De oudste stad van Nederland

advertisement
De oudste stad van Nederland
Nijmegen is de oudste stad van het land. Onderzoek naar de brokstukken van de
godenpijler, gevonden op het plein voor Museum Het Valkhof, bracht aan het licht dat
de stad al in 17 na Christus een plaats van belang moet zijn geweest. Uit eerder
onderzoek was al gebleken dat zij rond het jaar 100 stadsrechten kreeg. Nijmegen
had dus alle reden om twee jaar geleden 2000 jaar leven, 1900 jaar stad te vieren.
Laten we eens kijken hoe het de stad in die 2000 jaar verging.
Nijmegen in de Romeinse Tijd
Rond het begin van onze jaartelling werd Nijmegen dankzij haar gunstige ligging, een
noordelijke grensplaats van het Romeinse rijk. De Bataven, die hier al eerder
woonden, werden bondgenoten van de Romeinen. Als medestanders genoten zij
bepaalde privileges, zoals vrijstelling van belasting. Uit opgravingen is gebleken dat
de Romeinen kort voor onze jaartelling op de Hunnerberg een houten legerkamp
aanlegden, dat zo groot was dat er twee legioenen (12.000 man) konden verblijven.
Op het nog hoger gelegen Kops Plateau bouwden zij een commandopost. Op het
huidige Valkhof ontstond een Romeins-Bataafse burgerlijke nederzetting: het
Oppidum Batavorum (stad van de Bataven). Op deze plaats werden in 1980
brokstukken gevonden van een Romeinse godenpijler. Deze dateren uit het jaar 17
en zijn het bewijs dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is.
In 69 kwamen de Bataven onder aanvoering van de edelman Julius Civilis in
opstand. Hun oude privileges werden steeds meer aangetast. In eerste instantie
verliep de opstand succesvol, maar al spoedig keerde het tij ten gunste van de
Romeinen. Civilis werd bij Xanten verslagen. Hij vluchtte en trok zich terug op het
Oppidum Batavorum, dat hij vervolgens verruilde voor wat nu de Betuwe heet, maar
niet nadat hij het oppidum geplunderd en in brand gestoken had.
Na de Bataafse Opstand bouwden de Romeinen in 71 een nieuw kamp op de
Hunnerberg, de castra (legerplaats) van het Tiende Legioen Gemina. Tegelijk legden
ze op de plaats van het huidige Waterkwartier een compleet nieuwe stad aan: Ulpia
Noviomagus Batavorum (Nieuwe Ulpische Markt in het land van de Bataven). Ulpia
verwijst naar de familienaam van Marcus Ulpius Trajanus, de keizer die Nijmegen
rond het jaar 100 het stadsrecht en het marktrecht gaf. Van de Romeinse naam
Noviomagus is de huidige naam Nijmegen afgeleid. De naam Noviomagus
(Noviomagi) vinden we terug op de zogeheten Peutinger kaart, een middeleeuwse
kopie van een Romeinse legerkaart.
Rond 270 verlieten de Romeinen de stad in West. Het kostte hen steeds meer
moeite de grenzen van hun rijk te verdedigen. In de 4de eeuw wist Constantijn de
Grote een einde te maken aan de chaos aan de grenzen van zijn rijk. In het kader
daarvan werd het gebied van het huidige Valkhof opnieuw ingericht. Er werd een
castellum (fort) gebouwd met diepe en brede grachten. Hier verbleven eerst vooral
Romeinse troepen, maar later ook steeds meer Frankische manschappen, die de
rijksgrenzen hielpen verdedigen. Het castellum stond in verbinding met een
wachtpost in Heumensoord. Op de oostelijke Waalkade werd een versterkte
nederzetting gebouwd. Er zijn ook sporen van bewoning aangetroffen in het
Waterkwartier, waar zich eerder de stad Ulpia Noviomagus bevond. Begin 5de eeuw
1
bezweken de Romeinse rijksgrenzen definitief onder de Germaanse invallen en
verdwenen de Romeinen geruisloos van het Nijmeegse toneel.
