Cellen en weefsels Cytologie/ celleer “wetenschap die cellen bestudeert” • Kleinste, zelfstandige eenheid van een levend organisme (mens, dier en plant) dat nog alle belangrijke levensverrichtingen bezit. (groei, voortplanting, beweging, stofwisseling en prikkelbaarheid. • Plantaardige cellen, dierlijke cellen en menselijke cellen Bouw van de cel – Celmembraam • Wand is semi-permeabel (halfdoorlaatbaar • Cel kan voedingsstoffen en zuurstof opnemen en afvalstoffen afgeven • Menselijke cel bestaat uit eiwitten en vetten (lipiden) – Cellichaam • Cellichaam bestaat uit cytoplasma. (water + daarin opgeloste voedingsstoffen en zuurstof) • Cytoplasma veranderd van solvorm naar gelvorm (ouder worden, hoe dikker hoe trager) • In cytoplasma bevindt zich centraallichaam. (belangrijk bij celdeling) Bouw van de cel • Celkern – Kernplasma (samenstelling gelijk aan cytoplasma) – Regelt alle levensprocessen in de cel – Wand: kernmembraam – Binnen kernmembraam: kernplasma (nucleoplasma) – Cytoplasma + kernplasma= protoplasma – In celkern: chromatine (opgebouwd uit chromatinekorrels) Functies/ levensverrichtingen van de cel • Animale levensverrichtingen – Prikkelbaarheid en prikkelverwerking • Vermogen van de cel te reageren op mechanische en chemische prikkels. Zoals warmte en kou, druk en licht. – Beweging • Het lichaam en de lichaamsonderdelen veranderen van vorm en plaats. Functies/ levensverrichtingen van de cel • Vegetatieve levensverrichtingen – Groei • Toename grootte van cellen of toename aantal cellen • Levensduur en de groei is afhankelijk van het soort cel – Stofwisseling • Opname van voedingsstoffen en zuurstof en de afgifte van afvalstoffen. • De voedingsstoffen worden met behulp van zuurstof verbrand. Daarbij komen warmte, energie en afvalstoffen vrij. Warmte zorgt voor lichaamstemp. 37 graden. De afvalstoffen verlaten de cel en worden in het bloed opgenomen. – Voortplanting • Uit de samensmelting van een zaadcel en een eicel, de bevruchting, onstaat een nieuw individu (onwillekeurig, heb je geen invloed op). Celdeling • Levensduur van een cel verschilt per celsoort. Hoe intensiever ze worden gebruikt, hoe korter de levensduur. (bv huidcel: 28 dagen, rode bloedcel 120 dagen) • Aantal cellen kunnen zich n iet zelfstandig delen, bv rode bloedcellen (gevormd in beenmerg) en zenuwcellen • Overige cellen vormen nieuwe cellen door celdeling. (directe en indirecte celdeling) Directe en indirecte celdeling • Directe celdeling: celkern en lichaam delen zich gelijktijdig. Vind plaats bij eencellige organismen, bv bacteriën. • Indirecte celdeling: – De kern deelt zich als eerste d.m.v. verdubbeling of reductie van chromosomen. – Daarna deling van het cellichaam – 2 methoden: mitose en meiose Mitose • Indirecte celdeling die voorkomt in lichaamcellen. Bv spiercellen, huidcellen. • Er ontstaat een exacte kopie van de oorspronkelijke cel. • Vb zie stencil Meiose of reductiedeling • Meiose= indirecte celdeling • Vind alleen plaats bij vorming geslachtscellen • Tijdens de rijping van de eicel in de eierstokken en de zaadcel in de teelballen wordt het aantal chromosomen teruggebracht van 46 naar 23. • Bevruchting: Vind plaats in de eileiders. Hierbij smelten de zaadcel en eicel samen. Meiose of reductiedeling • Na de samensmelting worden de chromosomen paarsgewijs gerangschikt. Uit de 46 chromosomen vormen zich 23 paren. – 22 paar bepalen erfelijke chromosomen – 1 paar bepaalt de sekse, geslacht kind. Ontwikkeling van een bevruchte eicel • Na bevruchting gaat de eicel zich delen. Er ontstaat een tros cellen, moerbeistadium. • Na deze fase worden 3 kiembladen gevormd – Het endoderm, binnenste kiemblad, waaruit onder andere bloedvaten en luchtwegen ontstaan. – Het mesoderm, middelste kiemblad, waaruit onder andere bindweefsel en skelet ontaan. – Het ectoderm, buitenste kiemblad, waaruit de opperhuid, nagels en zenuwstelsel gevormd wordt.