De inhoud van dit thema: 1.2 De functie helpende zorg en welzijn 1.3 HZW in verzorgings- en verpleeghuizen en ziekenhuizen 1.4 HZW in de thuiszorg 1.5 HZW in psychiatrie/mensen met psychische of lichamelijke beperking 1.6 HZW in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk 1.7 HZW in sociaal-cultureel werk, wijkopbouwwerk en buurtwerk 1.8 HZW in maatschappelijke zorg en dienstverlening 1.9 HZW in de jeugdzorg 1.10 HZW in (crisis-)opvangcentra 1.11 Tips voor de praktijk 1-1 De functies van een ziekenhuis zijn: • tijdelijk verblijf • specialistische hulp • behandeling 1-2 De functies van een verzorgingshuis zijn: • permanent verblijf • verzorging • begeleiding • recreatie • lichte verpleging 1-3 De functies van een verpleeghuis zijn: • permanent verblijf • verzorging • begeleiding • recreatie • zwaardere verpleging • medische behandeling 1-4 De functies van de thuiszorg zijn: • ondersteuning bij het zelfstandig wonen • verzorging: huishoudelijk en lichamelijk • voorlichting: voeding- en dieetadviezen, maaltijdvoorzieningen • lichte verpleging • mantelzorgondersteuning • alarmopvolging • hulp in crisissituaties 1-5 De functies van woonvormen van mensen met een beperking zijn: • opvang en verblijf • verzorging en bescherming • opvoeding en begeleiding • activering en vrijetijdsbesteding • opleiding en training • hulpverlening en behandeling 1-6 Kinderopvang: • opvang bieden aan kinderen op momenten dat de ouders werken • kinderen een klimaat bieden waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen 1-7 Peuterspeelzaal: • kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling • kinderen krijgen de gelegenheid met andere kinderen te (leren) spelen • kinderen doen andere ervaringen op dan thuis en wennen aan een groep 1-8 Verschil kinderopvang en peuterspeelzaal: • doel kinderopvang: opvang en opvoeding • doel peuterspeelzalen: ontmoeting en educatie 1-9 Sociaal-cultureel werk, wijkopbouwwerk en buurtwerk: • het verbeteren van de leefomstandigheden van mensen in wijken, buurten en dorpen • het bevorderen van integratie, emancipatie en participatie in de samenleving • het bieden van informatie, advies, ondersteuning, ontmoeting en activiteiten aan individuele bewoners en groepen 1-10 Maatschappelijke zorg en dienstverlening: • het geven van informatie, (juridisch) advies en cliëntondersteuning • praktische hulpverlening, zoals schuldhulpverlening; • signalering van hiaten in het hulpverleningsaanbod en van groepen die in de samenleving buiten de boot vallen • doorverwijzing naar specialistische hulpverlening als bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg 1-11 Bureau Jeugdzorg: • indicatiestelling voor de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming • jeugdhulpverlening en verwijzing naar andere hulpverlening • jeugdbescherming • Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) • jeugdreclassering 1-12 Jeugdzorgvoorzieningen zorgen voor: • opvang en verblijf • verzorging en bescherming • opvoeding en begeleiding • opleiding en training • hulpverlening en behandeling 1-13 (Crisis-)opvang: • • • • • onderdak en verblijf bieden van veiligheid en bescherming verzorging geven van informatie en advies ondersteuning bij de oplossing van problemen en soms behandeling • woonbegeleiding • bieden van kinderopvang • crisisinterventie: ingrijpen bij bijvoorbeeld mishandeling 1-14 De inhoud van dit thema: 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2-1 Waarden en normen Cultuur Levensbeschouwing Christendom; katholieken en protestanten Islam Jodendom Hindoeïsme Boeddhisme Gewoonten Seksualiteitsbeleving Tips voor de praktijk Waarden en normen: • waarden: opvattingen over goed of slecht en mooi of lelijk • normen: verwachtingen over gedrag • bepaald door cultuur, godsdienst, opvoeding 2-2 Cultuur, wat moet je ervan weten? • het geheel van waarden en normen dat doorgegeven wordt • aangeleerd • Nederland is multicultureel • primaire socialisatie: gezin en school • secundaire socialisatie: onder andere vrienden, kennissen, media 2-3 Levensbeschouwing, wat moet je weten? • kijk op het leven • religieus • niet-religieus 2-4 Kenmerken van het christendom: 2-5 • katholieken en protestanten • Oude en Nieuwe Testament • onsterfelijkheid van de ziel • zondag is rustdag • feestdagen: Pasen en Kerstmis Katholieken: • kerkelijk leider: paus • kardinalen, bisschoppen, priesters • mis is gebedsdienst • kerken met beelden, pracht en praal Protestanten: • geen kerkelijk leider • dominee • verschillende stromingen • avondmaal • bijbellezen Kenmerken islam: • Mohammed is stichter • Koran • God is Allah • vijf zuilen • Ramadan • kledingvoorschriften 2-7 Jodendom: • onsterfelijkheid van de ziel • Thora • Talmoed • spijswetten • sabbat • feest: Pesach 2-8 Hindoeïsme: • meerdere goden • karma • geen religieuze leider • yoga • kastenstelsel in India • geweldloosheid 2-9 Boeddhisme: • geen God • Siddharta • kringloop • nirwana • geen geweld • respect voor levende wezens 2-10 Gewoonten: • vormen dagelijks patroon • geven houvast • moeilijk te veranderen 2-11 Seksualiteitsbeleving: verschillende mensen, verschillende beleving: • beleving • vaardigheid • interactie • houding 2-12 De inhoud van dit thema: 3.2 Respectvol ondersteunen 3.3 Positieve basishouding en omgangsvormen 3.4 Respect bij lichamelijk contact 3.5 Privacy respecteren 3.6 Tips voor de praktijk 3-1 Respectvol ondersteunen: • de ander helpen bij dingen die hij niet kan • zelfstandigheid stimuleren • de ander in zijn waarde laten en positief benaderen • zoveel mogelijk privacy bieden 3-2 Positieve basishouding en omgangsvormen: • aansluiten bij wat iemand kan • omgangsvormen afstemmen op de ander 3-3 Persoonlijke integriteit: • ga nooit over persoonlijke grenzen • wees duidelijk wat je doet en waarom • gebruik geen dwang 3-4 Voor het omgaan met privacy van cliënten geldt: • privacy beschermen • privacy respecteren • vertrouwelijke informatie geheimhouden • nooit namen van cliënten noemen buiten je werk • inleven in de cliënt • zorgvuldig omgaan met lichamelijkheid van de cliënt • respect tonen voor persoonlijke eigendommen 3-5 De inhoud van dit thema: 4.2 Professioneel werken; enkele begrippen 4.3 Tips voor de praktijk 4-1 Begrippen professioneel werken: • professie • beroepscode / gedragscode • beroepsgeheim • beroepshouding 4-2 De inhoud van dit thema: 5.2 Wat is methodisch werken? 