Prevalentie van niet-inflammatoire aandoeningen op MRI van de

advertisement
!
Academiejaar 2012 – 2014
Prevalentie van niet-inflammatoire
aandoeningen op MRI van de sacro-iliacale
gewrichten
Maxim BEHAEGHE en Alexander DENIS
Promotor: Dr. Lennart Jans
Co-promotor: Prof. Dr. Koenraad Verstraete
Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE
!
Voorwoord
!
We hebben ons 2 jaar vol inzet en met interesse verdiept in de beeldvorming van
inflammatoire (SpA) en niet-inflammatoire aandoeningen op MRI. Deze reis was zowel
werken, leren als fascinerend. Dit mede mogelijk gemaakt door de hulp van een aantal
personen.
Graag zouden wij onze promotor, Dr. Jans, willen bedanken voor de ondersteuning van dit
werk. Voornamelijk voor de kansen die hij ons aanbood. Hij was niet enkel een promotor
maar ook een motivator en inspirator. Ook zijn wij hem dankbaar voor het vertrouwen en de
eerlijkheid waarmee hij ons door dit werk heeft geleid. De ervaring die we hebben opgedaan
met dit werk is vast en zeker een meerwaarde voor onze verdere opleiding. Ten tweede willen
wij onze co-promotor, Prof. Verstraete, bedanken voor zijn vertrouwen tijdens onze thesis.
Daarnaast bedanken we ook Dr. Van Praet graag voor haar technische en praktische uitleg
rond het gebruik van PACS en de korte presentatie over SpA. Ten slotte bedanken wij ook
elkaar voor de vlotte samenwerking gedurende deze 2 jaren. We konden praten, overleggen
en discussiëren over onze thesis en zo van elkaar leren.
!
!
!
!
!
!
Inhoudstafel!
ABSTRACT .............................................................................................................................. 1
SLEUTELWOORDEN ............................................................................................................... 2
SLEUTELPUNTEN ................................................................................................................... 2
INLEIDING .............................................................................................................................. 3
Wat is SpA? ..................................................................................................................................... 3
Prevalentie van SpA ........................................................................................................................ 4
Wat is de rol van HLA-B27? ........................................................................................................... 5
Evolutie van het ziekteproces .......................................................................................................... 5
Criteria voor SpA ............................................................................................................................ 6
Rol en belang van MRI voor classificatie ....................................................................................... 8
Probleem met MRI .......................................................................................................................... 8
Doel van onze studie ....................................................................................................................... 8
MATERIALEN EN METHODEN ............................................................................................... 9
RESULTATEN ....................................................................................................................... 11
Algemeen ....................................................................................................................................... 11
Niet-inflammatoire diagnosen ....................................................................................................... 14
Degeneratief Lumbaal lijden..................................................................................................... 14
Heupgewricht aandoeningen ..................................................................................................... 18
Herniation Pit ............................................................................................................................ 18
Osteoartritis ............................................................................................................................... 20
Avasculaire necrose .................................................................................................................. 23
Lumbosacrale overgangsanomalie ............................................................................................ 24
Degeneratief SIG ...................................................................................................................... 28
Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis (DISH)..................................................................... 30
Osteïtis Condensans Ilii ............................................................................................................ 32
Tumoren .................................................................................................................................... 35
Scoliose ..................................................................................................................................... 39
Fracturen ................................................................................................................................... 42
Infectie ...................................................................................................................................... 45
Spondylolysis ............................................................................................................................ 47
!
!
!
DISCUSSIE ............................................................................................................................ 51
CONCLUSIE .......................................................................................................................... 52
REFERENTIES....................................................................................................................... 53
BIJLAGE ............................................................................................................................... 57
BIJLAGE 1 Sacral chordoma ..................................................................................................... 58
BIJLAGE 2 MRI of the SI joints commonly shows non-inflammatory disease in patients
clinically suspected of sacroiliitis. .......................................................................... 59
BIJLAGE 3 ESR: Student Abstract Submission .......................................................................... 60
!
!
!
Afkortingen
3D
Driedimensionaal
ACE
Angiotensine I Converterend Enzym
AIZ
Auto-immuunziekte
AP
Anteroposterieur
AS
Ankyloserende Spondylitis
ASAS
Assessment of Spondyloarthritis
AVN
Avasculaire necrose
BMO
Beenmergoedeem
cfr.
confer
CRP
C-reactieve proteïne
DDD
Degenerative disk disease
DISH
Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis
ESR
Erythrocyte Sedimentation Rate
EULAR
European League Against Rheumatism
FS
Fat suppression
Fig.
Figuur
GCT
Giant Cell Tumor
GI
Gastro-intestinaal
HCC
Hepatocellulair carcinoom
HLA-B27
Humaan Leukocyt Antigen B-27
IBP
Inflammatory Back Pain
IL
Illinois
IV
Intraveneus
L1-5
Lumbale wervel 1-5
LSTV
Lumbosacral Transitional Vertebrae
M.
Musculus
MRI
Magnetic Resonance Imaging
ms
milliseconden
N.
Nervus
NSAID
Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs
!
!
!
OA
Osteoartritis
OCI
Osteïtis Condensans Ilii
OMERACT
Outcome Measures in Rheumatology Clinical Trials
PMMA
Polymethyl Methacrylaat
RX
Conventionele Radiografie
S1-5
Sacrale wervel 1-5
SE
Spin Echo
SI
Sacroiliacaal
SIF
Sacrale insufficiënte fracturen
SIG
Sacroiliacale gewrichten
SIJ
Sacroiliacale junctie
SpA
Spondyloartritis
SPECT
Single Photon Emission Computed Tomography
SPSS
Statistical Package for the Social Sciences
ST
Dikte van een snede
STIR
Short T1 Inversion Recovery
T
Tesla
Tc99m-MDP
Technetium-99m Methyleen Difosfaat
TE
Echotijd
TI
Inversietijd
TNF-alpha inhibitoren
Tumor Necrosis Factor alpha inhibitoren
TR
Repetitietijd
tse
turbo spin echo
USA
United States of America
!
!
!
Abstract
Doel
Het bepalen van de prevalentie van niet-inflammatoire aandoeningen op MRI van de sacroiliacale gewrichten (SIG) bij patiënten met een klinisch vermoeden van spondyloartritis
(SpA).
Methoden
In een retrospectieve studie van 691 patiënten die een MRI van de SIG voor inflammatoire
rugpijn ondergingen, bepaalden we de prevalentie van actieve en structurele laesies van
sacroiliitis. MRI bevindingen van niet-inflammatoire aandoeningen van de axiale wervelzuil
en de SIG waren degeneratieve ziekten, DISH, lumbosacrale overgangsanomalie, osteïtis
condensans ilii, acute spondylolysis, fracturen, heupgewricht aandoeningen, infecties en
tumoren.
Resultaten
Bij 36% van de patiënten werd de diagnose van SpA met sacroiliitis vastgesteld. Spinale
degeneratieve ziekten waren de meest frequente niet-inflammatoire aandoeningen (44,1%)
met een discus degeneratie (32%), facetartrose (8,4%) of discushernia (3,6%). Heupgewricht
aandoeningen (6,4%), lumbosacrale overgangsanomalie (5,9%), degeneratieve veranderingen
van het SI gewricht (3,6%) en DISH (3,5%) kwamen ook frequent voor. Minder frequente
bevindingen in onze studie waren osteïtis condensans ilii (2,5%), tumoren (1,6%), fractuur
(1,2%), infectie (0,6%) en acute spondylolysis (0,3%).
Conclusie
Niet-inflammatoire aandoeningen zijn meer frequent dan sacroiliitis op MRI van het SI
gewricht bij patiënten met chronische rugpijn met een klinisch vermoeden van
spondyloartritis.
1!
!
!
!
Sleutelwoorden
MRI
Sacro-iliacale gewrichten
Sacroiliitis
Inflammatie
Rugpijn
Sleutelpunten
Mechanische en inflammatoire aandoeningen resulteren beide in rugpijn.
MRI toont specifieke kenmerken van ziektebeelden resulterend in rugpijn aan en helpt bij de
differentiaal diagnose.
Degeneratieve veranderingen zijn frequenter dan inflammatoire op MRI van de SIG.
2!
!
!
!
Inleiding
!
De laatste decade is het inzicht in de ziekte SpA met een grote sprong voorwaarts gegaan. Er
ontstond een nieuwe effectievere behandeling (TNF-alpha inhibitoren), maar ook een
vroegtijdige diagnose door middel van verbeterde radiologische technieken (MRI) droeg bij
tot een vooruitgang. Bovendien kreeg de ASAS classificatie criteria (cfr. infra) een update en
een grotere impact.1
Wat is SpA?
Spondyloartritis (SpA) is een verzamelnaam van een groep gewrichtsaandoeningen die niet
geassocieerd zijn met reumatoïde factoren en die gekenmerkt worden door inflammatie van
de wervelkolom en de SIG. Deze is onderverdeeld in 7 subgroepen: ankyloserende spondylitis
(Ziekte van Berchterew), reactieve artritis (Reiter’s syndroom), psoriasis artritis, artritis
geassocieerd met inflammatoire darmziekten (ziekte van Crohn en colitis ulcerosa), juveniele
SpA, ongedifferentieerde SpA en SpA geassocieerd met acute anterieure uveïtis (Fig.1).2
Figuur 1 toont de verschillende subgroepen
van SpA. Ankyloserende Spondylitis (AS)
bevindt zich centraal omdat elke andere
subgroep kan evolueren naar AS.2
!
Fig. 1. concept van SpA.2
3!
!
!
!
Afhankelijk van de locatie van de inflammatie wordt er gesproken van axiale of perifere SpA.
Bij axiale SpA staan rugpijn en inflammatie van de wervelzuil en SIG op de voorgrond,
terwijl er bij perifere SpA inflammatie is in de perifere gewrichten en enthesen. Axiale SpA
kan evolueren tot ossificatie (ankylosering) van de wervelkolom. De ziekte van Bechterew
(Ankyloserende Spondylitis; AS) is de meest gevorderde variant van SpA. Uiteindelijk
kunnen alle vormen van SpA evolueren tot ankyloserende spondylitis bij patiënten met een
lange ziekteduur.3
Prevalentie van SpA
De prevalentie van SpA is uiteraard groter dan AS, aangezien AS maar een subgroep is van
SpA. Voor West-Europa is er een prevalentie van <1% voor AS en een prevalentie van <2%
voor SpA. In figuur 2 zien we de prevalenties voor verschillende westerse landen.2
Fig. 2. Prevalentie van AS en SpA.2
4!
!
!
!
!
Wat is de rol van HLA-B27?
In de ASAS classificatie is naast de beeldvormings-arm (MRI) ook een tweede arm voorzien
met HLA-B27 als diagnostisch criterium (cfr. infra). De diagnose van HLA-B27+ gebeurt
door middel van een bloedonderzoek. Wanneer dit een positief resultaat geeft, kan er een
verhoogde kans op een auto-immuunziekte (AIZ) verwacht worden.2
We moeten er wel rekening mee houden dat indien de test negatief is dat er nog steeds een
mogelijkheid is tot een AIZ. Omdat HLA-B27 bepaling niet specifiek genoeg is kunnen we
geen diagnose stellen enkel en alleen op basis van een positieve uitslag. In België (WestEuropa) is de prevalentie van HLA-B27 7%, terwijl AS zich in <1% en SpA in <2% in de
Belgische populatie manifesteert.3,4
Evolutie van het ziekteproces
Het SI gewricht is een voorkeurslokalisatie van de ziekte omdat ter hoogte van dit gewricht
vele enthesen aanwezig zijn. Hierbij is voornamelijk het dorso-caudaal synoviaal deel van het
gewricht het frequentst betrokken. Het begin van de inflammatie is meestal unilateraal en
begint bij het os ilium omdat de beschermende kraakbeenlaag daar het dunste is.4
De spinale veranderingen geassocieerd met SpA zijn:3
1. Anterieure spondylitis ( of Romanus laesie)
2. Aseptische spondylodiscitis ( of Andersson laesie)
3. Ankylose
4. Syndesmofyten
5. Artritis van de facet- en costovertebrale gewrichten
6. Enthesitis van de spinale ligamenten: supraspinale ligamenten, interspinale ligamenten
en het ligamentum flavum
5!
!
!
!
Criteria voor SpA
De ASAS-criteria classificeren de patiënten volgens 2 verschillende armen (Fig. 3). ASAS,
een wereldwijde forum bestaande uit klinische reumatologen, methodologen, medewerkers in
de farmacologische industrie en anderen, werken samen met ‘Outcome Measures in
Rheumatology Clinical Trials’ (OMERACT) en de European League Against Rheumatism (
EULAR).5
Fig.3. ASAS classificatie criteria voor axiale SpA.2
6!
!
!
!
Indien er sprake is van inflammatoire rugpijn (Fig. 4) gaan we over naar de ASAS
classificatie. De ASAS classificatie bevat 2 armen: een beeldvormings-arm en een HLA-B27
arm.2!
