Verslag van de cursusdag Religieuzenrecht d.d. 3 maart 2016 Gegeven door abt. Jos Wouters, o. praem Franciscushuis, van der Does de Willeboissingel 11 ’s-Hertogenbosch Inleiding Vandaag zal J. Wouters een aantal canones uit de Codex behandelen die van belang zijn voor het begrip van het religieuzenrecht. Ook zal hij ingaan op de Richtlijnen voor beheer en bestuur van goederen van religieuze instituten van diocesaan recht met een hoofdzetel in Nederland wanneer er geen leden meer zijn die deze taken kunnen vervullen. Is canoniek recht wel recht? Het canoniek recht niet altijd sluitend, het zijn meer richtlijnen die een richting aangeven. Het canoniek recht geeft leidende normen aan. Het is van wezenlijk belang de geest van deze normen aan te voelen bij het gebruik van het canoniek recht. Het Canoniek recht staat ten dienste van het evangelie en beslissingen die op basis van dit recht worden genomen moeten getuigen van Gods goedheid, anders hebben ze geen zin. Veel zakelijke en financiële zaken zijn beter geregeld in het burgerlijk wetboek en daarvoor moet u naar een notaris. Korte geschiedenis Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie is gesproken over de theologie van het Godgewijde leven en is dit uiteindelijk vastgelegd en gecodificeerd in het wetboek voor kerkelijk recht (Codex). Hieraan vooraf ging een discussie of er in de dogmatische constitutie over de kerk (wat later Lumen Gentium werd) alleen wezenlijke elementen aangegeven moesten worden. Dit had onder andere oecumenische redenen en in de eerste ontwerpen werd er niets over religieuzen in gezegd. Religieuzen werden beschouwd als mensen die zelf het initiatief genomen hebben tot een bepaalde manier van leven in navolging van Christus en dat behoorde niet tot het wezenlijke van de kerk. Uiteindelijk is er na discussie, toch besloten dat er wel degelijk een theologische grond voor religieus leven in de kerk te vinden is. Religieus leven is van Goddelijke oorsprong en behoort daarmee wel tot het wezen van de kerk. Het charisma van de religieuzen en de keuze voor een leven in navolging van Christus is een gave van de H. Geest en het Godgewijde leven behoort daarmee tot het wezen van de kerk. Deze theologische insteek klinkt sterk door in het recht over het godgewijde leven in de Codex. Voor instituten is het van groot belang het religieuzenrecht juist te interpreteren. Canon 578: het geestelijk erfgoed van het instituut De geest en de intenties van de stichters, door de bevoegde kerkelijke overheid bekrachtigd, betreffende de aard, het doel, de geest en het karakter van het instituut, alsook zijn gezonde tradities, die samen het erfgoed van dit instituut vormen, moeten door allen trouw in acht genomen worden. Canon 578 is van cruciaal belang voor het religieuzenrecht. De beide documenten die meegestuurd zijn ter voorbereiding op deze cursus (de richtlijnen voor instituten van diocesaan recht die geen leden meer hebben die bepaalde taken kunnen vervullen, en de richtlijnen voor het beheer van de goederen) komen voornamelijk voort uit deze canon. Charisma en patrimonium In de canon wordt gesproken over het ‘erfgoed’, in het Latijn patrimonium. Dit leidt soms tot spraakverwarring. Bij erfgoed / patrimonium wordt vaak gedacht aan materiële zaken (tijdelijke Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 1 goederen) zoals geld, onroerend goed en andere bezittingen. Hier is echter vooral bedoeld het geestelijk erfgoed of geestelijk patrimonium, ofwel het charisma. Het woord charisma is echter in kerkelijke documenten wat in onbruik geraakt en is vaak moeilijk te omschrijven; het gaat om een gave van de H. Geest, waardoor bij gelovigen het verlangen gewekt wordt Christus op een bepaalde eigen manier na te volgen. Geest en intenties van de stichter In canon 578 wordt gesproken over de geest en intenties van de stichters die in acht genomen moeten worden. Deze regel moet steeds in het achterhoofd gehouden worden bij alle besluiten. Bij een duidelijk apostolaat, dat bepaalde congregaties zeker hebben, zijn deze intenties makkelijker te omschrijven. Vaak ligt dit apostolaat in het bieden van hulp bij de noden van die tijd (armenzorg, onderwijs, ziekenzorg etc.). Het gaat echter niet alleen om de werken maar ook om de spiritualiteit, om de vraag wat deze stichters voor ogen stond. Bij de oudere orden is het moeilijker om deze geest en intenties van de stichters goed te definiëren. Er wordt ook gesproken over gezonde tradities: daarmee worden gebruiken bedoeld doe die het charisma van het instituut bevestigen. Door de bevoegde kerkelijke overheid bekrachtigd In deze canon 578 wordt ook gesproken over de bevoegde kerkelijke