5.3 Voordelen van methodisch weken 5.4 Beginsituatie bepalen 5.5 Het observatieplan 5.6 Doel, plan, uitvoering en evaluatie 5.7 Tips voor de praktijk 5-1 Methodisch werken is: • een vaste, doordachte manier van handelen • met een bepaald doel • in een methodische cyclus: voorbereiden, uitvoeren, evalueren 5-2 Voordelen van methodisch werken: • je weet waarom je iets doet • er is een logische volgorde • je kunt een tijdsplanning maken • je kunt goed evalueren • je kunt overnemen van of overdragen aan anderen • het geeft houvast voor jou en voor de cliënt 5-3 De beginsituatie bepalen door observatie: • nauwkeurig • objectief • feitelijk • zo onopvallend mogelijk 5-4 Het observatieplan bevat informatie over: • de persoon • het gedrag • het doel • de tijdstippen • de manier van observatie • de verwerking van gegevens 5-5 Na het vaststellen van de beginsituatie: • doelen formuleren • plan maken • plan uitvoeren • plan evalueren 5-6 De inhoud van dit thema: 6.2 Helpende zorg en welzijn en plannen 6.3 Het werkplan 6.4 Het protocol 6.5 Het zorgplan 6.6 Het begeleidingsplan 6.7 Tips voor de praktijk 6-1 Plannen waar je als helpende zorg en welzijn mee te maken krijgt: • zorgplan • begeleidingsplan • activiteitenplan • werkplan • protocol 6-2 Werkplan: • verzamelnaam • schriftelijk • concrete uitwerking van een groter plan • vijf w’s • van simpel tot ingewikkeld • voor een individu of een groep • voor een begeleider persoonlijk of voor een team • helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering • regelmatig evalueren en bijstellen 6-3 Protocol: • overzicht afspraken • volgens een bepaalde volgorde 6-4 Het zorgplan: • gaat over zorgverlening • een persoonlijk plan • wensen en behoeften van cliënt staan centraal • samen met cliënt en/of zijn vertegenwoordigers opstellen • 5 W’s • regelmatig evalueren en bijstellen • helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering 6-5 Het begeleidingsplan: • gaat over begeleiding • een persoonlijk plan • wensen en behoeften van cliënt staan centraal • samen met cliënt en/of zijn vertegenwoordigers opstellen • 5 W’s • regelmatig evalueren en bijstellen • helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering 6-6 De inhoud van dit thema: 7.2 Dienstrooster 7.3 Volgorde van werkzaamheden 7.4 Werkschema en afdelingsagenda 7.5 Overleg en contact met cliënten 7.6 Overleg met omgeving cliënt 7.7 Doorverwijzen naar anderen 7.8 Tips voor de praktijk 7-1 Dienstrooster: • overzichtelijk • wie werkt wanneer? • wie is wanneer vrij? 7-2 Volgorde van werkzaamheden: • ligt voor een groot deel vast door tijdsindeling • bij onverwachte gebeurtenissen: volgorde in overleg wijzigen 7-3 Werkschema en afdelingsagenda: het werkschema: • geeft terugkerende taken aan • op vaste dagen • op vaste tijden de afdelingsagenda: • losse afspraken 7-4 Overleg en contact met cliënten: • een helpende zorg en welzijn voert vaak geen gesprekken met cliënten over belangrijke beslissingen • vraag naar de regels hierover binnen jouw instelling • wees attent en beleefd in elk contact 7-5 Overleg met ouders, naasten of wettelijke vertegenwoordigers: • informeer binnen je instelling wat je mag overleggen • wees attent en beleefd in het contact • bedenk dat er vaak sprake is van een emotionele band • praat respectvol over de cliënt 7-6 Doorverwijzen naar anderen: • binnen de instelling • buiten de instelling • laat de cliënt zoveel mogelijk zelfstandig doen 7-7 De inhoud van dit thema: 8.2 Materialen en schoonmaakmiddelen 8.3 Werkvolgorde 8.4 Leefruimte op orde houden 8.5 Sanitair 8.6 Keuken 8.7 Overige ruimten 8.8 Tips voor de praktijk 8-1 Voor nat werk: • • • • • • emmers spons, zeem raamtrekker vloertrekker borstel om mee te boenen mop met bijbehorende emmer of dweil met luiwagen (soort bezem) • werkdoeken • afwaskwast • vaatdoeken 8-2 Voor droog werk: • stofdoeken • stofzuiger • kruimeldief • ragebol • plumeau • veger • stoffer en blik 8-3 Schoonmaakmiddelen: • • • • • • • • • • • 8-4 allesreinigers vetoplossers kalkoplossers sanitairreinigers schuurmiddelen chloor toiletreiniger glasreinigers spiritus stofdoekspray middelen om houten meubels te behandelen Schoonmaakmiddelen: • gebruik de schoonmaakmiddelen van de instelling • gebruik ze volgens voorschrift/ lees de informatie op de verpakking goed • gebruik niet meer dan nodig is • zorg dat cliënten niet bij de schoonmaakmiddelen kunnen komen 8-5 De juiste volgorde: • werk van boven naar beneden • werk van achteren naar voren • eerst droog, dan nat • als laatste stofzuigen/ dweilen 8-6 Leefruimte op orde houden: • opruimen • schoonhouden • gezellig maken 8-7 Afwassen met de vaatwasser: • cliënten laten meehelpen • taken afstemmen op de cliënt • eerst tafel afruimen • afwasmachine vullen met vuile vaat • afwasmiddel in de vaatwasser doen volgens voorschrift • afwasmachine goed sluiten • aanzetten 8-8 De inhoud van dit thema: • 9.2 Soorten bedden en hulpmiddelen • 9.3 Bedden opmaken • 9.4 De was verzorgen • 9.5 Tips voor de praktijk 9-1 Bedhulpmiddelen: • bedklossen • hoog-laagbedden • papegaai • hoofdsteun/rugsteun • dekenboog • voetenbankjes • zandzakjes en kussentjes 9-2 Werkvolgorde bed afhalen: • haal de slopen van de kussens • haal de dekbedhoes binnenstebuiten van het dekbed af • haal het onderlaken af • haal eventueel de molton van het bed • laat kussens en dekbed luchten • eventueel: draai de matras om 9-3 Wat ligt er allemaal op het