Inhoudsopgaven Blz. Hoofdstuk 1. Algemene inleiding……………………………………....4 § 1.1 Wat is verwering………………………………………...4 § 1.2 Verwering in Suriname………………………………....8 § 1.3 Geologische informatie over het studie gebied………..11 § 1.4 geologische kaart van het studie gebied……………….14 Hoofdstuk 2 Methoden………………………………………………..15 § 2.1 Methoden in het veld…………………………………...15 § 2.2 Methoden in het laboratorium………………………...16 Hoofdstuk 3 Resultaten……………………………………………….18 § 3.1 Trans-Amazonian greenstone belt => Marowijne Groep………………………………………..18 § 3.1.1 Rosebel formati………………………………………18 § 3.1.2 Paramaka formati…………………………………....23 § 3.2 Apatoe dolerieten………………………………………27 § 3.3 Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex ( Lower proterozoic )………………………………….29 Verwerkte labresultaten………………………………………………...31 Discussie & conclusie…………………………………………………...32 Literatuurlijst……………………………………………………………34 Hoofdstuk 1. Algemene inleiding § 1.1 Wat is verwering Verwering is de verandering van materiaal op of nabij het aardoppervlak, als een reactie op de condities die er daar heersen. Het is het resultaat van interacties tussen de lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer en de biosfeer. Het proces vindt plaats in een zone dat zich uitstrekt vanuit het aardoppervlak naar de ondergrond in de zone van diagenese. Verwering wordt onderverdeeld in de volgende typen: Fysische verwering Chemische verwering. Bij biologische verwering wordt het gesteente afgebroken door de activiteit van planten en dieren. De fysische verwering of mechanische verwering vindt plaats wanneer een vast gesteente in fragmenten wordt gebroken, dit type van verwering hangt af van het uiteen vallen van gesteenten onder in vloed van atmosferische verschijnselen en vegetatie. Het treedt op waar er grote verschillen zijn tussen dag en nacht temperaturen. Fysische verwering is alleen te zien in gebieden waar de chemische verwering afwezig is. Dus gebieden waar er weinig of geen water aanwezig is ( droge gebieden of aride klimaten). Fysische verwering kunnen we onderscheiden in de volgende onderdelen: Drukontlasting: Door het afnemen van de druk doordat materiaal bovenop het gesteente weg erodeert, kan het op gaan breken.. Insolatie: deze vorm van fysische verwering vindt plaats in gebieden waar er sprake is van sterke temperatuursveranderingen. Door hoge temperaturen zal het gesteente uizetten en door lage temperaturen krimpt deze weer in. Het herhalen van het inkrimpen en uitzetten zorgt er uiteindelijk voor breuken in het gesteente, waardoor het gesteente uit elkaar valt. Vorstverwering: deze verwering vindt plaats doordat water bij zijn uitzetting tot ijs, voor een volume vergroting zorgt. Hierbij is het gesteente gedwongen om uit te zetten maar omdat het massief is gaat het breken, waardoor je scherpe en hoekige deeltjes krijgt. Deze type van verwering is afhankelijk van de porositeit van het gesteente (zowel poriënvolume als – diameters) en de optredende temperaturen. 2 Een belangrijk gevolg van fysische verwering is, dat het zorgt voor oppervlakte vergroting van een gesteente. Hierdoor kan de chemische verwering beter gaan werken Voorbeeld: Een graniet blok van 1m×1m×1m. Dit blok heeft een oppervlakte van 6m2. Als we dit blok in de helft breken in alle richting krijgen we 8 graniet blokken van 0.5m×0.5m×0.5m. De totale oppervlakte van de acht blokken is nu 12m2. Door de oppervlakte vergroting kan chemische verwering makkelijker en sneller plaats vinden. Bij chemische verwering worden mineralen in de reacties afgebroken door chemische reacties. Deze chemische reacties ontstaan door processen, waarbij atmosferische, hydrosferische en biologische elementen reageren met de mineralogisch bestanddelen van het gesteente, hierdoor worden er relatief stabiele mineralen gevormd. Het meest voorkomende gesteente vormende mineralen zijn de silicaten, deze worden meestal afgebroken door hydrolyse reacties. Deze vinden plaats wanneer het gesteente in aanraking komt met water. Manieren van chemische verwering: Door oxidatie, het materiaal reageert met zuurstof. Daarbij ontstaan oxiden, die over het algemeen minder hard zijn dan de oorspronkelijke mineralen, en daardoor makkelijker verkruimelen; Door hydrolyse, het materiaal reageert met water. De producten van de verweringsreactie zijn meestal minder harde mineralen; Door carbonatie, een reactie die wordt veroorzaakt door in water opgeloste koolstofdioxide (CO2); Door het rechtstreeks oplossen van mineralen in water; Door hydratie, waarbij water in het kristalrooster van het mineraal wordt opgenomen. Over het algemeen worden mineralen hierdoor minder hard. Voorbeelden van verweringsreacties: -Verweren van kalksteen als gevolg van carbonatie Als CO2 in water wordt opgelost, wordt het water zuurder want er ontstaan oxoniumionen (H3O+): CO2 (aq) + 2H2O (l) <--> H3O+ (aq) + HCO3- (aq) Bovenstaande reactie beschrijft het proces van carbonatie. Zuur water (bijvoorbeeld zure regen) verweert kalksteen. Kalksteen bestaat grotendeels uit calciet (CaCO3). De reactie is als volgt: CaCO3 (calciet) + H3O+ (aq) --> Ca2+ (aq) + HCO3- (aq) + H2O (l) Hierbij wordt het gesteente effectief afgebroken. Het is ook een sink (manier van verdwijnen) van CO2 uit de atmosfeer. -Verweren van olivijn door hydrolyse. Olivijn reageert met water, in feite met oxoniumionen in het water (deze zijn in zeer kleine hoeveelheid altijd in water aanwezig). Er is dus eigenlijk sprake van een zuur-base-reactie. Hieronder als voorbeeld forsteriet, dat is magnesiumhoudende olivijn, bij de reactie ontstaat kiezelzuur: Mg2SiO4 (olivijn) + 4H3O+ (aq) --> 2Mg2+ (aq) + H4SiO4 (l) 3 Hoe sterk een mineraal gevoelig is voor chemische verwering hangt af van hoe stabiel het is aan het oppervlak. Mineralen die op grotere diepte gevormd worden zullen minder stabiel zijn (ze zijn verder verwijderd van de omstandigheden waarbij ze zijn gevormd) en dus sneller verweren. Daarom kan de Bowen reactie serie gebruikt worden om te zien welk mineraal het gevoeligst is voor chemische verwering: olivijn verweerd snel, kwarts is stabiel. Hoe mafischer een mineraal is, des te gevoeliger het is voor chemische verwering. Het uit pure silica bestaande mineraal kwarts is goed bestand tegen verwering. Andere belangrijke gesteentevormende mineralen als veldspaat of mica vallen sneller ten prooi aan chemische verwering, waarbij ze worden omgezet naar kleimineralen. Bowen reeks Biologische verwering: dit is een soort van fysische verwering, waardoor dikker wordende plantenwortels en de toenemende druk van de wortels zorgen ervoor dat de gesteenten open barsten, hierdoor is het dan makkelijker is voor de chemische. Geen van de 3 soorten verwering werkt onafhankelijk. Als door fysische verwering het gesteente afbrokkelt, wordt er meer van het gesteente blootgesteld aan chemische verwering. Anderzijds zal door chemische verwering het makkelijker worden voor fysische verwering om op het gesteente te reageren. Biologische verwering helpt de andere 2 soorten verwering. De wortels van bomen scheuren het gesteente waardoor het makkelijker wordt om af te breken door fysische verwering en hierdoor wordt meer van het gesteente blootgesteld aan chemische verwering. Hieronder is te zien hoe de verschillende soorten verwering samenwerken. 4 Factoren die een rol spelen bij de verwering zijn: Klimaat: Zoals gezegd is voor chemische verwering veel water nodig. Chemische verwering zal dan ook het dominante verweringsproces in tropisch vochtige klimaten zijn, terwijl mechanische verwering in aride klimaten dominant is. Tijdens een ijstijd heeft fysische verwering de overhand, vanwege de algemeen lage temperaturen en grote warm/koud verschillen. Doordat chemische verwering sommige mineralen sneller afbreekt dan andere, zal zand in een tropisch vochtige klimaat meestal alleen kwarts bevatten, terwijl in een aride klimaat ook K-veldspaat in het zand zit. Vegetatie: de planten groei zorgt voor de biologische verwering. Vegetatie houdt water vast in het gesteente, dit zorgt dan voor de chemische verwering. Tijd Topografie: dit zorgt voor water drainage dat de chemische verwering op gang brengt Menselijke activiteiten: industriële activiteiten veroorzaken vervuiling van de lucht. Hierdoor krijgen we zure regens die de chemische verwering ook op gang brengt. a: Gesteente breekt door druk- en trekkrachten in de aarde Fig. 1: fysische verwering a: Regenwater loopt in barsten. Daarin opgeloste stoffen lossen het gesteente op (chemische verwering door oplossing). b: Water dat in barsten bevriest, zet uit en duwt het gesteente uit elkaar (mechanische verwering door vorst) Fig. 2: Chemische verwering 5 a: Gesteenten vallen uit elkaar b: Planten, (bodem)dieren, schimmels en bacteriën tasten het gesteente aan ( chemische verwering door organismen). c: Planten drukken het gesteente met hun wortels uit elkaar (mechanische verwering door organismen). Fig. 3: Verschillende vormen van verwering werken samen om het gesteente af te brokkelen §1.2 Verwering in Suriname Zoals er eerder behandeld is de verwering sterk afhankelijk van het klimaat. In Suriname hebben is er sprake vaneen tropisch vochtig klimaat, bij dit klimaat zal de chemische verwering overheersen. Dit doordat er hoge temperaturen, hoge vochtigheids graad (veel neerslag) en vegetatie voorkomen. De kleiige bodems van het binnenland van Suriname is het gevolg van een hoge mate van chemische verwering. Het verwerings profiel bij tropische verwering Gesteente: fysisch en chemisch onverweerd gesteente Saprock: samentrekking van saproliet en rock. Gesteente dat tekenen van verwering vertoont (bijvoorbeeld bruinkleuring), maar nog stevig is. Saproliet: verweerd gesteente, meestal zacht, waarbij echter het makroscopisch en microscopisch maaksel behouden bleven. De verwering is dus eigenlijk isovolumetrisch. Bodemmateriaal: onder invloed van fysisch en biologische processen gehomogeniseerd materiaal. In het bovenste gedeelte treffen we de eigenlijke bodem aan met verticale anisotropie, horizonten. Het verwerings profiel bij tropische verwering wordt onderverdeeld in: A theoretische verweringsprofiel B Reële verweringsprofiel C lateritische verweringsprofiel 6 Figuur 4. schematische tekening van een theoretisch verweringprofiel De α-laag is een dek bestaande uit relatief fijn, homogeen materiaal dat in vele gevallen dezelfde mineralogische samenstelling heeft als de diepere delen. De β1 en β2 vormen samen de zogenaamde stone-line. De β1 is een grint met kenmerken van een oud oppervlak d.m.v. aanwezigheid van een vernis op de lateriet fragmenten, aanwezigheid van prehistorische werktuigen. De β2 is ontstaan door verharding van ijzervlekken, en dit grint wordt naar de diepte toe steeds zachter en minder dens. De γ1 laag is een gehomogeniseerde saproliet dus boven de pedoplasmatie zone, de γ2 is de echte saproliet. De oorsprong van de α laag boven de stoneline wordt op verschillende manieren verklaard. De meest aanvaardbare redenen zijn de micro-pedimentatie door terugwijkende geulen, en de aanvoer van materiaal uit de diepte door termieten activiteit. In dit laatste is er uiteraard een nauw verband tussen de γ en de α lagen, wat van belang is bij de geochemische prospectie. Figuur 5. schematische tekening van een reële verweringsprofiel 7 Lateriet profielen Laterieten zijn residuaire afzettingen ontstaan door de concentratie van onoplosbere componenten gedurende de uitloging van aluminium houdende klei mineralen. Het lateriet profiel ziet er als volg uit: Horizons: - residual soil horizon: dit is de bovenste horizon bestaande uit mechanische en fysische verwerings producten van de onderliggende horizonten met planten resten en humus. De zwarte kleur is afkomstig van humus of te wel ijzeroxiden. - Duricrust horizon: dit is een massieve zone van het profiel dat veroorzaakt is door rekristallisatie van ijzermineralen. - Bauxiet horizon: dit een minder massieve horizon bestaande uit minder ijzer houdende mineralen. Deze horizon heeft een oranje bruine kleur. - Saproliet horizon: deze horizon bestaat uit aluminium silicaat verwerings producten van het moeder materiaal. - Parent rock: deze horizon bestaat uit moedergesteente, dat ook wel vers gesteente wordt genoemd. Figuur6. Schematische tekening van een lateritisch verwering profiel 8 §1.3 Geologische informatie over het studie gebied Om de tropische verwering in Suriname beter te begrijpen zijn we op een veldwerk geweest. Tijdens dit veldwerk hebben wij op verschillende plaatsen de verwerings patronen van gesteenten bestudeerd en monsters genomen voor verder laboratorium onderzoeken. Deze studie plaatsen waarbij wij gesteenten en hun verwerings producten zijn tegen gekomen kunnen wij verdelen in het verschillende gesteente groepen en formaties van de verschillende geologische tijdperken. Dit hebben wij aan de hand van de geologische kaart gedaan van dat gebied 1. Marowijne groep. 