Inhoudsopgaven

advertisement
Inhoudsopgaven
Blz.
Hoofdstuk 1. Algemene inleiding……………………………………....4
§ 1.1 Wat is verwering………………………………………...4
§ 1.2 Verwering in Suriname………………………………....8
§ 1.3 Geologische informatie over het studie gebied………..11
§ 1.4 geologische kaart van het studie gebied……………….14
Hoofdstuk 2 Methoden………………………………………………..15
§ 2.1 Methoden in het veld…………………………………...15
§ 2.2 Methoden in het laboratorium………………………...16
Hoofdstuk 3 Resultaten……………………………………………….18
§ 3.1 Trans-Amazonian greenstone belt
=> Marowijne Groep………………………………………..18
§ 3.1.1 Rosebel formati………………………………………18
§ 3.1.2 Paramaka formati…………………………………....23
§ 3.2 Apatoe dolerieten………………………………………27
§ 3.3 Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex
( Lower proterozoic )………………………………….29
Verwerkte labresultaten………………………………………………...31
Discussie & conclusie…………………………………………………...32
Literatuurlijst……………………………………………………………34
Hoofdstuk 1.
Algemene inleiding
§ 1.1 Wat is verwering
Verwering is de verandering van materiaal op of nabij het aardoppervlak, als een reactie op de
condities die er daar heersen. Het is het resultaat van interacties tussen de lithosfeer,
atmosfeer, hydrosfeer en de biosfeer. Het proces vindt plaats in een zone dat zich uitstrekt
vanuit het aardoppervlak naar de ondergrond in de zone van diagenese.
Verwering wordt onderverdeeld in de volgende typen:
 Fysische verwering
 Chemische verwering.
 Bij biologische verwering wordt het gesteente afgebroken door de activiteit van
planten en dieren.
De fysische verwering of mechanische verwering vindt plaats wanneer een vast gesteente in
fragmenten wordt gebroken, dit type van verwering hangt af van het uiteen vallen van
gesteenten onder in vloed van atmosferische verschijnselen en vegetatie. Het treedt op waar er
grote verschillen zijn tussen dag en nacht temperaturen. Fysische verwering is alleen te zien in
gebieden waar de chemische verwering afwezig is. Dus gebieden waar er weinig of geen
water aanwezig is ( droge gebieden of aride klimaten).
Fysische verwering kunnen we onderscheiden in de volgende onderdelen:
 Drukontlasting: Door het afnemen van de druk doordat materiaal bovenop het
gesteente weg erodeert, kan het op gaan breken..
 Insolatie: deze vorm van fysische verwering vindt plaats in gebieden waar er sprake is
van sterke temperatuursveranderingen. Door hoge temperaturen zal het gesteente
uizetten en door lage temperaturen krimpt deze weer in. Het herhalen van het
inkrimpen en uitzetten zorgt er uiteindelijk voor breuken in het gesteente, waardoor
het gesteente uit elkaar valt.
 Vorstverwering: deze verwering vindt plaats doordat water bij zijn uitzetting tot ijs,
voor een volume vergroting zorgt. Hierbij is het gesteente gedwongen om uit te zetten
maar omdat het massief is gaat het breken, waardoor je scherpe en hoekige deeltjes
krijgt. Deze type van verwering is afhankelijk van de porositeit van het gesteente
(zowel poriënvolume als – diameters) en de optredende temperaturen.
2
Een belangrijk gevolg van fysische verwering is, dat het zorgt voor oppervlakte vergroting
van een gesteente. Hierdoor kan de chemische verwering beter gaan werken
Voorbeeld:
Een graniet blok van 1m×1m×1m. Dit blok heeft een oppervlakte van 6m2. Als we dit blok in
de helft breken in alle richting krijgen we 8 graniet blokken van 0.5m×0.5m×0.5m. De totale
oppervlakte van de acht blokken is nu 12m2. Door de oppervlakte vergroting kan chemische
verwering makkelijker en sneller plaats vinden.
Bij chemische verwering worden mineralen in de reacties afgebroken door chemische
reacties. Deze chemische reacties ontstaan door processen, waarbij atmosferische,
hydrosferische en biologische elementen reageren met de mineralogisch bestanddelen van het
gesteente, hierdoor worden er relatief stabiele mineralen gevormd. Het meest voorkomende
gesteente vormende mineralen zijn de silicaten, deze worden meestal afgebroken door
hydrolyse reacties. Deze vinden plaats wanneer het gesteente in aanraking komt met water.
Manieren van chemische verwering:
 Door oxidatie, het materiaal reageert met zuurstof. Daarbij ontstaan oxiden, die over
het algemeen minder hard zijn dan de oorspronkelijke mineralen, en daardoor
makkelijker verkruimelen;
 Door hydrolyse, het materiaal reageert met water. De producten van de
verweringsreactie zijn meestal minder harde mineralen;
 Door carbonatie, een reactie die wordt veroorzaakt door in water opgeloste
koolstofdioxide (CO2);
 Door het rechtstreeks oplossen van mineralen in water;
 Door hydratie, waarbij water in het kristalrooster van het mineraal wordt opgenomen.
Over het algemeen worden mineralen hierdoor minder hard.
Voorbeelden van verweringsreacties:
-Verweren van kalksteen als gevolg van carbonatie
Als CO2 in water wordt opgelost, wordt het water zuurder want er ontstaan oxoniumionen
(H3O+):
CO2 (aq) + 2H2O (l) <--> H3O+ (aq) + HCO3- (aq)
Bovenstaande reactie beschrijft het proces van carbonatie. Zuur water (bijvoorbeeld zure
regen) verweert kalksteen.
Kalksteen bestaat grotendeels uit calciet (CaCO3).
De reactie is als volgt:
CaCO3 (calciet) + H3O+ (aq) --> Ca2+ (aq) + HCO3- (aq) + H2O (l)
Hierbij wordt het gesteente effectief afgebroken. Het is ook een sink (manier van verdwijnen)
van CO2 uit de atmosfeer.
-Verweren van olivijn door hydrolyse.
Olivijn reageert met water, in feite met oxoniumionen in het water (deze zijn in zeer kleine
hoeveelheid altijd in water aanwezig). Er is dus eigenlijk sprake van een zuur-base-reactie.
Hieronder als voorbeeld forsteriet, dat is magnesiumhoudende olivijn, bij de reactie ontstaat
kiezelzuur:
Mg2SiO4 (olivijn) + 4H3O+ (aq) --> 2Mg2+ (aq) + H4SiO4 (l)
3
Hoe sterk een mineraal gevoelig is voor chemische verwering hangt af van hoe stabiel het is
aan het oppervlak. Mineralen die op grotere diepte gevormd worden zullen minder stabiel zijn
(ze zijn verder verwijderd van de omstandigheden waarbij ze zijn gevormd) en dus sneller
verweren. Daarom kan de Bowen reactie serie gebruikt worden om te zien welk mineraal het
gevoeligst is voor chemische verwering: olivijn verweerd snel, kwarts is stabiel. Hoe
mafischer een mineraal is, des te gevoeliger het is voor chemische verwering.
