Fysiologie van het oog Het oog bestaat uit vele verschillende structuren, die elk op zichzelf of in combinatie met andere structuren, een bepaalde taak hebben: regelen van de druk in het oog; ervoor zorgen dat het beeld wordt scherp gesteld; voorkomen dat teveel licht in het oog komt; afvalstoffen afvoeren en voedingsstoffen aanvoeren; enz. Al deze verschillende functies staan in een normaal oog in een evenwicht met elkaar. Zodra een functie verstoord raakt, raakt dit evenwicht ook verstoord en wordt het zicht in meer of mindere mate belemmerd (snel of traag). De fysiologie is het gemakkelijkste uit te leggen naar gelang de route die het licht aflegt: cornea, voorkamer, pupil, lens, glasvocht, netvlies en tenslotte de oogzenuw. 1 Traanvocht De cornea (of ook wel hoornvlies) moet perfect helder zijn. Daarvoor moet o.a. het buitenste oppervlak goed bevochtigd zijn. De oppervlakkige bevochtiging wordt geregeld door de tranen. De traanfilm is opgebouwd uit 3 lagen. Van buiten naar binnen: een lipiden laag, een waterlaag en een mucus laag. De lipidenlaag voorkomt dat de tranen te snel verdampen en bevochtigt ook het ooglid. Ze wordt gevormd door de ~ 30 Meiboom klieren (gelegen aan de binnenzijde van het ooglid). De waterlaag vormt 90% van de dikte van de traanfilm. Ze levert zuurstof en voedingsstoffen voor de oppervlakkige cornea. Daarnaast heeft deze laag ook belangrijke anti-bacteriele eigenschappen en het spoelt kleine deeltjes weg als er iets in het oog komt. De secretie vindt plaats door 2 soorten traanklieren. De hoofdtraanklier (“glandula lacrimalis”, gelegen in het anterolaterale deel in de dak van de orbita) zorgt vooral voor een reflectoire traansecretie (bijv. emotie of door prikkelende gassen), maar in beperkte mate zorgt ze ook deels voor de basale traansecretie. Het grootste deel van de basale traansecretie wordt echter verricht door de accessoire traanklieren van Krause and Wolfring (hoofdzakelijk gelegen in de fornix superior). De mucuslaag zorgt ervoor dat de tranen mooi op het hoornvlies blijven plakken. Deze laag wordt gesecreteerd door de zogenaamde goblet cellen (= slijmbekercellen). Deze bevinden zich verspreid over de bulbaire en palpebrale conjunctiva. De laag is opgebouwd uit gehydrateerde glycoproteinen en maakt dus Cornea het corneaal oppervlak hydrofiel, zodat water Cornea op het oog blijft “plakken”. Zonder deze Buitenzijde convex (+49 D) mucuslaag zou het water dus niet op de Binnenzijde concaaf (-6 D) Totaal: +43 D cornea kunnen blijven. Opgebouwd uit keratine, chondroitine en chondroitine sulfaat. Cornea De voorzijde van de cornea is voor het licht een bol oppervlak en werkt als een positive lens van +49 dioptrie. De achterzijde van de cornea is hol en werkt als een negatieve lens van –6 dioptrie. Bestaat uit 5 lagen: 1. Epitheel 2. Bowman = Lamina limitans anterior: Geen regeneratie 3. Stroma 4. Descemet = Lamina limitans posterior Wel regeneratie. Gevormd door endotheel. Stopt aan lijn van Schwalbe. 5. Endotheel Normale gemiddelde dikte = 550 um Oculaire hypertensie: gemiddelde dikte = 577 um Normotensie glaucoom: gemiddelde dikte = 515 um 2 De cornea werkt dus eigenlijk als een sterke positieve lens van ongeveer 49–6 = +43 dioptrie. Daardoor valt het beeld van waarnaar je kijkt ongeveer in de buurt van het netvlies. Om het beeld fijn te stellen voor een scherp zicht, kan de lens van vorm veranderen, zodanig dat het beeld mooi op het netvlies valt en niet ervoor of erachter. Het hoornvlies bestaat uit 5 lagen. Het epitheel werkt als als een barriere en beschermt ook tegen infecties. De epitheellaag is echter heel fragiel en er raken gemakkelijk defecten in. Het is dan gemakkelijker voor bacterien om binnen te dringen en een ulcus of abces te veroorzaken. Een onderbreking in enkel de epithellaag noemt men een erosie. Er worden dan preventief antibiotica gegeven, totdat het de defct gesloten is. Een erosie sluit vrij vlug, vaak nog binnen 24-48 uur. De laag van Bowman werkt als een steunlaag (basale membraan) voor het epitheel. Het stroma vormt het grootste deel van het hoornvlies. Hier bestaat er een speciale rangschikking van de collageenvezels, zodanig dat de cornea helder is. Zodra deze rangschikking verstoord raakt, wordt de cornea troebel Endotheel en verdwijnt dus het heldere aspect. Endotheel De “membraan” van Descemet vormt een Leeftijd Aantal cellen (/mm2) steunlaag voor het endotheel. Geboorte 3000 – 4000 2500 De endotheelcellen hebben een belangrijke Middelbaar 2000 functie. Voor een heldere cornea, moet er een bepaalde Bejaard hoeveelheid water in het stroma zijn. Als er teveel Als < 800, dan vlug oedeem en zwelling. water in is, wordt het hoornvlies troebel en lijkt het Donorcornea moet >= 1500 hebben, voor de patient alsof hij door een mist moet zien. In anders te weinig voor transplantatie. normale omstandigheden lekt er water (het vocht dat zich in de voorkamer bevindt) in het corneaal stroma. Dit wordt deels weer weggepompt door de endotheelcellen die zich aan de binnenzijde van de cornea bevinden. Zou dit water niet weggepompt worden, dan raakt de interne structuur (speciale rangschikking van collageenvezels) verstoord, en kan het licht niet meer goed passeren. Het aantal endotheelcellen vermindert met de leeftijd. De overblijvende endotheelcellen proberen dan te compenseren voor de verloren gegane cellen. Voorkamerwater Tussen de cornea en de iris / pupil bevindt zich de voorkamer. Deze is gevuld met een vocht dat geproduceerd wordt door de ciliaire processen van het corpus ciliare. Dit kamerwater wordt aangemaakt met 2 tot 3 microliter per minuut. Het stroomt dan vrij tussen de achterzijde van de iris en de voorzijde van de lens door de pupilopening heen van de achter- naar de voorkamer. Het verlaat de voorkamer via het trabeculair netwerk (trabeculum), gelegen in de hoek tussen iris en cornea in de voorkamer. 3 Het trabeculum is een soort zeef. Het vocht ondervindt hier een zekere weerstand, waardoor een bepaalde druk ontstaat. Dit is de oogdruk (intra-oculaire druk). Vanuit dit trabeculum verlaat het kamerwater het oog via het kanaal van Schlemm. Dit is een vene met een dunne wand, die gezien zijn functie, geen bloed maar dus kamerwater bevat. Het vocht dringt het corneaal stroma binnen en voert zo ook voedingsstoffen aan voor de diepere corneale lagen. Om te voorkomen dat er teveel water in het stroma van de cornea komt, pompen de endotheelcellen het water deels weer uit de cornea. De druk wordt gemeten met een tonometer en bedraagt normaal minder dan 20 mmHg. De druk is niet constant en kan in de loop van de dag varieren. De schommelingen bedragen meestal normaal niet meer dan ongeveer 3 mmHg. Grotere schommelingen zijn verdacht voor een aandoening waarbij de druk in het oog te hoog wordt (glaucoom). De druk is dan vaak ook meer dan 20 mmHg. Bij drukken die langdurig te hoog zijn, treedt er schade op aan de oogzenuw. Dit kenmerkt zich door afwijkingen in het gezichtsveld. De dikte van de cornea speelt een rol in de meting van de oogdruk. Een cornea die dunner is dan gemiddeld, levert een vals lage drukmeting op.Omgekeerd levert een cornea die dikker is dan “nortmaal” een vals hoge drukmeting op. Gemiddeld is de cornea ongeveer 550 micrometer dik. Pupil De pupil is de centrale opening in de iris. De pupil regelt de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt en deze is evenredig met de oppervlakte van de pupilopening. In het donker wordt de pupil groter (mydriase) om meer licht binnen te laten. Bij fel licht wordt de pupil weer heel klein (miose), anders komt er teveel licht binnen en word je verblind. De m. dilatator, waarvan de spiervezels een radiale richting hebben (zoals de spaken van een wiel), vergroot de pupil en zorgt dus voor de mydriase. De m. constrictor, waarvan de spiervezels een concentrisch verloop hebben (dus ringvormig, rondom de pupilopening) maakt de pupil kleiner en zorgt dus voor de miose. Normaal is er een evenwicht tussen deze spieren. De pupilgrootte wordt onwillekeurig geregeld door het autonoom zenuwstelsel: het orthosympatisch zenuwstelsel geeft mydriase en het parasympatisch zenuwstelsel geeft miose. De pupilopening kan varieren van 1,5 tot 8 mm, zodat de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt met een factor 30 kan varieren. Aan de achterzijde van de iris bevindt zich overigens een laag pigment, die voorkomt dat het licht binnen in het oog gaat rondstrooien. Soms kan er pigment losraken en zo geleidelijk aan het trabeculair netwerk (zie verder) doen verstoppen, waardoor de druk stijgt met schade aan de oogzenuw als gevolg (glaucoom). 