TRIER A. Geschiedenis 1. historisch belang : Vanaf zijn stichting onder Augustus was Trier een welvarende stad. Onder keizer Constantijn werd Trier residentie van de keizers en hoofdstad van het westelijk deel van het Rijk. Drie volkeren en culturen ontmoetten elkaar in Trier : Kelten , Romeinen en Germanen. 2. de legende : Volgens een legende, voor het eerst vermeld door een 12de eeuwse monnik uit Trier, werd de stad rond 2050 v.C. gesticht door Trebeta, zoon van de Assyrische koning Ninus. Trebeta werd uit zijn land verjaagd door zijn stiefmoeder Semiramis (1), vluchtte naar Europa, kwam terecht in Gallië, en stichtte er een stad die hij Treberis noemde. Op het zogenaamde "Rotes Haus" op de markt treffen we een opschrift aan dat luidt : ANTE ROMAM TREVERIS STETIT ANNIS MILLE TRECENTIS. PERSTET ET AETERNA PACE FRUATUR. (Voordat Rome gesticht werd, bestond Trier al dertienhonderd jaar. Moge het blijven bestaan en van eeuwige vrede genieten.) 3. het ontstaan In werkelijkheid is de naam afgeleid van de Latijnse naam van de KeltischGermaanse stam die er woonde bij de komst van de Romeinen, de Treveri. Zij hadden zich rond 400 v.C. gevestigd in het gebied van de Moesel. Caesar veroverde het gebied tijdens zijn Gallische campagne (58-55 v.C.). Onder keizer Augustus werd de reeds bestaande hoofdplaats van de Treveri ingericht als een Romeinse stad onder de naam Augusta Treverorum (16 v.C.) en aangelegd volgens het gekende Romeinse stratenplan. De Cardo Maximus (van Noord naar Zuid) en de Decumanus Maximus (van West naar Oost) waren de twee assen waarop een stel straten werd aangelegd volgens het gekende dambordsysteem van het Romeinde legerkamp. Op de kruising van de twee assen kwam het forum. Trier was strategisch zeer goed gelegen en werd een belangrijk handelscentrum : hier kon men de Moesel oversteken en kwamen belangrijke verbindingswegen samen (Metz - Mainz, Reims - Keulen). Onder keizer Claudius (41-54) werd Trier erkend als een colonia (Colonia Augusta Treverorum). De geograaf Pomponius Mela (regering van Claudius) noemde Trier een "urbs opulentissima", een zeer welvarende stad. Aan het eind van de 2de eeuw werd de stad omgeven met een 6,4 km lange stadsmuur met 37 ronde torens en vier versterkte poortgebouwen. Aan het eind van de 3de eeuw, in een periode van chaos en recessie, werd Trier een eerste keer geteisterd door plunderende Germaanse benden (Alamannen). Onder keizer Diocletianus(243-284-305-316) werd de orde in het Romeinse Rijk hersteld en begon een periode van relatieve bloei. Onder zijn bewind werd Trier een van de belangrijkste steden van het Rijk (2). Onder de regering van Constantijn de Grote (3) werd Trier gedurende enkele jaren hoofdstad van het westelijk deel van het Romeinse Rijk (306-312). De stad kende een nieuwe periode van hoogconjunctuur. In 314 werd Trier de hoofdplaats van het eerste Duitse bisdom. Na de regering van Constantijn verloor Trier snel aan belang. Het werd vervangen als hoofstad van het Westen door Arles. In de 5de eeuw werd Trier regelmatig geplunderd door de Franken. Toch bleef de stad een centrum voor de omringende gebieden. Rond 480 viel ze definitief in handen van de Franken die aanvankelijk Trier, later Metz als hun hoofdplaats verkozen. Sinds het verdrag van Verdun (843) behoorde Trier tot het middenrijk Lotharingen. Vanaf 870 maakte het deel uit van het Oost-Frankische Rijk, het latere Duitse Rijk. In 882 werd het vernietigd door plunderende Noormannen. In 902 werd Trier een aartsbisdom en autonoom deel van het Duitse Rijk. In de 13de eeuw werd het een keurvorstendom van het Heilig Roomse Rijk. (1) Semiramis is de Griekse naam voor Sammuramat, gemalin van Sjamsji-Adad, koning van Assyrië. Na dood van haar gemaal (810 v.C. !) was zij gedurende 5 jaar koningin-regentes. In Griekse sagen wordt zij voorgesteld als dé grote Mesopotamische koningin die veldtochten ondernam tot in Indië en Ethiopië. Waar die overlevering op stoelt is niet duidelijk. (2) Diocletianus voerde de zgn "tetrarchie" in . Het Rijk werd verdeeld in Oost en West. Beide gebieden werden nog eens opgedeeld in twee rijksdelen. Ieder deel van het Rijk had zijn eigen hoofdstad. In het Oosten regeerde Diocletianus zelf als Augustus vanuit zijn hoofdstad