Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets 1. Frits heeft

advertisement
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
1
1. Frits heeft voor een practicumproef 100 g alcohol nodig. Hij heeft alleen een maatcilinder
tot zijn beschikking want de weegschaal is stuk. Hoeveel cm3 alcohol moet hij afmeten?
A 0,80 cm3
B 1,0 ⋅ 102 cm3
C 1,3 ⋅ 102 cm3
D 1,8 ⋅ 102 cm3
E 0,80 ⋅ 103 cm3
Een auto rijdt met een constante snelheid van 30 m/s over een rechte weg. Plotseling moet de
auto remmen. In onderstaande figuur is de snelheid tijdens het remmen als functie van de tijd
gegeven.
2. Hoe groot is de vertraging van de auto tijdens het remmen?
A 0,20 m/s2
B 5,0 m/s2
C 6,0 m/s2
D 10,0 m/s2
E 180 m/s2
3. Hoe groot is de afgelegde weg tijdens het remmen?
A 45 m
B 90 m
C 180 m
4. In nevenstaande figuren zijn vier (s,t)diagrammen getekend die kunnen horen
bij het gegeven (v,t)-diagram.
In welk diagram is de remweg van de
Auto juist weergegeven.
A in diagram A
B in diagram B
C in diagram C
D in diagram D
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
2
5. Op een fiets zorgt de dynamo ervoor dat het licht kan branden. Op het voorlampje staat:
6 V / 0,5 A. Op het achterlampje staat: 6 V / 0,1 A. De lampjes zijn parallel op de dynamo
aangesloten. Hoe groot is de stroomsterkte die de dynamo levert, als beide lampjes op de
juiste spanning branden?
A 0,1 A
B 0,4 A
C 0,5 A
D 0,6 A
E 6V
F 12 V
Tijdens een survival moeten Jan en Piet achtereenvolgens van een steile heuvel afdalen. Ze
gebruiken daarbij hetzelfde touw dat aan een boom vastzit. Zie onderstaande figuur.
6. Als Jan en Piet van de heuvel afstappen hebben ze
geen beginsnelheid. Wrijvingskrachten worden
verwaarloosd. Piet is 5 kg zwaarder dan Jan. Wie
van beiden heeft de grootste snelheid als hij beneden
in Q aankomt?
A Jan
B Piet
C De snelheid van Jan en Piet is gelijk.
7. Hierna moeten Jan en Piet na elkaar langs het touw in de boom klimmen. Ze doen hier
beiden even lang over. Wie van beiden levert het grootste vermogen?
A Jan
B Piet
C Het vermogen dat Jan en Piet leveren is gelijk.
8. Een eind verder moet Piet een beek oversteken.
Dit gebeurt met behulp van een touw. In nevenstaande figuur is het moment getekend dat Piet
zich in het midden van het touw bevindt.
Vergelijk de spankracht in het touw met de
zwaartekracht Fz op Piet in de situatie van de
figuur.
A De spankracht is gelijk aan ½ ⋅ Fz.
B De spankracht is gelijk aan Fz.
A De spankracht is groter dan Fz.
9. In een kWh-meter zit een schijf die ronddraait en daardoor het aantal kWh telt. Op een
bepaald type kWh-meter staat vermeld: 75 omwentelingen ≡ 1 kWh.
Een elektrisch apparaat met een vermogen van 2 kW wordt via de kWh-meter een uur lang
ingeschakeld. Hoeveel omwentelingen heeft de schijf dan gemaakt?
A 27 omwentelingen
B 38 omwentelingen
C 75 omwentelingen
D 150 omwentelingen
E 150.000 omwentelingen
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
3
In nevenstaande figuur is een heel eenvoudig
type camera schematisch weergegeven. Het
beeld wordt gevormd op het rechterzijvlak
(achterwand) van de rechter doos. Een
fotograaf wil een foto maken van een boom.
De camera bevindt zich op korte afstand van
deze boom.
10. In bovenstaande figuur is de afstand van de lens tot de achterwand van de camera
weergegeven. Hoe noemen we deze afstand?
A voorwerpsafstand
B beeldafstand
C brandpuntsafstand
11. Dezelfde camera wordt nu veel verder van de boom geplaatst. De fotograaf wil nu
opnieuw een scherpe afbeelding van de boom op de achterwand krijgen. Hoe moet de
achterwand van de camera dan verplaatst worden om het beeld scherp te maken?
A De achterwand moet dichter naar de lens geschoven worden.
B De achterwand moet verder van de lens geschoven worden.
C De achterwand moet niet verschoven worden.
12. De situatie beschreven in de vorige vraag kan schematisch worden weergegeven met
behulp van onderstaande figuur.
Welke afbeelding uit nevenstaande
figuur zal er op de achterwand van de
camera te zien zijn?