overheid die deze geest en intenties van de stichters destijds heeft bekrachtigd. Dat betekent enerzijds dat niet alles wat de stichter heeft bedacht altijd in acht genomen hoeft te worden, maar alleen datgene wat ook bekrachtigd is door de kerk. Als voorbeeld noemt J. Wouters bijv. een congregatie waarvan de stichter zou willen dat de leden in het rood gekleed zouden gaan. Omdat dit teveel doet denken aan de kleding van kardinalen is dit niet bekrachtigd door de kerkelijke overheid en behoort dus ook niet tot het erfgoed dat in acht moet worden genomen. Anderzijds betekent het ook dat het bevoegde kerkelijke gezag zal moeten handelen naar de geest en intenties van de stichters en bij het nemen van besluiten t.a.v. de congregatie dit erfgoed in acht moet nemen. Bijvoorbeeld als het gaat om het beheer van goederen van zo’n congregatie als deze dreigt te verdwijnen. Het vermogen zal een bestemming moeten krijgen die past bij het charisma van de congregatie, daar heeft ook de bevoegde kerkelijke overheid zich aan verbonden. Canon 586: de autonomie van een instituut § 1 Aan de afzonderlijke instituten wordt een rechtmatige autonomie van leven en vooral van bestuur toegekend, krachtens welke zij in de Kerk hun eigen levensordening bezitten en hun erfgoed waarover in can. 578, integraal kunnen bewaren. § 2 Het is de taak van de plaatselijke Ordinarissen deze autonomie te handhaven en te beschermen. Canon 586 stelt dat een religieus instituut autonoom is. Het heeft eigen recht en regels die wel gekaderd zijn in de codex. Deze autonomie van een religieus instituut wat betreft leven en bestuur heeft een charismatische oorsprong. De theologie van het Godgewijde leven krijgt zijn praktische relevatie door de roeping van religieuzen. Deze roeping is een gift van de H. Geest aan de kerk. Het bevoegd gezag ziet hoe een individu of groep mensen Christus navolgen en bekrachtigt dit om structuur te geven aan dit leven in navolging van Christus en dit te handhaven in de kerk. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 2 Er staat nergens geschreven dat de eigenheid van een instituut betekent dat het ook een eigen manier heeft om uit te doven, maar ook deze levensfase dient geleefd te worden in trouw aan het charisma. De financiële middelen van het RI zijn gebonden aan het charisma van het RI. Dit charisma (de geest en intenties van de stichters) is getoetst en bekrachtigd door de kerkelijke overheid (zie canon 578). Indien dat destijds een bisschop was, betekent dat dat de huidige bisschop ook gebonden is aan deze bekrachtiging, hij is nu immers die kerkelijke overheid. Er is sprake van een dubbele structuur: het erfgoed / de intenties van de stichter worden in het eigen RI gecultiveerd en daarnaast is er de bisschop of de apostolische stoel die deze heeft bekrachtigd, beschermt en handhaaft (zie par. 2 van canon 586). Ook een externe bestuurder moet het charisma van dit RI beschermen. De lokale ordinaris (bisschop, vicaris, zie hiervoor canon 134) heeft tot taak voor alle RI’s die in zijn diocees actief zijn het charisma en de autonomie te handhaven en te beschermen, ook in de laatste fase. Dit geldt ook bij instituten van pauselijk recht. Ook deze instituten hebben te maken met de lokale ordinarissen van de bisdommen waarin zij actief zijn. Bijvoorbeeld als een RI een school in een diocees heeft en de bestemming daarvan wil wijzigingen, kan dat alleen met instemming van de lokale bisschop omdat ze daarmee een overeenkomst hebben. Dit geldt ook bij instituten van priesterreligieuzen die de zorg over een parochie hebben. Er zijn echter geen duidelijke regels als de regels van een bisdom niet meer passen bij het charisma van het RI. In de praktijk betekent het dat veel afhangt van de persoon van de lokale ordinaris en hoe de relatie van de Overste daarmee is. Zij zullen samen tot oplossingen moeten komen. Opheffing instituut De opheffing van een RI gebeurt altijd door de Apostolische Stoel, ook bij instituten van diocesaan recht. De Apostolische Stoel bepaalt ook wat er met het vermogen moet gebeuren. Dit moet bestemd worden in de geest van het charisma van het RI (zie canon 578) Werken van een instituut Indien een bisdom instemt met het vestigen van een religieus huis van een bepaald instituut in het bisdom impliceert dat dat het bisdom ook instemt met de ontplooiing van activiteiten in de geest van dat instituut op hun eigen wijze. Ook als bestuur van een RI moet je je altijd bewust zijn van deze eigen religieuze traditie en spiritualiteit. Niet alleen bij werken die jezelf doet, maar ook bij het doorgeven van werkzaamheden in bepaalde projecten. Ook deze moeten verder gaan in de geest