7 Therapie De ‘state of the art’ van immuuntherapie met gemodificeerde T-cellen na allogene stamceltransplantatie State of the art of immunotherapy with modified T cells after allogeneic stem cell transplantation M.H.M. Heemskerk Samenvatting Summary Allogene stamceltransplantatie in combinatie met donorlymfocyteninfusie wordt succesvol toegepast voor de behandeling van verschillende hematologische maligniteiten. Deze tweestapsstrategie zorgt voor een antileukemisch effect, maar kan soms tot ernstige bijwerkingen leiden. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de verschillende immuuntherapeutische strategieën die de laatste jaren zijn ontwikkeld om de reactiviteit van donorlymfocyten specifieker te richten op de leukemie en effectiever te maken. De nadruk ligt vooral op adoptieve T-celtherapie met genetisch gemodificeerde T-cellen, aangezien recente klinische studies laten zien dat door infusie van deze T-cellen verschillende, ook solide, tumoren effectief worden geëlimineerd. (Ned Tijdschr Hematol 2012;9:277-83) Allogeneic stem cell transplantation in combination with donor lymphocyte infusion is a curative treatment modality for different hematological malignancies. This two-step strategy induces beneficial anti-leukemia reactivity, however, also induces serious complications. In this paper, an overview is given of the different immunotherapeutic strategies that have been developed to more specifically direct the specificity of the T lymphocytes towards the leukemia. In particular the recent developments in adoptive T cell therapy using genetically modified T cells will be discussed. Inleiding Allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) wordt succesvol toegepast voor de behandeling van verschillende hematologische maligniteiten. Het antileukemische effect van allo-SCT wordt voor een deel veroorzaakt door de cytoreductie tijdens de conditionering, maar wordt vooral veroorzaakt door de donor-T-lymfocyten aanwezig in het transplantaat. Naast de gunstige graft-versus-leukemie (GVL)-reactiviteit van T-lymfocyten aanwezig in het stamceltransplantaat, kunnen T-lymfocyten ook ernstige graft- versus-host-‘disease’ (GVHD) veroorzaken. Dit inzicht heeft ertoe geleid dat in een aantal centra de patiënten worden behandeld via een tweestapsstrategie, waarin patiënten in eerste instantie worden behandeld met een T-celgedepleteerde allo-SCT om acute GVHD te voorkomen, waarna de patiënt na 3-6 maanden wordt behandeld met donorlymfocyteninfusie (DLI) om de GVL-reactie te bewerkstelligen. Helaas voorkomt deze tweestapsstrategie niet volledig de kans op het ontwikkelen van GVHD en is er anderzijds een substantiële kans dat de antileukemierespons niet Auteur: mw. dr. M.H.M. Heemskerk, associate professor, hoofd Laboratorium Experimentele Hematologie, afdeling Hematologie, C2R140, Leiden Universitair Medisch Centrum, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, tel.: 071 526 22 71, e-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Trefwoorden: allogene stamceltransplantatie, CAR, genetische modificatie, immuuntherapie, TCR, T-lymfocyten Key words: allogeneic stem cell transplantation, CAR, genetic modification, immunotherapy, TCR, T lymphocytes Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 277 Therapie op gang komt. De laatste jaren zijn daarom verschillende immuuntherapeutische strategieën ontwikkeld om de reactiviteit van donorlymfocyten specifieker te richten op de leukemie en effectiever te maken. Adoptieve T-celtherapie Verschillende strategieën worden uitgevoerd om leukemiespecifieke therapieën te ontwikkelen, zoals actieve vaccinatie met leukemiespecifieke peptidevaccins of adoptieve T-celtherapie met leukemiespecifieke T-cellen die in vitro zijn geselecteerd en vermeerderd. Adoptieve