A afbeelding A
B afbeelding B
C afbeelding C
D afbeelding D
13. Met behulp van de opstelling, weergegeven in nevenstaande figuur, wordt een
proef uitgevoerd over gloeidraden.
Hoe zijn de ijzerdraad en de aluminiumdraad geschakeld?
A in serie
B parallel
C in een combinatie van serie en parallel
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
4
14. In een slee is een blok geplaatst. De slee
ligt op een helling. In nevenstaande figuren
is dit schematische getekend. In welke
tekening is de zwaartekracht juist getekend?
A tekening A
B tekening B
C tekening C
D tekening D
15. Een elektrische heggenschaar heeft twee schakelaars. De heggenschaar werkt alleen als je
met twee handen de beide schakelaars indrukt. Op deze manier is zeker dat je vingers bij
de schakelaars zitten en er dus geen kans bestaat met je vingers tussen de messen te
komen. Op welke manier zijn de twee schakelaars in de stroomkring geplaatst?
A op manier A
B op manier B
C op manier C
16. Met behulp van een oscilloscoop
worden twee geluiden opgemeten. In
nevenstaande figuur zijn de beide
oscilloscoopbeelden weergegeven. De
tijdbasis is voor beide metingen gelijk
ingesteld.
Hoe verhouden zich de frequenties
van geluid 1 en geluid 2?
geluid 1 : geluid 2
A
2 : 3
B
2 : 5
C
3 : 2
D
5 : 2
17. Met boringen in de aardbodem probeert men te achterhalen welke stoffen er zoal in de
aarde zitten. Met zo’n boring haalt men materiaal naar boven. Daarvan bepaalt men de
dichtheid. Hoeveel materiaal moet men bij zo’n boring verzamelen om de dichtheid van
dat materiaal te kunnen bepalen?
A 1g
B 1 kg
C 1 cm3
D 1 dm3
E 1 m3
F Elke goed te meten hoeveelheid is geschikt.
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
5
18. Een lift vertrekt op tijdstip t = 0 s omhoog. Hij stopt op het tijdstip t1 op een hogere
verdieping. In onderstaande figuren zijn vier (v,t)-diagrammen getekend.
Welk diagram geeft het best het verband weer tussen de snelheid van de lift en de tijd?
A diagram A
B diagram B
C diagram C
D diagram D
John slaat op zijn gitaar twee
verschillende tonen aan. Met behulp van
een oscilloscoop worden beide tonen
opgenomen en weergegeven op het
oscilloscoopscherm. Zie nevenstaande
figuren.
De
instelling
van
de
oscilloscoop is in beide gevallen
hetzelfde.
19. Bestudeer de volgende twee beweringen:
I Figuur a hoort bij de toon met de grootste frequentie
II Figuur b hoort bij de toon met de grootste geluidssterkte.
Welke beweging(en) is/zijn juist?
beweging 1
bewering 2
A juist
juist
B juist
onjuist
C onjuist
juist
D onjuist
onjuist
20. De tijdbasis van de oscilloscoop is ingesteld op 1 ms/div. Hoe groot is de frequentie
van de trilling in bovenstaande figuur a.
A 0,30 Hz
B 3,0 Hz
C 33 Hz
D 0,33 kHz
E 3,0 kHz
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
6
In onderstaande figuur is een deel weergegeven van een trillende snaar. In de figuur zijn
enkele afstanden weergegeven.
21. Welke afstand in de figuur geeft de amplitudo van de trilling aan?
A afstand a
B afstand b
C afstand c
D afstand d
22. Welke afstand in de figuur geeft de golflengte aan?
A afstand a
B afstand b
C afstand c
D afstand d
23. In nevenstaande figuur is het vermogensschema gegeven van een zonnecel.
Hoe groot is het rendement van deze
zonnecel?
A 14%
B 16%
C 70%
D 86%
Tijdens een practicum willen Els en Heleen bij verschillende spanningen de stroomsterkte
door een lampje meten. Daarvoor tekenen ze allebei een schakelschema. Els tekent schema 1
en Heleen tekent schema 2. Zie onderstaande figuur.
24. Welk(e) van deze schema’s is/zijn juist?
A alleen schema 1
B alleen schema 2
C beide schema’s
25. Met een goede schakeling worden de metingen gedaan. In onderstaande figuur zie je de
grafiek van de metingen van Els en Heleen.
Welke conclusie kunnen ze trekken uit de grafiek?
A De weerstand van het lampje wordt kleiner als
de spanning groter wordt.
B De weerstand van het lampje is constant.
C De weerstand van het lampje wordt groter als
de spanning groter wordt.
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
7
26. Marjon zit examen te maken. Ze kijkt eerst naar haar examenopgaven en daarna naar de
klok, die ver weg aan de muur van de gymzaal hangt. Hoe verandert dan haar ooglens?
A De ooglens wordt boller.
B De ooglens wordt minder bol.
C De ooglens verandert niet.