Het uit pure silica bestaande mineraal kwarts is goed bestand tegen verwering. Andere
belangrijke gesteentevormende mineralen als veldspaat of mica vallen sneller ten prooi aan
chemische verwering, waarbij ze worden omgezet naar kleimineralen.
Bowen reeks
Biologische verwering: dit is een soort van fysische verwering, waardoor dikker wordende
plantenwortels en de toenemende druk van de wortels zorgen ervoor dat de gesteenten open
barsten, hierdoor is het dan makkelijker is voor de chemische.
Geen van de 3 soorten verwering werkt onafhankelijk. Als door fysische verwering het
gesteente afbrokkelt, wordt er meer van het gesteente blootgesteld aan chemische verwering.
Anderzijds zal door chemische verwering het makkelijker worden voor fysische verwering
om op het gesteente te reageren. Biologische verwering helpt de andere 2 soorten verwering.
De wortels van bomen scheuren het gesteente waardoor het makkelijker wordt om af te
breken door fysische verwering en hierdoor wordt meer van het gesteente blootgesteld aan
chemische verwering. Hieronder is te zien hoe de verschillende soorten verwering
samenwerken.
4
Factoren die een rol spelen bij de verwering zijn:
 Klimaat: Zoals gezegd is voor chemische verwering veel water nodig. Chemische
verwering zal dan ook het dominante verweringsproces in tropisch vochtige klimaten
zijn, terwijl mechanische verwering in aride klimaten dominant is. Tijdens een ijstijd
heeft fysische verwering de overhand, vanwege de algemeen lage temperaturen en
grote warm/koud verschillen. Doordat chemische verwering sommige mineralen
sneller afbreekt dan andere, zal zand in een tropisch vochtige klimaat meestal alleen
kwarts bevatten, terwijl in een aride klimaat ook K-veldspaat in het zand zit.
 Vegetatie: de planten groei zorgt voor de biologische verwering. Vegetatie houdt
water vast in het gesteente, dit zorgt dan voor de chemische verwering.
 Tijd
 Topografie: dit zorgt voor water drainage dat de chemische verwering op gang brengt
 Menselijke activiteiten: industriële activiteiten veroorzaken vervuiling van de lucht.
Hierdoor krijgen we zure regens die de chemische verwering ook op gang brengt.
a: Gesteente breekt door druk- en trekkrachten in de aarde
Fig. 1: fysische verwering
a: Regenwater loopt in barsten. Daarin opgeloste stoffen lossen het gesteente op (chemische
verwering door oplossing).
b: Water dat in barsten bevriest, zet uit en duwt het gesteente uit elkaar (mechanische
verwering door vorst)
Fig. 2: Chemische verwering
5
a: Gesteenten vallen uit elkaar
b: Planten, (bodem)dieren, schimmels en bacteriën tasten het gesteente aan
( chemische verwering door organismen).
c: Planten drukken het gesteente met hun wortels uit elkaar (mechanische
verwering door organismen).
Fig. 3: Verschillende vormen van verwering werken samen om het gesteente af te brokkelen
§1.2 Verwering in Suriname
Zoals er eerder behandeld is de verwering sterk afhankelijk van het klimaat. In Suriname
hebben is er sprake vaneen tropisch vochtig klimaat, bij dit klimaat zal de chemische
verwering overheersen. Dit doordat er hoge temperaturen, hoge vochtigheids graad (veel
neerslag) en vegetatie voorkomen. De kleiige bodems van het binnenland van Suriname is het
gevolg van een hoge mate van chemische verwering.
Het verwerings profiel bij tropische verwering
Gesteente: fysisch en chemisch onverweerd gesteente
Saprock: samentrekking van saproliet en rock. Gesteente dat tekenen van verwering vertoont
(bijvoorbeeld bruinkleuring), maar nog stevig is.
Saproliet: verweerd gesteente, meestal zacht, waarbij echter het makroscopisch en
microscopisch maaksel behouden bleven. De verwering is dus eigenlijk isovolumetrisch.
Bodemmateriaal: onder invloed van fysisch en biologische processen gehomogeniseerd
materiaal. In het bovenste gedeelte treffen we de eigenlijke bodem aan met verticale
anisotropie, horizonten.
Het verwerings profiel bij tropische verwering wordt onderverdeeld in:
A theoretische verweringsprofiel
B Reële verweringsprofiel
C lateritische verweringsprofiel
6
Figuur 4. schematische tekening van een theoretisch verweringprofiel
De α-laag is een dek bestaande uit relatief fijn, homogeen
materiaal dat in vele gevallen dezelfde mineralogische
samenstelling heeft als de diepere delen.
De β1 en β2 vormen samen de zogenaamde stone-line. De
β1 is een grint met kenmerken van een oud oppervlak
d.m.v. aanwezigheid van een vernis op de lateriet
fragmenten, aanwezigheid van prehistorische werktuigen.
De β2 is ontstaan door verharding van ijzervlekken, en dit
grint wordt naar de diepte toe steeds zachter en minder
dens.
De γ1 laag is een gehomogeniseerde saproliet dus boven
de pedoplasmatie zone, de γ2 is de echte saproliet.
De oorsprong van de α laag boven de stoneline wordt op
verschillende manieren verklaard. De meest aanvaardbare
redenen zijn de micro-pedimentatie door terugwijkende
geulen, en de aanvoer van materiaal uit de diepte door
termieten activiteit. In dit laatste is er uiteraard een nauw
verband tussen de γ en de α lagen, wat van belang is bij de
geochemische prospectie.
Figuur 5. schematische tekening van een reële verweringsprofiel
7
Lateriet profielen
Laterieten zijn residuaire afzettingen ontstaan door de concentratie van onoplosbere
componenten gedurende de uitloging van aluminium houdende klei mineralen.
Het lateriet profiel ziet er als volg uit:
Horizons:
- residual soil horizon: dit is de bovenste horizon bestaande uit mechanische en fysische
verwerings producten van de onderliggende horizonten met planten resten en humus.
De zwarte kleur is afkomstig van humus of te wel ijzeroxiden.
- Duricrust horizon: dit is een massieve zone van het profiel dat veroorzaakt is door
rekristallisatie van ijzermineralen.
- Bauxiet horizon: dit een minder massieve horizon bestaande uit minder ijzer houdende
mineralen. Deze horizon heeft een oranje bruine kleur.
- Saproliet horizon: deze horizon bestaat uit aluminium silicaat verwerings producten
van het moeder materiaal.
- Parent rock: deze horizon bestaat uit moedergesteente, dat ook wel vers gesteente
wordt genoemd.
Figuur6. Schematische tekening van een lateritisch verwering profiel
8
§1.3 Geologische informatie over het studie gebied
Om de tropische verwering in Suriname beter te begrijpen zijn we op een veldwerk geweest.