Start van de rugpijn <40 jaar,
duur van rugpijn >3 maanden,
plotse begin van de pijn,
ochtendstijfheid en verbetering
met oefening zijn 5 criteria voor
inflammatoire
rugpijn.
We
kunnen bij deze criteria spreken
van inflammatoire rugpijn bij een
patiënt indien er 4 van de 5
bovenstaande criteria aanwezig
zijn.
!
Fig. 4. Criteria voor inflammatoire rugpijn.2
Deze classificatie is gebaseerd op de aanwezigheid ≥1 SpA kenmerk en sacroiliitis op
beeldvorming (arm 1) of de aanwezigheid van HLA-B27 positiviteit en ≥2 SpA kenmerken
(arm 2). Meer patiënten voldoen aan de beeldvormings-arm (MRI) dan aan het HLA-B27 arm
van de nieuwe ASAS criteria.2
De diagnostische criteria zouden optimaal zijn indien ze identificeren, met hoge sensitiviteit
en specificiteit, welke patiënten met inflammatoire lage rugpijn SpA hebben. Dit is vooral
belangrijk bij patiënten bij wie de ziekte snel zou evolueren naar AS want deze klinische
groep zou vroegtijdig een behandeling moeten krijgen.1,5
!
!
!
!
7!
!
!
!
!
!
!
!
Rol en belang van MRI voor classificatie
MRI speelt een belangrijke rol in de vroegtijdige diagnose van acute sacroiliitis in SpA. Bij
MRI van de SIG maakt men semi-coronale beelden langs de lange as van het sacrum om
actieve inflammatoire en structurele laesies van sacroiliitis te detecteren. Het is aangetoond
dat MRI het meest sensitief de actieve inflammatoire veranderingen identificeert van het SI
gewricht vroeg in het ziekteproces. Patiënten die AS ontwikkelen hebben een significant
groter aantal sacro-iliacale kwadranten met beenmergoedeem op MRI.5
MRI is zeer suggestief voor SpA indien 2 beenmergoedeem laesies aanwezig zijn op dezelfde
coronale snede van het SI gewricht ofwel 1 beenmergoedeem laesie in 2 opeenvolgende
coronale sneden.4 De aanwezigheid van beenmergoedeem bij patiënten met acute sacroiliitis
is een belangrijk criteria in de classificatie: een positieve MRI en 1 klinisch teken van SpA is
voldoende voor de diagnose van SpA.1,5 Andere MRI kenmerken voor inflammatie van de
SIG (enthesitis, capsulitis) alleen zijn niet voldoende voor de diagnose. MRI laat toe een
diagnose van SpA te stellen reeds 4 maanden na het optreden van de eerste klinische
symptomen.6 Bovendien toont MRI de inflammatie jaren voor conventionele radiografie
afwijkingen aantoont.7
Probleem met MRI
MRI heeft een belangrijke rol bij de diagnose van SpA (ASAS criteria classificatie). Het is
bekend dat de clinicus de diagnose SpA, met of zonder sacroiliitis, soms ten onrechte
vooropstelt. MRI beelden toonden naast SpA ook niet-inflammatoire aandoeningen. De nietinflammatoire aandoeningen die we terugvonden waren degeneratieve ziekten, DISH,
lumbosacrale overgangsanomalie, osteïtis condensans ilii, acute spondylolysis, fractuur,
heupgewricht aandoeningen, infectie en tumoren.
Doel van onze studie
Het doel van onze studie was om de prevalentie vast te stellen van niet-inflammatoire
aandoeningen op MRI van de SIG bij patiënten met vermoeden van inflammatoire rugpijn.
8!
!
!
!
Materialen en Methoden
!
Onze retrospectieve studie werd goedgekeurd door het ethisch comité. Al de patiënten vanuit
onze studie kwamen uit derdelijnszorg met symptomen van sacroilitiis en een klinisch
vermoeden van SpA.
Studiegroep
Van januari 2006 tot december 2012 werden 691 patiënten geselecteerd in onze studie. 261
(37,8%) mannen en 430 (62,2%) vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 36,2 jaar (bereik
8,4 jaar - 72,6 jaar). We namen de klinische patiëntendossiers door die we elektronisch
raadpleegden. De patiëntendossiers werden aangevuld met MRI en/of een HLA-B27 bepaling
om te toetsen aan de ASAS classificatie criteria voor axiale SpA.1,5,8,9,10,11
MRI
De beelden verkregen we op een 1.5 Tesla (T) MRI toestel. De SIG werden afgebeeld door
middel van een ‘body flexed array coil’. Sequenties die we gebruikten in ons protocol waren
semi-coronale (langs de lange axis van het sacrum) T1-gewogen turbo spin echo (tse) (dikte
van sneden (ST): 3mm; repetitietijd/echotijd (TR/TE): 595/20 ms); semi-coronale STIR (ST:
3mm; TR/TE/TI: 5030/67/150 ms); axiale vetsuppressie (FS) T2-gewogen tse (ST: 4mm;
TR/TE: 4000/77 ms); axiale STIR (ST: 5mm; TR/TE/TI: 7540/67/150 ms).
Beoordeling van MRI beeld
De MRI beelden werden beoordeeld in consensus op de aanwezigheid van sacroiliitis of een
niet-inflammatoire aandoening door 2 musculoskeletale radiologen met 10 en 14 jaar
ervaring, die niet op de hoogte waren van klinische en andere radiologische bevindingen.
De prevalentie van MRI specifieke kenmerken voor actieve laesies van sacroiliitis
(beenmergoedeem (BMO), capsulitis en enthesitis) en structurele laesies van sacroiliitis
(vetinfiltratie, sclerose, erosie en ankylose) werden opgetekend.
9!
!
!
!
BMO wordt afgebeeld als een hoog signaal op STIR beelden, voornamelijk teruggevonden
peri-articulair. Hoe hoger het signaal, hoe groter de kans dat het overeenkomt met een actieve
inflammatie. Enthesitis geeft ook een hoog signaal op STIR beelden, op plaatsen waar de
ligamenten en pezen zich aanhechten op het bot, dat zich kan uitbreiden in het beenmerg of de
weke delen. Capsulitis zal ook een hoog signaal geven op STIR beelden met betrekking tot de
anterieure of posterieure kapsel van het SI gewricht.12 Synovitis werd niet gescoord in de
studie omdat STIR sequenties zonder contrast niet het onderscheid kunnen maken tussen
synoviaal vocht en synovitis.
Sclerose wordt afgebeeld als laag signaal subchondrale banden die minstens 5mm breed zijn
op alle sequenties. Erosies zijn lage T1 signalen aan de kraakbeenachtige compartimenten van
het gewricht. Men spreekt over een actieve erosie bij een hoog STIR signaal. Depositie van
vet wordt weergegeven als een peri-articulair hoog T1 signaal in het bot. Ten slotte zal
ankylose van het SI gewricht verschijnen als een laag signaal bij alle sequenties en kan een
hoog T2 signaal geven indien het samen met beenmergoedeem wordt teruggevonden.12
Niet-inflammatoire aandoeningen die beschreven werden in onze studie waren discus
degeneratie en discus hernia met of zonder BMO, degeneratieve veranderingen aan het SI
gewricht, heupgewricht aandoeningen (effusie, herniation pit, degeneratieve veranderingen,
artritis, labrale cyste en avasculaire necrose), diffuse idiopathic skeletal hyperostosis (DISH).
We beschreven in onze studie ook fracturen, lumbosacrale overgangsanomalieën, acute
spondylolysis, infecties en tumoren.
Statistische analyse
Voor de statistische analyse werd er gebruik gemaakt van het softwareprogramma SPSS 15.0
voor Windows (SPSS, Chicago, IL, USA).
10!
!
!
!
Resultaten
Algemeen
Prevalentie van MRI kenmerken van sacroiliitis
BMO was de meest frequente actieve MRI laesie. Enthesitis en capsulitis waren minder
frequent aanwezig. Vetinfiltratie, sclerose en erosie waren de meest frequente structurele
laesies van sacroiliitis, ankylosis kwam minder frequent voor (Tabel 1).
MRI laesies
N
(%)
Beenmergoedeem
290
42.0%
Enthesitis
20
2.9%
Capsulitis
19
2.7%
Sclerose
205
29.7%
Vetinfiltratie
204
29.6%
Erosie
156
22.6%
Ankylosis
40
5.8%
ACTIEVE
STRUCTURELE
Tabel 1. Prevalentie van MRI kenmerken van actieve en structurele laesies bij sacroiliitis. (N=aantal patiënten in
onze studie)
Prevalentie van SpA
Bij 249 (36,0%) patiënten (leeftijdsmediaan: 34,6 jaar; gemiddelde leeftijd: 34,8 jaar; bereik
8,4 – 72,8 jaar) met MRI bevindingen van sacroiliitis, werd de finale klinische diagnose SpA
gesteld volgens de ASAS classificatie criteria.
11!
!
!
!
Prevalentie van niet-inflammatoire aandoeningen
De prevalentie van niet-inflammatoire aandoeningen gevonden op MRI van de SIG worden
weergegeven in tabellen 2-4.
Ziekte
N
%
305
44.1 %
Discus degeneratie
222
32.1%
Discus hernia
25
3.6 %
Facetgewricht artropathie
58
8.4 %
Heupgewricht aandoening
44
6.4 %
Overgangsanomalie
41
5.9 %
Degeneratie SIG
25
3.6 %
DISH
24
3.5 %
Osteïtis condensans ilii
17
2.5 %
Tumor
11
1.6 %
Scoliose
8
1.2 %
Fractuur
8
1.2 %
Infectie
4
0.6 %
Acute spondylolysis
2
0.3 %
Degeneratieve wervelzuil
Tabel 2. De Prevalentie van niet-inflammatoire aandoeningen teruggevonden op MRI van de SIG.
(N= aantal patiënten in onze studie)
Heupaandoeningen
N
%
Totale heupaandoeningen
44
6.4 %
Effusie van het gewricht
17
2.5 %
Herniation pit
10
1.5 %
Osteofyten
4
0.6 %
Artritis
3
0.4 %
Labrale cyste
7
1.0 %
Avasculaire necrose
3
0.4 %
Tabel 3. De prevalentie van heupgewricht aandoeningen beschreven op MRI van de SIG.
(N= aantal patiënten in onze studie)
12!
!
!
!
Ziekten
N
%
Discus degeneratie – BMO
151
21.9 %
Discus degeneratie + BMO
71
10.3 %
Discus hernia – BMO
7
1.0 %
Discus hernia + BMO
18
2.6 %
Overgangsanomalie – BMO
23
3.3 %
Overgangsanomalie + BMO
18
2.6 %
Tabel 4. De prevalentie van spinale veranderingen met (+) en zonder (-) concomitante beenmergoedeem (BMO)
vastgesteld op MRI van de SIG. (N= aantal patiënten in onze studie)
13!
!
!
!
Niet-inflammatoire diagnosen
Degeneratief Lumbaal lijden
1. Definitie
Degeneratieve discus ziekte (DDD) is een multifactorieel proces dat zich zal uiten op de
discus die morfologische en/of biomechanische veranderingen tot gevolg hebben (Fig. 5). Een
discushernia (Fig. 6) is het uitpuilen van de nucleus uit de discus. Facetgewricht artropathie
(Fig. 7-8) is de verzamelnaam voor de symptomen die te wijten zijn aan degeneratie van de
facetgewrichten van de vertebra(e).13,14,15
2. Beste diagnostische aanwijzing
Degeneratieve discus ziekte geeft een verminderd signaal van de intervertebrale discus op T2beelden. Bij een discushernia zien we een uitpuilende discus in het spinaal kanaal, continu
met de intervertebrale ruimte. Ten slotte geeft facetgewricht artropathie signaalveranderingen
van de facetgewrichten.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
N
%
305
44.1 %
Discus degeneratie
222
32.1%
Discus hernia
25
3.6 %
Facetgewricht artropathie
58
8.4 %
Degeneratieve wervelzuil
Tabel 5. Prevalentie van degeneratieve wervelzuil in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
De wervelzuil zal bepaalde veranderingen ondergaan ten gevolge van het ouder worden.
Naast het ‘normaal’ ouder worden van sommige structuren van de wervelzuil kan er absolute
degeneratie van deze structuren optreden. We onderscheiden in de degeneratieve wervelzuil
de discus degeneratie (Fig. 5), de discus hernia (Fig. 6) en facetgewricht artropathie of
facetartrose (Fig. 7-8). Een discushernia is een kleinstralig retrocorporieel uitpuilen van
discusmateriaal. Een discushernia kan naast degeneratief ook traumatisch voorkomen.14
14!
!
!
!
5. Symptomen
Bij degeneratief discus lijden zullen de letsels een graduele pijn veroorzaken die progressief
kan verergeren. Indien er een discushernia aanwezig is, zien we meer een acute pijn die kan
uitstralen. Bij een hernia moeten we weerhouden dat er kans is op een zenuwcompressie, die
naast pijn ook een vermindering van spierfunctie en reflexen kan veroorzaken. Facetartrose is
een mechanische pijn en correleert met het aantal bewegingen.