van het instituut. Het werk volgens de intenties van de stichters kan ook voortgezet worden door het financieel ondersteunen van projecten die in diezelfde geest werken. Dat hoeven niet per se kerkelijke instellingen te zijn. Canon 587: Constituties en eigen recht § 1 Om de eigen roeping en identiteit van de afzonderlijke instituten getrouwer te beschermen, moet het basiswetboek ofwel de constituties van elk instituut, naast hetgeen volgens de bepalingen van can. 578 in acht genomen moet worden, ook bevatten de fundamentele normen omtrent het bestuur van het instituut en de levensordening van de leden, de opname en vorming van de leden, alsmede de eigen inhoud van de gewijde bindingen. § 2 Dit wetboek wordt door de bevoegde overheid van de Kerk goedgekeurd en kan alleen met haar toestemming gewijzigd worden. § 3 In dit wetboek dienen de geestelijke en juridische elementen goed op elkaar afgestemd te worden; de normen mogen echter niet zonder noodzaak verveelvoudigd worden. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 3 § 4 De overige normen door de bevoegde overheid van het instituut vastgesteld, dienen op geschikte wijze in andere wetboeken verzameld te worden; zij kunnen echter naar gelang van de eisen van plaats en tijd herzien en aangepast worden. Canon 587 bevat 4 paragrafen en gaat over de constituties en het eigen recht. Deze twee begrippen overlappen elkaar en zijn niet helemaal hetzelfde. Het eigen recht bevat de constituties en andere normen. De constituties De constituties zijn het basiswetboek (latijn: codex) van een RI. De autonomie van een instituut (canon 586) betekent dat een RI het vermogen heeft zelf wetten te maken voor het eigen instituut. Een wet is per definitie geschreven. Volgens par. 1 van canon 587 bevat een constitutie de volgende elementen: Hetgeen bepaald is in canon 578, namelijk het charisma, de geest en intenties van de stichters. Dit charisma moet worden achterhaald en in de constituties worden vastgelegd. Deze aard, doel, geest en karakter van het instituut zijn niet altijd even duidelijk en het is lastig dat goed te verwoorden, maar toch moet het RI bepalen en vastleggen waaraan het is toegewijd en in welke geest zij handelt en dit vertalen naar normen. Fundamentele normen omtrent bestuur en levensordening De opname en vorming van leden De eigen inhoud van de gewijde bindingen In de constituties staan geen verwijzingen naar het beheer van materiële goederen. Deze ontspringt aan de wijze waarop de gelofte van armoede wordt beleeft, en kunnen uitgewerkt worden in de constituties, maar best niet te gedetailleerd. Bekrachtiging en wijziging De constituties moeten worden goedgekeurd en bekrachtigd door de bevoegde overheid van de Kerk (bisschop of Apostolische Stoel, afhankelijk van het feit of het een RI van diocesaan of pauselijk recht is). Door het bekrachtigen van de constituties is het RI formeel ontstaan. De oorsprong van de constituties zijn een gave van de Geest aan de stichter van het RI. Het RI schept zelf kerkelijk recht op het moment van de goedkeuring van de constituties door bisschop of Apostolische Stoel. Wijzigingen van de constituties kunnen alleen met goedkeuring van deze bevoegde autoriteit. Omgekeerd kan een autoriteit GEEN eenzijdige wijzigingen aanbrengen in de constituties. Alleen het RI kan wijzigingen vragen en motiveren die dan moeten worden goedgekeurd door de autoriteit. De bevoegde overheid kan wel aan een RI voorstellen om wijzigingen aan te brengen en het RI proberen uit te leggen waarom dat zinvol zou zijn, maar kan deze niet eigenhandig aanbrengen. Mede hierom is het verstandig alleen datgene in de constituties op te nemen wat strikt noodzakelijk is, uiteraard met de eigen identiteit voor ogen. Andere belangrijke zaken kunnen ook in de andere normen opgenomen worden. Ook die zijn bindend, maar behoeven geen goedkeuring van de bevoegde overheid. Niet verveelvoudigen Bedoeld is dat het niet nodig is te veel zaken vast te leggen in allerlei normen. Met betrekking tot materiële zaken gelden vaak in andere landen ook weer andere regels en (burgerlijke) wetten. Ook in de tijd en cultuur veranderen inzichten. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 4 Overige normen De bevoegde overheid van het RI is meestal het generaal kapittel. Vaak zijn de constituties en overige normen van een RI in één boek opgenomen, wel beiden in een ander lettertype. Dit maakt het onderscheid soms moeilijk. Na instelling van de nieuwe Codex in 1983, hebben alle RI’s vanuit de Apostolische Stoel een verzoek gekregen hun constituties aan te passen aan deze nieuwe Codex. De RI’s hebben deze dus zelf gewijzigd en de herziene constituties zijn later goedgekeurd door de bevoegde overheden. De constituties van veel RI’s dateren derhalve van rond 1985 en zullen voorlopig geen wijzigingen behoeven. Andere normen dienen misschien wel aangepast te worden naar plaats en tijd. Een RI met provincies in verschillende werelddelen, zal per provincie wellicht verschillende normen hebben, passend bij de lokale cultuur en wetgeving. Deze kunnen ook door de provinciale overheid opgesteld zijn en zijn dan ook bindend voor die provincie. Naar aanleiding van enkele vragen Is gewoonterecht ook eigen recht? Pas tijdens Vaticanum II ontstond de theologie van het godgewijde leven en pas sinds 1983 bestaat de wetgeving hierover. Oude regels van orden en congregaties passen hier niet in. Bijvoorbeeld voor de Benedictijnse Regel is geen plaats in dit systeem. Deze zal echter wel in de constituties zijn opgenomen en geciteerd worden omdat dit een belangrijk onderdeel van de spiritualiteit en het religieus erfgoed is. De Regel wordt verbonden met juridische elementen en er zal naar worden verwezen. In de kerk betekent gewoonterecht dat een gedragsregel die 30 jaar lang wordt toegepast als ware het een geschreven regel, ook als daadwerkelijke regel geldt. Het is echter moeilijk te beargumenteren wanneer iets een regel moet worden. Wijziging Een congregatie heeft een brief ontvangen van een bisschop waarin hij schrijft dat hij de constituties van deze congregatie wil aanpassen. Volgens de codex is onmogelijk. Hij moet in gesprek met deze congregatie en het bestuur overtuigen van de zin van deze aanpassingen. Indien het bestuur deze wijzingen ook zinvol acht, kan dat bestuur deze wijzigingen redigeren en vervolgens kan de betreffende bisschop ze goedkeuren. Zelfs als in de richtlijnen voor diocesane congregaties die niet meer voldoende leden hebben om beheers- en bestuurstaken te vervullen, zou staan dat de bisschop de constituties moet aanpassen, kan dat niet, want de Codex gaat boven deze richtlijnen. Bisschop of hulpbisschop Een hulpbisschop heeft een brief geschreven waarin hij namens de toenmalige bisschop de constituties van een congregatie goedkeurt. De huidige bisschop twijfelt nu of hij wel hieraan gebonden is. Als een hulpbisschop of vicaris een brief tekent namens de bisschop, tekent hij namens het bevoegde gezag en is het alsof de bisschop zelf heeft getekend. Indien er later een andere bisschop komt is deze nog steeds hieraan gebonden. Het gaat om het ambt van bisschop (het bevoegd gezag) en niet om de persoon die die functie op dat moment bekleed. Besteding van het vermogen Sommige Ri’s hebben niet hun hele vermogen nodig voor de oudedagsvoorziening van hun leden en willen dit besteden aan andere doelen. Zij kunnen hiervoor een materieel testament opstellen. Valt dit dan onder de overige normen en is hier dan geen toestemming van de bevoegde overheid voor nodig? Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 5 Noch het bestuur van het RI noch de bevoegde overheid (bisschop of Apostolische Stoel) kan eigenmachtig optreden bij de besteding van het vermogen. Een RI moet de uiterste zorg besteden aan de realisatie van haar charisma. Bij de concrete uitvoering daarvan moeten de kerkelijke en burgerlijke wetten in acht genomen worden. Een congregatie van diocesaan recht zal daarbij een externe autoriteit kunnen betrekken maar ook deze moet de autonomie en charisma van het RI beschermen en in acht nemen. Indien de bestemming van de gelden buiten het RI ligt, zijn er regels waaraan moet worden voldaan. Canon 1291 gaat over de toestemming om vermogen alvast te vervreemden. Indien een RI in een testament of op andere wijze het vermogen al een bestemming geeft, is dat in feite een voornemen om het te vervreemden. Dat het laatste lid overlijdt betekent niet dat het RI is opgehouden te bestaan. De Apostolische Stoel moet het RI opheffen en bepalen wat er met het resterende vermogen gebeurt. Dit moet in lijn zijn met het charisma van het RI. Externe adviseurs Het is belangrijk dat in een fase van voltooiing de adviseurs goede kennis hebben van het charmisma van het RI en daarnaar handelen. Een RI moet zo lang mogelijk het proces in eigen hand houden. Canon 634: het beheer van tijdelijke goederen § 1 Instituten, provincies en huizen zijn, als rechtspersoon van rechtswege, bekwaam tijdelijke goederen te verwerven, te bezitten, te beheren en te vervreemden, tenzij deze bekwaamheid in de constituties uitgesloten of beperkt wordt. § 2 Zij dienen echter elke vorm van luxe, overmatige winst en opeenhoping van goederen te vermijden. Het is niet nodig om het beheer van tijdelijke goederen uitputtend te regelen, dat gebeurt ook niet in het kerkelijk