T-celtherapie met donorT-cellen gestimuleerd met chronische myeloïde leukemie (CML) heeft aangetoond dat in vitro gegenereerde T-cellen een complete remissie van blastencrise-CML bij de patiënt kunnen bewerkstelligen.1 Adoptieve T-celtherapie met tumorinfiltrerende Tlymfocyten (TIL) laat bij 50% van de patiënten met melanoom een klinische respons zien.2 Daarnaast toont behandeling van allo-SCT-patiënten met virusspecifieke T-cellen aan dat deze T-cellen cytomegalovirus (CMV)- en epstein-barrvirus (EBV)-reactivaties onder controle kunnen krijgen.3 Leukemiespecifieke T-cellen kunnen worden verkregen door in vitro te stimuleren met leukemische cellen of door te stimuleren met stimulatorcellen beladen met leukemiespecifieke eiwitten of peptiden. EBV- en CMV-specifieke T-cellen kunnen in grote aantallen uit perifeer bloed van seropositieve individuen worden geïsoleerd, maar het repertoire aan T-cellen specifiek voor leukemie geassocieerde antigenen is heel beperkt. Daarom is het genereren van leukemiereactieve Tcellen erg arbeidsintensief en is de specificiteit van de T-cellen met name na stimulatie met leukemische cellen moeilijk te controleren. Dit bleek onder meer uit een recente studie van Riddell en collega’s waarin in vitro gegenereerde leukemiereactieve T-cellen na infusie longtoxiciteit veroorzaakten, mogelijk veroorzaakt doordat de T-cellen niet alleen de leukemiecellen herkenden, maar ook longweefsel.4 Een ander nadeel van het genereren van voldoende T-cellen in vitro is dat de reproduceerbaarheid moeilijk te voorspellen is, aangezien het repertoire aan T-celspecifiteiten niet bij elk individu aanwezig is. Een alternatieve strategie is adoptieve T-celtherapie met genetisch gemodificeerde T-cellen, waarbij de specificiteit van de T-cellen met behulp van gentransfer artificieel wordt gecreëerd. Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 278 Genetisch gemodificeerde T-cellen Aangezien de T-celreceptor (TCR) de specificiteit bepaalt van de T-cel, kan met behulp van virale vectoren de genetische informatie van de ene T-cel worden overgezet naar de andere T-cel. Hierbij worden de T-cellen afkomstig uit perifeer bloed geactiveerd en na 2 dagen getranduceerd met virale vector coderend voor TCR’s van interesse (zie Figuur 1). TCR-gentherapie maakt het mogelijk om in korte tijd een gedefinieerde T-celimmuniteit te creëren en biedt de mogelijkheid om een specificiteit die niet aanwezig was in het TCR-repertoire te introduceren. Oppervlakte-expressie van TCR’s kan worden verbeterd door codonoptimalisatie en door introductie van modificaties in de constante gedeelten van de α- en b-ketens, waardoor de 2 ketens die samen de TCR vormen preferentieel paren. Deze modificaties leiden niet alleen tot verbetering van TCR-α-b-expressie, maar verminderen tevens het ontstaan van TCR-dimeercomplexen, gevormd door paring van de α- en b-ketens van de endogene TCR met de α- en b-ketens van de geïntroduceerde TCR. Deze TCR-dimeren kunnen nieuwe specificiteiten opleveren, die mogelijk schadelijk kunnen zijn.5 Dat TCR-dimeren andere humaanleukocytantigeen (HLA)-peptidecomplexen kunnen herkennen, is aangetoond door humane T-cellen te modificeren met verschillende TCR-complexen en te testen tegen een panel van HLA-getypeerde targetcellen.4 Tevens is aangetoond in een muismodel dat TCR-dimeren aanwezig op verschillende TCRgemodificeerde T-cellen levensbedreigende GVHDachtige schade kunnen veroorzaken.6 Een alternatieve strategie om T-cellen met gedefinieerde specificiteit te creëren is om T-cellen te modificeren met een chimere antigeenreceptor (CAR). Een CAR bestaat uit het tumor- of weefselspecifiek antigeenbindend domein van het variabele gedeelte van een immuunglobuline, gekoppeld aan een intracellulair signaaldomein van CD3 (CD3zeta) (zie Figuur 1); een concept dat in 1989 is beschreven door Eshhar en collega’s.7 De modificaties aangebracht in de CAR’s zijn erop gericht geweest de intracellulaire signaaltransductie te verbeteren. In de eerste generatie CAR’s, was de koppeling van intracellulair CD3zeta erop gericht de gemodificeerde T-cellen cytokines te laten produceren en lysis van targetcellen na antigeenbinding te bewerkstelligen. De latere generatie CAR’s zijn erop gericht om proliferatie en overleving van de gemodificeerde T-cellen te verbeteren. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR HEMATOLOGIE Figuur 1. Productie van gemodificeerde T-cellen. Dit schema toont de verschillende stappen noodzakelijk om gentherapeutische reagentia te maken om zo antigeenspecifieke T-cellen te produceren. Stap 1. Identificeren van T-/B-cellen met interessant herkenningsprofiel. Stap 2. Karakterisatie van TCR/antilichaamsequentie met behulp van RT-PCR en sequencen. Stap 3. Virale vectoren (retro- of lentivirus) worden door middel van moleculaire technieken geconstrueerd. Het TCR-construct wordt gemaakt door de TCR-a en -b-ketens in 1 vector te plaatsen. In het CAR-construct worden met behulp van een linker de variabele ketens van de immuunglobuline aan elkaar gekoppeld en via het extracellulaire en transmembraandomein van immuunglobuline worden deze variabele ketens aan het intracellulaire signaaldomein van CD3 (CD3zeta) gekoppeld. Stap 4. T-cellen worden gestimuleerd en getransduceerd met virale vectoren coderend voor TCR of CAR, waarna de cellen worden vermeerderd. TCRa=T-celreceptoralfaketen, TCRb=T-celreceptorbètaketen, L=linkersequentie, VH en VL=immuunglobuline variabele ketens (respectievelijk zware en lichte keten), Exo-TM=extracellulair en transmembraandomein van immuunglobuline, CD3z=intracellulair signaaldomein van CD3 (CD3zeta), CAR: chimere antigeenreceptor. Genetische modificatie met TCR’s en CAR’s hebben voor- en nadelen. Voordeel van het gebruik van TCR’s is dat zowel intracellulaire als extracellulaire eiwitten kunnen worden herkend door de TCR, omdat peptiden afkomstig van deze eiwitten worden gepresenteerd door HLA-moleculen die tot expressie komen op het celoppervlak. De HLA-restrictie geeft anderzijds ook de beperking van TCR’s aan, omdat het gebruik van een bepaalde TCR beperkt zal zijn tot die patiënten met het juiste HLA-type. CAR’s hebben een niet-HLA-gerestricteerde specificiteit, maar hebben als groot nadeel dat alleen membraangebonden antigenen kunnen worden herkend. Daar- naast is de signaaltransductie van CAR’s anders dan de TCR-signaaltransductie, waardoor langetermijnpersistentie en vorming van ‘memory’-T-cellen om een snelle en effectieve antitumorrespons te genereren bij een recidief nog onbekend is. In-vitrostudies hebben aangetoond dat de TCR- en CAR-gemodificeerde T-cellen de juiste reactiviteit en goede effectiviteit bezitten.8-10 Op basis van deze gegevens zijn de eerste klinische studies uitgevoerd bij melanoom- en niercarcinoompatiënten met TCR’s specifiek voor melanocytdifferentiatie-antigenen en tumorgeassocieerde antigenen, bij patiënten met lymfatische leukemie met CAR’s specifiek voor Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 279 7 Therapie CD19 of CD20, bij patiënten met niercarcinoom met CAR’s specifiek voor CAIX en bij patiënten met darmkanker met CAR’s specifiek voor HER2 (ERBB2).11-19 De klinische studies met de gp100-TCR, de Melan-A-TCR en de NY-ESO-TCR hebben potentiële therapeutische effectiviteit aangetoond. In de NY-ESOTCR-studie lieten zelfs 9 van de 17 patiënten een regressie zien van het melanoom of sarcoom volgens de respons-evaluatiecriteria in solide tumoren (RECIST).11-13 Recentelijk is in verschillende centra aangetoond dat verschillende CD19-CAR’s bij een groot deel van de