6 VORMEN POSITIEVE WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID Een bewerking van Structureel coöperatief leren van Kagan door Natasja Choinowski (2010). Hieronder worden zes vormen van positieve wederzijdse afhankelijkheid samengevat. 1. Positieve wederzijdse doel-afhankelijkheid: De leerlingen beseffen dat zij elkaar nodig hebben om de leertaak met succes uit te voeren. Alle groepsleden werken aan één gemeenschappelijk doel. De groepsleden hebben elkaar nodig om hun doel te bereiken. De één kan slechts zijn doel bereiken als de ander ook zijn doel bereikt. De mate van succes hangt van alle groepsleden af. Zoals gezegd is het belangrijk dat de leerkracht een duidelijk groepsdoel aangeeft zodat de leerlingen wederzijds afhankelijk van elkaar zijn. Het groepsdoel kan als volgt worden geformuleerd: "leer, bestudeer, maak ... en zorg ervoor dat iedereen in jullie groep het leert, bestudeert, maakt ...". In een coöperatieve les is er altijd sprake van een groepsdoel. Voorbeelden van coöperatieve doelen, activiteiten of opdrachten die de leerlingen in staat stellen bepaalde leerdoelen te bereiken zijn: het maken van een gezamenlijk product (werkstuk, presentatie, rollenspel, tentoonstelling e.d.); het maken van een aantal opgaven; het analyseren van een tekst of boek; meer goede opgaven maken dan het opgegeven minimum; het punt van de vorige keer verbeteren; het gebruik van bepaalde sociale vaardigheden, zoals elkaar hulp geven, elkaar aanmoedigen, goed naar elkaar luisteren. 2. Positieve wederzijdse beloning-afhankelijkheid: De groepsleden krijgen een beloning als het groepsdoel bereikt is. Elk groepslid krijgt dezelfde beloning voor de inspanning van de groep. Iedereen in de groep wordt beloond of niemand. De beloning voor het bereiken van het groepsdoel staat voorop. De beloning voor de individuele leden van de groep zijn hiervan afhankelijk. Om positieve wederzijdse beloning-afhankelijkheid te realiseren kan de leerkracht: 1. De uitkomsten van de groepsinspanning (werkstuk, collage, antwoordformulieren e.d.) tentoonstellen. 2. Het toekennen van een beloning aan de groep, bijvoorbeeld door het geven van een groepscijfer of door het geven van "fijn" werk (werken aan de computer, lezen in een boek naar eigen voorkeur). 3. Positieve wederzijdse wedijver-afhankelijkheid: De groepen wedijveren met elkaar om de beste prestatie. De groepsleden werken met elkaar samen om in wedstrijdverband als groep beter te presteren dan de andere groepen. Gestreden kan bijvoorbeeld worden tegen andere groepen, maar ook tegen de laatst behaalde score van de groep. Er kan een wedstrijd aangegaan worden met: andere groepen in de klas; de laatst behaalde score van de groep; een tijdslimiet wanneer de leerkracht aangeeft dat een opdracht in een bepaalde tijd moet worden gemaakt; de gemiddelde score die de leerlingen van het vorige jaar hebben behaald. 4. Positieve wederzijdse materiaal-afhankelijkheid: Niet alle groepsleden hebben het benodigde materiaal of de nodige informatie voor de opdracht. De groepsleden worden door uitwisseling van materialen of informatie gedwongen om samen te werken. 5. Positieve wederzijdse rol-afhankelijkheid: De groepsleden vervullen tijdens de uitvoering van de opdracht verschillende rollen. Deze rollen hangen met elkaar samen en vullen elkaar aan bij het bereiken van het gemeenschappelijk doel. Tijdens de uitvoering van de opdracht voeren de leerlingen deze rollen uit. Deze rollen dienen om een effectievere samenwerking tussen de leerlingen mogelijk te maken, waardoor iedereen een bijdrage levert aan het groepswerk. Voorbeelden van rollen kunnen zijn: motivator: deze leerling ziet er op toe dat elke leerling zijn bijdrage levert, voldoende aan bod komt en hij zorgt ervoor dat iedereen betrokken blijft bij de opdracht. bemiddelaar (of vlechter): deze leerling ziet er op toe dat de verschillende ideeën van de leden van de groep aan elkaar ‘gevlecht’ worden, hij bemiddelt. schrijver en samenvatter: vat de antwoorden samen en noteert het organisator: deze leerling ziet er op toe dat de klasgenoten snel en rustig een groep vormen en bij elkaar gaan zitten. Hij haalt ook het benodigde materiaal op. 6. Positieve wederzijdse taak-afhankelijkheid: Elk groepslid is verantwoordelijk voor een deel van de taak. Door de uitwerkingen van de verschillende deeltaken met elkaar te integreren ontstaat een gezamenlijk eindproduct. De leerlingen zijn van elkaar afhankelijk voor het verkrijgen van de juiste informatie en het verwerken van de leerstof. Manieren waarop de leerkracht positieve wederzijdse taakafhankelijkheid kan structureren zijn: De groepsleden voeren de opdracht als een soort kettingactie uit. Bij het maken van een werkstuk, gaat bijvoorbeeld de ene leerling naar de bibliotheek, de tweede leerling zoekt illustraties bij de informatie, de derde leerling schrijft de informatie op en de vierde leerling maakt er een geheel van. Bij een opdracht met meerdere vragen, worden de rollen gerouleerd. Zo kan bij begrijpend lezen één leerling de eerste vraag oplezen, de andere leerling leest de tekst waarop de vraag van toepassing is en de derde leerling geeft het antwoord. Bij de tweede vraag worden deze rollen gerouleerd, zodat de tweede leerling de vraag leest, de derde leerling leest de tekst en de eerste leerling geeft de oplossing.