Toelichting bij het Bijbelverhaal De ontmoeting van

advertisement
Toelichting bij het Bijbelverhaal
De ontmoeting van Jezus met de Syrofenicische vrouw
Marcus 7,24-30
1. Historische achtergrondinformatie
a. Het Marcusevangelie – korte inleiding
Het Marcusevangelie telt zestien hoofdstukken en is daarmee het kortste evangelieboek.
Wanneer je als lezer het evangelie openslaat, merkt je al snel dat het evangelie eigenlijk niet
zo goed leest. De auteur herhaalt voortdurend dezelfde woorden, is haperend en springt van
de hak op de tak. Bovendien ontbreken heel wat verhalen van Matteüs en Lucas. Daarom
beschouwde men het evangelie lange tijd als minder belangrijk. Pas nadat historisch
onderzoek uitwees dat Marcus eigenlijk het oudste evangelie is en zelfs de schepper was van
het genre ‘evangelie’, werd dit evangelie herontdekt.
De titel “Evangelie volgens Marcus” werd op het einde van de tweede eeuw aan de
tekst toegevoegd. De naam Marcus was in die tijd zeker geen ongewone naam. Papias,
bisschop van Hiërapolis in klein-Azië die leefde in de tweede eeuw na Christus, veronderstelt
dat de evangelist van het Marcusevangelie Johannes Marcus was, een man waarvan
herhaaldelijk sprake is in enkele nieuwtestamentische boeken.
Zo vermeldt het boek Handelingen een man “Johannes, die ook Marcus heet” (Hand
12,12.25) en wat verderop in 15,39, is er sprake van enkel ‘Marcus’. In een brief gericht aan
de Kolossenzen vermeldt Paulus de naam ‘Marcus’ opnieuw. Hij voegt eraan toe: “de neef van
Barnabas, over wie u al aanwijzingen hebt gekregen”. In de eerste brief van Petrus wordt er
een ‘Marcus’ aangeduid als de zoon van Petrus: “De zustergemeente in Babylon groet u,
evenals mijn zoon Marcus”. Deze relatie gaf het personage Marcus de noodzakelijke
verbinding met de apostelen, waardoor ‘het evangelie van Marcus’ als apostolisch – lees
‘gezaghebbend’ – kon worden beschouwd. Papias – en in navolging de oude Kerk met hem –
creëerde met deze verschillende gegevens één samengesteld figuur: de evangelist Marcus,
zoon van Petrus en naaste medewerker van Paulus.
Aangezien Petrus in het evangelie volgens Marcus een vooraanstaande rol krijgt te
midden van de andere leerlingen, heeft men het evangelie ook lange tijd gezien als de
schriftelijke neerslag van de prediking van Petrus. In het modern bijbelwetenschappelijk
onderzoek heeft men deze traditionele standpunten – de identificatie van de evangelist met
Johannes Marcus, en een schriftelijke neerslag van de prediking van Petrus – verlaten. Het is
immers moeilijk te veronderstellen dat de auteur van het Griekse evangelie de bekeerde
joodse en vermoedelijk Aramees sprekende Johannes Marcus was, afkomstig uit Jeruzalem.
Men vindt trouwens in het evangelie ook aanwijzingen dat de auteur afhankelijk was van
Griekse bronnen. Bovendien lijkt de evangelist niet zo goed thuis te zijn in de geografie van
het Palestina van de eerste eeuw gezien een aantal geografische fouten.
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
1
Inhoudelijk kunnen we ook enkele kenmerken van het Marcusevangelie aanduiden.
