Chemische stoffen, voortplanting en nageslacht

advertisement
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
167–1
Chemische stoffen, voortplanting
en nageslacht
door dr. A. H. Piersma
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
Dit artikel is een herziening van Chemische Feitelijkheid nr. 073
(juli 1990). De oorspronkelijke Feitelijkheid werd geschreven door
drs. H. B. W. M. Koëter en drs. H. C. Dreef-v.d. Meulen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Inleiding
Definities
Principes
Regelgeving
Recente ontwikkelingen
Tenslotte
Literatuur
167– 3
167– 4
167– 5
167– 7
167– 9
167–15
167–15
Chemische Feitelijkheden is een uitgave van Samsom bv in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
1.
167–3
Inleiding
De aandacht voor schadelijke effecten van chemische stoffen op
voortplanting en nageslacht is in de twintigste eeuw enorm toegenomen. Voor die tijd werd algemeen aangenomen dat de baarmoeder en de placenta de ongeboren vrucht volledige bescherming gaven tegen schadelijke invloeden van buitenaf. De embryotoxische
effecten van ioniserende straling en de oogafwijkingen veroorzaakt
door het Rubella virus („rode hond”) toonden aan dat deze aanname niet juist was. Ook chemische stoffen bleken de ongeborene te
kunnen schaden, zoals onder meer duidelijk werd uit de gevolgen
van verontreiniging van de Japanse Minamata Baai met methylkwik
in de jaren ’50. Het eten van vis uit het verontreinigde gebied door
zwangeren leidde tot ernstige functionele afwijkingen aan de hersenen bij nakomelingen. De specifieke aandacht voor het vakgebied
groeide echter met name door de Softenon episode rond 1960. Kinderen van vrouwen die dit slaapmiddel, met als hoofdbestanddeel
thalidomide, tijdens een bepaalde periode van de zwangerschap gebruikten werden geboren met ernstige afwijkingen aan met name de
ledematen en het aangezicht. In de jaren ’70 werden bovendien de
schadelijke effecten van diethylstilbestrol (DES) bekend. DES werd
sinds de jaren ’40 toegepast als geneesmiddel ter voorkoming van
miskramen, zonder dat daar een voldoende risicoevaluatie aan
vooraf ging. In de jaren ’70 bleken veel dochters van moeders die dit
middel tijdens de zwangerschap hadden gebruikt rond het twintigste
levensjaar een specifieke vorm van baarmoederhalskanker te ontwikkelen. Nader onderzoek liet zien dat ook structurele afwijkingen
aan de geslachtsorganen bij zowel vrouwelijke als mannelijke nakomelingen in verhoogde mate voorkwamen. Sindsdien is er wereldwijd veel onderzoek op gang gekomen naar de oorzaken en mechanismen die ten grondslag liggen aan aangeboren afwijkingen. Daarnaast is er internationale regelgeving ingevoerd die tot doel heeft de
reproductietoxiciteit van chemische stoffen in kaart te brengen alvorens te beslissen over toelating en gebruik.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–4
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
0886-0224
O
O
N
N
O
O
H
Softenon (thalidomide)
0886-0225
CH2CH3
HO
OH
CH2CH3
Diethylstilbestrol
2.
Definities
De reproductietoxicologie houdt zich bezig met schadelijke effecten
van chemische stoffen op alle aspecten van de voortplantingscyclus
(zie fig. 3). Deze cyclus beschrijft het ontstaan van een nieuw individu na samensmelting van eicel en zaadcel (gameten), gevolgd door
achtereenvolgens het transport van de bevruchte eicel (zygote), implantatie van de vrucht in de baarmoeder, embryonale en foetale
ontwikkeling, geboorte, postnatale groei en ontwikkeling tot geslachtelijke rijpheid. De cycli van opeenvolgende generaties grijpen
in elkaar doordat de kiemcellen die aan de basis staan van de nieuwe
generatie al tijdens de embryonale fase gevormd worden. De voor
chemische stoffen in het algemeen meest gevoelige aspecten van de
voortplantingscyclus zijn de vruchtbaarheid en de embryonale ontwikkeling. Klassiek is er in de eerste plaats aandacht ontstaan voor
structurele aangeboren afwijkingen, die bestudeerd werden binnen
de teratologie (leer van de misvormingen bij dieren en planten; teras
= monster). Later is ook voor de vruchtbaarheid en voor functionele afwijkingen (gedrag) meer aandacht gekomen. Zowel teratogeniteit als effecten op vruchtbaarheid en gedrag worden gerekend tot
de reproductietoxicologie.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
167–5
0886-0226
sexuele
rijping
groei en
ontwikkeling
vrijkomen
gameten
postnatale
adaptatie
bevruchting
vorming
gameten
zygote
transport
geboorte
foetale
groei
embryo
implantatie
embryogenese
Figuur 1.