6. Beeldvorming
6.1. Algemeen
Het in beeld brengen van degeneratief lijden kan door middel van conventionele radiografie,
CT, MRI. Conventionele radiografie is ongevoelig voor vroege veranderingen, maar kan wel
aangewend worden bij sclerose van eindplaten en andere laattijdige veranderingen. CT is net
als conventionele radiografie ongevoelig voor vroege veranderingen doch wel voor herniaties.
MRI is het gevoeligst voor discus degeneratie, discushernia en facetartrose (Fig. 5-8).15,16
6.2. MRI
MRI is de beste beeldvorming om iedere vorm van degeneratief lijden aan te tonen. Het
protocol schrijft sagittale T1, T2 en axiale T2-beelden voor. Bij discushernia is er een
kleinstralig iso-intens retrocorporieel uitpuilen van discusmateriaal. Er kan al dan niet
compressie zijn op de duraalzak en/of op de uittredende zenuwwortel. Bij discushernia vinden
we op T1 een gelijke intensiteit als de voormalige discus. Op T2-beelden kan de intensiteit
gelijk of verhoogd zijn afhankelijk van de discus hydratatie. Indien er een impingement van
een nervus of ader optreedt kan er inflammatie of veneuze congestie (stenose) ontstaan. Bij
facetartrose treden er signaalveranderingen op ten gevolge van de afbraak van de
facetgewrichten. Een bijkomend gevolg is spinaalstenose veroorzaakt door deze facetartrose
al dan niet gecombineerd met hypertrofische ligamentae flavae. Bij DDD zien we vooral
sclerotische haarden zonder erosies.14,15,16
15!
!
!
!
7. Behandeling
Bij de behandeling van discushernia en DDD beschikken medici over een conservatieve en
een chirurgische behandeling. Klassiek krijgt de conservatieve behandeling de voorkeur.
Indien de conservatieve methode niet aanslaat of er een risico is op complicaties kan er
overgeschakeld worden op chirurgie (discectomie en spondylodese). Facetgewricht
artropathie zal behandeld worden door middel van facetinfiltratie (cortisone).14,15,16
8. Figuren
Fig. 5. A. Een sagittaal MRI-beeld van de lumbale
wervels van een 50-jaar-oude dame toont een
inhomogene discus waar het onderscheid tussen
nucleus en annulus moeilijk te zien is ter hoogte van
L3-L4. Hypo-intense discus met gedaalde hoogte is
te zien ter hoogte van L4-5 en L5-S1. B. Een
sagittaal MRI-beeld van de lumbale discus van een
51-jaar-oude dame toont een inhomogene discus
waar het onderscheid tussen nucleus en annulus
moeilijk te zien is ter hoogte van L4-5.17
!
16!
!
!
!
Fig. 6. Discus hernia op axiaal T2FS.
Kleinstralig retro-corporiëel uitpuilen van
discus materiaal paramediaan links.
Fig. 7. Facetartose L5-S1 op axiaal T2FS.
Sclerose van het oppervlak ter hoogte van de
gewrichtsspleet links met randosteofytose.
!
Fig. 8. Facet L5-S1 coronaal op STIR.
Hyper-intens (sclerose) voorkomen van de
facettaire articulaire oppervlakten met
inflammatie ter hoogte van de aangrenzende
weke delen (oedeem).
!
17!
!
!
!
Heupgewricht aandoeningen
Herniation Pit
1.Definitie
Een herniation pit is een ronde tot ovale holte omringd door een dunne zone van sclerose
gelokaliseerd op de femurhals of op de basis van de femurkop.18,19
2.Beste diagnostische aanwijzing
Rond of ovaal subcorticaal defect omgeven door een dunne zone van sclerose in het
superieure laterale deel van de femurhals of de anterieure laterale basis van de femurkop.19
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
N
%
Totale heupaandoeningen
44
6.4 %
Herniation pit
10
1.5 %
Tabel 6. Prevalentie van herniation pit in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Het mechanisch schuren van het omringend heupgewrichtskapsel produceert een reactief
gebied op het anterosuperieure oppervlak van de normale femurhals. Ter hoogte van de zone
bevindt zich fibreus weefsel, nieuw kraakbeen en reactief nieuw bot dat afkomstig is van
synoviaal weefsel. Herniatie van vocht, fibreus- en/of kraakbeenweefsel gebeurt hier onder
invloed van druk (mede door de M. iliopsoas) en mechanische schuring van de
heupgewrichtskapsel.18,19
5. Symptomen
Asymptomatisch, intermittente of progressieve pijn in de heup aan de kant van de herniation
pit. Klinisch onderzoek blijkt normaal te zijn. Er wordt verondersteld dat de herniation pit
zorgt voor verzwakking van de superieure cortex van de femurhals wat bijdraagt tot fracturen
op latere leeftijd.18
18!
!
!
!
6. MRI
Het MRI-beeld is afhankelijk van de stof die zich in de laesie bevindt. Indien het enkel
vloeistof is geeft dit een uniform hypo-intens beeld op T1 (Fig. 9) en hyper-intens op T2 (Fig.
10). Wanneer er zowel fibreus weefsel als vocht aanwezig is in de holte ziet men een nietuniform beeld.19
7. Behandeling
De laesie wordt chirurgisch verwijderd indien symptomatisch. Indien asymptomatisch neemt
men een afwachtende houding aan.18
8. Figuren
Fig. 9. Axiaal T1-gewogen SE beeld toont een
ronde herniation pit met een uniform signaal (hypointens) onder het anterieure oppervlak van de basis
van de linker femurkop.19
Fig. 10. Axiaal T2-gewogen beeld toont een ronde
pit met een uniform vloeistof-achtig signaal (hyperintens).19
19!
!
!
!
Osteoartritis
1. Definitie
Osteoartritis (OA) is de chronische ontsteking van het heupgewricht na degeneratie van bot en
kraakbeen.20
2. Beste diagnostische aanwijzing
Bij OA zien we een vernauwing van de gewrichtsspleet. Naast een vernauwing kan er bij OA
ook afplatting van de femurkop, osteofyten of (para-)labrale cysten teruggevonden worden
(Fig. 11). Effusie is een fenomeen dat we terugvinden bij een voorbijgaande OA.20,21
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
N
%
Totale heupaandoeningen
44
6.4 %
Effusie van het gewricht
17
2.5 %
Osteofyten
4
0.6 %
Artritis
3
0.4 %
Labrale cyste
7
1.0 %
Tabel 7. Prevalentie OA, effusie, osteofyten en labrale cysten in onze studie. (N=aantal patiënten in onze
studie)
4. Inleiding
OA is een gevolg van slijtage in het heupgewricht waarbij er een vernauwing van de
gewrichtsspleet ontstaat. Verder zal er afbraak van kraakbeen gebeuren en kunnen er
botspoortjes of osteofyten optreden. Extra synoviaal vocht komt in de gewrichtsspleet, kan
ontsteken (synovitis) en cysten veroorzaken. Bij een genezende OA zal het vocht van de
gewrichtsspleet aflopen (effusie).20,21
5. Symptomen
Ten gevolge van de vernauwing van de gewrichtsspleet zal er meer slijtage optreden en kan er
een ontsteking optreden. We zien voornamelijk een vermindering van stabiliteit en
flexibiliteit. Pijn blijft wel de voornaamste reden tot het raadplegen van een dokter.
20!
!
!
!
6. MRI
MRI (Fig. 12) kan in tegenstelling tot conventionele radiografie wel het vroege stadium van
OA diagnosticeren. We zien ook weke delen zoals het labrum en kraakbeen.20,21
7. Behandeling
De beste behandeling is een combinatie van medicatie en andere niet-farmaceutische
maatregelen. Als medicatie worden vooral pijnstillers en indien nodig ontstekingsremmers
(NSAID) voorgeschreven. Samen met de medicatie worden diëten en fysieke activiteiten
zoals (water)aerobics en zwemmen aangeraden.
8. Figuren
Fig. 11. De verschillende manifestaties die bij coxartrose kunnen voorkomen.20
21!
!
!
!
Fig. 12. Beenmerg laesies bij een 60-jaar-oude dame met OA in de heup. (A) Coronaal T1-beeld toont een
diffuse laesie (hypo-intens) in het centraal gedeelte van de femurkop (witte pijlen). (B) Sagittaal FS
overgangsbeeld toont diezelfde laesie in de femurkop (pijlen). Zie ook de subchondrale laesie in het acetabulum
(pijlkoppen). (C) Coronaal T1-beeld met contrast toont diezelfde laesie in de femurkop (pijlkoppen) met
contraststof. Synovitis zien we als een verdikking in het synoviaal weefsel (pijlkoppen). Osteofyten zijn
zichtbaar aan de mediale zijde van kop-hals junctie (zwarte pijl).21
22!
!
!
!
Avasculaire necrose
1. Definitie
Avasculaire necrose (AVN) van de femurkop is het afsterven van botcellen door een verlies
aan bloedtoevoer.22
2. Beste diagnostische aanwijzing
Osteonecrotische letsels op radiografie met of zonder de aanwezigheid van een articulaire
collaps.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Totale heupaandoeningen
Avasculaire necrose
N
%
44
6.4 %
3
0.4 %
Tabel 8. Prevalentie AVN in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
AVN of osteonecrose is het afsterven van botcellen door een tijdelijk of permanent verlies aan
toevoer van bloed. Het omliggende kraakbeen zal verslechteren en los komen te zitten, de
femurkop wordt platter. Gekende oorzaken zijn een heupdislocatie, alcoholmisbruik,
chemotherapie en diabetes.22
5. Symptomen
Verslechteren van het kraakbeen zal pijn (bil en lies) en stijfheid veroorzaken. In het begin
voornamelijk bij het steunen, later zal ook pijn in rust optreden.
6. MRI
MRI wordt beschouwd als de gouden standaard voor de evaluatie van de grootte en locatie
van osteonecrotische letsels (Fig. 13).22
7. Behandeling
Er zijn 2 manieren om een femurkop osteonecrose te behandelen. Een behandeling waar het
sparen van het heupgewricht centraal staat (decompressie van de heup). Een tweede optie is
een totaal nieuw heupgewricht plaatsen (heupprothese). De keuze van behandeling is
afhankelijk van het stadium van AVN en de leeftijd.22
23!
!
!
!
8. Figuren
!
Fig. 13. Bilaterale AVN. Coronaal T1-beeld van beide heupen (links) en een sagittaal T1-beeld van de
rechterheup (rechts) tonen een lage signaalintensiteit in de femur kop ten gevolge van AVN.23
Lumbosacrale overgangsanomalie
1. Definitie
Lumbosacrale overgangsanomalie (LSTV) is een congenitale afwijking gedefinieerd enerzijds
als sacralisatie van de laagste lumbale wervel of anderzijds lumbalisatie van het meest
superieure sacrale segment van de wervelzuil.24
2. Beste diagnostische aanwijzing
Abnormale overgang tussen het sacrum en de lumbale wervels.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Overgangsanomalie
N
%
41
5.9 %
Tabel 9. Prevalentie overgangsanomalie in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
!
!
!
!
!
!
24!
!
!
!
!
!
4. Inleiding
Een overgangsanomalie is een frequente ziekte die in verband wordt gebracht met lage
rugpijn. We spreken van een lumbosacrale overgangsanomalie wanneer de laatste lumbale
wervel (L5) een elongatie vertoont op dwarsdoorsnede met een bepaalde graad van fusie met
de eerste sacrale wervel (S1). Specifieker kunnen we spreken van een lumbalisatie van S1
(Fig.14) of een sacralisatie van L5 (Fig. 15). Overgangsanomaliën kunnen zowel uni- als
bilateraal voorkomen.24,25
5. Symptomen
Een goede identificatie van LSTV is cruciaal omdat een foute diagnose kan leiden tot
chirurgie die extra complicaties met zich kan meebrengen. Oorzaken van de symptomen
kunnen van de anomalie zelf zijn of van het contralaterale facetgewricht (unilaterale
versmelting). Het contralaterale facetgewricht zal instabiliteit en degeneratie vanaf het
cervicale niveau tot en met de overgangsanomalie en hypertrofie van het processus
transversus vertonen.24,25
6. MRI
MRI toont beenmergoedeem (BMO), niet obligaat voor de diagnose van een
overgangsanomalie, op T1, T2 en STIR. BMO zal een hypo-intens beeld vertonen op T1 en
een hyper-intens beeld op T2 en STIR. MRI is de superieure beeldvorming om (hemi-)
lumbalisatie en (hemi-)sacralisatie aan te tonen. MRI kan een overgangsanomalie
onderverdelen volgens de Castellvi’s classificatie (Fig. 16).24,25
7. Behandeling
De eerste keuze is een conservatieve aanpak met een lokale infiltratie van een anestheticum
en corticoïden. De infiltratie gebeurt in het pseudo-articulair gewricht of in het contralaterale
facetgewricht. Naast de conservatieve behandeling kan er geopteerd worden voor
radiofrequente ablatie of een chirurgische aanpak met een partiële resectie.