Samen met de andere evangelisten deelt Marcus de overtuiging dat Jezus Christus de Schrift
heeft vervuld. Nu eens citeert hij letterlijk uit het Oude Testament, dan weer alludeert hij op
oudtestamentische verhalen. De stellingnames die de Marciaanse Jezus inneemt op gebied
van Wet en moraal zijn revolutionair: niet de wet primeert maar de medemenselijkheid. De
verhouding tussen Jezus en leerlingen is in het evangelie vaak erg gespannen. Jezus stuit
voortdurend op onbegrip en de onwil om zijn verkondiging te begrijpen. Het ‘hardleers zijn’
van de leerlingen heeft een duidelijke retorische functie: de lezer wordt op deze manier voor
een keuze gesteld. Marcus probeert de lezer te winnen voor de weg die Jezus in het evangelie
voorstaat. Daartegenover plaatst hij de leerlingen met hun al te menselijke verlangen naar
status, rijkdom en macht, met de bedoeling dat de lezers deze weg zullen afwijzen.
Het meest opvallende inhoudelijke kenmerk van het Marcusevangelie is het
‘Messiasgeheim’. Voortdurend stel je in het Marcusevangelie een spanningsvol samengaan
vast van geheimhouding en openbaring. Aan demonen legt Jezus herhaaldelijk het zwijgen op;
soms trekt hij zich terug in afzondering of geeft hij geheime onderrichtingen aan slechts enkele
van zijn leerlingen. Tegenover deze geheimhouding staat dat de demonen telkens weten wie
Jezus is en dat de omstanders iets van het mysterie vermoeden. Jezus geeft zelf onderricht,
verricht wonderen en veronderstelt dat zijn leerlingen inzien en begrijpen wie hij is. Sommige
mensen die door Jezus genezen worden krijgen een spreekverbod opgelegd – ook al houden
ze zich daar niet aan – terwijl anderen net de opdracht krijgen om te verkondigen wat er aan
hen gebeurd is. Naar het einde van het evangelie wijkt het geheim tot Jezus tijdens het
lijdensverhaal publiek zegt wie hij is.
b. De context van het gesprek met de Syrofenicische: de reinheidsvoorschriften
We vinden het gesprek tussen Jezus en de Syrofenicische vrouw terug in hoofdstuk zeven van
het Marcusevangelie. Net voor het gesprek met de vrouw wordt verteld, laait er een felle
discussie op tussen enkele farizeeën en Jezus over reinheid. De reinheidswetten dienden om
een strikte scheiding aan te brengen tussen wat rein of joods was en wat onrein of niet-joods
was. De farizeeën, waarvan de evangelist op haast ironische wijze vertelt dat ze nooit aten
wanneer ze niet eerst hun handen hadden gewassen (cf. Mc 7,3-4), zien dat Jezus’ leerlingen
brood eten met ongewassen en dus “onreine handen”. De farizeeën berispen Jezus: “Waarom
gedragen uw leerlingen zich niet naar de traditie van de oudsten, maar eten ze hun brood met
onreine handen?”
Het krachtige antwoord van Jezus – hij citeert Js 29,13 – laat maar weinig aan de
verbeelding over. “Huichelaars” noemt hij hen. Hij verwijt de farizeeën dat ze God enkel met
de lippen vereren en dat hun hart ver van Hem is. Wat de farizeeën als ‘ware leer’ brengen,
zijn slechts voorschriften van mensen (cf. Js 29,13; Mc 7,7), aldus Jezus. De discussie bereikt
een hoogtepunt als Jezus door middel van een gelijkenis in vers 15 stelt dat niets dat van
buitenaf in de mens komt hem onrein kan maken: “Maar wat uit de mens komt, dat maakt
hem onrein” (Mc 7,15).
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
2
Men zou kunnen veronderstellen dat Marcus in zijn evangelie een Jezus-figuur schetst
die zich scherp afkeert van de joodse Thora en – in deze passage in het bijzonder – van de
joodse reinheidsvoorschriften. Immers, meermaals daagt Jezus de geldende interpretaties van
de wet van zijn tijdsgenoten uit. Hij eet bijvoorbeeld met zondaars en tollenaars (cf. Mc 2,1517; Lc 7,34// Mt 11,19; Lc 15,1-2; 19,2-7) en raakt melaatsen en doden aan (cf. Mc 1,41; 14,3;
Lc 7,22// Mt 11,5; Lc 17,11-19). Voortdurend overschrijdt Jezus in het evangelie de grens
tussen wat als rein en onrein wordt beschouwd.