patiënten met een B-celmaligniteit een partiële tot complete respons laten zien.14-17,20 De CD19-CAR-gemodificeerde patiënt-T-cellen expanderen in vivo en persisteren voor minimaal 6 maanden. Helaas blijkt uit deze studies ook dat voor effectieve immuuntherapie zonder toxiciteit de weefseldistributie van het antigeen dat wordt herkend door de TCR of de CAR erg belangrijk is. In de gp100-TCR- en Melan-A-TCR-studies bleek een deel van de patiënten ernstige oog- en oorproblemen te ontwikkelen, die met steroïdbehandeling uiteindelijk niet tot blijvend gezichtsverlies en blijvende gehoorschade heeft geleid.11 In de CD19-CAR-studie omvat de on-targettoxiciteit B-celaplasie, met een verlaagd aantallen plasmacellen en hypogammaglobulinemie. In de CAIX-CAR-studie ontwikkelde 2 van de 3 patiënten ernstige levertoxiciteit, dat werd veroorzaakt door specifieke herkenning van CAIX-positief galgangepitheel door de CAR-gemodificeerde T-cellen. In de HER2-CAR-studie ontwikkelde de eerste patiënt die werd behandeld voor darmkanker met metastasen in de long en lever ernstige longproblemen, die uiteindelijk leidden tot de dood van de patiënt. De oorzaak is zeer waarschijnlijk dat direct na infusie grote hoeveelheden HER2-specifieke T-cellen door een lage expressie van HER2 op het longepitheel zijn geactiveerd, en de daaropvolgende cytokinestorm heeft geleid tot ernstige schade van het longepitheel.19 Om in geval van schadelijke bijwerkingen de gemodificeerde T-cellen direct te kunnen verwijderen, zouden de gemodificeerde T-cellen kunnen worden uitgerust met een suïcidegen. Verschillende suïcidegenen zijn beschreven. HSV-tk is een suïcidegen dat al enkele jaren succesvol wordt gebruikt voor het controleren van GVHD, geïnduceerd door DLI na allo-SCT.21 Omdat HSV-tk immunogeen is en omdat HSV-tk-gemodificeerde T-cellen worden verwijderd Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 280 door behandeling met ganciclovir, de eerstelijnstherapie na CMV-reactivatie, is HSV-Tk niet het ideale suïcidegen. Een ander goed bestudeerd suïcidegen is het CD20-molecuul, dat in combinatie met behandeling met het therapeutische anti-CD20-antilichaam rituximab effectief CD20-positieve cellen elimineert.22 Daarnaast kan het induceerbare Caspase 9 chimere molecuul (iCasp9) in combinatie met behandeling met het ‘dimerizing drug’ AP1903 een interessant alternatief zijn. Recentelijk is beschreven dat patiënten, die GVHD ontwikkelden na infusie van iCasp9-gemodificeerde donor-T-cellen voor behandeling van een recidief na allo-SCT, een duidelijke vermindering van de GVHD lieten zien na een eenmalige behandeling met AP1903 en dat in 30 minuten 90% van alle gemodificeerde T-cellen werd verwijderd.23 Virusspecifieke T-cellen Om te voorkomen dat na allo-SCT de gemodificeerde T-cellen GVHD veroorzaken, is het noodzakelijk ofwel de endogene TCR uit te schakelen of T-cellen met gedefinieerde specificiteit te maken die geen GVHD veroorzaken. Recentelijk hebben Bonini en collega’s een moleculaire strategie ontwikkeld waarin de endogene TCR wordt verwijderd, waarna de TCR van interesse wordt geïntroduceerd met behulp van TCR-gentransfer.24 Dit heeft naast het minimaliseren van GVHD een additioneel voordeel dat gemengde TCR-complexen met een mogelijk schadelijk herkenningsprofiel niet meer op de cel aanwezig zullen zijn. Een minder arbeidsintensieve benadering is het introduceren van TCR’s in EBV- en CMV-specifieke T-cellen. Virusspecifieke T-cellen veroorzaken door hun gedefinieerde specificiteit na HLA-identieke SCT geen GVHD en hebben als extra voordeel dat door persistentie van CMV en EBV de virusspecifieke T-cellen regelmatig opnieuw in vivo worden gestimuleerd, waardoor deze T-cellen lange tijd aanwezig blijven in het lichaam en op die manier een langdurige antileukemiereactiviteit kunnen bewerkstelligen.9 Tevens is de kans op gemengde TCR-complexen met mogelijk schadelijk herkenningsprofiel klein, omdat het TCR-repertoire van virusspecifieke T-cellen beperkt is.5 Deze virusspecifieke T-cellen zullen bestaan uit potente effectorcellen en een deel centrale ‘memory’-T-cellen die voor verbeterde persistentie van de gemodificeerde cellen zouden kunnen zorgen. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR HEMATOLOGIE Een alternatieve TCR-ontvanger-T-celpopulatie kunnen γδT-cellen zijn. Doordat de γδTCR niet kan paren met de αβTCR wordt de vorming van gemengde TCR’s voorkomen. Humane TCR-gemodificeerde γδTcellen blijken efficiënt de antigeenpositieve targetcellen te kunnen doden en na antigeenstimulatie grote hoeveelheden cytokinen te kunnen produceren.25 Bij muizen hebben we tevens aangetoond dat de TCR-gemodificeerde γδT-cellen antigeenspecifiek prolifereren, cytolytisch zijn en persisteren in vivo.26 ‘Minor histocompatibility’-antigenen Hoewel een GVL-respons vaak is geassocieerd met GVHD, wordt GVL-reactiviteit ook waargenomen in afwezigheid van GVHD. Dit wijst erop dat donorT-cellen een specifiek GVL-effect kunnen induceren en dat de cellen met GVL-reactiviteit kunnen worden gescheiden van T-cellen met GVHD-reactiviteit. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de allo-reactiviteit van donor-T-lymfocyten voornamelijk is gericht tegen peptiden afkomstig van polymorfe eiwitten, die verschillen tussen patiënt en donor, en worden gepresenteerd in HLA-klasse I en II moleculen. Deze peptiden worden ook wel ‘minor histocompatibility’antigenen (MiHA) genoemd. Wanneer deze peptiden afkomstig zijn van eiwitten die in elke cel tot expressie komen, induceren de T-lymfocyten die deze peptiden kunnen herkennen GVHD. Wanneer de MiHA alleen in cellen van het hematopoëtisch systeem tot expressie komen, veroorzaken de T-lymfocyten selectief GVL-reactiviteit. De weefseldistributie van de verschillende MiHA bepaalt dus grotendeels het klinische effect van de donor-T-lymfocyten. Het HA-1-MiHA, dat wordt gecodeerd door het KIAA0223-gen, is tot nu toe het best gekarakteriseerde MiHA met hematopoëtische expressie.27 Bij HA-1-positieve patiënten met recidief van de maligniteit na allo-SCT, die werden behandeld met een DLI van HA-1-negatieve donoren, correleerde de opkomst van HA-1-specifieke CD8+T-cellen kort na DLI met complete remissie van de maligniteit.28 Tevens is aangetoond dat T-cellen specifiek voor hematologische MiHA’s de groei remmen van leukemische stamcellen in vitro en in vivo bij immuundeficiënte NOD/SCID-muizen.29,30 TCR’s specifiek voor MiHA met hematopoëtische restrictie zouden geschikte kandidaten zijn voor TCR-gentherapie na allo-SCT. Recentelijk is goedkeuring verkregen om een klinische studie te starten in het Leids Universitair Medisch Centrum met HA-1-TCR-gemodificeerde T-cellen.31 In deze klinische studie zullen patiënten met hoogrisico acute leukemie 8 weken na allo-SCT worden behandeld met donor-T-cellen specifiek voor CMV of EBV getransduceerd met een gemodificeerde HA-1-TCR. Omdat bij deze patiënten na allo-SCT de kans op het snel recidiveren van de maligniteit groot is en het vroeg geven van DLI een grote kans op GVHD geeft, is dit HA-1-TCR-gemodificeerde virusspecifieke T-celproduct ontwikkeld. Door de gedefinieerde specificiteit van het T-celproduct is de kans op het initiëren van GVHD gering, waardoor bij deze patiënten veel vroeger na allo-SCT deze immuuntherapie kan worden toegediend. Voorwaarde voor deze patiënten is dat ze HLA-A2- en HA-1positief zijn en dat ze worden getransplanteerd met een HA-1-negatieve donor (ongeveer 10% van de patiëntenpopulatie). Indien deze nieuwe behandeling leidt tot selectieve antileukemiereacties zonder GVHD bij patiënten die