Nicomedia. Zijn onmiddellijke opvolger was Galerius die als Caesar regeerde vanuit zijn hoofdstad Sirmium over Illyrië, Macedonië en Griekenland. Maximianus was Augustus in het Westen. Hij regeerde vanuit Milaan over Italië en Afrika. Constantius Chlorus regeerde als Caesar over Gallië, Spanje en Brittannië vanuit de hoofdplaatsen Eburacum (York) en Trier (3) Constantijn de Grote (280-306-337) , die zich onder invloed van zijn moeder Helena tot het christendom had bekeerd (maar zich pas liet dopen op zijn sterfbed), werd na de dood van zijn vader Constantius Chlorus in Eburacum (York) uitgeroepen tot Augustus van het Westen. Hij vestigde zich in Trier, dat hierdoor gedurende enkele jaren hoofdstad werd van het westelijk deel van het Romeinse Rijk van (306 tot 312). Hij versloeg zijn rivaal Maxentius,die Italië, Spanje en Afrika had veroverd in 312 bij de Mulvius-brug in Rome. Voor de slag zou hij in de lucht een kruis hebben gezien met daaronder de tekst "Overwin hiermee.". In 313 vaardigde hij, samen met Licinius, de Augustus van het Oosten, het tolerantie-edict van Milaan uit, waardoor het christendom als "religio licita" (toegelaten godsdienst) werd erkend. Daarna kwam hij in conflict met Licinius die hij in 324 versloeg. In de buurt van de reeds bestaande stad Byzantium liet hij zijn nieuwe hoofdstad bouwen, Constantinopolis (Constantinopel). B. De Porta Nigra Het gebouw dat meer dan welk ander het stadsbeeld van Trier heeft bepaald, is de bewaard gebleven Romeinse stadspoort. Zij werd in de Middeleeuwen de Porta Nigra, zwarte poort, genoemd, naar de laag vuil die zich in de loop der eeuwen op de buitenkant had vastgezet. Er komen wel meer Romeinse stadspoorten voor in Europa, maar die van Trier is verreweg de best bewaarde. Deze noordpoort (toegang tot de Cardo Maximus) werd rond 180 samen met de 6,4 km lange stadsmuur, 37 ronde torens en nog drie andere versterkte stadspoorten, opgetrokken in blokken witte zandsteen die zonder mortel op mekaar werden gezet en samengehouden door in lood gegoten ijzeren klemmen. De talrijke al dan niet toegemetselde gaten in de muur stammen uit de postromeinse tijd, toen de klemmen uit de muur werden gehaald. De Porta Nigra maakt een onafgewerkte indruk. De stenen van de buitenmuren zijn niet vlak afgewerkt. Wellicht kon de afwerking van het gebouw niet doorgaan door de inval van de Chauci in 196-197. Met de zijde die naar de stad is gekeerd, ziet de poort eruit als een triomfboog. Aan de zijde die naar de vijand toegekeerd is, werden twee ver uitspringende halftorens gebouwd. Oorspronkelijk waren de torens even hoog, maar alleen de westelijke toren is tot aan de kroonlijst bewaard gebleven. De twee torens flankeren een dubbele poort met daarachter een binnenhof. De hoogte van de westtoren bedraagt 29 m. Het gebouw is 36 m breed en 25,5 m diep. De buitenste poortopeningen konden door ijzeren valhekkens worden afgesloten (zie sleuven in de muren). Binnen kon de toegang worden afgesloten door houten poorten. Bisschop Poppo van Babenberg (1016-1047) gaf het gebouw als woonplaats aan zijn vriend Simeon, een Griekse kluizenaar afkomstig uit Syracuse. Simeon liet er zich inmetselen om in zijn geïsoleerde woonplaats God beter te kunnen dienen (1028-35). Na Simeons dood stichtte Poppo naast het poortgebouw een klooster ter ere van de kluizenaar, die als een heilige vereerd werd (Simeonstift), en liet de Porta Nigra ombouwen tot een dubbelkerk. Dit heeft verhinderd dat het gebouw werd afgebroken. Het vensterloze gelijkvloers werd helemaal toegedekt. Vanuit de stad leidde een trap naar de eerste verdieping, die als een drieschepige kerk werd ingericht. Op de tweede verdieping bevond zich een kerk voor de geestelijken van het Simeonstift. Aan de oostzijde werd een koor in romaanse stijl (met dwergalerij) aangebouwd. In 1803 beval Napoleon het oorspronkelijke Romeinse gebouw in ere te herstellen. Tussen 1968-73 volgde een ingrijpende restauratie. Alleen wat overbleef van het oorspronkelijk Romeinse poortgebouw, met de romaanse apsis aan de oostkant bleef bewaard. C. Het amfitheater 1. beschrijving. Dit is het oudste nog bewaard gebleven Romeinse bouwwerk van Trier : het werd ca. 100 n.C. gebouwd en verving een vroegere houten