Alhoewel Jezus’ straffe antwoord de strikte naleving van de Thora in vraag stelt, blijkt
uit een genuanceerde lezing van Mc 7,1-23 niet dat hij de vernietiging van de joodse Thora op
het oog had. De voortgang van het debat toont veeleer aan dat Jezus de
reinheidsvoorschriften verinnerlijkt of moraliseert en dus de ‘regelneverij’ van de farizeeën
ter discussie stelt. Volgens Jezus is er slechts één orgaan in de mens dat verontreinigd kan
worden. Dat orgaan is het hart, het centrum van de menselijke wil. Enkel datgene wat uit het
hart van de mens komt, kan de mens onrein maken: kwade gedachten, ontucht, diefstal,
moord, … . Marcus laat Jezus dus geen stelling innemen tegen de Thora.
In het evangelie van Marcus weigert Jezus resoluut om de deelname aan het koninkrijk
van God te laten afhangen van een benadering die meent zelf scheiding aan te kunnen
brengen tussen wat rein en wat onrein is. Zodoende creëert hij een opening naar de omgang
met de heidenen. De uitbreiding van het christendom naar niet-joden was in de tijd dat
Marcus zijn evangelie neerschreef een erg belangrijke aangelegenheid. Bleef men in de eigen
beperkte joodse kring, of waagde men zich daar buiten? Het is in deze context dat het gesprek
tussen Jezus en de Syrofenicische vrouw zich laat lezen.
2. Beknopte tekstuele analyse
a. Beschrijving van de inhoud vanuit de eigen klemtonen van de auteur/tekst
Met de vermelding dat Jezus naar ‘het gebied van Tyrus’ trok, maakt de evangelist aan het
begin van dit verhaal duidelijk dat Jezus niet in eigen land is en dus ook niet bij zijn eigen
geloofsgenoten. Tyrus was in die dagen een commercieel belangrijk havenstadje gelegen aan
de Middellandse Zee. Het niet in eigen land zijn was een situatie die erg herkenbaar was voor
vele joodse gelovigen van de eerste eeuw na Christus. Door de onophoudelijke militaire en
politieke moeilijkheden in Palestina ontvluchtten vele joden het land en verspreidden ze zich
over het hele Middellandse zeegebied (diaspora) tijdens de eerste eeuw na Christus. Ook in
die nieuwe streken bleven de Joden zich echter sterk onderscheiden van de plaatselijke
bevolking, die ze beschouwden als heidens of onrein. Ze beschouwden zichzelf als geestelijk
rijken ten opzichte van de heidenen, de geestelijk armen. De joden liepen daardoor het gevaar
zich zelfgenoegzaam te installeren in hun eigen overtuigingen en zich af te sluiten voor wat
anders was.
In de lange christelijke traditie heeft men zich vaak afgevraagd waarom Jezus zich
terugtrok in buitenlands gebied. De vermelding dat hij zijn intrek in een huis neemt met de
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
3
bedoeling om niet ontdekt te worden, stemt de lezer misschien zelfs ongerust. Is Jezus zijn
steeds groter wordende bekendheid moe en is hij toe aan rust? Misschien werd hij bang en
wil hij de farizeeën ontwijken die hij in het voorgaande verhaal erg beledigde? Marcus laat de
vragen van de lezer onbeantwoord. Belangrijker dan een antwoord op al deze vragen is de
daaropvolgende mededeling dat Jezus zelfs daar in dat huis aan zee in Tyrus niet onopgemerkt
kon blijven. Zoals zo vaak in het Marcusevangelie houdt het (Messias-)geheim niet lang stand.
Zijn bekendheid reikt op dit ogenblik in het evangelie al lang tot buiten de landsgrenzen van
Galilea (cf. 3,8).