geen andere behandelmogelijkheden meer hebben, kan de behandeling ook een goed alternatief voor DLI zijn bij patiënten met een recidief na allo-SCT. Tumorgeassocieerde antigenen Naast TCR’s specifiek voor MiHA’s, kunnen ook TCR’s specifiek voor antigenen die tot overexpressie komen in hematologische maligniteiten, geschikte kandidaten zijn voor TCR-gentherapie. Voorbeelden van deze tumorgeassocieerde antigenen zijn wilmstumor 1 (WT1), proteïnase 3 (Pr3) en myeloperoxidase (MPO), en tumorgeassocieerde antigenen die eveneens in solide tumoren tot overexpressie komen, zoals NY-ESO-1, PRAME en de MAGE-familie. Omdat de Kernbegrippen Allo-SCT: allogene stamceltransplantatie TCR: T-celreceptor CAR: chimere antigeenreceptor MiHA: ‘minor histocompatibility’-antigeen TIL: tumorinfiltrerende T-lymfocyten GVHD: ‘graft versus host disease’ GVL: graft versus leukemie Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 281 7 Therapie Aanwijzingen voor de praktijk 1. Adoptieve T-celtherapie met genetisch gemodificeerde T-cellen laten zowel bij patiënten met lymfatische leukemie als bij patiënten met solide tumoren partiële tot complete respons zien. 2. T-celreceptors (TCR’s) specifiek voor ‘minor histocompatibility’-antigenen met hematopoëtische restrictie gecombineerd met allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) of TCR’s specifiek voor tumorgeassocieerde antigenen die tot overexpressie komen in subsets van hematologische maligniteiten, wel of niet in combinatie met allo-SCT, zijn de meest geschikte kandidaten voor behandeling van hematologische maligniteiten. 3. Membraangeëxpresseerde B-cellineagespecifieke eiwitten zijn interessante doelen voor chimere antigeenreceptortherapie van lymfatische leukemie. geïntroduceerde TCR competeert met de endogene TCR voor oppervlakte-expressie, is het belangrijk dat de geïntroduceerde TCR een hoge affiniteit voor het specifieke targetantigeen bezit. GVL-responsen na allo-SCT zijn een goede bron om hoogaffine-TCR’s specifiek voor MiHA’s te isoleren. De affiniteit van TCR’s voor tumorgeassocieerde antigenen is echter meestal laag, omdat tijdens de T-celontwikkeling in de thymus tolerantie voor zelfantigenen wordt geïnduceerd. Stauss en collega’s hebben de tolerantie voor zelfantigenen omzeild door allo-HLA-gerestricteerde T-cellen voor WT1 te genereren.32 Omdat in de thymus geen selectie plaatsvindt van T-cellen die zelfantigenen herkennen in vreemd HLA, kunnen alloHLA-gerestricteerde T-cellen hoog avide interacties uitoefenen tegen tumorgeassocieerde zelfpeptiden gepresenteerd in allo-HLA. Recentelijk is in Londen een klinische studie geopend waarin leukemische patiënten zullen worden behandeld met autologe Tcellen getransduceerd met deze WT1-TCR. Recentelijk hebben wij PRAME-specifieke T-cellen geïsoleerd uit een patiënt met AML na HLA-nietidentieke SCT.17 Deze allo-HLA gerestricteerde PRAME-specifieke T-cellen blijken een hoog avide PRAME-specifieke reactiviteit te bezitten, en PRAMEpositieve tumoren, zoals AML, ALL en solide tumoren effectief te lyseren. Hoewel de PRAME-specifieke T-cellen een groot panel van normale hematopoëtische en niet-hematopoëtische cellen niet herkennen, blijken gematureerde dendritische cellen en nierepitheelcellen laag te worden herkend. PRAME-TCR-gemodificeerde T-cellen laten sterke PRAME-specifieke tumorreactiviteit zien, wat bevestigt dat de PRAME-TCR kan worden gebruikt voor TCR-gentherapie.17 Klinische Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 282 studies bij gemetastaseerde PRAME-positieve maligniteiten, zoals borst- en longkanker, melanoom en hoogrisico-AML, zal moeten uitwijzen wat de effectiviteit is van deze PRAME-specifieke TCR in vivo en wat de klinische relevantie is van de mogelijke toxiciteit tegen gematureerde dendritische