Nijmegen Karelstad
Het castellum op het Valkhof ging rond 500 over in Frankische handen. Grafvondsten
in de omgeving van het Mariënburg hebben aangetoond dat Nijmegen na het vertrek
van de Romeinen bewoond bleef. Er zijn munten gevonden die hier omstreeks 600
geslagen werden. Ook is het bestaan van een pottenbakkerswerkplaats in Ubbergen
aangetoond. Uit deze tijd dateert waarschijnlijk de oudste Nijmeegse kerk, op de
Valkhofheuvel, gewijd aan de eerste martelaar van het christendom, Sint Steven, die
vanaf die tijd de beschermheilige van Nijmegen is.
In de 8ste eeuw maakte Nijmegen opnieuw deel uit van een groot rijk. Karel de Grote
maakte Numaga, zoals Nijmegen toen heette, tot zijn meest noordelijk gelegen
verblijfplaats. Op de plaats van het oude castellum liet hij een palts bouwen. De
Karolingische vorsten kenden nog geen vaste residentie, maar vanaf 777 bezocht
Karel meermalen de palts om hier het paasfeest te vieren, gezanten te ontvangen,
besprekingen te voeren of oorkonden uit te vaardigen. Dankzij Karel de Grote tooit
Nijmegen zich nog steeds met de naam Karelstad of keizerstad. De burcht werd
meermalen verwoest en herbouwd. Volgens de jongste inzichten werd hier
omstreeks 1050 de Sint Nicolaaskapel gebouwd in opdracht van de Salische keizer
Hendrik III. De bewaard gebleven kapel vertoont sterke overeenkomsten met de
paltskapel in Aken, die in opdracht van Karel de Grote werd gebouwd. De verering
van Sint Nicolaas, die de kapel haar naam gaf, zou een eeuw eerder in Nijmegen en
omstreken geïntroduceerd zijn door de Byzantijnse prinses Theophanou, die als
echtgenote van keizer Otto II Nijmegen meermalen bezocht. De legenden over Sint
Nicolaas, zoals die in het Byzantijnse Rijk bestonden, zouden door de hofhouding
van de prinses doorgegeven zijn aan de plaatselijke bevolking.
In 1155 bouwde Frederik Barbarossa, die in Karel de Grote zijn grote voorbeeld zag,
een nieuwe burcht op de plaats van de Karolingische palts met een imposante
reuzentoren in het midden, die tot eind 18de eeuw het stadsbeeld zou beheersen. De
Barbarossaruïne of Sint Maartenskapel is wat nu nog rest van deze burcht.
Van rijksstad tot Gelderse stad
In de late middeleeuwen ontstonden langs de grote rivieren welvarende
handelssteden. Ook Nijmegen ontwikkelde zich vanuit de Waaloever van een kleine
handelsnederzetting tot een bloeiende stad. Dat zij kon uitgroeien tot zo’n belangrijk
economisch en cultureel centrum dankte zij vooral aan haar gunstige ligging op een
kruising van land- en waterwegen. Bovendien werd de stad omringd door vruchtbare
rivierklei. De plaatselijke landbouw leverde genoeg voedsel om de groeiende
bevolking te voeden.
In de 13de eeuw begon het Heilige Roomse Rijk steeds meer uiteen te vallen in
hertogdommen en graafschappen. De invloed van de keizer nam dientengevolge af.
Nijmegen, intussen belangrijk handelscentrum en keizerlijke residentie, kreeg in 1230
van Rooms-Koning Hendrik VII dezelfde stadsrechten als Aken: zij werd een vrije
rijksstad, met een eigen bestuur en eigen rechtspraak, rechtstreeks vallend onder het
gezag van de keizer. Kort daarna, in 1247, kwam de stad echter in Gelderse handen:
2
graaf Otto II van Gelre en Zutphen, kreeg haar als onderpand van de armlastige
Rooms-Koning Willem II. Aangezien de lening van 16.000 marken nooit werd
afbetaald, bleef Nijmegen Gelders.
De geschiedenis van Gelre was in 878 begonnen met de nederzetting Gelre, het
huidige Geldern. In de 11de eeuw ontstond rond deze plaats het graafschap Gelre dat
uiteindelijk bestond uit vier kwartieren waarvan Nijmegen er een was.
