2 Examenvragen Anatomie Beenderen en gewrichten 1. Wat zijn de kenmerken van een gewricht? (AS) Deze is de verbinding tussen afzonderlijke beenstukken van het skelet, ter hoogte van de verbinding worden de beenstukken bedekt met kraakbeen, het gewricht wordt gesmeerd door vocht, afkomstig uit slijmbeursjes, en wordt omgeven door een gewrichtskapsel, de beweeglijkheid in het gewricht is afhankelijk van de stevigheid van de verbinding tussen de beenstukken en van de bouw van het gewricht zelf. 2. Wat zijn de bewegingsmogelijkheden van een gewricht? (AS) Bewegingen worden beschreven ten opzichte van drie denkbeeldige vlakken die het menselijke lichaam doorkruisen. Bijna alle bewegingen in gewrichten zijn rotatiebewegingen (rond een as ) en glijbewegingen. Een as is de snijlijn van twee vlakken, de bewegingen rond een as verlopen in het 3de vlak, de vlakken die het lichaam ter hoogte van het lichaamszwaartepunt (centraal punt van het lichaam) snijden zijn: Het dieptevlak (sagittale vlak): deelt het lichaam in een rechter-en een linkerdeel Hiermee gebeuren bewegingen rond de breedte-as (transversale as) Het breedtevlak (frontale vlak): snijdt het lichaam in een voor-en achterzijde Hierin gebeuren bewegingen rond de diepte-as (saggitale as, sagitta=pijl) Het horizontale vlak: deelt het lichaam op in boven-en onderlichaam Hierin gebeuren bewegingen rond de lengte as (longitudinale as) Spieren en hun werking 3. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen type I- en type 2-spiervezels? (AS) Type I vezels of slow-twitch vezels (ST) zijn de zogenaamde trage of rode spiervezels. Type II vezels of fast-twitch vezels (FT) zijn de zogenaamde snelle of witte vezels. 4. Geef een paar verschillen tussen ‘fast-twitch’- en ‘slow-twitch’-spiervezels. Geef een naauwkeuriger indeling en geef voor elke soort spiervezel een voorbeeld uit de sport. 5. Om bewegingen te laten uitvoeren volgend op een signaal van de hersenen zijn bepaalde structuren nodig. Welke zijn die structuren en wat is hun rol? (AS) Zenuwen: om de elektrische signalen van de hersenen door te geven aan de spieren. Spieren, pezen en gewrichten: om de gevraagde bewegingen uit te voeren 6. Kruis aan wat een sarcomeer bevat uit volgende reeks elementen: (FT) Myofybrillen – actine en myosine – mitochondriën – kraakbeen. 7. Met welk beeld uit de sport kan men het werkingsmechanisme van actine en myosine in de spiercel duidelijk illustreren? 8. Over hoeveel gewrichten lopen deze spieren? Deze vraag geldt voor alle spieren die in de cursus te vinden zijn! 9. Welke bewegingen worden er uitgevoerd als de spier verkort (werking)? Deze vraag geldt voor alle spieren die in de cursus te vinden zijn! 10. Zoek een oefening of beweging, liefst uit je eigen sportdiscipline of uit dagelijkse handelingen, waarbij deze spieren werkzaam of belangrijk zijn. Deze vraag geldt voor alle spieren die in de cursus te vinden zijn!