25!
!
!
!
8. Figuren
Fig.
14.
Overgangs-oedeem
coronaal op STIR. Oedeem ter
hoogte van facet S1-S2 en een
lumbalisatie van S1 links.
!
Fig. 15. Overgangsanomalie coronaal op
STIR. Hemi-sacralisatie L5-S1 rechts
zonder BMO.
!
26!
!
!
!
Fig. 16. Castellvi’s classificatie. Een overzicht van
alle soorten overgangsanomaliën.24
!
!
!
!
!
!
!
27!
!
!
!
!
!
!
Degeneratief SIG
1. Definitie
De slijtage van het gewricht ten gevolge van het verouderen van de SIG.26
2. Beste diagnostische aanwijzing
Sclerose zonder erosies zijn zichtbaar op radiografie. Bijkomend kunnen andere
degeneratieve veranderingen zoals osteofyten ook teruggevonden worden.
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Degeneratie SIG
N
%
25
3.6 %
Tabel 10. Prevalentie van degeneratie van de SIG in onze studie. (N = het aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Bij het verouderen gaan de gewrichten slijtage vertonen, net zoals de SIG. De patiënten met
degeneratief lijden krijgen sclerose waardoor de klachten optreden. De sacro-iliacale junctie
(SIJ) verkleint en gaat gepaard met stijfheid.26
5. Symptomen
Vermindering van bewegelijkheid in de heup en stijfheid zijn de symptomen waar de
patiënten het meest van klagen.
6. MRI
In tegenstelling tot conventionele radiografie (Fig. 17) kan MRI (Fig. 18) wel vroege
veranderingen ontdekken. Een MRI is door de hoge kostprijs nog niet het eerste
keuzeonderzoek.
7. Behandeling
Eerste
keuze
behandeling
is
de
conservatieve
therapie
waar
rust,
pijnstillers,
ontstekingsremmers en spierontspanners centraal staan.
28!
!
!
!
8. Figuren
!
Fig. 17. RX beeld van degeneratie. Sclerose
van de articulaire oppervlakten van de SIJ
bilateraal.!
Fig. 18. Degeneratie van SIJ cornaal beeld op
T1. Lichte lineaire hyper-intense band
subchondraal ter hoogte van het os ilium. Dit
wijst op vettige infiltratie bij chronische
degeneratie van de SIJ.
!
!
!
!
!
!
!
!
!
29!
!
!
!
!
!
!
Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis (DISH)
1. Definitie
Volumineuze ossificatie in het skelet maar vooral ter hoogte van de wervelkolom op plaatsen
waar ligamenten en pezen op het bot vasthechten.
2. Beste diagnostische aanwijzing
Anterieure ossificatie van de vertebrae met relatief een minimale degeneratieve discus
pathologie, facet artropathie en afwezigheid van facet ankylose.27
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
N
%
DISH
24
3.5 %
Tabel 11. Prevalentie van DISH in onze studie. (N = het aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
DISH is een conditie gekarakteriseerd door calcificatie en/of ossificatie van de weke delen,
voornamelijk enthesen. De prevalentie stijgt met de leeftijd. De klassieke plaats van
betrekking is de wervelkolom met anterolaterale weke delen ossificatie als het meest
karakteristieke kenmerk. Toch is DISH niet enkel gelimiteerd tot de wervelkolom, het kan
multipele perifere delen onafhankelijk aantasten.27 DISH en OA zijn moeilijk te
onderscheiden van elkaar maar komen ook vaak samen voor. Een combinatie van ankylose
van de SIG en DISH wordt beschreven als anterieure ankylose.28
5. Symptomen
De klinische complicaties bij spinale DISH zijn meestal mild zoals spinale stijfheid en
intermittente thoracolumbale pijn die duidelijker wordt tegen middelbare leeftijd. Met
progressie van de ziekte kunnen pijn en stijfheid overgaan op cervicale en lumbale
segmenten. De klinische bevindingen zijn meestal milder dan de abnormaliteiten die te zien
zijn op radiografische foto’s.29
30!
!
!
!
6. Beeldvorming
6.1. Algemeen
De diagnose van DISH wordt bij de meeste patiënten gesteld door middel van conventionele
radiografie.29
6.2. MRI
MRI verschaft een gedetailleerde evaluatie van de wervelkolom, inclusief het ruggenmerg,
aandoeningen van de ligamenten (ook paraspinaal) en weke delen hematomen. Door de
hogere prevalentie van ruggenmerg en weke delen aandoeningen geassocieerd met acute
spinale fracturen bij DISH, speelt MRI een fundamentele rol bij de beoordeling van de
patiënten (Fig. 19-20).29
7. Behandeling
De pathogenese van de ziekte is niet duidelijk, daardoor zijn de huidige therapeutische
interventies empirisch. De behandeling wordt gericht naar het verminderen van de
symptomen; pijn en stijfheid. Het is vrij gelijkaardig met de behandeling van OA.27
8. Figuren
!
Fig. 19. (T1)
Bilateraal anterieure
syndesmofytaire overbrugging van de SIG.
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
31!
!
!
!
!
!
!
!
Fig. 20. (STIR) Bilaterale anterieure
syndesmofytaire overbrugging van de
SIG. Met een relatief intacte aflijning
van de gewrichtsspleet.
!
!
Osteïtis Condensans Ilii
1. Definitie
Osteïtis Condensans Ilii (OCI) is een benigne oorzaak van axiale lage rugpijn. Alhoewel er
geen duidelijke etiologie geïdentificeerd is denkt men dat mechanische overbelasting het
auriculaire deel van het os ilium beïnvloedt en zo premature artritis of artrose veroorzaakt.30
2. Beste diagnostische aanwijzing
OCI is gekarakteriseerd door voornamelijk sclerose van het auriculaire deel van het ilium, niet
geassocieerd met bot destructie of erosie (Fig. 21-24).13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Osteïtis condensans ilii
N
%
17
2.5 %
Tabel 12. Prevalentie van OCI in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Er is een vermoeden dat mechanische spanning op het auriculaire deel van het os ilium OCI
veroorzaakt. Het meest aangetaste deel bevindt zich anterieur van het sacrum en het SI
gewricht, de locatie van de sclerose is traditioneel beperkt tot het ilium en kan zo een valse
impressie geven van SI betrekking. Het komt het vaakst voor bij jonge vrouwen, vaak na
zwangerschap.30
32!
!
!
!
5. Symptomen
Patiënten met OCI hebben meestal intermittente lage rugpijn, welke kan uitstralen naar het
zitvlak en dijen op een non-radiculaire manier. Er wordt algemeen niet geklaagd over
systemische complicaties. Ze hebben ook geen motorische of sensorische defecten.30
6. Beeldvorming
6.1. Algemeen
Zowel RX, CT als MRI kunnen OCI diagnosticeren. De keuze gaat nog steeds uit naar CT en
RX. Bij Conventionele Radiografie zien we een duidelijk triangulair beeld (Fig. 24). RX en
CT beeldvorming tonen botdensificatie van de iliale zijde van de SIG, zonder subchondrale
erosies. CT toont soms ook betrekking van het sacrum (Fig. 23).30
6.2. MRI
Beeldvorming toont sclerose (hypo-intense signaalalteratie) van het auriculaire deel van het
ilium, met normale SI articulaties en geen bewijs van erosies (Fig. 21-22).30
7. Behandeling
De behandeling is primair conservatief (fysieke therapie, NSAID’s en steroïdale injecties). Er
moet wel onthouden worden dat er geen bewijs is dat dit een inflammatoire aandoening is.
8. Figuren
!
Fig. 21. OCI coronaal op een STIR-beeld.
Osteitis condensans ilii rechts meer dan links.
!
!
33!
!
!
!
Fig. 22. OCI coronaal op een T1-beeld. Hypointens signaal (osteitis condensans) ileaal
bilateraal.
!
Fig. 23. OCI axiaal op een CT-beeld.
Hyperdensiteit ileaal bilateraal alsook
sacraal bilateraal para-articulair.
!
Fig. 24. OCI (triangulare) op een RX-beeld.
Driehoekige sclerose ter hoogte van distale
ileale zijde van de SIJ bilateraal.
!
34!
!
!
!
Tumoren
1. Definitie
Lokaal of veralgemeend (metastasen) neoplastisch gezwel, benigne of maligne.
2. Beste diagnostische aanwijzing
Massa in het sacrum of het ilium, mogelijk met cortexdoorbraak en uitbreiding in de weke
delen.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Tumor
N
%
11
1.6 %
Tabel 13. Prevalentie tumoren in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Alle cellen van het sacrum kunnen aanleiding geven tot goed- of kwaadaardige tumoren.
Metastasen (secundaire bottumoren) en hematologische maligniteiten zijn de meest frequente
tumoren in het ilium en het sacrum (Fig. 25). Primaire sacrale bottumoren waaronder
chordoma (Fig. 26) en sarcomen zoals chondrosarcoma, osteosarcoma en Ewing sarcoma
(Fig. 27) zijn zeldzaam en zelden geassocieerd met duidelijke klinische tekens waardoor vaak
een te late diagnose gesteld wordt.31 Sommige histologische types hebben een voorkeur voor
het sacrum, voornamelijk chordoma en gaint cell tumoren (GCT) (Fig. 28). Sacrale tumoren
(Fig. 25-29) worden vaak pas ontdekt in context van zenuwwortel- of pelviene compressie,
zijn moeilijk te behandelen, hebben een lage functionele prognose en een hoge kans op
recidief.32,33
5. Symptomen
Sacrale tumoren van het bot zijn meestal voor een lange tijd silentieus en worden pas ontdekt
indien de tumor door compressie symptomen veroorzaakt. Meest voorkomende klachten zijn
pelviene pijn of zwaarte, onverklaarde of atypische sciatica (pijn in rug lopend langs de N.
ischiadicus), GI- of urinaire tractusafwijkingen.33
35!
!
!
!
6. MRI
MRI is de meest accurate vorm voor staging van een tumor. T1-gewogen-beelden (Fig. 29a,
32) met eventueel IV gadolinium laten een precieze analyse toe van de localisatie en
uitgebreidheid van de laesie. Met een T2-gewogen beeld of STIR opname zie je duidelijk een
actief tumoraal proces met aangrenzend weke delen oedeem.33
7. Behandeling
Chirurgische resectie, indien mogelijk, blijft de beste prognostische factor op lange termijn
voor sacrale tumoren.33 De chirurgische toegankelijkheid hangt af van de invasie en
uitgebreidheid van de tumor.30 Preoperatieve planning door middel van 3D-CT reconstructie
en MRI gebeurt om de exacte omvang van de tumor te bepalen. Indien de chirurgische
resectie incompleet is kan men gebruik maken van adjuvante chemotherapie en/of
radiotherapie. Beeldvorming wordt ook gebruikt om de patiënt postoperatief op te volgen en
om herval op te sporen. Indien de patiënt niet meer in aanmerking komt voor chirurgie
worden enkel chemo- en radiotherapie toegepast.33
8.Figuren
Fig. 25. Hepatocellulaire carcinoom
metastase (HCC) op STIR links met
cortexdoorbraak ter hoogte van de ileale
laterale wand met oedeem in de M. Gluteus
medius.
36!
!
!
!
Fig. 26. Deze MRI beelden tonen een 38-jaar-oude man met een
centrale sacrale massa. Deze is iso-intens op het T1- gewogen beeld
(A) en hyper-intens op het T2-gewogen beeld (B), met gebruik van
gadolinium. Er is extraosseuze cortexdoorbraak met massa in de
weke delen (pijltjes in foto B). Een goed afgelijnde laesie met een
gelijkaardig MRI signaal is te zien in de linker bil (C). A, B en C
tonen dus een chordoma met metastase.34
37!
!
!
!
Fig. 27. Ewing sarcoom op T2FS. Oedeem
(hyper-intens) ter hoogte van het ilium en
omgevende weke delen (M. Gluteus en M.
Psoas)
Fig. 28. Giant cell tumor ter hoogte van het sarum
met duidelijke cortex doorbraak (destructie van
het sacrum). * = niveaubeeld door component
aneurysmale beencyste.
!
Fig. 29. Sacrale tumor in de rechter ala
sacralis op coronale T1 hypo-intens zonder
cortexdoorbraak.
!
38!
!
!
!
Scoliose
1. Definitie
Scoliose is een laterale curvatuur van de wervelzuil.13
2. Beste diagnostische aanwijzing
Laterale curvatuur van de wervelzuil die terugkeert naar middenlijn na het einde van de
curve.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
N
%
Scoliose
8
1.2 %
Tabel 14. Prevalentie van scoliose in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Scoliose (Fig. 30-32) is een laterale spinale kromming met een Cobb hoek (Fig. 30a) van 10°
of meer. De Cobb hoek wordt gemeten tussen de superieure eindplaat van de proximale eind
vertebra en de inferieure eindplaat van de distale eind vertebra (cfr. Infra). Progressie van
scoliose komt overeen met een toename van de Cobb hoek van 5° of meer per jaar.