bed? • matrasbeschermer • matras • molton • hoeslaken • kussen(s) • dekbed met dekbedhoes 9-4 Werkvolgorde opmaken bed: • leg eventueel een schone molton op de matras • leg een schoon hoeslaken over de molton op de matras en stop het goed in • zorg dat zowel molton als hoeslaken strak ligt • doe eventueel een schoon ondersloop om de kussens en dan een schoon sloop • leg de kussens op hun plaats • doe een schone dekbedhoes om het dekbed en stop het dekbed bij het voeteneinde in 9-5 Werkwijze hoes om dekbed: • steek je handen in de hoes tot aan de twee punten van het hoofdeind • pak met je handen de twee punten van het hoofdeind van het dekbed vast • als je met zijn tweeën bent, pakt de ander de hoes en trekt die over het dekbed, terwijl jij het dekbed en de hoes bij de punten blijft vasthouden • als je in je eentje bent, moet je een hand uit de hoes halen en met die hand de hoes over het dekbed trekken • doe een klein stukje en wissel dan van hand om de andere kant over het dekbed te trekken 9-6 Soorten wasmiddel: • voor witte was van 30°C tot 95°C • voor bonte was van 30°C tot 60°C • voor fijne was van 30°C tot 40°C • speciaal wolwasmiddel • vloeibare wasmiddelen • wastabletten • waspoeder • wasmiddel voor de handwas • vloeibare vlekverwijderaars 9-7 De inhoud van dit thema: 10.2 Belangrijk bij de verzorging van maaltijden 10.3 Voorbereiden van maaltijden 10.4 Inkopen doen 10.5 Koken volgens recept 10.6 Kooktoestellen 10.7 Tips voor de praktijk 10-1 Maaltijden verzorgen, rekening houden met: • het seizoen • tijdsbesef bij cliënten • de prijs • verkrijgbaarheid • wensen van cliënten • variatie en Schijf van Vijf 10-2 Schijf van Vijf: • vak 1: groente en fruit • vak 2: brood, pasta, rijst, peulvruchten • vak 3: zuivel, vlees, vis, ei of vleesvervangers • vak 4: vetten en olie • vak 5: water, vocht 10-3 Een recept bestaat uit: • titel van het recept • opsomming van de ingrediënten • beschrijving hoe je het gerecht moet klaarmaken Soms ook: • bereidingstijd (eventueel met voorbereidingstijd) • aantal kilocalorieën per persoon 10-4 Soorten kookplaten: • elektrische kookplaat • gaskookplaat • keramische kookplaat (halogeen) • keramische kookplaat (inductie) 10-5 De inhoud van dit thema: 11.2 Algemene uitgangspunten voor de inrichting 11.3 Aandachtspunten voor kinderen 11.4 Tips voor de praktijk 11-1 Aspecten van de inrichting: • functie • doelgroep • doelmatigheid • veiligheid • eisen en tips • sfeer • kleurengebruik 11-2 Aspecten van de inrichting: • slaapruimte • sanitaire voorzieningen • speelruimte voor grof-motorische activiteiten • verschillende soorten speelhoeken • de groepstafel • kleuren • licht • zachte materialen 11-3 De inhoud van dit thema: 12.2 Persoonlijke hygiëne 12.3 Verzorging van de mond 12.4 Verzorging van de oren 12.5 Scheren 12.6 Verzorging van het lichaam 12.7 Tips voor de praktijk 12-1 Tandenpoetsen bij cliënten: • altijd eerst zelf je handen wassen • denk aan de hoek van de tandenborstel • het bovengebit: - buitenkant - binnenkant - kauwvlakken van de kiezen • het ondergebit: - buitenkant - binnenkant - kauwvlakken van de kiezen • laten spoelen • mond af laten drogen 12-2 Gebitsprothese schoonmaken: • gebit uit laten doen en in prothesebakje leggen • wasbak met een laagje water vullen • gebit afspoelen • gebit poetsen (tandpasta, of water en daarna een bruistablet) • cliënt de mond laten spoelen • gebit schoongespoeld teruggeven: eerst bovengebit, dan ondergebit 12-3 Nodig bij het douchen: • handdoeken en washandjes • schone kleren • douchegel, badschuim of -olie • shampoo • nagelschaar en nagelvijl • eventueel deodorant en bodylotion 12-4 Hulpmiddelen bij het baden: • douchestoel • badlift • badborstel met gebogen steel • verlengde kam • tubedispenser • kraanopener 12-5 Werkvolgorde wassen op bed: 12-6 bovenlichaam: • gezicht • armen • bovenlichaam voor wassen dan afdrogen met de handdoek voor bovenlichaam • laten omdraaien: rug wassen dan afdrogen met de handdoek voor bovenlichaam • bovenlichaam aankleden onderlichaam: • eerst de voorkant, dan de achterkant • mannen: eikel niet met zeep maar met ruim water • vrouwen: - altijd van voor naar achteren wassen - tussen de schaamlippen niet met gewone zeep - afdrogen in dezelfde volgorde met de handdoek voor onderlichaam De inhoud van dit thema: 13.2 Het belang van kleding 13.3 Baby’s en peuters aan- en uitkleden 13.4 Mensen met een beperking helpen bij het aan- en uitkleden 13.5 Tips voor de praktijk 13-1 Functies van kleding: • schaamte • bescherming • uitingsvorm 13-2 Aan- en uitkleden: • aandachtspunten voor baby’s • aandachtspunten voor peuters 13-3 Aandachtspunten voor baby’s: • luiers • aan- en uitkleden • verschonen en verzorgen 13-4 Klaarleggen: • • • • • • • • 13-5 handdoek watten warm water in een bakje babydoekjes of billendoekjes schone luier babyzalf of -crème afvalzakje of luieremmer schone kleren (rompertje, T-shirt, broekje of jurkje, sokjes of babyschoentjes) Let op: • ondersteuning van het hoofdje en de nek • de armen • de vingers 13-6 Aandachtspunten voor peuters: • aan- en uitkleden • schoenen 13-7 Mensen met een beperking helpen: • dementerenden en mensen met een verstandelijke beperking • chronisch zieken en mensen met een lichamelijke beperking 13-8 Aspecten bij de verzorging: • verlammingen • elastische kousen • schoeisel 13-9 Werkwijze elastische kousen: • • • • • • • • 13-10 doe het hulpsokje aan de voet van de cliënt keer de elastische kous binnenstebuiten doe de voet van de kous naar binnen, in de kous steek de voet met het hulpsokje in de voet van de kous stroop de kous met twee handen omhoog over het been zorg dat je recht omhoog trekt, zodat de kous niet gedraaid komt te zitten de kous moet tot in de knieholte komen verwijder het hulpsokje De inhoud van dit thema: 14.2 Zindelijk worden 14.3 Begeleiden naar het toilet 14.4 Po, urinaal en urineschuitje geven in bed 14.5 Incontinentie 