Tijdens dit veldwerk hebben wij op verschillende plaatsen de verwerings patronen van
gesteenten bestudeerd en monsters genomen voor verder laboratorium onderzoeken. Deze
studie plaatsen waarbij wij gesteenten en hun verwerings producten zijn tegen gekomen
kunnen wij verdelen in het verschillende gesteente groepen en formaties van de verschillende
geologische tijdperken. Dit hebben wij aan de hand van de geologische kaart gedaan van dat
gebied
1. Marowijne groep.
2. Intrusieve gesteenten zoals ‘Apatoe’ dolrerieten
3. Granieten intrusies
Marowijne groep
Het grootste gedeelte van het binnenland van Suriname wordt in beslag genomen door
gesteenten die in een enkele periode van gebergtevorming zijn ontstaan. De Trans –
Amazonische gebergtevorming, is ongeveer 1900 miljoen jaar geleden ontstaan. Hiertoe
behoren de metamorfe gesteenten van de Marowijne groep en verder verschillende typen
stollingsgesteenten: granieten, gabbro’s en vulkanische gesteenten. De Marowijne groep
beslaat grote delen van Noordoost Suriname en kan onderverdeeld worden in:
 Paramaka formatie
 Armina formatie
 Rosebel formatie
De Marowijnegroep en de Maronigroep in Frans-Guyana worden elk door Gibbs & Baron
(1993) benoemd tot de Marowijne supergroep. De lage graad meta vulkanische gesteenten
van de Marowijne supergroep komen voor in grote gebieden in het oosten en noordoosten en
wat kleinere gebieden in het noordwesten van Suriname voor. Deze gesteenten zijn deel van
een bijna continue, Oost-west tot Zuidoost-Noordwest lopende, greenstone belt. Deze zone
bevindt zich in het Noordoostelijk gedeelte van het Guyanaschild en wordt gesplitst in 2
delen:
1. het gedeelte dat vanaf Frans – Guyana in de Oostelijke richting loopt.
2. het gedeelte dat doorloopt naar Noordoost Brazilië.
De marowijne Supergroep is van onder naar boven in te delen in:
1. bazalten
2. felsisch vulkanische gestenten
3. klastisch vulkanische en chemische sedimenten, die voornamelijk verweringsproducten
zijn van de vulkanische gesteenten. De hoeveelheid sedimentaire gesteenten neemt naar
boven steeds toe.
De Paramaka formatie bestaat voornamelijk uit vulkanische sedimentgesteenten. In het
noordoostelijke gedeelte van de Paramaka formatie ligt de Armina formatie, welke
voornamelijk bestaat uit schist, grauwak en phyllieten.
De Rosebel formatie in het Noordoosten van Suriname bestaat uit zandstenen, afgewisseld
met fyllieten en op sommige plekken met intermediair vulkanische gesteenten. Verder bestaat
het ook uit metavulkanische gesteenten.Net als de Armina formatie, ligt de Rosebel formatie
ook op de Paramaka formatie. De sedimenten van de Rosebel formatie zijn of equivalent aan
9
de grauwakken van de Armina formatie of het zijn erosieproducten van een periode van
opheffing en metamorfose.
Dolerieten
Dolerieten behoren tot de intrusieve gesteente waarbij het uit fijnkorrelig materiaal bestaat.
Doleriet (v. Gr. doleros = verraderlijk), een kiezelzuurarm stollingsgesteente van
subvulkanische oorsprong, meestal voorkomend als hypabyssische gesteenten in gangen of
intrusieplaten.
Mineralogische samenstelling van dolerieten zijn:
-Plagioklaas met een anorthietgehalte van meer dan 50%
-Clinopyroxeen
-Amfibool
-Hyperstheen
-Pigeoniet
-Kwarts
-Alkaliveldspaat
-Nefelien
-Meliliet
-Analciet
-en soms olivijn
De dolerieten die wij dit studie gebied zijn tegen gekomen behoren tot de groep van de
Apatoe dolerieten of te wel Pigeoniet Doleriet. Dit hebben wij waargenomen op het
geologische kaart van Suriname.
Kayser Doleriet
De Kayser olivijn doleriet vormt een 300 km lange Noordwest- zuidoost strekking. Voor dit
olivijn doleriet is er geen betrouwbare ouderdom datum, maar de datum van de Nickerie
Metamorfe Episode.
Het bestaan van verschillende ganggesteenten, variërend van niet gemetamorfoseerd tot
verschillende graden van metamorfe, heeft veel verwarring gebracht in de eerdere geologische
onderzoekingen tot hedendaagse. Er zijn twee verschillende soorten dolerieten:
1. De oudste doleriet: de Avanavero hypersteen-pigeoniet doleriet, deze vormt grote
gangen en dunne rotslagen van stollingsgetseenten.
2. Het jonge doleriet: de Apatoe pigeoniet doleriet, deze is en serie van smalle noordzuid liggende dolerieten. Kenmerkend voor deze pigeoniet dolerietgangen is dat de
pigeoniet mineraal nooit is omgezet, wegens de afwezigheid van metamorfose
effecten.
De Nickerie Metamorfe episode
Ongeveer 1200 miljoen jaar geleden, dus net nog voor de intrusie van de Apatoe dolerieten,
trad er een periode van breukbewegingen op, in de Nickerie episode. Deze periode resulteerde
niet alleen in een lage graad metamorfose, maar ook het reclasseren van de ouderdom van de
mica’s in het heel westelijk deel van de Guyana Schild tot in het centraal deel van Suriname.
Deze episode resulteerde ook in een wijdverspreide extreme deformatie en granulatie van
gesteenten (terwijl er geen chemische veranderingen optreed) in een Oost- Noord- Oost trend
scheidings zone als vb het Bakhuis fault (grens tussen breuken in gesteenten langs welke de
oppervlakte op verschillende manieren is verschoven). Een patroon van dat bij elke van de
10
boven genoemde gebieden is dat zij altijd kenmerken hebben van activiteiten die zich in de
oudheid hebben afgespeeld, mogelijk tijdens de periode van de Trans- Amazonische faults.
Faulting en nieuwe geologische activiteiten sinds het Cretaceous zijn te zien in het Bakhuis
gebergte bij verschillende hoogtes van tertiair bauxiet- lateriet. In de kustvlakte zijn deze
processen te bewijzen door kleine, abrupte veranderingen in de diepte naar de kristallijnen
ondergrond.
Sindsdien is er behalve de intrusie van de Apatoe dolerieten, in geologisch opzicht weinig
meer gebeurt in het Guyana schild. Daarom spreekt men ook van een schild: het is een star,
stabiel gebied geworden waarin geen gebergtevorming, aardbeving of vulkanisme optreden.
Door de erosie is dit gebied ook sterk afgevlakt.
Granieten intrusies
Grotendeels van het precambrisch schild van Suriname bestaat uit granitoide gesteente. Dit is
heel goed geillustreert in d e geologische kaart van Suriname. Graniet is een zuur (of felsisch)
stollingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit drie mineralen; kwarts, veldspaten
(kaliveldspaat en plagioklaas) en mica's (muscoviet en/of biotiet). Graniet is oververzadigd
met SiO2, waardoor het vrij kwarts bevat. Ook amfibool of pyroxeen komt in graniet voor. De
onderlinge verhouding van de mineralen verschilt, maar doorgaans is kwarts de dominante
component (ongeveer 50%). De soorten granieten die we kunnen onderscheiden zijn:
-Biotiet graniet
-pyroxeen graniet
- bi-mica graniet etc.