Een vrouw verbreekt de geheimhouding van Jezus nadat ze van hem hoort. Net zoals
Jezus bevindt ook de vrouw zich niet op vertrouwd terrein. Ze vindt Jezus immers in
andermans huis. De vrouw brengt ook twee andere personages in het verhaal binnen: haar
dochtertje en de onreine demon die bezit nam van haar dochter. Het thema ‘onreinheid’ dat
centraal stond in het voorgaande twistgesprek tussen Jezus en de farizeeën wordt zo weer
binnengebracht in dit verhaal. Tot drie keer toe staat onreinheid in dit verhaal voorop. Ten
eerste is er de vermelding van de geografische plek waar het verhaal zich afspeelt: de
grensstreek van Tyrus. Ten tweede is er de bezetenheid van de dochter door een onreine
demon. Ten derde beklemtoont Marcus dat de vrouw een Syrofenicische is en Griekse ‘van
geboorte’.
De vrouw werpt zich voor Jezus’ voeten neer en vraagt hem om de demon uit haar
dochter te verdrijven. Het antwoord dat Jezus geeft, is raadselachtig en lijkt maar weinig
aansluiting te vinden bij de vraag van de vrouw: “Laat eerst de kinderen volop te eten krijgen,
want het is niet goed om het brood van de kinderen te nemen en het aan de hondjes te geven”
(v. 27). Zijn antwoord aan de vrouw is grof en vernederend, ook al lijkt het verkleinwoord de
woorden aanvankelijk wat te verzachten. Iedereen die niet tot het volk van God behoort, werd
bestempeld als een heidense hond. In zijn antwoord lijkt Jezus geen rekening meer te houden
met de vrouw, noch met haar dochter, noch met de vraag om de demon te verdrijven.
Jezus tilt de dialoog op naar een tweede niveau; het niveau van de beeldspraak of de
metaforen. Jezus poogt om de situatie aan de vrouw te verduidelijken door een huiselijk beeld
op te roepen. Hij antwoordt de vrouw alsof zij niet om een uitdrijving heeft gevraagd, maar
om brood. Door nadrukkelijk te beklemtonen dat het brood – symbool voor het bevrijdende
optreden van Jezus – dat Jezus schenkt, in allereerste instantie bedoeld is voor de kinderen
van Israël wekt Jezus de indruk dat er schaarste is. Er mocht eens niet genoeg brood zijn. Wat
dan? Eerst moeten toch de eigen kinderen te eten krijgen, vooraleer je kan delen? Jezus stelt
dus niet dat er geen brood is voor de andersgelovigen. Hij wijst op de verschillende tijdstippen
waarop er zal gegeten worden: eerst de kinderen – die moeten eerst eten van het evangelie
dat hij verkondigt, van de bevrijding die hij schenkt, daarna de andersgelovigen.
Maar de vrouw laat zich niet zomaar afschepen. Als lezers mogen wij het dan wel
moeilijk hebben om Jezus’ beeldspraak goed te begrijpen, de vrouw doorziet zijn beeldspraak
meteen. Ze zet door en antwoordt Jezus: ‘Heer, ook de hondjes onder de tafel eten van de
kruimels van de kleintjes’. De vrouw herneemt grotendeels de woorden van Jezus.
‘Grotendeels’, want door enkele kleine onopvallende wijzigingen weet ze een
perspectiefwissel tot stand te brengen. De aandachtige lezer merkt op dat de vrouw het niet
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
4
alleen over ‘hondjes’ heeft maar ook over ‘kleintjes’. Door op deze manier te spreken vertrekt
de vrouw niet langer vanuit het perspectief van de ouder – zoals Jezus dit doet. Hij is vooral
bezorgd om het privilege van de kinderen. Het brood komt allereerst aan hen toe. De vrouw
daarentegen, vertrekt van onder uit, onder de tafel, vanuit het perspectief van de kleintjes:
kleintjes én hondjes. Voor haar staat het privilege van de kinderen niet langer voorop, maar
wel de vraag of iedereen voldoende te eten zal krijgen.