4 Lens De lens zorgt samen met de cornea voor het focusseren van het beeld op de retina. Een normale lens is in staat om van vorm te veranderen. De lens kan boller worden om naar een meer dichtbij gelegen voorwerp te kijken en hij wordt vlakker voor een meer veraf gelegen object. Deze vormverandering vindt plaats door een spier, namelijk de ciliaire spier. Deze spier bevindt zich 360 graden rondom de lens en is aan de lens verbonden door fijne radiair gerichte (zoals de spaken van een wiel) vezels (de zonula, of zonulaire vezels). Als de ciliaire spier zich ontspant (en dus een ring vormt met een grotere diameter), staan alle vezels gespannen en wordt de lens vlak getrokken. Dit gebeurt als we in de verte zien. Als de ciliaire spier zich samentrekt (en dus een ring vormt met een kleinere diameter), trekken de zonulaire vezels niet meer aan de lens, maar hangen ze er “slap” aan vast. De spier komt immers 360 graden rond dichter bij de lens, dus is er ook geen tractie meer op de vezels. De lens ontspant zich dan en wordt dan boller. Dit is nodig om dichtbij te zien. Het samentrekken van de ciliaire spier en boller worden van de lens en tegelijkertijd verkleinen van de pupil, wordt ook wel accommodatie genoemd. Dit gebeurt automatisch als we iets van dichtbij willen zien. Glasvocht Tussen de achterzijde van de lens en het netvlies bevindt zich het glasvocht (of ook wel vitreum). Het zou nodig zijn in de ontwikkeling van het oog (grootte van oog). Bij de volwassene is het niet meer noodzakelijk. Het is een gelatineuze massa, dankzij een collageennetwerk en proteoglycaanmoleculen (trekken water aan). Het vitreum zit op verschillende plaatsen vast: achterkapsel van de lens; met de glasvochtbasis aan de perifere retina en pars plana; papilrand (de papil is het uiteinde van de oogzenuw); en aan bloedvaatjes (maar dit kan bij iedereen varieren, dus niet steeds dezelfde bloedvaten). Stoffen kunnen doorheen het vitreum diffunderen, maar het glasvocht zelf verplaatst zich niet. Het glasvocht heeft de neiging om op bepaalde plaatsen in te krimpen (condenseren) in de loop der tijd, omdat het zijn capaciteit verliest om water vast te houden. Op deze plekjes kan het licht niet meer mooi passeren en dit geeft een schaduw op het netvlies. De mensen ervaren dit als bewegende draadjes, spinnetjes, … Dit worden ook wel floaters of mouches volantes genoemd. Als het vitreum trekt aan het netvlies ziet men lichtflitsen. Als het blijft trekken, komt het ofwel zonder problemen los van de retina, ofwel blijft het vastzitten en trekt het de retina mee los van de oogbol en komt er een scheur in het netvlies met een netvliesloslating als direct risico. 5 Floaters Het oog is normaal dus gevuld met een gel (= glasvocht = vitreum). Dit vitreum zit op verschillende plaatsen vast gekleefd aan het netvlies. Bij iedereen gaat het vitreum (kan al vanaf 20 jaar) op bepaalde plaatsen inkrimpen, omdat het water verliest. Op de plaatsen waar het glasvocht is ingekrompen, kan het licht niet meer mooi passeren en wordt er een schaduw geworpen op het netvlies. Dit kan de vorm van een cirkel hebben, maar ook van een draadje of een willekeurige andere vorm. Het zijn de zogenaamde "floaters". Ze vallen extra op als er veel licht is, of op een witte achtergrond. Als je ernaar probeert te kijken bewegen ze weg. Hoe meer je erop let, hoe vervelender ze zijn. Deze floaters doen op zich geen kwaad, maar ze zijn wel een teken dat het glasvocht is ingekrompen. En dan moet je goed naar het netvlies kijken, want als het glasvocht inkrimpt, gaat het trekken aan het netvlies. Er kunnen dan twee dingen gebeuren. Meestal komt het glasvocht zonder problemen los van het netvlies. Soms zit het helaas zo vast aan het netvlies, dat het glasvocht het netvlies kapotscheurt. Er ontstaat dan een klein gaatje of scheur(tje) langs waar het water dat het glasvocht heeft verloren kan achter dringen. Dit water zakt echter door de zwaartekracht omlaag. Het water zal dan door zijn gewicht het netvlies verder "afpellen". Een scheur boven aan het netvlies is dus gevaarlijker dan onderaan het netvlies. Bij een netvliesloslating verlies je meteen het zicht. Je ziet dan ook een zwarte vlek die zich van onderen naar boven uitbreidt (scheur zit meestal boven en temporaal). In geval van nieuwe floaters, plotse vermindering van gezichtsscherpte, grote zwarte vlekken of lichtflitsen, zou je eigenlijk in spoed naar een oogarts moeten gaan. Om 3 uur 's nachts gaan ze waarschijnlijk inderdaad niet in spoed opereren, maar als er een beginnende netvliesloslating te zien is, kan wel een bepaalde houding in bed aangeraden worden (in afwachting van de operatie de dag erna) om te voorkomen, dat het vocht achter het netvlies door de zwaartekracht nog meer netvlies doet loskomen. Dus als het inderdaad om een zuivere vitreumloslating gaat, hoeft men zich geen zorgen te maken. Het glasvocht is zonder problemen losgekomen waarschijnlijk. Wel moet je in spoed op controle komen in geval van nieuwe floaters of lichtflitsen (= teken dat iets aan het netvlies trekt), dus reeds bovenop eventueel reeds bestaande floaters. In geval van floaters, moet de oogarts met een "drie-spiegel" kijken. Er wordt een verdovende druppel in het oog gedaan. Daarna wordt er een lens waar wat gel op zit, op het oog zelf geplaatst. Dit is de enige manier om naar de uiterste randen van het netvlies te kijken. Soms zijn er aan de randen verdunde plekjes in het netvlies die later eventueel kunnen overgaan in echte gaatjes. Daar wordt dan preventief rond gelaserd om het netvlies goed vast te plakken tegen de wand van het oog. Natuurlijk moet ook het andere oog onderzocht worden. 