Aan de hand van de petrologie die we bepaald hebben van het vers materie en met behulp van
de literatuur (Contributions to the Geology of Suriname 8), kunnen wij bepalen dat we in dit
gebied(Noord – Oosten van Suriname) muscoviet – biotiet granieten hebben. Deze granieten
hebben een fijnkorrelig tot grof korrelig textuur en met bandingen van biotieten. Volgens A.
Bouwer (1965) zijn er twee groepen van graniet intrusies in dit gebied. De twee typen
granieten hebben een ouderdom tussen die van de Paramaka formatie en van de Armina- en
Rosebel formatie. Deze granieten zijn dus in de Paramaka formatie geintrudeerd. De intrusie
van deze granieten wordt in verband gebracht met de Guyanna-plooing. Deze plooing is in
Suriname een betrekkelijk zwakke plooings fase geweest.
Het type 3 granieten zijn jonger dan de Armina- en de Rosebel formatie en zijn geintrudeerd
tijdens de Suriname-plooing. Deze plooing heeft veel meer effect gehad in Suriname en heeft
gezorgd voor oost-west lopende plooien
De granieten die we tegen zijn gekomen tijdens dit veldwerk behoren tot de Granitoidevulcanisch complex. Ontstaan in de geologisch tijdperk: lower - proterozoic
De Granitoide – vulkanisch complex wordt onderverdeeld in:
 de Granitoide gesteenten
 de Pyroxene – bearing granieten
 de Meta gabro’s ( de Goeje gabro)
 zure intermediaire meta vulkanische gesteenten (Dalbana formatie)
De Goeje gabbrolichamen hebben een uiteenlopende samenstelling varierend van duniet tot
pyroxeen granodioriet. Zonatie en opeengehoopte texturen geven aan dat de variatie in
samenstelling het resultaat is van differentiatie van en gabbroische magma (Bosma &
Lokhorst, 1975).
11
De Dalbana formatie (oftewel de zure metavulkanische gesteenten) en enkele
corresponderende granieten worden door de meeste auteurs gezien als deel van de Uatamã
supergroep, die een weidverspreide continentale, felsisch magmatische reeks is welke meer
dan 250.000 km2 van de central Guyanaschild beslaat. Ook reikt uit tot het Zuiden van de
Amazone bekken (Santos 1980, 1982).
De ondiepe granieten in centraal Suriname, deze hebben verband met en intrusies in de zure
metavulkanische gesteenten van de Dalbana formatie.
De diepe granieten in oost centraal Suriname bestaan uit granieten en metamorfose
gesteenten.
De tonalitische diapieren bestaan uit diapirische intrusies van biotiet tonaliet en
muscoviet/biotiet grnaiet in de greenstone belt in Noordoost Suriname.
§ 1.4 geologische kaart van het studie gebied
12
Hoofdstuk 2
Methoden
§2.1 methoden in het veld
Tijdens het veldwerk zijn er verschillende methoden toegepast om het onverweerd
moedergesteente te determineren. Ook werd het verweerd material zoveel als mogelijk
gedetermineerd om de graad van verwering die plaats gevonden heeft te bepalen. Om dit te
doen hebben wij steeds monsters moeten verzamelen bij de stop punten.
Determinatie onverweerd moedergesteente: Dit gebeurt op basis van petrologische
klassificatie, waarbij er gekeken wordt naar de mineralogie, de textuur en de structuren van
het gesteente. Ook is er gebruik gemaakt van de geologische kaart van het gebied om te
achterhalen welke gesteente types er voorkomen.
Determinatie van het verweerde materiaal: Hier wordt er ook gebruik gemaakt van de
mineralogie; althans in hoeverre dat mogelijk was. Er is dus vooral gelet op de klei mineralen (vb. Kaoliniet ), de immune mineralen ( Kwarts ), de micas en de opake mineralen. Ook de textuur van het verweerde materiaal werd bepaald (zandig, kleiig etc. ).
Graad van verwering
De graad van verwering geeft de verhouding aan tussen de relatieve hoeveelheid van de
originele mineralen en de secundaire mineralen of open spaties(oplossingen).
Hierbij is er gebruik gemaakt van de classificatie van Rock material weathering classification
(GSL, 1995) Tabel 1
Grade Description
I
Fresh
II
Slightly
weathered
III
Moderately
weathered
IV
Highly
weathered
V
Completely
weathered
VI
Residual soil
Characteristics
Unchanged from original state
Slight discoloration, slight weathering
Considerably weakened, penetrative discoloration, large pieces
cannot be broken by hand.
Large pieces can be broken by hand, does not readily disaggregate
(slake) when dry sample is immersed in water
Considerably weakened, slakes in water, original texture apparent
Soil derived by in situ weathering but having lost original texture
and fabric
13
§2.2 Methoden in het laboratorium
X-RAY Diffraction
Informatie welke wordt verkregen m.b.v. deze techniek:
Identificatie, structuur en onder gewenste omstandigheden quantificatie van kristallijne fasen.
Principes: constructieve interferentie van convergente verstrooide röntgenstralen levert
diffractie pieken op gerelateerd aan de spaties van atomaire vlakken in een monster (bijv. dspacing) en golflengte van röntgenstralen (λ).
Voordelen:
- minimale monster voorbereiding
- well-established database
- microanalyse mogelijk(SXRD)
Nadelen:
- niet goed voor slecht gesorteerde mineralen
- quantificatie moeilijk
XRD-onderzoek
XRD-onderzoek staat voor X-Ray Diffraction onderzoek. Het is een van de meest toegepaste
onderzoeks methodes in de kristallografie. Men kan deze methode heel goed toepassen als
men de samenstelling van een gesteente wilt weten. Om een onbekend mineraal te
identificeren moet men de netafstanden binnen het kristal meten. om dit te bepalen maakt men
gebruik van de diffractie van licht stralen met een zeer korte golflengte, de Röntgen of Xstralen. Voor XRD-onderzoek gebruikt men stralen met een golflengte van 0,06 tot 09,23 nm.
In een kristalrooster worden sommige van de invallende stralen afgebogen door de atomen.
Om een gediffracteerd bundel te doen ontstaan moeten de stralen die afgebogen worden op de
vele atomen die op regelmatige afstand van elkaar liggen, elkaar versterken. Om elkaar te
versterken moeten de verschillende stralen in-fase zijn, dus het fase verschil moet een geheel
aantal keren de golflengte zijn.
De netafstanden worden bepaald met behulp van de Wet van Bragg: n  = 2d sin 
waarbij  de hoek is waaronder de X-stralen de netvlakken raken, d de gezochtte netafstand
en (λ) de golflengte van de lichtstraal.
Doordat n variëert over 0, 1, 2, 3, etc kan eenzelfde mineraal verschillende d-waardes hebben.
