Telproblemen overzichtelijk weergeven • • • • boomdiagram wegendiagram rooster maken alle mogelijkheden systematisch uit schrijven 1.1 Boomdiagram Bij een Boomdiagram schrijf je systematisch op welke mogelijkheden er zijn bij het uitvoeren van een ´experiment´. We voeren het volgende experiment uit: Het bestellen van een menu. Een restaurant heeft 3 verschillende voorgerechten, 5 hoofdgerechten en 3 desserts. Hoeveel verschillende menu’s kun je samenstellen? Dit gaan we schematisch uitschrijven in een boomdiagram. Het boomdiagram Vb. aan de hand van het menu Wat kies je eerst? Welke keuzes heb je? Uit 3 voorgerechten Wat kies je vervolgens? Welke keuzes heb je nu? Wat kies je nu? Uit 5 hoofdgerechten Uit 3 nagerechten In totaal zijn er 45 verschillende menu’s te bestellen. Dit kun je uitrekenen door alle takken te tellen of de vertakkingen te vermenigvuldigen voorbeeld:Tenniswedstrijd 2 gewonnen sets 1e set 2e set 3e set N-N N wint N wint N wint N-G-N G wint N-G-G N wint G-N-N G wint G-N-G G wint geef aan hoe G in 3 sets wint G wint N wint G wint G-G 1.1 Wegendiagram Een boomdiagram kan erg groot en onoverzichtelijk worden. Dan kun je beter gebruik maken van een wegendiagram. We kijken weer naar het restaurant. Dit kunnen we ook als volgt weer geven: Eerste keus Tweede keus Derde keus Aantal keuzes Aantal keuzes Aantal keuzes 3 x 5 x 3 = 45 Rooster De som van de ogen bij het gooien van twee dobbelstenen. 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 6 7 2 3 4 5 6 7 8 3 4 5 6 7 8 9 4 5 6 7 8 9 10 5 6 7 8 9 10 11 6 7 8 9 10 11 12 Systematisch de mogelijkheden noteren Hoeveel mogelijkheden zijn er om bij een worp met vier dobbelstenen in totaal 5 te gooien? 1112 1121 1211 2111 1.1 halve competitie Je speelt maar 1x tegen elkaar. vb. Hoeveel wedstrijden spelen 4 teams 4 x 3 : 2 = 6 wedstrijden ? hele competitie Je speelt 2x tegen elkaar. vb. Hoeveel wedstrijden spelen 4 teams 4 x 3 = 12 wedstrijden ? je speelt niet tegen jezelf A A X B X C X D X B C D A-B A-C A-D X X X B-C B-D 6 wedstrijden X X C-D X A B C D A X B C D A-B A-C A-D B-A X C-A C-B B-C B-D X D-A D-B D-C C-D X 12 wedstrijden 1.1 De vermenigvuldigingsregel Een gecombineerde handeling die bestaat uit 1 handeling I die op p manieren kan worden uitgevoerd 2 en handeling II die op q manieren kan worden uitgevoerd 3 en handeling III die op r manieren kan worden uitgevoerd kan op p × q × r manieren worden uitgevoerd. Hoeveel mogelijkheden zijn er met 3 maal rood? 3 van schijf 1 en 3 van schijf 2 en 2 van schijf 3 r r r = 3 x 3 x 2 = 18 De vermenigvuldigingsregel of de somregel Kan handeling I op p manieren en handeling II op q manieren, dan kan : 1 handeling I EN handeling II op p × q manieren 2 handeling I OF handeling II op p + q manieren. Hoeveel mogelijkheden zijn er om van A via B naar A te gaan, zonder dat je een weg twee keer neemt? Herhaling Het is bij telproblemen belangrijk je af te vragen of herhalingen zijn toegestaan. Voorbeeld zonder herhaling een bestuur kiezen er kan maar 1 iemand de voorzitter zijn en de voorzitter kan maar 1 iemand zijn. met herhaling het aantal mogelijke nummerborden de H kan geen, een , twee, drie en zelfs vier keer in een nummerbord voor komen. 1.2 Zonder herhaling Uit 5 personen wordt er eerst een voorzitter gekozen en dan een secretaris. Het aantal manieren is: aantal = 5 x 4 = 20 dan de secretaris: keuze uit 4 personen eerst de voorzitter: keuze uit 5 personen 1.2 Met herhaling In Nederland zijn er nummerborden met 2 cijfers – 2 letters – 2 letters, hierbij zijn de klinkers A, E, I, O en U niet toegestaan. Het aantal mogelijke nummerborden is: aantal = 10 x 10 x 21 10 cijfers voor de eerste plaats 10 cijfers voor de tweede plaats x 21 x 21 x 21= 19.448.100 26 – 5 = 21 letters voor de derde plaats 26 – 5 = 21 letters voor de vierde plaats enz. 1.2 Tellen met en zonder terugleggen Een cijfer slot openen op de gok is een gebeurtenis waarbij je te maken hebt met een gebeurtenis met teruglegging. Voor elke ring heb je immers telkens 10 cijfers die je mag gebruiken ( Je telt met teruglegging ) Hoeveel cijfer “combinaties” zijn er bij een cijferslot die uit drie ringen bestaat? Dat zijn er maar 10 x 10 x 10 = 103 = 1000 Hoe zit dat met de pin-code van je bankpas? Hoeveel mensen hebben er eigenlijk een pin-pas? ! ? ! ? Permutaties en faculteiten een ander woord voor rangschikking is permutatie bij een permutatie mogen geen herhalingen optreden het aantal permutaties van 3 uit 8, dus het aantal rangschikkingen van drie dingen