Het antwoord van de vrouw is erg vertrouwensvol. Zelfs als iedereen zich angstvallig
aan zijn eigen plaats blijft vastklampen, de kleintjes aan tafel en de hondjes onder tafel, dan
nog is er volgens haar voldoende brood voor iedereen. Eigenlijk zegt ze dus: zelfs als men de
strenge religieuze scheiding tussen het eigen volk en de heidenen blijft handhaven, dan nog
ben ik ervan overtuigd dat er voldoende ‘bevrijding van Godswege’ is voor iedereen. De vrouw
bouwt op het rotsvaste vertrouwen dat eens de redding zal dagen. Volgens haar brengt Jezus
die redding en is die redding niet alleen bedoeld voor het eigen volk. Zij bouwt niet op
menselijke zekerheden. Ze ziet iets wat geen mens kan zien.
In het daaropvolgende vers zegt Jezus aan de vrouw dat ze weer naar huis kan gaan.
De dochter is bevrijd van de demon. Hoe dit gebeurt, vertelt Marcus niet aan zijn lezers. Wel
wordt duidelijk dat met Jezus de kracht en de aanwezigheid van het koninkrijk van God heel
nabij komt. De bevrijding van de dochter wijst vooruit naar de bevrijding die ons allen wacht
eens het koninkrijk gevestigd is.
Jezus prijst de waarde van het antwoord van de vrouw. Zij heeft hem doen inzien dat
de verkondiging van Godswege niet stopt aan de landsgrenzen van Israël, of aan de ethischreligieuze grenzen maar integendeel grensoverschrijdend is. De verkondiging van het
Koninkrijk van God is ook – en vooral zo leren de evangelieverhalen ons – gericht tot hen die
uitgesloten worden, die in de samenleving naar de marge verbannen worden.
De uitdrijving van de demon uit het dochtertje van de Syrofenicische vrouw gebeurt
op een cruciaal moment in het evangelie van Marcus. De scheiding tussen heilig en profaan,
tussen zuiver en onzuiver blijkt bijzonder belangrijk voor de sociale orde, opdat alles en
iedereen op zijn plaats zou blijven. In Tyrus, echter, worden Jezus’ grenzen op drievoudige
wijze doorbroken: sociaal (door een vrouw); geografisch (ze is een vreemdelinge); religieus (ze
is heidens). Het verhaal lijkt op die manier wel te willen aantonen wat de funeste gevolgen
kunnen zijn van een te strikt aangehouden scheiding tussen wat heilig is en wat profaan.
b. Personages
-
Jezus:
Marcus schetst ons in dit verhaal een heel menselijk beeld van Jezus. Net zoals wij soms de
nood ervaren om ons terug te trekken om te herbronnen, zo ervaart ook Jezus in dit verhaal
die nood. Bovendien blijkt hij ook een joodse man van zijn tijd te zijn. Ook al stelt hij een strikte
naleving van de reinheidswetten in het verhaal dat aan ons verhaal voorafgaat, in vraag. Toch
blijft hij aanvankelijk vasthouden aan de ethisch-religieuze grenzen die hem en de
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
5
Syrofenicische vrouw van elkaar onderscheiden. Maar zijn houding is niet principieel. Hij is
voor rede vatbaar. Hij bewaakt zijn eigen grenzen niet angstvallig, maar laat zich raken door
de nood van anderen.
-
De Syrofenicische vrouw
De vrouw toont zich als uiterst zorgzame en gelovige moeder. Omwille van de zorg voor haar
dochter laat ze zich niet afschepen door het vernederende antwoord. Het is een erg
herkenbare situatie. Overal ter wereld vechten moeders dagelijks voor het leven van hun
kinderen. Het feit dat de vrouw ook niet kwaad wordt na dat grof antwoord van Jezus
benadrukt de hoop die ze op Jezus stelt. Hij is misschien wel de laatste die haar dochtertje zou
kunnen genezen. Op subtiele wijze herformuleert ze Jezus’ antwoord en weet ze hem op
andere gedachten te brengen. Een open en vertrouwensvolle houding die uiteindelijk het
leven van haar dochter redt.