27. Over geluid worden twee uitspraken gedaan. Welke van deze uitspraken is of zijn juist?
I. De toonhoogte van het geluid is afhankelijk van de frequentie.
II. De geluidssterkte is afhankelijk van de amplitudo.
A geen van beide
B alleen I
C alleen II
D zowel I als II
28. Nienke bouwt een opstelling waarmee ze een alarm
wil kunnen inschakelen als in een bepaalde ruimte een
te hoge temperatuur ontstaat. Ze gebruikt het schakelschema zoals weergegeven in nevenstaande figuur.
Hierin zijn o.a. een vaste weerstand en een NTCweerstand in serie met elkaar geschakeld.
Bij een te hoge temperatuur moet het alarm afgaan
omdat de NTC dan warmer wordt. Hoe verandert
hierdoor de weerstand van de NTC? Hoe verandert
hierdoor de stroomsterkte door de NTC?
weerstand
stroomsterkte
A wordt kleiner
wordt kleiner
B wordt kleiner
wordt groter
C wordt groter
wordt kleiner
D wordt groter
wordt groter
29. Een rood voorwerp bevindt zich in een donkere ruimte. Het rode voorwerp wordt
beschenen met een blauwe lamp. Hoe ziet het voorwerp er dan uit?
A blauw
B rood
C zwart
30. In een slee is een blok geplaatst. De slee
wordt langs de helling naar boven
getrokken. In nevenstaande figuren is dit
schematische getekend. In welke tekening
is de wrijvingskracht juist getekend?
A tekening A
B tekening B
C tekening C
D tekening D
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
8
31. Een voorwerp valt naar beneden. Een groot deel van de valbeweging vindt, vanwege de
optredende wrijvingskracht, plaats met een constante snelheid. Wat kun je zeggen over de
zwaartekracht Fz en de wrijvingskracht Fw tijdens dit deel van de beweging?
A Fz < Fw
B Fz = Fw
C Fz > Fw
32. In een schakeling worden een stroom- en een spanningsmeter opgenomen. Beide meters
worden op een bepaald moment afgelezen. Hoe kan uit de meetwaarden de weerstand
bepaald worden?
A door de aanwijzing van de stroommeter te delen door de aanwijzing van de
spanningsmeter.
B door de aanwijzing van de spanningsmeter te delen door de aanwijzing van de
stroommeter.
C door de aanwijzing van de spanningsmeter te vermenigvuldigen met de aanwijzing van
de stroommeter.
Lees nevenstaand krantenartikel.
33. Door welke vorm van warmtetransport komt de warmte van de zon naar de
spoorstaven?
A geleiding
B stroming
C straling
34. De spoorstaaf wordt aan de zonnekant het eerst warm. Welke vorm van warmtetransport zorgt ervoor dat de spoorstaaf ook op andere plaatsen warm wordt?
A geleiding
B stroming
C straling
35. Met welke temperatuur in Kelvin komt een temperatuur van 70 °C overeen?
A −343 K
B −203 K
C 203 K
D 343 K
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
9
Peter en Belinda doen een bewegingspracticum met de computer. Met een afstandssensor leggen ze de beweging vast van een
fietser gedurende 8 seconden. Als resultaat
krijgen ze nevenstaand (v,t)-diagram.
36. Hoe kan de beweging tussen tijdstip t = 2 s en tijdstip t = 5 s het best omschreven
worden?
A een eenparige beweging
B een eenparig versnelde beweging
C een eenparig vertraagde beweging
37. Hoe groot is de afgelegde weg tussen de tijdstippen t = 0 s en t = 5 s?
A 12 meter
B 16 meter
C 24 meter
D 28 meter
E 40 meter
38. Met het computerprogramma kunnen Peter en Belinda van de vastgelegde beweging
ook een (s,t)-diagram maken. Onderstaand staan drie van dit soort (s,t)-diagrammen.
Welk (s,t)-diagram past het best bij de beweging die Peter en Belinda vast hebben
gelegd?
A figuur A
B figuur B
C figuur C
39. Annemarie bepaalt de grootte van de weerstand van een NTC bij verschillende
temperaturen. Ze zet haar metingen uit in een grafiek. Zie onderstaande figuur.
Welke grafiek hoort bij
de metingen van Annemarie.
A grafiek A
B grafiek B
C grafiek C
www.fysikarel.nl
Examentraining HAVO5 – Oriëntatietoets
10
40. Joop heeft een bootje, waarmee hij over de Maas vaart. Om het bootje op de kant te
trekken, maakt hij gebruik van een katrol. In onderstaande figuur zijn twee manieren
getekend om het bootje op de kant te trekken.
Bij manier 1 is de katrol aan het bootje gebonden, bij manier 2 is de katrol aan de paal
gebonden. Bij welke manier is de kleinste kracht nodig om het bootje op de kant te
trekken?
A bij manier 1
B bij manier 2
C Dat maakt niets uit.
www.fysikarel.nl
Download