14.6 Hulpmiddelen 14.7 Tips voor de praktijk 14-1 Mogelijke oorzaken voor vertraging bij het zindelijk worden: • de sluitspieren werken nog niet goed • het kind kan nog niet goed zelfstandig op een potje zitten • het kind begrijpt niet wat de bedoeling is • het kind wil niet meewerken • angst • erfelijke factoren • omgevingsfactoren • medische oorzaken 14-2 Om zelfstandig naar de wc te kunnen, kan het kind: • zelfstandig de broek en onderbroek omlaag doen • wc-papier gebruiken • de broek weer omhoog doen • het toilet doortrekken • handen wassen 14-3 Gevolgen van incontinentie: • eenzaamheid • minder goed functioneren in het dagelijks leven • negatief gevoel over zichzelf 14-4 De inhoud van dit thema: 15.2 Gezichtsverzorging 15.3 Haarverzorging 15.4 Nagelverzorging 15.5 Uiterlijke verzorging en kinderen 15.6 Tips voor de praktijk 15-1 Producten voor de verzorging van het gezicht: • reinigingsproducten • dagcrèmes en nachtcrèmes • make-up specifiek voor mannen: • aftershave of scheerbalsem 15-2 Klaarzetten voor gezichtsreiniging: • wascrème, wasemulsie of reinigingsmelk voor het gezicht • oogmake-up remover • wattenschijfjes (pads) of wattenbolletjes • lotion of tonic • nachtcrème 15-3 Klaarleggen voor verzorging nagels: • een stuk keukenpapier of een papieren handdoek • nagellakremover en wattenschijfjes • nagelschaartje of nageltangetje • vijl • 'bokkenpootje' (voor het terugduwen van de nagelriem) • nagellak en wattenstokjes 15-4 De inhoud van dit thema: 16.2 Ondersteunen bij het lopen 16.3 Helpen bij het gebruik van hulpmiddelen 16.4 Helpen bij het verplaatsen van stoel naar bed en omgekeerd 16.5 Verplaatsen in bed 16.6 Tips voor de praktijk 16-1 Juiste volgorde bij het lopen met één kruk of stok: • kruk en slechte been verplaatsen • gewicht overbrengen op de kruk • gezonde been verplaatsen 16-2 Instructie voor lopen met twee krukken: • sta goed rechtop • zet de krukken ongeveer 10 centimeter schuin voor de voeten • gebruik de krukken als afzetpunt • breng het lichaam naar voren en zet de slechte voet tussen de krukken • breng de goede voet nu naar voren en zet deze voor de krukken • verzet de krukken weer naar voren • enzovoort 16-3 Bij het tillen altijd: • je rug recht houden • je voeten iets gespreid naast elkaar neerzetten • of je voeten in schredestand zetten: de ene voet voor de andere • door je knieën zakken als je iets van laag naar hoger moet tillen (niet hurken) • neem het gewicht zo dicht mogelijk bij je eigen lichaam • overeind komen met een rechte rug 16-4 Soorten tilliften: • passieve tilliften • actieve tilliften 16-5 Cliënt goed in de stoel laten zitten: • ga achter de cliënt staan • houd je rug recht en zak iets door je knieën • vraag de cliënt zijn handen op de buik te houden en zijn handen te vouwen • breng je eigen armen onder de oksels van de cliënt door • pak zo zijn onderarmen beet • let erop dat je duim naast je vingers ligt! • strek je knieën terwijl je de cliënt blijft vasthouden • trek je cliënt zo vanzelf mee naar boven 16-6 Glijzeil weghalen: • zet het bed op werkhoogte • zet het bedhek aan de kant waar je níet staat, omhoog • trek voorzichtig en stukje bij beetje aan de onderste laag van het zeil totdat je het hele zeil in je handen hebt 16-7 De inhoud van dit thema: 17.2 Voedingspatroon 17.3 De voeding van baby’s en peuters 17.4 Voeding bij ouderen 17.5 Helpen bij eten en drinken 17.6 Diëten 17.7 Alternatieve voeding 17.8 Multiculturele voeding 17.9 Ontkoppeld en gekoppeld koken 17.10 Tips voor de praktijk 17-1 Het voedingspatroon laat zien: • hoe vaak per dag iemand eet • op welke momenten • welk soort voedingsmiddelen iemand eet 17-2 Onregelmatig eten leidt tot: • trek op andere momenten • meer trek dan anders • trek in andere dingen (vetter en zoeter) 17-3 Gezond eten: • drie maaltijden per dag • op vaste tijden • kleine tussendoortjes • minimaal 200 gram groente per dag • minimaal twee stuks fruit per dag • weinig suiker en weinig vet • voldoende vocht (minimaal 1½ liter) 17-4 Eet iedere dag uit ieder vak van de Schijf van Vijf: • vak 1: groente en fruit • vak 2: brood, pasta, rijst, peulvruchten • vak 3: zuivel, vlees, vis, ei of vleesvervangers • vak 4: vetten en olie • vak 5: water, vocht 17-5 Wat heeft je lichaam nodig? • vitaminen • mineralen • koolhydraten • eiwitten • vetten • vocht 17-6 Twee soorten koolhydraten: • verteerbare • niet-verteerbare 17-7 Twee soorten eiwitten: • dierlijke • plantaardige 17-8 Twee soorten vet: • verzadigd vet = verkeerd • onverzadigd vet = oké 17-9 Oorzaken tekort aan voedingsstoffen bij ouderen: • men denkt dat voeding onbelangrijk is voor ouderen • eenzaamheid en depressie • alleen eten is ongezellig • medicijngebruik 17-10 Tafel dekken: • gezellige omgeving • netjes gedekt • alles op tafel wat er nodig is 17-11 Een cliënt helpen bij eten en drinken: • beker met drinktuit • drinken met kleine slokjes tegelijk geven • niet teveel eten tegelijk in de mond stoppen • opletten of de mond leeg is voordat je een nieuwe hap geeft 17-12 Een zieke helpen met eten: • zet de cliënt rechtop • zet een bedtafeltje op schoot of klap het nachtkastje uit • zorg dat de cliënt niet afkoelt – doe eventueel een bedjasje aan of sla een sjaal om de schouders • zeg wat het eten is als de cliënt dit niet goed kan zien • niet teveel eten tegelijk in de mond geven • opletten of de mond leeg is voordat je een nieuwe hap geeft 17-13 Meest voorkomende diëten: • natriumbeperkt • energiebeperkt • diabetesdieet • vetarm dieet • maagdieet • anti-allergiedieet 17-14 Alternatieven: • vegetarische voeding • veganistische voeding • ecologische voeding • andere alternatieven 17-15 De inhoud van dit thema: 18.2 Gezond of ziek? 18.3 Veranderingen in de gezondheid 18.4 Tips voor praktijk 18-1 Factoren die de gezondheid beïnvloeden: • lichamelijke factoren • sociale factoren • leefstijl en gedrag • gezondheidszorg 18-2 Goede sociale omstandigheden: • lid zijn van een groep • vrienden hebben • gewaardeerd worden 18-3 Veranderingen bij ziek worden: • slaap- en waakritme • ademhaling • temperatuur • hartslag • uitscheiding 18-4 Slaapgebrek veroorzaakt: • geheugenverlies • minder concentratievermogen • lagere reactiesnelheid • verminderde besluitvaardigheid • heftigere emoties • minder weerstand tegen ziektes 18-5 Slaapproblemen voorkomen door: • regelmaat • slaapritueel • de baby niet uit de wieg of het bedje te halen • niets te veranderen 18-6 Soorten slaapproblemen: • inslaap- en doorslaapproblemen • restless legs syndrome (RLS) • slaapapneu 18-7 Goede slaapgewoontes: • 's avonds geen cafeïne • niet teveel alcohol • niet langer proberen te slapen dan nodig is • als ochtendmens niet 's avonds werken • als avondmens niet 's morgens vroeg werken 18-8 Het ademhalingsstelsel bestaat uit: • neus • keelholte • luchtpijp • longen 18-9 Ademhaling observeren: je hebt nodig: • pen en papier • polsteller of horloge met secondewijzer of stopwatch werkwijze: • verander de houding van je cliënt niet, laat hem rustig zitten of liggen • vertel de cliënt dat je gaat polstellen • pak de pols beet alsof je de polsslag wilt meten • observeer ondertussen de ademhaling • één ademhaling is: - inademen - uitademen - rust • tel gedurende ½ minuut het aantal inademingen • vermenigvuldig dat getal met 2 (of tel gedurende een minuut het aantal inademingen) 18-10 Thermometers: • kwikthermometers • digitale thermometers 18-11 De inhoud van dit thema: 19.2 19.3 19.4 19.5 19.6 19.7 19.8 19.9 19.10 19.11 19-1 Kinderziekten Infectieziekten Maag-darmaandoeningen Aandoeningen van de luchtwegen Aandoeningen van het bewegingsapparaat Aandoeningen van het zenuwstelsel Hart- en vaatziekten Diabetes type 2 Huidaandoeningen Tips voor de praktijk Kinderziekten: • de bof • hersenvliesontsteking • kinkhoest • mazelen • rode hond • roodvonk • waterpokken • vijfde ziekte • zesde ziekte 19-2 Infectieziekten: • besmetting door micro-organismen • incubatietijd: wel besmet, nog niet ziek • iedere ziekte heeft eigen incubatietijd 19-3 Andere infecties: • middenoorontsteking • verkoudheid • ontstoken amandelen • griep 19-4 Maag- en darmstoornissen: • voedselvergiftiging • paratyfus • obstipatie • maden en wormen 19-5 Chronische aandoeningen van de luchtwegen: • astma • longemfyseem • chronische bronchitis 19-6 Astma: • overgevoeligheid van de luchtwegen • aangeboren aanvallen door: • allergische reacties • infectieziekten • sterke opwinding • lichamelijke inspanning 19-7 Longemfyseem: • aandoening van de longen • ontstaat op volwassen leeftijd hevige benauwdheid bij: • inspanning • vervuilde of rokerige omgeving 19-8 Chronische bronchitis: • aandoening van de luchtwegen • roken is belangrijke oorzaak • ontstaat op volwassen leeftijd • benauwdheid, vooral ‘s morgens • hoesten • taai slijm opgeven 19-9 Aandoeningen van het bewegingsapparaat: • reuma • spierziekten 19-10 Artrose: • vooral bij ouderen • slijtage van het kraakbeen in het gewricht • pijn • moeilijk bewegen 19-11 Reumatoïde artritis: • ontsteking van het gewrichtskapsel • gezwollen, pijnlijke gewrichten • ongeneeslijke aantasting van gewricht en bot 19-12 Spierziekten: • afnemende spierkracht • spreken en slikken gaat moeilijk • progressief verloop • vaak een lage levensverwachting 19-13 Drie voorbeelden van spierziekten: • Ziekte van Landouzy - begint in het gezicht - relatief hoge levensverwachting • Ziekte van Duchenne - immobiliteit al tijdens kinderjaren - lage levensverwachting (± 20 jaar) • Ziekte van Becker - immobiliteit begint in puberteit - relatief hoge levensverwachting 19-14 Aandoeningen van het zenuwstelsel: • multiple sclerose (MS) • epilepsie • spasticiteit • ziekte van Parkinson • beroerte 19-15 Multiple sclerose (MS): • ontstaat tussen 20 en 40 jaar • komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen • mogelijke klachten zijn: - vermoeidheid - problemen met zien/dubbelzien - spierzwakte of spierstijfheid - gevoelsstoornissen (tintelingen) - coördinatieproblemen - duizeligheid - problemen met spreken - klachten bij plassen of stoelgang - seksuele problemen - depressies • verloop van de ziekte progressief • pieken en dalen 19-16 Epilepsie: • oorzaak: hersenbeschadiging • aanvallen (insulten): - petit mal - grand mal 19-17 Petit mal: • kortdurende afwezigheid (seconden tot enkele minuten) • omgeving merkt vaak niets 19-18 Grand mal: • duurt maximaal 10 minuten • buiten bewustzijn • spierkramp, heftig schokken van armen, benen en hoofd • ademhaling stopt • schuim op de mond behandeling: • blijf bij de patiënt • voorkom dat hij zich kan bezeren • leg kussentje of iets dergelijks onder zijn hoofd • maak knellende kleding los • aanval die langer dan 10 minuten duurt: waarschuw arts 19-19 Spasticiteit: • hersenbeschadiging bij de geboorte • spieren spannen zich onwillekeurig aan - vreemde houdingen - vreemde bewegingen • slik- en spreekproblemen 19-20 Ziekte van Parkinson: • stijfheid • beven • traagheid in bewegingen • moeite met balans (evenwicht) • weinig gelaatsuitdrukking (geen mimiek, maskergelaat) • algehele vermoeidheid • depressie 19-21 Belangrijkste kenmerken van een beroerte: • halfzijdige verlammingen • scheeftrekkend gezicht • coördinatie- en evenwichtstoornissen • afasie 19-22 Hart- en vaatziekten: • arteriosclerose • hartinfarct • hoge bloeddruk 19-23 Arteriosclerose: • vetafzetting tegen de bloedvatwanden • mogelijk gevolg: - hartinfarct - herseninfarct 19-24 Hartinfarct: • verstopte of vernauwde kransslagader • een deel van het hart krijgt geen bloed (dus zuurstof) 19-25 Oorzaken hoge bloeddruk: • stress • te veel alcohol • overgewicht • te weinig lichaamsbeweging • roken 19-26 Diabetes type 2: • tekort aan het hormoon insuline • teveel glucose in het bloed 19-27 Complicaties van diabetes type 2: • slechtziendheid • gevoelsstoornissen • verwondingen genezen slecht • diabetisch