constructie. Het had een capaciteit van ongeveer 20 000 toeschouwers. In tegenstelling tot de bekendste Romeinse amfitheaters werd het niet met steen gebouwd, maar hoofdzakelijk uit aarde opgetrokken : de oostelijke helft werd in de Petrisheuvel uitgegraven en met de aarde die daarbij vrijkwam en met de aarde uit de kelder werd de westelijke helft opgeworpen. Deze helft werd door steunmuren verstevigd. De bezoeker betreedt het gebouw via de zuidelijke hoofdingang, die vroeger drie verdiepingen telde, die met arcaden en kroonlijsten versierd waren. De middenste van de drie tongewelfde poortbogen voert naar de arena, terwijl men langs de twee zijbogen op de toeschouwersplaatsen geraakte. De hoofdingangen werden geflankeerd door trappen, die naar de hoogste verdieping voerden, waar de vomitaria (toegangspoorten) op de zitplaatsen uitgaven. Naast de twee hoofdingangen in de lengteas van het amfitheater zijn in de westelijke helft nog twee kleinere zijingangen aangebracht. De ovalen arena is 75 m lang en 50 m breed. De 26 rijen met zitplaatsen waren in drie rangen ingedeeld, die door brede omgangen van elkaar gescheiden waren. De arena was van de onderste rang zitplaatsen gescheiden door een 4 m hoge muur om de toeschouwers tegen plotseling uitbrekende dieren te beschermen. De bovenste rang zitplaatsen werd eveneens afgesloten door een muur, die "zwartkijkers" het binnengluren moest beletten. Aan de westkant bevond zich tussen de twee zij-ingangen de ereloge voor de keizer of voor hoge gasten. In de onderste muur waren veertien ingangen gelaten naar symmetrisch geordende ruimten, die ongetwijfeld kerkers en dierekooien bevatten. Onder het midden van de arena was een kelder in de leisteenrotsen uitgehouwen. Hij heeft een kruisvormige oppervlakte, kan bezocht worden, en is vandaag de dag met een houtconstructie ondersteund. In de oudheid diende hij als gevangenis voor de menselijke deelnemers aan de spelen en als lijkenhuis. Er was een houten hefbrug geïnstalleerd ; hij speelde ook een rol in de afwatering : het grond- en bergwater werd door een houten pomp in een kanaal geleid dat het water zuidwaarts afvoerde. Bij de bouw van de stadsmuur rond 180 werd het amfitheater in de verdedigingswal rond Trier opgenomen, waarbij de zitplaatsen en de arena aan de buitenkant bleven, de noordpoort aan de binnenkant. Zo ontstond een dubbele toren met binnenhof. In de 13de eeuw begon men de stenen van het amfitheater uit te breken : zitplaatsen en galerijen verdwenen, het complex verviel en diende als wijnberg. 2. De spelen. Rond het jaar 100 werd het amfitheater in gebruik genomen, en het bleef meer dan twee eeuwen in gebruik. In 306 nog liet Constantijn alle krijgsgevangenen van een campagne tegen de Germanen voor de wilde dieren gooien. Het verloop van de spelen. Nadat de hoogwaardigheidsbekleders hadden plaatsgenomen en de inrichter van de spelen het publiek had begroet, kondigde trompetgeschal de opening van de spelen aan. Clowns, grappenmakers en jongleurs probeerden met hun gekke streken en grimassen het publiek aan het lachen te brengen. Vervolgens traden verschillende soorten artiesten op : vuurspuwers, slangenbezweerders, boksers, worstelaars, enz... Na een défilé van wilde exotische dieren, voorafgegaan door dansende beren, kon het eigenlijke schouwspel beginnen. Eerst werden wilde dieren, uitgehongerd gedurende verschillende dagen, in de arena losgelaten : eerst dieren die men gevangen had in de streek zelf, dan exotische dieren als leeuwen, tijgers, luipaarden, panters, neushoorns, enz...Mozaieken, gevonden niet ver van Trier in Kreuznach, geven ons een goed beeld van de schouwspelen : een beer die een hert heeft neergeslagen en met zijn kaken de nek van het arme dier verbrijzelt, een tijger die het opneemt tegen een everzwijn, een stier geveld door een leeuw... Vervolgens moesten licht gewapende gladiatoren, of gevangenen met of zonder wapens, het opnemen tegen wilde dieren (leeuwen, tijgers, stieren, beren...) Tenslotte sloten de echte gladiatorengevechten de spelen af. De gevechten vonden plaats onder het toeziend oog van de scheidsrechter (lanista), die erop moest toezien dat de regels gerespecteerd werden. Drie soorten gladiatoren namen het tegen mekaar op. De