Men spreekt van een d-waarde van de 1e orde, 2e orde etc. M.b.v. analyse van d-spacings en
intensiteiten in een diffractie patroon, kan men de regelmatige structuur of rangschikking van
atomen in een kristal nagaan. Dus, het diffractiepatroon van een bodem kan geanalyseerd
worden om de mineralen die erin voorkomen te identificeren en te quantificeren.
Referenties bij XRD:
XRD techniques - Bish and Post (1989); Klug and Alexander (1974)
XRD methods for clay minerals – Moore and Reynolds (1997); Brindley and Brown
(1980); Pevear and Mumpton (1989).
14
X-stralen Fluorescentie (XRF)
Fluorescentie is een natuurkundig verschijnsel waarbij een atoom een hoog-energetisch foton
absorbeert, in een aangeslagen toestand belandt en vervolgens terugvalt naar de grondtoestand
onder uitzending van een foton van lagere energie (langere golflengte). Het woord
fluorescentie is afkomstig van fluoriet: een mineraal dat bestaat uit het zout (calciumfluoride)
CaF2. Bekende stoffen die fluorecent zijn, zijn witte fosfor en calciumfluoride .Fluorescentie
in het gebied van ultraviolette straling en zichtbaar licht wordt veroorzaakt door aangeslagen
toestanden van een elektron in een atoom: de energieverschillen tussen de elektronenbanen
van de bindingselektronen zijn daar in de orde van enkele elektronvolts. Een kleine
verandering in het atoom zal de energieniveaus een klein beetje veranderen, en daardoor ook
de golflengte waarbij de fluorescentie plaats vindt. Deze effecten kunnen worden gebruikt om
de moleculen te identificeren. Ook voor Röntgenstraling kan fluorescentie optreden, maar hier
betreft het de binnenste, meest hecht gebonden elektronen van zwaardere atomen. De
energieverschillen zijn daar van de orde van enkele tot tientallen kilo-elektrovolts. Deze
energieniveaus veranderen niet meetbaar als het atoom in een molecuul wordt opgenomen,
dus kunnen deze fluorescentieverschijnselen worden gebruikt om de soorten atomen waaruit
een monster bestaat te bepalen onafhankelijk van de chemische bindingen. Deze techniek heet
Röntgenfluorescentiespectrometrie.
Werkwijze bij deze methoden in het ‘Moengo Minerals’ lab:
Het monster werd fijn gestampt, voor oppervlakte vergroting en werd vervolgens in het bakje
gezet. De positie van het bakje werd geschreven. Röntgenstraling bestraalde het monster en
weerkaatste het terug. De teruggekaatste stralen werden opgevangen door de detector, terwijl
het monster een roterende beweging maakte in het apparaat, zodat het van alle kanten
bestraald werd. De resultaten werden weergegeven doormiddel van een hiervoor bestemde
programma op de computer.
15
Hoofdstuk 3 Resultaten
Tijdens dit veldwerk hebben wij op verschillende plaatsen de verwerings patronen van
gesteenten bestudeerd en monsters genomen voor verdere lab analyses. De stopplaatsen waar
wij dit gedaan hadden zijn; langs de Afobaka weg, het gebied bij het stuwmeer(GMD kamp
&OS afobaka),langs de Brownsweg, langs de weg naar Dam 11 & Langs de weg naar
Atjonie. Al de stopplaatsen van onderzoek en bemonstering hebben wij gerefereerd met GPS
coördinaten en elektriciteit mast nummers.
Zoals behandeld in hoofdstuk 1 kunnen we de gesteenten en hun verwerings produkten van
het veldwerk gebied verdelen in de verschillende gesteente groepen en formaties van de
verschillende geologische tijdperken,dit middels de geologische kaart. Hierbij hebben wij
verweerd gesteentes gevonden van de ;
1. Marowijne Groep (Lower Proterozoic )
 Rosebel Formatie
 Paramaka Formatie
2. ‘Apatoe’ Dolerieten ( Perm-Triassic )
3. Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex ( Lower proterozoic )
§3.1 Trans-Amazonian greenstone belt => Marowijne Groep
§3.1.1 Rosebel formatie
Deze formatie bestaat zoals eerder in hoofdstuk 1. behandeld uit metamorfoceerdevulkanisch –sedimentaire gesteenten en clastische afzettingen, zoals meta-quartz, metafylliten, zandstenen en conglomeraten. Deze formatie strekt zich Noord – Oost in Suriname.
De verwerings produkten van deze formaties zijn wij tegen gekomen op ;
Dag 1; langs de Afobaka weg
Datum : 01-12-‘07
Fisische
Humuslaag
Stop 1 (heuvel links bekeken richting Noord )
verwering
g
Referentie : GPS: 21N07.10-776
Mast # 85
Verweerd bodem
Hellingsrichting :N340oE/ Strekking : N250oE / Hoek : 10o
Obsevaties: Naar onder toe neemt Chemisch
verwering toe. Dit is een verwerings
profiel van een motled klei zone.
Klei laag &
Boven op humus laag en lateratiekap
zwarte pebbels
met daar onder sterkverweerd
Chemische
materiaal en daaronder klei laag
verwering
met zwarte pebbels.
( fig#1.schematische weergave
verweringsprofiel stop1.)
Mineralogie : zwarte pebbels kunnen mogelijk concentraties van FeO3 zijn
Klei mineralen
Textuur + struktuur: niet te herkennen omdat het sterk verweerd materi was (zie foto onder)
16
Zwarte pebbels
Foto# 1. Onherkenbare struktuur &textuur
Humus lag met vegetatie groei
Bodem met inworteling
Roodbruine klei laag
met zwarte pebbels,
mottled clay zone
Fisische
verwering
Naar onder toe neemt
de Cemische verwering
toe
Chemische
verwering
Foto#2. verweringsprofiel stop1.
Stop 2. Datum:01-12-07
Referentie : GPS: 21N07.11-606
Mast # 92-93
Hellingsrichting :N310oW / Strekking : N10oE / Hoek : 85o
Observatie : a. Saproliet
b. Motled Clay zone
Mineralogie: Klie mineralen
Kleur: Grijz kleiig materie met roodkleurige concentraties
Behouden textuur + struktuur, dus niet al te sterk
verweerd materie waardoor de secundaire mineralen
te herkennen zijn.
Textuur : Matig schistositeit
Struktuur: Fijnkorrellig
clay zone
Foto# 3. Mottled
17
Hoogte ± 3.5m
a.
b.
(Fig.2 Schematische tekening van de heuvel stop2)
Foto# 4&5 Saproliet zone stop2
Stop 3
Referentie : GPS:21N07.11-976
Mast: 96
Hellingsrichting :N24oE / Strekking : N 114oE / Hoek :
60o
Obsevaties:Saproliiet,omdat;
-minder verweerd materie, overwegend
chemische verwering.
-Behouden textuur + struktuur .
-De primaire minerale secundaire
mineralen.
-De vorm van de mineralen is behouden.