6 Retina 10 lagen 1. RPE 2. Fotoreceptors (buiten- en binnensegment) 3. Membrana limitans externa 4. Outer nuclear layer (= laag met cellichamen van staafjes en kegels) 5. Outer plexiform layer (= synaps tussen foto-R’s en bipolaire cellen) 6. Inner nuclear layer 7. Inner plexiform layer (= synaps tussen bipolaire en ganglion cellen) 8. Ganglioncellen 9. Laag van ganglioncelvezels 10. Membrana limitans interna Fovea Fovea: 0,3 mm in diameter 115 miljoen staafjes = 30000 / mm2 6,5 miljoen kegels = 150000 / mm2 1,2 miljoen ganglioncellen Tien lagen De retina bestaat uit 10 lagen, behalve ter hoogte van de macula: daar vermindert het aantal lagen tot slechts 1 enkele laag in de fovea, namelijk de fotoreceptors met eronder nog het retinaal pigment epitheel. Op dwarsdoorsnede is dit terug te herkennen als een uitholling of putje in het netvlies. In de fovea zijn alle bovenliggende lagen verdwenen om geen signaal te hoeven verliezen en zo een optimale gezichtsscherpte te kunnen geven. De fovea is ongeveer 1 mm2 groot. Het centrale deel van de fovea (0,3 mm) bestaat uit slechts 1 type fotoreceptors, namelijk de kegeltjes (zie verder). Buiten de fovea moet het licht inderdaad nog door 8 andere lagen passeren, voordat het de fotoreceptors bereikt. De fotoreceptors veroorzaken dan een chemische reactie die wordt omgezet in een electrisch signaal en die wordt doorgegeven naar de bovenliggende lagen om zo via de n. opticus de hersenen te bereiken. 7 Fotoreceptors Er zijn twee soorten fotoreceptors, namelijk de kegeltjes en de staafjes. De kegeltjes zorgen voor de kleuren, scherp zicht en zicht bij daglicht. Kegeltjes zijn relatief minder gevoelig aan licht. Ze zijn vooral geconcentreerd in de macula. Ze zijn er dicht opeen gepakt (hoge densiteit, dus groot aantal kegeltjes per mm2). Elk kegeltje heeft zijn “eigen” zenuwcel waaraan het een signaal kan doorgeven. Al deze factoren zorgen ervoor dat je beter en scherper ziet met kegeltjes. Er zijn 3 soorten kegeltjes. Afhankelijk van het soort stof (pigment) dat zij bevatten zijn zij meer gespecialiseerd in het zien van rood, groen of blauw. Een rood-kegeltje kan ook blauw en groen zien, maar wordt het meest gestimuleerd door rood. Hetzelfde geldt voor de blauwen groen-kegeltjes. Naast de kegeltjes, bestaan er ook de staafjes. Deze zorgen voor zicht in het donker of schemerlicht. Ze zien alleen in grijstinten en kunnen ook geen scherp zicht geven. Ze zijn zeer gevoelig voor licht. De staafjes bevinden zich vooral buiten de macula en nemen in aantal toe naar de periferie van het netvlies. Ze zijn minder dicht op elkaar gepakt dan de kegeltjes. Bovendien heeft niet elk staafje zijn eigen zenuwcel. Verschillende staafjes geven hun informatie door aan een en dezelfde zenuwcel. Er gaat op deze manier dus inderdaad wat informatie verloren. Als men in het donker rechtstreeks naar iets wil kijken, bijvoorbeeld een zwakke ster, dan lukt dat niet altijd zo goed, maar als je er een beetje naast kijkt, dan zie je het opeens wel (toch iets beter). Dat komt omdat je dan met de staafjes kijkt, ipv met de kegeltjes die in het donker nauwelijks zien. Omzetting van licht in een electrisch signaal Zowel de staafjes als de kegeltjes bevatten een stof die verandert van structuur en vorm als zij in contact komen met licht. In de staafjes heet deze stof rhodopsine. Rhodopsine is zelf opgebouwd uit 2 afzonderlijke stoffen die zich aan elkaar verbinden, namelijk scotopsine en 11-cis-retinal (een stof afgeleid van vitamine A). Als er licht valt op het rhodopsine, verandert het 11-cis-retinal van vorm. Het wordt dan niet langer 11-cis-retinal genoemd, maar wel all-trans-retinal. Deze nieuwe vorm is niet langer in staat om zich te verbinden aan het scotopsine. De 2 componenten laten elkaar dan los. Onder invloed van een enzym (retinal isomerase) kan het all-trans-retinal weer worden omgezet in 11-cis-retinal, zodat het met scotopsine weer opnieuw een rhodopsine-verbinding kan vormen. De omzetting van 11-cis naar all-trans retinal verloopt niet in 1 keer, maar er worden verschillende tusen-producten gevormd. Het laatst gevormde tussen-product is het metarhodopsine II (wordt ook wel geactiveerd rhodopsine genoemd). Het is deze stof die uiteindelijk het electrisch signaal opwekt, dat naar de hersenen gaat. Het is overigens ook metharhodopsine II dat zich splitst in scotopsine en all-trans-retinal. 8 Voor kegeltjes gebeurt er een analoog proces. Zij zijn echter gevoelig voor bepaalde kleuren. Zij verschillen in het opsine dat zij bevatten, waardoor zij meer gevoelig voor rood, groen of blauw zijn. Zenuwcellen in de retina De fotoreceptors geven hun informatie door aan zenuwcellen die men de bipolaire cellen noemt. De bipolaire cellen geven het signaal op hun beurt weer door aan andere zenuwcellen, namelijk de ganglioncellen. De ganglioncellen vormen dan het begin van de oogzenuw. Er zijn in de retina nog andere speciale cellen, namelijk de horizontale cellen en de amacriene cellen. Ze beinvloeden de bipolaire en de ganglioncellen, zodanig dat hun informatie wat sterker of juist wat minder sterk wordt doorgegeven. Deze beinvloeding gebeurt door middel van stoffen die men neurotransmitters noemt. Neurotransmitters Neurotransmitters Exciterend: Glutamaat, acetylcholine Inhiberend: GABA (gamma-amino butyric acid), Glycine Neuromodulator: Dopamine Glutamaat is de belangrijkste NT in de synaps tussen fotoreceptor en bipolaire/horizontale cellen. Er zijn 4 verschillende soorten Glu-receptors. Horizontale cellen kunnen exciterende (Glu) en inhiberende (GABA) NT vrijstellen. Amacriene cellen stellen ook exciterende (ACh) en inhiberende NT (GABA en Gly) vrij. Deze 2 soorten cellen beinvloeden de frequentie waarmee bipolaire cellen afvuren. Amacriene cellen spelen een belangrijke rol in het bepalen van de grootte van het receptieve veld van de individuele ganglioncellen. Voeding van het netvlies Als je in een oogfundus kijkt, zie je allemaal bloedvaten. Deze voeden de binnenste lagen van het netvlies, maar dus niet de fotoreceptors. Deze bloedvaten zijn allemaal aftakkingen van de arteria centralis retinae. De voeding van de fotoreceptors is afkomstig van het onderliggend retinaal pigment epitheel (RPE) en choroid. De voedingsstoffen verplaatsen zich via diffusie naar de fotoreceptors. Deze afstand is heel klein, maar als deze afstand groter wordt om een bepaalde reden (netvliesloslating, oedeem, bloed, …) kunnen de fotoreceptors niet meer overleven, omdat de voedingstoffen dan te laat of niet meer aankomen. Soms gebeurt het dat er een embool terecht komt in de arteria centralis retinae. Het netvlies krijgt dan een bleek grijsachtig aspect door oedeem. Ter hoogte van de macula blijft het netvlies echter zijn normale rode kleur behouden (het wordt dan wel beschreven als een “cherry-red spot”). Dit komt omdat in deze streek de bevloeiing van het netvlies door het RPE en choroid gebeurt en dus onafhankelijk is van de a. centralis retinae. 9 Oogzenuw De visuele banen hebben een lang verloop vanaf de nervus opticus tot aan de visuele cortex thv de occipitale kwab van de hersenen. Licht uitgaand van een voorwerp ondergaat een inversie in de lens: zo zullen stimuli van de bovenste gezichtsvelden geprojecteerd worden op de onderste retina en omgekeerd. Analoog voor rechts en links. Dus stimuli van het linker gezichtsveld komen terecht op de rechter helft van het netvlies. Dus: De temporale vezels in het netvlies “zien” het nasaal deel van het gezichtsveld. De nasale vezels in het netvlies zien het temporaal deel van het gezichtsveld. Voor het rechter oog is temporaal gelijk aan rechts en nasaal is links. Voor het linker oog is temporaal gelijk aan links en nasaal is rechts. Bijvoorbeeld: De temporale vezels van het rechter oog zien het linker deel van het gezichtsveld (van het rechter oog), want nasaal staat voor het rechter oog gelijk aan links. De nasale vezels van het rechter oog zien de rechter helft van het gezichtsveld (van het rechter oog). Ter hoogte van het chiasma opticum kruisen de vezels van de nasale helft van de retina over de middellijn naar de andere zijde. Ze voegen zich dan dus bij de temporale vezels van de andere kant (=contralaterale kant). Op te merken