murmillones hadden een Gallische helm, versierd met een vis, een kort zwaard en een klein rond schild. De thraex vocht met een lang slagzwaard en werd beschermd door een helm, een groot vierkant schild (scutum), beenbeschermers en bescherming rond zijn slagarm. De retiarius was gewapend met een net en een drietand. Hij droeg geen helm, wel een lederen bescherming rond zijn linkerarm, aansluitend bij een bronzen plaat om hals en hoofd te beschermen. De lanista, sterk beïnvloed door het publiek, bepaalde de afloop van het gevecht. Soms eindigde het gevecht onbeslist, wanneer beide gladiatoren moedig gevochten hadden en aan mekaar gewaagd waren. Dikwijls eindigde het gevecht met de dood van één van beide. Tussen iedere voorstelling werden de lijken weggevoerd en voorlopig geborgen in de kelders onder de arena. Het zand werd gelijkgestreken en alle sporen van vorige gevechten weggeveegd. Ondertussen kon het publiek luisteren naar de muziek van een orkestje. D. De Basilica of Aula Palatina Tot de meest opmerkelijke historische gebouwen van de laat-antieke periode behoort de basilica of keizersaula. Keizer Constantijn liet rond 300 op de resten van een ander complex, vernield bij de inval van de Alamannen in 275, zijn keizerlijk paleis bouwen. Toen omvatten de keizerlijke residentie meerdere gebouwen. De paleisaula, die dienst deed als troonzaal of audiëntiezaal, was het centrale bouwwerk van het hele complex. De afmetingen van het gebouw zijn ook naar hedendaagse normen indrukwekkend. : 67 m lang, 27,5 m breed, en 30 m hoog. De fundamenten zijn 4 m breed en steken 6 m in de grond. De muren zijn 2,7 m breed. De zijmuren en de apsis (aan de noordzijde) worden onderverdeeld door respectievelijk negen en vier hoog oplopende arcaden. In de daardoor afgelijnde wandvlakken zitten telkens twee grote vensters boven mekaar. Dit geeft het gebouw een streng verticale indeling. De vensters hadden vroeger een gelijkaardige glasvulling als tegenwoordig. In de hoeken langs beide kanten van de apsis zijn wenteltrappen ingebouwd. In de Frankische tijd werd het door de Germanen zwaar beschadigde gebouw gebruikt als Pfaltz, residentie van de vertegenwoordiger van de koning. Binnen de aula werden muren en vertrekken gebouwd, en het gebouw werd gebruikt als versterkte burcht. In de 10de eeuw werd het geschonken aan de aartsbisschop, die het tot in de 13de eeuw gebruikte als residentie. In de 17de eeuw werden het originele vestibulum, de oost- en een deel van de zuidmuur, en de gebouwen die in de loop van de Middeleeuwen waren toegevoegd, afgebroken. De aula werd geïntegreerd in het paleis van de keurvorsten. In de 19de eeuw werd het gebouw in zijn oorspronkelijke staat hersteld en overgedragen aan de protestantse gemeenschap, die het gebouw gebruikte als kerk, een functie die het nu nog heeft. In 1944 werd de basilica terug zwaar beschadigd en na de oorlog wederom hersteld. In de oudheid was het gebouw rijkelijk versierd. De buitenkant was bepleisterd met grijswitte mortel (nog te zien aan de noordoosthoek bij het trappenhuis en de apsis). De vensternissen hadden een roodgekleurd pleister als achtergrond, waarop okerkleurig rankwerk was geschilderd. De binnenuitrusting van het nu onversierde gebouw vergrootte nog de imposante indruk die de buitenkant had gemaakt : - de bodem was bekleed met kostbaar marmer in een zwart-wit patroon. - ook de muren waren tot aan de tweede vensterrij met marmer bekleed, maar in veelkleurige geometrische motieven. - de apsis was ingelegd met glasmozaiek en groene en blauwe ranken versierden de gouden, met rood omzoomde achtergrond. - het plafond was zoals vandaag met houten casetten versierd. - in de nissen stonden marmeren standbeelden. - het licht viel binnen door de grote vensters en weerspiegelde al die weelde veelvuldig. - de verwarming van deze zaal vormde een kunststukje op zich. De vloer werd verwarmd door een in drie compartimenten ingedeeld hypocaustum, aangedreven door vijf stookplaatsen. In de spouwmuren waren holle bakstenen aangebracht, zodat warme lucht kon opstijgen tot aan de vensters van de eerste verdieping ; daarna werd de warme lucht naar buiten afgeleid. De openingen van deze "schoorstenen" zijn nog steeds te zien. Hier zat de