DE S T U D E N T O N D E R N E M E R : B U N D E L I N G VA N S O C I A L E E N F I S C A L E VOORSTELLEN Naar aanleiding van de oproepen tot verbetering van het statuut van de student-ondernemer wordt in deze nota onderzocht welke sociale en fiscale maatregelen het statuut van de student ondernemer kunnen verbeteren en/of de drempel tot het ondernemerschap voor studenten kunnen verlagen. 1. SOCIALE BIJDRAGEN 1.1. HUIDIGE SITUATIE Een student die een zelfstandige activiteit uitoefent, wordt beschouwd als zelfstandige in hoofdberoep. Hij moet zich ten laatste bij de start van de activiteit aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Dit betekent dat hij minstens de minimum bijdrage verschuldigd is van 666,80 EUR per kwartaal (in het eerste jaar; 683,06 EUR in het tweede jaar; 699,32 EUR vanaf het derde jaar). Een student die dit uitdrukkelijk vraagt kan gelijkgesteld worden met een zelfstandige in bijberoep op voorwaarde dat hij minder dan 25 jaar is en zijn netto belastbaar inkomen onder de grens van 6.815,52 EUR blijft. Hij is dan vrijgesteld van sociale bijdragen indien zijn netto belastbaar inkomen onder 1.439,42 EUR blijft. Verdient hij meer dan dat (maar minder dan 6.815,52 EUR) verdient, dan betaalt hij het gewone tarief van 21,5%, maar wel zonder minimumbijdrage. Op het vlak van de sociale bijdragen is het systeem voor studenten dus reeds voordelig. Als één van de weinige categorieën zijn zij in de mogelijkheid om de gelijkstelling met een bijberoep aan te vragen. Ze zijn dan veel minder sociale bijdragen verschuldigd dan zelfstandigen in hoofdberoep. 1.2. VOORSTEL VERHOGING VAN DE INKOMENSGRENS VOOR VRIJSTELLING VAN BIJDRAGEN De student ondernemer die de gelijkstelling met een bijberoep geniet, moet geen bijdragen betalen indien zijn netto belastbaar inkomen onder 1.439,42 EUR blijft. Dit bedrag zou opgetrokken kunnen worden naar 6.505,33 EUR (de helft van het minimuminkomen voor zelfstandigen in hoofdberoep). 1 VERHOGING VAN HET GRENSBEDRAG VOOR BEHOUD VAN HET STATUUT Om de gelijkstelling met een bijberoep te behouden, moet de student er voor zorgen dat zijn netto belastbaar inkomen onder de grens van 6.815,52 EUR blijft. UNIZO stelt voor om dit grensbedrag op te trekken tot 13.010,66 EUR (het minimuminkomen waarop de sociale bijdragen van een zelfstandige in hoofdberoep wordt berekend). CREATIE VAN DE CATEGORIE “STUDENT ONDERNEMER” BINNEN HET SOCIAAL STATUUT VAN DE ZELFSTANDIGEN De uitwerking van bovenstaande voorstellen gebeurt via de creatie van een nieuwe categorie binnen het sociaal statuut van de zelfstandigen: de “student ondernemer”. Studenten worden dus uit artikel 37 gehaald. Het gaat niet langer om een gelijkstelling met een bijberoep, maar om een volledig nieuw, eigen statuut. 2. FISCALITEIT 2.1. HUIDIGE SITUATIE BELASTINGAANGIFTE EN BELASTINGVRIJE SOM Elke student ouder dan 18 jaar is zelf belastingplichtige en moet jaarlijks een belastingaangifte indienen. De fiscus zal de aangegeven inkomsten vervolgens belasten, maar daarbij wel rekening houden met de belastingvrije som. Wie een laag netto belastbaar inkomen heeft, zal daardoor in de praktijk geen belastingen betalen. De belastingvrije som voor het inkomstenjaar 2015 (aanslagjaar 2016) bedraagt normaal 7.090 EUR. Dit wordt verhoogd tot 7.380 EUR voor de belastingplichtige wiens netto belastbaar inkomen onder 26.360 EUR blijft. Zolang het netto belastbaar inkomen van de student onder 7.380 EUR blijft, wordt hij daar dus niet op belast. FISCAAL TEN LASTE BLIJVEN Een kind is fiscaal ten laste van zijn ouders wanneer het op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van