valt dat in het chiasma een deel van de vezels van het ene oog een stukje (een bochtje) in de oogzenuw van het andere oog lopen. Men noemt dit “Willbrandt’s knee”. Na deze kruising spreekt men van de tractus opticus i.p.v de oogzenuw. In de rechter tractus opticus bevinden zich dus de temporale vezels van het rechter oog en de nasale vezels van het linker oog. De rechter temporale vezels (in de rechter tractus opticus) zien het linker deel van het gezichtsveld van het rechter oog. De nasale vezels in de rechter tractus opticus zijn dus afkomstig van het linker oog en zien ook de linker gezichtshelft, 10 maar nu dus van het linker oog. Omgekeerd zijn de vezels in de linker tractus opticus verantwoordelijk voor de rechter helft van het gezichtsveld. In de tractus opticus draaien de vezels 90 graden: de vezels van de bovenste retinahelft komen mediaal te liggen. De onderste retinavezels komen lateraal te liggen. De tractus opticus verloopt verder tot aan het corpus geniculatum laterale. Daar eindigen de zenuwvezels. Ze geven hun informatie dan door aan nieuwe zenuwcellen, waarvan de uitlopers in de vorm van een waaier (radiatio optica) naar de temporale kwab verlopen. Uieindelijk eindigen ze in de occipitale kwab aan de mediale zijde t.h.v. de sulcus calcarina. De vezels van de macula nemen er de meeste plaats in en ze projecteren posterieur op de top van de cortex. Het meer perifeer zicht wordt anterieur in de sulcus calcarina geprojecteerd. 11 12 Gezichtsvelden Het bereik waarin een oog nog iets kan waarnemen, noemt men het gezichtsveld. Letsels in de retina (bijvoorbeeld bloeding of littekenweefsel na ontsteking), bepaalde cerebrale letsels of verlies van vezels in de oogzenuw (glaucoom) geven dus een aantasting van het gezichtsveld. Bepaalde aandoeningen geven typische defecten in het gezichtsveld. Ook de plaats waar de oogzenuw wordt beschadigd, geeft een typische afwijking in het gezichtsveld. Dit is ten gevolge van het feit dat zenuwcellen afkomstig uit een bepaald deel van het netvlies ook een bepaalde positie aannemen in de oogzenuw en verder. De beide ogen hebben een verschillend gezichtsveld. De twee gezichtsvelden worden in de hersenen met elkaar gecombineerd en leveren zo de mogelijkheid tot dieptezicht. Er zijn verschillende manieren om een gezichtsveld af te nemen. Een hele vlugge manier is de confrontatietest. Daarnaast bestaan er nog de Goldmann perimetrie en de automatische gezichtsvelden. Goldmann perimeter Wanneer neem je een gezichtsveld ? Een gezichtsveld is interessant om af te nemen als je een afwijking vermoedt of als er de mogelijkheid bestaat dat er een afwijking is. Als er al een gekend defect is, doet men vaak een gezichtsveld om de patient op te volgen om te zien of het defect niet toeneemt. Moest het defect toenemen (bijv. in glaucoom), dan kan men besluiten om de behandeling te wijzigen. Voorbeelden van indicaties: Glaucoom en andere aandoeningen waarbij de oogzenuw “belaagd” wordt, bijv. papiloedeem of neuritis optica (ontsteking van de oogzenuw). Retinitis pigmentosa Keuring voor rijbewijs. Klachten van verminderd zicht en toch (vrijwel) normale visus Struikelen, vallen, stoten Een probleem in de hersenen, bijv. - bloeding - infarct (= afsterven van weefsel door een gebrek of tekort aan de toevoer van bloed) - hypofyse tumor en andere tumoren (geven druk op de oogzenuw) 13 Goldmann of automatisch gezichtsveld ? Aandoeningen waarbij de oogzenuw schade ondervindt (glaucoom), worden het beste opgevolgd met een automatisch gezichtsveld, tenzij de schade zeer uitgesproken is, want dan neem je beter een Goldmann. Een automatisch gezichtsveld (AGV) test vooral het centrale gezichtsveld. Het is hier dat de eerste afwijkingen ontstaan bij glaucoom. Een AGV bij glaucoom in het eindstadium is volledig zwart (patient ziet niets), op het middelpunt na, waar de patient nog een tunnelzicht kan behouden (alsof hij door een koker kijkt). Merk op dat iemand met een tunnelzicht nog steeds 10/10 kan zien of zelfs meer. Een goede visus betekent dus niet noodzakelijk ook een goed gezichtsveld. Dan neem je dus beter een Goldmann. Met een Goldmann gezichtsveld (GGV) test men vooral ook de perifere grenzen van het gezichtsveld. Ook de gevoeligheid voor kleinere stimuli kan getest worden. Confrontatietest Soms is een Goldmann of automatisch gezichtsveld niet mogelijk (patient begrijpt het niet of kan bijvoorbeeld niet uit bed). In dat geval kun je een ruwe indruk krijgen van het gezichtsveld met de confrontatie test. De onderzoeker zit dan tegenover de patient. De patient kijkt recht vooruit naar de onderzoeker en dekt bijvoorbeeld het linker oog af. De onderzoeker doet hetzelfde in spiegelbeeld en dekt zijn rechter oog af. Vervolgens maakt de onderzoeker een beweging met de vingers en laat tegelijkertijd zijn hand van buiten naar binnen bewegen, totdat de patient de vingers ziet bewegen, terwijl hij strak voor zich uit kijkt. Dit gebeurt voor het temporaal, nasaal, superieur en inferieur gezichtsveld. Grote defecten in het gezichtsveld, zoals een hemianopsie, zijn zo toch op te sporen. Het normale gezichtsveld Het normale gezichtsveld wordt nasaal beperkt door de neus, van boven door de wenkbrauw en van onder deels door de wang. Temporaal is het onbeperkt. Temporaal ziet de patient tot ongeveer 110-120 graden Nasaal ziet de patient tot ongeveer 50 graden. Boven tot ongeveer 50-60 graden. Onder tot ongeveer 70 graden. Enkele begrippen anopsie hemi quadr(ant) = iets niet kunnen zien = duidt hier op de helft van een gezichtsveld = duidt op een kwart van het gezichtsveld Bijvoorbeeld: Linker hemi-anopsie = de patient kan het linker deel van het gezichtsveld niet meer zien (geldt meestal voor beide ogen) 14 Voorbeelden van abnormale gezichtsvelden a. Letsel van de rechter n. opticus (1) Een letsel van de rechter oogzenuw maakt het rechter oog volledig blind. Er is dan trouwens ook geen pupilreflex meer (noch direct, noch indirect). b. Letsel centraal in het chiasma opticum door hypofyse tumor (2) De hypofysetumor geeft een drukatrofie van de kruisende nasale vezels (zowel links als rechts) door rechtstreekse druk op deze vezels, omdat de hypofyse abnormaal vergroot is. Er ontstaat dus een bitemporale hemi-anopsie. c. Aneurysma van de a. carotis interna Dit geeft een binasale hemi-anopsie. Door druk op de lateraal gelegen vezels (de arterie ligt lateraal van het chiasma), ontstaat er voor beide ogen een nasale hemi-anopsie. d. Letsel van de rechter tractus opticus (3) Zou de volledige rechter tractus doorgesneden zijn, dan zou dit, zoals reeds uitgelegd, een linker homonieme hemi-anopsie geven. e. Letsel t.h.v. de rechter parietale kwab bovenaan (5) Dit kan bijv. door een tumor zijn. Het veroorzaakt een linker onderste homonieme quadranopsie. In de rechter parietale kwab komen de vezels van de rechter radiatio optica. De bovenste temporale vezels uit de retina van het rechter oog en de bovenste nasale vezels uit de retina van het linker oog liggen bovenaan. Dus bij druk op deze vezels ontstaat er een linker homonieme onderste quadranopsie. Naarmate de tumor verder groeit, zal ook de informatie afkomstig uit de onderste retinale vezels (temporaal van rechter oog en nasaal van linker oog) wegvallen, zodat er uiteindelijk een linker homonieme hemi-anopsie onstaat in een later stadium. f. Letsel van volledige linker visuele cortex Bijv. t.g.v. een infarct of bloeding. Dit geeft dan een rechter homonieme hemi-anopsie. 