heerser van een wereldrijk. Hier werden koningen, vorsten en boodschappers ontvangen. Voor velen onder hen heeft de 84 m die zij moesten afleggen tussen de voorhal en de keizerlijke troon een weg zonder eind geleken! E. De keizersthermen 1.geschiedenis. Het jongste thermencomplex van Trier werd gebouwd onder keizer Constantijn in het begin van de 4de eeuw (vanaf 304), maar werd wellicht nooit als badinrichting in gebruik genomen. Het kolossale thermencomplex (250 op 145 m) was, na de thermen van Caracalla en Diocletianus in Rome, het grootste van de oudheid. Na het vertrek van Constantijn uit Trier (316) werd de bouw stilgelegd en om politieke en economische redenen werden de oorspronkelijke plannen nooit afgewerkt. Het complex sloot langs de noordzijde aan bij het keizerlijk paleis. Een van de twee hoofdstraten, de Decumanus Maximus, die vertrok van de westelijke ingang van de stad aan de Moeselbrug en in het centrum door het forum liep, kwam uit op de ingang van de thermen. Voor de constructie diende een grote oppervlakte aan gebouwen afgebroken te worden. Een gedeelte van de oorspronkelijke bebouwing bevindt zich nog onder de grond. Onder Valentinianus I (364-375) werd het bestaande in verval geraakte complex herbouwd en in gebruik genomen als keizerlijk paleis. In de Middeleeuwen was de bevolking van Trier zozeer gedaald, dat de oorspronkelijke oppervlakte van de Romeinse stad (285 ha) niet langer kon verdedigd worden door de lokale bevolking. Het zuidelijk deel van de stad werd opgegeven en een nieuwe stadsmuur werd aangelegd. Een deel van het oude thermencomplex maakte nu deel uit van de stadsmuur en bleef bewoond (en op die manier bewaard). Het oude caldarium, basilica onder Valentinianus, werd in de Middeleeuwen gebruikt als burcht (vetus castellum), en bewoond door de burggraaf, de militaire leider van de stad. Doordat het niveau van de middeleeuwse stad enkele meters hoger lag (door het uitspreiden van de steenafval van de oude Romeinse ruïnes), kon een van de ramen (op de eerste verdieping) van de zuidelijke apsis van het caldarium dienst doen als stadspoort. Nog later werd het gebouw gebruikt als tolhuis en in de 17de eeuw werd er een toren opgetrokken, die in 1808 verwoest werd. Buiten enkele buitenmuren van het caldarium bleef van het hele complex niets overeind. Al de rest werd afgebroken en hergebruikt als bouwmateriaal. Onder het oude palaestra (oefenplein) werden kamers van huizen teruggevonden die deel uitmaakten van de Romeinse bebouwing voor de aanleg van de thermen. Hier vond men o.a. een prachtig vloermozaiek van een wagenrenner, dat nu nog te bewonderen is in het Landesmuseum. Deze ondergrondse ruimten zijn (tot nog toe) niet toegankelijk voor het publiek. 2. De oorspronkelijke constructie : de keizersthermen : zie plan. Het caldarium ligt aan de oostzijde (normaal steeds aan de zuidkant). De normale volgorde van het gebruik van de baden : sudatorium (< sudare, zweten) > caldarium (calidus, heet) > tepidarium (tepidus, lauw) > frigidarium (< frigidus, koud). De oorspronkelijke ingang bevond zich aan de westzijde : 48 : portaal ; 47 : vestibulum ; 45 : halfronde nymphaeum, waar zich 4 fonteinen bevonden. Via de ambulatoria (S en S' < ambulare, wandelen) kwam men terecht in de kleedkamers (P,R ,P',R'), en vandaar in de ruimten I,II,II,I',II',III', de sudatoria, waar zich individuele wastobben bevonden, en waar men zich bezig hield met het intensieve gedeelte van het baden : wassen, inolieën, massage... Daarna kwam men in het caldarium C, en vervolgens langs ruimte c, ook een deel van het caldarium, en via het ronde tepidarium (T), een overgangsruimte met koele luchttoevoer en tenslotte ruimte N (met verwarmde vloer), in het frigidarium (F). Langs weerszijden van N en in de grote westelijke apsis (N') bevonden zich koudwaterbaden. Aan de zijkanten van het frigidarium bevonden zich warmwaterbaden. Hierna gingen de bezoekers terug naar de kleedkamers (P,R,P',R'), om zich vervolgens te gaan ontspannen op het palaestra. De verwarming van de gebouwen gebeurde via de vloer en de muren (hypocaustum). Stookplaatsen van de vloerverwarming bevonden zich aan de zijmuren van de gebouwen. De eigenlijke vloer van het gebouw was gegoten in beton en rustte