Samen de kar trekken.

advertisement
Samen de kar trekken.
Vroegsignaleringsnetwerken jeugd in de gemeente Almere.
Status: Deze nota is niet bedoeld om modellen voor te schrijven, maar is een eerste aanzet
en praatpapier om gemeenschappelijke gedachten een richting te geven.
Inleiding
In de tweede helft van 2003 werd duidelijk dat de netwerkstructuur van de
stadsdeelnetwerken in Almere niet voldeed. Belangrijke bezwaren tegen de huidige vorm
van het netwerk waren o.a. dat er al andere vormen van overleg waren waar een deel van de
jongeren besproken werden, daarnaast was er te weinig hulpverleningscapaciteit om de
aangeleverde cases van een passend aanbod te voorzien.
Het model waarlangs deze netwerken waren vormgegeven is het zogenaamde Utrechtse
model, dat in de stad Utrecht al sinds jaar en dag met redelijk succes functioneert.
Na echter een jaar van functioneren in Almere, blijkt dit model niet simpelweg in een andere
omgeving te gedijen. Met het verdwijnen van dit model is er ruimte om te bezien hoe een
netwerk wel zou kunnen werken. Hiervoor is geput uit ervaringen elders. Uit meerdere
gemeenten in Nederland zijn best-practices nagetrokken om te zien hoe deze een bijdrage
kunnen leveren bij een conceptie van een nieuw casuïstiek model van samenhang in aanpak
van de lokale jeugdproblematiek. Naast zo´n signaleringsmodel blijkt er behoefte te zijn aan
een overstijgend registratiesysteem. Voor het mogelijk vormgeven van zo’n systeem hebben
wij ons gebaseerd op het Stedelijk Instrument Sluitende Aanpak (SISA) uit Rotterdam.
Concept
Proces meer aandacht dan product
Voordat mogelijke modellen van signaleringsoverleggen en registratiesystemen
vormgegeven worden, is van belang te realiseren dat een goed model één belangrijk ding is,
maar dat de weg naar zo´n model zo niet nog belangrijker is.
Het gaat hier immers om samenwerken binnen een lokaal netwerk en dat kost energie. De
vorm ofwel het product waar men gemeenschappelijk voor kiest is het beste product.
Om te waarborgen dat alle relevante partners op het lokale erf gecommitteerd raken bij de
vorming van het netwerk is de instelling van een voorbereidingswerkgroep met
vertegenwoordigers van deze partners aangewezen.
Doelgroep
1
Van tevoren moet besloten worden welke doelgroep men voor ogen heeft. Op dit moment
heeft men in multilaterale overlegvormen verschillende doelgroepen. In de Zorg Advies
Teams staan leerlingen centraal, in het voormalige JIP staan wetsovertreders centraal, in het
SDN12+ staat vroeggesignaleerde problematiek bij jongeren van 12 tot 18 jaar centraal en in
de buurtnetwerken 12- geldt hetzelfde als in SDN 12+, maar dan voor het jongere kind. In
veel steden draait ook een arbeidsnetwerk waar individuen centraal staan die naast het
arbeidsproces geraakt zijn of dreigen te raken.
Wat betreft de vorming van een centraal registratiesysteem dient men in te steken op een zo
breed mogelijke groep en dat voor een geografisch adequaat gebied.
Figuur 1: Het model voor signalering, coördinatie en registratie in schema
Stedelijke registratie en coördinatie
Signaleringsnetwerk A
netwerk-partner
AA
netwerkpartner AB
Signaleringsoverleg B
partner BA
partner BB
Periodiek bilateraal overleg C
partner CA
partner CB
In de figuur wordt het volgende voorgesteld. De bovenlaag is het stedelijke/regionale
instrument van registratie en coördinatie. De middelste laag wordt gevormd door de diverse
multi- of bilaterale overleggen die in al zijn vormen vooral logisch en organisch gevormd zijn.
De onderste laag wordt gevormd door de diverse instanties in het veld. De rode lijnen geven
de communicatielijnen aan. De netwerken hebben dus geen aparte functie in de
communicatie.
Functies
Vooralsnog zien we dus vier functies van een model voor een ketenaapak:
1. Signalering
Bij de signalering is het van belang dat er een sluitende keten is van
signaleringsmomenten, mogelijk in de vorm van een netwerk, over alle domeinen die
2
vindplaats zijn van jongeren. In alle modellen van sluitende ketenaanpak blijkt een
signaleringsfunctie noodzakelijk. De doelen zijn zoals onder andere geformuleerd in het
werkplan van het SDN12+:
-
het zo vroeg mogelijk signaleren van jongeren die thuis, op school en of op straat
problemen hebben (op leer- psychosociaal, financieel, gezondheidsgebied) en of
risicogedrag vertonen (vrienden/vrije tijd, delict- en verslavingsgedrag, risicovolle
relaties);
-
het zo vroeg mogelijk zorgen voor (preventieve) hulp op maat, ondersteuning, lik op
stuk, voorlichting; zo dicht mogelijk bij de plaats waar de jongeren wonen dan wel
waar de problemen zich manifesteren. Zo veel mogelijk in gang gezet door de
vroegsignaleerders c.q. outreachend hulpverleners zelf, dan wel door derden;
-
het binnen het netwerk afstemmen van hulp en ondersteuning zodat wat dat betreft
geen overlap plaatsvindt;
-
het mede helpen tot stand te brengen van een breed samenhangend
voorzieningenpakket dat aansluit op de problemen, maar meer nog op de vragen,
behoeften en verwachtingen van jongeren en hun opvoeders. Dit door terugkoppeling
van informatie over de situatie in de stadsdelen naar de door de gemeente
georganiseerde overleggen met betrekking tot jeugdbeleid;
Verdere kenmerken van de signaleringsoverleggen:

Coördinatie dient te liggen bij één van de netwerkpartners. Bij voorkeur bij de
instantie die het meest centraal staat in het netwerk (Leerplicht, politie, GGD).

Bij de evt. ontwikkeling van nieuwe signaleringsoverleggen wordt “organisch”
te werk gegaan, dus eerder aansluiten of uitbreiden van iets bestaands, dan
een heel nieuw platform ontwikkelen.

De signaleringsoverlegpartners hebben toegang tot de outreachende hulp.

Stimulerend voor de samenwerking is het wanneer instanties die veel met
elkaar van doen hebben (evt. voor een deel van de week) een
gemeenschappelijk gebouw delen ofwel in een project samenwerken (zoals in
het CCC of een veiligheidshuis).

Iedere betrokken instantie maakt gebruik van eigen mogelijkheden van
rapportage en registratie. De signaleringsoverleggen/netwerken hebben geen
eigen rapportage, registratie. Voordeel is dat er geen hindernissen meer
genomen hoeven worden m.b.t. persoonsregistratie wetgeving.

Iedere instantie (die partner is in het netwerk) formuleert criteria waaronder
individuen gemeld wordt naar het stedelijke coördinatienetwerk.
3
2. Het bieden van “Hulp op maat”
Zowel vanuit het signaleringsoverleg als vanuit het registratiesysteem geldt dat hulp
geboden dient te worden door de partners die daarvoor zijn aangewezen. Voorwaarde
hiervoor is dat er voldoende capaciteit beschikbaar is binnen de instantie om met de
jongeren aan de gang te gaan.
3. Het coördineren van de toewijzing van die hulp op maat en het bewaken van de
tijdslimieten.
Deze functie is toebedeeld aan het centrale registratiesysteem. In de huidige vormen van
netwerken in de Flevopolder mist op dit moment nog een stedelijk (misschien regionaal?)
coördinatie en registratiesysteem (CORE?).
Kenmerken van het registratiesysteem:

Aangesloten instanties communiceren met het de stedelijke CORE op
managementniveau.

Het CORE-systeem is niet veel meer dan een “kaartenbak”. Er is een
systeembeheerder die niet inhoudelijk professioneel dient te zijn.

Instanties bepalen zelf op basis van eigen criteria wanneer individuen aan het
stedelijk systeem gemeld worden.

Wanneer er twee meldingen zijn die eenzelfde individu/gezin betreffen
(match) worden de melders gevraagd om binnen 2 weken een gezamenlijk
plan te maken om de problemen te tackelen. Hierin worden doelen genoemd
en de termijnen waarbinnen men verwacht de doelen bereikt te hebben.

Bij alle voorkomende combinaties van betrokken is van te voren is
afgesproken wie casemanager wordt.

De match heeft voorrang binnen de caseload van de hulpverleningsinstantie.

Bij overschrijding van de termijnen wordt bij instantie op management niveau
gerappelleerd. Hiervan wordt ook melding gemaakt in de periodieke
rapportage.

Ingevoerd in het geautomatiseerd registratiesysteem worden: NAW gegevens,
datum inbreng, inbrengers, GBAnummer, adres, geboortedatum, het domein
van het signaal of het signaal in algemene bewoordingen.