coma 19-28 Te weinig of teveel glucose: te weinig glucose (een hypo) in het bloed door: • teveel insuline of medicijnen • maaltijd(en) overslaan • ongebruikelijke lichamelijke inspanning oorzaken te veel glucose (een hyper) in het bloed: • te weinig insuline • maag- en darmstoornissen • infectieziekten • alcoholgebruik 19-29 Huidaandoeningen: • open been • decubitus • psoriasis 19-30 Open been: • open plek of zweer aan het onderbeen • meestal aan de binnenkant van de enkel • meestal niet pijnlijk • geeft veel vocht af • moeizame genezing 19-31 Ontstaan van decubitus: • de huid is lichtrood en gevoelig • de lichtrode plek wordt roder • er ontstaat een blaar • de huid gaat open • er ontstaat een diepe wond 19-32 Verschillende vormen van psoriasis: • dikke, rode schilferende plekken op de huid aan de buitenkant van armen en benen • kleine schilferende rode plekjes verspreid over het lichaam • rozerode glanzende plekken in de huidplooien • psoriasis op het hoofd: rode, sterk schilferende hoofdhuid • psoriasis aan de nagels: rode, schilferende randen om de nagels, eeltlaag onder de nagels en putjes in de nagels • kleine met pus gevulde blaasjes in de handpalmen of aan de voetzolen (komt bijna alleen bij rokers voor) 19-33 De inhoud van dit thema: 20.2 Brandgevaar 20.3 Ondeugdelijk materiaal 20.4 Vermissing 20.5 Onverantwoord gedrag van cliënten 20.6 Basisprincipes EHBO 20.7 Veel voorkomende ongelukken 20.8 De inhoud van een verbandtrommel 20.9 Tips voor de praktijk 20-1 Oorzaken van brand: • open vuur • brandgevaarlijke stoffen • chemische vloeistoffen 20-2 Wat te doen bij brand: • handelen volgens protocol • brandweer bellen • zuurstoftoevoer naar vlammen afsluiten • bij vlam in de pan: deksel op de pan • vlucht via vluchtwegen 20-3 Materiaal: • moet voldoen aan veiligheidsnormen • moet bij mankementen vervangen of gerepareerd worden • moet goed onderhouden worden 20-4 Mankementen, let op: • kapotte onderdelen • ontbrekende onderdelen • niet goed functionerende of vastlopende bewegende onderdelen • losse of blootliggende bedrading bij elektrische apparaten • combinatie water/vocht en elektriciteit • loszittende stekkers 20-5 Voorkomen van vermissing: • regelmatig controleren aanwezigheid • afspraken maken wat te doen als je elkaar kwijt raakt • deuren vergrendelen (alleen als instellingsbeleid!) 20-6 Vermist! Wat nu? • laat andere cliënten niet aan hun lot over • ga na waar en wanneer de cliënt vermist raakte • zoek op logische plaatsen • meld het volgens het instellingsprotocol 20-7 Onverantwoord gedrag van cliënten: • waarschuw de leidinggevende • volg de regels van het instellingsbeleid op 20-8 Wat te doen bij een ongeval? 1 signaleer eventuele gevaren, denk aan eigen veiligheid 2 bepaal de ernst van de situatie 3 bepaal of je zelf hulp kunt verlenen, zo niet regel deskundige hulp 4 verleen eerste hulp 20-9 Veel voorkomende ongevallen: • • • • • • • • • • • • 20-10 uitwendige wonden blaren splinters voorwerp in neus of oor insectenbeten vuiltje in oog flauwvallen tand eruit brandwonden botbreuken kneuzingen vergiftiging Standaardinhoud van een verbandtrommel: • • • • • • • • • • • • • 20-11 2 wondsnelverbanden 2 snelverbanden, nummer 1 1 snelverband, nummer 2 ideaal windsel, 4, 8, 12 cm 1 pakje witte watten 6 steriele gaasjes 2 metaline compressen, steriel 3 elastische, hydrofiele zwachtels 4 m lang, 6 cm breed 2 driekante doeken, ook bekend onder de naam mitella 1 assortiment wondpleister 1 rol kleefpleister, 2 ½ cm breed 1 verbandschaar 6 veiligheidsspelden De inhoud van dit thema: 21.2 Wat is dementie? 21.3 Oorzaken van dementie 21.4 De verschillende stadia van dementie 21.5 Behandeling 21.6 Benaderingswijzen van dementerenden 21.7 Omgaan met agressieve dementerenden 21.8 Tips voor de praktijk 21-1 Verschijnselen dementie: • • • • • • • • • • • • 21-2 geheugenverlies geheugenverlies verbloemen problemen met plannen maken/doelgericht handelen oriëntatie in tijd, plaats en persoon gaat moeilijker taalproblemen (afasie) problemen met handelingen in het dagelijkse leven (apraxie) problemen met het herkennen (agnosie) gedragsveranderingen persoonlijkheidsveranderingen stemmingsveranderingen verlies van waardigheid lichamelijke veranderingen Oorzaken van dementie: • Alzheimer • vasculaire dementie • dementie veroorzaakt door lichamelijke aandoeningen en alcoholvergiftiging 21-3 De verschillende stadia van dementie: • voorfase • lichte of beginnende dementie • matige of voortgaande dementie • diepe of vergevorderde dementie 21-4 Benaderingswijzen van dementerenden: • warme zorg • realiteitsoriëntatietraining (ROT) • validation • zintuigactivering (snoezelen) • psychomotorische therapie • reminiscentie • levensboeken • passiviteiten van het dagelijkse leven (PDL) 21-5 De inhoud van dit thema: 22.2 Wat is agressie? 22.3 Omgaan met agressie 22.4 Tips voor de praktijk 22-1 Agressie: voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van werk 22-2 De inhoud van dit thema: 23.2 Soorten activiteiten 23.3 Doelen van activiteiten 23.4 Het activiteitenplan 23.5 Het activiteitenprogramma 23.6 Cliënten stimuleren en motiveren 23.7 Tips voor de praktijk 23-1 Verschillende soorten activiteiten: • individuele en groepsactiviteiten • sociale activiteiten • recreatieve activiteiten • sportieve activiteiten • educatieve activiteiten 23-2 Doelen bij activiteiten: • ontwikkeling • zelfstandigheid • ontspanning • vorming • sociaal contact • beweging • geheugen • gedrag 23-3 Activiteitenplan: • • • • • • • • • 23-4 totaalplan over allerlei activiteiten voor één cliënt of een groep cliënten opgesteld door een activiteitenbegeleider kan onderdeel zijn van een zorgplan of een begeleidingsplan opstellen: samen met cliënt en/of zijn vertegenwoordigers 5 W’s evalueren en bijstellen helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering Activiteitenprogramma’s voor cliënten: • dag-, week- en