer, D., 1976, op. oit. Fuchs, V . R., Differences in hourly earnings between men and women, in Monthly Labour Review, May 1971. Malkiel, B. and J. Malkiel, Male-female pay differentials in professional em­ ployment, American Economic Review, September 1973. Gordon, N. M., T. E. Morton and I. N. Braden, Faculty salaries: is there discri­ mination by sex, race and discipline?, American Economic Review, June 1974. Johnson, G. E. and F. P. Stafford, The earnings and promotion o f women fa­ culty, American Economic Review, December 1974. Stevenson, M. H., Relative wages and sex segregation by occupation, in C. B. Lloyd, Sex, discrimination and the division o f labor, New York, 1975. H oof, J. J. van, Arbeidsmarktonderzoek op een keerpurut, in Sociologische Gids, 1977,1/2. Haex, J., Buitenlandse arbeidskrachten en de beheersing van de arbeidsvoorzie­ ning, in Sociologische Gids, 1977,1/2. Mok, A. L. en J. Bracke, Het vraagstuk van de arbeidsmarkt in economie en so­ ciologie, in Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1976, no. 4. Becker, G . S., Human Capital, New York, 1964. Mincer, J., Schooling experience and earnings, New York, 1974. Martens, A., De destructuratie van de arbeidsmarkt, in Sociologische Gids, 1977,1/2. Berends, H. en W. Scholten, Vrouwen op de arbeidsmarkt, een reserveleger? in Intermediair, 9 december 1977. Vissers, A., E. Koopmans, F. Valkenburg en J. van Wezel, Sooiale ongelijkheid op de arbeidsmarkt, in Sociologische Gids, 1977,1/2. Voorden, W . van, D e dubbele arbeidsmarkt, meer matglas dan maatschappijspiegel, in Economisch Statistische Berichten, 28 december 1977. Voorden, W. van, Institutionalisering en arbeidsmarktbeleid, Samsom, 1975. Thurow, L. C , Generating Inequality, New York, 1975. 200