Eerste stad in Gelre
Graaf Otto II wist Nijmegen verder tot ontwikkeling te brengen. Onder zijn
heerschappij vond de eerste omwalling van de stad plaats en werd de burcht
versterkt. Omdat de oude parochiekerk de uitbreiding van de burcht in de weg stond
werd zij afgebroken en verrees er een nieuwe kerk op de nog vrijwel onbebouwde
Hundisburg. De inwijding van de Sint Stevenskerk in 1273, door Albertus de Grote, is
een mijlpaal in de ontwikkeling van de stad. Nijmegen had nu een sterke burcht,
stadsmuren, een grote parochiekerk, verschillende kloosters, een haven met
pakhuizen en een aantal zogenaamde stadskastelen, bewoond door rijke handelaren
en notabelen. Nijmeegse kooplieden onderhielden nauwe contacten met Parijs en de
Vlaamse steden, destijds de economische centra van de wereld.
In de 14de eeuw bereikte de stad een voorlopig hoogtepunt. Het stadhuis, het
vleeshuis en de waag verlieten toen de Waaloever en verhuisden naar de bovenstad.
Het stadscentrum kreeg definitief vorm, nu ook de bestuurlijke en economische
macht zich concentreerde op de Hundisburg en omgeving. De oudste bron waarin
sprake is van een raadhuis op de hoek van de Burchtstraat en de Lange Nieuwstraat
dateert uit 1395. De plaats tussen kerk en raadhuis werd ingericht als marktplein: de
tegenwoordige Grote Markt. Al in 1310 stond er aan het Sint Stevenskerkhof een
Latijnse school. Nijmegen was toen de belangrijkste stad van Gelre. Zij ging zich
steeds meer mengen in de interne Gelderse politiek, waar zij een leidende rol wist te
veroveren.
In de 15de eeuw groeide zij zelfs uit tot een van de belangrijkste -en meest bevolktesteden van de Nederlanden. Arnhem en de overige Gelderse steden liet zij ver
achter zich. Door de toename van de bevolking werd een nieuwe ommuring, waarvan
nu nog resten aanwezig zijn in het Hunner- en het Kronenburgerpark, noodzakelijk.
Ook de Stratenmakerstoren en de Lieve Vrouwenpoort aan de Waalkade behoren tot
deze 15de eeuwse ommuring.
In 1402 trad Nijmegen toe tot het machtige Hanzeverbond, een netwerk van steden
dat vooral de handel met de landen rond de Oostzee stimuleerde. De Nijmeegse
handelaren en schippers verenigden zich, evenals de ambachtslieden, in gilden, wier
reilen en zeilen in hoge mate bepaald werd door het stadsbestuur. De verhouding
tussen het stadsbestuur en de gilden veranderde met de instelling van het
Sinterclaesgilde: een samenwerkingsverband van de belangrijkste gilden dat vanaf
ongeveer 1425 de stedelijke overheid als een soort rekenkamer controleerde. Het
Sinterclaesgilde kreeg na verloop van tijd steeds meer invloed op het stedelijk
bestuur. Aan het begin van de 16de eeuw bepaalden de Claesmeesters zelfs de
verkiezing van de raadsleden.
Het aantal kerken en kloosters nam in de late middeleeuwen fors toe, terwijl
bestaande kerken en kloosters zich uitbreidden. Op het Mariënburgplein staat nog de
uit 1431 daterende kapel van de zusters van de congregatie van Windesheim die het
bij de kapel horende klooster bewoonden. Op de plaats van het nonnenklooster werd
3
in 1823 het (wapen)arsenaal gebouwd dat tot zes jaar geleden dienst deed als
gemeentearchief.
Bloeiend cultureel leven
De rijkdom van de stad stimuleerde de kunst. In de 15de eeuw zien we hier allerlei
voorbeelden van. Zo kwamen uit de hier wonende kunstenaarsfamilie, de Maelwaels,
de beroemde gebroeders Van Limburg voort. Hoewel zij hun kunstwerken in Frankrijk
maakten, hielden zij contact met hun vaderstad (aangetoond met archiefstukken uit
het RAN). De broers Herman, Paul en Johan van Limburg werden omstreeks 1400
door hun oom, de schilder Johan Maelwael, naar Frankrijk gehaald. Daar traden zij in
dienst van de Bourgondische hertog Philips de Stoute, die spoedig overleed, waarna
zij onder de hoede kwamen van zijn broer, hertog Jean de Berry, voor wie zij hun
beste werk maakten: de getijdenboeken Les Belles Heures en Les Très Riches
Heures.