15 g. Anterieur gelegen letsel in de visuele cortex rechts (6) Er is een linker homonieme hemi-anopsie met een sparen van de macula. De informatie afkomstig uit de macula blijft bewaard, omdat deze informatie posterieur in de cortex wordt geprojecteerd. h. Posterieur gelegen letsel in de visuele cortex links De informatie afkomstig uit de macula voor het rechter deel van het gezichtsveld gaat verloren voor beide ogen. De informatie van de vezels afkomstig van buiten de macula blijft bewaard. Men noemt dit een rechter centrale homonieme hemi-anopsie. i. Letsel van de beide toppen van de visuele cortex Centraal scotoom beiderzijds. j. Letsel van de linker en rechter anterieure visuele cortex Enkel de maculaire informatie blijft bewaard. Het is dus alsof de patient met zijn ogen door een zeer nauwe koker moet kijken. Men noemt dit ook wel een tunnelzicht. 16 Oorzaken van verstoorde gezichtsvelden Het gezichtsveld is verstoord bij: Retinale aandoeningen Aandoeningen van de oogzenuw, zoals o Glaucoom o Een ontsteking van de oogzenuw (opticus neuritis) o Of een tekort aan bloedtoevoer (AION: anterior ischemic optic neuropathy) Letsels in de hersenen thv de visuele cortex of visuele banen (structuren in de hersenen waarlangs de informatie van de ogen naar de visuele cortex wordt doorgestuurd). Het gezichtsveld is ook verstoord als de pt niet goed meewerkt, omdat hij het niet goed heeft begrepen of omdat hij in slaap valt als je teveel puntjes neemt (Goldmann). Let er altijd op dat de pt goed voor zich blijft kijken en niet gaat rondkijken om het lichtje te vinden. In geval van een Goldmann krijg je soms een spiraal. De pt simuleert dan een slecht gezichtsveld. Bewust reageert de pt steeds te laat op het zien van het lichtje. Hij gaat bovendien ook met steeds meer vertraging reageren op het lichtje, waardoor je punten steeds dichter bij het centrum zullen komen te liggen. Je krijgt dan dus een spiraal. Als je het uitknipt en op een naald boven de verwarming houdt, gaat het heel mooi ronddraaien door de opstijgende warmte. :-) Normaal “draai” je maar 1 rondje van 360 graden bij het afnemen van een Goldmann gezichtsveld, maar als je een spiraal vermoedt (of je hebt zin om te knutselen), draai je het best nog even door. Een pt simuleert omdat hij graag een tegemoetkoming krijgt van zijn verzekering of omdat hij (maar meestal is het een zij) bezorgd is dat de dokter gaat zeggen dat de pt niets mankeert als het gezichtsveld normaal is. Er kunnen ook andere psychologische problemen zijn. Een spiraal is steeds een teken dat er iets scheelt, waarbij de pt mogelijk hulp nodig heeft op een ander vlak dan het oog. Let er overigens op dat de pt de juiste correctie draagt bij het afnemen van het onderzoek (leescorrectie bij I/2-Goldmann; lees- of vertecorrectie voor het automatisch gezichtsveld afhankelijk van het gebruikte toestel). Een ongecorrigeerde hypermetropie of presbyopie zou mogelijk ook een spiraal kunnen geven door progressieve decompensatie van de accommodatie. 17 Andere voorbeelden van verstoorde gezichtsvelden Een patient met retinitis pigmentosa kan bijvoorbeeld tegen de rand van een deurportaal stoten. Een man met gevorderde retinitis pigmentosa die over een stoel valt in de wachtzaal, waarop allerlei tijdschriften lagen voor in de wachtruimte. Een meisje van negen jaar met terminaal glaucoom, dat gemakkelijk valt of struikelt op de speelplaats. Een mevrouw met gevorderd glaucoom, die tijdens de consultatie tot haar schrik bemerkt dat ze (als ze het linker oog afdekt) met het rechter oog alleen maar de onderste helft van de mensen ziet. 18 Visus Kinderen Fluo-bak, Lichtje volgen, Cycli, Kay, E-afzonderlijk, E-op lijn, cijfers, letters Volwassenen HB, VT, lichtperceptie in de 4 quadranten, Snellen, pin-hole Leesadditie Oorzaken van verstoorde visus Elke afwijking in het oog kan problemen geven voor de visus of het gezichtsveld. Enkele voorbeelden: Cornea Corneaal oedeem: opstapeling van water (= oedeem) in het corneaal stroma Litteken door infectie (bijv. Herpes of na een bacterieel ulcus bij gebruikers van zachte contactlenzen) of trauma. Het litteken hoeft niet alleen in de weg te zitten, maar het kan ook de vorm aantasten en daarmee de functie van de cornea (licht samen bundelen). Een klein litteken aan de rand van de cornea hoeft niet noodzakelijk problemen te geven. Keratoconus: abnormale vorm van het hoornvlies, waarbij deze in de vorm van een punt uitloopt. Voorkamer Hyphaema: bloed in de voorkamer. Het bloed kan “in de weg” zitten, maar – als er genoeg bloed is – kan daarnaast ook de druk verhogen door obstructie van het trabeculum. Een lichte kortdurende drukstijging geeft in principe geen problemen. Een langdurig verhoogde druk of een sterk verhoogde druk geeft wel problemen. Uveïtis anterior: ontsteking in de voorste helft van het oog. Als reactie op de onsteking, komen er producten in het kamerwater terecht, waardoor de visus ook belemmerd kan worden, omdat het vocht niet meer mooi helder is. Glaucoom: als het trabeculum verstopt raakt door bijv. een uveitis of pigment (afkomstig van het achterblad van de iris), of door afvalproducten die zijn blijven steken in de loop van de jaren, kan het kamerwater niet meer goed uit het oog weglopen en zal de druk stijgen. Als de druk te lang te hoog is, zullen er oogzenuwvezels afsterven, waardoor er verlies van het gezichtsveld optreedt. Lens Cataract: De lens is troebel geworden. Voor de patiënt lijkt het alsof hij door een beslagen ruit naar buiten moet kijken. Luxatie: De lens is verplaatst en de pt kijkt niet meer door het centrum van de lens, maar door de periferie ervan of zelfs ernaast. Vitreum Glasvochtbloeding: Bloed in het glasvocht door a) ruptuur van een bloedvat als het glasvocht trekt aan een bloedvat; b) occlusie van een bloedvat door bijv. thrombose; c) 19 neovascularisatie: er hebben zich nieuwe vaten gevormd (bijv. in het kader van diabetes mellitus of na een veneuze obstructie). Deze nieuwe vaten zijn echter steeds van slechte kwaliteit en lekken vocht of gaan bloeden. Uveitis kan ook een vertroebeling van het glasvocht geven. Retina Retinitis pigmentosa Aandoening van de staafjes of kegels (rod-cone dystrofie) Netvliesloslating Age related macular degeneration (ARMD): slijtage van het netvlies door opstapeling van afsvalstoffen van de fotoreceptors, waardoor de toevoer van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen door diffusie in het gedrang komt Eigenlijk elke aandoening van het netvlies 20 Retinitis pigmentosa Retinitis pigmentosa (vaak afgekort tot RP) is een aandoening van de fotoreceptorcellen. Aanvankelijk worden alleen de staafjes aangetast in hun functie. De kegels kunnen in de verdere stadia ook hun werking verliezen. Dit functieverlies ontstaat door een genetische afwijking in de fotoreceptors. Symptomen en tekens Op een dag zal de RP-patiënt naar de oogarts gaan met de klacht dat hij slecht ziet in het donker. Omdat de staafjes als eerste en ook het meeste worden aangetast, zal hij inderdaad last krijgen van nachtblindheid (nyctalopie). De staafjes zijn immers nodig om in het donker te kunnen zien. Zulke mensen kunnen de sterren aan de hemel niet meer zien. Ook voelen zij zich heel onzeker als ze in het donker ergens de weg moeten zoeken binnenshuis in een vreemde omgeving. Het eerste wat ze willen vinden is de lichtschakelaar. Let op: Soms vergeet men wel eens, dat het voor iedereen moelijk is om in het donker goed te kunnen zien of autorijden. Ze klagen dan van nachtblindheid, hoewel ze niet echt nachtblind zijn. Bij navraag zien ze inderdaad nog sterretjes 's nachts en hebben ze ook geen problemen om zich in het donker in een vreemde omgeving rond te begeven. Behalve nachtzicht, hebben de staafjes nog een andere functie. Door hun perifere ligging in het netvlies, zorgen ze er samen met de kegels ook voor dat we een perifeer gezichtsveld hebben. Bij verlies van voldoende staafjes en kegels, verlies je dus inderdaad ook perifeer gezichtsveld. In de praktijk merkt de patient dit, doordat hij gemakkelijk struikelt, valt of ergens tegenaan stoot. Zolang de retinitis pigmentosa nog niet te ver is gevorderd, kan de patient nog een volledig normale visus en kleurenperceptie hebben. Pas in de latere stadia, kan door aantasting van de kegeltjes, de centrale visus sterk verminderen. 