die je uit 8 kiest, is 8 × 7 × 6 GR het aantal permutaties van 4 uit 9 is het aantal permutaties 9×8×7×6 van 6 uit 10 is optie nPr het aantal permutaties van 9 uit 9 is 10 nPr 6 = 151200 9×8×7×6×5×4×3×2×1 de notatie voor dit product is 9! spreek uit : 9 faculteit kortweg : het aantal permutaties van 9 dingen is 9! het aantal permutaties van n dingen, dus het aantal rangschikkingen van n dingen is n! n ! = n × (n -1) × (n -2) × (n -3) × …… × 4 × 3 × 2 × 1 1.3 Rangschikking Het aantal rangschikkingen van 5 stripboeken en 3 romans. Je kunt 5 stripboeken en 3 romans op 8! manieren op een boekenplank rangschikken 4! × 5! manieren rangschikken als de stripboeken naast elkaar moeten staan 2! × 5! × 3! manieren rangschikken als de stripboeken en ook de romans naast elkaar moeten staan beschouw de stripboeken als één groep • je hebt dan 4 dingen (3 romans en 1 groep stripboeken) die je op 4! manieren kunt rangschikken • binnen de groep van de stripboeken zijn er telkens 5! rangschikkingen • in totaal heb je 4! × 5! rangschikkingen 1.3 Permutaties van n dingen waarvan er p gelijk zijn het aantal permutaties van n dingen waarvan er p gelijk zijn (en de rest verschillend is) is n! p! 7! zo kun je de letters van het woord ADRIANA op 3! manieren rangschikken 9! de letters van het woord ALESSANRA kun je op 3! × 2! manieren rangschikken immers je hebt in totaal 9 letters : de letter A komt 3 keer voor en de letter S komt 2 keer voor 1.3 Permutaties en Combinaties Uit een groep van 7 mensen kies ik een bestuur met een voorzitter, penningmeester en secretaris. Hoeveel verschillende besturen kunnen er samengesteld worden? Stel jezelf weer de volgende vraag: Uit hoeveel mensen kun je kiezen als voorzitter? 7 Uit hoeveel mensen kun je nu kiezen als penningmeester en hoeveel als secretaris ? 6 Je hebt nu 7 x 6 x 5 = 210 verschillende permutaties. Het maakt bij een permutatie uit wie er op welke plaats staat. 5 Combinaties Bij het kiezen van een groep van drie mensen uit zeven krijg ik ik 210 permutaties. Op hoeveel manieren kan ik drie mensen neer zetten? Dit zijn 3 x 2 x 1 = 6 manieren. ABC ACB BAC BCA CAB CBA Van de 210 verschillende permutaties zijn er nu elke keer 6 permutaties van dezelfde 3 mensen. Als de plaats van een gekozen persoon of ding er niet toe doet moeten de verschillende permutaties van eenzelfde groepje niet meerdere keren meegeteld worden. Er zijn dan maar 210 / 6 = 35 verschillende combinaties Bij een combinatie is de volgorde van de gekozen permutaties onbelangrijk Combinaties is bij het kiezen van 4 dingen uit 7 dingen de volgorde niet van belang, dan spreken we van het aantal combinaties van 4 uit 7 het aantal combinaties van 4 uit 7 noteren we als 7 4 spreek uit: 7 boven 4 het aantal combinaties van 4 uit 7, dus het aantal manieren om 4 dingen te kiezen uit 7 dingen zonder op de volgorde te letten, is 7 4 1.4 Aantallen combinaties vermenigvuldigen en optellen uit klas 4 vwo A wordt een comité van 5 leerlingen gevormd het aantal mogelijke comités met 3 van de 12 jongens 3 jongens is 12× 3 2 van de 17 meisjes 17= 29 920 2 15 jaar 16 jaar jongen 8 4 12 meisje 10 7 17 18 11 29 3 jongens EN 2 meisjes, dus VERMENIGVULDIGEN 4 jongens + 1 meisje minstens 4 jongens is 12× 4 17+ 1 5 jongens + 0 meisjes 12× 5 17= 9207 0 4 jongens OF 5 jongens, dus OPTELLEN 1.4 Schema op hoeveel manieren kun je 5 dingen kiezen uit 8 dingen volgorde van belang ? nee aantal = ‘8 boven 5’ ja herhaling toegestaan ? nee ja aantal = 8x7x6x5x4 aantal = 8x8x8x8x8 1.3 Wat is de naam van dit voorwerp ? ?!? 1.3 Herhaling of toch anders ?!? Handig tellen en de rekenformules van de combinatoriek is belangrijk voor volgende hoofdstukken. Het volgende schema kan hier handig bij zijn Herhaling niet toegestaan Volgorde wel van belang Volgorde niet van belang n! ( n k )! nPr n n! k k!(n k )! nCr Herhaling toegestaan n k n 1 k k •Permutatie (volgorde) :Een eerder gekozen element n mag niet weer gekozen worden. De volgorde van de gekozen k elementen maakt wel uit. •Herhalings permutatie : Een eerder gekozen element n mag wel weer gekozen worden. De volgorde van de gekozen elementen k maakt wel uit. •Combinatie (groepje) :Een eerder gekozen element mag niet weer gekozen worden. De volgorde van de gekozen elementen k maakt niet uit. •Herhalingscombinatie:Een eerder gekozen element mag wel weer gekozen worden. De volgorde van de gekozen elementen k maakt niet uit. Voorbeelden •Pin code •Afspelen van 9 nummers van een CD •Toto voor een competitie met 13 wedstrijden •Voorzitter,secretaris en penningmeester van vereniging bestaande uit 28 leden •Groepsvertegenwoordiging van 3 uit 28 •Bestellen opnemen van een ober van 3 mensen met een keuze uit 4 dranken •Gironummers bestaande uit 8 cijfers die niet met een nul mogen beginnen •Scoreverloop van een voetbalwedstrijd met eind uitslag 4-6 •Meerkeuze(4) toets bestaande uit 15 vragen •Verdeling van de kaarten bij klaverjassen •4 rings’combinatieslot ‘ ?!? 