maandprogramma’s • voor een individuele cliënt of een groep cliënten • leidinggevende maakt deze programma’s 23-5 Stimuleren en motiveren van cliënten: • speel in op de mogelijkheden en wensen van de cliënt • oordeel niet • straal enthousiasme uit • benader cliënten positief • toon respect 23-6 De inhoud van dit thema: 24.2 Activiteiten voorbereiden 24.3 De uitvoering van activiteiten 24.4 Activiteiten evalueren 24.5 Opruimen 24.6 Tips voor de praktijk 24-1 Het voorbereiden van activiteiten: • waarom • voor wie • wat • waar • wanneer • materialen en middelen • wie helpt • overige aandachtspunten 24-2 Evaluatie: • terugkijken • bijstellen 24-3 Opruimen: • zorgvuldig • taken verdelen 24-4 De inhoud van dit thema: 25.2 Het begrip emotie 25.3 De functies van emoties 25.4 De uitwerking van emoties op het gedrag van mensen 25.5 Het waarnemen en observeren van emoties 25.6 Fasen in de verwerking van emotionele gebeurtenissen 25.7 Tips voor de praktijk 25-1 De functies van een emotie zijn: • uiting geven aan een gevoel • oplossen van spanning • uitlokken van een reactie • manipuleren om iets gedaan te krijgen • woorden kracht bijzetten • beïnvloeding van verstand en gedrag 25-2 Het verschil tussen waarnemen en observeren is: • waarnemen is het ongericht opmerken zonder een vooropgezet doel • observeren is het bewust en systematisch waarnemen met het doel informatie over iemand te verzamelen 25-3 Fasen in de verwerking van emotionele gebeurtenissen: Verdrietige gebeurtenissen Blijde gebeurtenissen 1 2 ontkenning, ongeloof, verbazing en soms afweer, verzet ongeloof verdriet, angst, woede, blijdschap en geluk doffe berusting 25-4 3 aanpassing/veranderingen aanbrengen aanpassing/veranderingen aanbrengen 4 aanvaarding en een aanvaarding en een plekje geven plekje geven De inhoud van dit thema: 26.2 Het taxeren en interpreteren van emoties 26.3 Het reageren op emoties 26.4 Het omgaan met emoties 26.5 Zes basisemoties 26.6 Gesprekstechnieken 26.7 Omgaan met je eigen emoties 26.8 Tips voor de praktijk 26-1 Taxeren en interpreteren van emoties: taxeren: inschatten van de situatie van de cliënt interpreteren: een betekenis geven aan die inschatting 26-2 Keuzes bij emotionele ervaringen: 1 reageer ik via denken of via mijn gevoel 2 zoek ik toenadering tot anderen of trek ik me terug 3 wat wil ik voelen: angst, verdriet, boosheid of pijn 26-3 De vier fasen bij de verwerking op langere termijn: Verdrietige gebeurtenissen Blijde gebeurtenissen 1 2 ontkenning, ongeloof, verbazing en soms afweer, verzet ongeloof verdriet, angst, woede, blijdschap en geluk doffe berusting 26-4 3 aanpassing/veranderingen aanbrengen aanpassing/veranderingen aanbrengen 4 aanvaarding en een aanvaarding en een plekje geven plekje geven Zes basisemoties: • angst • woede • verbazing • afschuw • vreugde • verdriet 26-5 Gesprekstechnieken bij emotionele gebeurtenissen: • de zes A-s • actief luisteren • ik-boodschappen • LSD: luisteren, samenvatten, doorvragen 26-6 De inhoud van dit thema: 27.2 Wat is zelfredzaamheid? 27.3 De zelfredzaamheid van een cliënt vaststellen 27.4 De zelfredzaamheid van een groep vaststellen 27.5 De ondersteuningsdoelen vaststellen 27.6 De zelfredzaamheid gericht stimuleren 27.7 De benadering van de cliënt 27.8 Tips voor de praktijk 27-1 De twee gebieden van zelfredzaamheid van individuele cliënten: • Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) • Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL) 27-2 Gradaties van zelfredzaamheid: • een activiteit zonder moeite uit kunnen voeren • een activiteit wel op eigen kracht uit kunnen voeren maar met moeite • een activiteit uit kunnen voeren met hulp van anderen • een activiteit helemaal niet uit kunnen voeren 27-3 De vijf gebieden van zelfredzaamheid van een groep: • leiding • organisatie • creativiteit • uitvoering • sociale aspecten 27-4 Codes gradaties zelfredzaamheid: • een activiteit zonder moeite uit kunnen voeren: + • een activiteit wel op eigen kracht uit kunnen voeren maar met moeite: ± • een activiteit uit kunnen voeren met hulp van anderen: • een activiteit helemaal niet uit kunnen voeren: 27-5 ±- Kernvragen bij de vaststelling van de ondersteuning en stimulansen van één cliënt: • wat kan de cliënt zelf? • wat kan de cliënt zeker niet zelf? • wat zijn de wensen en behoeften van de cliënt zelf? • wat kán de cliënt nog leren? • wat kan het sociale netwerk bijdragen aan de verzorging? • wat kun je stimuleren en hoe kun je stimuleren? 27-6 Kernvragen bij de vaststelling van de ondersteuning en stimulansen van een groep: • wat kan de groep zelf? • wat kan de groep zeker niet zelf? • wat zijn de wensen en behoeften van de groep? • wat kunnen individuele groepsleden nog leren? • wat kan de groep met elkaar nog leren? • waarbij heeft de groep ondersteuning nodig? 27-7 Gericht stimuleren is: • uitgaan van het probleem • zicht hebben op de mogelijkheden en onmogelijkheden • zicht hebben op de vragen, wensen en behoeften van de cliënt of groep • zicht hebben op mogelijke oplossingen • een duidelijk doel hebben • een stappenplan hebben om het doel te bereiken • dit stappenplan consequent uitvoeren, evalueren en eventueel bijstellen 27-8 Richtlijnen voor de omgang tijdens de verzorging: • luister naar de cliënt • overleg met de cliënt • bevorder de zelfstandigheid van de cliënt • bescherm de privacy van een cliënt • ga volgens de richtlijnen te werk 27-9 Richtlijnen voor het stimuleren van de zelfzorg: • geef het nut aan van de persoonlijke verzorging • leer wat algemeen geldende normen zijn • wijs op de consequenties van afwijkend gedrag • geef instructies hoe iemand zichzelf kan verzorgen • zorg dat je er zelf goed verzorgd uitziet 27-10 De inhoud van dit thema: 28.2 Meedoen in de maatschappij 28.3 Het compensatiebeginsel 28.4 Zelfstandig een huishouden voeren 28.5 Aanpassing van de woning 28.6 Vervoer 28.7 Sociale contacten 28.8 Mantelzorgers en vrijwilligers 