Idiopathische scoliose komt het meest voor (80%), gevolgd door congenitale scoliose
(10%).35
5. Symptomen
Buiten de verminderde flexibiliteit en beweeglijkheid kunnen er ook somatische problemen
optreden, meest gekende zijn ademhalingsproblemen en maagzuur. Scheefgroei is ook
esthetisch een probleem en brengt vaak een verminderd zelfbeeld met zich mee. Pijn en
spierdystrofie zijn ook veel gemelde symptomen.
!
!
!
!
!
!
39!
!
!
!
6. MRI35
MRI beeldvorming (Fig. 32) voor de evaluatie van scoliose wordt gehanteerd bij:
a. Scoliose met neurologische achteruitgang.
b. Tumoren die zich kunnen voordoen in associatie met scoliose zonder
aanwezigheid van neurologische tekens.
c. Idiopathische scoliose die niet gepaard gaat met significante lage rugpijn.
MRI is hiervoor de enige manier voor vroege detectie en behandeling.
7. Behandeling
Voor de behandeling zijn er 3 mogelijkheden: Observatie, bracing en chirurgie. De
aanbevolen behandeling voor adolescenten en volwassenen met idiopathische scoliose is
observatie indien de Cobb hoek minder dan 20° bedraagt bij adolescenten en minder dan 30°
bij volwassenen. Bracing krijgt de voorkeur bij adolescenten met een Cobb hoek tussen 20°45°. Bracing wordt wel niet toegepast bij een matuur skelet. Chirurgie wordt aangeraden
indien de Cobb hoek >45°, bij juveniele idiopathische scoliose en bij congenitale scoliose.35
8. Figuren
Fig. 30 a. De methode om een Cobb hoek te meten. De Cobb hoek wordt gemeten tussen de superieure eindplaat
van de proximale eind vertebra en de inferieure eindplaat van de distale eind vertebra. Fig. 30 b. Interactieve
software om de Cobb hoek te berekenen op een radiologisch beeld.35
40!
!
!
!
Fig. 31. Curvaturen bij een 14 jaar oud meisje met scoliose. (a) Neutrale stand bij een AP radiografie toont een
dextroscoliose thoracaal (Cobb hoek van 58.8°) en levoscoliose thoracolumbaal (Cobb hoek van 32.6°). (b) Een
naar rechts gebogen beeld toont de rechter curvatuur (Cobb hoek van 32°). (c) Een naar links gebogen
radiografie toont de linkercurvatuur thoracolumbaal (Cobb hoek van 15°).35
Fig. 32. Scoliose semi-coronaal op T1.
Draaiing van de wervelkolom naar lateraal,
ook scheefstand van de aanliggende weke
delen.
!
41!
!
!
!
Fracturen
1. Definitie
Stressfracturen kunnen we opdelen in insufficiënte stressfracturen en stressfracturen ten
gevolge van overbelasting. Insufficiënte stressfracturen komen voor bij een normale belasting
van abnormaal bot dat zijn elasticiteit verloren is (Fig. 33-36). Stressfracturen door
overbelasting daarentegen verschijnen bij een te zware belasting van normaal bot.36,37
2. Beste diagnostische aanwijzing
Hyper-intens sacraal beenmerg op coronale sneden (STIR) met een hypo-intense fractuurlijn
(Fig. 33, 35).13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Fractuur
N
%
8
1.2 %
Tabel 15. Prevalentie van fracturen in onze studie. (N=het aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Insufficiënte stressfracturen zijn voornamelijk bilateraal en geven een H-vormig beeld (Fig.
38). Stressfracturen door overbelasting zijn voornamelijk unilateraal. De fractuurlijn,
aangetoond met MRI, verloopt meestal parallel met het SI-gewricht (Fig. 33-35).36
5. Symptomen
De hoofdsymptomen voor een stressfactuur ter hoogte van het SI-gewricht is pijn in de regio
van de bil en/of lage rugpijn.36
6. Imaging36,37,38
T1 (Fig. 34): Hypo-intense sacrale ala (beenmergoedeem)
Hypo-intense fractuurlijn
STIR (Fig. 33,35) of T2FS: Hyper-intense sacrale ala (beenmergoedeem)
Hypo-intense fractuurlijn
“H” of “Honda” teken bij bilaterale fracturen (Fig. 36)
42!
!
!
!
7. Behandeling
Stressfracturen door overbelasting:
Langdurige rust waarbij fysieke activiteit niet toegestaan is. Opvolging door middel van
MRI.
Insufficiënte stressfacturen:
Conservatieve therapie (standaardtherapie): bedrust, pijnbestrijding en eventueel fysieke
hulpmiddelen (krukken, steunrekje). Meer recentelijk maakt men ook gebruik van
sacroplastie, een minimaal invasieve therapie waarbij men PMMA cement in de fracturen
inspuit onder begeleiding van beeldvorming (nog niet in UZ Gent).36,37,38
8. Figuren
Fig. 33. Bilaterale insufficiënte fracturen
coronaal op STIR. Sacraal hyper-intens
signaal van oedeem bilateraal met rechts een
schuinlopende hypo-intense lijn van de
stressfractuur.
43!
!
!
!
Fig. 34. Insufficiënte fractuur coronaal op T1.
Sacraal hypo-intens signaal van oedeem
bilateraal.
Fig. 35.
Coronale STIR. Hyper-intens
voorkomen van sacrum links met schuin
lopende hypo-intense lijn. Dit is een
stressfractuur met omgevend oedeem bij een
patiënt met corticoïdengebruik omwille van
auto-immune juveniele hepatitis.
Fig. 36. Tc99m-MDP botscan toont het
klassieke “Honda” teken bij SIF (sacrale
insufficiënte fracturen).37
44!
!
!
!
Infectie
1.Definitie
Infectie van het SI-gewricht genaamd pyogene sacroiliitis is een zeldzame oorzaak van
heuppijn in combinatie met koorts.39,40
2.Beste diagnostische aanwijzing
De
patiënt
heeft
koorts,
een
gestegen
ESR
en
een
gestegen
CRP.
De
bloedcultuur/vochtaspiratie is vaak positief en de beeldvorming toont tekens van infectie ter
hoogte van het SI-gewricht.39
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Infectie
N
%
4
0.6 %
Tabel 16. Prevalentie van infectie in onze studie. (N=aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
De accurate diagnose van pyogene sacroiliitis wordt vaak te laat gesteld omdat de ziekte zich
divers kan presenteren en zo moeilijk gedifferentieerd kan worden van andere aandoeningen.
Hierdoor is er ook een vertraging in de initiatie van medicatie. Pyogene sacroiliitis is dus
eerder een diagnostisch dan een therapeutisch probleem.39,40
5. Symptomen
Het begint typisch met plotse unilaterale pijn in de bil/heup en radiculaire symptomen. Dit
kan de beweeglijkheid van de heup limiteren. Soms wordt het wandelen belemmerd of zelfs
onmogelijk. De patiënten vertonen ook koorts.39
6. Beeldvorming
6.1. Algemeen
Pyogene sacriliits kan goed in beeld gebracht worden door MRI, botscan en CT. In het vroege
stadium van de ziekte zorgt MRI voor meer detail en een accuratere diagnose dan CT of
botscan. Bij het begin van de ziekte is de beeldvorming meestal normaal.39
45!
!
!
!
6.2. MRI
T2-gewogen beelden tonen een aantal dagen na het begin van de symptomen een hyperintensiteit ter hoogte van het SI-gewricht en de aangrenzende spieren anterieur van het
gewricht. T1-gewogen beelden tonen hier een hypo-intensiteit en STIR-beelden (Fig. 37) een
hyper-intensiteit. Soms kan er ook een spierverdikking aangetoond worden ten gevolge van
de infectie (Fig. 38).39,40
7. Behandeling
Een snelle en gepaste antibioticatherapie zorgt voor genezing van de patiënt zonder dat er
chirurgie nodig is (debridement).39
8. Figuren
Fig. 37. Coronaal STIR van infectie. Oedeem
(hyper-intens) thv musculus iliacus rechts wat
leidt tot botoedeem (hyper-intens) sacraal en iliaal
rechts.
46!
!
!
!
Fig. 38. Infectie op coronale T1. Verdikt aspect
van musculus iliacus rechts in vergelijking met
links.
!
Spondylolysis
1. Definitie
Spondylolysis is een beendefect in het pars interarticularis ten gevolge van herhaaldelijke
blootstelling aan stress. Spondylolisthesis is een verplaatsing van een corpus vertebra, vooral
beschreven bij de lage wervels, op basis van bilaterale spondylolyse (Fig. 39c).41
2. Beste diagnostische aanwijzing
Een parsdefect op sagittale beelden in het pars interarticularis. De pars interarticularis bevindt
zich in de junctie van de pedikels, articulaire facetten en de lamina.13
3. Prevalentie in onze studie
Ziekte
Acute spondylolysis
N
%
2
0.3 %
Tabel 17. Prevalentie spondylolysis in onze studie. (N=het aantal patiënten in onze studie)
4. Inleiding
Spondylolysis is het meest frequent bij adolescenten, voornamelijk ter hoogte van de lage
lumbale wervelzuil, met een hoge prevalentie binnen de atletenpopulatie (speer- of
discuswerpen en turnen).41
47!
!
!
!
5. Symptomen
Spondylolysis kan asymptomatisch zijn of kan instabiliteit, rugpijn en radiculopathie
veroorzaken. De meeste klinische bevindingen zijn hyperlordose en lage rugpijn bij extensie
van de lumbale wervelzuil. Patiënten met symptomatische spondylolysis klagen vaak van een
mechanische lage rugpijn, wat typisch verslechtert bij inspanning en verbetert in rust.41
6. Beeldvorming
6.1 Algemeen
Beeldvorming wordt gebruikt om spondylolysis te detecteren, zo kan er een onderscheid
gemaakt worden tussen acute actieve laesies en chronische niet-actieve laesies. Beeldvorming
helpt ook bij de prognose, therapie en om het herstel vast te stellen. Radiografie kan vaak een
pars defect aantonen, dit op 3/4de uitgedraaide opnames van de lumbale wervelzuil. Naast
radiografie is er de multi-slice CT, de meest accurate hulpmiddel om beendefecten te
detecteren; in praktijk is CT, net als conventionele radiografie, niet sensitief genoeg om
vroege oedemateuze letsels zonder fractuurlijn te zien en is er het nadeel van de straling.
SPECT heeft eerder een gelimiteerd gebruik door de hoge vals-positieve en vals-negatieve
resultaten. Net als radiografie en CT is er bij SPECT een blootstelling van straling.41
6.2 MRI
MRI zou het eerste onderzoek moeten zijn bij adolescenten met lage rugpijn en het
vermoeden van een stressreactie in het lumbale pars interarticularis. Door de vele ‘pitfalls’
zou MRI minder sensitief zijn dan CT voor directe visualisatie van de parsdefecten
(degeneratieve veranderingen en sclerose). Ondanks het nadeel zal de presentatie van
beenmergoedeem (Fig. 40-41) op vloeistofgevoelige beelden (T1, T2 en STIR) een
belangrijke vroege bevinding zijn die een ontstekingsreactie zonder fractuurlijn suggereert.
MRI wordt ook gebruikt bij een vermoeden van een zenuwcompressie.41
48!
!
!
!
7. Behandeling
Zelfs wanneer er symptomen van lage rugpijn of sciatica zijn, is een conservatieve therapie
veelal sufficiënt. Bij sommige patiënten zal er refractaire pijn optreden na de conservatieve
maatregelen. Deze pijn kan zo persisterend en ernstig zijn dat er noodzaak is aan een
chirurgische interventie om chronische lage rugpijn te behandelen en het voorkomen van een
progressie van de ziekte.41
8. Figuren
!
Fig. 39 a unilaterale spondylolysis van L5 bij een 16-jarige jongen klagend over lage rugpijn. Rechter oblique
radiografie van de lumbosacrale wervelzuil toont een parsdefect dat verschijnt als een radiolucente lijn rond de
“hondennek” (witte pijl). Fig. 39 b,c een 37-jaar-oude dame met chronische parsdefect van L5. Rechter oblique
radiografie (b) van de lumbosacrale werverzuil toont spondylolysis van L5 (witte pijl). Lateraal beeld (c) toont
L5-S1 spondylolisthesis (zwarte pijlen) en een wijde junctie van de pars interarticularis ter hoogte van. L5 (witte
pijl).41
!
!
Fig. 40. Spondylolysis van L5 axiaal op
T2FS. Hyper-intens (oedeem) ter hoogte van
pars rechts met centraal een hypo-intense
lijn (stressfractuur).
!
49!
!
!
!