10 4 9! 313 28n Pr 3 28nCr 3 4 1 3 3 9 10 7 uitslag 4 6 415 32! 8!8!8!8! 10 4 6nCr 3 10 4 voorbeeld 1 Op een school bestaat de feestcommissie uit 6 jongens en 9 meisjes na elk feest maken 6 leden van de feestcommissie de zaal schoon. a 3 van de 6 jongens en 3 van de 9 meisjes b c d aantal = 6 × 9 = 1680 3 3 6 van de 6 jongens 6 aantal = = 1 6 0 meisjes en 6 jongens of 1 meisje en 5 jongens 6 aantal = + 9 × 6 = 55 6 1 5 5 jongens en 1 meisje of 6 jongens 6 9 aantal = × + 6 = 55 5 1 6 voorbeeld 2 per uur 60 artikelen van de lopende band bij de eindcontrole een steekproef van 4 exemplaren a Hoeveel steekproeven zijn er elke keer mogelijk? aantal = 60 = 487 635 4 b 6 defecte dus 54 geen defecte exemplaren aantal = 54 = 316 251 4 c 2 defecte en 2 geen defecte of 3 defecte en 1 geen defect of 4 defecte exemplaren aantal = 6 x 54 + 6 2 2 3 x 54 + 1 6 = 22 560 4 Rijtjes bestaande uit A’s en B’s het totale aantal rijtjes bestaande uit 4 A’s en 7 B’s vind je als volgt : B A B A A B B B A B B 11 11 = = 165 manieren 4 7 er zijn twee manieren om het eerste hokje te vullen en er zijn twee manieren om het volgende hokje te vullen, enzovoort totaal zijn er 2 × 2 × 2 × …… × 2 = 211 = 2048 manieren dus er zijn het aantal rijtjes bestaande uit 4 A’s en 7 B’s is 11 en ook 4 11 7 het totale aantal rijtjes van 11 hokjes met in elk hokje een A of een B is 211 1.5 voorbeeld Een bedrijf voorziet zijn artikelen van een code door in een rijtje van 6 vierkantjes er 2 zwart te maken. v.b. a 2 van de 6 vierkantjes zijn zwart 6 aantal = = 15 2 b eerste en het laatste vierkantje zwart aantal = 1 c de code verandert niet bij of of dus bij 3 rijtjes Hoeveel routes zonder omwegen zijn er mogelijk van A naar C via B. Van A naar B heb je te maken met een rijtje bestaande 1 N en 2 O’s 3 = 3 mogelijkheden 1 Van B naar C heb je te maken met een rijtje bestaande uit 2 N’s en 3 O’s dat zijn Noord Routes in een rooster A∙ ∙C ∙ B Oost 5 = 10 mogelijkheden 2 Het totale aantal manieren om van A via B naar C te gaan is dus dat zijn 3 1 × 5 2 = 3 × 10 = 30 van A naar B EN van B naar C dus vermenigvuldigen 1.5 Algemeen ∙ B het aantal routes zonder omwegen van A naar B in het rooster hiernaast is 8 3 afspraak: In deze paragraaf bedoelen we met routes in een rooster altijd routes zonder omwegen, we zetten dat er meestal niet bij. A∙ 1.5 Onvolledige roosters. Bij onvolledige roosters zal er bij elk kruispunt het aantal mogelijkheden om er te komen. Je kunt het niet berekenen met 4 1 2 3 1 1 64 184 8 28 64 120 8 20 36 56 8 12 16 20 4 4 0 n r 1 4 4 4 De driehoek van Pascal • in de driehoek van Pascal is elk getal gelijk aan de som van de twee getallen die er schuin boven staan • elk getal in de driehoek geeft het aantal routes om vanuit de top op die plaats te komen • in de 4e rij van de driehoek van Pascal staan de getallen 4 , 4 , 4 , 4 en 4 0 1 2 3 4 • de som van de getallen in de vierde rij is 24 rij 0 rij 1 1 rij 2 1 rij 3 rij 4 1 = 20 1 1 1 2 3 4 2 = 21 1 3 6 4 = 22 1 8 = 23 1 4 1 16 = 24 1.5 1.5 Kansdefinitie van Laplace aantal gunstige uitkomsten aantal mogelijke uitkomsten je mag deze regel alleen gebruiken als alle uitkomsten even waarschijnlijk zijn bij een verkeerslicht zijn de uitkomsten rood, oranje en groen niet even waarschijnlijk, want het verkeerslicht staat langer op rood dan op oranje dus P(oranje) is niet gelijk aan ⅓ bij het gooien met een dobbelsteen is elk van de 6 uitkomsten even waarschijnlijk dus P(meer dan 4 ogen) = 2/6 = ⅓ hierbij zijn 5 en 6 ogen gunstig hiermee is de kans exact berekend, bij een exact antwoord mag je niet benaderen P(gebeurtenis) = 4.1 Kansschaal 4.1 Samengestelde kansexperimenten Het gooien met een dobbelsteen is een voorbeeld van een kansexperiment. Kenmerkend voor een kansexperiment is dat de uitkomst niet van te voren vastligt. voorbeelden zijn : het gooien met een dobbelsteen en een geldstuk het gooien met 2 dobbelstenen het gooien met 3 geldstukken het kopen van 3 loten in een loterij. Het aantal gunstige uitkomsten bij een samengesteld kansexperiment met dobbelstenen of geldstukken krijg je bij : 2 kansexperimenten met een rooster 3 of meer experimenten met systematisch noteren en/of handig tellen. 