28.9 Tips voor de praktijk 28-1 Doelstellingen Wmo: de ondersteuning in het kader van de Wmo stelt mensen in staat om: 1 een huishouden te voeren 2 zich te verplaatsen in en om de woning 3 zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel 4 medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan 28-2 De inhoud van dit thema: 29.2 Het communicatieproces 29.3 Communicatiemiddelen 29.4 Communicatieve vaardigheden 29.5 Interculturele communicatie 29.6 Tips voor de praktijk 29-1 Verbale en non-verbale communicatie: • verbale communicatie = met woorden • non-verbale communicatie = zonder woorden 29-2 Communicatiemiddelen: • mondeling (verbaal en non-verbaal) • schriftelijk (verbaal) 29-3 Drie belangrijke communicatieve vaardigheden: • vragen stellen • actief luisteren • controleren of je elkaar begrijpt 29-4 Interculturele communicatie wordt bemoeilijkt door: • gebruik van verschillende codes • een ander referentiekader • spreken van verschillende talen 29-5 De inhoud van dit thema: 30.2 Gespreksstructuur 30.3 Het informatieve gesprek 30.4 De individuele werkbespreking 30.5 Het functioneringsgesprek 30.6 Tips voor de praktijk 30-1 Een formeel gesprek: • heeft een doel • heeft een opbouw • heeft een rolverdeling 30-2 Gespreksdoelen: • kennisdoelen • houdingsdoelen • gedragsdoelen 30-3 Gespreksopbouw: • opening • kern • afronding 30-4 Informatief gesprek: • doel: overdragen van informatie • rolverdeling: informatievrager en informatieverstrekker • opbouw: - informatiebehoefte helder hebben - duidelijk uitleg geven - controleren of het begrepen is 30-5 Werkbespreking: • doel: oplossen van een probleem • rolverdeling: raadvrager en raadgever • opbouw: SOGO-model 30-6 SOGO-model: • Situatie • Oorzaak • Gevolg • Oplossing 30-7 Functioneringsgesprek: • doel: bespreken en verbeteren van jouw functioneren • rolverdeling: leidinggevende en werknemer (maar gelijkwaardig!) • opbouw: - voorbereiding (onderwerpen bedenken) - gesprek zelf (onderwerpen bespreken, afspraken maken) - afsluiting (afspraken controleren, ondertekenen) 30-8 De inhoud van dit thema: 31.2 Wat is assertiviteit? 31.3 Gedrag herkennen 31.4 Waarom assertief zijn? 31.5 Tips voor de praktijk 31-1 Assertiviteit: op een nette manier opkomen voor je rechten 31-2 Assertiviteit: • agressief: winnaar-verliezer • niet-assertief: verliezer-winnaar • assertief: winnaar-winnaar 31-3 De inhoud van dit thema: 32.2 Evalueren en afstemmen met de cliënt 32.3 Evalueren en afstemmen met collega’s 32.4 Evalueren en afstemmen met familie en verwanten 32.5 Evalueren en afstemmen met overigen 32.6 Tips voor de praktijk 32-1 Evalueren en afstemmen met cliënten: evalueren: waarderen of beoordelen • doel bepalend • voordelen: bijstellen en cliënt betrekken bij zorg • meteen na het werk of na verloop van tijd • mondeling of schriftelijk 32-2 Evalueren en afstemmen collega’s: • niet langs elkaar heen werken • goed communiceren • evaluatiegesprekken en evaluatielijsten 32-3 Evalueren en afstemmen met familie of verwanten: • goede communicatie • familie erbij betrekken • evalueren: mondeling of met lijsten of enquetes 32-4 Evalueren en afstemmen met anderen: • anderen: alle overige betrokkenen bijvoorbeeld een huisarts of specialist • informatie onderling overdragen door: - (elektronisch) zorgdossier met gegevens, afspraken, correspondentie - (elektronisch) overdrachtsdossier • afstemming door evaluatie 32-5 In dit thema komen aan de orde: 33.2 Tevredenheid en ontevredenheid 33.3 Klachten en soorten klachten 33.4 Klachtenafhandeling van de HZW 33.5 Klachtenregelingen en klachtencommissies. 33.6 Tips voor de praktijk 33-1 Tevredenheid en ontevredenheid: • tevredenheid : compliment. • ontevredenheid: goed luisteren, serieus nemen, actie ondernemen 33-2 Klachten en soorten klachten: • klacht: een uiting van ontevredenheid, biedt kans tot verbetering • soorten klachten: over product, niet nakomen van afspraken, verzorging of omgang 33-3 Klachtenafhandeling van de HZW: • actief luisteren • klager serieus nemen • begrip tonen • zakelijk blijven • klager op zijn gemak stellen • informatie doorgeven aan leidinggevende 33-4 Klachtenregelingen en klachtencommissies: • klachtenregeling: een regeling van een instelling over het omgaan met klachten • klachtencommissie: handelt klachten af 33-5 De inhoud van dit thema: 34.2 Wat is rapporteren 34.3 De overdracht 34.4 Vrije rapportage en rapportageformulieren 34.5 Telefoonnotities 34.6 E-mail berichten 34.7 Tips voor de praktijk 34-1 Wat is rapporteren? geven van informatie aan anderen manieren: mondeling voordelen: snel, op elkaar reageren nadelen: niet nog eens nalezen schriftelijk voordelen: nog eens nalezen, terugkomen op iets, bewaren nadelen: minder snel 34-2 Overdracht: • schriftelijke of mondelinge informatie geven aan een collega • hoofdzaken • zakelijk 34-3 Vrije rapportage en rapportageformulieren: • vrije rapportage: rapportage op een leeg vel papier aandachtspunten: duidelijk, objectief, zakelijk, correct taalgebruik, hoofdzaken, geen afkortingen • rapportageformulieren: voorbedrukte formulieren met onderwerpen voordelen: bieden houvast en zijn herkenbaar 34-4 Telefoneren: • zeggen wie je bent • beleefd zijn • goed luisteren • duidelijk en rustig praten • naam herhalen en spellen • telefoonnummer herhalen • afsluiting 34-5 E-mailberichten: • • • • • • • • • • • • • • • 34-6 aanhef let op taal- en typefouten verzorgde mail kort en bondig mail doorlezen voor verzending antwoord snel let op correcte aanspreekvorm simpele opmaak één onderwerp onderwerpveld invullen geen onnodige afschriften geen onnodige attachments afsluiting ondertekening automatische ondertekening De inhoud van dit thema: 35.2 Wat is samenwerken? 35.3 Tips voor de praktijk 35-1 Samenwerken: samen een doel bereiken 35-2 De inhoud van dit thema: 36.2 Hoe geef je feedback? 36.3 Hoe ontvang je feedback? 36.4 Tips voor de praktijk 36-1