2. Intrusieve gesteenten zoals ‘Apatoe’ dolrerieten 3. Granieten intrusies Marowijne groep Het grootste gedeelte van het binnenland van Suriname wordt in beslag genomen door gesteenten die in een enkele periode van gebergtevorming zijn ontstaan. De Trans – Amazonische gebergtevorming, is ongeveer 1900 miljoen jaar geleden ontstaan. Hiertoe behoren de metamorfe gesteenten van de Marowijne groep en verder verschillende typen stollingsgesteenten: granieten, gabbro’s en vulkanische gesteenten. De Marowijne groep beslaat grote delen van Noordoost Suriname en kan onderverdeeld worden in: Paramaka formatie Armina formatie Rosebel formatie De Marowijnegroep en de Maronigroep in Frans-Guyana worden elk door Gibbs & Baron (1993) benoemd tot de Marowijne supergroep. De lage graad meta vulkanische gesteenten van de Marowijne supergroep komen voor in grote gebieden in het oosten en noordoosten en wat kleinere gebieden in het noordwesten van Suriname voor. Deze gesteenten zijn deel van een bijna continue, Oost-west tot Zuidoost-Noordwest lopende, greenstone belt. Deze zone bevindt zich in het Noordoostelijk gedeelte van het Guyanaschild en wordt gesplitst in 2 delen: 1. het gedeelte dat vanaf Frans – Guyana in de Oostelijke richting loopt. 2. het gedeelte dat doorloopt naar Noordoost Brazilië. De marowijne Supergroep is van onder naar boven in te delen in: 1. bazalten 2. felsisch vulkanische gestenten 3. klastisch vulkanische en chemische sedimenten, die voornamelijk verweringsproducten zijn van de vulkanische gesteenten. De hoeveelheid sedimentaire gesteenten neemt naar boven steeds toe. De Paramaka formatie bestaat voornamelijk uit vulkanische sedimentgesteenten. In het noordoostelijke gedeelte van de Paramaka formatie ligt de Armina formatie, welke voornamelijk bestaat uit schist, grauwak en phyllieten. De Rosebel formatie in het Noordoosten van Suriname bestaat uit zandstenen, afgewisseld met fyllieten en op sommige plekken met intermediair vulkanische gesteenten. Verder bestaat het ook uit metavulkanische gesteenten.Net als de Armina formatie, ligt de Rosebel formatie ook op de Paramaka formatie. De sedimenten van de Rosebel formatie zijn of equivalent aan 9 de grauwakken van de Armina formatie of het zijn erosieproducten van een periode van opheffing en metamorfose. Dolerieten Dolerieten behoren tot de intrusieve gesteente waarbij het uit fijnkorrelig materiaal bestaat. Doleriet (v. Gr. doleros = verraderlijk), een kiezelzuurarm stollingsgesteente van subvulkanische oorsprong, meestal voorkomend als hypabyssische gesteenten in gangen of intrusieplaten. Mineralogische samenstelling van dolerieten zijn: -Plagioklaas met een anorthietgehalte van meer dan 50% -Clinopyroxeen -Amfibool -Hyperstheen -Pigeoniet -Kwarts -Alkaliveldspaat -Nefelien -Meliliet -Analciet -en soms olivijn De dolerieten die wij dit studie gebied zijn tegen gekomen behoren tot de groep van de Apatoe dolerieten of te wel Pigeoniet Doleriet. Dit hebben wij waargenomen op het geologische kaart van Suriname. Kayser Doleriet De Kayser olivijn doleriet vormt een 300 km lange Noordwest- zuidoost strekking. Voor dit olivijn doleriet is er geen betrouwbare ouderdom datum, maar de datum van de Nickerie Metamorfe Episode. Het bestaan van verschillende ganggesteenten, variërend van niet gemetamorfoseerd tot verschillende graden van metamorfe, heeft veel verwarring gebracht in de eerdere geologische onderzoekingen tot hedendaagse. Er zijn twee verschillende soorten dolerieten: 1. De oudste doleriet: de Avanavero hypersteen-pigeoniet doleriet, deze vormt grote gangen en dunne rotslagen van stollingsgetseenten. 2. Het jonge doleriet: de Apatoe pigeoniet doleriet, deze is en serie van smalle noordzuid liggende dolerieten. Kenmerkend voor deze pigeoniet dolerietgangen is dat de pigeoniet mineraal nooit is omgezet, wegens de afwezigheid van metamorfose effecten. De Nickerie Metamorfe episode Ongeveer 1200 miljoen jaar geleden, dus net nog voor de intrusie van de Apatoe dolerieten, trad er een periode van breukbewegingen op, in de Nickerie episode. Deze periode resulteerde niet alleen in een lage graad metamorfose, maar ook het reclasseren van de ouderdom van de mica’s in het heel westelijk deel van de Guyana Schild tot in het centraal deel van Suriname. Deze episode resulteerde ook in een wijdverspreide extreme deformatie en granulatie van gesteenten (terwijl er geen chemische veranderingen optreed) in een Oost- Noord- Oost trend scheidings zone als vb het Bakhuis fault (grens tussen breuken in gesteenten langs welke de oppervlakte op verschillende manieren is verschoven). Een patroon van dat bij elke van de 10 boven genoemde gebieden is dat zij altijd kenmerken hebben van activiteiten die zich in de oudheid hebben afgespeeld, mogelijk tijdens de periode van de Trans- Amazonische faults. Faulting en nieuwe geologische activiteiten sinds het Cretaceous zijn te zien in het Bakhuis gebergte bij verschillende hoogtes van tertiair bauxiet- lateriet. In de kustvlakte zijn deze processen te bewijzen door kleine, abrupte veranderingen in de diepte naar de kristallijnen ondergrond. Sindsdien is er behalve de intrusie van de Apatoe dolerieten, in