4.1 Samengestelde kansexperimenten Heb je met meer dan 2 experimenten te maken, dan bereken je kansen als volgt : bereken het aantal mogelijke uitkomsten tel het aantal gunstige uitkomsten door deze systematisch te noteren en/of handig te tellen deel het aantal gunstige door het aantal mogelijke uitkomsten Zo krijg je bij een worp met 3 dobbelstenen en de gebeurtenis ‘som van de ogen is 15’ aantal mogelijke uitkomsten is 6 x 6 x 6 = 216 aantal gunstige uitkomsten is 10, namelijk 555 663 , 636 , 366 654 , 645 , 546 , 564 , 456 , 465 dus P(som is 15) = 1+3+6 216 = 10 5 = 216 108 4.1 Empirische en theoretische kansen Wet van de grote aantallen Door een kansexperiment heel vaak uit te voeren, komt de relatieve frequentie van een gebeurtenis steeds dichter bij de kans op die gebeurtenis te liggen. 1 Empirische kansen v.b. : P(meisje bij geboorte) en P(punaise met punt omhoog) empirisch betekent ‘op ervaring gegrond’ Empirische kansen krijg je door een groot aantal waarnemingen te gebruiken. Empirische kansen bereken je door relatieve frequenties te gebruiken. 2 Theoretische kansen Bij veel kansexperimenten kun je van te voren zeggen wat de kans op een gebeurtenis is. v.b. : P(6 ogen) bij een worp van een dobbelsteen is 1/6 Je gebruikt de kansdefinitie van Laplace. 3 Subjectieve kans Hoe groot is de kans dat voor 2010 je sneller loopt dan 9 seconden over de 100m. ? onmogelijk 4.2 Voorwaardelijke kans Bij een voorwaardelijke kans beperk je je tot een deelgroep je moet dan delen door de frequentie van die deelgroep. afspraak : ‘bereken de kans op ……’ rond je af op 3 decimalen Kruistabellen Heb je bij onderzoeksresultaten te maken met 2 kenmerken, dan is het verstandig de gegevens in een kruistabel te verwerken. vervolgens zijn allerlei kansberekeningen eenvoudig te maken Onafhankelijke gebeurtenissen De gebeurtenissen A en B zijn onafhankelijk als P(A onder voorwaarde B) = P(A) gebeurtenis B heeft geen invloed op gebeurtenis A onafhankelijk gebeurtenissen die niet onafhankelijk zijn afhankelijk 4.3 Kansen en combinaties Ook bij het pakken van knikkers uit een vaas heb je met combinaties te maken. P(2r, 2w, 1b) = ? Volgens de kansdefinitie van Laplace is die kans aantal gunstige uitkomsten P(G) = aantal mogelijke uitkomsten Het aantal mogelijke uitkomsten is het aantal manieren om 5 knikkers uit de totaal 15 knikkers te pakken. 15 manieren. 5 Het aantal gunstige uitkomsten is het aantal manieren om 2r uit de 8r, 2w uit 4w en 1b uit 3b te pakken. Dat kan op Dat kan op 8+4+3=15 8 2 4 2 . 8 2 . . 4 2 P(4r, 1w, 2b) = 15 5 3 1 . manieren 3 1 2+2+1=5 ≈ 0,168 4.4 Het vaasmodel bij veel kansberekeningen kan het handig zijn het kansexperiment om te zetten in het pakken van knikkers uit een geschikt samengestelde vaas vaasmodel 4.4 De somregel Als de gebeurtenissen geen gemeenschappelijke uitkomsten hebben, dus als de gebeurtenissen elkaar uitsluiten. Hebben twee gebeurtenissen wel gemeenschappelijke uitkomsten, dan geldt de somregel niet. Zo is P(som is 4 of product is 4) niet gelijk aan, P(som is 4) + P(product is 4) want de gebeurtenissen ‘som is 4’ en ‘product is 4’ hebben de uitkomst gemeenschappelijk Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen G1 en G2 geldt de somregel : P(G1 of G2) = P(G1) + P(G2) 4.5 De complementregel P(minder dan 8 witte) = P(0 w) + P(1 w) + P(2 w) + P(3 w) + P(4 w) + P(5 w) + P(6 w) + P(7 w) = 1 – P(8 witte) P(gebeurtenis + P(complement-gebeurtenis) = 1 P(gebeurtenis) = 1 – P(complement-gebeurtenis) 4.5 Onafhankelijke gebeurtenis Stel je hebt een rad van fortuin in een rad van fortuin. Beide draaien los van elkaar. We zeggen dan dat de kansen onafhankelijk zijn van elkaar De kans dat de pijl blijft staan op licht blauw en paars is : 1/4 * 1/2 = 1/8 De kans dat de pijl blijft staan op geel en rood : 1/4 * 1/4 = 1/16 Afhankelijke gebeurtenis Stel je hebt een rad van fortuin in een rad van fortuin. Beide zijn vast gemaakt aan elkaar. We zeggen dan dat de kansen afhankelijk zijn. De kans dat de pijl blijft staan op licht blauw en paars is : 1/4 De kans dat de pijl blijft staan op geel en rood is : 0 = nul Onafhankelijke kansexperimenten We gaan er bij het draaien van de schijven vanuit dat de kansexperimenten onafhankelijk zijn. Dat betekent dat ze elkaar niet beïnvloeden, alleen dan mag je de kansen in de kansboom vermenigvuldigen. Als de kansen afhankelijk zijn (elkaar beïnvloeden) mag je de kansen in de kansboom niet vermenigvuldigen. Afhankelijke experimenten komen in dit boek niet voor. 6.1 Kansboom In een vaas zitten 3 rode en 1 witte bal. In een andere vaas zitten 2 rode en 1 zwarte bal. 3 2 6 1 P(rr)= 2 4 3 12 2 3 3 4 1 3 2 3 1 4 1 3 P(minstens 1 rode) = 1-P(geen rode) = P(rz)= 3 1 3 1 4 3 12 4 1 2 2 1 P(wr)= 4 3 12 6 P(wz)= 1 1 1 4 3 12 1 11 1 12 12 Draaiende schijven Bij het draaien van de schijven hoort de volgende kansboom. 