op talrijke kleine pilaren van opeengemetste bakstenen tegels. In deze ondergrondse ruimte stroomde in stookplaatsen (furnaces) opgewarmde lucht die via de muren langs holle bakstenen pijpen naar buiten stroomde en zo het gebouw langs vloer en muren verwarmde. Langs dienstgangen (op sommige plaatsen op twee niveaus) , bestemd voor het aanvoeren van hout, kolen e.d.kon men de praefurnia (= toegang tot de eigenlijke furnaces) bereiken, 3 m onder de grond. Een vertakt systeem van dienstgangen onder het gebouw sloot aan bij de hoofddienstgang die rond de hele constructie lag. Er waren ook ondergrondse leidingen die dienden voor de toevoer en afvoer van water. 3. De latere constructie : het keizerlijk paleis onder Valentinianus Rond 360 kreeg het bestaande complex onder Valentinianus een nieuwe functie. Zoals eerder vermeld werden de gebouwen nooit afgewerkt en wellicht nooit als badinrichtting gebruikt, om verschillende reden, niet in het minst omdat onder het christendom openbare badinrichtingen als heidense poelen van verderf werden beschouwd. Nadat het frigidarium en nymphaeum afgebroken waren, werd het geheel heringericht als keizerlijk hof. Hierdoor werd het oude palaestra veel groter. Het werd geplaveid met zandstenen platen en gebruikt als keizerlijk forum. Het vroegere caldarium werd nu gebruikt als basilica, troonzaal, met als toegang het oude tepidarium. 4. Rondgang Let op manier waarop de muren gemetst zijn : stukken natuursteen, afgewisseld met lagen (zeer grote )bakstenen, het zogenaamde "opus mixtum", dat de gemetste muren meer stevigheid geeft. Alleen de de buitenzijden van de muren werden gemetst. In de muren werd een mengsel van steenslag en mortel (caementum) gestort : een snellere en goedkopere manier van bouwen. De huidige ingang van het complex bevindt zich aan de oostzijde van de middeleeuwse stadsmuur, die aansluit bij het caldarium. Via ruimte 12 komt men in het caldarium. Het huidige niveau in het gebouw ligt 2 m lager dan de oorspronkelijke vloer. Dit komt omdat het hypocaustum in de middeleeuwen verwijderd werd. In de hoek aan de noordzijde van apsis a is nog een schouw te zien in holle bakstenen tegels. Hier zijn ook twee bakstenen pijlers bewaard van het hypocaustum. Links boven aan de oostmuur van zuidapsis b' kan men nog een opening bemerken die diende als watertoevoer. Daarboven bevinden zich de twee ingangen van het middeleeuwse slot Aldenburg. Het linkse raam van de zuidapsis was de middeleeuwse stadspoort (daarom is de opening ook uitgediept). Onder het middenste raam zien we een opening voor de watertoevoer en beneden rechts een waterafvoer van de zwembaden. Aan de zuidapsis sluit de middeleeuwse stadsmuur aan. Vanuit de zuidapsis is er een toegang tot de stookruimtes voor het water, met oorspronkelijk Romeins tongewelf. Hier werd het water, aangevoerd van de Petrisberg met een aquaduct, opgevangen en opgewarmd. Tussen 5' en 6' bevindt zich een draaitrap, die boven een mooi uitzcht biedt over de thermen. Van het caldarium C gaat men naar ruimte c, met twee halfronde baden aan weerszijden, en vervolgens naar tepidarium T (stukken bepleistering bewaard). Langs weerszijden ruimten II en II', met hierin muren en ruimten van het herbouwde complex. Ten westen van II : zes dakgootblokken van de oostelijke zuilengalerij van het paleis van Valentinianus. Rechts achter II : ruimte III, sudatorium. Aan de noordwesthoek van III heeft men een zicht in de open keldergang. Terugkeren naar het tepidarium, en vervolgens naar het frigidarium F. Tegenover N (kon verwarmd worden) ligt N', koudwaterbad. Links en rechts van N: kleine baden n en n', later aangebracht. Links en rechts van F : E en E', de zgn piscinae, die konden verwarmd worden (zo kon de rusteloze bader snel wisselen van warm naar koud). Rechts van de zuidwest hoek van het caldarium C bevindt zich een trap naar het kelder niveau. 