3.
De voortplantingscyclus
Principes
Het onderzoek van de laatste decennia heeft een aantal principes
aan het licht gebracht die van belang zijn bij het evalueren van de
reproductietoxiciteit van stoffen. Zoals algemeen in de toxicologie
geldt, is het effect van een stof mede afhankelijk van zowel zwaarte
als duur van de blootstelling. Daarnaast geldt specifiek voor de reproductietoxicologie dat de fase van de reproductiecyclus waarin
blootstelling plaatsvindt cruciaal is. Zo is bijvoorbeeld vastgesteld
dat Softenon (werkzame stof: thalidomide) alleen afwijkingen veroorzaakt bij blootstelling tussen de vijfde en de achtste zwanger-
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–6
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
schapsweek. Na blootstelling buiten deze periode zijn geen schadelijke effecten van de stof gebleken.
Vervolgens is de genetische achtergrond van het individu mede bepalend voor het effect van stoffen. Terwijl de klinische genetica zich
specifiek richt op genetische oorzaken van aangeboren afwijkingen,
beschouwt de reproductietoxicologie de genetische achtergrond als
medebepaler van de individuele gevoeligheid voor chemische stoffen. Verschillen in gevoeligheid voor teratogene stoffen tussen diersoorten en waarschijnlijk ook bij de mens kunnen veelal verklaard
worden uit de genetische achtergrond.
De reproductietoxische effecten die gevonden worden kunnen in
vier hoofdgroepen worden ondergebracht, namelijk sterfte, groeivertraging, en functionele en morfologische (de bouw betreffende)
effecten. Prenatale sterfte leidt in veel gevallen tot spontane abortus
terwijl groeivertraging zich kan uiten in een verlaagd geboortegewicht. Morfologische effecten zijn zichtbaar in de vorm van structurele aangeboren afwijkingen (teratologie). Onder functionele effecten kunnen onder meer gerekend worden gedragsstoornissen en
problemen met de vruchtbaarheid.
Van groot belang bij de interpretatie van schadelijke effecten op de
ongeborene in dierstudies is de toxiciteit die zich tegelijkertijd bij het
moederdier voordoet (maternale toxiciteit). Effecten op de ontwikkeling van het embryo (embryogenese) die optreden in afwezigheid
van effecten op het moederdier worden in het algemeen als ernstiger
beoordeeld dan embryonale effecten die optreden bij doseringen die
ook ernstige toxiciteit bij het moederdier veroorzaken. Hierbij speelt
ook de specificiteit van het embryonale effect een rol. Algemene
groeivertraging bij de foetus kan veroorzaakt worden door maternale toxiciteit, terwijl bijvoorbeeld ledemaatreducties en open hersenen (exencephalie) niet optreden als gevolg van maternale toxiciteit.
In de reproductietoxicologie worden directe en late effecten onderscheiden. Directe effecten ontstaan relatief snel na blootstelling, zoals aangeboren afwijkingen en prenatale sterfte. Daarnaast moet er
echter rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat reproductietoxische effecten van een chemische stof pas veel later tot uiting komen zoals bijvoorbeeld bij DES het geval is.