21 Erfelijkheid Retinitis pigmentosa is een erfelijke aandoening en kan op drie manieren worden overgeërfd. a. Autosomaal dominant In deze wijze van overerving, krijg je de aandoening als het gendefect voorkomt in de genetische informatie (= chromosomen) van één van de ouders. Het defect bevindt zich op een autosomaal chromosoom, d.w.z. een chromosoom dat niet het geslacht bepaalt. 15% van de retinitis pigmentosa-gevallen wordt zo doorgegeven aan het nageslacht. Het is vaak de minst erge vorm van RP. Nyctalopie treedt op vanaf de kinderjaren. Verlies van gezichtsveld begint rond de 2e decade. Vanaf de 4e decade is de pt ernstig visueel gehandicapt door de uitgesproken nyctalopie en hun tunnelzicht. Vanaf ongeveer 60 jaar is men functioneel blind. b. Autosomaal recessief Deze wijze van overerving is het meest frequent. Om de aandoening te krijgen, moet de geninformatie van zowel de vader als de moeder defect zijn. Is de informatie van slechts een van de twee ouders defect, dan ben je een zogenaamde drager. In het laatste geval krijg je geen RP, maar kun je wel kinderen verwekken met RP indien zowel jij als je partner een defect gen doorgeven. Rond 40 jaar is men vaak totaal blind met deze recessieve vorm. c. X-linked (= geslachtsgebonden) Deze vorm is het meest agressief qua evolutie. De pt is blind vanaf 20 a 30 jaar. In het geval van X-linked RP, bevindt het defecte gen zich op het X-chromosoom. Vrouwen kunnen daarom alleen deze vorm van RP krijgen, als ze zowel van hun vader als hun moeder een X-chromosoom hebben gekregen waarop het gendefect zit. Een vrouw die een normale X heeft en een abnormale X, zal een draagster zijn van de aandoening. Zelf zal ze meestal geen klachten ontwikkelen, omdat ze nog een normaal X-chromosoom heeft, die de “zieke” vorm compenseert. Bij elke vrouw wordt de helft van de X-chromosomen geïnactiveerd. Dit gaat willekeurig, waardoor ze zowel goede als slechte X-chromosomen heeft die voor haar aan het werk zijn. De “goede” compenseren de slechte, waardoor ze geen klachten zal krijgen, hoewel er wel tekens kunnen zijn van RP op oogfundus. Een man die van zijn moeder de abnormale X overerft, zal steeds de aandoening ontwikkelen. Het Y-chromosoom heeft namelijk maar een belangrijke functie en dat is het aangeven dat de persoon van het mannelijk geslacht is. Het kan dus niet compenseren voor de zieke X. Gelukkig is deze manier van overerving het meest zeldzaam. 22 Functieonderzoek Zowel voor diagnose als follow-up, vericht men onderstaande onderzoeken. a. Basisonderzoek met visus en oogfundus. De oogfundus toont vaak thv. de midperiferie de typische donkerbruine/zwarte stervormige letsels met puntige stekels. Deze letsels worden vaak ook “bone spicules”(het uitzicht lijkt op de inwendige structuur van onze botten) genoemd, of gewoonweg voor het gemak intraretinale pigment migraties. Ook zien we wel een bleke papil (dit is het uiteinde van de oogzenuw) en nauwe bloedvaten in het netvlies. b. Goldmann gezichtsveld Opsporen van concentrische vernauwingen en het typisch temporaal eilandje. c. Electroretinogram (ERG) Onderzoek dat d.m.v. een grafiekvorm aangeeft hoe goed de staafjes en kegeltjes werken. In geval van RP ziet men dus dat de functie van de staafjes (en later ook kegeltjes) is aangetast. Gezichtsveld en evolutie Het gezichtsveld zal progressief concentrisch van buiten naar binnen toe vernauwen. Temporaal kan er tijdelijk nog een kleine afzonderlijke zone bestaan in de periferie waar de pt nog iets kan waarnemen. Men noemt dit vaak een “temporaal eiland” of “temporaal eilandje`. Dit perifeer gelegen temporaal eiland zal in de loop van de evolutie van de aandoening verdwijnen, waardoor de pt alleen nog een resterend centraal gezichtsveld heeft, dat zo nauw zal worden, dat er sprake is van een tunnelzicht. 23 Belang voor de patiënt Meestal wordt de nadruk gelegd op onderstaande punten. Ten eerste, moeten jonge patiënten worden gestimuleerd om goed hun best te doen op school en een opleiding af te ronden, zodat ze later maximaal verzekerd zijn van werk en een inkomen. Hoe deprimerend de toekomst ook mag lijken, de praktijk bewijst dat mensen die “wettelijk of legaal blind” zijn, vaak toch nog heel goed voor zichzelf kunnen zorgen en overleven als ze ergens voor gestudeerd hebben. Een opleiding is nodig om jezelf in te dekken voor de toekomst, als er een moment komt waarop je niet langer in staat bent om te lezen en dus te studeren. Uiteindelijk is het ook veel beter voor de moraal om ergens actief mee bezig te zijn en iets te kunnen betekenen, dan zielig weg te kwijnen in een zetel in een hoekje van de kamer. Ten tweede, moet de patiënt ook weten dat het mogelijk is om genetisch advies te krijgen. Dit is van belang als de pt kinderen wenst. Ten derde, dient de pt naast zijn opleiding ook over zijn omgeving preventief toekomstgericht te denken. Mensen die slecht zien, wonen niet graag in hun eentje ver weg van de bewoonde wereld, want dan zijn ze veel te afhankelijk van hulp van anderen om zich te verplaatsen. Veel beter is het om ergens te gaan wonen, waar er voldoende openbaar vervoer is. Syndroom van Usher De retinitis pigmentosa kan gepaard gaan met doofheid en evenwichtsstoornissen. De doofheid is vanaf de geboorte aanwezig zijn (dwz. congenitaal) en kan volledig of partieel zijn.. In geval van combinatie van RP met doofheid of evenwichtsproblemen, spreekt men van een syndroom van Usher. 24 Glaucoom Glaucoom is een aandoening waarbij de zenuwvezels van de oogzenuw langzaam afsterven. Het gevolg is dat er defecten in het gezichtsveld ontstaan. Deze beginnen meer centraal in het zicht en breiden zich later uit naar de buitenkant van het gezichtsveld (naar de periferie). Glaucoom doet normaal gezien geen pijn. De aandoening verloopt niet steeds symmetrisch in de twee ogen. Het gezichtsveld van het betere oog overlapt deels dat van het slechtere oog (centraal), waardoor er vaak al veel glaucomateuze schade is aan een oog, voordat de patient klachten krijgt. Hierboven staat het gezichtsveld van een patient van beide ogen, genomen op hetzelfde moment. Links staat het linker oog en rechts het rechter. Over de oorzaak van het afsterven van de oogzenuwvezels, is nog geen duidelijke overeenstemming. Er zijn hoofdzakelijk twee theorieen omtrent de oorzaak. De eerste legt uit dat er teveel druk is op de oogzenuwvezels, waardoor deze afsterven. De tweede vermoedt een ischemie (tekort aan bloedtoevoer) van de zenuwvezels. Vaak denkt men bij glaucoom aan een te hoge oogdruk. Deze is echter niet atijd te hoog. Een te hoge druk geeft ook niet altijd schade aan de oogzenuw. Soms is de druk binnen de normale grenzen en zijn er toch tekens van glaucoom. De normale oogdruk ligt tussen de ongeveer 8 en 20 mmHg en kan varieren in de loop van de dag. ’s Ochtends is de druk het hoogste. Een enkele drukmeting geeft dus niet veel informatie. 