Document

advertisement
Aardrijkskunde H2
-
Nederland neemt ongeveer met 200 personen per dag toe
De periode na de 2e wereld oorlog was het geboorteoverschot hoog
Maatschappelijke en culturele veranderingen voor minder kinderen:
1. Invoering pil  zwagerschappen makkelijker te voorkomen
2. Geen stimulatie meer van de kerk  ondenkbaar
- Totale afname bevolking tussen 0-19 jaar  ontgroening
- Toename bevolking 65+  vergrijzing
- Oorzaken vergrijzing:
1. Minder jongeren  relatief meer ouderen
2. Babyboomgeneratie wordt steeds ouder (generatie van na de 2e WO (1945-1960))
3. Levensverwachting verdubbeld sinds 1870
- Tussen 2025 en 2030 waarschijnlijk sterfteoverschot  babyboomgeneratie sterft uit (
niet gecompenseerd door migratie)
- Afname bevolking: demografische krimp
- Meer kinderen  stijging geboortecijfer  verjonging bevolking  ontgroening wordt
vergroening
- Overheid kan stijging kindertal stimuleren door kindvriendelijke maatregelen: jonge ouders
vrijaf van hun werk geven of kinderbijslag verhogen (onwaarschijnlijk; mensen willen kleine
gezinnen met kindvriendelijke maatregelen)
- Massale immigratie  jonge immigranten  veel kinderen op lage leeftijd (alleen 1e
generatie)  klacht: Nederland al te vol
- Vergrijzing heeft voordelen (werkgelegenheid) en nadelen (AOW-uitkeringen) voor de
productieve bevolking
- Afname bevolking  spookdorpen  huizen leeg en verkrotten
- Parkstad-Limburg succesvol  sluiting mijnen  hoge werkloosheid  wegtrekking mensen
- Problemen door afname bevolking: veel huizen verkrot, weinig kinderen waardoor
basisscholen weggaan, voorzieningen gaan weg omdat het draagvlak te klein is
- Duitsland na WO2 in 2 staten verdeeld:
1. Oost Duitsland: dictatuur; geen vrijheid, arm
2. West Duitsland: kapitalistisch, vrij, rijk
- 1998: eind communisme, Duitsland weer 1 geheel: veel mensen trokken naar het westen
- Meer verkeer door:
1. Mobiliteit sterk toegenomen
2. Bevolkingsgroei (meer mensen is meer verkeer)
3. Veel mensen verhuisden uit de stad maar bleven werken in de stad
4. Lonen en vrije dagen stegen  meer dagjes uit
5. Auto belangrijkere rol
6. Meersnelwegen  minder relatieve afstand
- Gevolgen meer verkeer
1. Meer snelwegen  meer plek nodig  minder natuur  kleinere natuurgebieden  dieren
kunnen zich niet meer voortplanten en voedsel zoeken
2. Meer co2, co, stikstof en fijnstof  ademhalingsproblemen
3. Geluidsoverlast
4. Meer files
- Oplossingen:
1.EHS (ecologische hoofdstructuur) nationaal netwerk van natuurgebieden die met elkaar
verbonden zijn
2. driewegkatalysator  afname stikstof
3. geluidsschermen
- 1e pinksterdag 1955: eerste file  trots; Nederland modern
- lengte x tijdsduur = filedruk
- oplossingen files
1. nieuwe/bredere snelwegen(  A2)
2. vroeger vertrekken
3. meer rijstroken
4.flexibele informatieborden
5. een spitsstrook (vaak vluchtstrook)
6. compacte steden (woonwijken tegen de centrale stad aan)
7. rekeningrijden: wie van de snelweg gebruikt maakt moet ervoor betalen
8.nieuwe spoorwegen (Hanzelijn, hogesnelheidslijn)
9. hogesnelheidstreinen (Stoppen alleen bij de centrale steden)
10. busbanen waar auto’s niet toegestaan zijn
- dankzij dijken, polders en gemalen blijft Nederland droog
- door hoge temperaturen stijgt de waterspiegel
- langs de kust moeten dijken en duinen hoger (zeestromingen spoelen zand weg)
- water in het stroomgebied van Rijn en waas wordt via de delta van Nederland afgevoerd
(Nederland is een soort afvoerputje)
-kwel is water dat onder druk de grond uitkomt
- veel polders hebben last van verzilting
Basisboeken
-
-
-
-
De bevolking van een gebied veranderd door 2 factoren
1. Natuurlijke factoren: geboorte en sterfte (geboorte/sterfteoverschot)  natuurlijke
bevolkingsgroei
2. Maatschappelijke factoren: migratie en emigratie (vertrek/vestigingsoverschot)
Je hebt relatieve getallen (percentages en promillages) en absolute getallen (aantallen of
hoeveelheden)
Een geboortecijfer van 5 betekend dat er 5 mensen per 1000 mensen zijn geboren in een jaar
(in een bepaald gebied)
Met relatieve getallen kun je gebieden makkelijker met elkaar vergelijken
Veranderingen in de natuurlijke bevolkingsgroei over een langere tijd staan bekend als
demografische transities
een bevolkingsdiagram een een staafdiagram met de leeftijdsopbouw van de bevolking
Jongeren: 0-19 jaar
Productieven: 20-65
Ouderen: 65+
De productieve groep moet het geld voor de ouderen verdienen de ouderen leggen dus een
druk voor hen op
-
-
-
Een centrale stad met daaraan vastgegroeide dorpen en (voor)steden heet een agglomeratie
Een stadgewest is uitgebreider dan een agglomeratie, een stadgewest bestaat uit alle dorpen
en steden die voor werk en voorzieningen gericht zijn op een centrale stad
Stadgewesten die bijna aan elkaar vastgegroeid zijn vormen een stedelijk gebied
Een enorm grote agglomeratie is een metropool
Als stedelijke gebieden tot elkaar vergroeid raken, vormen ze een megalopolis
Het gebrek aan goede woningen heet woningnood: als de kwaliteit en kwantiteit niet
overeenkomen met de vraag
Door verkrotting en verlating is er stadsvernieuwing nodig
Sloop en nieuwbouw: hier wordt een huis volledig gesloopt en opnieuw gebouwd  alleen
bij huizen die in heel slechte staat verkeren
Renovatie: huizen opknappen zodat ze voldoen aan de eisen van deze tijd
Speciale vorm van renovate  restauratie: oude waardevolle gebouwen zoals pakhuizen,
scholen en kantoren van buiten weer mooi en netjes maken maar van binnen krijgen ze een
andere functie
Woningbezetting: aantal mensen per woning
Woningsdichtheid: aantal woningen per Km2
Als na jaren bevolkingsafname de bevolking weer stijgt, spreek je van re-urbanisatie
Eerste etnische wijken  1527 in Venetie, Volgens een nieuwe wet mochten Joden alleen
huizen bouwen in een wijk die bekend stond onder de naam Ghetto (gieterij)  vroeger:
verplichte Jodenbuurt  nu Getto: heel arme etnische wijken
Kwelders: buitendijkse begroeide gronden die alleen bij extreem hoog water onderlopen
Powerpoint:
Aantal inwoners
Oppervlakte in km²
Download