geologisch opzicht weinig meer gebeurt in het Guyana schild. Daarom spreekt men ook van een schild: het is een star, stabiel gebied geworden waarin geen gebergtevorming, aardbeving of vulkanisme optreden. Door de erosie is dit gebied ook sterk afgevlakt. Granieten intrusies Grotendeels van het precambrisch schild van Suriname bestaat uit granitoide gesteente. Dit is heel goed geillustreert in d e geologische kaart van Suriname. Graniet is een zuur (of felsisch) stollingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit drie mineralen; kwarts, veldspaten (kaliveldspaat en plagioklaas) en mica's (muscoviet en/of biotiet). Graniet is oververzadigd met SiO2, waardoor het vrij kwarts bevat. Ook amfibool of pyroxeen komt in graniet voor. De onderlinge verhouding van de mineralen verschilt, maar doorgaans is kwarts de dominante component (ongeveer 50%). De soorten granieten die we kunnen onderscheiden zijn: -Biotiet graniet -pyroxeen graniet - bi-mica graniet etc. Aan de hand van de petrologie die we bepaald hebben van het vers materie en met behulp van de literatuur (Contributions to the Geology of Suriname 8), kunnen wij bepalen dat we in dit gebied(Noord – Oosten van Suriname) muscoviet – biotiet granieten hebben. Deze granieten hebben een fijnkorrelig tot grof korrelig textuur en met bandingen van biotieten. Volgens A. Bouwer (1965) zijn er twee groepen van graniet intrusies in dit gebied. De twee typen granieten hebben een ouderdom tussen die van de Paramaka formatie en van de Armina- en Rosebel formatie. Deze granieten zijn dus in de Paramaka formatie geintrudeerd. De intrusie van deze granieten wordt in verband gebracht met de Guyanna-plooing. Deze plooing is in Suriname een betrekkelijk zwakke plooings fase geweest. Het type 3 granieten zijn jonger dan de Armina- en de Rosebel formatie en zijn geintrudeerd tijdens de Suriname-plooing. Deze plooing heeft veel meer effect gehad in Suriname en heeft gezorgd voor oost-west lopende plooien De granieten die we tegen zijn gekomen tijdens dit veldwerk behoren tot de Granitoidevulcanisch complex. Ontstaan in de geologisch tijdperk: lower - proterozoic De Granitoide – vulkanisch complex wordt onderverdeeld in: de Granitoide gesteenten de Pyroxene – bearing granieten de Meta gabro’s ( de Goeje gabro) zure intermediaire meta vulkanische gesteenten (Dalbana formatie) De Goeje gabbrolichamen hebben een uiteenlopende samenstelling varierend van duniet tot pyroxeen granodioriet. Zonatie en opeengehoopte texturen geven aan dat de variatie in samenstelling het resultaat is van differentiatie van en gabbroische magma (Bosma & Lokhorst, 1975). 11 De Dalbana formatie (oftewel de zure metavulkanische gesteenten) en enkele corresponderende granieten worden door de meeste auteurs gezien als deel van de Uatamã supergroep, die een weidverspreide continentale, felsisch magmatische reeks is welke meer dan 250.000 km2 van de central Guyanaschild beslaat. Ook reikt uit tot het Zuiden van de Amazone bekken (Santos 1980, 1982). De ondiepe granieten in centraal Suriname, deze hebben verband met en intrusies in de zure metavulkanische gesteenten van de Dalbana formatie. De diepe granieten in oost centraal Suriname bestaan uit granieten en metamorfose gesteenten. De tonalitische diapieren bestaan uit diapirische intrusies van biotiet tonaliet en muscoviet/biotiet grnaiet in de greenstone belt in Noordoost Suriname. § 1.4 geologische kaart van het studie gebied 12 Hoofdstuk 2 Methoden §2.1 methoden in het veld Tijdens het veldwerk zijn er verschillende methoden toegepast om het onverweerd moedergesteente te determineren. Ook werd het verweerd material zoveel als mogelijk gedetermineerd om de graad van verwering die plaats gevonden heeft te bepalen. Om dit te doen hebben wij steeds monsters moeten verzamelen bij de stop punten. Determinatie onverweerd moedergesteente: Dit gebeurt op basis van petrologische klassificatie, waarbij er gekeken wordt naar de mineralogie, de textuur en de structuren van het gesteente. Ook is er gebruik gemaakt van de geologische kaart van het gebied om te achterhalen welke gesteente types er voorkomen. Determinatie van het verweerde materiaal: Hier wordt er ook gebruik gemaakt van de mineralogie; althans in hoeverre dat mogelijk was. Er is dus vooral gelet op de klei mineralen (vb. Kaoliniet ), de immune mineralen ( Kwarts ), de micas en de opake mineralen. Ook de textuur van het verweerde materiaal werd bepaald (zandig, kleiig etc. ). Graad van verwering De graad van verwering geeft de verhouding aan tussen de relatieve hoeveelheid van de originele mineralen en de secundaire mineralen of open spaties(oplossingen). Hierbij is er gebruik gemaakt van de classificatie van Rock material weathering classification (GSL, 1995) Tabel 1 Grade Description I Fresh II Slightly weathered III Moderately weathered IV Highly weathered V Completely weathered VI Residual soil Characteristics Unchanged from original state Slight discoloration, slight weathering Considerably weakened, penetrative discoloration, large pieces cannot be broken by hand. Large pieces can be broken by hand, does not readily disaggregate (slake) when dry sample is immersed in water Considerably weakened, slakes in water, original texture apparent Soil derived by in situ weathering but having lost original texture and fabric 13 §2.2 Methoden in het laboratorium X-RAY Diffraction Informatie welke wordt verkregen m.b.v. deze techniek: Identificatie, structuur en onder gewenste omstandigheden quantificatie van kristallijne fasen. Principes: constructieve interferentie van convergente verstrooide röntgenstralen levert diffractie pieken op gerelateerd aan de spaties van atomaire vlakken in een monster (bijv. dspacing) en golflengte van röntgenstralen (λ). Voordelen: - minimale monster voorbereiding - well-established database - microanalyse mogelijk(SXRD) Nadelen: - niet goed voor slecht gesorteerde mineralen - quantificatie moeilijk XRD-onderzoek XRD-onderzoek staat voor X-Ray Diffraction onderzoek. Het is een van