Mineralogie : Klei mineralen,mafische mineralen
pyriet.
Kleur : Donker grijs +donker gespikkelde mineralen.
Struktuur : Fijnkorrelig matrix
Textuur: Schistositeit
Foto#6.Saproliet stop3.
18
Conclusie
We hebben geconcludeerd dat bij stop1,stop2 en stop3 het gaat om dezelfde moeder
gesteente. Maar alleen de mate van verwering verschilt. Stop1 is het gesteente sterk verweerd
geen textuur en struktuur te herkenen. Stop2 is minder verweerd waardoor er matig
schistositeit kan worden waargenomen bij de saproliet. Bij stop3 kan het verweerd gesteente
gerekend worden tot een saproliet,omdat de textuur en struktuur behouden is. Bij stop3 is er
duidelijk sprake van shistositeit,dit komt voor bij metamorfe gesteente. Ook is er een
duidelijke kleurs overgang van stop2 naar stop3 en de zwarte stippen van de motled clay zone
is duidelijker waar te nemen bij stop3,mogelijk pyriet.Dus uiteindelijk aan de hand van de
geologische kaart van dit gebied zien wij dat deze 3 stops voorkomen in het rosebel fomatie
waardoor het hier gaat om een meta-vulcano sedimentair moeder gesteente. Mogelijk een
meta-fylliet van wege de struktuur en textuur.
Meta-vulcano sedimentair moeder gesteenten zijn als volg gevormd :
1. Een periode van vulcanisme, hierbij kreeg je vulkanisch-as vrij kwamen bestaande uit
S,Co2en N zijn gaan reageren met Fe en O tot vorming van pyriet( zwarte stippen)
2. Vulkanisch-as werd afgezet als een sedimentaire laag- vorming sedimentair gesteente
3. Sedimentaire gesteente wordt dieper begraven waardoor het is gaan metamorfoceren, dit heeft
later een oplift gehad,waardoor het bloot kwam te liggen voor verwering.
Dag 2. Datum: 02-12-‘07
Stop 4.
Referentie : GPS:21N07.20-701
Mast 141-142
Textuur: Fijnkorrelig
Structuur : Gelaagd met daartussen matige schistociteits
structuren,
meer te herkennen als cros-bedding.(zie fig. naast)
Mineralogie:- Klei-mineralen (fyllo-sillicaten)
-Kwarts korrels
-Ijzer houdende mineralen
Fig.3
schematisch sedimentaire lag bij stop 4.
Kleur: Wit, licht rode stippen(afkomstig van ijzerhoudende
min.)
Foto#7.
19
Dag 2. Datum: 02-12-‘07
Stop 5.
Referentie : GPS:21N07.20-701
Mast 140
Observatie : Bij deze zone gaat het om een saprock, het zelfde als bij stop4.
Kleur: witte korrels met rosé stippen donkergelkeurde mineralen.
Structuur : gelaagd met daar tussen cros-bedings, hetzelfde als stop 4. maar wat duidelijker
+ bandingen van mafische mineralen
Textuur: Fining up-warts, dus van fijnkorrelig naar middel-grofkorrelig tussen de lagen.
(kenmerkend voor sedimentair gesteente)
Mineralogie: Mica, Kwarts, veldspaat,
Foto#8.&9. bij stop5.
Conclusie
Aan de hand van de structuren die wij bij stop4. & stop5. bij het verweerd gesteente( saprock) hebben aangetroffen dit waren namelijk sedimentaire lagen met daartussen matige
schistociteit, als het ware cros-beddings, en ook nog een fining-up-warts. Uit dit alles
concluderen wij dat het hier gaat om een afkomst van een meta-sedimentair moeder gesteente.
Dus ook horende bij de rosebell formatie.
Dag 3. Datum: 03-12-‘07
Stop 3.
Referentie: Weg naar Atjonie
GPS:
Observatie: sedimentaire afzetting afkomstig van een meta-sedimentair getseente.
Textuur : Middel-korrelig tot grof-korrelig (zie foto onder)
Struktuur: geen struktuuur
Kleur : Licht-rose + wit
Mineralogie: Kwarts , veldspaat
20
Foto#10. Stop3.
§3.1.2 Paramaka formatie
Deze formatie komt in de green Stone belt zone voor, waarbij het uit
(magmatisch)Vulkanische sedimentgesteenten die gemetamorfoseerd zijn en het bestaat ook
uit niet clastische afzettingen. Dus een meta vulkanische reeks. Omdat deze stop punten uit
verweerd materiaal van metamorfe en magmatische gesteente bestaat zoals meta-basalten en
meta-andesieten behandelen wij deze onder de paramaka formatie.
Dag 2. Datum: 02-12-‘07
Stop 1.
Referentie: GPS: 21 N 07. 24 – 095
Heuvel aan de overkant van O.S Afobakka
Hellingsrichting: N 80o E / strekking: N 170o E
Textuur algemeen: fijn korrelig
Structuur algemeen: geen structuur
Kleur: bandingen van roodbruin, wit, geelbruin,paars-bruin materiaal + rood zwarte pebbles
Mineralogie: mafische mineralen en kleimineralen
Observatie: overwegend chemisch sterk verweerd materiaal. mogelijk een saproliet zone
Vegetatie: laag bos en varens
Foto#11. stop1. Dag 2
21
(Fig.4 Schematisch tekening gehele heuvel bij OS afobakka)
1 . Het linker deel van de heuvel bestaat uit roodbruine grof korrelige pebbels ,lateriet. Van
boven uit naar beneden worden de grote pebbels kleiner. Dit is mogelijk een saproliet zone
vanwege de colovialle afzetting kunnen we deze conclusie trekken. De colloviale afzetting is
mogelijk van de top van de heuvel,van een hoogte van ±40m naar onderen getransporteerd.
2. Bij dit deel van de heuvel hebben wij overwegend fijnkorrelig materiaal dat licht tot
geelbruin gekleurd is.
3. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijn tot middelkorrelig materiaal dat heel erg droog is.
Hier heeft er ten eerste sterke fysische verwering plaats gevonden en daarna hebben we hier
sterke chemische verwering gehad.
Uiterst rechts van de heuvel:
1a. Humuslaag met een dikte van 10 cm
1b. Colovialle afzetting
2. Dit is een saproliet zone geen duidelijke textuur en structuur.
Foto#12. Stop1 het 2e gedeelte van de heuvel
22
Dag 2. Datum: 02 – 12 – ’07
Stop 2
Referentie: GPS: 21 N 07. 23 – 526
Dagzoom op de weg van bijna vers gesteente ± 500 m van de brug over de
Suriname rivier
bij de stuwmeer verwijderd ( richting O.S Afobakka) voorbij de bocht naar
Moessa.
Structuur: schistositeit
Textuur: fijn tot middelkorrelig
Mineralogie: felsische mineralen en mafische mineralen (bandingen).