Over de exacte mechanismen van reproductietoxiciteit van chemi31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
167–7
sche stoffen is de huidige kennis nog beperkt. Dit heeft onder meer
te maken zowel met de grote variëteit aan chemische stoffen die reproductietoxisch zijn als met de complexiteit van de voortplantingscyclus en embryonale ontwikkeling. Zo is ondanks veel onderzoek
veertig jaar na dato het mechanisme waarlangs thalidomide (hoofdbestanddeel van Softenon) specifieke aangeboren afwijkingen veroorzaakt nog steeds niet opgehelderd. Deze situatie noopt ertoe om
nieuwe chemische stoffen grondig te evalueren wat betreft hun eventuele schadelijkheid voor de verschillende onderdelen van de reproductiecyclus, alvorens te besluiten over toelating en gebruik ervan.
4.
Regelgeving
Ten behoeve van de risicoevaluatie van chemische stoffen voor de
voortplanting is een reeks van testrichtlijnen ingevoerd. Bij de ontwikkeling van proefdiertesten is de voortplantingscyclus in grote lijnen in drie segmenten verdeeld, die mogelijke effecten op respectievelijk de vruchtbaarheid, de embryogenese, of de ontwikkeling
rondom de geboorte (perinatale ontwikkeling) kunnen aantonen.
Daarnaast worden 1-generatie studies uitgevoerd, waarbij effecten
op vrijwel de gehele cyclus worden gemeten, afgezien van de functionaliteit van de in de embryogenese gevormde geslachtscellen. De
2-generatiestudie, waarbij twee generaties continu worden blootgesteld, bevat alle aspecten van de reproductiecyclus. Bij deze studies
is de rat vanouds het proefdier van eerste keuze, voornamelijk vanwege de grote hoeveelheid toxicologische kennis over deze diersoort,
de hoge fertiliteit, de korte dracht, en de lage achtergrondincidentie
van aangeboren afwijkingen. Testrichtlijnen voor toxiciteitsonderzoek van chemische stoffen zijn internationaal afgestemd bij de
OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), waarin de belangrijkste industrielanden zijn vertegenwoordigd. Voor geneesmiddelen worden vergelijkbare testsystemen gebruikt, die afgestemd worden in de ICH (Internationale Conferentie
voor Harmonisatie).
Ook voor de toepassing van bovengenoemde testen gelden internationale afspraken. De EU (Europese Unie) heeft vastgelegd dat de
toxiciteitstesten moeten worden uitgevoerd afhankelijk van het pro31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–8
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
ductieniveau van de chemische stof in kwestie. Daarnaast bepaalt de
beoogde toepassing van de stof de wijze van testen. Zo gelden voor
geneesmiddelen, waarbij het gewenste farmacologische effect tegen
mogelijke toxiciteit moet worden afgewogen, andere regels dan voor
bestrijdingsmiddelen, waarbij blootstelling van de mens in principe
ongewenst is.
Nieuwe stoffen worden volgens de sinds de jaren ’80 gebruikte regelgeving geëvalueerd wat betreft hun mogelijke reproductietoxiciteit. Daarnaast zijn er echter duizenden bestaande stoffen, die al vele
decennia op de markt zijn zonder dat een veiligheidsevaluatie volgens de huidige maatstaven is uitgevoerd. Om dit hiaat op te vullen
heeft de OESO een programma voor High Production Volume Chemicals opgezet. Binnen dit programma worden de toxiciteitsgegevens
van stoffen met een hoog productievolume in kaart gebracht, en kan
vervolgens ontbrekende kennis geïdentificeerd en door aanvullend
onderzoek alsnog verkregen worden.