recht. Ook provincies en huizen zijn kerkelijke rechtspersonen, die zelf zaken mogen regelen, tenzij dit door de constituties van het betreffende RI is uitgesloten. Dat een provincie of huis geen eigen bezittingen mag hebben volgens de constituties betekent niet dat het dan ook geen zelfstandige rechtspersoon is. Het hebben van bezit is geen voorwaarde voor het zijn van een rechtspersoon. Er wordt in de Codex veel overgelaten aan het eigen recht. Het is verstandig wat in de andere normen bepaald kan worden daarin ook op te nemen en niet in de constituties. Dat maakt dat het RI zelf wijzigingen kan aanbrengen zonder goedkeuring van de bevoegde overheid. Het vermijden van een opeenhoping van goederen In boek 5 van de codex wordt gesproken over de tijdelijke goederen en wordt gesteld dat het doen van grote uitgaven moet worden vermeden. Dit lijkt in contrast te staan met de opdracht uit canon 634 par. 2 waar staat dat een opeenhoping van goederen moet worden vermeden. Het RI heeft een deel van het bezit nodig voor het charisma en kan het bezit besteden aan het doen van giften om zo te voldoen aan deze canon. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 6 Canon 635: tijdelijke goederen § 1 Tijdelijke goederen van religieuze instituten, als zijnde kerkelijke goederen, vallen onder de voorschriften van Boek V Tijdelijke goederen van de Kerk, tenzij uitdrukkelijk iets anders voorzien wordt. § 2 Elk instituut echter dient geschikte normen vast te stellen betreffende het gebruik en het beheer van goederen, waardoor de armoede die het eigen is, bevorderd, beschermd en tot uitdrukking gebracht wordt. In de eerste paragraaf wordt verwezen naar boek V. Dit boekt verwijst veelvuldig naar het burgerlijk recht waar het gaat over het verkrijgen en vervreemden van goederen. Veel hangt daarbij ook samen met het burgerlijk recht dat per land verschillend kan zijn. Het advies is om voor dit soort zaken deskundigen te raadplegen die niet alleen zaken kunnen uitvoeren maar ook aan het bestuur van het RI kunnen uitleggen hoe, wat en waarom bepaalde dingen moeten gebeuren. In de tweede paragraaf wordt een mogelijkheid geboden om canon 634 par. 2 uit te voeren, nl. het voorkomen van opeenhoping van goederen. Hierbij wordt wel duidelijk gezegd dat alles in dienst moet staan van het eigen charisma. Donaties die gedaan worden moet derhalve in lijn van dit charisma liggen. Canon 636: § 1 In elk instituut en eveneens in elke provincie die bestuurd wordt door een hogere Overste, dient een econoom te zijn, onderscheiden van de hogere Overste en aangesteld volgens het eigen recht, die het beheer voert over de goederen onder leiding van de betreffende Overste. Indien mogelijk dient ook in de plaatselijke communiteiten een econoom aangesteld te worden, onderscheiden van de plaatselijke Overste. § 2 Op de door het eigen recht bepaalde tijd en wijze dienen economen en andere beheerders aan de bevoegde overheid rekenschap af te leggen over het gevoerde beheer. Volgens canon 630 moet in de Constituties wel de reikwijdte, samenstelling en macht van het generaal kapittel vastgelegd worden. Overige zaken kunnen in de normen geregeld worden. Ook het delegeren van bevoegdheden door het generaal kapittel kan hier worden vastgelegd. Belangrijk in dit canon is dat er twee keer wordt gesteld dat het volgens het eigen recht vastgesteld moet worden. Naast een Overste (Hoger of lokaal) moet ook een Econoom staat, dit hoeft echter niet per se in de constituties geregeld te worden, het kan ook in de normen. Als dit wel in de constituties is geregeld kan er via de normen altijd nog bepaald worden dat er een deskundige adviescommissie naast de econoom wordt aangesteld. Zolang het RI bestaat, bestaat de autonomie van het RI en het is belangrijk deze autonomie zolang mogelijk realiseerbaar te houden. Andere beheerders In par. 2 wordt ook gesproken over andere beheerders. Dit betekent dat een econoom geholpen en bijgestaan kan worden door deskundigen bij de uitvoering van zijn/haar taken. Rekenschap Het RI bepaalt zelf hoe en wanneer er rekenschap en verantwoording afgelegd wordt over de financiën. Dit kan in het eigen recht (niet per se in de Constituties) worden vastgelegd. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 7 Can. 637: De rechtens zelfstandige kloosters waarover in can. 615, moeten eenmaal per jaar rekenschap over het beheer afleggen aan de plaatselijke Ordinaris; de plaatselijke Ordinaris moet bovendien het recht hebben kennis te nemen van de economische toestand van een religieus huis van diocesaan recht. Zelfstandige kloosters De zelfstandige kloosters waarover in canon 615 wordt gesproken zijn kloosters waarbij naast de overste van dit klooster geen andere overste meer is, bijvoorbeeld bepaalde abdijen. In Nederland gaat het dan o.a. over de Norbertinessen en verschillende Benedictinessen. Deze zelfstandige kloosters moeten rekenschap afleggen bij de plaatselijke Ordinaris. Dat kan zijn de bisschop of iemand die daarvoor is aangewezen, een hulpbisschop of vicaris. Deze plaatselijke ordinaris houdt toezicht op het beheer van de goederen, maar is geen eigenaar van de goederen. Het doel van deze bepaling is de bescherming van het zelfstandige klooster. Religieus huis van diocesaan recht Het RI van diocesaan recht moet het zodanig regelen dat de lokale ordinaris kennis kan nemen van de economische toestand van het huis. Dit is iets anders dan rekenschap geven van, zoals wordt bepaald voor zelfstandige kloosters. Het betekent dat de ordinaris de mogelijkheid moet krijgen om zelf kennis te nemen van de situatie. Hij is geen eigenaar van de goederen en houdt ook geen toezicht op de goederen maar op de economische situatie. Ook hier is het doel bescherming. Geen enkel instituut kan zonder een vorm van toezicht handelen. Bij instituten van pauselijk recht gelden er ook interne regels en visitaties volgens het vier-ogenprincipe. Wat gebeurt er met het vermogen Indien een huis of provincie wordt opgeheven, gaat het vermogen naar een hoger echelon, d.w.z. de provincie of het generalaat. Het bisdom is niet het hogere echelon bij een congregatie van diocesaan recht. Indien een RI wordt opgeheven bepaalt de Apostolische Stoel wat er met het vermogen moet gebeuren. Canon 638: gewoon en buitengewoon beheer § 1 Het behoort tot het eigen recht om, binnen het kader van het universeel recht, de handelingen te bepalen welke de grens en de wijze van gewoon beheer overschrijden, en datgene vast te stellen wat noodzakelijk is voor het geldig stellen van een handeling van buitengewoon beheer. § 2 Uitgaven en rechtshandelingen van gewoon beheer verrichten op geldige wijze, naast de Oversten, binnen de grenzen van hun taak ook de functionarissen die in het eigen recht hiertoe aangewezen worden. § 3 Voor de geldigheid van een vervreemding en van elke handeling waardoor de vermogenspositie van een rechtspersoon slechter kan worden, is schriftelijk gegeven verlof vereist van de bevoegde Overste met de toestemming van zijn raad. Als het echter gaat over een handeling die het bedrag door de Heilige Stoel voor elke regio bepaald, overschrijdt, en eveneens over zaken die door een gelofte aan de Kerk geschonken zijn, of over zaken die kostbaar zijn vanwege hun kunst- of historische waarde, wordt bovendien het verlof van de Heilige Stoel zelf vereist. § 4 Voor de rechtens zelfstandige kloosters waarover in can. 615, en voor instituten van diocesaan recht is bovendien de schriftelijk verleende toestemming van de plaatselijke Ordinaris vereist. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 8 Par.1 houdt in dat de bevoegdheden in het eigen recht geregeld kunnen worden. Het is goed daarbij rekening te houden met de omstandigheden in het betreffende RI, bijv. aantal en leeftijd van de leden en wat zij nog nodig hebben aan levensonderhoud, wat is nodig voor de werken. Daarmee kan bepaald worden wat gewoon en wat buitengewoon beheer is. Dit kan in het eigen recht worden vastgelegd omdat de situatie voor elk RI anders is. Bestuurders moeten zich ervan bewust zijn dat er een kader is waarbinnen veel bewegingsruimte is. Het is dus mogelijk om in de fase van voltooiing al beslissingen te nemen over de bestemming van het vermogen, zodat de Apostolische Stoel deze kan volgen na opheffing van het RI. Luxe Gevraagd wordt wie er bepaald wat luxe is. Dat is ook per RI verschillend en hangt af van de aard en het charisma van het RI. Bezit mag nooit als machtsmiddel worden gebruikt, maar is een middel om het doel en de intenties van de stichters (het charisma) te verwezenlijken. Toestemming plaatselijke ordinaris Let op het verschil in canon 638 par. 4 en canon 637. In 638 wordt gesproken over een instituut van diocesaan recht, waar in canon 637 wordt gesproken over een huis. In 638 is de plaatselijke ordinaris waarschijnlijk de bisschop van het diocees waar de hoofdzetel van het Instituut van diocesaan recht is gevestigd. Hij moet naast, de Apostolische Stoel toestemming geven bij een handeling die een bepaald bedrag overschrijdt. Canon 639: aansprakelijkheid § 1 Als een rechtspersoon schulden of verplichtingen aangegaan is, ook met verlof van de Oversten, is hij zelf tot aansprakelijkheid hiervoor gehouden. § 2 Als een lid met verlof van zijn Overste een verbintenis betreffende zijn goederen aangegaan is, moet hij zelf daarvoor