6.1 Een experiment 2 of meer keer uitvoeren Het 4 keer gooien met een dobbelsteen is een voorbeeld van het herhaald uitvoeren van hetzelfde kansexperiment. Ook in zo’n situatie gebruik je de productregel om kansen te berekenen De productregel gebruik je ook als je hetzelfde experiment 2 of meer keren uitvoert. 6.2 Experimenten herhalen totdat succes optreedt In het volgende voorbeeld pak je één voor één knikkers uit de vaas met 3 rode en 5 witte knikkers. Je gaat net zo lang door tot je een rode knikker pakt. Elke keer pak je als het ware uit een nieuwe vaas. De kansen in de kansboom veranderen daardoor per keer. 6.2 Trekken met en zonder terugleggen 6.3 Kleine steekproef uit grote populatie Bij een kleine steekproef uit een grote populatie mag je trekken zonder terugleggen opvatten als trekken met terugleggen. Toevalsvariabelen Bij het kansexperiment uit opgave 50 wordt aselect (= willekeurig) een leerling uit de klas gekozen. Je kunt daarbij geïnteresseerd zijn in de leeftijd van de leerling. De leerling geven we aan met de letter X Dus X = de leeftijd van de leerling. Omdat de waarde van X afhangt van het toeval heet X een toevalsvariabele. In opgave 50 is nog een toevalsvariabele gedefinieerd, Y = het aantal keer sporten per week complementregel P(Y ≥ 1) = 1 – P(Y = 0) somregel P(Y < 2) = P(Y = 0) + P(Y = 1) 6.4 Kansverdelingen De kansverdeling van X is een tabel waarin bij elke waarde van X de bijbehorende kans is vermeld. kanshistogram De som van de kansen in een kansverdeling is altijd 1. Uniform verdeelde toevalsvariabele kansverdeling waarin alle kansen gelijk zijn. 6.4 Onafhankelijke toevalsvariabelen De gebeurtenissen G1 en G2 zijn onafhankelijk als P(G1 onder de voorwaarde G2) = P(G1). P(X = 1 onder de voorwaarde Y = 0) = P(X = 1) dus de gebeurtenissen X = 1 en Y = 0 zijn onafhankelijk. P(X = 0 onder de voorwaarde Y = 0) ≠ P(X = 0) dus de gebeurtenissen X = 0 en Y = 0 zijn onafhankelijk. We zeggen dat de toevalsvariabelen X en Y afhankelijk zijn. De toevalsvariabelen X en Y zijn onafhankelijk als voor elke mogelijke x en y geldt : P(X = x onder de voorwaarde Y = y) = P(X = x). 6.4 Centrummaten gemiddelde het gemiddelde van een serie waarnemingsgetallen is de som van die getallen gedeeld door het aantal getallen mediaan eerst de waarnemingsgetallen naar grootte rangschikken bij oneven aantal getallen is de mediaan het middelste getal bij even aantal getallen is de mediaan het gemiddelde van de middelste twee getallen modus de modus is het waarnemingsgetal met de grootste frequentie 8.1 Spreidingsmaten vaak wordt naast een centrummaat een zogenaamde spreidingsmaat berekend om aan te geven hoever de data in een verdeling uitelkaar liggen spreidingsbreedte : verschil tussen het grootste en kleinste getal kwartielafstand : verschil tussen het 1e en 3e kwartiel (Q3 – Q1) 8.1 De standaardafwijking de meest gebruikte spreidingsmaat is de standaardafwijking om de standaardafwijking te berekenen moet je eerst van elk waarnemingsgetal berekenen hoe ver het van het gemiddelde afligt zo krijg je bij elk waarnemingsgetal x de deviatie d d = x – x ( de afwijking van het gemiddelde ) standaardafwijking σ = √gemiddelde van (x – x)2 het berekenen van σ doe je met (TI) 1-Var Stats L1,L2 σx of (Casio) 1VAR xσn 8.1 Notaties op de GR x σ σx xσn n minX maxX Q1 Q3 Med : het gemiddelde : de standaardafwijking : de standaardafwijking (TI) : de standaardafwijking (Casio) : het totale aantal waarnemingen : het kleinste waarnemingsgetal : het grootste waarnemingsgetal : het eerste kwartiel : het derde kwartiel : de mediaan (het tweede kwartiel) De normale verdeling neem je bij een klassenindeling van een zeer grote populatie de klassenbreedte steeds kleiner, dan zal de frequentiepolygoon steeds meer gaan lijken op een vloeiende kromme krijg je een klokvormige kromme, dan is er sprake van een normale verdeling de kromme heet de normaalkromme de top ligt boven het gemiddelde μ de breedte van de kromme hangt af van de standaardafwijking σ μ 8.2 tussen {μ - σ,μ + σ} ligt 