Al was Nijmegen in deze tijd geen belangrijk centrum van geleerdheid, een enkele
geleerde heeft wel de geschiedenisboeken gehaald, Willem van Berchen
bijvoorbeeld, de schrijver van de Gelderse kroniek, het eerste geschiedwerk over het
hertogdom.
Op het gebied van de boekdrukkunst zorgde Nijmegen zelfs voor een primeur: de
eerste Nederlandse drukker was de Nijmegenaar Gherard van Leempt, die in 1471
een drukkerij begon in Utrecht. In 1479 keerde hij terug naar de Waalstad waar hij in
datzelfde jaar het eerste Nijmeegse boek uitgaf.
Uit begin 16de eeuw dateert de eerste druk van het mirakelspel Mariken van
Nieumeghen. De schrijver is onbekend. Het stuk, met in de middeleeuwen populaire
thema’s als verleiding, zonde en vergeving, maakt ook melding van de politieke strijd
in Gelre in de tweede helft van de 15de eeuw.
Het einde van Gelre als zelfstandig hertogdom
In 1543 maakte het Traktaat van Venlo een einde aan de zelfstandigheid van het
hertogdom Gelre. Het door de Habsburgse keizer Karel V, de hertog en de Gelderse
steden ondertekende stuk verenigde het hertogdom met de overige Nederlandse
gewesten. Voor Nijmegen betekende dit dat haar leidende rol in de Gelderse politiek
voorgoed was uitgespeeld. De centralistische politiek van de nieuwe heersers tastte
de eeuwenoude autonomie van de stad aan, ook al probeerde zij zich aan het
centrale gezag in Brussel te onttrekken door zich keer op keer te beroepen op haar
oude status van rijksstad.
Karel V versterkte de positie van Arnhem als bestuurscentrum van Gelre: hij vestigde
er het Hof van Gelre en Zutphen en de Rekenkamer. Halverwege de 15de eeuw had
Arnold van Gelre Arnhem al tot administratief centrum van zijn hertogdom gemaakt.
Ook de latere hertog Karel van Gelre verkoos Arnhem boven Nijmegen,
waarschijnlijk omdat de plaatselijke bevolking daar welwillender stond tegenover de
hertogelijke macht dan de eigenzinnige Nijmegenaren met hun verleden als vrije
rijksstad. Als in de 19de eeuw de nieuwe eenheidsstaat wordt onderverdeeld in
provincies wordt Arnhem, als eeuwenoud Gelders bestuurscentrum, dan ook de
hoofdstad van de provincie Gelderland.
4
Garnizoensstad: de 16de en 17de eeuw
Met de Opstand in 1568 braken roerige tijden aan voor de stad, die beurtelings
Spaans en Staats was totdat zij in 1591 door prins Maurits voorgoed in het Staatse
kamp werd ‘teruggebracht’. Deze zogenaamde Reductie van Nijmegen betekende
een fundamentele wijziging in de politieke en godsdienstige verhoudingen in de stad.
De gereformeerden zouden de komende eeuwen de toon aangeven. Alle andere
geloofsgemeenschappen kregen beperkingen opgelegd. Zij mochten hun godsdienst
niet openlijk uitoefenen en de meeste beroepen en openbare functies waren voor
hen gesloten. Voor een deel ging ook de stedelijke autonomie verloren: de
stadsbestuurders werden veelal benoemd door de stadhouder. Hiertegen werd door
de stedelijke elite voortdurend geprotesteerd. In veel opzichten bleef de stadstaat
met de meeste van zijn functies en taken echter bestaan. Zo behield de stad haar
eigen belastingstelsel en kon zij haar inkomsten naar eigen goeddunken blijven
besteden.
De economische positie van de stad veranderde ingrijpend. Nijmegen werd een
garnizoensstad aan de oostgrens van de Republiek, met slechts een lokale en
regionale handelsfunctie. Haar traditioneel sterke positie in vooral de doorvoerhandel
naar de oosterburen verdween. Hoewel er voor Nijmegen ten tijde van de Republiek
betere en slechtere tijden waren, zou zij haar oude positie nooit meer herwinnen.