Fig. 41. Spondylolyse ter hoogte van L5
op coronale STIR. Hyper-intense spot
ter hoogte van pars van L5-S1 links.
!
!
!
50!
!
!
!
!
Discussie
!
De impact van een vroege diagnose van SpA is steeds groter geworden en gaat hand in hand
met de nieuwste therapeutische strategieën. MRI speelt hierin een belangrijke rol sinds de
aanwezigheid van BMO geclassificeerd wordt als een ‘positieve MRI’ voor actieve
sacroiliitis.1 MRI wordt als positief beschouwd of sterk suggestief voor SpA indien twee
BMO laesies voorkomen op eenzelfde semi-coronale snede door het SI gewricht of een
alleenstaande BMO laesie op twee achtereenvolgende sneden (cfr. supra).12 Nu is de grote
uitdaging voor radiologen het identificeren van kenmerken op MRI van niet-inflammatoire
ziekten met een klinische presentatie die inflammatoire pijn kan verdoezelen.
Onze conclusie van het onderzoek was dat we op MRI van de SIG bij patiënten die suggestief
waren voor SpA frequenter niet-inflammatoire ziekten zagen dan sacroiliitis. Deze conclusie
is een belangrijke bevinding voor radiologen. Het benadrukken van andere ziektebeelden kan
onnodige radiologie en therapieën voorkomen. In onze studie zien we het frequentst
degeneratieve veranderingen in de wervelzuil en de SIG. Minder voorkomende nietinflammatoire ziekten waren tumoren, infectie en fracturen, deze ziekten hebben meestal een
totaal verschillende klinische presentatie. We moeten opletten want deze entiteiten tonen vaak
BMO op MRI en kan zo sacroiliitis mimeren.10,11 Een accurate diagnose is natuurlijk
belangrijk voor een vroegtijdige en effectieve therapie.
Ons onderzoek illustreert hoe moeilijk de klinische beoordeling van sacroiliitis kan zijn. De
klassiek criteria voor inflammatoire lage rugpijn zijn (1) verbetering bij beweging, (2) pijn ’s
nachts, (3) traag progressief begin, (4) start <40 jaar en (5) geen verbetering in rust (Fig. 4).
Zelfs indien er 4 van de 5 parameters voldoen is de specificiteit voor de diagnose van
inflammatoire lage rugpijn niet meer dan 72%.8
Kääpä et al. (2002) toonden aan dat klinische symptomen van lage rugpijn gecorreleerd zijn
met een Modic type. Patiënten met Modic tpye 1, aanwezigheid van BMO, hebben een
ernstigere vorm van lage rugpijn.42 In ons onderzoek vonden we dat in 16% van de gevallen
met een Modic type 1 veranderingen aan de wervelzuil waren plaatsgevonden, dat is een
51!
!
!
!
verklaring voor de klinische differentiatie tussen inflammatoire en mechanische lage rugpijn
zo moeilijk is.
Sembrano et al. (2009) bewees dat lage rugpijn kan ontstaan vanuit niet-wervelzuil gebonden
pijngeneratoren: heupgewricht aandoeningen telden voor 13% van de patiënten met lage
rugpijn.43 In onze studie was heupgewricht aandoeningen goed voor 6% van de patiënten met
inflammatoire lage rugpijn.
Onze bevindingen wijzen aan dat axiale beelden van de pelvis belangrijk zijn in de evaluatie
van inflammatoire rugpijn. Indien enkel semi-coronale sequenties van het SI gewricht zijn
afgenomen, missen we vaak onverwachte uitkomsten.
Onze studie heeft ook enkele beperkingen. Ten eerste hebben we enkel gebruik gemaakt van
MRI van de SIG als beeldvormingstechniek, zonder te correleren met conventionele
radiografie of echo. Ten tweede betreft onze studie enkel een groep van patiënten die klinisch
verdacht waren voor SpA, er werd niet gecontroleerd met een normale controlegroep. De
derde beperking is dat ons onderzoek retrospectief is.
Conclusie
!
We kunnen concluderen dat we bij een MRI van de SIG bij patiënten, verdacht van
sacroiliitis, frequenter een niet-inflammatoire ziekte zien dan echte sacroiliitis. Degeneratieve
veranderingen
aan
de
wervelzuil,
heupgewricht
aandoeningen
en
lumbosacrale
overgangsanomalieën worden het frequentst waargenomen. Osteïtis condensans ilii,
spondylolysis, tumor, fractuur en infectie waren minder frequent aanwezig.
52!
!
!
!
Referenties
!
1. Sieper J, Rudwaleit M, Baraliakos X et al. (2009) The assessment of spondyloarthritis international society
(ASAS) handbook: a guide to assess spondyloarthritis. Ann rheum dis 68:ii1-ii44.
2. Sieper J, Rudwaleit M, Baraliakos X et al (2009) ASAS slide-educational kit. Online 2013. Opgehaald op 13
september 2013, van http://slides.asas-group.org/app/slides/search?q=
3. Hermann KA, Althoff CE, Schneider U et al (2005) Spinal changes in patients with spondyloarthritis:
comparison of MR imaging and radiographic appearance. RadioGraphics 25:559-570.
4. Anatomic Muche B, Bollow M, François RJ (2003) Anatomic structures involved in early- and late-stage
sacroiliitis in spondylarthritis. Arthritis and rheumatism 48:1374-1384
5. Aydin SZ, Maksymowych WP, Bennett AN et al (2011) Validation of the ASAS criteria and definition of a
positive MRI of the sacroiliac joint in an inception cohort of axial spondyloarthritis followed up for 8 years. Ann
rheum dis 71:56-60.
6. Weber U, Maksymowych W (2011) Sensitivity and specificity of magnetic resonance imaging for axial
spondyloarthritis. Am J Med Sci 341:272-277.
7. Weber U, Ostergaard M, Lambert RG et al (2011) The impact of MRI on the clinical management of
inflammatory arthritides. Skeletal Radiol 40:1153-1173.
8. Sieper J, Vander Heijde D, Landewé R et al. (2009) New criteria for inflammatory back pain in patients with
chronic back pain: a real patient exercise by experts from the Assessment of SpondyloArthritis international
Society (ASAS). Ann Rheum Dis 68:784-8.
9. Lambert R, Dhillon S, Jaremko JL (2012) Advanced imaging of the axial skeleton in spondylarthropatgt:
Techniques, interpretation, and utility. Semin Musculoskelet Radiol 16:389-400.
10. Bereau M, Prati C, Wendling D (2011) Sacroiliac edema by MRI does not always indicate Spondylarthritis.
78:646.
11. Schueller-Wiedekamm C, Schueller G (2012) Sakroiliitis oder pseudosacroiliitis? Radiologe 52:132-140.
12. Rudwaleit M, Jurik AG, Hermann KA et al (2009) Defining active sacroiliitis on magnetic resonance
imaging (MRI) for classification of axial spondyloarthritis: a consensual approach by the ASAS/OMERACT
MRI group. Ann rheum dis 68:1520-1527.
53!
!
!
!
13. Ross J., Brant-Zawadzki M., Chen M., Moore K., Salzman K. Diagnostic Imaging: Spine. Amirsys, Salt
Lake City, 2004
14. Randy Jinkins J (2004) Acquired degenerative changes of the intervertebral segments at and suprajacent to
the lumbosacral junction A radioanatomic analysis of the nondiscal structures of the spinal column and
perispinal soft tissues. European Journal of Radiology 50: 134–158.
15. Milette P (1997) The Proper Terminology for Reporting Lumbar Intervertebral Disk Disorders. AJNR
18:1859–1866.
16. Diel J, Ortiz O, Losada R et al (2001) The Sacrum: Pathologic Spectrum, Multimodality Imaging, and
Subspecialty Approach. RadioGraphics; 21:83–104.
17. Jeng, C. M., et al. (2011). Yoga and disc degenerative disease in cervical and lumbar spine: an MR imagingbased case control study. Eur Spine J 20(3): 408-413.
18. Pitt, M. J., et al. (1982). Herniation pit of the femoral neck. AJR Am J Roentgenol 138(6): 1115-1121.
19. Gao, Z. H., et al. (2009). Clinical imaging characteristics of herniation pits of the femoral neck. Orthop Surg
1(3): 189-195.
20. Stelzeneder D, et al. (2012) Patterns of joint damage seen on MRI in early hip osteoarthritis due to structural
hip deformities. Osteoarthritis cartilage 20(7):661-9 .
21. Xu, L., et al. (2012). Magnetic resonance imaging of subchondral bone marrow lesions in association with
osteoarthritis. Semin Arthritis Rheum 42(2): 105-118.
22. Zibis A, Karantanas A, Roidis N, Hantes M et al. (2007) The role of MR imaging in staging femoral head
osteonecrosis. European Journal of Radiology 63:3-9.
23. Balakrishnan, A. et al. (2003). Distinguishing transient osteoporosis of the hip from avascular necrosis. Can J
Surg 46(3): 187-192.
24 Konin JP, Walz DM (2010) Lumbosacral transitional vertebrae: classification, imaging findings, and clinical
relevance. AJNR 31:1778-86
25 Hughes RJ, Saifuddin A (2004) Imaging of lumbosacral transitional vertebrae.
Clinical radiology 59:984-991
54!
!
!
!
26. O’Shea F.D. et al (2010) Inflammatory and Degenerative Sacroiliac Joint Disease in a Primary Back Pain
Cohort. Arthritis Care Res (Hoboken) 62(4):447-454.
27. Mader R, Sarzi-Puttini P, Atzeni F,Olivieri I et al (2009) Review : Extraspinal manifestations of diffuse
idiopathic skeletal hyperostosis. Rheumatology 2009;48:1478–1481.
28. Mader R (2003) Diffuse idiopathic skeletal hyperostosis: a distinct clinical entity.
IMAJ 5:506-508 .
29. Taljanovic MS, Hunter TB, Wisneski RJ et al (2009) Imaging characteristics of
diffuse idiopathic skeletal hyperostosis with an emphasis on acute spinal fractures:
review. AJR 193:10-19.
30. Mitra R (2010) Osteitis condensans ilii. Rheumatol Int 30:293-296
31. Gerber S, Ollivier L, Leclère L et al (2008) Imaging of sacral tumours. Skeletal Radiol 37:277-289.
32. Diel J, Ortiz O, Losada RA et al (2001) The sacrum: pathologic spectrum, multimodality imaging and
subspecialty approach. Radiographics 21:83-104
33. Thornton E, Krajewski KM, O’Regan KN et al. (2012) Imaging features of primary and secondary malignant
tumours of the sacrum. The British Journal of Radiology 85:279-286
34. Jans L, Denis A, Behaeghe M et al (2013) Sacral chordoma. JBR-BTR 96(1): 51.
35. Kim H, Kim HS, Moon ES et al (2010) Scoliosis imaging: what radiologists should know. Radiographics
30:1823-1824.
36. Ahovuo, J. A., et al. (2004). Fatigue stress fractures of the sacrum: diagnosis with MR imaging. Eur Radiol
14(3): 500-505.
37. Lyders, E. M., et al. (2010). Imaging and treatment of sacral insufficiency fractures. AJNR Am J Neuroradiol
31(2): 201-210.
38. Denis, F., et al. (1988). Sacral fractures: an important problem. Retrospective analysis of 236 cases. Clin
Orthop Relat Res 227: 67-81.
39. Doita, M., et al. (2003). Acute pyogenic sacroiliitis without predisposing conditions. Spine 28(18): E384E389.
40. Wu, M. S., et al. (2007). Pyogenic sacroiliitisa comparison between paediatric and adult patients.
Rheumatology 46(11): 1684-1687.
55!
!
!
!
41. Leone A, Cianfoni A, Cerase A, Magarelli N, Bonomo L (2011) Lumbar spondylolysis: a review. Skeletal
Radiol 40:683-700.
42. Kääpä E, Luoma K, Pitkäniemi J et al (2012) Correlation of size and type of modic type 1 and 2 lesion with
clinical symptoms: a descriptive study in a subgroup of patients with chronic low back pain on the basis of a
university hospital patient sample. Spine 37:134-9
43. Sembrano JN, Polly DW (2009) How often is low back pain not coming from the back? Spine 34:E27-32
56!
!
!
!
Bijlage
!
BIJLAGE 1
Sacral chordoma JBR-BTR 96(1):51
BIJLAGE 2
MRI of the SI joints commonly shows non-inflammatory disease in
patients clinically suspected of sacroiliitis
BIJLAGE 3
ESR: Student Abstract Submission
57!
!
!
!
!
BIJLAGE 1 Sacral chordoma
58!
!
!
image-behaeghe-_Opmaak 1 25/02/13 15:35 Pagina 1
JBR–BTR, 2013, 96: 51.
