‘Profiteur’ Is het een trend aan het worden dat werklozen en armen gemakkelijk worden betiteld als ‘profiteur’? In ieder geval wordt gemakkelijk over ‘verarming’ als probleem gesproken, terwijl een fenomeen als ‘verrijking’ tegelijkertijd buiten het blikveld valt. Als dit al een trend mocht zijn, is deze in ieder geval niet nieuw. Van de hand van Wil Schackman verscheen recentelijk het boek ‘De bedelaarskolonie’ over Ommerschans, een inrichting voor ‘landlopers, luilevende armen, onbeschaamde deugnieten en zedeloze voorwerpen’. Ommerschans werd in 1822 opgericht door de Maatschappij van Weldadigheid. Deze club van weldoeners zag het levenslicht toen, als gevolg van een ook toen zieltogende economie, bij gebrek aan werk de armoede om zich heen greep. De kolonie van Ommerschans was volgens Schackman gebaseerd op de denkfout dat de werkgelegenheid afhankelijk was van de werkijver van de werkzoekenden. De overtuiging van de weldoeners was dat armen met harde hand afgeleerd moest worden om te profiteren van het gegoede deel van Nederland en zichzelf moesten leren te redden. Blijkbaar was de manier van denken, in termen van profiteurs, voor veel mensen prettig en geruststellend. Met dat de oorzaak van het probleem van de armoede bij de arme zelf werd gelegd, werd de rijkdom van het meer gegoede volksdeel onbesproken veilig gesteld. Verrijking geen probleem? Tekenend ook voor een huidige visie op verarming en verrijking is dat verarming geschetst wordt als een probleem en verrijking niet. De arme wordt opgeroepen zich actief en participatief op te stellen. Zelfredzaamheid is het adagium, je niet afhankelijk opstellen van de overheid en van anderen. Dit adagium wordt ondersteund met overheidsmaatregelen die mensen prikkelen om werk te zoeken en het recht op een uitkering strenger controleren. Volgens advocaat Pim Fischer, die mensen in armoedesituaties bijstaat, wordt het armoedebeleid steeds verder uitgekleed, terwijl er meer geld gaat naar fraudecontrole. Dit adagium van zelfredzaamheid lijkt ook door te klinken in een individualiserende benadering van werkloosheid. Mensen moeten aan zichzelf werken om kans te maken op werk. Ze moeten zich scholen en flexibel opstellen. Een meer collectieve oplossing, als herverdeling van het beschikbare werk, lijkt geen rol te spelen. Een soort van spiegelbeeld roept de waardering van verrijking op. De afgelopen maanden viel een aantal opvallende voorbeelden daarvan waar te nemen. Eén licht ik er uit. Journalist Cees Grimbergen deed uitvoerig onderzoek naar verrijking onder beleggers van pensioenfondsen. In deze sector gaat jaarlijks duizend miljard euro om. Grimbergen ontdekte dat sommige beleggers van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds jaarlijks zes tot negen miljoen euro verdienen. Pensioenfonds Zorg en Welzijn blijkt zijn pensioengelden toe te vertrouwen aan vier beleggers, die jaarlijks honderd miljoen euro per persoon opstrijken. Beleggers hebben voor zichzelf een onbegrensd financieel walhalla geschapen. Beleggen ze goed, dan verdienen ze miljoenen. Beleggen ze slecht, dan verdienen ze ook miljoenen. Grimbergen schetst in zijn documentaire, die begin juli op de Nederlandse tv werd uitgezonden, een ontluisterend beeld. Enerzijds graaiende beleggers, torenhoge rendementen en allerlei vormen van belastingontwijking. Anderzijds pensioengerechtigden die langer moeten doorwerken en steeds meer premie moeten betalen voor lagere uitkeringen. Ontluisterend aan het beeld is vooral de onaantastbaarheid van de verrijking van deze beleggers. Terwijl er bij velen een besef opkomt dat dit de werkelijke ‘profiteurs’ zijn, lijkt dit maatschappelijk niet benoemd te kunnen worden. De beleggers betonen zich vooral zelfredzaam. Dat ze daarbij volstrekt hun eigenbelang volgen en zich niets aantrekken van anderen, lijkt het ‘normale’ gedragspatroon. Neoliberale invulling 'zelfredzaamheid' Waar het in de ‘neoliberale’ invulling van zelfredzaamheid volstrekt aan ontbreekt, en waar het zich ook absoluut niet mee bezighoudt, is de vraag onder welke voorwaarden mensen zelfredzaam kunnen zijn. Die vraag laat zich niet denken. Zelfredzaamheid is hier gelijk aan ellebogenwerk. Maatschappelijke verantwoordelijkheid drukt zich hier niet uit in een solidariteit van kansen op zelfredzaamheid, maar juist in het op individuele wijze volgen van het eigenbelang. De overtuiging in het neoliberalisme is ook, dat als een ieder zijn of haar eigenbelang nu maar volgt, dit via de vrije markt leidt tot de best mogelijke maatschappij. Kon in premoderne tijden rijkdom versus armoede nog als ‘misdadig’ worden gezien en beleefd, vanaf de 19e eeuw lijkt juist de arme te worden gecriminaliseerd. De vroeger als misdadig beleefde rijkdom stond in verband met wat als het doel van de economie werd gezien: de voorziening in de voor allen ‘noodzakelijke levensbehoeften’. Deze ‘nood’ kreeg een hoge prioriteit, zodat soms zelfs dieven die stalen ‘uit noodzaak’ vrijgepleit werden van schuld. Denk hierbij ook aan de woorden van de Bredase bisschop Muskens over de arme die een brood zou mogen stelen. Waar deze woorden naar verwijzen, is het bijna middeleeuwse besef dat men in de maatschappij elkaar het noodzakelijke niet mag onthouden. De erosie van dit premoderne besef van solidariteit is al langere tijd gaande, maar lijkt tegenwoordig volstrekt in zijn tegendeel te verkeren: de waarlijk solidaire is de zelfredzame en onafhankelijke rijke, terwijl de arme bestempeld wordt als profiteur. Trinus Hoekstra, projectmanager bij het Binnenlands Diaconaat van Kerk in Actie en mededirecteur van DISK-arbeidspastoraat. 2