1635 was een uitgesproken zwart jaar. Er brak een pestepidemie uit die volgens de
overlevering aan 6000 Nijmegenaren het leven kostte, de helft van de totale
stadsbevolking. Bij de bestrijding van de ziekte speelde de begaafde Nijmeegse arts
IJsbrand van Diemerbroeck een belangrijke rol. Hij verwerkte zijn ervaringen in een
belangrijke publicatie, die zeker heeft bijgedragen aan het terugdringen van de ziekte
in Europa.
Niet alles was kommer en kwel. De stad beschikte, zij het voor korte tijd, zelfs over
een eigen universiteit, de Kwartierlijke Academie, gevestigd in de voormalige
Commanderie van Sint Jan aan de Korenmarkt. Nijmegen bleef een aantrekkelijke
vestingplaats voor uitgevers, boekhandelaren en drukkers. Succesvol was ook de
glasblazerij die zich in 1658 vestigde in de kapel van het voormalig Sint
Jacobsgasthuis.
Even was Nijmegen het centrum van Europa toen hier in 1678 Europese
vredesonderhandelingen plaatsvonden, die leidden tot de Vrede van Nijmegen, een
reeks van verdragen tussen verschillende Europese staten, die een einde moesten
maken aan de voortdurende spanningen in Europa. De stad stroomde vol met
buitenlandse gezanten die in de stad een onderkomen zochten. Vooral de Nijmeegse
middenstand profiteerde van hun aanwezigheid. Stille getuigen van de
onderhandelingen waren de prachtige Antwerpse gobelins die (deels) nog altijd het
stadhuis sieren.
Garnizoensstad: de 18de eeuw
De 18de eeuw was een tijd van terugkerende politieke woelingen. Regelmatig kwam
het onderhuidse verzet tegen de heersende regentenfamilies aan de oppervlakte. In
het begin van de eeuw vervingen nieuwe plooiers oude plooiers, maar de nieuwe
bestuurders bleken zich nauwelijks te onderscheiden van hun voorgangers. Midden
18de eeuw werd de verheffing van Willem IV tot erfstadhouder van Gelre
voorafgegaan door ‘geweldige beroeringen onder het Gemeen tegen de Regeering’.
5
Ook dit leidde niet tot structurele veranderingen. In de jaren tachtig (de patriottentijd)
was het stadsbestuur wederom het doelwit: de burgerij eiste meer invloed op het
lokale bestuur. Ook de achtergestelde katholieken begonnen in actie te komen. Maar
de gevestigde orde voelde zich sterk genoeg niet op de eisen van de ontevreden
burgers in te gaan. Het bleef relatief rustig, ook toen in 1786/1787 de stadhouderlijke
familie op het Valkhof verbleef. Het aristocratische regentensysteem bleef in stand tot
de Bataafse Omwenteling van 1794/95.
Ondanks deze beroeringen waren in de18de eeuw gezapigheid en landerigheid de
overheersende karaktertrekken van Nijmegen. Investeringen in de plaatselijke
economie vonden nauwelijks plaats en de armoede onder de bevolking nam toe.
Anderzijds legden rijke patriciërs buitenverblijven aan in de omgeving van de stad.
Denk bijvoorbeeld aan de Duckenburg.
Nijmegen onder Franse invloed
De komst van de Franse troepen in 1794 en de daaropvolgende Bataafse vrijheid
brachten revolutionaire veranderingen met zich mee: er kwam (althans formeel) een
einde aan de protestantse alleenheerschappij: de stedelijke overheid diende
voortaan een afspiegeling te zijn van de religieuze verhoudingen in de stad. Voor het
eerst sinds de Reductie in 1591 kreeg Nijmegen weer een katholieke burgemeester
en niet langer maakten alleen protestanten deel uit van de stedelijke raad. Alle
bevolkingsgroepen hadden voortaan dezelfde rechten, maar vooral de katholieke en
de joodse inwoners hadden nog een lange weg te gaan voordat zij hun achterstand
hadden ingehaald.
Ondanks Nijmeegse protesten besloot de provincie kort na de komst van de Fransen
tot verkoop en afbraak van de Valkhofburcht. De onderhoudskosten waren hoog en
vermalen tot tras zou de vooral uit tufsteen opgebouwde burcht veel geld opbrengen.
De stad wist alleen de Sint Maartenskapel en de Sint Nicolaaskapel te behouden.