de meest toegepaste onderzoeks methodes in de kristallografie. Men kan deze methode heel goed toepassen als men de samenstelling van een gesteente wilt weten. Om een onbekend mineraal te identificeren moet men de netafstanden binnen het kristal meten. om dit te bepalen maakt men gebruik van de diffractie van licht stralen met een zeer korte golflengte, de Röntgen of Xstralen. Voor XRD-onderzoek gebruikt men stralen met een golflengte van 0,06 tot 09,23 nm. In een kristalrooster worden sommige van de invallende stralen afgebogen door de atomen. Om een gediffracteerd bundel te doen ontstaan moeten de stralen die afgebogen worden op de vele atomen die op regelmatige afstand van elkaar liggen, elkaar versterken. Om elkaar te versterken moeten de verschillende stralen in-fase zijn, dus het fase verschil moet een geheel aantal keren de golflengte zijn. De netafstanden worden bepaald met behulp van de Wet van Bragg: n = 2d sin waarbij de hoek is waaronder de X-stralen de netvlakken raken, d de gezochtte netafstand en (λ) de golflengte van de lichtstraal. Doordat n variëert over 0, 1, 2, 3, etc kan eenzelfde mineraal verschillende d-waardes hebben. Men spreekt van een d-waarde van de 1e orde, 2e orde etc. M.b.v. analyse van d-spacings en intensiteiten in een diffractie patroon, kan men de regelmatige structuur of rangschikking van atomen in een kristal nagaan. Dus, het diffractiepatroon van een bodem kan geanalyseerd worden om de mineralen die erin voorkomen te identificeren en te quantificeren. Referenties bij XRD: XRD techniques - Bish and Post (1989); Klug and Alexander (1974) XRD methods for clay minerals – Moore and Reynolds (1997); Brindley and Brown (1980); Pevear and Mumpton (1989). 14 X-stralen Fluorescentie (XRF) Fluorescentie is een natuurkundig verschijnsel waarbij een atoom een hoog-energetisch foton absorbeert, in een aangeslagen toestand belandt en vervolgens terugvalt naar de grondtoestand onder uitzending van een foton van lagere energie (langere golflengte). Het woord fluorescentie is afkomstig van fluoriet: een mineraal dat bestaat uit het zout (calciumfluoride) CaF2. Bekende stoffen die fluorecent zijn, zijn witte fosfor en calciumfluoride .Fluorescentie in het gebied van ultraviolette straling en zichtbaar licht wordt veroorzaakt door aangeslagen toestanden van een elektron in een atoom: de energieverschillen tussen de elektronenbanen van de bindingselektronen zijn daar in de orde van enkele elektronvolts. Een kleine verandering in het atoom zal de energieniveaus een klein beetje veranderen, en daardoor ook de golflengte waarbij de fluorescentie plaats vindt. Deze effecten kunnen worden gebruikt om de moleculen te identificeren. Ook voor Röntgenstraling kan fluorescentie optreden, maar hier betreft het de binnenste, meest hecht gebonden elektronen van zwaardere atomen. De energieverschillen zijn daar van de orde van enkele tot tientallen kilo-elektrovolts. Deze energieniveaus veranderen niet meetbaar als het atoom in een molecuul wordt opgenomen, dus kunnen deze fluorescentieverschijnselen worden gebruikt om de soorten atomen waaruit een monster bestaat te bepalen onafhankelijk van de chemische bindingen. Deze techniek heet Röntgenfluorescentiespectrometrie. Werkwijze bij deze methoden in het ‘Moengo Minerals’ lab: Het monster werd fijn gestampt, voor oppervlakte vergroting en werd vervolgens in het bakje gezet. De positie van het bakje werd geschreven. Röntgenstraling bestraalde het monster en weerkaatste het terug. De teruggekaatste stralen werden opgevangen door de detector, terwijl het monster een roterende beweging maakte in het apparaat, zodat het van alle kanten bestraald werd. De resultaten werden weergegeven doormiddel van een hiervoor bestemde programma op de computer. 15 Hoofdstuk 3 Resultaten Tijdens dit veldwerk hebben wij op verschillende plaatsen de verwerings patronen van gesteenten bestudeerd en monsters genomen voor verdere lab analyses. De stopplaatsen waar wij dit gedaan hadden zijn; langs de Afobaka weg, het gebied bij het stuwmeer(GMD kamp &OS afobaka),langs de Brownsweg, langs de weg naar Dam 11 & Langs de weg naar Atjonie. Al de stopplaatsen van onderzoek en bemonstering hebben wij gerefereerd met GPS coördinaten en elektriciteit mast nummers. Zoals behandeld in hoofdstuk 1 kunnen we de gesteenten en hun verwerings produkten van het veldwerk gebied verdelen in de verschillende gesteente groepen en formaties van de verschillende geologische tijdperken,dit middels de geologische kaart. Hierbij hebben wij verweerd gesteentes gevonden van de ; 1. Marowijne Groep (Lower Proterozoic ) Rosebel Formatie Paramaka Formatie 2. ‘Apatoe’ Dolerieten ( Perm-Triassic ) 3. Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex ( Lower proterozoic ) §3.1 Trans-Amazonian greenstone belt => Marowijne Groep §3.1.1 Rosebel formatie Deze formatie bestaat zoals eerder in hoofdstuk 1. behandeld uit metamorfoceerdevulkanisch –sedimentaire gesteenten en clastische afzettingen, zoals meta-quartz, metafylliten, zandstenen en conglomeraten. Deze formatie strekt zich Noord – Oost in Suriname. De verwerings produkten van deze formaties zijn wij tegen gekomen op ; Dag 1; langs de Afobaka weg Datum : 01-12-‘07 Fisische Humuslaag Stop 1 (heuvel links bekeken richting Noord ) verwering g Referentie : GPS: 21N07.10-776 Mast # 85 Verweerd bodem Hellingsrichting :N340oE/ Strekking : N250oE / Hoek : 10o Obsevaties: Naar onder toe neemt Chemisch verwering toe. Dit is een verwerings profiel van een motled klei zone. Klei laag & Boven op humus laag en lateratiekap zwarte pebbels met daar onder sterkverweerd Chemische materiaal en daaronder klei laag verwering met zwarte pebbels. ( fig#1.schematische weergave verweringsprofiel stop1.) Mineralogie : zwarte pebbels kunnen mogelijk concentraties van FeO3 zijn Klei mineralen Textuur + struktuur: niet te herkennen omdat het sterk verweerd materi was (zie foto onder) 16 Zwarte pebbels Foto# 1. Onherkenbare struktuur &textuur Humus lag met vegetatie groei Bodem met inworteling