PowerPoint Presentation - Nederlands in de onderbouw

advertisement
Grammatica zinsdelen
WERKWOORDELIJK GEZEGDE EN
WERKWOORDELIJKE UITDRUKKING
© Noordhoff Uitgevers bv 2012
1 HAVO/VWO
1F
Welke zinsdelen kennen we al?
1. H1: Persoonsvorm
bepaalt de tijd van een zin. Je vindt hem door de zin vragend te maken of door de
tijd te veranderen.
De bakker bakt het brood.
De bakker bakte het brood.
Bakt de bakker het brood?
2. H2:Onderwerp
wie of wat doet/is/wordt/enz/ iets in de zin
De bakker bakt het brood.
De bakker bakt het brood.
Aan het einde van deze les weet ik…
1.Wat een werkwoordelijk gezegde is.
2.Hoe ik een werkwoordelijk gezegde uit een zin kan
halen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle
werkwoorden in de zin.

 Het werkwoordelijk gezegde is: de persoonsvorm + overige
werkwoorden.
Voorbeeld:
De auto wordt iedere zaterdag gewassen.
pv = wordt
andere ww: gewassen
wg: wordt gewassen.
Scheidbare werkwoorden
Sommige werkwoorden kun je splitsen (uit elkaar trekken), zoals af-studeren, in-leveren,
op-bellen.
•
Beide delen van het scheidbare werkwoord horen bij het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld: De printer draaide het artikel uit.
pv = draaide
andere ww = wg = draaide uit
(hele ww: uitdraaien)
LET OP: ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde!>>opdr 4
De man is aan het schilderen.
De man is aan het schilderen
De meester is via zijn e-mailadres te bereiken
De meester is via zijn e-mailadres te bereiken.
LET OP
Een onvoltooid deelwoord (zoals fluitend) wordt niet als
werkwoord gebruikt.
Onvoltooide deelwoorden horen dan ook niet bij een
werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld:
Thomas gaf een ontwijkend antwoord.
pv = gaf
wg = gaf
ow = Thomas
overig zinsdeel = een ontwijkend antwoord
Maak de onderstaande zinnen eens af
 De jongen ontkwam maar net …..de politie.
 De jongen ontkwam maar net aan de politie.
 De klas zag erg …. tegen het proefwerk.
 De klas zag erg op tegen het proefwerk.
 Hij houdt erg …. macaroni!
 Hij houdt erg van macaroni!
Werkwoordelijk gezegde als uitdrukking
 Werkwoord+ander woord (bn/zn)+vast voorzetsel=
werkwoordelijke uitdrukking
Welke uitdrukkingen met vast voorzetsel herken je?
Meneer Vrancken heeft last van lawaai in de klas.
Meneer Vrancken heeft last van lawaai in de klas.
Leerlingen hebben een hekel aan huiswerk!
Leerlingen hebben een hekel aan huiswerk!
Hij heeft medelijden met dat dier.
 Hij heeft medelijden met dat dier.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
1 De bruid en bruidegom hebben elkaar het jawoord gegeven.
A. hebben
B. hebben elkaar
C. hebben gegeven
D. gegeven
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
2 Niels schept altijd te veel eten op.
A. schept
C. schept altijd
D. schept altijd op
B. schept op
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
2 De schilder staat hoog op zijn ladder te schilderen.
A. de schilder
C. staat
D. staat te schilderen
B. op zijn ladder
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
3 Aarzelend liep zijn vader over de boomstam.
A. aarzelend
B. aarzelend liep
C. liep
D. liep zijn
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
3 Al snel kregen we het roofdier in de gaten.
A. kregen in de gaten
B. we
C. snel
D. het roofdier
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
3 Vandaag zit ik achter mijn bureau een opstel te typen.
A. vandaag
B. zit te typen
C. een opstel
D. achter mijn bureau
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
1. Eén zwaluw maakt nog geen zomer.
maakt = wg
2. Jelke moest hard lachen om het grappige gezicht van Joris.
moest lachen = wg
3. De marktkoopman gleed uit over een bananenschil.
gleed uit = wg
Download