Voor 10.000 gulden kocht zij de twee kapellen met de grond waarop deze staan. Hier
werd in de daaropvolgende jaren het Valkhofpark aangelegd.
Bekneld tussen de wallen
Veel vernieuwingen bleven na het vertrek van de Fransen bestaan. Het lokale
bestuur zou steeds meer bepaald worden door hogere bestuurslagen: het rijk en de
provincie. Tot diep in de 19de eeuw stelden de plaatselijke bestuurders zich
terughoudend op. Zij beperkten zich zoveel mogelijk tot wat zij zagen als hun
kerntaken: het innen van belastingen en het handhaven van orde en gezag.
Intussen groeide ook bij de Nijmeegse burgerij de behoefte nieuwe ideeën, onder
meer op onderwijsgebied, in praktijk te brengen. De Maatschappij tot Nut van ’t
Algemeen opende een (neutrale) lagere school in de Waalstad. De eerste
protestants-christelijke (bijzondere) school, De Klokkenberg, ging van start, een
landelijke primeur. Het katholieke onderwijs begon met de komst van de eerste
onderwijscongregatie. Dat het katholieke onderwijs in Nijmegen tot grote bloei kwam,
was vooral te danken aan de vele kloosters in de stad. ‘Monnikendam aan de Waal’
begon vorm te krijgen. De vele onderwijsinstellingen maakten van Nijmegen een
echte onderwijsstad.
6
De uitleg van de stad
Midden 19de eeuw barste de stad uit haar voegen. Er was geen ruimte voor
uitbreiding, er waren weinig middelen van bestaan en het inwonertal bleef stijgen.
Vanuit de bevolking werden verschillende pogingen gedaan de stad tot ontwikkeling
te brengen. De stedelijke roep om afbraak van de wallen en aansluiting op het
landelijke spoorwegnet werd steeds luider. Op initiatief van de burgerij kwam in 1865
de spoorwegverbinding Nijmegen-Kleef tot stand, ter ere waarvan later het
Spoorwegmonument tot stand kwam. Pas in 1879 vond de aansluiting op het
landelijke spoorwegnet plaats, nog later verrees het monumentale station van
rijksbouwmeester Peters.
Toen de rijksoverheid in 1874 eindelijk het groene licht gaf voor de slechting van de
wallen kon de stagnatie plaatsmaken voor dynamiek. De lokale bestuurders gingen
uitgesproken voortvarend te werk. Er werd rigoureus gesloopt. Van de middeleeuwse
wallen bleven slechts enkele stukken muur, twee bastions en de kruittoren gespaard.
Dankzij de actieve rol van de Nijmeegse overheid werd de stadsuitbreiding planmatig
aangepakt. De statige singels, de stadsparken, de grotere en kleinere pleinen en de
brede uitvalswegen getuigen daar nu, meer dan honderd jaar later, nog steeds van.
Er vond een bouwexplosie van ongekende omvang plaats: publieke gebouwen,
particuliere woningen, winkels en kerken. Het groeiend aantal katholieke kerken (en
instellingen) was tekenend voor de steeds dominanter wordende positie van de
katholieken in de stad. Zie bijvoorbeeld het imposante Canisiuscollege aan de Berg
en Dalseweg.
De vele nieuwbouw deed het oude niet vergeten: de Belvedere, het Waaggebouw,
het Raadhuis en de Sint Stevenskerk werden in de jaren tachtig van de 19de eeuw
grondig gerestaureerd. Het nieuwe Nijmegen ging wel ten koste van de
benedenstad. Het accent kwam te liggen op de landzijde, terwijl de Waalkant
geleidelijk aan in verval raakte. De komst van de Waalbrug in 1936 bezegelde deze
ontwikkeling. Niet alleen economisch, ook als woongebied verminderde de betekenis
van de oude stad. Zij die het zich konden veroorloven trokken naar de herenhuizen
en villa’s aan de nieuwe singels en uitvalswegen. Het zou tot 1978 duren voordat de
benedenstad grondig werd aangepakt.
De ontmanteling leidde een periode in van forse investeringen, de werkgelegenheid
nam toe en daarmee ook de welvaart. Toch werd Nijmegen geen industriestad. Een
onderneming als de zeepfabriek van Dobbelman was een uitzondering. Nijmegen
bleef een stad gericht op dienstverlening en onderwijs. De komst in 1923 van de
katholieke universiteit gaf deze ontwikkeling nog een extra stimulans. De
aanwezigheid van de universiteit, de kroon op de emancipatie van de Nederlandse
katholieken, speelde later een rol in ongekeerde richting, toen de stad zich
ontwikkelde van ‘Monnikendam’ tot ‘Havana aan de Waal’.