Roodbruine klei laag met zwarte pebbels, mottled clay zone Fisische verwering Naar onder toe neemt de Cemische verwering toe Chemische verwering Foto#2. verweringsprofiel stop1. Stop 2. Datum:01-12-07 Referentie : GPS: 21N07.11-606 Mast # 92-93 Hellingsrichting :N310oW / Strekking : N10oE / Hoek : 85o Observatie : a. Saproliet b. Motled Clay zone Mineralogie: Klie mineralen Kleur: Grijz kleiig materie met roodkleurige concentraties Behouden textuur + struktuur, dus niet al te sterk verweerd materie waardoor de secundaire mineralen te herkennen zijn. Textuur : Matig schistositeit Struktuur: Fijnkorrellig clay zone Foto# 3. Mottled 17 Hoogte ± 3.5m a. b. (Fig.2 Schematische tekening van de heuvel stop2) Foto# 4&5 Saproliet zone stop2 Stop 3 Referentie : GPS:21N07.11-976 Mast: 96 Hellingsrichting :N24oE / Strekking : N 114oE / Hoek : 60o Obsevaties:Saproliiet,omdat; -minder verweerd materie, overwegend chemische verwering. -Behouden textuur + struktuur . -De primaire minerale secundaire mineralen. -De vorm van de mineralen is behouden. Mineralogie : Klei mineralen,mafische mineralen pyriet. Kleur : Donker grijs +donker gespikkelde mineralen. Struktuur : Fijnkorrelig matrix Textuur: Schistositeit Foto#6.Saproliet stop3. 18 Conclusie We hebben geconcludeerd dat bij stop1,stop2 en stop3 het gaat om dezelfde moeder gesteente. Maar alleen de mate van verwering verschilt. Stop1 is het gesteente sterk verweerd geen textuur en struktuur te herkenen. Stop2 is minder verweerd waardoor er matig schistositeit kan worden waargenomen bij de saproliet. Bij stop3 kan het verweerd gesteente gerekend worden tot een saproliet,omdat de textuur en struktuur behouden is. Bij stop3 is er duidelijk sprake van shistositeit,dit komt voor bij metamorfe gesteente. Ook is er een duidelijke kleurs overgang van stop2 naar stop3 en de zwarte stippen van de motled clay zone is duidelijker waar te nemen bij stop3,mogelijk pyriet.Dus uiteindelijk aan de hand van de geologische kaart van dit gebied zien wij dat deze 3 stops voorkomen in het rosebel fomatie waardoor het hier gaat om een meta-vulcano sedimentair moeder gesteente. Mogelijk een meta-fylliet van wege de struktuur en textuur. Meta-vulcano sedimentair moeder gesteenten zijn als volg gevormd : 1. Een periode van vulcanisme, hierbij kreeg je vulkanisch-as vrij kwamen bestaande uit S,Co2en N zijn gaan reageren met Fe en O tot vorming van pyriet( zwarte stippen) 2. Vulkanisch-as werd afgezet als een sedimentaire laag- vorming sedimentair gesteente 3. Sedimentaire gesteente wordt dieper begraven waardoor het is gaan metamorfoceren, dit heeft later een oplift gehad,waardoor het bloot kwam te liggen voor verwering. Dag 2. Datum: 02-12-‘07 Stop 4. Referentie : GPS:21N07.20-701 Mast 141-142 Textuur: Fijnkorrelig Structuur : Gelaagd met daartussen matige schistociteits structuren, meer te herkennen als cros-bedding.(zie fig. naast) Mineralogie:- Klei-mineralen (fyllo-sillicaten) -Kwarts korrels -Ijzer houdende mineralen Fig.3 schematisch sedimentaire lag bij stop 4. Kleur: Wit, licht rode stippen(afkomstig van ijzerhoudende min.) Foto#7. 19 Dag 2. Datum: 02-12-‘07 Stop 5. Referentie : GPS:21N07.20-701 Mast 140 Observatie : Bij deze zone gaat het om een saprock, het zelfde als bij stop4. Kleur: witte korrels met rosé stippen donkergelkeurde mineralen. Structuur : gelaagd met daar tussen cros-bedings, hetzelfde als stop 4. maar wat duidelijker + bandingen van mafische mineralen Textuur: Fining up-warts, dus van fijnkorrelig naar middel-grofkorrelig tussen de lagen. (kenmerkend voor sedimentair gesteente) Mineralogie: Mica, Kwarts, veldspaat, Foto#8.&9. bij stop5. Conclusie Aan de hand van de structuren die wij bij stop4. & stop5. bij het verweerd gesteente( saprock) hebben aangetroffen dit waren namelijk sedimentaire lagen met daartussen matige schistociteit, als het ware cros-beddings, en ook nog een fining-up-warts. Uit dit alles concluderen wij dat het hier gaat om een afkomst van een meta-sedimentair moeder gesteente. Dus ook horende bij de rosebell formatie. Dag 3. Datum: 03-12-‘07 Stop 3. Referentie: Weg naar Atjonie GPS: Observatie: sedimentaire afzetting afkomstig van een meta-sedimentair getseente. Textuur : Middel-korrelig tot grof-korrelig (zie foto onder) Struktuur: geen struktuuur Kleur : Licht-rose + wit Mineralogie: Kwarts , veldspaat 20 Foto#10. Stop3. §3.1.2 Paramaka formatie Deze formatie komt in de green Stone belt zone voor, waarbij het uit (magmatisch)Vulkanische sedimentgesteenten die gemetamorfoseerd zijn en het bestaat ook uit niet clastische afzettingen. Dus een meta vulkanische reeks. Omdat deze stop punten uit verweerd materiaal van metamorfe en magmatische gesteente bestaat zoals meta-basalten en meta-andesieten behandelen wij deze onder de paramaka formatie. Dag 2. Datum: 02-12-‘07 Stop 1. Referentie: GPS: 21 N 07. 24 – 095 Heuvel aan de overkant van O.S Afobakka Hellingsrichting: N 80o E / strekking: N 170o E Textuur algemeen: fijn korrelig Structuur algemeen: geen structuur Kleur: bandingen van roodbruin, wit, geelbruin,paars-bruin materiaal + rood zwarte pebbles Mineralogie: mafische mineralen en kleimineralen Observatie: overwegend chemisch sterk verweerd materiaal. mogelijk een saproliet zone Vegetatie: laag bos en varens Foto#11. stop1. Dag 2 21 (Fig.4 Schematisch tekening gehele heuvel bij OS afobakka) 1 . Het linker deel van de heuvel bestaat uit roodbruine grof korrelige pebbels ,lateriet. Van boven uit naar beneden worden de grote pebbels kleiner. Dit is mogelijk een saproliet zone vanwege de colovialle afzetting kunnen we deze conclusie trekken. De colloviale afzetting is mogelijk van de top van de heuvel,van een hoogte van ±40m naar onderen getransporteerd. 2. Bij dit deel van de heuvel hebben wij overwegend fijnkorrelig materiaal dat licht tot geelbruin gekleurd is. 3. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijn tot middelkorrelig materiaal dat heel erg droog is. Hier heeft er ten eerste sterke fysische verwering plaats gevonden en daarna hebben we hier sterke chemische verwering gehad. Uiterst rechts van de heuvel: 1a. Humuslaag met een dikte van 10 cm 1b. Colovialle afzetting 2. Dit is een saproliet zone geen duidelijke textuur en structuur. Foto#12. Stop1 het 2e gedeelte van de heuvel 22 Dag 2. Datum: 02 – 12 – ’07 Stop 2 Referentie: GPS: 21 N 07. 23 – 526 Dagzoom op de weg van bijna vers gesteente ± 500 m van de brug over de Suriname rivier bij de stuwmeer verwijderd ( richting O.S Afobakka) voorbij de bocht naar Moessa. Structuur: schistositeit Textuur: fijn tot middelkorrelig Mineralogie: felsische mineralen en mafische mineralen (bandingen). Kleur: wit, licht groen en zwarte stippen Observatie: dit gesteente heeft een vrij goede textuur. De mineralen zijn goed te zien, dit is nog te relateren met het vers gesteente. Hieruit trekken wij de conclusie dat dit een saprock kan zijn mogelijk een meta basalt, vanwege de schistositeit. De witte kleur bij de dagzoom komt door de uitloging van het saproliet van de heuvel te O.S Afobakka Foto#13. Saprock Stop2,materie is wit door uitloging Foto#13. Saprock monsterstuk Stop 2. 23 Dag 2. Datum: 02 – 12 – ‘07 Stop 3 Referentie: GPS 21 N 07. 22 – 988 Quarry rock reserved for dam renovation ( GMD kamp) Gesteente type: Vers gesteente ( meta basalt) Conclusie: Dit gesteente is namelijk door mens afgezet. Door de intrussie van kwarts aders kunnen wij concluderen dat het reeds mechanisch verweerd was. Waar het zich nu bevindt is het in kleine mate chemisch verweerd. Stop 1: sterk verweerd meta basalt ( saproliet) Stop 2: matig verweerd meta basalt ( saprock) Stop 3; meta basalt ( fresh rock) Foto #14. stop3 Freshrock Dag 2. Datum: 02 -12 – ‘07 Stop 6 Referentie: GPS 21 N 07. 18 – 069 ( heuvel langs de Afobakka weg) Observatie: 1. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijnkorrelig droog materiaal met een roodbruine kleur. 2. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijnkorrelig kleiig materiaal met een donker groen grijze Kleur. Het leek veel op een plooi structuur met een groen pakket aan de binnenkant, gevolgd door een geel pakket en tenslotte een roodbruin pakket aan de buitenkant. Het geheel werd doorkruist door ijzer-oxide aders. 24 Foto#15. stop 6. § 3.2 Apatoe dolerieten Deze dolerieten behoren tot de jonge groep van dolerieten die gevorm zijn in de Perm Triassic. Deze dolerieten lopen in de noord - zuidelijke richting, waarbij de dolerieten als intrussies worden aangegeven in de Rosebel – en Paramakka formatie. Dit is te zien in de geologische kaart van Suriname. Dag 3. Datum: 03 – 12 – ‘07 Stop 1 Referentie: GPS 21 N 07. 05 – 22 (dam 11) Hellingsrichting: N 160o E / strekking: N 250o E / helling: 40o Observatie: In dit gebied bevindt zich een 10 cm dikke humuslaag, met daaronder een ± 2,5 m dikke bodem laag ( A – horizon). Rond dit gebied bevindt zich grote blokken gesteente van ± 1 m3 – 1.5 m3. Deze grote blokken gesteente zijn deels aan de oppervlakte te zien en een deel ligt begraven onderin in de bodem ( A – horizon). Het deel dat aan de oppervlakte is, kunnen wij verdelen in drie stadia’s van verwering. Dit ziet er als volg uit: 1. Vers gesteente => omdat de mineralogie goed te determineren is en het materiaal is hard. Mineralogie: felsische mineralen => mica’s, kwarts, donker groene mineralen Mafische mineralen. Textuur: fijn tot middelkorrelig Kleur: donker grijs 2. Matig verweerd gesteente => bij dit stadium is er sprake van een hoge mate van fysische verwering en een kleine mate van chemische verwering. De fysische verwering bij dit stadium is te herkennen aan de breuken en splijtingen in het gesteente. Breuken, deze zijn ontstaan mogelijk door tectonische krachten 25 insolatie => dit is het verschil in temperatuur, waardoor het gesteente door het steeds uitzetten en inkrimpen gaat breken. Mineralogie: (minder duidelijk te zien) mafische mineralen, Felsische mineralen, secundaire mineralen ( klei mineralen), groene mineralen. Textuur: fijnkorrelig Structuur: hier is er geen sprake van een verwering structuur, omdat het pas begonnen was met chemische verwering. Kleur: overwegend roodbruine kleur 3. Sterk verweerd gesteente => in dit stadium is er sprake van een hoge mate van chemische verwering. Mineralogie: (niet goed te zien) mafische mineralen, felsische mineralen waaronder secundaire mineralen. Textuur: fijnkorrelig Kleur: overwegend een roodbruine kleur met gele en zwarte stippen (mafische mineralen). Structuur: geen structuur te zien. Foto #16 stop1. De 3 stadia’s van Doleriet verwering verweerd Doleriet Foto#17. stop1. Minder Dag 3. Datum: 03 – 12 – ‘07 Stop 2 Referentie: mast BrW 239 GPS: 21 N 07. 04 – 767 Observaties: sterk verweerd gesteente, hier is er sprake van sferoïdale verwering. Waarbij fysische Verwering veel zwaarder was dan chemische verwering. Textuur: fijnkorrelig Structuur: concentrische ringen Mineralogie: overwegend klei mineralen (chemische verwering) ijzerhoudende mineralen (vandaar de rode kleur) 26 foto#18.&19. Stop 2 concentrische ringen bij sferoidale verwering § 3.3 Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex ( Lower proterozoic ) Graniet gesteenten dekken het gehele centrale deel van tussen de metamorfe belt in het oosten en westen. De granitoÏden stammen af van een groot deel van de trans – amazonische provincie van zure magmatische gesteenten. Dag 3. Datum: 03 -12 –‘ 07 Stop 4 Referentie: op weg naar Atjoni heuvel rechts van de weg Observatie: Verweerd gesteente laag met een dikte van ± 40 m. hier is er geen structuur te herkennen. Mineralogie: veel klei mineralen en kwarts korrels Textuur: fijn – tot middel korrelig. Aan de voet van de heuvel onder het verweerd gesteente laag dagzoomt er vers gesteente. Textuur: middel – tot grof korrelig Structuur: equigranulair Mineralogie: felsische mineralen kwarts, veldspaat Mafische mineralen biotiet Fig. 5. schematische weergave van het verwerings profiel van graniet 27 Dag 3. Datum: 03 -12 – ‘07 Stop 5 Referentie: op weg naar Atjoni hoek zijweg naar fingoen vallen. Observatie: hier is er