Privacy is vooral geregeld op het niveau van de inbrenger. Aan de client wordt
gemeld welke gegevens in het CORE worden geregistreerd en men heeft
4
gelegenheid om die registratie ongedaan te maken. De inhoudelijke gegevens
blijven dus bij de partners.
4. Registratie ten behoeve van beleidsvorming.
Eens per kwartaal zal er gerapporteerd worden aan de gemeente dit ten behoeve van
feedback en beleidsvorming. Periodiek wordt er een evaluatie gedaan worden door een
onafhankelijk persoon die geen belang heeft bij de gemeente of een van de betrokken
partners.
Knelpunten en te overwinnen hindernissen bij de voorgestelde methode.
Wat betreft het signaleringsoverleggen:

Voor alle regio’s en voor alle domeinen dient er een dekking te zijn wat betreft
signaleringspotentieel.

Voor de regio’s dient er voldoende potentieel te zijn om cases onder te brengen.
Wat betreft het centrale registratiesysteem:

Het mooist is het als melding van signalen geautomatiseerd kan gebeuren. Dat levert
voor de werkers in het veld het minste werk. Dat is technisch gezien echter wel een
ingewikkelde zaak en duur.

Een knelpunt bij het registratiesysteem is dat men individuen uit eenzelfde gezin niet
als zodanig kan herkennen waardoor deze ook niet aan elkaar gekoppeld worden en
er dus ook geen match gevormd wordt. Hiervoor dient nog een oplossing gezocht te
worden.

Een grote rol bij het registreren speelt de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Het
is belangrijk dat de privacywetgeving goed geregeld is. Zo dient elke jongere en/of
zijn haar ouders geïnformeerd te worden over de aanmelding bij het
registratiesysteem.

Vroegsignalering begint meestal bij 1 signaal en niet bij 2 signalen. De vraag is of je
dus wel echt kunt “vroeg-signaleren” met het CORE. Mooi zou het zijn als het
systeem deze groep toch mee zou kunnen nemen. Dit zou te ondervangen zijn door
in signaleringsoverleggen bewust door 2 mensen de cliënt “in de caseload” op te
laten menen die de cliënt dan aanmelden bij het CORE.

Vraag is wat de “houdbaarheidsdatum” moet zijn van een melding. Het kan zijn dat
een tweede melding drie jaar na de eerste melding plaatsvindt. Voostel is om te
experimenteren met een verwijdering uit het systeem na anderhalf jaar.
5
Zowel voor het vormgeven van een nieuw signaleringoverleg als voor het tot stand komen
van een registratiesysteem geldt:

Er moet in eerste instantie voldoende tijd beschikbaar zijn. Er moet een
implementatieplan gemaakt worden waarin aspecten naar voren komen als
verwachte kosten en baten, draagvlak betrokkenen (belangrijk is de deelname in
klankbordgroep en een projectgroep voor de ontwikkeling van CORE), manier van
informatieverstrekking, schaalgrootte enz. Van te voren dient er dus onderzoek
gedaan te worden naar wie de beste partners zijn om een samenwerkingsverband
mee te vormen en ook zal gekeken moeten worden welke partners elkaar het beste
aan vullen. De partners moeten realistische verwachtingen hebben over de
ketenaanpak, daarom is het belangrijk om van te voren goed het doel van de aanpak
aan te geven.

Op wijkniveau wordt zorg gedragen dat uitvoerenden hulp/zorgverleners persoonlijk
elkaar (leren) kennen en zo makkelijker gebruik kunnen maken van elkaars
mogelijkheden. Dit zou kunnen doordat eens per 2 maanden door de wijkplangroep
een thema (periodieke rapportage?) wordt verzorgd waar i.p. alle (hulp en zorg)
partners op wijkniveau worden uitgenodigd.
Kosten
Kosten van het model zullen vergelijkbaar zijn met de kosten van SISA Rotterdam. Deze
waren (exclusief de organisatie-implemantatiekosten):

Softwareontwikkeling €30.000 (eenmalig). Nog steeds moet er aan het systeem
gesleuteld worden. Aanvankelijk werd er niet digitaal geregistreerd (koppeling was
niet geautomatiseerd)

Procesmanagement = 1FTE voor de hele stad

Bureau kosten

o
Systeembeheerder ½ FTE
o
Bureau ondersteuning
Nog steeds is er externe betrokkenheid van extern bureau voor implementatie.
Horjus en Partners.
Bob Horjus
Saskia Durville
Oktober 2003
6
Download