Wereldwijd zijn verschillende systemen ontwikkeld voor het indelen
van stoffen in gevaarcategorieën en het etiketteren van stoffen met
betrekking tot hun reproductietoxiciteit. Een uniform systeem is wereldwijd echter nog niet voorhanden. Binnen de EU zijn commissies
werkzaam die stoffen volgens de EU-richtlijn beoordelen op hun reproductietoxiciteit, waarna besloten wordt over etikettering van de
stof met een risicozin als: „Kan het ongeboren kind schaden” of
„Kan de vruchtbaarheid schaden”. Daarbij wordt gebruik gemaakt
van gegevens uit dierproeven en, indien voorhanden, gegevens bij de
mens. Stoffen worden uitsluitend beoordeeld op grond van hun intrinsieke reproductietoxische eigenschappen, waarbij geen rekening
wordt gehouden met te verwachten blootstellingsniveaus. In ons
land is op initiatief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een commissie van de Gezondheidsraad op dit gebied
werkzaam. De aandacht van deze commissie is met name gericht op
voor de werkplek relevante chemische stoffen. In Nederland is iedere werkgever sinds 1995 verplicht een register bij te houden van
die stoffen die de voortplanting van de mens kunnen schaden. Deze
registratie is een onderdeel van de al langer bestaande registratie gevaarlijke stoffen. Bij het ingaan van de registratie werden de in onderstaande tabel aangegeven stoffen aangemerkt als registratieplichtig.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
Tabel 1.
167–9
Registratieplichtige voortplanting schadende stoffen
benzo[a]pyreen
binapacryl (iso)
dimethylformamide
dinoseb + zouten en esters
dinoterb + zouten en esters
ethyleenthioureum
2-ethoxyethanol
2-ethoxyethylacetaat
2-ethylhexyl-3,5-bis (1,1 dimethylethyl) 4-hydroxyphenylmethylthioacetaat
alle loodverbindingen
2-methoxyethanol
2-methoxyethylacetaat
methylazoxymethylacetaat
nitrofen
tetracarbonylnikkel
warfarin
5.
Recente ontwikkelingen
De tot stand gekomen regelgeving heeft de laatste twee decennia
zonder twijfel een belangrijke preventieve rol gespeeld. Inmiddels is
van honderden chemische stoffen de reproductietoxiciteit bij proefdieren in kaart gebracht. Gelukkig is thans slechts een beperkt aantal stoffen bij de mens in de praktijk reproductietoxisch gebleken.
Dit betreft voor een belangrijk deel geneesmiddelen, waarvan gebruik in de zwangerschap in een aantal gevallen onvermijdelijk is.
Dit geldt onder meer voor geneesmiddelen tegen kanker en epilepsie.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–10
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
0886-0227
Benzo(a)pyreen
0886-0228
CH3
O C CH C CH3
O
O2N
CHCH2CH3
CH3
NO2
Binapacryl
0886-0229
OH
CH3
O2N
CHCH2CH3
NO2
Dinoseb
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
167–11
0886-0230
Cl
Cl
O
NO2
Nitrofen
0886-0231
O
O
CHCH2COCH3
C6H5
OH
Warfarin
0886-0232
N
COOH
NH2
N
N
N
N
HOOCCH2CH2 CHNHC
O
CH2
NH2
CH3
Methotrexaat
0886-0233
CH3 CH3 CH2
CH – COOH
CH3 CH3 CH2
Valproïnezuur
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–12
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
0886-0234
H
N
H5C6
O
H5C6
NH
O
Diphenylhydantoïne
0886-0235
H
C
H
C
N
O
C NH2
Carbamazepine
0886-0236
H3 C
CH3
CH3
CH3
OH
CH3
Vitamine A (retinolzuur)
0886-0237
CH3
N
H
COOCH3
OOCC6H5
Cocaïne
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
Tabel 2.
167–13
Stoffen waarvan schadelijkheid voor de voortplanting bij
de mens is vastgesteld
cytostatica (tegen kanker)
aminopterine
methotrexaat
cyclophosphamide
antiepileptica (tegen epilepsie)
valproinezuur
diphenylhydantoine
carbamazepine
andere geneesmiddelen
thalidomide
diethylstilbestrol
warfarine (antistolling)
lithiumzouten (tegen manische depressie)
ACE-remmers (bloeddrukverlagers)
tetracyclines (antibiotica)
industriële chemicaliën
methylkwik
cadmiumzouten
loodverbindingen
polychloorbiphenylen
andere verbindingen
retinoiden
alcohol
cocaine
Ook na de ervaringen met Softenon en DES zijn nog stoffen aan het
licht gekomen die reproductietoxisch zijn voor de mens. Naarmate
de bewustwording over goede voeding groeide, nam ook het gebruik
van vrij verkrijgbare preparaten met steeds hogere doses vitaminen
en mineralen toe. In de jaren ’80 werden in de Verenigde Staten
meerdere gevallen beschreven van kinderen met specifieke aangezichtsafwijkingen, hartafwijkingen en ernstige mentale achterstand,
die werden toegeschreven aan het gebruik van hoge doses vitamine
A (retinolzuur) tijdens de zwangerschap. Hoewel sinds de jaren ’50
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
167–14
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
de teratogeniteit van hoge doses vitamine A in proefdieren bekend
was, is een risicoevaluatie voor de mens nooit uitgevoerd. Dit heeft
mede te maken met het feit dat vitamines niet onder de bestaande
wetgevingen met betrekking tot chemische stoffen en geneesmiddelen vallen.