68% van alle data Vuistregel 1 f r e q buigpunt buigpunt 16% 16% σ μ-σ σ μ μ+σ lengte 8.2 tussen {μ - 2σ,μ + 2σ} ligt 95% van alle data Vuistregel 2 f r e q 2,5% 2,5% 2σ μ - 2σ 2σ μ μ + 2σ lengte 8.2 Normaal-waarschijnlijkheidspapier in figuur 8.20 is een normaalkromme getekend onder de normaalkromme is de bijbehorende relatieve cumulatieve frequentiepolygoon getekend in figuur 8.21 is de schaal op de verticale as veranderd vanaf 50% wordt de schaal zowel naar boven als naar beneden uitgerekt en wel zodanig, dat de grafiek een rechte lijn is papier met deze schaalverdeling heet normaal-waarschijnlijkheidspapier 8.2 werkschema : hoe onderzoek je of bij een verdeling een normale benadering is toegestaan en hoe schat je μ en σ ? 1 2 3 4 5 bereken van elke klasse de relatieve cumulatieve frequentie zet deze relatieve cumulatieve frequenties uit op normaal-waarschijnlijkheidspapier, telkens boven de rechtergrens van de klasse ga na of de punten bij benadering op een rechte lijn liggen zo ja, dan is de normale benadering toegestaan teken de lijn lees op de horizontale as μ af bij de relatieve cumulatieve frequentie 50 lees op de horizontale as μ + σ af bij de relatieve cumulatieve frequentie 84 hieruit volgt σ 8.2 8.3 8.3 8.3 Oppervlakten berekenen met de GR 8.3 8.3 Grenzen berekenen met de GR de oppervlakte links van a is gelijk aan 0,56 je kunt de bijbehorende grens met de GR berekenen we gebruiken hierbij de notatie a = invNorm(0.56,18,3) -0.56 de oppervlakte links van a -18 het gemiddelde μ -3 de standaardafwijking σ is de oppervlakte onder de normaalkromme links van a bekend, dan is a = invNorm(opp links,μ,σ) 8.3 8.3 8.3 Percentages en kansen bij de normale verdeling bij opgaven over de normale verdeling heb je te maken met de 5 getallen in het figuur van deze getallen zijn er 4 gegeven en moet je het 5e berekenen je gebruikt het volgende werkschema werkschema : opgaven over de normale verdeling 1 schets een normaalkromme en verwerk hierin μ, σ, l, r en opp. 2 kleur het gebied dat bij de vraag hoort 3 bereken met de GR het ontbrekende getal 4 beantwoord de gestelde vraag 8.4 Gemiddelde en standaardafwijking berekenen (TI) Bij het berekenen van een onbekende μ of σ kun je de optie intersect gebruiken. TI 8.4 Absolute en relatieve veranderingen absolute verandering is een verandering in aantallen relatieve verandering is een verandering in procenten relatieve verandering = Of NIEUW - OUD × 100% OUD Nieuw x100% - 100% Oud 3.1 Vuistregels bij procentrekeningen Geef NIEUW en OUD in hetzelfde aantal decimalen. Kleine geldbedragen geef je in centen nauwkeurig. Geef percentages in één decimaal nauwkeurig. 3.1 Grafische verwerking Er zijn heel wat manieren om statistisch cijfermateriaal overzichtelijk in een figuur weer te geven. staafdiagram je kunt de onderzoeksresultaten goed en snel vergelijken bijzonderheden de lengte van de staven/staafdelen komt overeen met de hoeveelheid de staven staan meestal los van elkaar de volgorde van de staven doet er in het algemeen niet toe Meervoudig gestapeld staafdiagram 3.2 Grafische verwerking Er zijn heel wat manieren om statistisch cijfermateriaal overzichtelijk in een figuur weer te geven. lijndiagram je kunt goed zien hoe een verschijnsel zich in de tijd heeft ontwikkeld bijzonderheden langs de horizontale as staat meestal de tijd de opeenvolgende punten zijn verbonden door lijnstukken tussenliggende punten hebben geen betekenis scheurlijn ! 3.2 Grafische verwerking Er zijn heel wat manieren om statistisch cijfermateriaal overzichtelijk in een figuur weer te geven. cirkeldiagram je krijgt een goed beeld van de relatieve verdeling bijzonderheden bij een aandeel van p% hoort een sector met een hoek van p/100 x 360° Werknemers per sector. Titel ! legenda ! 3.2 Grafische verwerking Er zijn heel wat manieren om statistisch cijfermateriaal overzichtelijk in een figuur weer te geven. beelddiagram de gegevens worden door middel van figuurtjes weergegeven 3.2 Misleiding bij grafische weergave let bij grafieken op de volgende punten: 1 staat er bij de grafiek een duidelijk opschrift ? 2 staat er voldoende informatie bij de assen ? 3 begint de verticale as bij 0 ? is er een scheurlijn gebruikt ? Alleen bij een lijndiagram of polygoon 3.2 Klasse indeling Uit een onderzoek zijn de volgend gewichten in grammen van eieren uit de biologische veeteelt gevonden 53 34 28 44 19 57 38 34 22 17 26 57 64 32 26 33 14 45 31 43 18 63 27 56 37 42 46 23 52 25 35 12 24 29 44 57 26 47 35 34 37 48 19 54 30 24 32 23 37 45 30 37 39 47 28 17 64 35 25 13 22 54 26 39 42 37 34 24 13 58 29 28 30 28 28 26 26 34 24 35 26 40 13 31 61 37 31 46 43 24 39 44 53 52 27 18 29 57 24 43 16 17 47 37 65 48 13 68 33 42 Deze gegevens zetten we eerst in een tabel met een klasse indeling. Klasse indeling Een klasse indeling kan je maken aan de hand van de volgende richtlijnen. 