Kleur: wit, licht groen en zwarte stippen
Observatie: dit gesteente heeft een vrij goede textuur. De mineralen zijn goed te zien, dit is
nog te
relateren met het vers gesteente. Hieruit trekken wij de conclusie dat dit een saprock
kan zijn mogelijk een meta basalt, vanwege de schistositeit. De witte kleur bij de dagzoom
komt door de uitloging van het saproliet van de heuvel te O.S Afobakka
Foto#13. Saprock Stop2,materie is wit door uitloging
Foto#13. Saprock monsterstuk Stop 2.
23
Dag 2. Datum: 02 – 12 – ‘07
Stop 3
Referentie: GPS 21 N 07. 22 – 988
Quarry rock reserved for dam renovation ( GMD kamp)
Gesteente type: Vers gesteente ( meta basalt)
Conclusie:
Dit gesteente is namelijk door mens afgezet. Door de intrussie van kwarts aders kunnen wij
concluderen dat het reeds mechanisch verweerd was. Waar het zich nu bevindt is het in kleine
mate chemisch verweerd.
Stop 1: sterk verweerd meta basalt ( saproliet)
Stop 2: matig verweerd meta basalt ( saprock)
Stop 3; meta basalt ( fresh rock)
Foto #14. stop3 Freshrock
Dag 2. Datum: 02 -12 – ‘07
Stop 6
Referentie: GPS 21 N 07. 18 – 069 ( heuvel langs de Afobakka weg)
Observatie: 1. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijnkorrelig droog materiaal met een
roodbruine kleur.
2. Dit deel van de heuvel bestaat uit fijnkorrelig kleiig materiaal met een donker
groen grijze
Kleur.
Het leek veel op een plooi structuur met een groen pakket aan de binnenkant, gevolgd door
een geel pakket en tenslotte een roodbruin pakket aan de buitenkant. Het geheel werd
doorkruist door ijzer-oxide aders.
24
Foto#15. stop 6.
§ 3.2 Apatoe dolerieten
Deze dolerieten behoren tot de jonge groep van dolerieten die gevorm zijn in de Perm Triassic. Deze dolerieten lopen in de noord - zuidelijke richting, waarbij de dolerieten als
intrussies worden aangegeven in de Rosebel – en Paramakka formatie. Dit is te zien in de
geologische kaart van Suriname.
Dag 3. Datum: 03 – 12 – ‘07
Stop 1
Referentie: GPS 21 N 07. 05 – 22 (dam 11)
Hellingsrichting: N 160o E / strekking: N 250o E / helling: 40o
Observatie:
In dit gebied bevindt zich een 10 cm dikke humuslaag, met daaronder een ± 2,5 m dikke
bodem laag ( A – horizon). Rond dit gebied bevindt zich grote blokken gesteente van ± 1 m3 –
1.5 m3. Deze grote blokken gesteente zijn deels aan de oppervlakte te zien en een deel ligt
begraven onderin in de bodem ( A – horizon). Het deel dat aan de oppervlakte is, kunnen
wij verdelen in drie stadia’s van verwering.
Dit ziet er als volg uit:
1. Vers gesteente => omdat de mineralogie goed te determineren is en het materiaal is hard.
Mineralogie: felsische mineralen => mica’s, kwarts, donker groene mineralen
Mafische mineralen.
Textuur: fijn tot middelkorrelig
Kleur: donker grijs
2. Matig verweerd gesteente => bij dit stadium is er sprake van een hoge mate van fysische
verwering en een kleine mate van chemische verwering. De fysische verwering bij dit
stadium is te herkennen aan de breuken en splijtingen in het gesteente.
Breuken, deze zijn ontstaan mogelijk door
 tectonische krachten
25
 insolatie => dit is het verschil in temperatuur, waardoor het gesteente door het steeds
uitzetten en inkrimpen gaat breken.
Mineralogie: (minder duidelijk te zien) mafische mineralen,
Felsische mineralen, secundaire mineralen ( klei mineralen), groene mineralen.
Textuur: fijnkorrelig
Structuur: hier is er geen sprake van een verwering structuur, omdat het pas begonnen was met
chemische verwering.
Kleur: overwegend roodbruine kleur
3. Sterk verweerd gesteente => in dit stadium is er sprake van een hoge mate van chemische
verwering.
Mineralogie: (niet goed te zien) mafische mineralen, felsische mineralen waaronder
secundaire
mineralen.
Textuur: fijnkorrelig
Kleur: overwegend een roodbruine kleur met gele en zwarte stippen (mafische
mineralen).
Structuur: geen structuur te zien.
Foto #16 stop1. De 3 stadia’s van Doleriet verwering
verweerd Doleriet
Foto#17. stop1. Minder
Dag 3. Datum: 03 – 12 – ‘07
Stop 2
Referentie: mast BrW 239
GPS: 21 N 07. 04 – 767
Observaties: sterk verweerd gesteente, hier is er sprake van sferoïdale verwering. Waarbij
fysische
Verwering veel zwaarder was dan chemische verwering.
Textuur: fijnkorrelig
Structuur: concentrische ringen
Mineralogie: overwegend klei mineralen (chemische verwering)
ijzerhoudende mineralen (vandaar de rode kleur)
26
foto#18.&19. Stop 2 concentrische ringen bij sferoidale verwering
§ 3.3 Trans-Amazonian Granitoï d-Volcanic complex ( Lower proterozoic )
Graniet gesteenten dekken het gehele centrale deel van tussen de metamorfe belt in het oosten
en westen. De granitoÏden stammen af van een groot deel van de trans – amazonische
provincie van zure magmatische gesteenten.
Dag 3. Datum: 03 -12 –‘ 07
Stop 4
Referentie: op weg naar Atjoni heuvel rechts van de weg
Observatie:
 Verweerd gesteente laag met een dikte van ± 40 m. hier is er geen structuur te herkennen.
Mineralogie: veel klei mineralen en kwarts korrels
Textuur: fijn – tot middel korrelig.
 Aan de voet van de heuvel onder het verweerd gesteente laag dagzoomt er vers gesteente.
Textuur: middel – tot grof korrelig
Structuur: equigranulair
Mineralogie: felsische mineralen kwarts, veldspaat
Mafische mineralen  biotiet
Fig. 5. schematische weergave van het verwerings profiel van graniet
27
Dag 3. Datum: 03 -12 – ‘07
Stop 5
Referentie: op weg naar Atjoni hoek zijweg naar fingoen vallen.
Observatie: hier is er sprake van verweerd gesteente dat het tussen product is van de vorige
vers
materiaal, dat niet helemaal verweerd is.
Mineralogie: Idem als stop 4
Structuur: nog te herkennen equigranulair
Textuur: middel – grof korrelig
Foto#19.stop5. saprock
Conclusie stop 4 -5:
Aan de hand van de mineralogie, textuur en structuur kunnen wij concluderen dat het om een
verwerings reeks van een graniet gesteente gaat. Dus het vers gesteente dat aan de voet van de
heuvel bij stop 4 te zien was, is vers graniet en het tussen product bij stop 5 een saprock van
het vers gesteente.