het gezin van de ouders (incl. kotstudenten) en slechts beperkte bestaansmiddelen heeft. Het ten laste zijn van één of meerdere kinderen verhoogt de belastingvrije som van de ouders. Voor één kind wordt de belastingvrije som verhoogd met 1.490 EUR; voor twee kinderen met 3.820 EUR; voor 3 kinderen met 8.570 EUR; enz. 2 De netto bestaansmiddelen van het kind mogen 3.120 euro netto niet overschrijden. Dit bedrag wordt verhoogd tot 4.500 euro voor een alleenstaande ouder. De netto bestaansmiddelen van een student met een zelfstandige activiteit worden berekend door van zijn bruto inkomen ofwel de werkelijk bewezen kosten af te trekken, ofwel een forfaitair kostenpercentage van 20%, met een minimum van 430 EUR. De eerste schijf van 2.600 EUR die door een student via een studentenarbeid als werknemer worden verworven, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van zijn netto bestaansmiddelen. Voor activiteiten als student zelfstandige geldt momenteel geen gelijkaardige regel. Wie zijn ouders meehelpt in hun handelszaak (eenmanszaak) en hiervoor een vergoeding ontvangt die door de ouders als beroepskost wordt afgetrokken, kan niet langer fiscaal ten laste zijn, hoe klein het bedrag van de vergoeding ook is. Deze regel geldt niet wanneer de student vergoed wordt door de vennootschap waarin de ouders actief zijn, en dus niet door de ouders als natuurlijke persoon. 2.2. VOORSTELLEN GRENSBEDRAG VOOR HET FISCAAL TEN LASTE BLIJVEN VAN DE STUDENT OPTREKKEN De student met een zelfstandige activiteit moet gemakkelijker fiscaal ten laste te blijven van de ouders UNIZO pleit voor een de facto inkomensgrens van 6.815,52 EUR. Technisch kan dit gerealiseerd worden zonder de algemene inkomensgrenzen aan te passen. Naar analogie met hetgeen nu geldt voor de eerste loonschijf van de student werknemer kan een bedrag bepaald worden dat niet in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de netto bestaansmiddelen van de student zelfstandige. KINDEREN LATEN MEEHELPEN IN DE HANDELSZAAK VAN DE OUDERS Er zou een grensbedrag kunnen bepaald worden waaronder een ouder zijn kind kan vergoeden voor prestaties voor de handelszaak (eenmanszaak). Deze vergoeding kan dan wel afgetrokken worden als beroepskost en het kind blijft fiscaal ten laste. Het grensbedrag kan afgestemd worden op de grensbedragen die in het algemeen gelden voor het fiscaal ten laste blijven van kinderen en/of studenten. 3. KINDERBIJSLAG 3.1. HUIDIGE SITUATIE Vaak werken de ouders als remmende factor omdat ze vrezen kinderbijslag voor de betrokken student te verliezen. Nochtans kan een student een winstgevende activiteit (als werknemer of als zelfstandige) uitoefenen, zonder dat de kinderbijslag verloren gaat, op voorwaarde dat bepaalde grenzen worden gerespecteerd. 3 Zo mag de student tijdens het eerste, het tweede en het vierde kwartaal maximum 240 uren per kwartaal werken. In het derde kwartaal mag de student onbeperkt werken, in het geval hij na die vakantie verder studeert. Indien deze kwartaalnorm wordt overschreden, dan gaat het recht op kinderbijslag verloren voor het volledige kwartaal, d.w.z. ook voor de maanden waarin niet werd gewerkt. Bij zelfstandige arbeid is de controle van de arbeidsduur echter praktisch zeer moeilijk. In de regeling van het zelfstandigenstelsel gold vroeger (vóór de inwerkingtreding van de Algemene Kinderbijslagwet op 1 juli 2014) de regel dat men ging kijken naar het sociaal statuut als zelfstandige van de student. Wanneer de zelfstandige was aangesloten als zelfstandige in hoofdberoep, werd daarbij aangenomen dat de norm van 240 uren per kwartaal werd