1. Tel het aantal waarnemingen. 2. Tel het aantal cijfers waar dit getal uit bestaat. 1. 110 2. 3 3. Vermenigvuldig dit aantal met 3 en met 5. Dit is het aantal klassen dat je mag gebruiken. 3. 9 en 15 4. Kijk wat de laagste waarneming en rond deze af naar beneden. 4. 12 afgerond 10 5. Bepaal de hoogste waarneming en rond deze af naar boven. 5. 68 afgerond 70 6. Probeer een mooie klassegrens verdeling te maken. 6. 12 klasse’s van 5 breed ?!? Klassenindeling Een klassenindeling tot en met of tot en met kleiner dan?? Gewicht Eiergewichten uit de biologische veeteelt Gewicht frequentie m f*m frequentie 10 - 14 10 -< 15 15 - 19 15 -< 20 20 - 24 20 -< 25 25 - 29 25 -< 30 30 - 34 30 -< 35 35 - 39 35 -< 40 40 -< 45 40 - 44 45 -< 50 45 - 49 50 -< 55 50 - 54 55 -< 60 55 - 59 60 -< 65 60 - 64 65 -< 70 65 - 69 Klasse indeling Frequentie verdeling maken m.b.v. een turf tabel Eiergewichten uit de biologische veeteelt 53 34 28 44 19 57 38 34 22 17 26 57 64 32 26 33 14 45 31 43 10 -< 15 18 63 27 56 37 42 46 23 52 25 15 -< 20 35 12 24 29 44 57 26 47 35 34 20 -< 25 37 48 19 54 30 24 32 23 37 45 25 -< 30 30 37 39 47 28 17 64 35 25 13 30 -< 35 35 -< 40 22 54 26 39 42 37 34 24 13 58 40 -< 45 29 28 30 28 28 26 26 34 24 35 45 -< 50 26 40 13 31 61 37 31 46 43 24 50 -< 55 39 44 53 52 27 18 29 57 24 43 55 -< 60 16 17 47 37 65 48 13 68 33 42 60 -< 65 65 -< 70 Gewicht frequentie Klasse indeling M.b.v. een klassenindeling kun je de centrummaten van deze verdeling bepalen. Eiergewichten uit de biologische veeteelt Gewicht frequentie m 10 -< 15 7 15 -< 20 9 20 -< 25 10 25 -< 30 19 30 -< 35 16 35 -< 40 14 40 -< 45 9 45 -< 50 8 50 -< 55 7 55 -< 60 5 60 -< 65 4 65 -< 70 2 110 f*m Histogram aantal Gewichtsverdeling biologische eieren 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Gewicht 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 in gr. Histogram en frequentiepolygoon Een histogram is een staafdiagram bij een freqentietabel met kwantitatieve gegevens (waarnemingsgetallen) op de horizontale as en de frequentie op de verticale as. De staven liggen tegen elkaar aan. Een freqentiepolygoon is een lijndiagram waarin de frequenties zijn uitgezet tegen de waarnemingsgetallen. Het begin- en het eindpunt liggen in de ‘lucht’. Als je de relatieve frequenties uitzet tegen de waarnemingsgetallen krijg je een relatieve-frequentiepolygoon. 3.3 Frequentiedichtheid een histogram moet je opvatten als een oppervlaktediagram bij een klassenindeling met ongelijke klassenbreedten zet je bij een histogram op de verticale as de frequentiedichtheiden uit frequentiedichtheid = frequentie van de klasse klassenbreedte de oppervlakte van een staaf correspondeert met de frequentie van de bijbehorende klasse 3.3 frequentiedichtheid per 500 euro 120 100 80 60 40 20 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 10000 bruto-maandloon Centrummaten gemiddelde het gemiddelde van een serie waarnemingsgetallen is de som van die getallen gedeeld door het aantal getallen mediaan eerst de waarnemingsgetallen naar grootte rangschikken bij oneven aantal getallen is de mediaan het middelste getal bij even aantal getallen is de mediaan het gemiddelde van de middelste twee getallen modus de modus is het waarnemingsgetal met de grootste frequentie 8.1 Klasse indeling en centrale tendenties Gemiddelde en modus berekening doe je m.b.v een frequentie tabel Eiergewichten uit de biologische veeteelt Gewicht frequentie m f*m 10 -< 15 7 12,5 87,5 15 -< 20 9 17,5 157,5 20 -< 25 10 22,5 225 25 -< 30 19 27,5 522,5 30 -< 35 16 32,5 520 35 -< 40 14 37,5 525 40 -< 45 9 42,5 382,5 45 -< 50 8 47,5 380 50 -< 55 7 52,5 367,5 55 -< 60 5 57,5 287,5 60 -< 65 4 62,5 250 65 -< 70 2 67,5 135 110 3840 Gemiddelde x 34,9 gr om het gemiddelde te berekenen moet je eerst de klassenmiddens berekenen de klasse met de grootste frequentie is de modale klasse voorbeeld a b c bereken het gemiddelde klassenmiddens zijn 1800, 2200, 2600, 3000 en 3400 voer in lijst1 { 1800,2200,2600,3000,3400 } en lijst2 { 85,75,63,58,19 } optie 1 Var-Stats L1,L2 (TI) of 1VAR(Casio) gemiddelde ≈ 2401 uur bereken de mediaan 300 waarnemingsgetallen 150e en 151e getal m.b.v. tabel klasse 