Lab resultaten
28
Verwerkte labresultaten
Monster
nummer
1-12-’07
Stop 1- 1
1-12-’07
Stop 1- 2
1-12-’07
Stop 2
(2monsters)
1-12-’07
Stop 3
Monster
nr lab
R
1
1.340625
2
1.277439
3-1
3-2
1.968182
2.227778
Monster
nummer
2-12-'07 Stop 7
(2 monsters)
3-12-'07 Stop 1A
3-12-'07 Stop 1B
3-12-'07 Stop 1C
(2 monsters)
Monster
nr lab
R
15-1
1.058333
15-2
4.033708
16
17
1.052632
4.050847
18A
18B
2.58
Niet mogelijk te
berekenen
4
3.372222
5
1.052632
3-12-'07 Stop 2
19
0.325
7
0.714286
3-12-'07 Stop 3
20
2.64
8
2.458678
3-12-'07 Stop 4-1
21
4.761538
9
2.741379
3-12-'07 Stop 4-2
22
1.599349
2-12-'07
Stop 3
10
3.942857
3-12-'07 Stop 5
23
3.505319
2-12-'07
Stop 4
11
3.653061
2-12-'07
Stop 5
12
3.459893
13
3.6
14
2.70625
2-12-'07
Stop 1 - 1
2-12-'07
Stop 1 - 2
2-12-'07
Stop 1 - 3
2-12-'07
Stop 2 - 1
2-12-'07
Stop 2 - 2
2-12-'07
Stop 6-1
2-12-'07
Stop 6-2
6
De bovengenoemde waarden zijn berekend aan de hand van de Ruxtion Ratio (R): hiermee
wordt het sillicaverlies vergeleken met total-element loss, waarbij alumina het immobile
element is gedurende de verwering. R wordt berekend middels SiO2:Al2O3. in bovenstaande
tabel zien we dat de resultaten R afnemen. Dus sillica neemt af.
29
Discussie en conclusie
Dag 1 Stopplaats 1, 2 en 3
Als we de Ruxton ratio bekijken dan valt op dat er een negatieve trend te bespeuren is van
monster 1 naar 2, dit geeft aan dat monster 2 (chemisch) verder verweerd is. Monster 2 ligt
onder 1 en de ruxton ratio ondersteund de veldwaarneming dat naar onderen toe de chemische
verwering toenemt.
Bij stopplaats 2 neemt de ruxton ratio toe van 3-1 naar 3-2.
Als we de ruxton ratio van de monsters van stopplaats 3 bekijken dan zien we dat deze groter
zijn dan die bij Stop 1 en Stop 2. Uit waarnemingen in het veld konden wij al concluderen dat
het gaat om dezelfde gesteenteafzetting. Als we de ruxton ratio hier verwerken dan kunnen we
zeggen dat van stop 1 naar stop 3 het gesteente minder verweerd is.
Dag 2 Stopplaats 1 ,2 en 3
Dit waren de eerste 3 stopplaatsen van dag 2. Uit veldwaarnemingen konden wij halen dat het
hier om dezelfde gesteentesoort gaat (metabasalt). We zien een stijging van de ruxton ratio
van stop 1 naar 2 en dan van 2 naar 3. Dit is ook logisch omdat het bij stop 1 ging om
materiaal dat chemisch zeer sterk verweerd was naar stop 3 toe ging het om steeds verser
gesteente.
Dag 2 Stopplaats 4 en 5
Zoals eerder aangegeven in hoofdstuk 3 ging het bij deze 2 stopplaatsen om gesteente van
sedimentaire afkomst. Als de ruxton ratio hier verwerkt wordt dan kunnen we de conclusie
trekken dat bij stopplaats 4 het gaat om iets verser gesteente dan bij stop 5.
Dag 2 Stopplaats 6
Bij dit stoppunt zagen we 2 soorten verweerde lagen. Monster 14 is zeer sterk chemisch
verweerd in vergelijking met monster 13. Dit was ook duidelijk te merken bij de afzetting,
want bij dat deel waar we 14 van bemonsterd hebben was er al vegetatiegroei. Zou het niet
gaan om bodemmateriaal dan zou er geen sprake zijn van vegetatie.
Dag 2 Stopplaats 7
Bij dit stoppunt ging het niet zozeer om het bestuderen van verwering. Het diende als
voorbeeld om na te kunnen gaan hoe goud zich in een rivier zou kunnen afzetten. Derhalve
gaan wij dus niet in op de XRF waarden van de monsters van dit stoppunt.
Dag 3 Stopplaats 1
Bij deze stopplaatsen ging het om het bekijken van verwering bij dolerieten. Monster 16 was
de buitenste rand van een verweerd doleriet terwijl monster 17 het binnenste gedeelte van de
doleriet was. Van de middenrand (monster 18) waren er 2 monsters genomen. Aan de hand
van de ruxton ratio zien we dus dat de doleriet aan de buitenkant chemisch sterker is verweerd
dan aan de binnenkant. Dit is ook logisch omdat de buitenkant ook meer blootgesteld is aan
verwering.
Een opvallende waarneming is dat bij monsters van de binnenrand van een van de monsters
de ruxton ratio niet bepaald kan worden en het bestaat voor het grootste deel ( 77 % uit NiO.
Dag 3 Stopplaats 2
Bij dit stoppunt ging het ook om een doleriet. De waarde voor de ruxton ratio van dit monster
is zeer laag en geeft aan dat het monster (monster 19) chemisch heel erg verweerd is.
30
Dag 3 Stopplaats 3
Bij dit stoppunt ging het om een metasedimentair gesteente. Het monster van dit stoppunt
heeft een lage waarde voor de ruxton ratio en dat geeft aan dat het monster verweerd was.
Dag 3 Stopplaats 4 en 5
Bij stoppunt 4 zijn er monsters genomen van vers (monster 21) en verweerd materiaal
(monster 22). Monster 22 kwam onder monster 21 voor.
Bij stoppunt 5 werd ook een monster genomen. De ruxton ratio hiervan is groter dan die van
monster 22 en kleiner dan van monster 21.
Dit is te verklaren doordat monster 22 helemaal aan het oppervlakte voorkomt en dus
helemaal blootgesteld is aan verwering, terwijl monsters 21 en 23 iets lager voorkwamen en
dus minder lang zijn blootgesteld, waardoor zij meer beschermd waren tegen verwering.
31
Literatuur:
 Algemene Geologie, 4e druk, Wolters Noordhoff, Grongingen, samengesteld door A.J.
Pannekoek en Straaten van L.M.J.U. (1)
 Suriname in Geografisch Perspectief, samengesteld door Drs. E.C. Leeflang, Drs. J.H.
Koladev, Dr. S.B. Kroonenberg(2)
 The History of earth sciences in Suriname; Th.E. Wong, D.R. de Vetter, L. Krook, J.I.
S. Zonneveld and A.J. van Loon (editors) (3)
 Algemene & fysische geologie diktaat (4)
 Tropische verwering diktaat (5)
 Hnadleiding Petrologie Practicum
Internet:
www. Google.nl (keywords: verwering)
www.wikepedia.nl ( keywords: verwering)
Encarta enceclopedie
32
Download