overschreden. Was de zelfstandige student gelijkgesteld met een bijberoep en bleef zijn netto belastbaar inkomen effectief onder de daarvoor gestelde inkomensgrens werd aangenomen dat de norm van 240 uren per kwartaal werd gerespecteerd. Sinds de inwerkingtreding van de Algemene Kinderbijslagwet op 1 juli 2014 hanteert Famifed de volgende regels: Wanneer de student zelfstandige in hoofdberoep is, kan hij aantonen dat de norm van 240 uren per kwartaal gerespecteerd wordt via een verklaring op eer; Wanneer de student zelfstandige gelijkgesteld is en blijft met een zelfstandige in bijberoep, wordt er van uitgegaan dat de norm van 240 uren per kwartaal gerespecteerd wordt. Een verklaring op eer is niet nodig. 3.2. VOORSTEL Een controle via een verklaring op eer is niet ideaal. Anderzijds is de tijdsbesteding van een zelfstandige quasi onmogelijk exact te meten. Om de objectiviteit te vergroten, stelt UNIZO voor om een onderscheid te maken tussen de student die als werknemer werkt en de student die als zelfstandige werkt: Voor een student die als werknemer werkt, blijft de huidige 240-uren regel van toepassing. Voor een student die als zelfstandige actief is wordt een grensbedrag vastgesteld waar het netto belastbaar inkomen onder moet blijven. Dit grensbedrag kan niet 6.815,52 EUR zijn, aangezien een student werknemer gedurende drie kwartalen 240 uren kan werken en gedurende één kwartaal onbeperkt, zonder dat zijn ouders hun kinderbijslag verliezen. Zes op de tien jobstudenten zeggen dat ze tussen 10 en 14 EUR per uur verdienen. Dat geeft een potentiële verdienste van 9.600 EUR tot 13.440 EUR per jaar als student-werknemer. Voor student zelfstandigen kan daarom voorgesteld worden om een grensbedrag van 1.3010,66 EUR vast te stellen, wat gelijk is aan het minimuminkomen voor zelfstandigen. 4 4. GEZONDHEIDSZORG 4.1. HUIDIGE SITUATIE Studenten openen hun recht op gezondheidszorg meestal via het statuut van “persoon ten laste” van hun ouders. Om dit statuut te behouden mag het inkomen van de student niet meer bedragen van 2.326 EUR per kwartaal. 4.2. VOORSTEL Als het grensbedrag voor de gelijkstelling met een bijberoep in het sociaal statuut wordt opgetrokken, kan het zijn dat een student aanzienlijke sociale bijdragen betaalt, maar hiervoor geen sociale rechten opbouwt, terwijl hij in sommige gevallen zijn statuut van “persoon ten laste” zal verliezen. Om dit te vermijden moet het grensbedrag voor het statuut van “persoon ten laste” worden opgetrokken of moet voor de student een eigen recht op gezondheidszorg worden gecreëerd. 5. ARBEIDSONGESCHIKTHEID 5.1. HUIDIGE SITUATIE Studenten voor de berekening van de sociale bijdragen de gelijkstelling met een bijberoep genieten, bouwen geen sociale rechten op en dus ook geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van arbeidsongeschiktheid. Studenten die binnen een termijn van zeven maanden volgend op de beëindiging van hun studies of het behalen van een diploma de hoedanigheid van zelfstandige bekomen, hebben vanaf dat moment wel recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, zonder de wachttijd van zes maanden te moeten vervullen. 5.2. VOORSTEL Als het grensbedrag voor de gelijkstelling met een bijberoep in het sociaal statuut wordt opgetrokken, kan het zijn dat een student aanzienlijke sociale bijdragen betaalt, maar hiervoor geen sociale rechten opbouwt. Wanneer hij langdurig ziek wordt, heeft hij geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. UNIZO stelt voor om de kwartalen waarin de student wel sociale bijdragen betaalt, gelijk te stellen voor het vervullen van de wachttijd. 5