IMAGES IN CLINICAL RADIOLOGY
Sacral chordoma
M. Behaeghe, A. Denis, L. Jans, K. Verstraete1
A 38-year-old man was admitted to our hospital for deep sacral
pain. There was no significant medical history. Physical examination revealed pressure pain of the right sacroiliac joint. MRI
showed a midline mass in the sacrum (arrows), isointense on T1weighted MR images and hyperintense on T2-weighted MR images
(Fig. A-B), enhancing with gadolinium. Cortical destruction was
present with an extraosseous soft tissue mass (arrowheads). A
well-defined lesion with similar MRI signal was seen in the left
groin (asterisk) (Fig. C). Diagnosis of sacral chordoma with distant
metastasis was made.
A
B
C
Comment
Chordoma is rare tumor, accounting for 1-4% of all primary bone
malignancies, and has a poor prognosis. Chordomas arise from
transformed remnants of notochord and are typically encountered
in the axial skeleton, with most common sites being the sacrum,
the skull base and the spine. Histologically chordomas are considered to be a low-grade neoplasm, but the high rate of local
recurrence and potential for distant metastasis makes their clinical
progression similar to that of malignant tumors.
Chordomas are indolent and slow growing and often clinically
silent until late-stage disease. Imaging-related diagnostic delay
may arise from overlooking lytic sacral lesions on conventional
radiographs, or from CT or MRI studies of the spine not extending
below S2 level.
Treatment of sacral chordomas is en bloc excision with wide
margins and postoperative external- beam radiation therapy.
Reference
1.
Walcott B.P., Nahed B.V., Mohyeldin A., et al.: Chordoma: current
concepts, management and future directions. Lancet Oncol, 2012, 13:
69-75.
1. Department of Radiology, Ghent University Hospital, Gent, Belgium.
!
!
!
!
BIJLAGE 2 MRI of the SI joints commonly shows non-inflammatory disease in
patients clinically suspected of sacroiliitis.
59!
!
!
European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
Contents lists available at ScienceDirect
European Journal of Radiology
journal homepage: www.elsevier.com/locate/ejrad
MRI of the SI joints commonly shows non-inflammatory disease in
patients clinically suspected of sacroiliitis
L. Jans a,∗ , L. Van Praet b , D. Elewaut b , F. Van den Bosch b , P. Carron b , J.L. Jaremko c ,
M. Behaeghe a , A. Denis a , W. Huysse a , V. Lambrecht a , K. Verstraete a
a
Department of Radiology and Medical Imaging, Ghent University Hospital, De Pintelaan 185, 9000 Gent, Belgium
Department of Rheumatology, Ghent University Hospital, De Pintelaan 185, 9000 Gent, Belgium
c
Department of Radiology, University of Alberta Hospital, 8440-112 Street, Edmonton T6G 2B7, Alberta, Canada
b
a r t i c l e
i n f o
Article history:
Received 8 May 2013
Received in revised form 19 August 2013
Accepted 4 October 2013
Keywords:
Magnetic resonance imaging
Sacroiliac joint
Sacroiliitis
Inflammation
Back pain
a b s t r a c t
Purpose: To determine the prevalence of clinically relevant non-inflammatory disease on MRI of the
sacroiliac (SI) joints in patients suspected of sacroiliitis. To assess the added value of axial imaging of the
pelvis in these patients.
Methods: In a retrospective study of 691 patients undergoing MRI of the SI joints from January 2006 to
December 2012 for inflammatory back pain the prevalence of sacroiliitis and non-inflammatory disease
was recorded.
Results: In 285 (41%) patients MRI did not show any abnormal findings. In 36% of patients MRI features of
sacroiliitis were present. Spinal degenerative changes were the most common non-inflammatory finding
in 305 patients (44.1%) and consisted of disc degeneration in 222 (32%) patients, facet joint arthrosis
in 58 (8.4%) patients and disc herniation in 25 (3.6%) patients. Hip joint disease in 44 (6.4%) patients,
lumbosacral transitional anomaly in 41 (5.9%) patients, SI joint degenerative changes in 25 (3.6%) patients
and diffuse idiopathic skeletal hyperostosis in 24 (3.5%) patients were also common. Osteitis condensans
ilii in 17 (2.5%) patients, tumour in 11 (1.6%) patients, fracture in 8 (1.2%) patients, infection in 4 (0.6%)
patients and acute spondylolysis in 2 patients (0.3%) were less frequently seen.
Conclusion: Our study shows that non-inflammatory disease is more common than true sacroiliitis on MRI
of the SI joints in patients with inflammatory type back pain. Axial pulse sequences may demonstrate
unexpected findings that remain undetected if only coronal images are obtained. Clinical relevance statement:, MRI of the SI joints may demonstrate conditions that clinically mimic sacroiliitis. Axial imaging
of the pelvis may help detect these unexpected findings.
© 2013 Elsevier Ireland Ltd. All rights reserved.
1. Introduction
Spondyloarthritis (SpA) is a group of joint conditions that are
seronegative for rheumatoid factor and often are associated with
the presence of HLA-B27 [1–5].
Rheumatologists increasingly request MRI of the SI joints for
early diagnosis of SpA as new medical treatment options have
become available [6,7]. The SI joints may show active as well as
structural lesions in sacroiliitis [8–10]. Presence of bone marrow
oedema (BMO) on MRI is the key criterion for diagnosing active
sacroiliitis in the Assessment of SpondyloArthritis international
Society (ASAS) classification [9,11].
BMO of the SI joints is not a specific finding for sacroiliitis,
and may also be seen in non-inflammatory diseases. Furthermore
non-inflammatory diseases such as axial degenerative changes,
lumbosacral transitional anomaly, acute spondylolysis, sacral
insufficiency fracture, tumour, infection and hip joint disease may
clinically present as inflammatory type back pain [12,13]. MRI of
the SI joints may demonstrate these unexpected lumbar and pelvic
non-inflammatory entities that are related to the purpose of the
examination [9].
The aim of this study was to determine the prevalence of noninflammatory disease demonstrated on MRI of the SI joints in
patients presenting with inflammatory type back pain.
2. Materials and methods
∗ Corresponding author. Tel.: +32 485 33 06 33; fax: +32 9 332 49 69.
E-mail address: [email protected] (L. Jans).
0720-048X/$ – see front matter © 2013 Elsevier Ireland Ltd. All rights reserved.
http://dx.doi.org/10.1016/j.ejrad.2013.10.001
A retrospective study was approved by the institutional ethics
committee. Informed consent was waived.
180
L. Jans et al. / European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
2.1. Study group
All participants were recruited from the hospital rheumatology outpatient clinics in a tertiary care centre presenting with
symptoms of sacroiliitis. Inclusion criteria were only clinical. All
patients were clinically assessed by a consultant rheumatologist
and referred for MRI if suspected for sacroiliitis according to the
established criteria for ‘inflammatory type’ back pain: (a) age at
onset < 40 years, (b) insidious onset, (c) improvement with exercise, (d) no improvement with rest, e. pain at night [9]. Patients
who underwent back surgery were excluded.
From January 2006 to December 2012, 691 patients (261 (37.8%)
men, 430 (62.2%) women), with a mean and median age of 36.2
years (range 8.4–72.6) met the inclusion criteria.
2.2. MRI
MRI was performed on a 1.5 T MRI unit (Avanto/Symphony,
Siemens Medical, Erlangen, Germany). The SI joints were imaged
in a body flexed array coil (Siemens Medical, Erlangen, Germany).
Sequence protocol included: semicoronal (along long axis of the
sacral bone perpendicular to the S2 vertebral body) T1-weighted
turbo spin echo (TSE) (slice thickness (ST): 3 mm; repetition
time/echo time (TR/TE): 595/20 ms); semicoronal STIR (ST: 3 mm;
TR/TE/TI: 5030/67/150 ms); axial STIR related to the pelvis (ST:
5 mm; TR/TE/TI: 7540/67/150 ms; field of view 400 mm × 400 mm)
from L5 to the lesser trochanter. No cartilage enhancing gradient
echo MRI sequences were obtained. As per ASAS guidelines, no
contrast-enhanced pulse sequences were obtained [9].
2.3. Image review
The MR images were reviewed in consensus for the presence
of sacroiliitis or non-inflammatory disease by 2 musculoskeletal
radiologists with 10 and 14 years of experience (L.J. and V.L.), who
were blinded to clinical and other imaging findings.
Sacroiliitis was considered present if the ASAS definition was
fulfilled: “BMO is depicted as high signal on STIR images, typically
located periarticularly. BMO is highly suggestive of sacroiliitis when
clearly present and located in the typical anatomical areas (subchondral or periarticular bone marrow). If there is only one signal
(lesion) per MRI slice suggesting active inflammation, the lesion
should be present on at least two consecutive slices. If there is more
than one signal (lesion) on a single slice, one slice may be sufficient”
[9].
Non rheumatologic conditions were recorded to be present or
absent [14–26]:
- L5-S1 degenerative disc disease with loss of signal and intervertebral disc space on coronal images and disc herniation on axial
images with or without adjacent BMO,
- SI joint degenerative changes (sclerosis, joint space narrowing
and osteophytosis),
- Hip joint disease (joint effusion/arthritis, herniation pit,
coxarthrosis, labral cyst, avascular necrosis),
- Diffuse idiopathic skeletal hyperostosis (DISH) as bridging ossifications about the anterior articular margins of the SI joint,
resulting in periarticular fusion,
- Osteitis condensans ilii with bilateral, triangular and symmetric
sclerosis of the ilium adjacent to the SI joint,
- Scoliosis as abnormal lateral spinal curvature on the coronal
images,
- Lumbosacral transitional anomaly with or without adjacent bone
marrow oedema,
Fig. 1. BMO of the SI joint in spondyloarthritis. (a) Semicoronal STIR MR image
shows bilateral extensive BMO of the SI joint (arrows). (b) Semicoronal T1-weighted
MR image shows bilateral erosions (arrows) and minimal fat infiltration of the left
SI joint (short arrow).
- Acute spondylolysis (focal bone marrow oedema of the pars interarticularis),
- Septic arthritis with soft tissue involvement, confirmed on infectious blood tests,
- Fracture as a low signal intensity line with surrounding bone
marrow oedema,
- tumour, confirmed by biopsy.
2.4. Statistical analysis
Statistical analysis was performed using software package SPSS
15.0 for Windows (SPSS, Chicago, IL, USA). Basic descriptive statistics were performed where appropriate.
3. Results
In 285 (41%) of the patients the MRI findings were normal.
3.1. Prevalence of sacroiliitis
In 249 (36.0%) patients (median age 34.6; mean age 34.8 years;
range 8.4–72.8) the MRI findings fulfilled the ASAS definition of a
‘positive MRI’ for sacroiliitis, with final clinical diagnosis of axial
SpA (Fig. 1).
181
L. Jans et al. / European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
Fig. 3. Hip joint disease. Semiaxial STIR images show (a) left hip degenerative
changes with joint space narrowing, subchondral bone marrow oedema (arrows)
and cyst and (b) joint effusion of the right hip (arrows).
Table 1
The prevalence of non-inflammatory disease demonstrated on MRI of the SI joints
(N = number of patients).
Fig. 2. (a and b) Degenerative changes of the lower lumbar spine. Semiaxial fatsaturated T2-weighted and semicoronal STIR MR images show (a) degenerative
facet joint (short arrow) with synovial cyst and soft tissue inflammation (arrow),
(b) disc degeneration with extensive bone marrow oedema (arrows) of the adjacent
vertebral bodies, (c) left-sided disc herniation (arrow).
3.2. Prevalence of non-inflammatory disease
The prevalence of non-inflammatory disease seen on MRI of the
SI joints is presented in Tables 1–2.
L5-S1 spinal degenerative changes were the most common noninflammatory finding in 305 patients (44.1%) and consisted of disc
degeneration in 222 (32%) patients, facet joint arthrosis in 58 (8.4%)
patients and disc herniation in 25 (3.6%) patients (Fig. 2). Hip
Disease
N
%
Degenerative spine
Disc degeneration
Disc herniation
Facet joint arthropathy
Hip joint disease
Transitional anomaly
SI joint degeneration
DISH
Osteitis condensans ilii
Tumour
Scoliosis
Fracture
Infection
Acute spondylolysis
305
222
25
58
44
41
25
24
17
11
8
8
4
2
44.1
32.1
3.6
8.4
6.4
5.9
3.6
3.5
2.5
1.6
1.2
1.2
0.6
0.3
Table 2
The prevalence of hip joint disease demonstrated on MRI of the SI joints (N = number
of patients).
Hip disease
N
%
Total hip disease
Joint effusion
Herniation pit
Osteophytes
Labral cyst
Avascular necrosis
44
20
10
4
7
3
6.4
2.9
1.5
0.6
1.0
0.4
182
L. Jans et al. / European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
Table 3
The prevalence of spinal changes with and without concomitant bone marrow
oedema demonstrated on MRI of the SI joints (N = number of patients).