cellen en nierepitheelcellen. Conclusie Adoptieve T-celtherapie met genetisch gemodificeerde T-cellen heeft recentelijk aangetoond dat zowel hematologische als solide tumoren kunnen worden geëlimineerd en dat partiële tot complete responsen worden waargenomen. Onderzoek richt zich op dit moment voornamelijk op het identificeren van targetantigenen met selectieve expressie in tumoren zonder expressie in normale of vitale organen, om zo de on-target/off-target-toxiciteit te vermijden. TCR’s specifiek voor MiHA-antigenen met hematopoëtische restrictie gecombineerd met allo-SCT of TCR-specifiek voor tumorgeassocieerde antigenen die tot overexpressie komen in subsets van hematologische maligniteiten, wel of niet in combinatie met allo-SCT, zijn de meest geschikte kandidaten voor behandeling van hematologische maligniteiten. Daarnaast zullen specifieke membraangeëxpresseerde B-cellineagespecifieke eiwitten interessante doelen zijn voor CARtherapie. Met de huidige ontwikkeling van deze verschillende therapieën is er een grote kans dat de behandeling van hematologische maligniteiten zal ontwikkelen tot een meer gepersonaliseerde therapie gericht op het ‘targetten’ van antigenen uniek voor de patiënt. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR HEMATOLOGIE Referenties cell receptor gene transfer. Clin Cancer Res 2011;17:5615-25. 1. Falkenburg JH, Wafelman AR, Joosten P, et al. Complete remission of 18. Lamers CH, Sleijfer S, Vulto AG, et al. Treatment of metastatic renal cell accelerated phase chronic myeloid leukemia by treatment with leukemia- carcinoma with autologous T-lymphocytes genetically retargeted against car- reactive cytotoxic T lymphocytes. Blood 1999;94:1201-8. bonic anhydrase IX: first clinical experience. J Clin Oncol 2006;24:e20-2. 2. Rosenberg SA, Dudley ME. Cancer regression in patients with metastatic 19. Morgan RA, Yang JC, Kitano M, et al. Case report of a serious adverse melanoma after the transfer of autologous antitumor lymphocytes. Proc Natl event following the administration of T cells transduced with a chimeric anti- Acad Sci USA 2004;101(Suppl 2):14639-45. gen receptor recognizing ERBB2. Mol Ther 2010;18:843-51. 3. Walter EA, Greenberg PD, Gilbert MJ, et al. Reconstitution of cellular im- 20. Kalos M, Levine BL, Porter DL, et al. T cells with chimeric antigen recep- munity against cytomegalovirus in recipients of allogeneic bone marrow by tors have potent antitumor effects and can establish memory in patients with transfer of T-cell clones from the donor. N Engl J Med 1995;333:1038-44. advanced leukemia. Sci Transl Med 2011;3:95ra73. 4. Warren EH, Fujii N, Akatsuka Y, et al. Therapy of relapsed leukemia after 21. Bonini C, Ferrari G, Verzeletti S, et al. HSV-TK gene transfer into donor allogeneic hematopoietic cell transplantation with T cells specific for minor lymphocytes for control of allogeneic graft-versus-leukemia. Science 1997; histocompatibility antigens. Blood 2010;115:3869-78. 276:1719-24. 5. Van Loenen MM, De Boer R, Amir AL, et al. Mixed T cell receptor dimers harbor 22. Griffioen M, Van Egmond EH, Kester MG, et al. Retroviral transfer of potentially harmful neoreactivity. Proc Natl Acad Sci USA 2010; 107:10972-7. human CD20 as a suicide gene for adoptive T-cell therapy. Haematologica 6. Bendle GM, Linnemann C, Hooijkaas AI, Bies L, et al. Lethal graft-versus- 2009;94:1316-20. host disease in mouse models of T cell receptor gene therapy. Nat Med 23. Di Stasi A, Tey SK, Dotti G, et al. Inducible apoptosis as a safety switch 2010;16:565-70. for adoptive cell therapy. N Engl J Med 2011;365:1673-83. 7. Gross G, Waks T, Eshhar Z. Expression of immunoglobulin-T-cell receptor 24. Provasi E, Genovese P, Lombardo A, et al. Editing T cell specificity chimeric molecules as functional receptors with antibody-type specificity. towards leukemia by zinc finger nucleases and lentiviral gene transfer. Nat Proc Natl Acad Sci USA 1989;86:10024-8. Med 2012;18:807-15. 