In de jaren ’80 werd door een registratie van aangeboren afwijkingen in Lyon (Frankrijk) een verband gevonden tussen gebruik in de
zwangerschap van valproïnezuur als geneesmiddel tegen epilepsie,
en het vóórkomen van een open ruggetje (spina bifida) bij nakomelingen. Later bleken ook andere anti-epileptica, zoals carbamazepine en phenytoïne schadelijk bij gebruik in de zwangerschap. Voor
dergelijke middelen is de afweging tussen het therapeutisch belang
voor de moeder en de mogelijke schadelijkheid bij de vrucht van
cruciaal belang.
Een bijzondere plaats nemen stoffen in die via de moedermelk tot
een relatief hoge blootstelling van pasgeborenen kunnen leiden. Met
name vetoplosbare stoffen die slecht biologisch afbreekbaar zijn,
zoals dioxines en polychloorbiphenylen (PCB’s), hopen zich op in
de melk. Genoemde stoffen veroorzaken schadelijke effecten bij
pasgeborenen, met name op het immuunsysteem. Thans wordt dan
ook overwogen om in de bestaande reproductietoxiciteitstesten tevens effecten op het immuunsysteem te onderzoeken.
Recent is er veel aandacht voor de mogelijke rol van hormoonontregelaars bij het ontstaan van effecten op fertiliteit en embryogenese. Een breed scala van chemische stoffen wordt in dit verband
genoemd. Het is vooralsnog twijfelachtig of de potentie van deze
stoffen en de blootstelling van de mens eraan zodanig zijn dat daarvan reproductietoxische effecten verwacht kunnen worden. (zie ook
Chem. Feit. 146).
De moderne leefstijl leidt ook tot risico’s voor de ongeborene. Roken veroorzaakt een verlaging van het geboortegewicht en chronische alcoholconsumptie kan leiden tot het „foetaal alcoholsyndroom”, waarbij een specifieke combinatie van structurele afwijkingen van het aangezicht en ernstige mentale retardatie wordt gevonden. Cocaïnegebruik kan aanleiding geven tot chronische gedragsafwijkingen bij nakomelingen.
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Inhoud
Startpagina
Chemische stoffen, voortplanting en het nageslacht
6.
167–15
Tenslotte
Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat risico’s van chemische
stoffen voor de voortplanting vooral voortkomen uit geneesmiddelengebruik, blootstelling op de werkplek, en de individuele leefstijl. In
de medische wereld is de afweging tussen het therapeutisch belang
van een geneesmiddel en de risico’s op bijwerkingen voor onder
meer de voortplanting al decennia lang onderdeel van de dagelijkse
praktijk. Voor de werkplek is een stelsel van regelgeving in het leven
geroepen om risico’s zo veel mogelijk te beperken. Het kiezen voor
een gezonde leefstijl blijft een kwestie van individuele vrijheid en
verantwoordelijkheid.
7.
Literatuur
–
Registratie van stoffen die de voortplanting kunnen schaden. Min.
SoZaWe, Den Haag, 1995.
Aanvullende registratieplicht voor de voortplanting giftige stoffen. Ministeriële regeling. Staatscourant, nummer 25, 3-2-1995.
–
31 Chemische Feitelijkheden
augustus 1999
tekst/167
Download