25 De druk wordt gemeten aan de spleetlamp met de applanatie tonometer van Goldmann (= meest nauwkeurig) of met de Schiotz tonometer bij mensen die bijv. niet uit bed kunnen. Bij glaucoom wordt de druk door het oog onvoldoende verdragen, waardoor de zenuwvezels afsterven, waardoor defecten in het gezichtsveld optreden. Deze druk ligt vaak, maar lang niet altijd, boven de normale waarden. Soms ligt de druk binnen de normale grenzen en is er dus toch glaucomateuze schade. Voor de diagnose van glaucoom is een enkele drukmeting dus niet genoeg. Er wordt daarom ook wel eens een drukcurve genomen. Dit is een meting van de oogdruk elke 1 of 2 uur gedurende bijv. 6 uur. Het gezichtsveld is ook belangrijk om de eventuele schade aan te tonen. Daarnaast wordt ook gekeken naar het aspect van de oogzenuw (cup-disc ratio) en de dikte van het hoornvlies. Een cornea die dikker is dan normaal, geeft een overschatting van de druk. Een cornea die dunner is dan normaal geeft een onderschatting van de druk. De normale gemiddelde dikte van de cornea bedraagt 550 um. Er wordt ook een gonioscopie verricht om naar de structuren in de kamerhoek te kijken. Oogdruk Een gestegen oogdruk is steeds verdacht en vraagt om verder nazicht. Een frequente oorzaak voor een gestegen druk is een obstructie. Het kamerwater wordt aangemaakt door het corpus ciliare en verloopt dan in de achterkamer tussen de iris en lens doorheen de pupil naar de voorkamer, waar het het oog verlaat via het trabeculum. De grootste weerstand voor het kamerwater is ter hoogte van dit trabeculum en het kanaal van Schlemm. Cup-disc ratio Bij het bekijken van de oogfundus, is het mogelijk om het uiteinde van de oogzenuw (papil) te zien. Deze ziet er uit als een vlakke ronde structuur met centraal een uitholling (excavatie of cupping). De diameter van deze excavatie t.o.v. de totale diameter van de papil noemt men de cup-disc ratio (afgekort tot c/d). 26 Een normale c/d is symmetrisch in beide ogen en bedraagt tot 0.5 maximaal, hoewel meer dan 0.5 soms ook nog normaal kan zijn. Een grote c/d is dus verdacht, maar daarom nog duidelijk bewijs voor glaucoom. De c/d blijft normaal gezien constant en verandert niet. Bij glaucoom is het zo dat deze c/d vergroot tot uiteindelijk zelfs een c/d van 1.0 (volledige excavatie) wordt bereikt. De c/d kan ook verschillend zijn voor beide ogen. De excavatie vergroot door het verlies aan zenuwvezels. Met het toenemen van de excavatie verplaatsen die bloedvaten in de oogzenuw zich meer naar nasaal, terwijl ze normaal centraal in de papil gelegen zijn. Gezichtsveld Glaucomateuze schade begint in de centrale 30 graden van het gezichtsveld. De eerste tekens bestaan uit een vergroote blinde vlek, nasal step (nasaal scotoom) en later meer perifeer gelegen boogvormige scotomen. In het eindstadium is er nog een temporaal eilandje of een tunnelzicht. Enkele andere voorbeelden van aangetaste gezichtsvelden: Gonioscopie Er wordt een lens op het oog geplaatst (een zogenaamde driespiegel), waarmee het d.m.v. een spiegeltje mogelijk is om naar de structuren in de kamerhoek te kijken. Een mechanische obstructie van het trabeculum in de ruimte/hoek tussen cornea en iris kan zo worden opgespoord. De doorgang kan hier verstoord zijn door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bloed, pigment of littekenweefsel. 27 Classificatie van glaucoom Er zijn verschillende classificaties mogelijk: A. Congenitaal vs. verworven B. Open hoek vs. gesloten/nauwe hoek C. Primair vs. secundair A. Congenitaal vs verworven Congenitaal: Glaucoom vanaf de geboorte als gevolg van een aangeboren afwijking, waardoor de structuren in het oog niet op een normale positie liggen. Kenmerkend voor babies met congenitaal glaucoom is de buphthalmos: grote cornea. Het oog is ook myoop, doordat het groter is. Verworven: Na een infectie of trauma waardoor er een obstructie ontstaat thv. het trabeculum. B. Open vs gesloten/nauwe hoek Open: Cornea en iris komen komen niet tegen elkaar. Gesloten: De ruimte tussen cornea en iris is zeer nauw of onbestaand. C. Primair vs secundair Primair: Er is geen gekende oorzaak voor het glaucoom. Secundair: Er is wel een gekende oorzaak Oorzaken van secundair glaucoom zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Cortisonen Neovasculair Traumatisch Pigment Exfoliatie Phacogeen 28 Risicofactoren Glaucoom wordt vaker aangetroffen in bepaalde gevallen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Hoge leeftijd Ras: meer in zwarten Familiale antecedenten Cardiovasculaire aandoeningen Myopie Voedingsfactoren Vasospastische aandoeningen: migraine, fenomeen van Raynaud Aangeboren afwijkingen aan het oog Dus mensen met bijvoorbeeld 1e graads verwanten die glaucoom hebben, moeten zelf ook worden opgevolgd. Behandeling Het doel van de behandeling is de progressie van de glaucomateuze schade af te remmen of zelfs te stoppen. Dit wordt in de praktijk geprobeerd door de druk te verlagen. Dit kan gedaan worden op 3 manieren, namelijk door oogdruppels, laser en chirurgie. Men begint normaal eerst met de oogdruppels. Bij geen of onvoldoende effect, wordt er gelaserd. Als laatste stap wordt tot heelkunde overgegaan. Oogdruppels Er zijn vele soorten oogdruppels, die elk weer een andere werking kunnen hebben. Het is dus mogelijk om verschillende druppels te combineren voor een versterkt effect. Beta-blokkers verminderen de productie van het kamerwater. Pilocarpine veroorzaakt een miose, waardoor de iris wordt vlakgetrokken en naar de pupil toe, zodat de hoek meer open wordt. Hyperosmotische producten verminderen het volume van het glasvocht. Prostaglandine analogen vergemakkelijken de uitvloei van het kamerwater via een alternatieve weg doorheen de sclera. Laser Laser trabeculoplastie (LTP): Met de laser kan men kleine openingen maken in het trabeculum om de uitvloei te vergemakkelijken. Na LTP kunnen de oogdruppels vaak verminderd worden of zelfs gestopt. Het effect van een LTP is niet altijd blijvend. Iridotomie: Er wordt met de laser een opening gemaakt in de iris, zodat een eventueel drukverschil tussen voor- en achterkamer wordt opgeheven. Bij een nauwe voorkamer is er 29 risico op een acuut glaucoom, omdat de hoek wordt afgesloten. Preventief wordt dan een iridotomie verricht. Heelkunde Trabeculectomie: Eerst wordt de conjunctiva van de sclera vrijgemaakt. Daarna wordt lokaal een blokvormig stukje sclera overlangs doorgesneden. De diepe laag wordt verwijderd. Van de oppervlakkige laag wordt een flap gemaakt, die “scharniert” aan een zijde. Er wordt een stukje van de iris weggeknipt (iridectomie), omdat deze anders de nieuw gevormde opening zou blokkeren. De sclerale flap wordt teruggelegd en losjes vastgemaakt met 4 suturen. Daarna wordt de conjunctiva weer op zijn plaats gelegd. Vanaf dan zal het kamerwater rechtstreeks doorheen de sclera (onder/langs de randen van de sclerale flap heen) het oog verlaten. Het komt dan in de ruimte tussen sclera en conjunctiva. De conjunctiva gaat inderdaad zwellen en vormt een blaas (de zogenaamde “bleb”). Enkele frequente presentaties van glaucoom Primair open hoek glaucoom Dit is de meest frequente vorm. De aandoening is agressiever in zwarten. Meestal weet men inderdaad geen oorzaak. Onder de microscoop is er een degeneratief proces te zien van het trabeculum met neerslag