Disease
N
%
Disc degeneration − BME
Disc degeneration + BME
Disc herniation − BME
Disc herniation + BME
Transitional anomaly − BME
Transitional anomaly + BME
151
71
7
18
23
18
21.9
10.3
1.0
2.6
3.3
2.6
joint disease in 44 (6.4%) patients (Fig. 3), lumbosacral transitional
anomaly in 41 (5.9%) patients (Fig. 4), SI joint degenerative changes
in 25 (3.6%) patients and DISH in 24 (3.5%) patients (Fig. 4) were also
common. Osteitis condensans ilii in 17 (2.5%) patients, tumour in
11 (1.6%) patients, fracture in 8 (1.2%) patients, infection in 4 (0.6%)
patients (Fig. 4) and acute spondylolysis in 2 patients (0.3%) (Fig. 5),
were less frequently seen. Tumour was confirmed by biopsy in all
patients and proved to be metastasis in 6 patients, Ewing sarcoma
and chordoma in 2 patients, giant cell tumour and osteosarcoma in
1 patient.
In 107 (15.5%) patients with spinal changes, adjacent bone marrow oedema was seen (Table 3).
Hip joint disease and L5-S1 disc herniation, with a combined
prevalence in 10% of patients, were only visualized on the axial
images.
4. Discussion
Our study shows that MRI of the SI joints more often showed
non-inflammatory disease than sacroiliitis in patients clinically
suspected of spondyloarthritis. This finding is important in daily
radiology practice: emphasizing the presence of these unexpected
conditions may prevent unnecessary further imaging or even therapy.
In our study degenerative changes were most frequently
encountered. Tumour, infection and fracture were less frequently
seen. This may be in part due to the distinct clinical presentation
and the low incidence of the latter entities. However, given that
these non-rheumatological diseases often are unexpected, accurate
diagnosis is mandatory for timely and tailored treatment.
The non-inflammatory findings in our study are also seen in the
normal population. Degenerative changes of the lumbar spine may
be present in up to 40% of subjects under the age of 30 years [27].
DISH is present in 7% of people aged > 35 years [16]. Lumbosacral
transitional anomaly is present in at least 4% of the population
Fig. 4. (a–f) Non-rheumatological disease adjacent to the SI joint that may mimic inflammatory back pain. Semicoronal STIR and fat-saturated T2-weighted MR images show
(a) bilateral sacral insufficiency fracture with extensive bone marrow oedema (arrows), (b) left sacral insufficiency fracture line (arrow), (c) septic arthritis with high signal in
the right SI joint (long arrow), anterior extra articular soft tissue inflammation (arrows) and posterior capsulitis (short arrow), (d) left-sided lumbosacral transitional anomaly
with bone marrow oedema (arrows), (e) osteitis condensans ilii with bilateral sclerosis (arrows), (f) metastasis of gastric tumour in the left ilium, confirmed on biopsy.
L. Jans et al. / European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
183
Our findings indicate that obtaining axial STIR images from L5 to
the lesser trochanter when performing MRI of the SI joints can be
helpful in the evaluation of inflammatory type back pain. If only
semicoronal sequences of the SI joint are obtained, unexpected
findings such as hip joint disease or disc herniation may remain
undetected.
There are some limitations to our study. Firstly, we used MRI as
the only imaging technique without correlation with radiography
or ultrasound. Secondly, we only studied patients that rheumatologists clinically suspected of sacroiliitis, no control group was
included for comparison. Third, the patient population represented
referrals from a single tertiary centre; referral patterns for sacroiliitis may vary elsewhere. Fourth, it is not verified that the back pain
was indeed related to the non-inflammatory entities demonstrated
on the MRI of the SI joints.
In conclusion, MRI of the SI joints in patients clinically
suspected of sacroiliitis commonly demonstrates unexpected noninflammatory conditions. Degenerative spinal changes, hip joint
disease and lumbosacral transitional anomaly were most frequently seen. Osteitis condensans ilii, spondylolysis, tumour,
fracture and infection were less common.
Axial imaging may help demonstrate conditions that may
remain undetected if only semicoronal sequences are obtained.
References
Fig. 5. (a and b) Acute spondylolysis. (a) Axial fat-saturated T2-weighted and (b)
semicoronal STIR MR images show early spondylolysis as stress-related bone marrow oedema in the pars interarticularis (arrows).
[19]. Fractures are seen in 1–5% of the at risk population (osteoporosis, steroid-induced osteopenia and pelvic radiation) [22]. The
prevalence of lumbar degenerative changes, lumbosacral transitional anomaly and DISH in the population was comparable to the
prevalence in our study. This indicates that the non-inflammatory
findings in our study may not always be the cause of the assessed
inflammatory back pain.
Our study shows a moderate correlation between clinical findings and radiological findings. Only 36% of patients presenting with
inflammatory back pain proved to have sacroiliitis on MRI. Medical history may be helpful for diagnosis: sudden-onset pain may
suggest disc herniation or fracture, fever and sciatica may indicate infection, recent pregnancy is related to osteitis condensans
ilii [14,17,21,22]. Our findings illustrate the difficult clinical assessment of sacroiliitis. Currently applied criteria for inflammatory back
pain include (a) age at onset < 40 years, (b) insidious onset, (c)
improvement with exercise, (d) no improvement with rest and (e)
pain at night. Even if 4 of 5 criteria are present, the specificity for
diagnosis of ‘inflammatory disease’ is no more than 72% [10].
Kääpä et al. showed that clinical symptoms of low back pain
are correlated to the type of Modic lesion. Patients with Modic
type 1 lesions, representing bone marrow oedema, have more
severe back pain [28]. In our study in 16% of patients degenerative L5-S1 changes with concomitant bone marrow oedema was
present, which may in part explain the difficult clinical assessment
of inflammatory type back pain.
Sembrano et al. demonstrated that low back pain may arise from
nonspinal pain generators with hip joint disease accounting for 13%
of patients with low back pain [29]. In our study hip joint disease
was seen in 6% of patients with inflammatory type back pain.
[1] Dougados M, van der Linden S, Juhlin R, et al. The European Spondylarthropathy
Study Group preliminary criteria for the classification of spondylarthropathy.
Arthritis Rheum 1991;34:1218–27.
[2] Dougados M, Baeten D. Spondyloarthritis. Lancet 2011;377:2127–37.
[3] Mager AK, Althoff CE, Sieper J, et al. Role of whole-body magnetic resonance imaging in diagnosing early spondyloarthritis. Eur J Radiol 2009;71:
182–8.
[4] Braun J, Sieper J. Ankylosing spondylitis. Lancet 2007;369:1379–90.
[5] Lacout A, Rousselin B, Pelage JCT. MRI of spine and sacroiliac involvement in
spondylarthropathy. Am J Roentgenol 2008;191:1016–23.
[6] Lambert RG, Salonen D, Rahman P, et al. Adalimumab significantly reduces
both spinal and sacroiliac joint inflammation in patients with ankylosing spondylitis: a multicenter, randomized, double-blind, placebo-controlled
study. Arthritis Rheum 2007;56:4005–14.
[7] Arnbak B, Leboeuf-Yde C, Jensen TS, et al. A systematic critical review on MRI
in spondyloarthritis. Arthritis Res Ther 2012;14:R55.
[8] Eshed I, Bollow M, McGonagle DG, et al. MRI of enthesitis of the appendicular
skeleton in spondyloarthritis. Ann Rheum Dis 2007;66:1553–9.
[9] Sieper J, Rudwaleit M, Baraliakos X, et al. The Assessment of SpondyloArthritis
international Society (ASAS) handbook: a guide to assess spondyloarthritis. Ann
Rheum Dis 2009;68:ii1–44.
[10] Sieper J, van der Heijde D, Landewé R, et al. New criteria for inflammatory back
pain in patients with chronic back pain: a real patient exercise by experts from
the Assessment of SpondyloArthritis international Society (ASAS). Ann Rheum
Dis 2009;68:784–8.
[11] Lambert R, Dhillon S, Jaremko JL. Advanced imaging of the axial skeleton
in spondylarthropathy: techniques, interpretation, and utility. Semin Musculoskelet Radiol 2012;16:389–400.
[12] Bereau M, Prati C, Wendling D. Sacroiliac edema by MRI does not always indicate spondylarthritis. Joint Bone Spine 2011;78:646.
[13] Schueller-Wiedekamm C, Schueller G. Sacroiliitis oder pseudosacroiliitis. Radiologe 2012;52:132–40.
[14] Milette PC. The proper terminology for reporting lumbar intervertebral disc
disorders. Am J Neuroradiol 1997;18:1859–66.
[15] Zoga AC, Kavanagh EC, Omar IM, et al. Athletic pubalgia and the sports hernia:
MR imaging findings. Radiology 2008;247:797–807.
[16] Taljanovic MS, Hunter TB, Wisneski RJ, et al. Imaging characteristics of diffuse
idiopathic skeletal hyperostosis with an emphasis on acute spinal fractures:
review. Am J Roentgenol 2009;193:10–1, 9.
[17] Mitra R. Osteitis condensans ilii. Rheumatol Int 2010;30:293–6.
[18] Kim H, Kim HS, Moon ES, et al. Scoliosis imaging: what radiologists should
know. Radiographics 2010;30:1823–42.
[19] Konin JP, Walz DM. Lumbosacral transitional vertebrae: classification, imaging
findings, and clinical relevance. Am J Neuroradiol 2010;31:1778–86.
[20] Leone A, Cianfoni A, Cerase A, et al. Lumbar spondylolysis: a review. Skeletal
Radiol 2011;40:683–700.
[21] Wu MS, Chang SS, Lee SH, et al. Pyogenic sacroiliitis – a comparison between
pediatric and adult patients. Rheumatology 2007;46:1684–7.
[22] Lyders EM, Whitlow CT, Baker MD, et al. Imaging and treatment of sacral insufficiency fractures. Am J Neuroradiol 2010;31:201–10.
184
L. Jans et al. / European Journal of Radiology 83 (2014) 179–184
[23] Ahovuo JA, Kiuru MJ, Visuri T. Fatigue stress fractures of the sacrum: diagnosis
with MR imaging. Eur Radiol 2004;14:500–5.
[24] Thornton E, Krajewski KM, O’Regan KN, et al. Imaging features of primary and secondary malignant tumours of the sacrum. Br J Radiol 2012;85:
279–86.
[25] Diel J, Ortiz O, Losada RA, et al. The sacrum: pathologic spectrum, multimodality
imaging and subspecialty approach. Radiographics 2001;21:83–104.
[26] Gerber S, Ollivier L, Leclère J, et al. Imaging of sacral tumours. Skeletal Radiol
2008;37:277–89.
[27] Cheung K, Karppinen J, Chan D, et al. Prevalence and pattern of lumbar magnetic resonance imaging changes in a population of one thousand forty-three
individuals. Spine 2009;34:934–40.
[28] Kääpä E, Luoma K, Pitkäniemi J, et al. Correlation of size and type of modic
type 1 and 2 lesion with clinical symptoms: a descriptive study in a subgroup
of patients with chronic low back pain on the basis of a university hospital
patient sample. Spine 2012;37:134–9.
[29] Sembrano JN, Polly Jr DW. How often is low back pain not coming from the
back? Spine 2009;34:27–32.
!
BIJLAGE 3 ESR: Student Abstract Submission
60!
!
!
!
Dear Mr.
Dear Mrs.,
Thank you for the opportunity to submit the abstract of our first medical scientific work. It is
the abstract of our (Maxim Behaeghe and Alexander Denis) experimental thesis under the
guidance of Dr. L. Jans and Prof. Dr. K. Verstraete. You can find it at the bottom and in
attachement.
Additional information:
Alexander Denis 12/04/1991 and Maxim Behaeghe 10/01/1991
Yours sincerely,
Maxim Behaeghe
Alexander Denis
Dr. L. Jans
Prof. Dr. K. Verstraete
Abstract
Objective
To determine the prevalence of non-inflammatory disease on MRI of the sacroiliac (SI) joints
in patients who are clinically suspected of spondyloarthritis (SpA).
Methods
The prevalence of active and structural lesions of sacroiliitis was recorded in a retrospective
study of 691 patients with the MRI of the SI joints for inflammatory back pain. There were
MRI findings to be seen of non-inflammatory disease being spinal and SI joint degenerative
changes, hip joint disease, lumbosacral transitional anomaly, DISH, osteitis condensans ilii,
tumor, fracture, acute spondylolysis and infection.
61!
!
!
!
Results
The diagnosis of SpA with sacroiliitis was made in 36% of the patients. Spinal degenerative
changes were the most frequent non-inflammatory finding (44.1%) with disc degeneration
(32%), facet joint arthrosis (8.4%) and disc herniation (3.6%). Hip joint disease (6.4%),
lumbosacral transitional anomaly (5.9%), SI joint degenerative changes (3.6%) and DISH
(3.5%) were also frequent. Osteitis condensans ilii (2.5%), tumor (1.6%), fracture (1.2%),
infection (0.6%) and acute spondylolysis (0.3%) were less frequently seen.
Conclusion
Non-inflammatory disease is more frequent than sacroiliitis on MRI of the SI joints in patients
with chronic back pain clinically suspicious of spondyloarthritis.
62!
!
!
Download