-
Het dochtertje
De dochter van de vrouw heeft geen stem in dit verhaal, noch in dat van Matteüs. Misschien
staat ze wel symbool voor alle stemlozen die omwille van ziekte niet meer voor zichzelf
kunnen opkomen. Het is maar dankzij anderen, die zich het lot van deze mensen willen
aantrekken, dat genezing mogelijk wordt.
-
De demon
Voor de evangelisten is het bestaan van ‘demonen’ en ‘onreine geesten’ een
vanzelfsprekendheid. Dit geloof in het bestaan van demonen en geesten beperkt zich zeker
niet tot het Nieuwe Testament. In zowat elke religie van het oude nabije oosten
veronderstelde men het bestaan van allerhande demonen die mensen konden treffen met
ziektes en bezetenheid. De evangelisten wijzen heel wat ziektes en afwijkingen toe aan
demonen: gewelddadig en hysterisch gedrag (Mt 8,28; Mc 5,1-5); de onmogelijkheid om te
spreken (Mt 9,32) of te horen (Mc 9,25), blindheid (Mt 12,22); karakteristieken die doen
denken aan epilepsie (Lc 9,39) en neigingen tot zelfdestructie (Mt 17,55). Met alle medische
kennis waarover we vandaag beschikken, toont de cultuurhistorische kloof tussen de
oorspronkelijke lezers en de hedendaagse lezers zich bijzonder diep. We spreken niet meer
over demonen of onreine geesten, maar over tumoren, virussen en bacteriën. Toch vertellen
mensen ook vandaag dat een ziekte hen ‘overkomt’, hen ‘overvalt’. De medische diagnostiek
valt dan wel niet meer te vergelijken met toen. De ervaring die de zieke opdoet eens hij of zij
ziek is, is misschien wel nog dezelfde. Een ziekte overkomt je, het gebeurt buiten je eigen wil
om.
c. Parallelteksten
We vinden dit verhaal ook terug in het evangelie van Matteüs (Mt 15,21-28). Als je beide
verhalen met elkaar vergelijkt, valt het op dat de versie van Matteüs uitgebreider is dan de
versie van Marcus. Enkele verschillen zijn opvallend. De vrouw spreekt Jezus in het
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
6
Matteüsevangelie aan met ‘Zoon van David’. Daarnaast spelen ook de leerlingen een
prominente rol in het verhaal. In tegenstelling tot de versie van Marcus is Jezus in het
Matteüsevangelie dus niet alleen met de vrouw. De leerlingen proberen de vrouw weg te
sturen. In het Matteüsevangelie hangt het verhaal nauw samen met het verhaal van de
broodvermenigvuldiging en de vaststelling van de leerlingen dat als ze hun schamele voedsel
delen met anderen, iedereen desondanks toch voldoende te eten heeft. Het verhaal past daar
dus niet in de context van een discussie over de reinheidsvoorschriften.
Bibliografie
ACHTERMEIER, P.J., GREEN, J.B. & THOMPSON, M.M., Introducing the New Testament. Its Literature
and Theology, Cambrigde, Eerdmans, 2001.
BROWN, R.E., An Introduction to the New Testament (ABRL), New York (NY), Doubleday, 1997.
FOCANT, C., L’Évangile selon Marc (Commentaire biblique: Nouveau Testament, 2), Paris, Cerf,
2004.
FOCANT, C., L’Évangile selon Marc in FOCANT, C. & MARGUERAT D., Le Nouveau Testament
commenté. Texte intégral. Traduction oecuménique de la Bible, Montrouge Cedex –
Genève, Bayard - Labor & Fides, 2012.
HOWARD, V., VAN IERSEL, B. et al., Marcus, in A. DENAUX (red.) et al., Internationaal Commentaar
op de Bijbel, vol. 2, Averbode, Altiora, 2001, pp. 1456-1463.
VAN IERSEL, B., Marcus (Belichting van het bijbelboek), ’s Hertogenbosch – Leuven, KBS – VBS,
1986.
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – De ontmoeting
7
Download