van extracellulair materiaal, waardoor de drainage van het kamerwater wordt verhinderd. Vaak zijn er familiale antecedenten. Het is dan ook belangrijk om familieleden van een patient te onderzoeken en op te volgen, ook al hebben ze geen klachten. Helaas kan de aandoening verder evolueren, zelfs al de druk blijvend verlaagd is. Normotensief glaucoom (Synoniem: low-tension glaucoom) Er wordt nooit een “te hoge” druk gemeten en toch zijn alle andere tekens van glaucoom aanwezig (toename c/d en gezichtsvelddefecten). Waarschijnlijk is de oogzenuw abnormaal gevoelig aan de intraoculaire druk door vasculaire of mechanische abnormaliteiten thv. de papil. In de oogfundus zijn soms kleine bloedingen thv. de papil te zien. Deze vorm van glaucoom is agressiever dan de primair open-hoek glaucoom en heeft een meer sombere prognose. De behandeling is ook moeilijker. De druk is binnen de normale grenzen, dus er is ook niet veel ruimte om de druk te verlagen. Acuut gesloten hoek glaucoom Deze vorm van glaucoom treedt zeer acuut op en is ook de enige vorm die men kan voelen. Probleem hier is dat de perifere iris de toegang naar het trabeculum verstopt. Mensen met een nauwe voorkamer lopen hier het meeste risico. 30 Voorbeeld: een gevorderd cataract duwt de perifere iris tegen de cornea, waardoor het kamerwater niet meer bij het trabeculum kan komen. Symptomen van acuut glaucoom zijn: verminderd zicht, misselijkheid/braken, plots pijnlijk oog en hoofdpijn, halo’s romd objecten. Tekens van acuut glaucoom zijn: hoge oogdruk tot zelfs 70 mmHg (het oog voelt steenhard aan), nauwe voorkamer, cornea oedeem, semi-mydriase van de pupil (reageert niet meer op licht), ciliaire injectie (rood oog). De behandeling heeft als doel de druk zo snel mogelijk te verlagen. Op enkele uren tijd treedt anders al onherstelbare schade aan de oogzenuw op met blindheid als gevolg. De behandeling gebeurt in de acute situatie met oogdruppels en intraveneuze medicatie. Zodra mogelijk wordt ook een iridotomie verricht aan beide ogen. Congenitaal glaucoom Door ontwikkelingsanomalieen van het voorsegment of in associatie met andere afwijkingen is er een abnormale kamerhoek, waardoor de drainage wordt belemmerd. Symptomen omvatten tranende ogen (epifora), last van licht (fotofobie), hoge oogdruk, corneale opaciteiten en buphthalmos. Glaucoom door cortisonen Zowel cortisonen onder de vorm van oogdruppels als onder de vorm van orale medicatie kunnen een glaucoom veroorzaken. Bij stoppen of afbouwen van de medicatie zakt eveneens de oogdruk. Het probleem zou worden veroorzaakt door een neerslag van glycosaminoglycanen thv. het trabeculum, waardoor de uitvloei wordt belemmerd. Bij gebruik van cortisonen moet dus de oogdruk opgevolgd worden. 31 Referenties http://www.ophtalmo.net/ariba/GP/IndexGP/G/Vision_normale/vn-age.htm Visuele banen http://thalamus.wustl.edu/course/basvis.html Gezichtsvelden http://www.eyetec.net/group3/M12S1.htm Goldmann http://www.nova.edu/hpd/otm/otm-d/fields/goldmann.html 32 H. The pupillary light reflex: Way back at the beginning of this section, there was mention of a few optic tract fibers which bypassed the LGN entirely, traveling instead to the less glamorous but equally essential midbrain. One of their targets in the midbrain is the pretectal area, which mediates the pupillary light reflex. This reflex can be demonstrated by shining a light in one eye; if all is working correctly, both pupils will constrict. Light enters the retina and from there travels directly to the pretectal area. After synapsing, the information is sent to the Edinger-Westphal nuclei on both sides of the midbrain - this is the crucial step in ensuring that both eyes react to light. The Edinger-Westphal nuclei, via the IIIrd nerve, control the pupillary constrictors that narrow the pupils. Knowledge of all this enables you to test the status of your patient's visual system by shining a light into each eye. For example, if you test each eye, and no matter where you shine the light, the left pupil constricts and the right one remains dilated, what is your conclusion? There must be a problem with constriction on the right, such as IIIrd nerve damage. BUT, what if shining light into the left eye produces bilateral constriction, and shining light into the right eye produces no constriction? Here the problem must be with the right optic nerve itself, or possibly the right pretectal area. What would happen if you made a cut down the midline of the midbrain, severing right from left? 33 Retinaal Pigment Epitheel Gfdfgfdfgd Dfgfdgd Choroid Donkeradaptatie Lichtadaptatie 34 Visus Kinderen Fluo-bak, Lichtje volgen, Cycli, Kay, E-afzonderlijk, E-op lijn, cijfers, letters Volwassenen HB, VT, lichtperceptie in de 4 quadranten, Snellen, pin-hole Leesadditie Oorzaken van verstoorde visus Elke afwijking in het oog kan problemen geven voor de visus of het gezichtsveld. Enkele voorbeelden: Cornea Corneaal oedeem: opstapeling van water (= oedeem) in het corneaal stroma Litteken door infectie (bijv. Herpes of na een bacterieel ulcus bij gebruikers van zachte contactlenzen) of trauma. Het litteken hoeft niet alleen in de weg te zitten, maar het kan ook de vorm aantasten en daarmee de functie van de cornea (licht samen bundelen). Een klein litteken aan de rand van de cornea hoeft niet noodzakelijk problemen te geven. Keratoconus: abnormale vorm van het hoornvlies, waarbij deze in de vorm van een punt uitloopt. Voorkamer Hyphaema: bloed in de voorkamer. Het bloed kan “in de weg” zitten, maar – als er genoeg bloed is – kan daarnaast ook de druk verhogen door obstructie van het trabeculum. Een lichte kortdurende drukstijging geeft in principe geen problemen. Een langdurig verhoogde druk of een sterk verhoogde druk geeft wel problemen. Uveïtis anterior: ontsteking in de voorste helft van het oog. Als reactie op de onsteking, komen er producten in het kamerwater terecht, waardoor de visus ook belemmerd kan worden, omdat het vocht niet meer mooi helder is. Glaucoom: als het trabeculum verstopt raakt door bijv. een uveitis of pigment (afkomstig van het achterblad van de iris), of door afvalproducten die zijn blijven steken in de loop van de jaren, kan het kamerwater niet meer goed uit het oog weglopen en zal de druk stijgen. Als de druk te lang te hoog is, zullen er oogzenuwvezels afsterven, waardoor er verlies van het gezichtsveld optreedt. Lens Cataract: De lens is troebel geworden. Voor de patiënt lijkt het alsof hij door een beslagen ruit naar buiten moet kijken. Luxatie: De lens is verplaatst en de pt kijkt niet meer door het centrum van de lens, maar door de periferie ervan of zelfs ernaast. 35 Vitreum Glasvochtbloeding: Bloed in het glasvocht door a) ruptuur van een bloedvat als het glasvocht trekt aan een bloedvat; b) occlusie van een bloedvat door bijv. thrombose; c) neovascularisatie: er hebben zich nieuwe vaten gevormd (bijv. in het kader van diabetes mellitus of na een veneuze obstructie). Deze nieuwe vaten zijn echter steeds van slechte kwaliteit en lekken vocht of gaan bloeden. Uveitis kan ook een vertroebeling van het glasvocht geven. 36 Retina Retinitis pigmentosa Aandoening van de staafjes of kegels (rod-cone dystrofie) Netvliesloslating Age related macular degeneration (ARMD): slijtage van het netvlies door opstapeling van afsvalstoffen van de fotoreceptors, waardoor de toevoer van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen door diffusie in het gedrang komt Eigenlijk elke aandoening van het netvlies 37