De zwakke economische positie van de stad maakte haar extra kwetsbaar toen in
1929 wereldwijd een crisis uitbrak.
Oorlog en wederbouw
Voor de meeste Nijmegenaren verliep de oorlog relatief rustig tot op 22 februari 1944
geallieerde bommenwerpers een groot deel van de binnenstad verwoestten, waarbij
bijna 800 mensen de dood vonden en vele duizenden gewond raakten. In september
van dat jaar werd Nijmegen bevrijd, maar de stad zou nog een half jaar in de
frontlinie liggen. Ook hierbij vielen honderden doden en was er veel materiële
schade. De relatieve rust in de eerste jaren van de oorlog gold niet voor de joodse
7
Nijmegenaren van wie slechts een enkeling de deportaties van 1942-1943
overleefde.
De wederopbouw, die traag op gang kwam, begon met de bouw van noodwoningen
en noodwinkels. Vervolgens werd de verwoeste bovenstad planmatig aangepakt:
straten werden verbreed en recht getrokken, een nieuw plein werd aangelegd: Plein
1944 In 1956 was de eerste fase van de wederopbouw voltooid. De toren van de
Stevenskerk en het stadhuis waren in hun oude glorie hersteld. De oudste stad van
het land had nu een van de modernste winkelcentra van het land. In het bijzonder de
nieuwe winkelpanden in de Burchtstraat zijn sprekende voorbeelden van
wederopbouwarchitectuur, evenals de Molenstraatkerk, het stationsgebouw en de
stadsschouwburg, inmiddels gemeentelijk monument.
Het moderne Nijmegen
Rondom de vooroorlogse stad verrezen nieuwe wijken, die de enorme woningnood
moesten opvangen. In de jaren vijftig en zestig kende Nijmegen een sterke
expansiedrift. Vooral aan de zuid- en westrand schoten nieuwbouwwijken als Hatert
en Neerbosch-Oost als paddenstoelen uit de grond. De vraag naar woningen bleef;
na Dukenburg en Lindenholt volgde de Waalsprong. Eind jaren negentig ging de
binnenstad op de schop: het Nijmegen wordt zó mooi-project. De Marikenstraat en
het nieuwe Mariënburg, met onder meer het Regionaal Archief, zijn hiervan treffende
voorbeelden.
Het gemeentebestuur voerde na de oorlog een actief industrialisatiebeleid. Nieuwe
haven- en industrieterreinen werden aangelegd en bedrijven werden overgehaald
zich in Nijmegen te vestigen. Maar ook al maakte de Nijmeegse industrie in de eerste
jaren na de oorlog een bloeiperiode door, toch werd Nijmegen ook nu geen
industriestad. Het was vooral de uitbreiding van de universiteit vanaf de jaren vijftig,
die voor de Nijmeegse werkgelegenheid van cruciaal belang bleek. Nijmegen staat
ook nu nog voor onderwijs en in toenemende mate ook voor gezondheidszorg. Aan
de invalswegen hangen sinds enige maanden borden met de tekst Nijmegen City of
Health. Als Gezonde Stad tracht zij de ontwikkeling van kennis en innovatie op dit
gebied te stimuleren. Gezond leven is een belangrijk onderwerp in de stad, dat zich
ook vertaalt in een groot aantal sportieve evenementen zoals de Zevenheuvelenloop,
de Marikenloop en de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen.
De afgelopen jaren was er behalve veel nieuwbouw ook veel aandacht voor het
verleden, uitmondend in een groots opgezet jubileumfeest 2000 jaar leven, 1900 jaar
stad in 2005. Op allerlei manieren werd getracht het verleden dichterbij te brengen.
Zo werd in het Valkhofpark de oude donjon gereconstrueerd en op het Kelfkensbos
verrees een kunstwerk, waarin een replica van de hier gevonden restanten van de
godenpijler verwerkt is. Hiermee is de cirkel rond en eindigt onze reis door twintig
eeuwen geschiedenis.
8
Download