8. Heemskerk MH, Hoogeboom M, De Paus RA, et al. Redirection of anti- 25. Van der Veken LT, Hagedoorn RS, Van Loenen MM, et al. Alphabeta T- leukemic reactivity of peripheral T lymphocytes using gene transfer of minor cell receptor engineered gammadelta T cells mediate effective antileukemic histocompatibility antigen HA-2 specific T cell receptor complexes expressing reactivity. Cancer Res 2006;66:3331-7. a conserved alpha joining region. Blood 2003;102:3530-40. 26. Van der Veken LT, Coccoris M, Swart E, et al. Alpha beta T cell receptor 9. Heemskerk MH, Hoogeboom M, Hagedoorn R, et al. Reprogramming of transfer to gamma delta T cells generates functional effector cells without virus-specific T cells into leukemia-reactive T cells using T cell receptor gene mixed TCR dimers in vivo. J Immunol 2009;182:164-70. transfer. J Exp Med 2004;199:885-94. 27. Den Haan JM, Meadows LM, Wang W, et al. The minor histocompatibi- 10. Schumacher TN. T-cell-receptor gene therapy. Nat Rev Immunol lity antigen HA-1: a diallelic gene with a single amino acid polymorphism. 2002;2:512-9. Science 1998;279:1054-7. 11. Johnson LA, Morgan RA, Dudley ME, et al. Gene therapy with human 28. Marijt WA, Heemskerk MH, Kloosterboer FM, et al. Hematopoiesis-res- and mouse T-cell receptors mediates cancer regression and targets normal tricted minor histocompatibility antigens HA-1- or HA-2-specific T cells can tissues expressing cognate antigen. Blood 2009;114:535-46. induce complete remissions of relapsed leukemia. Proc Natl Acad Sci USA 12. Morgan RA, Dudley ME, Wunderlich JR, et al. Cancer regression in patients 2003;100:2742-7. after transfer of genetically engineered lymphocytes. Science 2006; 314:126-9. 29. Faber LM, Van der Hoeven J, Goulmy E, et al. Recognition of clonogenic 13. Robbins PF, Morgan RA, Feldman SA, et al. Tumor regression in patients leukemic cells, remission bone marrow and HLA- identical donor bone mar- with metastatic synovial cell sarcoma and melanoma using genetically engi- row by CD8+ or CD4+ minor histocompatibility antigen-specific cytotoxic T neered lymphocytes reactive with NY-ESO-1. J Clin Oncol 2011;29:917-24. lymphocytes. J Clin Invest 1995;96:877-83. 14. Till BG, Jensen MC, Wang J, et al. CD20-specific adoptive immunothe- 30. Hambach L, Nijmeijer BA, Aghai Z, et al. Human cytotoxic T lymphocytes rapy for lymphoma using a chimeric antigen receptor with both CD28 and specific for a single minor histocompatibility antigen HA-1 are effective against 4-1BB domains: pilot clinical trial results. Blood 2012;119:3940-50. human lymphoblastic leukaemia in NOD/scid mice. Leukemia 2006;20:371-4. 15. Kochenderfer JN, Dudley ME, Feldman SA, et al. B-cell depletion and 31. Van Loenen MM, De Boer R, Hagedoorn RS, et al. Optimization of the remissions of malignancy along with cytokine-associated toxicity in a clinical HA-1-specific T-cell receptor for gene therapy of hematologic malignancies. trial of anti-CD19 chimeric-antigen-receptor-transduced T cells. Blood 2012; Haematologica 2011;96:477-81. 119:2709-20. 32. Gao L, Bellantuono I, Elsasser A, et al. Selective elimination of leukemic 16. Porter DL, Levine BL, Kalos M, et al. Chimeric antigen receptor-modified CD34(+) progenitor cells by cytotoxic T lymphocytes specific for WT1. Blood T cells in chronic lymphoid leukemia. N Engl J Med 2011;365:725-33. 2000;95:2198-2203. 17. Amir AL, Van der Steen DM, Van Loenen MM, et al. PRAME specific alloHLA restricted T-cells with potent antitumor reactivity useful for therapeutic T Ontvangen 18 juli 2012, geaccepteerd 24 augustus 2012. Jaargang 9, nummer 7 - oktober 2012 283 7