aansprakelijk zijn; als hij echter in opdracht van de Overste zaken van het instituut waargenomen heeft, moet het instituut aansprakelijk zijn. § 3 Als een religieus een verbintenis aangegaan is zonder enig verlof van de Oversten, moet hij zelf daarvoor aansprakelijk zijn, maar niet de rechtspersoon. § 4 Gewaarborgd moet echter blijven dat tegen hem tot wiens voordeel iets uit de aangegane verbintenis is gekomen, altijd een rechtsvordering ingesteld kan worden. § 5 De religieuze Oversten dienen te waken dat zij niet toestaan dat schulden aangegaan worden, tenzij met zekerheid vaststaat dat de rente van de schuld uit de gewone inkomsten betaald kan worden en dat binnen niet al te lange tijd het kapitaal door wettige aflossing terugbetaald kan worden. In deze canon staat beschreven hoe de vermogensrechtelijke verhoudingen zijn tussen een individu en het instituut en wie in welk geval aansprakelijk is. Canon 640: bijdragen aan noden De instituten dienen, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, zich erop toe te leggen een als het ware collectief getuigenis af te leggen van liefde en armoede, en naar draagkracht uit eigen goederen iets bij te dragen voor de noden van de Kerk en het onderhoud van de behoeftigen. Dit betekent zeker niet dat alle kerkelijke goederen ook kerkelijke goederen moeten blijven. Een RI kan er ook voor kiezen om een deel van het vermogen naar een niet-kerkelijke instelling te laten gaan, als dit beter past bij het charisma of beter zorgt voor het onderhoud van de behoeftigen. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 9 Richtlijnen voor instituten van diocesaan recht In 2015 is er een decreet uitgevaardigd met richtlijnen ad experimentum voor vijf jaar voor het beheer en bestuur van goederen van Nederlandse instituten van diocesaan recht wanneer zij in een fase komen waarin ze zelf geen leden meer hebben die dit beheer en bestuur op zich kunnen nemen. Binnen twee jaar moeten de betreffende instituten voldoen aan deze Richtlijnen en daarna zijn ze nog drie jaar geldig. Daarna zal er worden geëvalueerd. Het zijn Richtlijnen die vertellen hoe de kerkelijke wetgeving uitgevoerd moet worden. Indien het kerkelijk recht onverhoopt in tegenspraak is met wat er in deze Richtlijnen staat, dan gaat de Codex voor. In de Richtlijnen wordt niet gesproken over het charisma, maar dat charisma blijft wel de grondtoon bepalen voor de besluiten, in welke fase het Instituut zich ook bevindt. Bij alle besluiten die genomen worden en alle handelingen die worden verricht moet dit bij de geest en het doel van de stichters passen. Iedereen, leden en deskundigen die het RI bijstaan moeten daar ook van doordrongen zijn. Ook bij deze Richtlijnen geldt dat het aanbrengen van wijzigingen in de constituties is voorbehouden aan het RI zelf en dat de bisschop deze wijzigingen moet goedkeuren. Hij kan zijn goedkeuring weigeren. In de praktijk zal het neerkomen op in gesprek gaan en onderhandelen over deze wijzigingen. Préambule Hier wordt gezegd dat de rechtmatige autonomie van een RI blijft bestaan, zolang het RI blijft bestaan, zelfs als het laatste lid gestorven is. Ook dan zijn de beheerders van de goederen gebonden aan het doel en charisma van het RI. De fases In de Richtlijnen worden in feite verschillende fases van afbouw en voltooiing beschreven: De Richtlijnen bieden voor elk van deze fases een mogelijke oplossing. De Richtlijnen betreffen de situatie in het hele instituut, het gaat niet over een provincie of lokaal huis. Indien er bijvoorbeeld geen provinciaal kapittel of provinciale overste meer mogelijk is, kan het Generaal bestuur nog ingrijpen. Normen 1 Algemeen Er moet altijd rekening gehouden worden met het eigen recht, dat betekent dat de situatie per RI verschillend is. Er wordt voortdurend gerefereerd aan deze norm en aan dat eigen recht en het eigen charisma. Als een RI bepaalde taken niet meer zelf kan uitvoeren kan het daarop nog wel toezicht houden als er voldoende uitleg van de deskundigen is. Een commissioner of administrator of deskundige adviseur moet altijd een zekere nederigheid en tact hebben in deze situatie, maar daarnaast ook daadkrachtig kunnen zijn. Hij / zij moet altijd het charisma van het RI voor ogen houden. 2. (fase 1)Er kan geen econoom meer aangesteld worden. Als niet in de constituties is vastgelegd dat het mogelijk is een deskundige aan te wijzen om de taak van econoom op zich te nemen, moet daarvoor toestemming gevraagd worden aan de bisschop, om hierop een uitzondering te maken. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 10 3(fase 2)De leden van de Raad kunnen de financiële verantwoordelijkheid niet meer dragen. Er kunnen minimaal twee deskundigen worden benoemd door de bisschop die deze taken voor beheer van de goederen en de materiële zorg voor het instituut gaan overnemen. Deskundigen worden altijd voor een bepaalde termijn benoemd. Het is verstandig om deskundigen in alle gevallen voor een bepaalde termijn aan te stellen en na het verloop van die termijn ook te vervangen. In norm 3 wordt een aantal eisen gesteld aan de deskundigen, wat echter zeker zo belangrijk is, en niet is genoemd is dat deze personen tact en goede sociale vaardigheden moeten hebben. 4(fase 3)Er zijn niet voldoende bekwame leden meer die een Raad kunnen vormen. Het signaal dat deze situatie zich voordoet (en dat geldt voor alle fases), moet uitgaan van het Instituut zelf. Een bisschop kan niet bepalen dat er geen Raad meer gevormd kan worden. Het Algemeen Kapittel moet de bisschop hiervan op de hoogte stellen. Er kunnen dan in overleg(!) religieus assistenten benoemd worden. 5 (fase 4)Er kan geen Hogere Overste meer benoemd worden. Ook in deze situatie moet het Algemeen Kapittel de bisschop hiervan in kennis stellen en is het niet de bisschop die bepaald dat het niet meer kan. Indien de bisschop twijfels heeft over de situatie, kan hij een visitatie houden en eventueel vanuit zijn bevoegdheid een commissaris of administrator benoemen. 6 taken en bevoegdheden De benoemde commissionar heeft de taken en bevoegdheden die een Hogere Overste volgens de constituties ook zou hebben. Daarnaast worden er in het decreet van zijn / haar aanstelling specificaties over deze bevoegdheden opgenomen. Het gaat over meer dan alleen het beheer van de tijdelijke goederen. De commissionar werkt ten dienste van het Instituut en moet ook het charisma beschermen. De leden van het Instituut moeten daarom zoveel mogelijk geraadpleegd en betrokken worden bij besluiten. 7. Criteria In nr. 7 worden de criteria beschreven waaraan een commissionar moet voldoen. 8. Goedkeuring jaarrekeningen Nr. 8 kan in strijd met canon 637 lijken te zijn. Dit is echter niet het geval. De goedkeuring van de bisschop voor de jaarrekeningen kan het RI beschermen tegen blinde vlekken bij de commissionar of deskundige. Hij moet erop toezien dat het beheer van de goederen en de giften in de geest van het RI gebeuren. 10. Schenkingen Hier wordt verwezen naar canon 1254 par. 2 waar wordt gezegd dat schenkingen moeten voldoen aan de doelstellingen van kerkelijke goederen. Dat zijn: - T.b.v. de eredienst - Onderhoud clerus - T.b.v. het charisma en apostolaat van een instituut. Er zullen nauwelijks instituten te vinden zijn die zijn opgericht met als doel het onderhoud van de clerus. Het laatste puntje echter verwijst naar canon 578, alles moet in feite in dienst zijn van het charisma van het instituut. Het doen van schenkingen kan ook als doel afbouw van vermogen hebben. Het doen van giften is een onderdeel van het apostolaat van een RI. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 11 Er wordt gesproken over een maximaal bedrag. Het besteden van het vermogen moet eigenlijk gelijke tred houden met de terugloop van het aantal leden en dat bedrag zou per jaar bijgesteld moeten worden. Er zijn bisschoppen die echter graag een maximum per project bepalen en zo proberen te sturen in het giftenbeleid. 13 bestemming van de goederen In deze belangrijke norm wordt (nogmaals) gesteld dat de goederen bestemd zijn voor het verwerkelijken van de doelen van het RI en dus moeten passen bij het charisma van het RI. 14 toestemming Om de opeenhoping van goederen te voorkomen, mag een RI een goed vervreemden na toestemming. Men moet echter niet te roekeloos zijn en niet te veel en te snel overgaan tot het weggeven van goederen. 15 Gewoon beheer Er wordt hier gesproken over het eigen recht waarin is vastgelegd wie binnen welke grenzen is bevoegd tot schenkingen. Dit leidt tot de vraag wie het eigen recht nog aan kan passen als er geen Algemeen Kapittel meer is. Het antwoord op deze vraag is enigszins onduidelijk, eigenlijk kan niemand dat meer. Zeker is dat de bisschop dit niet eigenhandig kan doen. Alleen bij hoge uitzondering en kan hij ingrijpen in het eigen recht. Tot slot Tot slot adviseert J. Wouters de aanwezigen om bij onduidelijkheid of twijfel over toepassing van de Richtlijnen of de Codex de Congregatio in Rome te raadplegen en advies te vragen. Dit geldt ook als het RI van mening is of het gevoel heeft dat de richtlijnen niet ten goede van het RI en het charisma van het RI worden toegepast of als goederen niet in die lijn worden bestemd. Het helpt om dan een brief te schrijven aan de Congregatio in Rome en daar om een oplossing te vragen. Cursus religieuzenrecht 3 maart 2016 12