2000-<2400 m.b.v. GR mediaan = 2200 dus de mediaan ligt in de klasse 2000-< 2400 wat is de modale klasse de modale klasse is 1600-< 2000 aantal branduren frequentie 1600-<2000 85 2000-<2400 75 2400-<2800 63 2800-<3200 58 3200-<3600 19 85 160 8.1 Voordelen en nadelen centrummaten voordeel nadeel modus • snel op te schrijven, weinig rekenwerk • de enige centrummaat die bij kwalitatieve gegevens te gebruiken is • geeft weinig informatie • is niet altijd aanwezig • een kleine verandering kan een geheel andere modus opleveren mediaan • niet gevoelig voor uitschieters • weinig rekenwerk • alleen de volgorde van de waarnemingsgetallen is van belang, niet de grootte van de waarnemingsgetallen gemiddelde • alle gegevens worden gebruikt • iedereen kent deze centrummaat •gevoelig voor uitschieters 8.1 Hoe teken je een boxplot? bepaal de mediaan bepaal het eerste kwartiel (mediaan van de “1e” helft) en het derde kwartiel (mediaan van de “2e” helft) teken een getallenlijn en zet het kleinste en grootste waarnemingsgetal, de mediaan en de beide kwartielen boven de getallenlijn teken de boxplot 8.1 Tekenen van de Boxplot. Mediaan= tweede kwartiel = 50 % grens m.b.v. de gecumuleerde frequentietabel. Eerste kwartiel = 25 % grens Derde kwartiel = 75 % grens grens aantal relatief Gecumuleerde relatieve verdeling -< 10 0 0,0 -< 15 7 6,4 -< 20 16 14,5 -< 25 26 23,6 -< 30 45 40,9 -< 35 61 55,5 -< 40 75 68,2 -< 45 84 76,4 -< 50 92 83,6 -< 55 99 90,0 20,0 -< 60 104 94,5 0,0 -< 65 108 98,2 -< 70 110 100,0 120,0 100,0 80,0 60,0 40,0 0 Boxplot 20 40 60 80 voorbeeld de volgende score’s zijn gehaald bij een test 23 – 43 – 24 - 34 - 13 - 32 - 44 - 53 - 17 - 28 – 30 – 22 – 19 schrijf de getallen eerst van klein naar groot op 13 – 17 – 19 – 22 – 23 – 24 – 28 – 30 – 32 – 34 – 43 – 44 – 53 teken een getallenlijn kleinste waarnemingsgetal = 13 grootste waarnemingsgetal = 53 mediaan = 28 1e kwartiel (Q1) = (19 + 22) : 2 = 20,5 3e kwartiel (Q3) = (34 + 43) : 2 = 37,5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 in de box 50% tussen 2 verticale streepjes altijd 25% van de waarnemingsgetallen 8.1 Boxplot mbv de grafische rekenmachine 1 frequentie tabel maken stat edit 1 L1 (waarnemingsgetallen) L2 (frequentie’s) invullen 2 boxplot berekenen stat calc 1 1 var stats L1,L2 (L1,+2 2nd 1,2) 3 boxplot tekenen 2nd stat plot 1 on type ‘5e’ graph 8.1 Cumulatieve frequenties de cumulatieve frequentie krijg je door de frequentie van die klasse en de frequenties van de voorgaande klassen bij elkaar opgeteld bij een cumulatieve frequentiepolygoon teken je de cumulatieve frequenties boven de rechtergrenzen van de klassen begin op de horizontale as bij de linkergrens van de eerste klasse verbind de opeenvolgende punten door lijnstukken 3.3 Gecumuleerde gewichtsverdeling Gecumuleerde gewichtsverdeling grens aantal -< 10 -< 15 -< 20 -< 25 -< 30 -< 35 -< 40 -< 45 -< 50 -< 55 -< 60 -< 65 -< 70 relatief Gecumuleerde gewichtsverdeling Gecumuleerde gewichtsverdeling grens aantal relatief -< 10 0 -< 15 7 -< 20 16 -< 25 26 -< 30 45 -< 35 61 -< 40 75 -< 45 84 -< 50 92 -< 55 99 -< 60 104 -< 65 108 -< 70 110 Gecumuleerde absolute frequentie verdeling Gecumuleerde gewichtsverdeling grens aantal relatief -< 10 0 -< 15 7 -< 20 16 -< 25 26 -< 30 45 -< 35 61 -< 40 75 -< 45 84 -< 50 92 -< 55 99 -< 60 104 -< 65 108 -< 70 110 Gecumuleerde absolute verdeling 120 100 80 60 40 20 0 0 20 40 Mediaan = 34 gr. 60 80 Gecumuleerde relatieve frequentie verdeling Gecumuleerde gewichtsverdeling grens aantal relatief -< 10 0 0,0 -< 15 7 6,4 -< 20 16 14,5 -< 25 26 23,6 -< 30 45 40,9 -< 35 61 55,5 -< 40 75 68,2 -< 45 84 76,4 -< 50 92 83,6 -< 55 99 90,0 -< 60 104 94,5 -< 65 108 98,2 -< 70 110 100,0 Gecumuleerde relatieve verdeling 120,0 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 0 20 40 60 80 De populatie is de totale groep waarop het onderzoek betrekking heeft. Een steekproef is representatief als zij een juiste afspiegeling is van de gehele populatie - de steekproef moet voldoende groot zijn - de steekproef is aselect. In een gelote steekproef heeft elk element van de populatie dezelfde kans om in de steekproef te komen. In een gelaagde steekproef komen duidelijk te onderscheiden groepen in dezelfde verhouding voor als in de gehele populatie. Bij een systematische steekproef genereer je één toevalsgetal. de andere steekproefelementen volgen hieruit door met vaste stappen door de gehele populatie te lopen. voor de stapgrootte deel je de populatieomvang door de steekproefomvang. 3.4