sprake van verweerd gesteente dat het tussen product is van de vorige vers materiaal, dat niet helemaal verweerd is. Mineralogie: Idem als stop 4 Structuur: nog te herkennen equigranulair Textuur: middel – grof korrelig Foto#19.stop5. saprock Conclusie stop 4 -5: Aan de hand van de mineralogie, textuur en structuur kunnen wij concluderen dat het om een verwerings reeks van een graniet gesteente gaat. Dus het vers gesteente dat aan de voet van de heuvel bij stop 4 te zien was, is vers graniet en het tussen product bij stop 5 een saprock van het vers gesteente. Lab resultaten 28 Verwerkte labresultaten Monster nummer 1-12-’07 Stop 1- 1 1-12-’07 Stop 1- 2 1-12-’07 Stop 2 (2monsters) 1-12-’07 Stop 3 Monster nr lab R 1 1.340625 2 1.277439 3-1 3-2 1.968182 2.227778 Monster nummer 2-12-'07 Stop 7 (2 monsters) 3-12-'07 Stop 1A 3-12-'07 Stop 1B 3-12-'07 Stop 1C (2 monsters) Monster nr lab R 15-1 1.058333 15-2 4.033708 16 17 1.052632 4.050847 18A 18B 2.58 Niet mogelijk te berekenen 4 3.372222 5 1.052632 3-12-'07 Stop 2 19 0.325 7 0.714286 3-12-'07 Stop 3 20 2.64 8 2.458678 3-12-'07 Stop 4-1 21 4.761538 9 2.741379 3-12-'07 Stop 4-2 22 1.599349 2-12-'07 Stop 3 10 3.942857 3-12-'07 Stop 5 23 3.505319 2-12-'07 Stop 4 11 3.653061 2-12-'07 Stop 5 12 3.459893 13 3.6 14 2.70625 2-12-'07 Stop 1 - 1 2-12-'07 Stop 1 - 2 2-12-'07 Stop 1 - 3 2-12-'07 Stop 2 - 1 2-12-'07 Stop 2 - 2 2-12-'07 Stop 6-1 2-12-'07 Stop 6-2 6 De bovengenoemde waarden zijn berekend aan de hand van de Ruxtion Ratio (R): hiermee wordt het sillicaverlies vergeleken met total-element loss, waarbij alumina het immobile element is gedurende de verwering. R wordt berekend middels SiO2:Al2O3. in bovenstaande tabel zien we dat de resultaten R afnemen. Dus sillica neemt af. 29 Discussie en conclusie Dag 1 Stopplaats 1, 2 en 3 Als we de Ruxton ratio bekijken dan valt op dat er een negatieve trend te bespeuren is van monster 1 naar 2, dit geeft aan dat monster 2 (chemisch) verder verweerd is. Monster 2 ligt onder 1 en de ruxton ratio ondersteund de veldwaarneming dat naar onderen toe de chemische verwering toenemt. Bij stopplaats 2 neemt de ruxton ratio toe van 3-1 naar 3-2. Als we de ruxton ratio van de monsters van stopplaats 3 bekijken dan zien we dat deze groter zijn dan die bij Stop 1 en Stop 2. Uit waarnemingen in het veld konden wij al concluderen dat het gaat om dezelfde gesteenteafzetting. Als we de ruxton ratio hier verwerken dan kunnen we zeggen dat van stop 1 naar stop 3 het gesteente minder verweerd is. Dag 2 Stopplaats 1 ,2 en 3 Dit waren de eerste 3 stopplaatsen van dag 2. Uit veldwaarnemingen konden wij halen dat het hier om dezelfde gesteentesoort gaat (metabasalt). We zien een stijging van de ruxton ratio van stop 1 naar 2 en dan van 2 naar 3. Dit is ook logisch omdat het bij stop 1 ging om materiaal dat chemisch zeer sterk verweerd was naar stop 3 toe ging het om steeds verser gesteente. Dag 2 Stopplaats 4 en 5 Zoals eerder aangegeven in hoofdstuk 3 ging het bij deze 2 stopplaatsen om gesteente van sedimentaire afkomst. Als de ruxton ratio hier verwerkt wordt dan kunnen we de conclusie trekken dat bij stopplaats 4 het gaat om iets verser gesteente dan bij stop 5. Dag 2 Stopplaats 6 Bij dit stoppunt zagen we 2 soorten verweerde lagen. Monster 14 is zeer sterk chemisch verweerd in vergelijking met monster 13. Dit was ook duidelijk te merken bij de afzetting, want bij dat deel waar we 14 van bemonsterd hebben was er al vegetatiegroei. Zou het niet gaan om bodemmateriaal dan zou er geen sprake zijn van vegetatie. Dag 2 Stopplaats 7 Bij dit stoppunt ging het niet zozeer om het bestuderen van verwering. Het diende als voorbeeld om na te kunnen gaan hoe goud zich in een rivier zou kunnen afzetten. Derhalve gaan wij dus niet in op de XRF waarden van de monsters van dit stoppunt. Dag 3 Stopplaats 1 Bij deze stopplaatsen ging het om het bekijken van verwering bij dolerieten. Monster 16 was de buitenste rand van een verweerd doleriet terwijl monster 17 het binnenste gedeelte van de doleriet was. Van de middenrand (monster 18) waren er 2 monsters genomen. Aan de hand van de ruxton ratio zien we dus dat de doleriet aan de buitenkant chemisch sterker is verweerd dan aan de binnenkant. Dit is ook logisch omdat de buitenkant ook meer blootgesteld is aan verwering. Een opvallende waarneming is dat bij monsters van de binnenrand van een van de monsters de ruxton ratio niet bepaald kan worden en het bestaat voor het grootste deel ( 77 % uit NiO. Dag 3 Stopplaats 2 Bij dit stoppunt ging het ook om een doleriet. De waarde voor de ruxton ratio van dit monster is zeer laag en geeft aan dat het monster (monster 19) chemisch heel erg verweerd is. 30 Dag 3 Stopplaats 3 Bij dit stoppunt ging het om een metasedimentair gesteente. Het monster van dit stoppunt heeft een lage waarde voor de ruxton ratio en dat geeft aan dat het monster verweerd was. Dag 3 Stopplaats 4 en 5 Bij stoppunt 4 zijn er monsters genomen van vers (monster 21) en verweerd materiaal (monster 22). Monster 22 kwam onder monster 21 voor. Bij stoppunt 5 werd ook een monster genomen. De ruxton ratio hiervan is groter dan die van monster 22 en kleiner dan van monster 21. Dit is te verklaren doordat monster 22 helemaal aan het oppervlakte voorkomt en dus helemaal blootgesteld is aan verwering, terwijl monsters 21 en 23 iets lager voorkwamen en dus minder lang zijn blootgesteld, waardoor zij meer beschermd waren tegen verwering. 31 Literatuur: Algemene Geologie, 4e druk, Wolters Noordhoff, Grongingen, samengesteld door A.J. Pannekoek en Straaten van L.M.J.U. (1) Suriname in Geografisch Perspectief, samengesteld door Drs. E.C. Leeflang, Drs. J.H. Koladev, Dr. S.B. Kroonenberg(2) The History of earth sciences in Suriname; Th.E. Wong, D.R. de Vetter, L. Krook, J.I. S. Zonneveld and A.J. van Loon (editors) (3) Algemene & fysische geologie diktaat (4) Tropische verwering diktaat (5) Hnadleiding Petrologie Practicum Internet: www. Google.nl (keywords: verwering) www.wikepedia.nl ( keywords: verwering) Encarta enceclopedie 32