15' : voorruimte van het verwarmingssysteem, tongewelf. Zoek het van hieraf zelf maar uit... 5. Functie van de thermen : ontmoetingscentrum - zeer populaire recreatieruimte - wassen en baden : lichaamscultuur. - palaestra : sport en spel - bibliotheek - interieur : zeer rijkelijk ingericht - restaurants, bars - lectuur : Seneca, Epistulae, 56 F. De Romeinse brug Deze 400 m lange brug is sinds de oudheid onafgebroken in gebruik. Reeds in de voorromeinse tijd moet er in de omgeving van Trier een brug in gebruik geweest zijn. Een eerste Romeinse brug, volledig in hout, werd gebouwd in 1817 v.C., dus nog voor de stichting van de stad. Een tweede brug, die eveneens rustte op houten pijlers, elf in totaal, werd aangelegd onder keizer Vespasianus (69-79 na C.). Sporen van deze twee bruggen werden teruggevonden enkele meters stroomopwaarts van de nog bestaande en in gebruik zijnde Romeinse brug, die aangelegd werd tussen 144 en 152 na C. De negen pijlers werden opgetrokken in grote basaltblokken, die samengehouden werden door in lood gegoten ijzeren klemmen. Om de brug te kunnen bouwen moest men in de rivierbedding een houten bekisting aanbrengen, die leegpompen en de pijlers daarna in de vrijgekomen ruimte optrekken. Alleen de pijlers waren van steen. Zij droegen vroeger machtige eiken balken, waarop een houten baan lag. Aan de kant van de stad werd een torenpoort gebouwd. In 1347 kreeg de brug stenen gewelven, die in 1674 door de het Franse leger van Lodewijk XIV vernield werden. De huidige gewelven dateren van 1714. G. De Dom van Trier Vlak naast de indrukwekkende aan de heilige Petrus gewijde Dom bevindt zich de Liebfrauenkerk. Het op zich bevreemdend feit dat twee kerken zo dicht bij elkaar staan, kan verklaard worden door de geschiedenis. Op de plaats waar nu de Dom en de Liebfrauenkerk staan, stond tot 326 een gebouwencomplex dat dienst deed als keizerlijke residentie van Constantijn. Na een familiedrama (1) liet Helena de gebouwen afbreken. De vrijgekomen ruimte werd gereserveerd voor een in het vroege christendom niet ongewone dubbelkerk. Keizer Constantijn liet twee machtige basilieken bouwen, een eerste kerk op de plaats van de de huidige Liebfrauenkerk, en wat later een tweede op de plaats van de huidige Dom. De bouwwerken werden voortgezet onder Valentinianus (364367) en Gratianus (306-377). Tussen beide gebouwen lag een doopkapel, het baptisterium. De Romeinse dubbelkerk was eens zo groot als de huidige Dom en de Liebfrauenkerk samen, en strekte zich uit tot aan de huidige markt. De kern van de noordkerk (de huidige Dom) was de zgn "Quadratbau" van 40 op 40 m, ondersteund door vier 12,5 m hoge massieve granieten zuilen. Een maquette van deze Romeinse kern, gebouwd onder Gratianus rond 380, is te bezichtigen in het Bischoppelijk Museum. In het midden ervan werd de 'Tunica Christi" bewaard, het kleed van Christus dat door Helena in Jeruzalem werd teruggevonden en naar Trier gebracht. Aan het eind van de 5de eeuw werd de dubbelkerk verwoest door de binnenvallende Franken (480). Het gebouw brandde af, de zuilen vielen om. Het overblijfsel van een van die zuilen , de zgn "Domstein" is tegenwoordig nog te zien naast het domportaal aan de westapsis. Bisschop Nicetius (526-561) liet bouwlieden uit Italië komen die vertrouwd waren met de antieke bouwtechnieken. Zij herstelden de Quadratbau met zuilen die ze uit een 2de eeuwse tempel haalden. In 882 werd de kerk opnieuw met de grond gelijk gemaakt door de Noormannen. Op initiatief van bisschop Egbert (977-983) begon de wederopbouw. Hij liet de antieke zuilen voorzien van een kruisvormige ommanteling : vanaf nu waren in de Dom geen zuilen meer, maar kruisvormige pijlers. De Dom heeft haar huidige vorm grotendeels te danken aan bisschop Poppo van Babenberg (1016-1047). Na een pelgrimstocht naar het Heilige Land wilde hij God ook in zijn eigen stad eren. Daarom liet hij de vervallen Dom verder herstellen en in romaanse stijl uitbreiden. Poppo liet aan de westzijde (de ingang) twee traveeën toevoegen in verhoudingen die overeenkwamen met de Romeinse bouwkern. Hierdoor ontstond in de lengterichting van het gebouw een alternerende reeks van rechthoekige en vierkante traveeën : zijbeuken A B A B A ( A = vierkant, B = rechthoekig) middenbeeuk B A B A B Poppo bepaalde het huidige uitzicht van de kerk. Hij liet beide torens en de ver uitstekende westelijke apsis (wellicht naar het voorbeeld van de apsis van het caldarium van de keizersthermen) aanbouwen. De westbouw werd voltooid door zijn opvolgers . In de 12de eeuw werd onder aartsbischop Hillin het kerkgebouw uitgebreid met het laat-romaanse oostkoor, met zijn polygonale apsis. Rond 1515 verhoogde men de zuidwesttoren (concurrentie met een andere toren). In de 18de eeuw tenslotte werd een kapel met koepel toegevoegd aan dit oostkoor. De Dom is een heel mooi voorbeeld van primitieve romaanse architectuur. De westzijde heeft het uitzicht van een versterking met zijn massief en streng uitzicht, zijn ver uitspringende apsis en zware vierkante torens. Aan de noordzijde (Windstrasse) zijn de verschillende stadia van de constructie het duidelijkst merkbaar : de Romeinse bouwkern (bovenaan fronton) met rechts (westzijde) het romaanse koor van Poppo, en links de laatromaanse aanbouw van Hillin, een veelhoekig koor met dwerggalerij, helaas ontsierd door de aanhechting van de barokkapel met koepel uit de 18de eeuw. De oostelijke torens en de uitbouw van de zuidwesttoren zijn gotisch. De binneninrichting dateert van de 17de-18de eeuw (barok) en bevat enkele interessante retabels. Rechts beneden bevindt zich een romaans tympanon : Christus tussen de H. Petrus en Maria. Het portaal dat toegang geeft tot de Liebfrauenkerk bevat een fraaie 12de eeuwe beeldengroep : Christus op zijn troon met Maria en de H. Petrus. (1) In 326 werden Fausta, echtgenote van Constantijn en Crispus, zijn zoon uit een vroeger huwelijk, omgebracht wegens onderlinge seksuele betrekkingen. Crispus werd terechtgesteld, Fausta in bad verstikt. Als een "damnatio memoriae" liet Helena daarop het hele paleis met de grond gelijk maken. H. De Liebfrauenkerk Deze vroeggotische kathedraal staat op de plaats waar Constantijn de zuidkerk van zijn reusachtige dubbelkerk had gebouwd. Deze basiliek, rond 330 gebouwd, was in 882 door de Noormannen verwoest. De Liebfrauenkerk werd in de 13de eeuw (1235-1260) opgetrokken, en was één van de eerste gotische kerken in Duitsland. Zij werd wellicht gebouwd door een Frans architekt, in navolging van de gotische kerken in de Champagne (Reims). Toch zijn er ook lokale invloeden merkbaar. In Frankrijk was immers de centraalbouw onbekend. Het grondplan van deze gotische kathedraal is een Grieks (vierkant) kruis, waardoor schip en dwarsschip even lang zijn. In de vier hoeken, gevormd door de transeptarmen, zijn telkens twee zijkapellen aangebouwd. Zowel de horizontale projectie als het plattegrond van dit bouwsel doen denken aan en roos, de "rosa mystica" van Maria. De steel van de roos werd gevormd door een 81 meter hoge toren, die in 1631 door een blikseminslag verwoest werd. Daarna durfden de burgers de toren niet meer heropbouwen. De kerk rust op 12 pijlers, symbool van de twaalf apostelen. De afbeeldingen van de twaalf apostelen, aangebracht op ieder van deze zuilen, kunnen vanaf één punt, dat gemarkeerd is door een zwarte steen in de vloer, in één oogopslag gezien worden. Het westportaal, de vroegere hoofdingang, maar tegenwoordig afgesloten, is rijkelijk versierd met reliëfs en beelden. De ramen hebben qua vorm een vroeg-gotisch karakter. Alleen de ronde boogramen van de vieringtoren vertonen romaanse elementen. I. De oude Moezelkranen Voor het laden en lossen van schepen (tot in de 18de eeuw) waren kranen noodzakelijk. Reeds in 1413 bouwde men de Oude Kraan en in 1774 werd stroomopwaarts de Douanekraan in gebruik genomen. Beide kranen hebben dezelfde constructie : het draaibare kegeldak heeft twee armen. Via de daaraan bevestigde rollen lopen kabels in het binnenste van de kraan. Daar worden de kabellieren via treeraderen bediend. De mechanische installatie is nog intact. I. De St. Paulinuskerk De eerste , romaans kerk kerk op deze plaats was de bewaarplaats van de heilige Paulinus. Na de vernietiging van meerdere gebouwen, de laatste keer in 1674 door de Fransen, werd vanaf 1734 de huidige Paulinus-kerk in rococo-stijl gebouwd eerst onder architect Ch. Kretschmar, later onder de beroemde bouwmeester B. Neumann. Het aan de buitenkant eerder eenvoudige kerkschip wordt alleen door de ervoor liggende toren geaccentueerd. Het interieur is overweldigend, en ademt de vrolijk-decadente sfeer uit van zijn tijd. Bezienswaardig zijn het stucwerk, de plafondschilderingen en het overdadig versierde hoogaltaar, helemaal in de stijl van de rococo : streven naar asymmetrie en grillige lijnen.